Beleidsnotitie permanente bewoning van recreatiewoningen in

Twenterand.

Vriezenveen

Augustus 2004

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Aanleiding Deze beleidsnotitie heeft als insteek duidelijkheid te bieden over het tegengaan van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. Aanleiding is de brief van minister Dekker aan de Tweede Kamer waarin zij de uitgangspunten aangeeft ten aanzien van de problematiek t.a.v. onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven. Hierin geeft zij eveneens aan dat zij voor 1 januari 2005 op dit punt duidelijkheid van de gemeentebesturen verwacht. Voor deze datum moet duidelijk worden welke recreatiewoningen/-complexen in aanmerking komen voor bestemmingsplanwijziging, welke bestaande situtaties een beroep kunnen doen op de mogelijkheid van een persoonsgebonden beschikking en voor welke recreatiewoningen actieve handhaving wordt ingezet c.q. voortgezet. 1.2 Huidig beleid De gemeente Twenterand voert beleid om permanente bewoning van recreatiewoningen niet toe te staan en zonodig daartegen op te treden. Opzet is het beleid in het licht van nieuwe inzichten op rijksniveau opnieuw op schrift te stellen en daarvoor de Awb-procedure te volgen ten behoeve van de rechtszekerheid.

Permanente bewoning van recreatiewoningen werd in de voormalige gemeente en de voormalige gemeente niet toegestaan. Een uitzondering werd gemaakt voor enkele gevallen namelijk 2 woningen te Den Ham. Voor die 2 recreatiewoningen werd en wordt bewoning toegestaan op basis van een schriftelijk vastgelegde uitsterfconstructie. Dus een persoonsgebonden recht, dat eindigt op het moment dat de huidige bewoners de recreatiewoningen verlaten. Door de gemeente is in andere dan deze 2 gevallen nooit toestemming gegeven voor dergelijke vormen van illegale bewoning. Overtreders kunnen zich dan ook niet beroepen op het feit dat het illegale gebruik van hun opstallen voorheen wel was toegestaan.

1.3 Continuering van beleid De gemeente Twenterand zal geen gebruik maken van de mogelijkheid om de bestemming van recreatiewoningen c.q. complexen om te zetten naar een woonbestemming, omdat zoals bekend de gemeente recreatie en toerisme als speerpunt van beleid heeft. De gemeente zet in op het actief stimuleren van de toeristische sector. Immers recreatie en toerisme is een belangrijk instrument om de leefbaarheid en economische vitaliteit van het platteland te bevorderen.

Met name rondom Den Ham liggen potenties voor het verder uitbouwen van verblijfsrecreatie. De onlangs vastgestelde Structuurvisie Flierdijk geeft hiervan een uitwerking.

Nu her en der in de gemeente recreatieparken tot stand komen c.q. plannen in voorbereiding zijn voor de bouw van recreatieparken is het gewenst beleid te vormen voor het bepalen van de rechtspositie van de ingezetenen die eigenaar en/of gebruiker van één of meer recreatiewoningen zijn en actiever dan voorheen tegen eventuele overtredingen van het verbod op permanente bewoning op te treden.

Daarnaast komt nog het feit dat het omzetten van de bestemming verblijfsrecreatie naar woonbestemming in onze gemeente voor recreatiecomplexen niet aan de orde is, omdat dit volgens het nieuw ingezette beleid van het ministerie ( zie volgende paragraaf) uitsluitend kan als deze complexen in ruime mate ( meer dan 50 %) permanent worden bewoond. Dat is in onze gemeente nergens het geval. Onder een park wordt in dit geval verstaan een complex van recreatieverblijven, waarop minimaal drie recreatieverblijven aanwezig zijn.

Een uitzondering op deze regel zal worden gemaakt in die gevallen waar het recreatiewoningen betreft, die niet op een park zijn gesitueerd, en waar de bewoners al langere tijd in de GBA staan ingeschreven, en waarbij de recreatiewoning aan nader te stellen randvoorwaarden voldoet. Deze woningen zullen per geval afzonderlijk voor besluitvorming aan het college worden voorgelegd.

