Het Liegend Konijn. Jaargang 7

bron Het Liegend Konijn. Jaargang 7. Van Halewyck, Leuven & Meulenhoff, Amsterdam 2009

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_lie005200901_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. 11

Uit het nest geroofd bij de zevende jaargang

Tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie, dat is de ondertitel van Het Liegend Konijn. Ongepubliceerde, nieuwe gedichten door wie of waar ook ter wereld in het Nederlands geschreven, kunnen in dit blad worden opgenomen. Met grenzen, van welke aard ook, wordt geen rekening gehouden. Kwaliteit en diversiteit zijn voor Het Liegend Konijn geen holle frasen. Het blad staat voor verbreding, verdieping en vernieuwing.

Onstuitbare veranderingen beïnvloeden voortdurend ons mens- en wereldbeeld. Wat gisteren nog vreemd was, maakt vandaag al volop deel uit van onze cultuur. Deze toenemende verscheidenheid wekt bij velen onrust en angst. Voor dichters is ze een bron van creativiteit. Het leven daagt de taal uit en de taal het leven.

Naast de beeldtaal die onze cultuur domineert, stelt Het Liegend Konijn de kracht van het woord, broedplaats voor de poëzie. Zij moet de rol blijven vervullen die haar vanouds toekomt: altijd opnieuw met de oude woorden de dingen benoemen, en met de kracht van suggestie het mysterie van het bestaan evoceren.

Het Liegend Konijn beschouwt de zoektocht naar jong talent als een belangrijke opdracht. De gedichten van debutanten worden in dit tijdschrift ingebed in een brede stroom van poëzie van gerenommeerde dichters. De mix van jong en vertrouwd talent is een bewuste keuze tegen dogmatische en beklemmende eenduidigheid. Poëzie is altijd meerduidig, meertalig. Wie haar probeert te kooien, komt bedrogen uit.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 12

Het Liegend Konijn wil aan de verwarring die verscheidenheid heet, alle ruimte bieden. Dat is een subversieve opdracht. Ook in deze zevende jaargang blijven nieuwsgierigheid en verwondering onverminderd Het Liegend Konijn inspireren.

Jozef Deleu Redacteur Het Liegend Konijn

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 13

Wiljan van den Akker o Oss, 1954 is ook prozaïst en essayist. Recentste bundel: De afstand (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 14

Kunst en vliegwerk

1

Misschien zijn we te lang onder water gebleven - hoeveel moeite hebben we wel niet moeten doen op het droge te komen en blijven: kieuwen wegkauwen, handen en voeten geven aan vinnen, schubben verwerken tot vacht, een andere lucht aannemen, steeds maar proberen de staart tussen de benen te laten verdwijnen - om nu nog te willen gaan vliegen.

2

Een voldoende hoeveelheid zwaartekracht aangevuld door een onvoorstelbaar gebrek aan vleugels houdt ons met beide benen op de grond behalve wanneer we onderduiken willen liggen bijvoorbeeld om te gaan slapen of hoog in een boom zijn geklommen voor een beter uitzicht op zee omdat we schepen verwachten die ons voorbij kunnen varen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 15

3

Af en toe voelt een van ons zich goed beroerd door de goden, meent vanaf een grote hoogte met de armen te moeten gaan zwaaien, neemt sierlijk een duik, zweeft even verheven, schrikt zich bij nader inzien grondig te pletter, daalt met een smak neer op stenen of zand, proeft aarde en bloed, flappert nog wat na, blijft lam liggen, wordt roerloos door de ratten gebeten.

4

Kunst, riep men soms, dat soort vliegwerk kunnen wij ook verzinnen. Ze hadden allemaal wel ergens een vernuftige vader, leefden in dagen beter dan veren en was, bestonden nog kleurloos, lieten later op brandbare beelden ons zien hoe idioot snel ze met slim uitgevonden vlerken houterig hoogstandjes uit konden halen en alle denkbare botten breken zonder zelfs maar iets van een schroeilucht te ruiken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 16

5

Neem nou de lemming: al eeuwen dwingt hij voorbeeldig volhardend en moedig iemand of iets de aanmaak van vleugels af door jaarlijks massaal van de rotsen te springen in de hoop dat er ooit een moment aan zal breken dat hij rakelings over het water kan scheren, net op optrekken, klimmen en terugkeren naar huis om voor altijd te weten: juist, zo moet dat dus.

6

Het lijkt onbegonnen werk of is het voldoende om tijdens het vrijen voortdurend aan gefladder te denken en helpt het als een van ons daarbij daadwerkelijk constant de armen uitslaat, bij het klaarkomen op een keukentrapje gaat staan? Zou het dan nog eindeloos duren voordat we ergens opeens twee piepkleine vliesjes voelen net groot genoeg voor een rondje om het huis?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 17

7

Jullie kunnen het wel schudden, moeten voorgoed proberen hier beneden te blijven drijven in dit stervensvolle zwemparadijs op dit lekkende luchtbed. Het lukt jullie nooit - en jou al helemaal niet - het natte gewicht van twee kwabbige vellen slonzig met de speknek vergroeid tussen boeren en winden boven het lawaai te verheffen.

8

Als het eindelijk zo ver is, zullen wij onopvallend sierlijk opstijgen en iedereen denkt: kijk die twee daar, wat een vleugelslag, hoe machtig en elegant tegelijk. Voor ons was vliegen al gewoon, onderweg hielden wij hele verhalen, over de stand van het graan op de heuvels bijvoorbeeld, waarna we altijd beheerst konden landen zoals 's nachts bij het trappen afdalen in het huis waar we blind onze weg kunnen vinden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 18

Aanwijzingen

1

Als eerste proberen we 's ochtends te vergeten hoe aanwezig ze de afgelopen nacht weer zijn geweest. Alleen al door dat voor elkaar te verzwijgen, laten we ze verdwijnen aan de achterkant van de krant gewoon oplossen in gloeiende koffie. De rest is nog slechts een kwestie van slikken, afruimen en aankleden. Er valt niets meer te zien. Een huis met een bloemrijke tuin waarin rust wordt geritseld in bomen. Schaamte laat zich geruisloos vertalen in stilte.

2

's Avonds keren ze onherroepelijk terug. Ze zijn uiteraard nooit echt weg geweest, dat weten we ook wel maar we doen liever of het steeds helemaal nieuw voor ons is. In het donker kunnen we hen trouwens veel beter bekijken. Ze zitten gehurkt aan de uiterste rand van het gras zwijgzaam verborgen onder de winterse bomen. Naarstig proberen sommigen een gat in de zwarte aarde te graven. Moet je zien hoe ze zoeken naar sporen in de bevroren achtertuin naar aanwijzingen in de sterloze nacht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 19

Johan de Boose o Gent, 1962 is ook prozaïst. Recentste bundel: De vrijheid van zwijgen (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 20

Matrix

1

Een stem dringt tot me door. De oude moeder: ‘Waar ben je?’

Op de tippen van het Witte Oosten het Randland en het land van de Brandende Akkers.

(Boze tongen beweren: van het Onland.)

De oude moeder in mij: ‘Wat loop je daar te doen?’ Zij die loopt op naalden als een kromme meermin.

Op de scheiding van twee tijden, moeder, van de witte jaargetijden, In de stervende louwmaand, maand van Janus god van poorten god met twee gezichten En in de bottende sprokkelmaand, maand van reiniging en geitenvel, Daar leer ik wonen.

Er vallen gordijnen van duisternis tussen ons.

De jongen in mij: ‘Maar wat doet u?’ Zij die zit onder een zwijgende, sluitende lucht.

Ze jubelt als een meisje.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 21

2

Twintig winters waren moeders mooiste tijd.

We sloten alles buiten en vergroeiden met het huis. We leerden elkaar lezen en ruilden rollen. Rondom stond de horizon in brand.

Het was de tijd waarin ze op haar mooist aan mij verscheen als maagd en moeder en alleen.

Het was de tijd van het gedachtelezen. We lazen: kaart, bloem, stil, blind.

We hielden van ziek zijn. Niet zijn.

Uw prins zal nooit van u genezen. Wat ik lees kan ik uit u slechts lezen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 22

Het geheim van Grzimek

1

In vaders boeken woonde de wereld.

Hij ving hem, sloot hem op, kafte hem. Hij hield van joules, moleculen, melkwegen. Hij verachtte de wanorde van spermatozoïden en zei: ‘Het is bij de spinnen af.’ Hij bewaarde het geheim van Grzimek in een papieren kluis.

Verwekking was winters vertier, Geboorte diende de zomers. Hij leerde me landschappen lezen.

Op een dag veranderde zijn werkkamer (die hij zijn studio noemde) in een natte wrong van nevel, in een en al Matterhorn. Hij gaf les in de pathetiek van kleuren: het rood van moerbei en granaatappels, het zwart van syeniet, glinsterende zwavel, maansteenblauw radioactief schrabsel.

Hij woonde in zijn boeken, mij tegemoet dwars door alle kalklagen van tijd en leeftijd en eenzaamheid heen.

Toen hij zijn boeken sloot, sloot zich de wereld en ging ik dood.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 23

2

In vaders stenen woonde de wereld. Al het steen was de blauwdruk van een ster.

De sterrenatlas was getekend: Grzimek - de verzamelnaam van mij buiten mij en van hem buiten hem.

De wereld, zei hij, is een steen. In een steen woont de wereld. Zeg nooit steen tegen een steen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 24

3

Ik ontmoet mijn vader in het Canyonland van Utah, want vaders sterven niet.

Hij woont in de voormenselijke wereld. Hij woont in het gestolde duin, in steilwandige dalen als kathedralen, in de gloedwolk van vulkanen, in glooiend cederland, in de vlammende ijsbergen wanneer het weerlicht, in de stammen van verbrande bomen als pennen van een stekelvarken. Hij woont in steen gevormd door smelttuf En noemt de winden bij hun naam: hete samoem die het licht dooft, kamsin die vijftig dagen duurt, zondige harmattan, boze moesson.

Hij zegt: Ik herinner me de schepping van de oerknal. Hij zegt: Wat kleiner is dan honderdduizend, is verwaarloosbaar. Hij zegt: A-toom in het Grieks is in-dividu in het Latijn, namelijk on-splijtbaar. Hij scandeert Mendelejev als een mars. Hij telt de ringen van wormen en ahornen. Hij veracht verwensingen als onkruid. Hij bewondert de nutsfactor van spinnen. Hij tekent landschappen die in keien wonen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 25

Het is een moordend hete augustus. De gouddelversweg rookt. Ik beklim het trillende Eiland in de Lucht, een land van zwevende stenen kappen. Ik kijk naar mijn vroegere leven als een mesa die wegdrijft. Mijn schuine schaduw stort als een eenzame ziel vederloos in de afgrond.

Of iemand mij kan zeggen wat nietigheid betekent en geloof in niets?

Als het laatste licht van de dag uitwaaiert over de vlakte en alle geluiden versterven, Spant mijn vader een koord tussen de sterren en danst als een echte Grzimek, want vaders sterven niet.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 26

De geleidegeesten van Oekraïne

1 Het holenklooster van Kiev

Machtige rivieren doorstrepen het gezicht Van de aarde. Meizon, ijswind. Water- Scheiding. Hier begint een ander Europa.

Op de oever streken zieke monniken neer, En later hondsdolle vorsten en geile broers Met littekens geel als bijenwas. Zij groeven holen in de zwarte grond. Zij werden midden in hun leven Door de ouderdom verrast. Brandlucht bewaarde de lijken. Zij bewezen de onsterfelijkheid.

Eeuwen later zonken mensen op de knieën. Zij kusten de koppen van hun goden.

Honderd leren lijven bevolken de geheime steden. Ik kus hun glazen kist.

Lang wist ik niet wat verlies betekent, duurzaamheid, nietigheid in de geschiedenis en geschiedenis in het nietige mij.

Vruchtbaar is de oever met zijn honderd holen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 27

2 Jalta

Roestig strand. Keien als kleine manen. Een dag, gegoten uit gelig glas. Mosterddaken. Plastic pier. Geteerde dukdalven. Tuigage. Gerinkel. Palmen met uitgespreide handen. Oost-Indische kers in de kluisgaten. Sport Bar herinnert zich de Koude Oorlog en de bevroren decennia en de sovjetgesausde glorie. Je smeert je in met Zwarte Zee. Langbenige meisjes, gewikkeld in witte zeilen, rillen. Een dode visser hoest in zijn open kist, en een pope spreidt zijn vleugels. Inktvis hangt te drogen aan de lijn. Je eet zoete sultana's, als granaatjes. De aarde, badend in stilte, drijft af. De Krim is een gebocheld schiereiland. Op deze steen rustte prinses Europa en haar verkrachters verdeelden de buit.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 28

Het onderbewustzijn van de beschaving

Ik bezocht de wereld van de echo's. Ik sliep niet. Kon niet slapen. Zocht. Wandelde. Ik raapte olijven, van de boom gevallen voordat ze konden rijpen. Ik wandelde door het onderbewustzijn van de beschaving. Er werd een wapen op mij gericht, hoewel mijn enige schuld erin bestond nog niet genoeg te hebben nagedacht over schuld. De bouwstenen van het paradijs lagen op een hoop, en honden kwamen, honderden honden, om er hun gevoeg te doen. Ik rook lijken van wereldrijken. Niets stinkt meer dan verrotte wereldrijken. Ik zag de glans van een omdijkte beschaving. Kinderen vierden nieuwjaar. Vrouwen zongen. Mannen kusten hun geweer. Iemand zei: ‘Angst jaagt me angst aan.’ Wie was wie in deze zieke droom? Het spijt me. Het spijt me. Ik zie slachtoffers, ik zie beulen, ik weet niet wie ik zie, ik weet niet met wie ik praat, ik weet niet met wie ik praten mag. Overal loert de angst. Overal wordt gefeest en loert de angst. Ik hoorde iemand zeggen: ‘Ik hou meer van de ruïnes van het paradijs dan van het paradijs.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 29

Iemand anders zei, terwijl hij keek naar ruïnes, gehavende steden, halve mensen in een damp van kruit en alsem, onder slaphangende vlaggen en rook: ‘Maar dit is het paradijs.’ Ik hoorde geschreeuw in het huis van het brood (Bethlehem in het Arabisch). Ik hoorde een stem, hoog tussen gesaboteerde propellers: We make you feel home far away from home. Ik wandelde. Wandelde. Wie hier gisteren wandelde, werd afgeranseld met een pook. Iedereen vroeg: ‘Wat doe je hier? Wat zoek je hier? Waar woon je? Wie bemin je? Waarom leef je?’ Iemand zei: ‘Waarom komt de hele wereld hierheen om zijn gevallen ik, zijn pestilente ziel te vinden?’

Ik was in Sarajevo, Leningrad, zag springfonteinen van lood, ijzeren gordijnen, een berg van schoenen en tanden, broedermoorden, wraak, moord uit passie, zuurte. Ik was in Israël. En Palestina? Palestina bestaat niet. Palestina is een uitvinding. Ik dacht aan andere uitvindingen: de Balkan, Afrika, België. Iemand vroeg: ‘In vredesnaam, waar ben ik?’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 30

Iemand zei: ‘Jezus was de eerste Palestijn.’ Ik hoorde het gesnor van vliegers, gemaakt van kleurrijke papiersnippers, boven Ramallah. Ik hoorde getoeter in de enige stad zonder MacDonald's. Ik sliep niet. Ik kon niet slapen. Slapen was een deel van de schuld. Wie sliep werd gewekt door de muezzin. Ik hoorde zijn echo tegen de heuvels, tegen vijandige muren van hagelwitte kolonies. Ik waakte en las, wachtend tot ik mocht worden geboren. Ik waakte en las de synoniemen vrees, schuld, moed, onzekerheid, kracht. Ik verlangde naar liefde, verzon geluiden van liefde. De bliksem zag ik. Ik hoorde de donder na de bliksem. Ik walgde bij kernen van haat. Ik draaide me om voor kogelgaten, bloed, verloren knuffels. Ik struikelde over vergeten liefdes, gebroken beloften, late spijt. Ik doolde door steden, Hebron, Jeruzalem, Bethlehem, steden waar mijn hart allang wilde wonen, steden die zonder mij onvolledig waren, steden zonder wie ik onvolkomen was. Ik rook ze. Ik rook Jeruzalem! Wie Jeruzalem ruikt, voelt zich gerust. Toen ik Jeruzalem rook, was ik gerust. Iemand zei: ‘Waarom is er geen bloedspoor op de Via Dolorosa?’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 31

Ik groef in de aarde. Ik hakte in steen. Ik hoorde graafmachines, die groeven in harde rotsen. Dit rijk is gebouwd op de hardste steensoort, genaamd Angst. Ik zei: ‘Angst jaagt angst aan.’ Ik hoorde talen, alle talen van de wereld, de glans van alle dromen van de wereld, de angst in de buik van de wereld, de schimmen in het onderbewustzijn van de beschaving. Ik wandelde door achtertuinen van lijdende goden. Iemand vroeg: ‘Waar in vredesnaam ben ik?’ Ik liep aan de hand van een non in de tuin van Salomon. Zij was zo mooi als zijn bruid, zij rook naar alsem, en ik hield meteen van haar, ik hoorde het ruisen van haar kap die 's nachts op de grond viel, het geluid van haar naakte voeten op de zandvloer. In de hof van Olijven viel de nacht. Ik bad en vloekte, Ik wilde voor onbekende nakomelingen bewijzen dat de mensheid echt heeft bestaan, en dat haar wandeling hier eindigde. Maar op de plaats van elke uitgerukte boom groeide een nieuwe, en de zonsopgang was even mooi op de dag waarop mijn beste vriend met kogels zou worden doorzeefd als op de eerste dag. Wijs me de weg naar Jeruzalem, ik smeek je, en leer me zijn geheim.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 33

Daniël Dee o Empangeni, Zuid-Afrika, 1975 is ook prozaïst. Recentste bundel: Koffiedik zingen (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 34

Wat ik mijn verloofde nog moet zeggen voor de apocalyps

Witlof is niet sexy, heeft geen selling head. Hij zal met je vrijen als een strijkplank in je bed.

Witlof is de saaiste groente aller groentes. Dat beseft hij zelf ook terdege, daarom is hij zo verbitterd.

Witlof zal nooit zelfstandig zijn natuurlijke vijanden, zoals de chalara elegans of de wollige slawortelluis, ondermijnen of zelfs maar het hoofd bieden.

Witlof brengt geen serenade onder je balkon om je uit je bed te schudden. Laat de bloempotten dus gerust op hun plaats.

Witlof neemt je niet mee op vakantie naar een Bounty-eiland voor een cocktail onder een parasol.

Witlof zal nooit een pretpark bouwen, zoals zijn kwekers wel doen op hun braakliggende land.

Na de zoveelste oorlog was het land leeg, dus haar boeren bouwden een pretpark met een pythonachtbaan. Zij nodigden iedereen uit, zonder entree te heffen.

Na verloop van tijd begonnen de bezoekers baldadig vernielingen aan te richten en de python kreeg een eigen holderdebolder willetje. Er vielen doden. Er vielen nog meer doden en er werden schouders opgehaald.

Witlof weet niet hoe te beklijven en witlof weet niet hoe een hart te veroveren. Het interesseert hem geen biet.

Om verdere brokken te voorkomen prefereer ik derhalve bloemkool.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 35

Plofijt

Mijn meedogenloze liefste, ik schenk jou een zestigtal illegale container-Chinezen. Honderdtwintig vaardige, illegale container-Chinezenarmen voor mijn meedogenloze liefste. Illegale container-Chinezen die rap als palingen in een emmer glibberen uit hun veilige haven. Tevreden en contente container-Chinezen.

Denk aan de mogelijkheden mijn meedogenloze liefste wat je allemaal kunt doen met een zestigtal illegale container-Chinezen gevist uit de haven.

Laat ze zingen zestig illegale container-Chinezenkelen vertolken want jij staat niet alleen. Iedeleen is van de weleld. Leer ze dansen de Moulin Rouge can-can honderdtwintig container- Chinezenbenen in de lucht.

Stuur een troepje illegale container-Chinezen naar de supermarkt, ontneemt je weer dat ongemak en het risico van gewapende overvallers.

Plaats de zestig illegale container-Chinezen in je keuken zo groot zijn ze niet, mijn meedogenloze liefste,

een beetje krap wellicht maar je hebt er geen omkijken naar of houd je niet van Chinees?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 36

[Die dag in de zomer...]

Die dag in de zomer vertelde een vriend dat hij zich door een vriendin had laten omhullen om zich lid te maken van een dating-site. Het was zo'n dag dat het bijna te veel was om je schoenen aan te trekken. Ik trok ze dan ook zeer traag aan.

Ik was de avond daarvoor met kleren aan in slaap gevallen. Later in de kroeg zeiden al mijn mannelijke vrienden min of meer hetzelfde als ze hoorden dat het uit was: ‘Wat een hoer.’ Er was ook een meisje in de kroeg die tegen iedereen die het wilde horen en iedereen die het niet wilde horen zei dat ze een vrouw met een relatie was. Ik sloeg geen enkel hoofd op de bar, maar wel vele biertjes achterover. Mijn handen en voeten voelden permanent koud aan. Kortom: enerverend avondje waar helaas geen foto's van genomen zijn.

Hoewel ik in mijn dagboek normaalgesproken alleen opschreef met wie ik in bed belandde, met daarachter tussenhaakjes de kwalificaties goed, matig of slecht, en slechts een enkele maal mijn verbazing over bepaalde acrobatiek, schreef ik ditmaals iets diepzinnigs. Herinnering is een moeras dat je dieper en dieper zuigt. Herinnering is een ziekbed waar je niet meer uit opstaat. Begeerte is de tegenstelling van haat; haat en verlangen zijn evengoed nauw verwant. De weersomstandigheden vermeldde ik er niet bij.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 37

Urban legend in de supermarkt

Als je toch naar de supermarkt gaat neem dan wat liefde voor me mee, maar niet die goedkope van de Euro Shopper.

In Holland staat een supermarkt. En ze gaat in haar eentje naar de supermarkt, op het moment dat een verloofde haar vriend in het bos ziet bungelen aan een boom boven de auto waar ze op hem had gewacht.

Het verhaal gaat dat er ooit een vakkenvuller heeft staan dansen bij het toiletpapier, omdat een caissière met hem uit wilde gaan. Zo zijn er meer fantastische verhalen.

In een ander huis wordt een babysitter keer op keer gebeld door een onbekende die meldt dat ze naar de kinderen moet kijken...

Alles veramerikaniseert daarom koopt ze geen chocoladebroodjes bij de broodafdeling, omdat ze niet in de plastic zakjes passen. Als ze net iets te lang naar de tijdschriften staart, steelt iemand haar winkelwagentje.

Het is niet leuk om single te zijn, het is onhandig. De maatschappij is niet berekend op vrijgezellen. Elk product dat je koopt in de supermarkt is voor minimaal twee personen of meer bedoeld.

Jaloezie voor alle moeders met hetzelfde masker van liefde voor hun pasgeborenen. Jaloezie voor hangende pubers die gulzig goedkope Lambrusco inslaan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 38

Ze snapt wel dat er soms mensen doordraaien en met een uzi of ander semi-automatisch wapen een supermarkt inlopen. Het zijn die hufters die stralen van hun eigen zelfvoldane gelijk die je tot het uiterste drijven.

Ze probeert uit alle macht niet te denken aan een supermarktinfarct met zuchtende sissende klanten aan de kassa. Ze denkt er toch aan.

Op de hoek van mijn straat, voor de supermarkt zit een zwerver. De armzalige sloeber heeft een kartonnen bordje voor zich gestald met de tekst: ‘Twee vrouwen en een kind te onderhouden.’

Twee vrachtwagens komen in botsing. De achterdeuren van de een klappen open. Apenkadavers rollen de straat in. Een onbemand winkelwagentje rolt de parkeerplaats af.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 39

Huidige opinie

- Eigenlijk hadden ze die vlag niet moeten ophangen, maar het stadsbestuur. - Wie? - De Jonge Socialisten. - Jonge Socialisten? Bestaan die dan nog? - Jazeker, ze zijn nog volop aanwezig. - Zitten ze dan in een reservaat? - Nee, ze timmeren aan de weg. - Doen ze dat met hamer en sikkel? - Nee, ze gebruiken de noodklok. - Wanneer klinkt die noodklok dan? - De noodklok slaat om vijf voor twaalf. - Hoe klinkt die noodklok dan? - De noodklok klinkt van één voor het dromen twee voor het denken drie voor het doen. - Waar gaat dat dan over? - Over het verlangen naar passievolle bestuurders. - Wat is dat toch een lelijk woord: passie. - Ja, en datzelfde geldt voor draaigedrag. - Want dat willen ze ook? - Nee, juist niet meer. - Wat doen ze daar dan aan? - Ik zag ze laatst een vlag ophangen aan een toren. - Die waait toch met alle winden mee. - Ja, die waait met alle winden mee. - En dat noemen ze een goed verhaal? - Ja, dat noemen ze een goed verhaal.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 40

[Omdat ik haar wilde veerassen...]

omdat ik haar wilde verrassen omdat ik haar wilde zeggen ik ben hier gekomen om je een warm gevoel te geven

daarom bezocht ik mijn lief in haar dromen

het was lang vliegen tot ik er was het was lang vliegen tot ik viel en viel viel

in een bassin gevuld met geoliede mannenlijven penetrant okselzweet laat mijn neusvleugels trillen eeltige voeten schaamhaar kriebelt in mijn keel penissen paraat worstel en kom boven

en al haar vriendinnen lachen een onverzadigbaar lachen het naakte lachen

zie ik mijn lief een vod verrot schoppen een vod die verdacht veel op mij lijkt

daarna kwam de betonman die haar hardhandig hartgrondig uitwoonde dichtmetselde hoe lekker ze dat vond hoe lekker ze hem vond betonman vond die mijn vader is

en uiteindelijk de afdrijving van haar vrucht een vod een vod met mijn gezicht

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 41

[Dit huis is mijn verhaal...]

dit huis is mijn verhaal ik adem oppervlakkig en zacht geen omwonende zal weten wanneer ik sterf

tot die tijd verschans ik me hier niemand meer tot last hier valt genoeg te horen te zien te ruiken terwijl ik op mijn tenen ijsbeer

ik hoor de bovenbuurvrouw zingen en de studenten van hiernaast houden weer een biergelag

mijn gordijnen zitten voorgoed potdicht sinds die dag de dag waarop de laatste vrouw dit pand verliet

ze riep bij het sluiten van de deur dat ik een kakkerlak was die vertrapt diende te worden

deze kakkerlak is vertrapt wat rest zijn de eitjes die uit mijn schild spatten deze woorden

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 42

[Dit buikje is niet van het bier...]

mijn leven is een leugen en ik ben een leugenaar want het door mij geschrevene is de waarheid niet

dit buikje is niet van het bier maar van de beelden die ik te gulzig heb opgeslokt er valt niet van poëzie te leven de mens maakt muziek zij weet hoe dat moet jeroen brouwers schrijft een boek hij weet hoe dat moet ik weet niet zoveel ik snap niets van de grote verdwijntruc en dat is op dit moment erg vervelend de kamer is gevuld

op een dag - die dag hoeft nooit te komen - zal ik hem vragen iets voor mij te doen

wat aftrekbaar is van de belasting want zelfstandig zijn is hip kinderwensen bootmissers en trouwperikelen het bezoek is immers dertig plus mijn demonen zijn leeftijdsloos

ik zal hem een aanbod doen dat hij niet kan weigeren

laat ik even mijn ogen sluiten en daarna drie keer met mijn ogen knipperen dan verdwijnt het bezoek vanzelf

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 43

[Zo zitten we weer...]

zo zitten we weer hele dagen in de tuin naar de vogels te kijken en 's avonds vallen we in slaap voor de televisie

sinds die nacht toen alle doden ontwaakten uit hun graven het gedoe dat dat opleverde mag als bekend worden verondersteld zeker met een stel van die hufters die ineens weer terug waren

hoe dood je iets dat al dood is en dan die allesoverheersende geur van verrotting

ik was immers gelukkig toen ik jullie ineens weer zag er waren nog zoveel onafgemaakte onbesproken zaken hoewel het er nu gek genoeg weer niet van komt

de meeste vogels trekken reeds naar het zuiden

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 45

Hans Dekkers o Venlo, 1954 is ook prozaïst. Recentste bundel: Banjoman (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 46

De moeders

Geesten in een kuil bij reactorcentrum Petten, een moeder bekijkt meeuwen, water, een visdief met gevorkte staart. Opgekalefaterd door wind en zilt strekt zij haar vlerken in de lucht. Haar zandhanden zingen koelte in elke porie en een lege, stenen hemel hikt onder haar kin, waar uit het strothoofd een klank springt en een onbekende naar haar tepels reikt. In elk koppel kaatst een beeltenis, een schaduw die dwars door bossen waaiend de zomer binnenvlucht. En de tijd wordt aangekaart. Ik bedoel: een moederlijke catastrofe. Zij ademt uit en in en uit, haar rok stottert en uit haar buik stuiteren vissen die schubben verliezen. Een moeder in Gulpen gezeten op een bank, zij ziet de apenwolk, zij ziet de karkassen in het gras, werpt kluiten naar een hond die in haar bloemen ligt. In haar oog smelten de heuvels. Zie haar openwaaiend gemoed. Daar is zacht lachend vlees, een rozengrijns. De lipstickveeg op een wang. Ik ben haar angst, ik ben haar afwezigheid. De moeder in Stavoren, macaber getint, niet bang voor poolwinters, zij kruipt uit haar schort, hoort het ijs kraken, de opgewonden, kwekkende spreekbuizen. Zij hoort mij. De pool groeit in haar oog, ze bloost, ze huivert. In Bolsward zong ze mee met de Mattheus,

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 47 in haar zog de stenen. Niet de tovenaar, niet de boer, de kneder van vlees. Niet de hoeder van koeien. Niet de angst, niet ik. Een moeder in Geertruidenberg streelt haar stoffen. De borst van een Vestaalse maagd is bestikt met groene vliegen. In mijn armen ligt een rat die op een kruispunt doolde. Moeders kruispunt is mijn rat, mijn kat. Ik graai maar mis de kat, de rat, de bloesems. Een moeder in Roermond, gezeten in een fauteuil, zij zuigt aan kindertijd. Zij nipt van haar fantoom. In haar tapijt stort ik mijn ziel. Ik ben nat als melknevel, geneigd tot waarheid, maar te bang om die te vangen. Zij is een straat die mijn achteruitkijkspiegels vult. Zij is mijn dode hoek, mijn moord op formules. Het achterland sterft. Een moeder kijkt naar vliegtuigen die boven hei stijgen en weer dalen. Zij huilt als een aap. Alles is nu afwezig. Alles zwijgt. Een moeder in Doodstil bekijkt haar handen. Zij komt dichterbij en schilt verder. De molshoop in haar pupil is een bazaar. Ik doop haar moeder van de stilte, maar zij zijn allemaal moeders van de stilte. En allen huilen zij als apen, geluidloos, zonder snik. En allen zijn zij bang voor de uil, zijn roepen en zijn zoeven.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 48

De vaders

Het onverwoestbare hecht zich aan vaders. Dat waar de wind geen vat op krijgt. Ze wachten in tochtgaten, in tunnels, in bassins. Een vader in Heeg, hij ziet de schepen vertrekken uit een luchtbel die nooit een gedachte wordt. De man uit Heeg, hij vangt een vis. De kinderen hangen aan zijn lippen en verdwijnen even snel als de haak in het vlees. Balanceren zelf over het strakgespannen koord, boven de strakke darm. Hij draagt een varkensmasker op een carnaval in Grubbenvorst, waar geile handen graaien, azijn druipt uit zijn buikhaar. Een vader uit Middelburg, hij aanbidt de opera, eet Japans tussen kloostermuren, steelt flessen en partituren. Speelt op verlies, is waarachtig tragisch en aanbidt de god van het vadsige, deze menger van goud en zilver, van melk en stront, hij zingt. Zijn soort hunkert naar de zee. Een vader in Lommel luidt de klok. Hij zendt geluiden naar de einder uit zijn bronzen botten. Hij is gebocheld noch brenger van onheil. Hij zwaait met een zweep en grossiert in afgehakte klauwen als presse-papiers. Al eten wilde dieren uit zijn hand, hij danst de tango in een knekelhuis. Hij houdt van dikke vrouwen in zoetzuur, van bier en uitgebakken nacht. De akkers en de golven springen in zijn oogwit, nooit zal hij het late en sublieme uur bereiken. Vaders van lawaai, windberijders zonder sporen, bang zijn jullie voor het keerpunt, voor het licht. Voor een nacht in de zon.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 49

De windtrein

I

In de schijnwerpers staat een toren van tekens. Mijn herinnering is geruis uit het heelal. Ik bivakkeer nu al dagen op het plein waar mannen achter loketten nieuws verkopen. Een moedwillige gedachteloosheid, het beslaan van de ruiten van een razende windtrein, voorkomt niet dat straaljagers door gaten in de wolken schieten, dat op de bodem van mijn slaap een taxi ronkt en flarden algebra in een angstige ruimte hangen. Elke engel verdient een septemberwind die bladeren van de huid raapt.