1.4 Verruiming van beleid door de minister VROM Deze verruiming, die niet geldt voor gebieden die als waardevol en/of kwetsbaar worden aangemerkt (Ecologische hoofdstrucuur, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswet-gebieden, delen van de Nationale Landschappen), biedt de gemeenten en provincies meer mogelijkheden om op grond van hun reguliere bevoegdheden, woonbestemmingen door te voeren voor situaties waarin op 31 oktober 2003 onrechtmatig in een recreatiewoning werd gewoond. Dat kan alleen voor complexen die op een door de gemeente te bepalen peildatum, die niet na 31 oktober 2003 mag liggen, in grote mate (meer dan 50%) onrechtmatig werden bewoond. Deze situatie doet zich in onze gemeente niet voor.

Ook voor gevallen die betrekking hebben op onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, maar dan buiten complexen, moeten de gemeenten in samenwerking met de provincies beleid vormen voor 1 januari 2005. Dit zijn de situaties waar op de zojuist bedoelde peildatum onrechtmatig werd gewoond, maar waar op grond van rijksbeleid geen bestemmingswijziging aan de orde kan zijn , dan wel waar gemeenten en / of provincies op grond van hun eigen beleid geen bestemmingswijziging overwegen.

In beginsel dienen de gemeenten volgens de minister handhavend op te treden, maar het ministerie maakt geen bezwaar indien gemeenten persoonsgebonden beschikkingen nemen die er toe strekken dat de betreffende bewoner(s) in de betreffende recreatiewoning mogen blijven wonen. Gemeenten die nog niet handhavend optreden dienen volgens de minister alsnog een peildatum te bepalen. Situaties van permanente bewoning, die na die peildatum zijn ontstaan, komen niet in aanmerking voor een persoonsgebonden beschikking. De gemeenten dienen uiterlijk 31 december 2004 via de VROM-inspectie hierover aan de minister te rapporteren. De provincie wil hierbij vinger aan de pols houden. Gedeputeerde staten hebben de gemeentebesturen inmiddels schriftelijk verzocht over hun aanpak (voorgenomen tijdpad en voorgenomen uitwerking) aan de provincie te rapporteren.

1.6 Overleg en samenwerking met de buurgemeenten Overleg met de buurgemeenten over het te voeren beleid ligt voor de hand. Hierbij kan gedacht worden aan de gemeente , , , en . Hierbij kan worden aangesloten met de het project HON (handhaving op niveau), waarin Twenterand met andere Twentse gemeenten participeert. In de nota HON is aangegeven dat een uitwerking van de problematiek met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen nodig is. Dit geldt temeer nu, zoals is aangegeven, de minister een rapportage verlangt over specifiek deze aangelegenheid voor 1 januari 2005. Bij uitvoering van beleid ligt samenwerking c.q. afstemming met Hardenberg in verband met het park de Vlegge, dat deels op grondgebied van Hardenberg en deels binnen Twenterand ligt, voor de hand.

Hoofdstuk 2

2.1 situatie Twenterand Op grond van de beschikbare gegevens, waarbij gebruik is gemaakt van de gemeentelijke basis administratie (GBA), de woningregistratie en gegevens van de plaatselijke VVV’s, blijkt dat in de gemeente Twenterand ruim 140 recreatiewoningen aanwezig zijn. Hiervan staan er 24 niet op een recreatiepark c.q. complex. Harde gegevens over situaties waarin van de circa 140 recreatiewoningen gebruik wordt gemaakt voor het houden van hoofdverblijf (permanent wonen), zijn (nog) niet voorhanden. Op basis van de gemeentelijke basis administratie blijkt dat op 10 adressen, die bekend zijn als recreatiewoning, bewoners staan ingeschreven. Het betreft daarbij 3 woningen op een park, waarbij in één geval sprake is van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, en twee gevallen die daar relatief nog maar kort wonen, nl sinds augustus 2003 en sinds mei 2004. De overige gevallen betreffen dus “solitaire” recreatiewoningen, waarvan op 4 adressen pas sinds 2004 wordt gewoond, en in drie gevallen al veel langer nl. respectievelijk sinds 1956 en 1989 en 1983 (deze laatste betreft een persoonsgebonden gedoogsituatie) .