II

De schaamte om het niets-doen wreekt zich. Ik lig op het asfalt tot het licht me verveelt, tot de toren met inscripties weer verrijst. Ik zie wat schoof aan de rand van mijn worp. Ook de loodsen bevatten tekens die zoveel zon niet uitvaagde. Droogte klooft mijn vlees, legt in mijn schoot een schoot holler dan van een pin-up. Ik verlos me van het water dat vult en leegt met de kracht van een gladde spier. Nog ben ik een bedding die bidt om de glans die ik in beslagen ruiten zag, nog hunker ik naar mist die van zee komt, maar als ik opsta knerp ik als een opblaaspop.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 50

III

Zelfs op deze plek aan de rand van de beschaving openbaart zich het onwrikbare als een ruwe velg. Ook hier is het leven niet weg te denken dat zich in formules heeft vastgelegd. Aldoor het vaagsel van bepalingen, het fixum, de bakens, de knikkende woorden. Niet het ongedane, niet het ongerepte. Hier laten de lichamen zich vangen in hun vorm, in hun wezenloze naaktheid. Hier en daar: licht zonder schaduw.

IV

De wind wrikt vergeefs aan de bakens. Hoe spreek je een taal waarvan alle sprekers zijn gestorven? Het koudvuur vreet de woorden aan, ik ben het zuur beu. Ik lever me uit aan eenieder die verstrooiing zoekt. In deze uitverkoop van dromen mag men het zijne zoeken. Ik sta op en nader waar de doden dansen.

De hemel, de nachtelijke glitter. Toen ik uit de centrale tevoorschijn kwam was jij de eerste die me zag. De opstanding, zo kort, jij kan me nooit geven wat genoeg is: dat ene woord dat het einde is van wat dat woord is.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 51

Yerna Van Den Driessche o Zottegem, 1949 heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 52

Onze straat

in onze straat waren de huizen in zichzelf gekeerd, de rolluiken gifgroen, voor tweederde naar beneden

achter ieder raam een muur van sanseveria's als soldaten met bajonetten hielden zij het zonlicht tegen, de blikken van vreemde luizen buiten

als het regende trokken wij stoelen tegen het raam, zogen wij ons vol schimmige geluiden

wij zwaaiden naar alles wat bewoog alleen zwaaiden we niet hard genoeg behalve een verzopen straathond keek er niemand op

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 53

Opgelegde zomer

nergens een klok in huis die straftijd opnam nergens een weegschaal die het gewicht van een donkere seconde kon lezen

zo gebeurde het dat wij werden vergeten dat wij ons laafden aan een opgelegde zomer de pitten in het keldergat verstopten

toen alle geluiden aan de muren hingen in kasten en laden waren opgeborgen hoorden wij de verlossende klink

een schaduw langs de witgekalkte muren peilde naar de diepte van berouw

hoe jij moeder om de hals viel hoe ik haar klein voorbij liep mij afvroeg waar ze mijn sprookjes had gelegd

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 54

Nepbeton

achter muren van nepbeton hielden scheuren onze slaap en sprookjes wakker

onder een dak van loden dekens verzonnen wij roodkapje en de wolf, om beurten aten wij elkaar

pas als de treden tot leven kwamen de deur in haar hengsels kreunde gebaarden wij de slaap, in onze armen

verstopten wij roodkapje en de wolf, zeker is, wij werden alsmaar beter in het doen alsof

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 55

Zoals dat gaat

zoals dat gaat met woorden die hard vallen zijn we ongewild luisteraar van een treurig hoorspel

we zitten op de eerste rij parterre boven onze hoofden speelt het drama waarvan wij de voetnoten zijn

we kennen het draaiboek: dronken vader gebruikt vaat als verweer tegen haar scherpe verwijten, we schrijven

verledens, wachten ondergedoken tot de muur rond ons zwijgen breekt wij zijn weer wat kleiner

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 56

Onderweg

we waren vier en bijna zes met dichte kelen stapten we de lange weg van huis naar klooster

vader voorop met twee bruine valiesjes ondergoed voor vijf dagen, gesteven blauwe schortjes, verborgen zuurtjes en teddy voor de bange nachten

we hingen als pluisjes aan je rokken om beurten op zoek naar heupwarmte

we waren vier en bijna zes zonder om te kijken leerden we geluid van grendels en gemis met droge ogen dragen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 57

Magie

ik was nooit van het dorp van de mannen van het dorp voor wie moeders wijven en geen vrouwen waren

pruimende mannen die hun diepste rochels met de precisie van een kogel in de koolbak mikten

ik was wel van de velden van de jongens van de velden voor wie meisjes durvers en geen miekes waren

rovers op zoek naar sluiers kikkerdril, magische konijnenpijpen en vergeten sloten begroeid met wuif-riet

maar vooral was ik van Merlijn van de magie van duistere kelders en net als dat ene jongetje wou ik de mooiste vogel zijn

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 59

Anton Ent o Rotterdam, 1939 is ook prozaïst en essayist. Recentste bundel: Man van twee wegen (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 60

De ontwikkelingswerker

Wilhelmina's tafellinnen, de glazen van Copier, het woord kout van de gastheer die op de aanwinst in de vitrine wees.

De halfdronken disgenoot wist wat hij deed toen hij de glazen vagina in zijn vingers nam en de vaas op het parket liet (in poëzie valt niets).

Hij kwam uit Zambia waar gastvrouwen geen opzien baren met een glazen kut ter waarde van een hospitaal.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 61

Bellis perennis

1

De dochter van een onbekende rots verdraagt vijftien graden vorst en steekt bij dooi de kop weer op.

Dit witte sterretje is een eenzaam godsbewijs door vaders gele klomp elk voorjaar aangewezen.

2

Ben ik gemadeliefd om u te zien in de gloed spierwitte straling? De kroonblaadjes glimlachen om de zestien fijnzinnige richtingen van de windroos. Ook zou ik zonder aanstellerij vergrasd of versteend willen zijn, maar ik verman me.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 62

Keuze

Je kunt opa in wat invalidenaarde poten en met een bord op zijn borst (Zorg goed voor hem) in de kas van een verpleegtehuis planten.

Je kunt hem ook iedere dag bezoeken en hem stikstofrijk water geven.

Hij herkent je niet, maar iedere avond ademt hij woorden uit over zijn kleinzoon.

Aai hem maar over zijn kruintje, dat vindt hij lekker.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 63

Waarover men niet spreken kan

De Wittgensteinweg is een moordweg met greppels en arrogante, gure winden.

De lichtgrijze kluiten sporen mij aan het begrip vrouw te wurgen tot een geval.

De eerste fietsster moet eraan geloven. Ik stap uit de droge sloot en vraag de weg.

Verhitte wangen verlichten haar stem. Ze is daar onbekend en ik begin te huilen

omdat de wringzucht niet te stuiten is. ‘Meneer, kalmeer,’ stoot ze nog uit.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 64

Passenger pigeon

Het bos fatsoeneerden we tot park en het droeve meer tot ronde vijver, een blauwe druppel op de wandelkaart.

Ik loop rechtstreeks naar zijn oever met de picknickbank waar ik schrijf over de dood als op- en binnendringer.

Niet iedere seconde, maar wel elke minuut dringt hij zich aan mij op in varens en vallende eikels. De volkomen stilte

scheurt mijn trommelvliezen doormidden. Dan zie ik een kleurrijk duivenpaartje, uitgeroeid door de kroon der schepping.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 65

Hinneni

Hier ben ik. Hier woon ik. Hier, in uw naam. In vier heilige letters heb ik een dak boven mijn hoofd.

Zoals een wandelaar aan de rivier thuiskomt in het gakken van ganzen. Hier ben ik. Beloofd is beloofd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 66

Buurt

Wat draven de buurmeisjes zwaar door het huis, op zoek naar hun jeugd sinds hun vader plotseling zijn intrek nam wreed, abrupt, zonder nadere aankondiging, zonder eenmaal ruzie te hebben gemaakt, bij zijn vriendin. Achter ons is nieuw leven op komst: zij is zwanger en hij heeft een jonge haan aangeschaft die iedere morgen kraait met een rochelend geluid.

Draven de buurmeisjes op zoek naar hun jeugd naar hun vader wreed abrupt bij zijn vriendin. Achter ons is zij zwanger, hij heeft een haan die kraait met rochelend geluid

draven de buurmeisjes naar hun vader plotseling wreed bij zijn vriendin zij is zwanger een haan kraait rochelend

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 67

Krakende aarde

Ik kan de naam niet meer verstaan en plaats hem ver buiten het alfabet in het huis van een gastvrije man.

Een stille vriend van orde in chaos, het heelal dat als een tennisbal vliegt door de kathedraal van zijn universum.

Ten diepste schittert het koningsoog. Daar blaast de wind over een spiegel met een dreigend tandpastagezicht.

Het koortsig afdalen houdt niet op. De zich verdiepende horizon wijkt. Elk doordenkend mens wil opwaarts en bestelt een arend.

Dus back to town naar het zuiverste gebed in lijn zeven waar een vrouw zich door een snotneus laat strelen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 68

Wandeling

Ga jij maar liggen pootjes omhoog en blaas je laatste adem uit en jij, moeders, laat je handen bronstig langs de lakens dwalen en vindt niets dan schilferige huid.

Daar komt de blauwe neus met druppel aan. Kam je haren, platvoetzuiger met de kikkerbek. Jou, scheve tand, gun ik de fietstocht niet en kinderen hetzelfde geëtter maar verhuld.

Waarom haat ik? Waarom geen zeven liefdes? Bittere meidoorngeur, het egelpaargeluid, het uitzicht op de uiterwaard en met ganzen, de smaak van ochtendspeeksel, het witte godsgezicht en de voelende wil, dieper hoger verder.

Kom me niet te na verdwijnt onder jouw blik. Hete vingers voelen geeft de doorslag. Ga jij maar liggen, ik zal je strelen tot een herborene.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 69

Milla van der Have o Waalwijk, 1975

Recentste bundel: Hoe zij verdween (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 70

Te zeggen dat ze naar seringen ruikt

Te zeggen dat ze naar seringen ruikt, is het zeggen van niets. Beter is het haar onvermijdelijk te noemen onvermijdelijk als de sneeuwval die maar niet wil komen of de geur van seringen die aan de lente voorafgaat.

Helena uit het moeras tillen is immers niet zwaar zolang je in haar armen ligt. Het is nacht en toch kun je langzaam je vorm aan haar onttrekken. Of aan het moeras. Op dit moment is dat nog eender.

Elke liefde kent de toevalligheid van de niet gekochte roos de nog ongevormde mond. Toch is het altijd vreemd als ze opkijkt, met die blik die elk moment in de tijd kan verglijden. En je achterlaat met niets dan de waarheid. Even eenvoudig

als het zand waarop zij zich te rusten legt of andersom, zoals de nazomer vergaat.

Ze is je vaker voorgegaan, in even zoveel jaren in even zoveel wildernis. Daarvoor was toch het vergezicht en de tientallen namen voor het begin van bomen. Opdat ze zou onthouden hoe het was, dat ontstaan.

En daarvoor en daarvoor kus je het zout van haar gezicht en groet alle meisjes met seringen in het haar.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 71

In alles paard

Een echt paard loopt niet harder dan een houten paard, integendeel. Het deed wat het moest doen. En alles leek mogelijk, zelfs snelheid.

Het bracht je wat je niet begreep splinters, avonturen dicht bij huis en een donker waar je niet meer bang van was.

Soms stond het maar en leek het dood, het maanlicht spelend op het licht gebogen hoofd.

Toch begon het altijd daar, zelfs toen het weg was of jij allang een ander. Als je opstond en het steigerde

spoorde het in een oud gebaar de wereld aan om in alles, alles paard te zijn.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 72

Kilmacduagh

Toch niet verlaten. Tussen de muren rust het hiernamaals. En bij het hek weten zelfs de koeien meer dan jij.

Hier lijkt de lucht haast niet te bestaan. Op die ene vingerwijzing na is er alleen welbespraakte aarde en de eeuwigheid van koude steen.

En toch, wie zou niet proberen het lot te weerstaan dat ons zacht de grond in dwingt? Wie wil niet de spraakverwarring overstijgen en een glimp zien van wat misschien niet wacht?

Wat er ook verborgen is, bestaat bij die gratie: het is niet de dood die hier de dienst uitmaakt het is niet de dood. We reiken hoger dan dat.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 73

Hubert van Herreweghen o Pamel, 1920 is ook criticus en prozaïst. Recentste bundel: Een lamentatie van de melaatse koning (2005)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 74

Ei

I

De mispelblom de kwee de kwetsen en de bramen framboos zo roos zo rood de gloeiende pioen zo teer de malve een neveltje en een vlam ha ja toen ze in de zomer kwamen weer in hun heerlijk goed wandelen op vleugelvoet ra ra onder een wolkenhoed met koperen trommen mee waarop de zon aan 't bonzen veldnimf en waterfee ja ja ons tegemoet heemst alsem berevoet papaver ruige bree leliën acoleyen hazelaar vingerhoed rozen en ze rieken goed vele volkeren munt slingers die meisjes breien in mei met ongeduld omdat het zomeren moet en wat de horens vult van aardes overvloed het wordt dit land gegund.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 75

II

De zomer komt als wij hem roemen worden wij warm dan rijst zijn kam hoog kraait de haan in zijn koleuren de sleutel van de dag krijst in het slot draait dicht de maan de wereld ligt weer open voor wat er moet gebeuren en wat gebeuren mag eer hij zal ondergaan naar 't wendelend gebod. Wie zal de dagen ramen weerhaakse hinderlagen in weerwil van 't seizoen gebaren en het doen?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 76

III

't Is toeval het is plicht zo legt de hen haar ei het ei dat uit het kieken kwam heer canteclaer had het getreden ka ka en kakelt zo wij het onze en ik zei hij zie zo de tureluur de koekeloer is het vergeten buiten beraming en beschik zei zij het breekt zijn schaal het oogt nog kaal 't gaat aan de haal het vlerkt het sjirpt het zurkelt 't spreekt vogeltaal het waant zich nachtegaal zie zo de tierelier maar deerlijk toegetakeld 't natuur- nood- zakelijk gedicht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 77

Kei

Als vroeger dollen van de kei, word ik 's nachts van het vers gesneden: na hoge koorts de onmacht van vrede. 't Kwatrijntje wroet mijn voorhoofd vrij.

Hoe?

Hoe? In de dans, ja, de kadans, wordt het vers, in de hielen, in de voeten, van de tenen naar de knieën wordt het menens, ja, tot wenens toe, wordt het mans.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 78

Nu

Een schoon uur gaat nooit voorbij, een blijde dag blijft in mijn leven met leed en kommer ingewreven, vandaag werd ik van vroeger blij.

Eindejaar

Stil als de winter zelve, o dale er dan ook sneeuw dat ook de doden luisteren naar een weeuw en enkelen ook naar hen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 79

Megalieten

Drie dronken menhirs houden elkaar recht de schoenen geschoord en waggelend tegen 't azuur zoals ik mannen zag in 't echt de derde kermisdag in een vroeg uur. Voorop gaat vriendschap het gevecht trouw omarmt kunst natuur glimlach het doornig woord verwantschap mild de moord.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 80

Het zorgzaam licht

Marine XVII

Het zorgzaam licht bekleedt de zee gelijk een huisvrouw, jong gebleven, - dezelfde toch en wisseling, spiegelt de wind en 't weer in der seizoenen toverring, geen feeks en niet getemd - haar oude heer des ochtends 't hemd en trui over de lende helpt en knoopt de voorbroek toe. Het licht heeft duizend handen.

Is 't liefde of afkeer, dwang, gewoon gedachtenloos gebaren, of we in de vorige eeuw nog waren, wij weten 't lief, licht over baren, soms wordt het zang.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 81

Een dochter van poseidon

Marine XXI

Het meisje in het jaar van de lange benen en in de mode van het jaar nul dat een moment zo mooi zo gul een dochter van Poseidon scheen liep de dam op voor de zee en sprong op hoge tenen pingpong over het bar gesteente tolde dan drie keren hals over been ding-dong en maakte menigeen nog in zijn oude dagen dul tot ze in het schuim der baren voorgoed verdween.