Uit de GBA kan niet worden afgeleid of het hier gaat om een definitieve huisvesting of om een tijdelijke overbruggingssituatie. Hierbij zijn de circa 30 woningen van het park “de Lourenshoeve”, die worden gebruikt voor de huisvesting van asielzoekers, niet meegerekend. Voor deze recreatiewoningen is een tijdelijke vrijstelling ex artikel 17 WRO verleend, welke expireert op 13 oktober 2007. Uiteraard kan bij het onderzoek niet worden volstaan met de signalering vanuit de GBA, ook andere gegevens, zoals bijvoorbeeld van de belastingdienst, moeten worden gehanteerd.

2.2 definitie van permanente bewoning

Een eenduidige definitie van permanente bewoning is niet voorhanden. Kenmerkend voor het wonen is het hebben van een feitelijk hoofdverblijf op die plaats. Degenen die in een recreatiewoning bivakkeren dienen derhalve elders over een hoofdwoning te beschikken. Het mag dan niet gaan om enkel een postadres, maar men dient daar feitelijke te wonen. Na divers overleg tussen vertegenwoordigers van Rijk, provincie en gemeenten is een aanbeveling gedaan voor het definiëren van het begrip “permanente bewoning ”. Deze luidt als volgt: het (al dan niet) tijdelijk gebruiken van een voor een wisselende bewoning bedoelde woning als hoofdverblijf. De definitie van het begrip “recreatiewoning” in de bestemmingsplanvoorschriften moet hierbij aansluiten. Zover dat nog niet het geval is moet dat alsnog gebeuren. Uitgangpunt is de volgende model-definitie: “een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar,overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond .”

Het verdient geen aanbeveling op basis van bovengenoemde definitie criteria vast te leggen die als een soort checklist kunnen worden aangewend (bijvoorbeeld het aantal dagen per jaar dat in de woning mag worden overnacht). Met het opstellen van een limitatieve checklist ontstaat er direct een grijs gebied waar mensen gebruik (of misbruik) van zullen maken. Gepleit wordt daarom elk geval afzonderlijk te bezien en per geval aan te geven of er wel of geen sprake is van permanente bewoning. 2.3 redactie van bestemmingsplanvoorschriften Actuele bestemmingsplannen zijn in dit verband van essentieel belang. Actueel houdt in dat er goede definities van recreatiewoning en permanent wonen zijn gegeven. Gekeken naar de bestemmingsplannen die op de gebieden waar recreatiewoningen zijn gelegen, van toepassing zijn, blijkt dat: a. het bestemmingsplan Flierdijk e.o. waarin de recreatiewoningen nabij de Lourenshoeve zijn opgenomen, is vastgesteld en naar verwachting in de loop van dit jaar onherroepelijk wordt.; b. voor de parken de Zandstuve, de Blekkenhorst, de Horst, De Zegge en Posthoeve het plan Buitengebied actueel is; c. het bestemmingsplan de Vlegge bij de tijd is voor wat betreft de definitie van recreatiewoning, maar niet aangeeft wat onder permanent wonen wordt verstaan; d. het plan Kom-Den Ham moet worden aangepast, omdat de recreatiewoningen niet positief zijn bestemd en een verbodsbepaling ten aanzien van permanent wonen ontbreekt.

De bestemmingsplannen c. en d. zullen derhalve moeten worden aangepast. Onderzocht dient te worden of voor deze plannen, voor zover dat niet is geschied, een aanvulling mogelijk is van de definitie recreatiewoningen, in die zin dat het moet gaan om een bedrijfsmatige exploitatie. Ook is onderzocht of er voor de recreatiewoningen in de sfeer van privaatrechtelijke constructies m.b.t. de uitponding/verhuurorganisatie aanwezig zijn. Alleen voor de nieuwe parken Lourenshoeve en de Vlegge is dat het geval.