En die daar zijn voetwassing deê zag zeven kloeke vissers wenen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 83

Sasja Janssen o Venlo, 1968 is ook prozaïst. Recentste bundel: Papaver (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 84

Scheppingsputsch

laten we aannemen dat het nodig is, dat ik eerst een man ben, daarna een ding (geen gebruiksvoorwerp) en dan een vrouw, als dat laatste een vereiste is, er staat ons veel vrij, al zijn dieren een onmogelijkheid, eerst stik ik in sterrenstof en mijn herinneringen worden gemaakt en smelten samen terwijl ik blind spartel in de bol van Borges, dat ik oud word als man met magere gewrichten, Petrus op een jongeling hoopte toen hij me binnenliet, dat bij mijn geboorte als ding Maria een albinohuid verbergt en langzaam negroïde kleurt, misschien paar ik met een vijgenboom, een mannetje, ik krijg geen vrucht maar word een zin, ik draag een kostuum van koraal en slaap in een kelder waar het geluid van een rivier woont, ik sta zes van mijn twintig levenshoogten af in ruil voor genade voor later voor anders, ik ben op een tegelvloer en de tegels lijnen me uit, tegen de regels lig ik als tweelingbroers in een knijpbed en we denken in dingen, we denken dat het niet meer voorbij gaat, dit hete knijpen, deze gemene eigenhuid, ik word een niemand een niets, ik ben die kelder waar geen begin is en geen einde, maar alleen die nabijheid, die nabijheid die ons verminkt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 85

Systeembeheer

1

Dit tafeltje schreeuwt de slacht niet aan ons wij met voorzichtige monden zetten hem in de diepe zomer waar hij zijn vlees wil, vet rond zijn poten, een fatsoenlijke kerel aan zijn ijzeren blad.

Wij beheersen hoe een vierkant vlak uit een ander ras in ons wordt gesneden opdat wij zijn van alle huiden thuis, niet alleen van ons eenkennige erfstuk. Met een appelmesje doen we waar het van gruwelt, we krassen een dambord in zijn ziel en spelen erop als ons het uitkomt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 86

2

Zij namen weer mijn ontroering in beslag. Met kleine oorlam betaalden ze mij, het stroopte mijn gemoed en gaf mij rafelkoorts. Toen ik om meer zong, weigerden ze kort. Hun hoofden vielen als knikkers op het dek. Zij wensten anders, niet steeds datzelfde, iets oorbaars voor de nacht, vrolijk en koud en hard, dat hun ogen deed kraken of stromen. Meer had ik niet in mijn koffer mogen stoppen, ik gaf het laatste restje waterzwarte beroering dat men zomaar opdiende aan zee. Het was niet goed. Het was bedorven. De dis was uiteengezet.

3

Ik werd een lade, ik schoof open en was een revolver, zes kansen voor hij me terugklapte zonder vuistvuursprong, hij zegt Maria bang bang hoe kan ik je meer pakken dan zo.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 87

Wilde vinex

Ik ga mijn eigen dood uitkiezen, ik ben een vinexvrouw, geen buitenmeisje. Ik loop in mijn vlinderbroekje op het terras, ogen ploppen overal uit, uit mijn benen, mijn buik en mijn broekje is zo klein, zacht en zo champagne, hier in deze wijk met houten kades zonder water, waar meisjesbenen tegen de gevel groeien. Ik ken een zwaluw die veren verpand voor mijn noten, hij laat ze op mijn voeten vallen, ik bewaar ze voor de slaap. Ik zie een man die hangt een kaarsrechte herinnering over zijn vrouw, zijn kind de zoom die zij lospeutert. Het wijst uit de hoek mijn tepels aan. Ik draai mijn loop. Ik ben een verschrikkelijk organisme dat uitverkiest. Ik ben koningsblauw. Ik sta in wilde schoonheid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 88

Misschien was de vrijdag kazuifelpaars,

de woensdag pauwblauw, de dinsdag een cochenille onder de bomen is het kogelig zilver. Mijn jongens spelen bloed zien, ik vang zilver voor werk en laat hen kleuren, op welke dag waren wij vertrokken?

Ik weet het niet en vraag het de bomen. De bomen hebben een prooi. De bomen voeden hem met luis, loof en wortel. De bomen leggen een patroon om hun loten. Ik roep mijn zwarte roep maar niets doordringt de kogel.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 89

Mannin

Gisteren was de familie bijna op, ons was ons, maar niet meer vandaag. Eerst stormde het mispels, daarna kwam de regen die lui over ons viel. Wij dachten nog zomerdagen, ook die raakten leeg. Ik nam een koffer en liep door kromme weilanden, de zwarte paarden spiegelden jou in hun vel. Een varkensboer hoedde mij tot het ochtenddonker en ik vluchtte naar waar jij ons verstoft had. Daar at ik van sprinkhanen hun groene vlees. Toen ik niet meer wist hoe ons heette, heb ik mij begraven bij vreemde ouders, ik kon van iedereen het langst mijn adem verbergen. Toch wekte een vroeg uur mij, en versleepte ik mijn koffer met kleine bezittingen steeds weer.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 90

Wij vertegenwoordigen

Wij kopen in ijsbloemen, de koelinstallatie is onooglijk maar houdt ons briljant. De kou kunnen wij ons pas sinds kort veroorloven. Zonder knieval, wij waren wit van blauwte. Hoe je in zomerse helle met ijs langs de deuren kan. Vaak zijn de mensen in huis en leunen wij tegen onze bloemen zoals hun doden tegen hun schedel. Hoe het mooie jaar verkocht wordt. Wij verfijnen onze zaak en huren een meisje met bloemig dienstschortje. Zij draagt veel kou bij, we hadden haar eerder moeten nemen. Alleen al zo'n schortje. Hoe we naar de beurs gaan. Hoe we overwinteren, met stillere ogen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 91

Roland Jooris o Wetteren, 1936 is ook essayist. Recentste bundel: De contouren van het verstrijken (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 92

Ode aan R.B.

De sluimer van de dingen in het afgeknotte al verweerde onbepaalde

het eigenzinnig onvolgroeide, het ovaal dat hoofd en schepping is

het ongedaan gemaakt volmaakte, de in zijn beitel stokkende hardnekkigheid

de randen van het onverwachte, het afschuinen van evenwicht, het halfverheven geometrisch licht

het schaafsel dat de aarde dempt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 93

Portret van K.D.

Om uit dit broeierig kluwen te geraken stuft hij lijnen, breekt hij stengels, fixeert hij het verstrooien van verpulvering

een bloemstuk weent,

bewasemd is zijn bril, zijn blik bezonken in ontdaan gewoel, een hunkeren kromt zijn rug, hij leeft gebogen naar het tegenlicht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 94

Altijd

Stapel alles in de innerlijke ruwte van verkroppen op

Tast naar de oorsprong van een beeld dat in het toeval van doorwoelde lakens als een gips afwezig zich vastlegt en uitdrukt

In het boek waart nog altijd een tanen van licht nu het uit en vol wind naast je hand een heelal in de taal van de nacht vindt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 95

Hester Knibbe o Harderwijk, 1946

Recentste bundel: Bedrieglijke dagen (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 96

Zintuiglijk

1

Zeg wat je ziet, zei de blinde.

Ik zie, ik zie de verstrooiing die blauw heet, wolken en vogels ertegen, dus ook wat drijven, vliegen en wendbaarheid is.

Wat verschuiving betekent lees ik in bomen: hun kleurige script en striptease, wuiven van zon erdoorheen. Ik krijg elke dag weer

voor ogen wat avond doet met een hemel, met straten en ramen, en dan dat ontwaken als ochtend de aarde aankleedt plus wat eromheen. Dat licht kortom

het verschil maakt. Maar ik zie niet precies waar het kijken aanvangt, of het stopt waar het botst op een ding of daar juist begint. Het verschil

neem ik waar tussen nu een gezicht en dat op een foto van vroeger, maar hoe en wanneer er lijnen in kropen is me ontgaan. Mijn beeld

ken ik als spiegeling en in mijn hoofd kan ik haarscherp zien die ik mis: hij is daar

gewoon niet als platte kiek maar gewoon met zijn doen en bewegen. Ik zie in mijn handen wat leeg is.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 97

2

En jij? vroeg de ziende.

Kleur kun je niet zien met je vingers al heb je de namen geleerd, zelfs schaduw blijft een lege abstractie. Ik kan bij geur of geluid van een ding

het mijne bedenken maar het blijft zoiets als liefde zien in het hart van een roos of woorden als of en misschien voor een ziende. Met je

handen zijn bomen slecht te omvatten, stam kan ik voelen de onderste takken, het blad dat eraan zoals jij tot aan de bosrand kunt zien en niet

wat erachter. Aan een lichaam herken ik wat wordt bedoeld met groeien, het trage of snelle van tijd die in een huid kruipt, rimpels en krassen kan ik wel

voelen, maar iets als het oogverblindende moet ik verzinnen als tegendeel van waar ik in rondtast. Een vogel is fluiten want hun vliegen

onttrekt zich aan mij, zoals die je liefhebt zich wel in je hoofd heeft gezet maar waar is hij.

Hoe ik zie die weg is? Ik zie met mijn vingers voor altijd zijn omtrek.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 98

3

Toen kwamen ze iemand tegen die zei

alles te zien, feilloos te weten wat morgen achter de bosrand, dat tijd een heikel bedrog was, verzekerde hij. Maar hoe het

zou gaan met de bomen vogels seizoenen niemand hadden ze nodig om dat te voorspellen en hoe het zou gaan met de mensen lieten ze liever het wonder dat zien en voelen we dan wel. Dus

gingen ze verder, prijzend vloekend en zwijgend schoonden denkbeeldige schermen, hardhouten tafels kieperden afval in plastic tassen en die in containers. Waarna ze de schermen en tafels opnieuw

bevuilden. Zo verslonden ze koppig jaren weken seconden; ze moesten wel ziende en blind als altijd en alles onder de hemel tiktak verder met dromen oplossen: hoe vind je het juiste

gebaar voor wat zich niet waarnemen laat een woord of syllabe voor wat zich niet uitspreekt, dàt was de oude lucht die ze torsten op rug en schouders.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 99

Habitat

In die stad woonden heel oude mensen. Ze veegden met slepende voeten de straat, steunend op stokken en achter rollators, strompelden rond in cafés, aten troosteloos taart. In die stad

woonden wel heel oude mensen. Soms zag je er twee die elkaar arm in arm overeind hielden met een teder zo vanzelfsprekend dat het leek of ze fluisterden blijf nog

even blijf nog even, maar ze zwegen zwegen vooral, want als ze hun benen moesten bewegen restte niet genoeg adem om ook nog te spreken. In die stad woonden er veel

die tegen het weggaan aanleunden. Ze hoorden er bij het patroon van bestrating en gevels, het eeuwige passen en meten, palen perken pleinen en stegen bewegen, een bank in de zon.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 100

Bermtoeriste

Men houdt het oog steeds op de weg gericht niet op de berm waarin ik ooit bij toeval werd gedropt en nu verwijl als vreemde

deftigheid. Ik sta hier in een soort verlatenheid en niemand in de weg, men sjeest langs mij, ik word niet opgemerkt. Behalve

soms door iemand die zich niet fixeert op eigen pad, mij plots gewaarwordt, afstapt, zich aandachtig naar mij overbuigt, verrast betast en

concludeert: ach wat een zeldzaamheid, o delicate kelk, dat je hier

zoiets ziet! Kijk, dan verheug ik mij, verwelk ik niet voor niets

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 101

Frank Koenegracht o Rotterdam, 1945

Recentste bundel: Vroege sneeuw (2003)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 102

Epigram

Mijn vriend kocht een mechanisch vogeltje uit China ter grootte van een mus en zette het volgens voorschrift in een kooi, waar het voortaan zou wonen en zingen. Het aardige, nu, van dit vogeltje was dat het alleen zong bij lawaai. Als je in je handen klapte begon het te kwinkeleren, maar ook bij deuren dichtgooien, echtelijke ruzies, en hoesten. Vreemd vogeltje. De oorzaak kon hem niet schelen, alsof het antwoord gaf op vragen, niet gesteld. Maar op een kwade dag begon mijn vriend zomaar te hoesten, met deuren werd daardoor niet meer geslagen, de echtelijke ruzies gingen minder ver. Plus kwam daarbij dat in een andere kamer werd gehoest buiten het bereik van de kooi en mijn vriend aan een touwtje het licht aanstak, zodat de stilte toenam en het vogeltje begon te zwijgen. Later, toen het stil was in het hele huis en in alle kamers, zong het vogeltje nog wel eens zonder tastbare reden een stukje, niet het hele liedje. Alsof het iets vroeg.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 103

In memoriam

Ik treur om A. Moonen. Mag het de Heer behagen hem tot Zijn Rust te nemen want onrustig was hij wel.

Ik hoop maar dat hij bij de lamp zat toen hij is gestorven of dat tenminste de lamp bij hem is komen staan.

Ach, Moonen wat ben ik blij dat jij nooit bij mij bent komen wonen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 104

Huidproblemen

Ze hebben het over mijn huid en het is waar, mijn huid is erg onregelmatig. Je zou er eens een zaklantaarntje bij moeten houden of een wekkertje, een reiswekkertje of twaalf knijpers voor het geval dat de kinderen gaan zwemmen.

Ik heb gehoord dat ze het over mijn huid hebben gehad in de zomer. Ze hadden hun twijfels.

Dood maak het niet te laat!

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 105

Lekker dood in eigen land

In de trein zitten twee heren die elkaar vasthouden.

Als de trein de tunnel inrijdt snijden zij elkaar de polsen door

en zeggen daarbij ‘pardon’.

Maar jullie, bloeddruppeltjes, die uit het raam waaien, jullie zijn vrij.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 106

Nu danst hij zelf door de lucht zonder bruid

voor T.

Ik moet mijn bezoek afzeggen want er is zo veel verdriet hier dat ik het liever niet nog ergens anders zoek. Ik ga vermoedelijk lezen en daarna naar bed. Misschien gaat het sneeuwen maar ik denk van niet aangezien het dooit. Als het vroeger sneeuwde begon soms iemand ineens te zingen: het sneeuwt, 't zijn ijle vlinders die dansen door de lucht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 107

Psalm 12

Help ons, Heer er zijn geen vromen meer. Zeldzaam wordt trouw onder de mensen.

Iedereen glimlacht en liegt tegen zijn buurman met twee gedachten in zijn hart.

De Heer slaat die valse tongen en waardeloze woorden neer, vooral van hen die zeggen: wij winnen

want wij hebben onze mond en wie is onze meester.

Vanwege de vervolgden en de armen echter en het gekreun zal ik opstaan zegt de Heer,

en ik zal beschermen wie daarna verlangen. Immers de woorden van de Heer zijn zuiver

als zilver dat zevenmaal gesmolten is.

Bescherm hen Heer. Bescherm hen tegen dat volk.

De goddelozen rennen rond. In aanzien stijgen de slechte mensen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 108

Twee grafschriften

1

Grafschrift op Arie ‘Bombarie’ de Werk

Hier rust de Werk en werkt de rust.

2

Grafschrift op Verschoor

Hier ligt Verschoor. Ik ben er door. U staat er voor.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 109

Architectuur

voor Wim Noordhoek

Het regende in de openbare ruimte en op de kenmerken van de situatie

en op de leefbare omgeving met zijn verspreide maar onderling verbonden

buitenruimtes. Oh wat regende het op de plek die betekenis gaf

aan de bij tienduizenden tegelijk geproduceerde vrij oscilerende modules.

Maar de wind zat ook niet stil boven het dynamische spel van de paarvormige plastische elementen die uitdrukking gaven aan de notie

ontmoeting.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 111

Anton Korteweg o Zevenbergen, 1944

Recentste bundel: Moedig neerwaarts (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 112

Congres in Toscane

The Memory of the World, dat moest toegankelijk. Zo niet, Mankind gleed af.

De autograaf van De negende, het handschrift van Andersens Sprookjes, The Book of Kells, we noemden maar wat.

We zagen challenges, chances, breukvlakken, noodzaken, gevaren, bepleitten het aanstellen van World Heritage Ambassadors: Günter Grass, Szymborska, Márquez, Tina Turner en Mariss Jansons, en kwamen zo nog eens ergens.

We waren behoorlijk wanhopig, althans gedroegen ons zo.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 113

Oudere man tijdens congres in Toscane

Hij had het ook liever anders gehad, keek met een schuin oog weg over de heuvels waar in de verte Brunelleschi's koepel glansde, maar zag als man in het praesenium steeds weer opnieuw dat hulpmeisje van gisteren verschijnen voor zijn oog, en dan vooral het oogverblindend stukje buik dat af en toe tussen truitje en jeans heerlijk was opgelicht en dat, zo werd gefluisterd, in Florence filosofie studeert, met bijvak Engels, en hier op dit congres wat bijverdient door stralend, schitterend en flonkerend een stel sukkels als zij, bejaard, onmachtig, te confronteren met hun eindigheid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 114

Oudere (Zweedse) dame bij het ontbijt tijdens een congres

Zo'n congres, vertrouwt ze me toe, je ziet nog eens oude bekenden en zapt van de een naar de ander. Komt iemand te na, stap je op; doe je niet gauw bij je man. Die van mij is al zeven jaar dood.

Haar zoon leert, zegt ze, bij ons in Terneuzen, bij Dow Chemical, energie uit zeewater te maken, haar dochter vindt Amsterdam mooier nog dan Parijs.