2.4 gemeentelijke basis administratie (GBA) Ten onrechte wordt vaak gedacht dat inschrijving in het bevolkingsregister (GBA) betekent dat men ook toestemming heeft om op het betrokken adres te wonen. Uit het bovenstaande blijkt al dat het aantonen van “permanente bewoning” zich toespitst op het aantonen dat betrokkene elders geen hoofdverblijf heeft. De bewijslast ligt in principe primair bij de gemeente.

2.5. tijdelijk gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning Voor permanente bewoning van recreatiewoningen zijn zowel motieven van tijdelijke aard te noemen als ook motieven die een meer permanent karakter hebben. De motieven van tijdelijke aard hebben vaak betrekking op een overbruggingsperiode in afwachting van een permanente voorziening. Voorbeelden hiervan zijn: - de verkoop van de eigen woning, terwijl de nieuw te betrekken woning nog niet beschikbaar is; - tijdelijke woonvoorziening in omgeving nieuwe betrekking in afwachting definitieve huisvesting; - probleemgevallen als echtscheiding, faillissement.

Onder strikte voorwaarden kan met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening tijdelijk vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften worden verleend voor het permanent bewonen van een recreatieverblijf. Deze voorwaarden zijn: a. alleen voor de overbrugging van een periode die ligt tussen verkoop van een woning en het betrekken van een andere (nieuwe) woning, waarbij aantoonbaar vaststaat dat de woningstichting niet kan voorzien in een tijdelijke huisvesting; bovendien moet juridisch vaststaan dat na de overbruggingsperiode op een legaal hoofdverblijf uitzicht bestaat; b. indien een inwoner door huuropzegging woonruimte nodig heeft kan in bepaalde gevallen eveneens tijdelijke vrijstelling worden verleend (niet indien bewoning van de recreatiewoning moet dienen als een overbruggingsperiode bij aankoop van een –nieuwe- woning); c. sociaal-medische omstandigheden kunnen eveneens aanleiding vormen voor het verlenen van een tijdelijke vrijstelling; d. in alle gevallen moet het gaan om een korte periode (bijvoorbeeld maximaal 3 maanden,) 2.6 Formaat van recreatiewoningen Naast bovengenoemde motieven zijn er ook andere ontwikkelingen te noemen die de toename van permanente bewoning van recreatiewoningen wellicht in de hand hebben gewerkt. Zo wordt bijvoorbeeld voor het park de Vlegge gewerkt met een maximum oppervlaktemaat in plaats van het gebruikelijk voorschrift omtrent de maximum inhoud van de recreatiewoningen (250 m3). Recreatiewoningen mogen normaliter worden voorzien van een kapverdieping. Optimale benutting van de oppervlakte van 70 m2 en de maximum bouwhoogte kan bij de woningen op de Vlegge leiden tot een inhoud van 350 m3.

Hoewel de verruiming van de bebouwingsmogelijkheden is bedoeld als maatregel in het kader van de verbetering van het recreatieve produkt, blijkt in de praktijk dat deze maatregel ook tot gevolg heeft gehad dat recreatiewoningen thans geschikt zijn voor bewoning door huishoudens bestaande uit één of twee personen of kleine gezinnen. Door de bouw van recreatiewoningen die een oppervlakte hebben van exact 80 m2, kan worden gesteld dat de doelgroep is verruimd.

Voorts moet worden opgemerkt dat de bouwregelgeving als gevolg van een terugtrekkende overheid meer mogelijkheden biedt vergunningvrije bouwwerken bij een recreatiewoning te realiseren. Dit betekent dat het bestemmingsplan niet meer kan regelen dat de daarin genoemde bebouwingsoppervlakte op geen enkele manier kan worden uitgebreid. De bouw van een carport binnen de in de wet omschreven maatvoering kan bijvoorbeeld niet worden tegengegaan.

2.7 Particulier gebruik tegenover bedrijfsmatige exploitatie Voorts dient te worden opgemerkt dat met name de uitponding (verkoop) van kavels kan leiden tot een toename van de permanente bewoning. Indien in bestemmingsplannen of op andere wijze de eis van een bedrijfsmatige exploitatie van recreatiebedrijven niet is vastgelegd, kan deze ontwikkeling een vlucht nemen.

2.8 Samenhang met ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en recreatie Het illegaal bewonen van recreatiewoningen druist in tegen het rijks- en provinciaal beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, maar ook op het gebied van de recreatie en toerisme. De ruimte voor recreëren is ook in en beperkt. Permanente bewoning hoort niet thuis op de (schaarse) voor recreatie bestemde gronden. Bovendien wordt daardoor ook de kwaliteit van het recreatieve produkt aangetast.

De negatieve effecten van permanente bewoning van recreatiewoningen zijn: a. permanente bewoning op recreatieterreinen leidt tot onttrekking aan de voor de recreatiedoeleinden bestemde voorraad, hierdoor ontstaat elders nieuwe behoefte aan recreatievoorzieningen; b. permanente bewoning op recreatieterreinen of elders in het buitengebied gaat in tegen het ruimtelijk beleid dat is gericht op bundeling van wonen, werken en voorzieningen; c. concentraties van permanent bewoonde delen van recreatieterreinen kan leiden tot een vermindering van de beeldkwaliteit;

Opgemerkt dient te worden dat het niet optreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen uiteindelijk leidt tot een situatie waarbij het in alle redelijkheid niet meer mogelijk is om op te treden. De precedentwerking die van het niet-optreden uit zal gaan en het vertrouwen dat wordt gewekt bij kopers van recreatiewoningen dat tegen permanente bewoning door de gemeente niet wordt opgetreden, ontnemen de gemeente alle bevoegdheid om alsnog tegen dit probleem actie te ondernemen.

Hoofdstuk 3

3.1 Voorkomen van permanente bewoning In de bestemmingsplanvoorschriften is reeds vastgelegd dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan.

De volgende zaken kunnen bijdragen aan het voorkomen van permanente bewoning: - informatie Naar aanleiding van deze beleidsnotitie zal het beleid met betrekking tot onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven bekend moeten worden gemaakt aan met name de exploitanten en eigenaren en/of gebruikers van recreatieterreinen/- woningen. Duidelijk dient te zijn dat permanente bewoning van recreatieverblijven niet is toegestaan. - medewerking exploitant , deze heeft de mogelijkheid om via de privaatrechtelijke weg de permanente bewoning te beëindigen. Daarnaast kan de exploitant de gemeente medewerking verlenen door informatie te verschaffen over de bewoners - Gemeentelijke basisadministratie : bij inschrijving in de GBA op een adres waar permanente bewoning niet is toegestaan dient betrokkene op de mogelijke consequenties gewezen te worden. Ook dient de terreineigenaar/exploitant in kennis te worden gesteld. - Algemene informatie : ook makelaars, notarissen, hypotheekverstrekkers etc. dienen op de hoogte te zijn van het verbod op permanente bewoning van recreatieverblijven.

3.2 Aanpak van permanente bewoning Aangetoond dient te worden dat er sprake is van het houden van een hoofdverblijf in een recreatiewoning. Is dat het geval, dan is er sprake van strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan waarin staat dat het verboden is een recreatiewoning anders dan voor recreatieve doeleinden te gebruiken.

Om voldoende aanwijzingen te vinden of iemand een recreatiewoning permanent gebruikt zullen vaak verschillende instrumenten in combinatie moeten worden gebruikt. De instrumenten die in dit kader kunnen worden aangewend zijn:

1. controle van registratiesystemen 2. controle opgegeven adres 3. meldingen van burgers 4. waarnemingen ter plaatse 5. verklaringen van ondernemers 6. verklaringen van betrokkenen

Ad. 1 Verificatie en vergelijking van registratiesystemen is van belang omdat het adres waarop iemand in een registratiesysteem staat ingeschreven, een belangrijke aanwijzing oplevert voor iemands feitelijke woonadres. Het is ook mogelijk dat iemand een ‘papieren’ werkelijkheid heeft geconstrueerd om te voorkomen dat uit verificatie van registratiesystemen de feitelijke situatie kan worden gedestilleerd. Gemeenten mogen niet zonder meer van allerlei registraties gebruik maken om er achter te komen waar iemand feitelijk woont. De Wet persoonsregistratie (WPR) en privacyreglementen van de instanties die persoonsregistraties bijhouden stellen hieraan beperkingen. De Registratiekamer heeft inmiddels aangegeven welke gegevensbestanden mogen worden geraadpleegd zonder dat daarmee de privacy van betrokkenen wordt geschaad. Ad. 2 Wanneer bewoners van recreatiewoning niet in de GBA van de gemeente staan ingeschreven, zal informatie over de situatie op het adres waar ze wel staan ingeschreven, doorgaans goede aanwijzingen geven over hun feitelijke woonsituatie.