Zijn de croisantjes verorberd, stapt ze opgewekt en voldaan op een volgend slachtoffer af - een kwekker ging uit om te kwekken.

Bereikt zo doende ongedeerd de overkant van de dag.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 115

Oudere (Hongaarse) vrouw bij het diner tijdens een congres

We zaten naast elkaar aan tafel, zij en ik. Ze is al grootmoeder, zegt ze, ze is een mooie vrouw geweest, zie ik. En nog.

Ze laat op haar mobieltje onverhoopt twee baby's zien, nul en twee; lachen nog ook op haar schoot. Wordt het niet leuker van.

Hoe arme vrouwen in Bolivia brood maken, legt ze dan uit, laagje deeg op een ander laagje, steeds met wat anders ertussen. Kwam ik ook al niet voor.

Het ging nog lang zo door.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 116

Gebeurtenis

Ik zat in de sneltrein naar huis.

Een wat oudere maar nog niet oude, al bij al wel een vrouwelijke vrouw, misschien minder vrouw dan mevrouw al, een niet meer echt mooie maar toch, nam tegenover me plaats.

Nam tegenover me plaats en zette haar voeten zodanig dat ik bij behoud van blikrichting haar nauwe rok in moest kijken langs knieën en benen tot waar haar kousen broekje werden. Daar zaten we dan en ik keek.

Daar zaten we dan en ik keek en zonk weg in serene verbazing de uiterst bescheiden te noemen hoeveelheid wellust betreffend die ik in een geval als dit nog maar beschikbaar had. In Leiden stapte ik uit.

Ik stapte in Leiden uit, want was waar ik moest zijn, en liep als een nadenkelijk man langzaam naar huis.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 117

Delphine Lecompte o Gent, 1978 is ook prozaïst. Heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 118

Headphones en hazenlip

Ik was een wit paard een Mongoolse kuisvrouw ik voldeed aan de criteria misschien op de brandladder stond ik te staren de jonge mannen werkten ongedwongen een put was oppervlakkig, de andere gevuld.

Mijn tekeningen grillig letters werden algauw obscene woorden werden karaktermoorden.

Hazenlip wandelt voorbij hij zingt uit volle borst klaaglijk zing ik hem na de tekst is een uitnodiging de uitnodiging valt in dovemansoren.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 119

Leven uit de dag van een verdoemde dochter

Dit was de ochtend: in benzine gedrenkte wanten omvatten mijn wangen meeuwen deden alsof ze eeuwig waren metsers vonden uitgestorven gewaand onkruid in scheuren.

Nu is het middag: de verdoving is gekropen waar ik niet gaan kan de kleur is het beige van de zorgvoorzieningen voor de armen de geur is de adem van de verwaarloosde peuter zonder brooddoos.

Ik zoek drank en formules die de volgende dagen doen kloppen morgen trek ik iets af zodat ik overmorgen kan delen.

Ik deel de avond met een oude boogschutter We zijn verliefd op jeugdigheid en frivoliteit Hij zegt dat we ze nooit meer kunnen bereiken

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 120

Hoop zoek

Ik zoek in de rijke archieven van mijn wanhoop ik vind een mager scharminkel verkleed als een verstoten poedel met etterende ogen lacht ze, verwacht ze vergiftigde koekjes ze zijn zo zoet, ze branden gaten in mijn maag.

Ik zoek de brede moeder die tussen haar dijen pluimvee versmacht terwijl ze de brandwonden van haar zoon bezweert en met haar linkerhand een lottobiljet invult.

Ik zoek vooral een geestelijke die een mantel heeft waaronder het schuilen tot niets sensueels leidt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 121

Hier is altruïsme

Ik sta hier weer met bespottelijk gave handen leg ik verbanden op wonden die ouder zijn dan ik was toen ik mijn eerste appel stal.

Ik tel de wratten van de boerin op haar linkerhiel zwermen ze samen als kinderen rond een gestrande potvis dan nemen ze de vorm aan van een houthakker zijn bijl doorklieft het perfecte midden tussen rust en hout heerst stilte.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 122

Waar precies weet ik niet

Een deel van mezelf is daar gestrand achtergebleven op de plek waar ik gisteren amok maakte en vergat dat hebberigheid zijn drijfveer was.

Ik werd wakker op zijn schoot zocht naar een felle openbaring onder het tapijt vond ik brood, pillen en muizen ik snoof de pillen en begroef de muizen het brood ligt er nog steeds.

Ik ben vandaag dus kwijt wat ik nooit heb bezeten het is ook nooit goed: raadsel of dooddoener mijn gezicht straalt besluiteloos.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 123

Beschadigd niemandsland

Onveranderd trek je sporen in het zand ik heb alles weggegeven om jou te behagen: mijn felste kleuren, mijn helse smaken grillen, grollen, krullen, kralen en nu ben ik dus een leeg pand dat niemand wil kraken of slordig afbakenen.

Ik heb misschien te vroeg voor je geknield je haar geknipt toen je nog niet krachtig was je manuscript verbrand toen je mijn taal nog niet machtig was ik heb zeker gedweept en mezelf gedwongen veertig dagen te vasten en weg te blijven.

Nu ben je een oppervlakkig spoor in mul zand en zo'n regen wist dat jij onbeschadigd zou wegkomen onveranderd is niets de tijd vermenigvuldigt alle wonden met de felst opgegeven zonden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 124

Vol zelf

Ze zullen wel weer prevelen dat ik te toegeeflijk ben geweest voor mezelf lijstjes ging ik af, het is waar haren werden dwangmatig afgeteld soms op, maar ik won er niets bij Ik stalkte erop los (ook dat nog!).

Ze zeggen dat dit het tijdstip is waarop of waarin honden schapen verslinden en schapen verkleed als wolven honden zo gaan de volkswijsheden ze blijven bestaan zonder noemenswaardige krachten.

Ik zou graag beweren dat zelfmedelijden mij vreemd is maar zie mij hier zitten: tranen biggelen op polaroids en ik drink op zielen die ik nauwelijks heb gekend.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 125

Het blote moeten

Gisteren had ik nog schoenen vandaag loop ik blootvoets op kiezels om bij jou te geraken je drempel wordt bewaakt door een gitzwarte hond met verwijde pupillen en ontstoken tandvlees dat hij gewoontegetrouw toont zonder fut.

Ik roep je naam tweemaal en de hond echoot mij na je opent de deur en

trekt me driftig naar binnen de tafel is gedekt en je wilt beginnen.

Na de maaltijd verzorg je mijn voeten je vraagt niet waar mijn schoenen zijn je krabt opgedroogde saus uit mijn haren ik moet je dankbaar zijn.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 127

Joke van Leeuwen o Den Haag, 1952 is ook prozaïst. Verzamelbundel: Fladderen voor de vloed (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 128

Een men

Een men had een menigte meningen naast elkaar opgeprikt, sommige hadden geen water meer, hingen wat slap, en andere, daar had nog niemand de kern van

beduimeld of even gauw tegen gestoten zodat er wat tinkelde, hier en daar brokkelden woorden af: evengoed, wij met ons allen, een schande, in dat licht bezien, wat u zegt houdt

geen steek. Wie zichtbaar zich meebracht naar binnen, mocht kijken, betasten en rapen, terug hangen wat daar niet hoorde, kon gaan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 129

Een men zoekt de geuren van wat er verdween, door rotting heen appels, door muffe met ouderdomsvlekken bedekte papieren hoe schielijk een boompje zich hoger wou maken dan oud kruidig gras en hoe het zijn eerste voorzichtige vruchtwerk probeerde en hoe dat eraf plofte of het een klad was van wat het zich dacht, reusachtig voor diertjes die vreten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 130

Een men neemt de dag aan, een dag met wat zeentjes en vetrand maar verder week zonlicht, en weet dat de wereld berekend en weggezet moet voor het over- zicht, zit achter ruiten, geen hang-en-sluitwerk, leest dwars dat elders een bom op een trouwfeest, die mensen die waren daar nog niet eens naakt voor elkaar, dat was heilig, en alles is doordeweeks, lauw in de schedel, een men neemt de dag aan en denkt hem haast veilig, zoals die voorbij schrijdt met zachtvlezen klauwen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 131

Een men hoort door deuren wat handen doen, hamers op snaren, vilt voor de stiltes, het samenspan vingers, het spiertjesplezier.

Hoort wat de handen vertolken, bezwerend en teder en kolkend en wetend wat kan met wat niet lijkt te kunnen. Een vrouw buigt naar voren. De deuren gaan open. Een vogel speelt mee met een partitutierelier, om en om, vogel en vrouw weer en vogel en vrouw.

Dan vliegt er een weg en maakt er een vuur van oud hout en de lucht is daar, vol van niet horen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 132

Genealogie

Er wroetten landarbeiders in je grond met aardenagels, stijf bezwete broeken en veel drammerige regen. Er stonden vrouwen met gedoodverfd aangezicht, te wijd van rokken en wellevendheid, er waren huwelijken waar veel waardig werd gezwegen, er was een

God alom van wie ze alles kregen: licht, lijden en een boterham. Er waren kinderen die kwamen en nog zonder taal weer stierven, alleen hun namen gingen door en door en door en ergens iets misschien van wat er boog in hun gewrichten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 133

Dat we

Dat we eerst dat jij begint te en dat ik dan dat ik dan zo en dat jij dan zo erlangs en dat ik jou dan dat ik dan zo dat we dat jij dan zo dat we terwijl buiten wij hier binnen dat we daarna wij dan daarna dat we ooo

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 135

Els Moors o Poperinge, 1976 is ook prozaïst. Recentste bundel: Er hangt een hoge lucht boven ons (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 136

[Ho wat hij doet!]

ho wat hij doet! de wind wat hij deed

hij huilde onophoudelijk hij hield een trap gereed

hij sloeg sculpturen in het donkerblauwe zeil boven de vistent van het Sint-Katelijneplein in Brussel

er stond in grote letters Noordzee op het zeil en een in witte lijnen getekende vis

die bellen blies het geluid van de tokkelende gitaar in café de Monk aan de overkant maakte mij en de omstaanders ziek wij verdroegen het niet

met vlakke hand op een krant te slaan omdat je dacht aan een vlieg

de daklozenkoningin voor het raam bepaalde de maat van de wereld aan de hand van een tafel alles aan de andere kant bleef onzichtbaar

de horizon volgde de hoogste lijnen van de daken toen ik de straat overstak liep ik nóg aangedrukt tegen de huizen

de stad bood zich aan als de anderen zo vaak en zo lang dat ik me bij de fontein op het plein nauwelijks nog een rivier kon herinneren

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 137 de rivier die we over gingen met een wagen over de brug over de snelweg de storm ontbrak en de lijnen van de wind speelden elders in het wuivende veld

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 138

[Toen ik op aanraden van anderen...]

toen ik op aanraden van anderen met uitgestrekte armen stond te zwaaien naar de ondergaande zon - ik besta ik ook - werd ik blind

het bleek echter om me in te beelden dat ik alle kleuren zag voorzichtig de velden in het voorjaar aftastend

op hoge laarzen vol vastgeklitte aarde ploegde ik door het veld alsof ik op een groot bord liep! daar groeide wat op dat kwam iemand toe

aan het begin van de film reed er steevast een trein binnen in het spoor van de wanhoop vergezichten van op een kabelbaan

appelbomen: waar ik ook heenging kappers knipten mijn haar met weerzin in essentie ben ik weerloos

in het huis ligt het stof tussen de as die van de sigaret viel voor hij kon worden afgetikt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 139

Erwin Mortier o Nevele, 1965 is ook prozaïst. Recentste bundel: Voor de stad en de wereld (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 140

Acclamatie

(voor mijn man)

Kom, sta achter mij. Wacht vierkant af tot ik verval in zin. Leer me lichter lopen. Leg het knarsen achter de wijzerplaat

als een nog geen strop geworden ketting in mijn hals.

Wen me aan het koudvuur nu mijn moeder- taal in mij steeds ijziger decaden viert. Kalf me af tot manshoog vlees

dat in alle windrichtingen al te kil betekenissen lekt.

Dicht geen gaten meer maar schrijf me wijd.

Sta in al mijn dode letters nimmer stil.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 141

[Ik heb zelden geschreven, altijd gewacht...]

Ik heb zelden geschreven, altijd gewacht tot in het kraakpand van de klank

betekenis aanbrak.

Geslepen gelummeld, alert gedommeld aan de oevers van de Styx.

Een dijbeen, schedeldak of schouder, gekarteld bekken of gebarsten kruik drijft

al zinkend alle talen op de spits

Ergens valt volkomen doof de mond van een drenkeling

dicht rond het kiezelglad getier van de dictator.

In de strot der gehangenen stamelt wier en de beul grimlacht groen in algen en gekringel.

Ons wacht als noodlot vroeg of laat een vorm van stolling maar

de dingen kolken nog.

Nergens zwijgt de botte wereld luid genoeg, hard genoeg.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 142

Kijkend naar jouw geboorte van Venus

(Een brief voor Sandro Botticelli)

vroeg ik me af, Sandro, of je eerst aan die zee dacht, het sluimerend groene soelaas in de woorden van een minnaar diep onder de branding van een nooit verzonden brief?

Ik vroeg me af of in het gat van wat je ziel zal zijn geweest je eerst die schelp zag, beweeglijk en vloeibaar, zoals een jongen in een zwembad van Hockney onophoudelijk op het punt staat

in al zijn moleculen te vergaan en al die moleculen elk voor zich de illusie beproeven hoe de reflectie te zijn van een jongen die zwemt

(straks, weten wij altijd al, raken zijn al te vaste vingers het glazuur. Dan komt zijn rug tevoorschijn, zijn sneeuwwitte kont;

nog later slaapt hij op een handdoek in Hockneys wreedste zon).

Ik vroeg me af of uit eenzelfde wemeling die schoot van calcium kwam bloot te liggen in de ziel van je vingers, open als de lippen van een man vlak

voor dat goddelijk levende lichaam als een beker kantelt - dat puur wit vlees, de moeder der parels - en ik vraag me af of uit de onrust van die nakende vervoering,

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 143

Liefdes Geboorte, niets minder, de blik ontsteeg die in haar ogen kwam te liggen. Heeft ze onverwacht naar jou teruggekeken, las ze jouw intenties en zag je hoe ze snel haar lokken in haar dijen legt, alsof ze weet dat jij niet lang zult kunnen wachten om haar aan te kleden met haar naaktheid? Kijkend naar haar begrijp ik, Sandro, hoe ze jou één oogopslag te snel af blijft in ons. Haar onschuld komt nog.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 144

Twee memo's voor Nora

1

Nu je dood bent zou ik willen dat mijn blinde geest zich aan de regels hield: nooit overdag op straat tussen passanten jou mijn naam laten roepen of op de bus je in een schim herkennen. Je nam nooit bussen. Het hoort niet.

Voor alle zielen zou het beter zijn als je niet langer van hier was, noch van gisteren.

Iets wat mijn slaap kent. Iets van de nacht.

Maar hou me maar 's tegen als je 's ochtends toekijkt hoe ik wakker word en ons niet vreemd vindt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 145

2

Blijf niet hangen. De spijsvertering in ons hoofd maalt je gestadig fijn. Wij behoeven die ontheiliging. We wetten met de ogen dicht het mes. Wij hakken strak de strengen door.

Je slaat niet los. Je gaat niet zweven.

Wij zijn het die onszelf ontvallen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 146

Alzheimerblues

1

Ma een ochtend lang zocht je naar een woord als sluitsteen om de bres te dichten.

Een ochtend lang stond het gebeten gat van dat woord tussen ons te ontbreken.

Het woord voor moeder heet vandaag erosie.

Je stamelt alluviaal: de seringen zijn er nog maar hoe heet dat als ze geen blaren hebben

- kaal.

Of er ijs komt op de vijver blijft dit jaar onzeker, of het sterk genoeg wordt om te - je vingers

schaatsen.

Je zegt dat het winters zijn en dat zijn het.

Ma je bent van zand vandaag.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 147

2

Ook zeg je wat zijn toch die kliekjes, nee klokjes, je weet wel, in het gras, op poten daar, ze leggen maar die ene niet.

Die kraait alleen. Zo geestig daar die dingen in het gras met katten.

Waait het zo hard vandaag of zijn dat mijn gedachten?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 148

3

Komt er een dag dat niemand nog de juiste fouten kent niemand meer weet welk spraakgebrek

precies te spijzen?

Zal iemand dan nog je zandkastelen semantiek doorboren met brandgangen en begrip?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 149

4

Waarom wrijf je telkens weer, na elke slok met je duim de rand van het kopje droog?

Waarom worden simpele snoeppapiertjes ineens transparante mysteries?

Waarom zie ik je met de lippen, de punt van je tong de moeilijke hoeken

van woorden beproeven alsof je op een smalle richel staat met de rug

tegen de muur - waarom durf je niet naar beneden te kijken en zeg je

dat daar iets duizelt?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 150

Ikebana

Ik droomde op een nacht dat al mijn woorden samenvielen met hun dingen. Alles sprak, en was zijn eigen tactiele dictaat.

Geen wereld die ik nog bekennen kon, geen ergens of daarbuiten. Nergens klank die niet zat als gegoten.

Lucht bleek wonderwel adembaar: er bleven geen tekens meer in onze longen steken.

Een zware last vervloog uit onze ribben want alles vergat ons harde geheugen - wij zwegen zichtbaar

zonder lood.

Niemand hoefde meer te weten wat bijvoorbeeld liefde was. Niets had nog holten genoeg.

We bleven helder hangen.

Wat was volstond en nam ons voetstoots aan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 151

Fabiènne Rachmadiëv o Nijmegen, 1985

Debuteert hier als dichter.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 152

Er was...

Er was de tweeling, genaamd Revo en Lucia en er was de jongen Mels en het was grappig voor ons - Marx Engels Lenin Stalin - was alles grappig. Wij lachen al jaren dezelfde lach tegen dezelfde muren.

Namen worden steeds stoffiger elk jaar een nieuw laagje stof dit is zo grijs geen klaproos zal ooit dit grijs meer verslaan, zei iemand.

Er was een lied over een miljoen klaprozen en de radio plantte steeds meer zaadjes voor rozen diep in ons grijze hoofd we pakten zakmessen we liepen door het veld we moordden - we onthoofdden - met zoveel genoegen, nee drift, alle klaprozen uit.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 153

(Even zomer)

Het land hieromheen dat permafrost leek, kent nu alweer begroeiing in april waren er bloemen, maar dit is juni onverbiddelijk straks nog meer is het zomer, geen wind, dit is lucht in stilstand steeds dikker want ze neemt op de geur die de honden achterlieten in het betonnen karkas de geur van de geiten, vijf dikke, vier geiten, één bok liggend in de langste schaduw van de dag

Eerst was alles nog grijs of grijsbruin, een vlakte van kou, de vorst diep in de grond 's ochtends is hier het meest leven de lucht zuiver ondanks de wolken, de grond blauw

Naar buiten gekomen daar het hart op te hoesten neer te leggen zo warm en nog bonzend dieper te reiken de darmen ook, de damp te zien opstijgen. Kijk dit is de grond en dit is mijn hart en dit zijn mijn darmen uitgestort over drie maanden vorst. Het hart pak ik terug meer leven dan dit zal voorlopig niet meer

De lucht is dik en niet alleen voor de geiten is beweging een poging tot wat eerst nog zo makkelijk ging. Dit is geen kwelling, dit is gevangen te zijn onder een wollen deken van stank op zijn minst zijn de anderen deze asgrauwe geiten dit is geen vlakte. In het onkruid roesten de ijzeren aderen van het karkas een snee heft de grip van de lucht voor eventjes op

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 154

Tussen de geiten gezeten, daar de roest met mijn bloed te vermengen. Nee, voorlopig is dood een onmogelijkheid. De schaduw trekt verder Ik tel vijf geiten, vijf dikke, drie geiten, één bok en een kadaver van stof.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 155

De trom

Ze keek naar de optocht het koper en het rood het is zo'n lange tijd geleden het is zo lang deze linten zijn alle linten die er zijn en dat ik me door dit zo liet omstrengelen is zo lang geleden en omstrengel me nu weer.

Ze keek naar de optocht en stak haar armen uit want samen branden wij en dragen wij onze harten in vermiljoen gevlekte handen en samen zingen wij zo dat het altijd eerst als afgrijzen zal klinken

Ze keek en haar hart bonsde sneller, het slagwerk O kom, de trommels het allergrootste kloppen van alles dat samen met alles in mij - binnen - klopt en ik wil niet meer weten wat binnen is of buiten en ik wil niet weten of ik het vel zie of de binnenkant van deze ogen sla steeds harder tot alles wat nu klopt verstomd zal zijn - geen stilte - en buiten slechts ik als het meest verdragend bonzend, taai en oud en jong en glad te horen zal zijn.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 156

De muizen

De golven schuimen, deze golven met schuim over haar sluiten haar in dit mens dit meisje

ik hoor de muizen ritselen in het veld ik hoor ze ritselen op de vochtige aarde ik hoor het gras tussen het gras

Hoort ze de muizen leven en het is veel erger ze kwam zeven dagen lopen van het veld zeven dagen naar de golven om zichzelf onder te dompelen oude handen onder water oude voeten zonder rimpels onder te dompelen

dit schuim is zo veel zoeter ik proef de vissenschubben in dit schuim ik proef de suiker in de golf

Het is veel meer, elke golf die overspoelt dompelt onder en ze proeft waarvan ze wist tijdens het lopen hoe dit smaken zou

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 157

De vlakte

I

Deze nam de trein naar Boedapest maar dacht erover na, misschien in Wenen uit te stappen eer verder te zullen gaan. Het einddoel niet te spoedig te bereiken was zijn doel, want in spoed, hield hij zichzelf voor, is het gevaar het grootst. Op het centraal station van de stad die Utrecht bleek te zijn - hier, in Utrecht was hij al! - zover gekomen, zag hij daar bestemming Moskva staan en hij dacht wellicht, wellicht. Het zou misschien de moeite zijn, de bestemming te verruilen voor het noorden om zo nog beter de schijn op te kunnen houden voor de spoken die hem spookten. Boedapest - Moskva Boedapest Moskva Moskva Moskva Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee. ‘Kunnen ze me daar niet vinden, hier is zekerheid meer zeker en in Boedapest is het onvoorspelbaar zeker, nee, zeker minder en niet meer. Het beste is, het beste,’ zei hij tegen zichzelf - en de spoken luisterden mee - ‘het meest gunstig is altijd dat wat verder ligt want al in de reis komt de ziel tot rust nu hij zich niet bevinden kan in ontheemd huis of in den vreemde, nietwaar?’ En de spoken knikten ja, ja, ja ‘Bovendien, in maart is er geen enkele hoop op zon.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 158

II

Eerst nog maar een koffie te halen, - zwart, eerst ruiken dan drinken, eerst de stoom - dit besluit was zeker het beste, dat leek. Want een reisbewijs had hij zich altijd nog niet verschaft en de treinen naar Boedapest of Moskva, om het even vertrokken pas na uren, na uren, drie uren, nog niet - tiktak nog niet tiktak nog niet - maar geboren in angst worden besluiten evenmin. Nog even uit te stellen, tijd te kopen met een handvol koffiebonen, wat zonder twijfel het moment zou zijn waarop hij zijn hele leven te wachten had gedacht. De spoken zeiden: ‘de dag zal komen, de dag is nu dat jij verzet zult tonen, de deken door de wollige dagen opgelegd, gedoemd tot man van woorden en niet tot man van moed. Of weerspreek jij dit lot, - het dreunde - te doen wat jij nooit eerder deed.’ ‘Niets dan simpel is het leven, aan de vlakte houdt zij zich het liefste op,’ zei een schrille stem ‘voor even zwaarte aan te raken, in één beslissing - dit besluit! - koop wat jij verlangt niet laten kan, weet, het uitstel wordt steeds korter. Dit duurt niet meer lang.’ Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 159

III

Op een bankje was hij neergezegen met de hete drank nog in zijn hand. Een diepe slaap - ontsnapping uit te zijn zonder besluit - was in hem geslopen en hij droomde van een veld, uitgestrekt, de rand die was er niet en hij wist dat dit het eerste was waar hij naar zocht, naar zoeken zou. De dauw over het gras, hij was plotseling vol vrees. Geen hoop, vreest hij, geen hoop op zon is er in maart. En een stem in het veld of in zijn hoofd - hij was niet zeker, hij was onzeker en onvast voelde de koudste grond ooit op gestaan, waarop hij stond - sprak: ‘ben jij de man die de aarde begaat, of ben jij de man die wortel schoot, en niet in de aarde dringen zij binnen, maar het is de grond die vasthoudt, opdat wat haar geschonken is nooit verloren gaat.’ Zijn hoofd gonsde en zijn hart dat gonsde mee. De spoken onzichtbaar, waren op het veld in niets te bekennen. Hij dacht: ik heb ze achter gelaten, op de bank, op Utrecht Centraal. En in het ogenblikkelijke moment wist hij zich vrij te wanen van de kwellingen die hem naar Boedapest, of Moskva, tot hier hadden gejaagd en schreeuwde, zijn stem rollend over de vlakte van het veld, ‘Ik ben de man die wortel schoot trefzeker liet ik de grond mij grijpen, ik ben de man van woorden en in de aarde zal ik nu niet zijn, maar voorgoed volledig zal ik groeien naar mijn dood.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 160

En de spoken zeiden: ‘Rijden de treinen dan ergens naartoe tussen stad en dorp rijden zij niet liever daar waar het minder wreed is, de bomen en velden voorbij. Misschien was je een man van woorden, maar met één stap in de aarde: je bent een man van moed.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 161

Onderweg

Kom, denk ik, maar ik zeg het niet we moeten nu gaan, straks hebben we rimpels waar de wind zich in nestelt. Al onze voeten lopen straks niet meer we moeten nu, er zit haast in dit bloed.

Onderweg zijn we, ik denk deze tussentijd is het allerbeste en in dit idee is het meer leven dan in wat we doen. Want met de tussentijd loopt dit bloed meestal gelijk.

Troost ik mij te denken voor even onsterfelijkheid te kopen en hem meteen weer op te geven, ik ruil het terug, alle malen want nu, zijn wij onderweg.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 162

Magnolia

Ze las verschraling in de krant ze keek naar buiten, de magnolia was bijna in bloei. Ze wist niet wat het was om verschraald te zijn of in bloei te zijn ze dacht ik kan de knoppen tellen maar ze wilde de magnolia niet een cijfer te zijn van ergens tussen twintig tot misschien wel honderddrie ze had al spijt van het gokken alleen verschraald konden zijn de plinten van het raam voordat ze venster waren of, ze opende de ramen en met moed keerde ze haar droge wangen naar de wind.

De wind was niet minder, het was eerder was meer het meisje las over verschraling in de krant van gisteren. De magnolia was half roze en bruin ze wist niet hoe lang dit jaar de bloemen de wind zouden doorstaan om vanuit het raam niet te hoeven tellen de knoppen die geen bloem werden en de bloemen die de grond geen kans gaven ooit te verschralen. Ze liep naar buiten, het bleek, de knoppen vallen niet dus daar zag ze de kale grond onder haar voeten en zichzelf op verschraling staan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 163

Martin Reints o Amsterdam, 1950 is ook essayist. Recentste bundel: Ballade van de winstwaarschuwing (2005)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 164

Na een reis

De trap op met een koffer en nog een trap, met de koffer

en nog een trap met de koffer

de post, je knieschijven

je lichaam van lang geleden, kort geleden, nu

het vertrouwde gekraak van het oude huis nu de bovenburen heen en weer lopen

de motten om je heen die tijdens je afwezigheid ter wereld kwamen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 165

Stadsgezicht

Nog even en de man die daar loopt aan de overkant je kunt zien dat hij net heeft getelefoneerd

door hoe hij om zich heen kijkt

terwijl hij al lang in deze omgeving rondhangt

nog even kijk daar heb je de bus nog even en die man is onderweg naar een andere omgeving

en als je nog even wacht is de hele omgeving weg: het wachthokje met de grote aanplakbiljetten,

het huizenblok met de portieken en de erkers met de planten in hun potten,

de regen en de regen en de regen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 166

Onderweg

Passeren en gepasseerd worden op weg van A naar B

het ruisen van de banden over het zeer open asfaltbeton het vanuit de radio toegesproken worden alsof je een bedrijf met personeel hebt de krekels in je die eeuwig tsjirpen

en eeuwig zullen tsjirpen

de vrachtwagens van Europa de trekschuiten, de boomstammen op de kolkende rivieren

de wegrestaurants de afritten, de invoegstroken het passeren, het gepasseerd worden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 167

Bij het aquaduct

Over het water in het kanaal gaan golven

en aan de manier waarop de golven over het kanaal gaan kun je zien dat er een schip voorbij is gekomen

iemand staat te luisteren naar de voortzoevende auto's en de vrachtwagens over de weg onder het water door

en iemand zit in een geparkeerde auto te kijken naar de langzame tocht van de wolken

boven het wijde water en de grazige weiden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 169

David Van Reybrouck o Brugge, 1971 is ook essayist en prozaïst. Heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 170

De slapeloosheid van Freddy Tsimba

1

Ze zeggen dat ik 's nachts uilen zend, mijn broers en zussen, dat ik op hun daken kom zitten en roerloos schreeuw in hun golfplaten slaap

terwijl ik gewoon waak en in mijn hoofd al beelden maak. Ik plooi de dagen als stukjes ijzerdraad en las de naden van de dageraad.

2

Ze zeggen dat ik vorken raap. Het is waar. Wie in het slijk grijpt, gaat niet dood, wie zich bukt, wordt groot. Ik sprokkel metaal, ik ben een strandjutter van schroot.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 171

3

Een mes valt in de aarde, een lepel schept wat zand en niemand die nog rept of redt. De stad verslikt zich in bestek.

En elders waar zelfs vliegen sterven stikt de grond van kogelhulzen bloeiende conserven.

4

In het huis van mijn vader staat de oven. Hier giet ik brons. De kamers zijn afgeleefd, het water is gedoofd, de vloer wordt weer aarde.

Maar zie toch die gloed waar alles mee begon, die dooier van brons, die druipende zon.

Alles raakt hier uitgeleefd, ik nog het meest.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 172

5

Het rumoer van de straat gooi ik in het vuur. Hoe het sist en kraakt, hoe het krijst en krimpt en zwijgt.

Nu til ik mijn brij van de grond. Loom, met tegenzin, loopt de honing van koper en tin in mijn vuurvaste vorm.

6

Dat van die uilen die 's nachts -

Hooguit smeed ik visjes uit lood. In mijn kathedraal van schaduw en loof in het stof onder de mangoboom bid ik alle dagen tot mijn vingers en de dood.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 173

7

Elektrisch lassen, da's voor leken. Ik las met gas - zuurstof vind je overal, acetyleen, dat maak je zo:

in een vat van staal maak je een gat dat je dicht met rubber en bovenmenselijke kracht maar eerst giet je vocht en ongebluste kalk - tot het bruist en spuit, je sluit het vat met man en macht - je neemt het pistool opent de kraan het sist als een storm - je nadert met een vonk.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 174

8

Ze zeggen dat ik ziektes zaai en asse strooi in de navels van hun kroost, dat prauwen kantelen door mijn klauw dat ik scherven kweek en koorts.

Alleen dat laatste is waar. Geef mij roest en ik proef leven, toon mij kogels en ik zie moeders wijs mij hun schoot, ik haal ze open, draai hun hoofd, ik doof hun ogen.

Het is waar omdat het waar is. Ik heb niemand ooit iets voorgelogen. Door mijn lasbril zie ik alles. Het laatste hulsel is de kogel.

Freddy Tsimba is beeldhouwer in Kinshasa. Hij maakt monumentale sculpturen, vaak van moederfiguren, in metaal. Zijn materiaal verzamelt hij in de straten van de stad of op de slagvelden van zijn land: roestig bestek, geplette conservenblikken, kogelhulzen. Sinds kort wordt hij door zijn familie van hekserij beticht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 175

Willem Thies o Nijmegen, 1973 is ook criticus. Recentste bundel: Na de vlakte (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 176

Verkenner

Mijn handen tasten stelselmatig een oppervlak af, en geven hun bevindingen door. Streel altijd met de splinters mee

zo is mij geleerd. Binnendringend woelen ze het vlees om, persen het omhoog.

Ik strek mijn arm en raak ternauwernood de randen. Volg de nerven.

Veeg je vingers niet af aan je mond, slik niet door wat je proeft.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 177

Spion

Hij laat zijn ogen walsen in hun kassen. Tets zijn tong, die zich balt tegen het plafond

van zijn mond. Tastend als een blind dier. Lager. De smaak van ijzer. Zijn tanden intact en kiezelglad.

Hij verbergt zijn gezicht achter een scherm van handen, vlechtwerk van vingers, de kieren

laten licht door maar geen projectielen. Alleen het vangnet van zijn blik.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 178

De voorbijganger

Een kooi staat op de uitkijk, van ver kondigt een voorbijganger zijn komst aan.

Bij wijze van groet wrijft hij zijn kop tegen de tralies.

Om te laten weten dat hij hem herkent stelt hij hem dezelfde vraag, telkens opnieuw.