Ad. 3 Al dan niet anonieme tips van burgers over gevallen van permanente bewoning kunnen belangrijke aanwijzingen voor de gemeente opleveren. Naarmate de gemeente actiever handhaaft, zullen er ook meer meldingen van burgers komen

Ad. 4 Waarnemingen ter plaatse kunnen de eerste aanwijzingen opleveren dat een recreatiewoningen permanent wordt bewoond. Bovendien kunnen de resultaten van een dergelijke controle ook aanvullend bewijsmateriaal opleveren indien reeds vermoedens bestaan van permanente bewoning.

Ad. 5 Niet alle ondernemers zullen het als positief ervaren dat op hun terrein permanent wordt gewoond. Zulke ondernemers zullen wellicht bereid zijn hun medewerking te verlenen aan de controle van de gemeente door te bevestigen dat iemand permanent op hun terrein woont. Een dergelijke verklaring kan een belangrijk bewijsmiddel zijn.

Ad. 6 Naast de gegevensverzameling door de gemeente, kunnen ook verklaringen van betrokkenen aanwijzingen voor permanente bewoning opleveren. In de praktijk blijken veel mensen die worden geconfronteerd met het vermoeden van de gemeente dat zij een recreatiewoning permanent bewonen, toe te geven dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Ook kan in zo’n geval de bewijslast worden omgekeerd in die zin dat betrokkene moet aantonen waar hij of zij dan wel feitelijk hoofdverblijf houdt.

Opgemerkt dient te worden dat deze lijst niet uitputtend is. Gezien de complexiteit van het probleem moeten alle mogelijke gegevens worden aangewend in de bewijsvoering. Met name de feitelijke controle is van belang.

3.3 Te hanteren sancties Wanneer de controle activiteiten voldoende hebben aangetoond dat er sprake is van permanente bewoning, kan de gemeente ertoe overgaan sancties toe te passen. Hierbij heeft de gemeente de mogelijkheid te kiezen uit twee sanctiemiddelen, te weten het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom.

Het is niet toegestaan beide instrumenten gelijktijdig te gebruiken. Bij de keuze tussen beide sancties kunnen verschillende overwegingen een rol spelen. Een overweging kan zijn dat de gemeente behoefte heeft aan een duidelijke voorbeeldwerking. Het toepassen van bestuursdwang (vooral als er wordt ontruimd) is duidelijker zichtbaar voor iedereen dan het opleggen van een dwangsom. Over het algemeen verdient het opleggen van een dwangsom echter de voorkeur. Hierbij ligt namelijk het initiatief om de strijdige situatie te beëindigen bij de overtreder en niet bij de gemeente. De gemeente hoeft niet eerst zelf te investeren (kosten ontruiming) om vervolgens af te wachten in hoeverre de kosten ook daadwerkelijk kunnen worden verhaald.

De dwangsom zal in ieder geval worden opgelegd aan de overtreder, i.c. de bewoner. Daarnaast kan in voorkomende gevallen ook worden bekeken in hoeverre de eigenaar (voor zover de eigenaar niet de bewoner is) aansprakelijk kan worden gesteld voor de overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften. In dat geval zullen zowel de eigenaar als de bewoner worden aangeschreven.

3.4 Overgangsrecht en gedoogbeleid Bij brief van 5 oktober 1995 is door de voormalige gemeente Den Ham een brief verzonden aan alle eigenaren van recreatiewoningen en dergelijke met als inhoud het verbod tot permanente bewoning van zomerhuisjes, recreatiebungalows en kampeermiddelen. Nadien zijn er enkele handhavingsakties geweest, en is bij vragen van het publiek steeds aangegeven dat permanente bewoning niet is toegestaan, maar structurele handhaving op dit terrein heeft niet plaatsgevonden.