De voorbijganger vertraagt of houdt halt, geeft een afgemeten antwoord, helder, herhaalt:

Hoeveel nacht kom je tekort om voldoende te slapen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 179

Onwillig

ze strekt zich uit op haar buik maakt geen aanstalten ze wil enkel haar wond spoelen

rumoer van stemmen scheuten lach vanaf de bar naast de rivier bereiken ons balkon

maar zij

saboteert de mogelijkheden tot een kamer een ruimte gecentreerd rond een bed

ze wil enkel haar wond spoelen immens rood de rand maar slinkend

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 180

Witte huizen

Donkere mannen schaven de schubben van een palmboom. Rond de voet van de stam dwarrelt bast. Zout bijt de barbieren van de palmboom. Als de wind oplaait trekken ze zich terug in witte huizen, landinwaarts.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 181

Alles rustig

In de bergen zijn geen delinquenten. De man met de sympathieke waakhond lacht. Alleen bliksem in de zomer en droog naaldhout. Geen brandstichters hier. Alleen een stuwmeer om 's nachts het huis te verlichten. Het is rustig in de bergen. De honden blaffen alleen naar elkaar. In de lente worden ze gek.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 182

Eskader

Zwaluwen scheren als zegevierende jachtvliegtuigen over de groene rivier, zwenken scherp, onderscheppen insecten.

Boven de oevers wervelt stof tot de wind verstart.

In de schemer ruimt een vleermuis de restjes op.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 183

Zwerm

De wind woelt een berg bladeren om, buigt een tak, slaat stuk op een stam.

Zwarte vogels wervelen rond een kerktoren alsof zij hem de hoogte in willen sleuren.

Een kroes kantelt voor mijn gezicht, klapt het uitzicht om.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 184

Strand

Het gras stroomt langs het duin. De hand van de wind strooit het zand uit. Het suist door de wirwarstruiken.

Voor de ingang van het paviljoen stampt een man zijn schoenen op een rooster.

De wind wikkelt een vlag rond zijn mast en houdt hem vast.

De man klopt zijn broekspijpen blauw ontslaat zich van het strand.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 185

Mark van Tongele o Mechelen, 1956

Recentste bundel: Lichtspraak (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 186

Jullie

die in het holst van de nacht met liefde morgenrood voor mij kneden die op het spitsuur mijn waandrang door de heksenketel laveren die mijn demente tante een arm geeft en met haar in de sneeuw wandelt die mijn gekreun in een ziekenhuisbed oprecht toe glimlachen die de sneeuw van mijn rijbaan vegen niet zonder een pink te geven die zalig scheppend uit de witste tonnen mij droomrijs serveren die zonder zuur getrommel het vuur van mijn vijand doven die met doodsverachting klauteren op het dak van mijn verlangen die desondanks goed weer blijven zien in mijn cumulonimbus die de volle zee bevaren om mijn holle vragen te vervullen die mijn randen wat bijboeten, mij krediet geven bij de bleker die het smekken en toffen van mijn gemakskoffertje rekken die naast mijn gewonde vinnen komen zwemmen en me opduwen die, vertrouwd met ledige tijd, mijn onmacht geduld aanademen die mijn onbereikbare ramen openen met een hefboom of windwerk die mij achteloos het oranjerode duister van de maan leren kennen die onvoorwaardelijk staan achter mijn zijn, reiken en vallen die de loop van mijn tijden onderhouden, kaap de goede hoop Altijd met mijn eigenwijs gedoe in het getouw, te laat ben ik, toch ik zoen jullie brandschoon op het voorhoofd van jullie dromen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 187

Verbouwing

Vanop azuurblauwe vouwstoelen in de tuin krakend ondergaan wij hoe ons huis slijpsteent en brekebeent. Oorlogszucht in de zomerlucht. Er is geen doorheen

gaan. Verlokkingen luiden. Kamperuien. Ten zuiden. Hoor, de buren barbecueën. Ik ruik cajunkruiden.

Weegt een droom op tegen het miersig kromliggend goud? Maar zo'n vraag kun je beter niet stellen

als het spel op de verbouwwagens kadavert. Binnenshuis wordt er getierd en ontwoond.

De hond, voor de hectische gelegenheid vastgebonden, breekt los van de tafelpoot, gaat snuffelen aan timmerluihespen. Wespen-

steken. Wij kijken elkaar almaar duffer aan. Hoe moeten wij de realiteit overleven?

Zonder gebinte. Straks is het winter.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 188

Vanop een rots kijkend naar de stroming in de Gorges

Van de Chassezac, luisterrijk met mijn lastvrije voeten bengelend in het niets, zonnezilverwaterwind, zomeravond, ijl getint van een wolkenloze hemel,

hoe de bergen zich hullen in een helder roze gloed, me overgevend aan het ogenblik, brekende spiegel, herinneringen, ze blijven maar vloeien, toekomen,

de meedogenloze kracht waarmee het wit geruis aanrolt, zonder emotie of verstand de bruisrand, de drang genadeloos die mijn gedachten van mijn

houvast rukt en ze zwiert in de vaart van de rivier, zingezangend van de oorsprong die verder druist driest hier, me in zijn grillen gaart, de sterrenadem

die zich in mij openbaart, ik blijf bestaan daar in het geraas achter de bocht, waar de voort- vluchtige einder mijn klucht voorgoed verzucht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 189

Hartstochtelijk en bezonnen tegelijk

De dageraad begroeten met zang en tromgeroffel, ernstig en vol vuur, licht vatten.

In het heetst van de dag doorgaan, gelijk rustig voortschrijdende kamelen lange schaduwen werpend in verzengd zand.

En als de avond valt de ogenblikken meemaken, zoals kleine vliegtuigen scherend over watervallen, die baden in het gouden licht van de ondergaande zon.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 190

De kogels smoorden in het zand

Toen ik de kroeg binnenkwam van waaruit je me radeloos opbelde, leek je niet blij mij te zien.

Ik ging naast je zitten en bestelde een karaf wijn, zoals altijd. Je zei: ‘Zo kan ik echt niet verder.’

De lichtjes van het kerstboompje op de toog knipperden door. Aan de tafel naast ons ont-

stak een goeie moppenlach. Het regende buiten. Druppels onmacht vertroebelden het zicht.

Ik dacht eraan op te stappen. Soms is weg- gaan de beste remedie. Maar ik bleef zitten.

We kregen geen woord meer over mekaars lippen. En toen we op straat stonden, troosteloos

plensden de druppels in de stadsgracht vlak- bij. Plots zoende je me vluchtig op de mond,

en verdween in het duister van oude jaren. Ik vergat je mijn paraplu mee te geven.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 191

De zeilige Mark van Tongele, leviterend

Aangespoeld en opgewaaid uit zee.

Als een otter in bladwierlint gewikkeld laat ik me welgevallig op het water wiegen.

Dromen. Zon. Tijd. Hemelse kalmte. Buikspieren, zeildansen, natte uurverf.

Hoe ver van hier reikt mijn bestaan?

Het hemelpurper is alleen in de richting van de ondergaande zon te zien.

In de kaderloze ruimte tsjoekelt een vissersboot. Alleen meeuwen schuwen zijn gerucht niet.

Kortademig lachen. Drank. Wrede liefde.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 192

Lieve dochter

Je hebt echt waar een leuke gozer aan de hand, en nu nog een huis erbij.

Ik heb geen verbouwingshanden. Dat weet je heus als geen ander.

Straks heb je kinderen, help. Maar je moeder kijkt ernaar uit.

De wereld gaat door, ik weet het. Doch, ik blijf zitten met het lieve

meisje dat mij ademloos aankijkt als ik haar een verhaaltje voorlees.

En hoe je na mijn nachtzoen ondeugend je oogjes sloot,

tot ik mijn rug had gedraaid. Ik kreeg het niet over mijn hart

je eerste fietsje mee te geven met de tijd, nu weet ik waarom.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 193

Respecteer zijn laatste wil

Strandrecht lopend naar le Grand Bé, een eilandje, enkel bij laag tij bereikbaar. Klauterend op de trots van een dichter:

‘De grote schrijver de Chateaubriand heeft gewild hier voor eeuwig te rusten om niets dan de zee en de wind te horen.’

Ik hang mijn blik om het kruis. Doodstil is het niet. Ik hoor François fluisteren:

‘Nu eens voel ik mij een overbodigheid, niet bij machte het vulgaire te overstijgen, dan weer meen ik over enige kwaliteiten te beschikken die niemand apprecieert.’

Zienderogen naderen de schuimkoppen. Wat rui ik hier eigenlijk? In hemelsnaam beduimeld. Intijds, hoe redzaam ben ik?

Met lede ogen aanzie ik de Chateaubriand: hij blijft manhaftig drijven boven de eeuwen, ik moet mijn vinnen verroeren, vergankelijk.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 194

Noodwending

In dit pijnwoud van lood, waar het zijn doodkoud rompslompt, wat beoogt mijn commedia dell' arte à la carte?

In godsnaam, waarom is het heelal vol van materie en niet van antimaterie? Atoomt het moment in astroomkringen?

Is de tijd zinktzwart? Of permanentwit? Transparant zandheel hemelhoninggeel? Sterappelblauwzeegroen of snoodblootrood?

Is mijn zingen, mijn dringen om de dingen, het ransgillend geruis van het uitdeinende leegste, van de einderimpellooste stilte?

Stuwstof? Of ben ik een fataal uitdovende vonk van een ongedurige bulderende oerkracht, rampolkend in welhitte?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 195

In de spiegel kijkend

Dat jij de lakens ververst, terwijl ik mijn kaken samenpers dat jij de muggenzwermen bedwelmt, terwijl ik lig te kermen dat jij dessert serveert, als ik van de wereld ben gebrouilleerd dat jij me balsemient, als ik weer een keer wanhopig trien dat jij onaangedaan de tijd strijkt, terwijl ik 'm uithang de eikel dat jij glimlacht als ik trommelzooiend in verentooi apenkooi dat jij de bloemen snoeit, terwijl ik zoem als een petemoei dat jij mijn blaarzoen oppoetst, als ik te lang heb gezonneroest dat jij de centen telt, als ik in de spiegel mijn waan vervel dat jij het later looit, als ik linnensteluiten lichtekooi dat jij mijn bubbels koelt telkens ik kom aangespoeld dat jij helder kijkt in mijn hersenspook, mijn sick joke In hemelsnaam, een luxepiepertje ben ik, een stereotiepe letterzwieper met een groot bakkes bij de taalbarkeeper, een woordkraalsprietwormzwerende wiegelganger, die zich geroepen voelt de loop van de sterren af te spiegelen, maar die als het eropaan komt doodleuk aan je brood zit. Ik wou je dit vanmorgen bij het ontbijt zeggen, maar de ontbolsterende zon buiten won mijn aandacht, en voor ik het besefte ratelde ik de wereld in.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 197

Marc Tritsmans o Antwerpen, 1959

Recentste bundel: Man in het landschap (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 198

Geen aanleg

Geen aanleg voor koetjes en kalfjes. Te weinig geduld voor diplomatie. Wie heeft het niet allemaal eerder geroken, gezien en gehoord: de duistere walm

van lafheid en leugens, alle schijn- bewegingen en machinaties, je eigen gebreken en die van de soort. En dan komt de kunst om de laatste bruikbare

toonaard te vinden en niet te verzinken in dat o zo zalige, zwijgende niets. Want natuurlijk is alles al eerder gezegd en vertoond, maar nog levend al zwijgen

is wel de allerdoodste dood.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 199

Lucky Luke

Vaak zie ik de wereld niet omdat ik als een monoliet mezelf het zicht beneem.

Of een donkere schaduw werp waar één ogenblik tevoren nog verblindend

zomerlicht. Zal ik ooit leren dit leven te vlug af te zijn, zoals Lucky Luke, sneller

schietend dan mijn schaduw: met woorden die glashelder en zo vlijmscherp dagzomen

dat mijn brein, die dwingeland, mierenneuker, angsthaas, in pure snelheid wordt genomen?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 200

Schieles hand

Alleen zijn snelle hand wist waarheen het zou gaan: zich elk blad zonder aarzeling toeëigenend, met forse halen onderwerpend, brandmerkend het echte

leven daar vlakbij, dat met de blozende wangen, kloppende aderen, in de diepste plooien en kieren. Het gulzig en mateloos leegzuigend, dan snel terzijde schuivend,

zodat het nog warm, nog ademend na dit moment ten minste op papier verder zou blijven bestaan. Want nee, niet hij maar zijn hand wist hoe snel alles moest gaan.

Egon Schiele overleed in 1918, amper 28 jaar oud.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 201

Zwaar volk (Bij een Vlaamse menukaart uit 1925)

Wij zijn toch van oudsher een hardlijvig volk van zachte zwaarte. Van boter, room en eieren. Van teveel en zich eindeloos voortslepende tafelgesprekken waarin we

met graagte samen tot de bodem zinken en lachen om onszelf. Wat een smadelijke achterstand op die lichtvoetige, daadkrachtige, altijd vitale, pezige volkeren die wel lijken

te zweven op een door koriander, olijfolie en citroengras aangedreven ijle ascese. Zwelgend en zwanzend wachten wij wel tot hun weerstand uiteindelijk is gebroken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 203

David Troch o Bonheiden, 1977

Recentste bundel: laat[avond]taal (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 204

Postkaartpraatjes

aan Ingmar Heytze

1

ach, reizen, je kan hier net zo goed blijven. wakker worden in het gekende bed, thuis ontbijten en voor de middag de deur niet

uit. mensen mogen voorbijgaan als je in de zetel aan het venster zit, te voet, op de fiets, in veilige vliegtuigen. om een dag

te luieriken heb je echt geen zwembad nodig met dikke duitsers rond. grenzeloze stilte hoort bij het lezen van een boek.

2

hier herkent de winkelwandelstraat je spiegelbeeld, je merkt meteen wanneer etalagepoppen anders zijn gekleed. je

moet er niet aan denken dat je in een hotelkamer in een verre stad een vreemde koffer opent. dat gebeurt. in je kleerkast

hangen hier de hemden, daar de broeken en schoenen schop je lekker overal. niet één kamermeisje die daar over struikelt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 205

3

de bakker spreekt je bij de voornaam aan en weet welk brood je wil. in een dag zijn zekerheden. zolang je blijft bij wat je kent,

velt geen verrassing je. je belegt een snee brood het liefst met wat je al van kindsbeen lust. dezelfde choco mocht bij grootmoeder

beter smaken. het moet niet te gek, vond grootvader: aan de andere kant van de aarde is wat wij eten ook exotische keuken.

4

je zat niet eens in alle cafés, dat hoeft ook niet. er zijn altijd nieuwe tafels, nieuwe stoelen en een barman die het raden heeft

naar je lievelingsdrank. met kleine slokjes koffie kom je de dag door, kan je een eind op weg. je bent geen fan van nietszeggende

tooggesprekken, het zijn postkaartpraatjes, maar soms meng ook jij je in een cocktail van weerspreuken en wereldpolitiek.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 206

5

er is hier zoveel te beleven, elke dag is snel te kort onder deze kerktorens. vreemdelingen zijn het met je eens. je kent de stad, je weet

ze aan te prijzen. je kan vergelijken met slecht geschreven websites, hollywoodfilms en kennissen die het o zo fijn hadden in

bagdad of een ander door god vergeten gat. je mist maar bitter weinig van wat niet te missen is. er is immers nog je hoofd.