Dit kan betekenen dat in een komend integraal onderzoek zich eventueel aandienende situaties waarin reeds lange tijd sprake is van permanente bewoning, een keuze moet worden gemaakt, conform de door de minister van VROM in de brief van november 2003 aangegeven systematiek. De peildatum daarbij moet vóór 31 oktober 2003 liggen. Dat zou de datum van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen voor het buitengebied kunnen zijn. Voor voormalig Vriezenveen bijvoorbeeld 1 juli 1994 en voor voormalig Den Ham 10 augustus 1999. Aangezien in de voormalige gemeente Vriezenveen slechts één recreatiewoning bekend is en de eigenaren van de recreatiewoningen in de voormalige gemeente Den Ham alle bij brief van 5 oktober 1995 in kennis zijn gesteld, lijkt de datum van 5 oktober 1995 een logische datum om als peildatum aan te houden. Aangezien er geen “nieuwe”gevallen bekend zijn waarbij tussen 1995 en de herindeling op 1 januari 2001 inschrijving in de GBA in een recreatiewoning heeft plaatsgevonden wordt voorgesteld de datum van de herindeling als peildatum te nemen.

Dat betekent dat de huidige bewoners, die al voor 1 januari 2001 bewoner van de recreatiewoning waren, de permanente bewoning mogen voortzetten. Hiertoe dient dan voor de gevallen die op een park c.q. complex zijn gesitueerd een persoonsgebonden beschikking te worden genomen. Wanneer zij de bewoning van die recreatiewoning staken mag die recreatiewoning niet opnieuw voor bewoning worden aangewend. De gevallen die betrekking hebben op een “solitaire” recreatiewoning worden per geval voor besluitvorming aan het college voorgelegd.

Nieuwe situaties van permanente bewoning dienen in ieder geval te worden voorkomen. Dit betekent dat dit beleid dient te worden vastgesteld waardoor na de vaststelling nieuwe situaties kunnen worden aangepakt.

3.5 uitzonderingen op de handhavingsplicht In de diverse bestemmingsplannen is een absoluut verbod opgenomen ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoning. In de praktijk blijkt er echter toch een behoefte te bestaan aan enige vorm van bewoning van een recreatiewoning in de vorm van een tijdelijke overbrugging en met vrijstelling ex artikel 17 WRO. Onder overbruggingshuisvesting wordt verstaan ‘het ter overbrugging van een korte periode tijdelijk op een recreatieterrein wonen’. De behoefte aan overbruggingshuisvesting speelt met name bij calamiteiten (bijvoorbeeld brand), relatieproblemen, verkoop of verbouwing van een woning. Zie ook hetgeen hiervoor onder 2.5 is gesteld.

3.6 uitvoering van beleid Voordat een definitieve planning kan worden gemaakt dient eerst geïnventariseerd te worden om hoeveel gevallen van vermoedelijke permanente bewoning het gaat. Daarbij moet worden nagegaan hoeveel daarvan in aanmerking komen voor een gedoogstatus in de vorm van een persoonsgebonden beschikking (voorzover al niet verleend ), hoeveel gevallen in aanmerking komen voor een bestemmingsplanwijziging ( voor die gevallen die zich niet op een park gesitueerd zijn en al voor 1-1- 2001 aantoonbaar permanent werden bewoond door de huidige bewoners) en het aantal procedures dat moet worden gevoerd om aan permanente bewoning van een recreatiewoning een einde te maken .

Gelet op de eerste verkenning, zoals deze hoofdstuk 2.1. is aangegeven zullen de aantallen in onze gemeente gering zijn. Reden te meer, om op dit kleine aantal wel handhaving te plegen in één van bovengenoemde vormen, zodat met betrekking tot de “nieuwe” recreatieterreinen vanuit een 0-situatie kan worden gestart. Bij een consequente uitvoering van het beleid zal het waarschijnlijk om slechts enkele gevallen per jaar aan. Van een consequente uitvoering van het voorgestelde beleid zal immers een preventieve werking uitgaan.