6

er is ook liefde, daar moet je niet naar op zoek, die viel je in de schoot. het komt je allemaal goed uit. de angst die er is, is

niet om te verliezen, niet om te blijven. zo zonneklaar als wat. stiekem snak je al eens naar verandering, een dag waarin

je je niet te pletter zweet omdat je voelt dat je te ver. je lacht. zolang hetzelfde lichaam maar tegen je aanschurkt 's nachts.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 207

7

je hebt de straten rond je huis, de pleinen waar je over moet als je de lastig lange weg naar het station. je vindt: wachten op een

perron is een prima soort wachten. daar blijft het bij. waar moet je heen per trein? de geliefde gaat en komt, het landschap

nog in de ogen. je verdrinkt er in, het geeft je rust. nooit zeg je: volgende keer, stuur een kaartje met je beste wensen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 208

De onbekende

1

hoe kan ik jou kennen? jij lag daar maar, jij ging nooit ergens heen. je wereld kromp tot een kamer van niks. muur, plafond,

weinigzeggende tv. jij was het alvast niet die de paaseieren verstopte voor mijn zus en ik. je was te kinderlijk enthousiast toen

we onze buit bij je uitstalden op bed. altijd stopten we je wat chocolade toe. we wisten dat je geen stap meer zou zetten in de tuin.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 209

2

we moesten stil zijn als je sliep. en we slopen op de toppen van onze tenen voorbij je bed, kleine kindertjes op weg naar de snoepkast.

we fluisterden niet, we legden een wijsvinger op onze getuite lippen en zwegen. we keken de ogen groot. wij voelden ons heel volwassen.

wij wisten wat goed voor je was, dat we je niet wakker moesten schudden. je had hoop. het moet wel dat je eindeloos in dromen liep.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 210

3

wij praatten nooit van man tot man. ik mocht mij wijzer wanen dan grote zus en al mijn speelkameraadjes, ik heb nog steeds geen wit

geschrokken haren. ik kan mij nauwelijks aan je spiegelen, ik ben nog niet eens half zo oud als toen je benen het lopen verleerden. zag je

me die dag tien jaar na je dood van golfbreker naar golfbreker rennen? ik zweer dat je stem over het strand galmde, opgeven mocht niet.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 211

Herlinda Vekemans o Duffel, 1961

Recentste bundel: Buiging (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 212

Binnenverblinding

hoe de dingen als spinnen webben weven prooien vangen stof en as vergaren en als voelbare schrikmist met kille plakkerige draden het gezicht mummificeren de ogen doven en de begeerte naar een ver gezicht herleiden tot het ruimen van puin

het is als was er nooit lege ruimte geweest en waren we louter voer voor de grote binnenspin

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 213

Een billet doux van week verzet

in het ongedachte houden wij allen, o minnaars van wijsheid en woorden de geliefde op een hoofse afstand onze woorden gaan ondertussen gretig hun gang

in het ongeziene zien we een schijn van de beminde het verborgene beneemt ons de adem en vervult ons van wufte zinnen

in het ongehoorde luisteren we naar de stille spil van het eigen zwijgen en zo horen we het fl uisteren en het zachtlaffe wis selen schuiv en en doven van onvert eerbare onwoorden

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 214

Over het ontstaan van tijd

vijf minuten wuiven van een boomtop voor jouw ogen zorgvuldig door alle vijfduizend blaadjes afzonderlijk als jonge snaken in de wind opgevoerd

dat geeft een zee van tijd

als de zee van de hond die op de buik van een schier geluidloze maar voor het leven lang vergrote aak onder de brug over de Leie verder de avond inglijdt

als de zee van de witte hond die de tijd wijdbliks en rustig tegemoet ligt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 215

Opgesloten tijd

de trein op tijd en vaste plaats ik keek zonder voorbedachtheid in je ogen twee gangen door twee andere aanhangig gemaakt ik was niet zeker het kon denkbeeldige tijd zijn maar tijd of some sort all the same je stond op en verliet je kwam terug ik voelde hoe je door mijn oogleden priemde ik keek niet om je blik niet op tijd in te schatten niet af te tasten niet te weten het is niet aan mij tijd is niet bij mij al vergaan als de jongens en mannen onder de vele witte stenen in de war cemeteries maar ik zag hem heel even, languit, alive and waiting in je loopgraven liggen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 216

Inbreuk

er is iets met de zon als ze inbreekt in verzwakte ogen er is iets met de ogen als ze de inbreker trotseren tijd tussen twee uitersten

het is niet om aan te zien het is iets onoorbaars van hen alleen

een gijzeling met Stockholmsyndroom

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 217

Insluiting van tijd en plaats

je lichaam als altijd is het je lichaam dat mij verspeelt dat me verlamt tot een kleine grootogige en me in de staar van verlating laat als altijd is het je lichaam dat me in jou sluit dat me herinnert dat geen enkel leven jou mag afsluiten dat je tijd en plaats zou meenemen en ik als een overhaast besluit verlaten in jouw lichaam zou liggen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 218

Volheid

in volheid van tijd is geen tijd meer volheid van tijd is zonder tijd zoals volheid van plaats is zonder plaats

waar tijd is weggevallen is plaats zonder plaats waar plaats is weggevallen is tijd zonder tijd

verlangen wil zielsdrang zijn aan plaats en tijd ontvallen

in de tijd is er niets van dit alles slechts plaats en tijd onlosmakelijk in elkaar gevallen

onnoemelijke implosies waarbij dat wat ging komen door het gat van nu in dat wat kwam valt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 219

Menno Wigman o Beverwijk, 1966 is ook vertaler en essayist. Recentste bundel: De wereld bij avond (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 220

Metroland

In Misdadigers en hun karaktergebreeken, een soort insectenboek, beweert C. Blom

dat onder zakkenrollers veel verlopen pianostemmers zijn te vinden. Wat een vondst.

Vandaag doolt er, lijkt me, iets anders rond. Al zweet, hinkt, hijgt het niet zoals je denkt,

het komt. De hiphopbroek. De baseballcap. Alsof ze even Für Elise spelen

vinden twee vingers blindelings hun weg. Toch klinkt er nog niet eens een wanakkoord.

Pas later, metroland weer uit, volgt soms een stempartij. Verbazing. Woede. Spijt.

En op het eind achter een glazen ruit een blauwe pet die wat geluid uitschrijft.

Er is geen melodie. Alleen een deun die mokt dat niets zichzelf uitziekt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 221

Tuincentrum Osdorp

Ik weet het: iedereen zijn eigen hel. In leven blijven, naar je werk toe tijgen, de hele week verkookte koffie prijzen, onder collega's lijden, loon opstrijken, op zondag naar een tuincentrum toe rijden,

daar in dat tuincentrum een plant bevoelen, de koffie proeven (samen lelijk worden), een broodje delen en het weer bespreken, 's nachts onder je pc je zaad opvegen.

In elkaar, uit elkaar. De daad heet het. Zo tuur je maar wat naar bewegend vlees. Je veegt je zaad op en vergeet het.

Ik zou wel willen dat het anders was. Dat is het ook. Je mist iets en verpleegt het.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 222

Bij de uitvaart van het boek

De schrijver met zijn ongeschoren woede, de dichter van drie doodgeboren boeken: daar staan ze met een doos vol slome woorden. Sterk spul of niet, de uitvaart van het boek - we naderen de uitvaart van het boek.

Vannacht, ik was nog op, stond de literatuur dronken aan mijn deur. Rot op, riep ik, rot op, je hebt je kans gehad. Toen droop ze af en keek ik weer wat grand old Google bracht.

We lezen om te leren hoe te leven. En ik, mijn boeken moe, ik ging naar bed. Wat ging er mis? Wat moet ik weten? Schrijf,

schrijf het, schrijf het op, smeer je wijsheid uit, kom brallen op mijn stoep. Ik ga naar bed.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 223

Kamer 421

Mijn moeder gaat kapot. Ze heeft een hok, nog net geen kist, waar ze haar stoel bepist en steeds dezelfde dag uitzit. Uitzicht op bomen heeft ze, in die bomen vogels en geen daarvan die zijn verwekker kent.

Ik ben al bijna veertig jaar haar zoon en zoek haar op en weet niet wie ik groet. Ze heeft me voorgelezen, ingestopt. Ze wankelt, hapert, stokt. Ze gaat kapot.

Geen dier, zegt men, dat aan zijn moeder denkt. Ik lepel bevend eten in haar mond en weet niet zeker of ze me herkent.

Het zullen merels zijn. Ze zingen door. De aarde roept. Krijgt vloek na vloek gehoor.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 11

Marijke Arriëtta o Naarden, 1962 heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 12

Vrede

Onder de huid is geen spoor, alleen modder, splinters, een uitgestoken bot. Geblinddoekt tast jij in mij rond op zoek naar ankerpunten, ongezekerd.

Ik plaats wachters langs de afgrond, dam de riolen in, poets elke kiezel die ik geef. Jij legt stenen langs de weg terug. We durven nog niet te proeven van elkaars zout.

Ik laat je mijn butsen en scheuren zien. Jij kust ze, voor je je voet erin zet. We beginnen een nieuwe morgen te ploegen, openen de korst voor onze kiemen.

Bekroond gedicht Labo de LUX. Canvas. VRT

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 13

Wij

wat hebben we hoeveel kunnen we samen hebben als we elk in een andere wereld leven waar jij de maan tussen duim en wijsvinger

houdt de kaart uitvouwt en antwoordt wanneer en hoe de reis over zou kunnen zijn terwijl je winst en verlies vast toetst

in de palm van je hand ben ik bezig te verdwalen in allerlei hemelen niet omdat ik onze koers niet uit elkaar kan houden

niets bereken of raam ik denk niet in plaatjes of in procenten maar in geuren grind dat zich onder je voeten verkneukelt verten naast het pad

gebloemde lakens ingangen naar nog ongekuste plekken misschien is het niet erg dat jij neemt en ik ontvang

jij leert en oefent ik wil niet weten of ik het goed doe het is hier prachtig ook als het donker begint te worden

ik gooi met twee handen de maan op boven de golven

Bekroond gedicht Labo de LUX. Canvas. VRT

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 14

Manu

Donker om ons water en de lucht van bomen. We drijven zonder motor door de nacht. De golven rollen een verhaal van horen zeggen van elkaar

dat misschien later, na het oerwoud later niets meer is: een gat waar we naar toe gaan hier vandaan.

Plots springt de zon op kleurt de lucht roze.

Vingers van nevel wijzen uit de golven naar de onaffe hemel.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 15

Je graast niet gewoon op aarde

Je graast niet gewoon op aarde. Je staat op een flat. Onder je honderden buizen en gangen. Diep in de kelder vuur dat op wil door lagen steen.

De fossielen klagen. Niemand lust ze meer. Hoe hoger je woont, hoe levender het eten. Het miert daar, het wormt. Gras wil verse mest.

De laatst gestorvenen dragen het dak. Jij leeft daar, kop in de zon, poten in het groen, eten, herkauwen, schijten, melk maken, loeien tot de maan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 16

Implosie

Er is geen gat. Er bestaan geen gaten. Er is een plek, die vroeger een ster was. Als je maar genoeg afstand bewaart, is er niets veranderd. Het licht schrijnt over foto's uit een andere wereld.

Jij en ik veilig in de kuil die ons fort was. op de wal van zand, de handdoeken open, klaar om uit te vliegen. Wij zonder hoofd met de voeten in de branding. Jij aan de rand van de grote zee. Ik zonder lijf. Ja, ik was begraven, maar ik liet mijn tenen gewoon uit de modder groeien.

Er is geen gat in mij. Er is jouw plek. Er is niets veranderd. Je bent in alle dingen die van jou waren. Zoals de meteoriet in de Kaäba leven afgeeft aan wie hem durft aan te raken.

Je jurk zonder jou. Ik in jouw jurk. Voor de spiegel zijn wij dezelfde. Niemand kan zien wat je weegt. Ja, je bent begraven, maar je laat jezelf nog gewoon voelen. Je schoenen. Ik in jouw schoenen. We maken kuilen in de weg.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 17

Jan Baeke o Roosendaal, 1956 is ook vertaler. Recentste bundel: Groter dan de feiten (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 18

De politiek in onze familie

Een late middagzon. Tantes deftig en dronken tegen de volkse gewoonten in vroeg naar binnen tekst en uitleg bij Adamo opgeschort tot een volgende verjaardag.

Die kwam, maar we waren afwezig, mijn broer en ik hij bezig te kijken hoe tomaten groeien op het land de meisjesvorm daarvan en niet aan mij te denken, vooral aan mij.

Alles kan verergeren. We hadden geschiedenis en politiek en beide hielden van crisis. Ik dacht dat dit was als de tantes te druk te luid te dronken, in oud zeer vervielen zoals mijn ouders dat noemden.

Meestal namen mijn tantes de middag in beslag zongen Adamo uit volle borst verlangden achtergrondgelach.

Dat kwam, maar zag af van mijn broer die de restjes vernielde, daarna zijn eigen details en verklaarde dat hij het al heel wat vindt dat hij nog steeds leeft.

We hebben mooie bloemen uitgezocht die de tantes voor alle stenen geschikt vinden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 19

Brommerdagen

Aangestoken door een wolk zoekt het oog de hoogte van een populier schiet over het stoppelveld de schoven, een oorverdovend zoemen en broeien in dat je hele hoofd omvat.

Er komt geen einde aan, aan niets. Zwetend sta ik in het vlas, de blauwe lucht nog onbeschreven.

Over het hele landschap hangt geritsel. Iemand vouwt een papiertje open of bladert door de huizen. Ik heb het over een vrouw die uit dit geritsel naar buiten valt, die in het uitzicht van de zomer past. Ik heb het over een tijd zonder beelden van buiten het dorp.

Ik weet wat je uit de vlier kunt snijden. Ik voel waar zij mij door een hond heeft laten bijten.

Nu alles met ik begint merk ik hoe ik in haar voetspoor afdwaal wachtend op de komst van al die anderen wier brommers moe maar voldaan tussen de schapen in het gras liggen.

Ik zie ze jagen door de uitgebrande polders roepen tegen de schapen waar zijn de meisjes, waar kunnen wij onze brommers laten steigeren?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 20

Ik weet hoe de volgorde is. Ik kan het niet over jou hebben. Het is te warm om te praten of het dorp in te slenteren. Het is ongewoon heet.

Ik zoek een telefoon om jou te vragen of je dat weet van het vlas, het oorverdovende van de velden. Of je dit kan ruiken, dit kan horen onder een onbeschreven lucht gebrek dat niet duurt gebrek aan niets.

Soms dacht ik dat jij het kon voor mij een klein opvallend brommertje maken dat jou kan dragen van waaraf je tegen mij aan geleund alle verkeer weet om te leiden. Het brommertje mocht ook van ondergoed zijn.

Jij wordt niet door de telefoon gevonden en ik vind niets om in te praten.

Zwetend thuis gekomen het vlas uit mijn haren gewassen en koud aan tafel flora en fauna uitleggen, opschrijven, verbeteren.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 21

Als de toekomst ter sprake komt

In die week met Johnny, Fred en Richard wisten we de opwinding uit de kranten na te spelen.

Het was zomer natuurlijk en ook zo'n paradijs dat op goedkope wijn en hooguit de gedachte aan eten was gebouwd.

Daar leven zou een hoogtepunt zijn in de geschiedenis van ons allemaal van Johnny, Fred en Richard druk doende naar de films te aarden die voor onze zielen geknipt waren. We zouden eindigen op een balkon met zicht op de oude stad.

Spreken was het makkelijkste commentaar. Voor huilen was het te koud. Voor waarheid hadden we de verkeerde kleren aan. We herinnerden ons dat dergelijke avonden zo gewild zijn om hun afscheid.

De stilte doorbreken kon dankzij de angst en de rillingen die we aan de natuur toeschreven maar we weten dat hier werd gemaakt wat later de voortekenen van vergissen, bluffen en vergeten zouden worden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 22

In de schemering

Dagelijkse schemering, ogen verknald sinds een stekende brief. Daar tussen vergeten radiofrequenties.

Op het scheiden van de winter en de ziektedagen bij het afstellen van het jargon en de antennes herinner ik me de reclameborden voor ordentelijk leven en tabak.

Alle boodschappen die dit dorp op kan brengen blijven aan je zolen, in je haren plakken daar bovenop woekeren veldleuzen schietwilgen, crossbrommers.

Langs de rivier staan de meesten. Bij een sterke oostenwind zijn ze het beste te verstaan.

Wat in de bladeren ritselt is niet krachtiger dan wat in mijn aangetaste longen rondwaart, piepend, soms versnellend dan weer sputterend, vuile sproeier kapotte bougie.

Blijft een rij auto's over, vinden we achter de wanden, aan de rand van de schacht de groeve, kijken we op de bodem van de rivier.

(Enkele regels vrij naar ‘Wiedersehen mit einem Feld’ van Jürgen Becker)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 23

Een paar decennia te vroeg in deze nacht verzeild

Langs een onbetwiste provinciale weg kwam je de engelen en vrienden van je vader tegen. Bij de eerste bussen naar de stad of diep in de nacht op de terugweg van de kermis.

Je vader herinnert zich een stem die in het voorbijgaan vroeg waarom de nachten zo onrustig zijn geworden. De wereld leek een paar decennia te vroeg in deze nacht verzeild. Er scheen een ander licht. Dat zagen wij. Herkenning.

Je vader kon het later niet goed duiden maar had iets in de ziel gekeken doende tussen de kapotte lantaarns de weg naar huis te vinden.

Je had het over de lome avonden en de meisjes die net engelen waren. Daar nog een overlevende tegenkomen die je in geen jaren zag. ‘Kan jij je dat voorstellen?’ We konden niet anders.

Dat maakt passend wat de tijd verwaarlozen wil. Of dat ook geldt voor de man die met ons opliep en diepe steekwonden van de kermis had meegebracht?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 24

Worstelend met windkracht zes en andere engelen van de herfst een heel stuk van de wandeling uit ons geheugen kwijtgeraakt.

Hebben daar uiteindelijk een vinger verloren en het de dag daarna op een botsing, een worsteling in het donker gegooid, niet eens zo ver bezijden de bewaarheid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 25

Geigerteller, hart

Binnenlopen als alle trawanten aan tafel zitten doen alsof er niets gebeurd is. Wat kon er gebeurd zijn?

Ik houd de krant omhoog, wil het woord om te verklaren hoe enkele oorlogen daarin luchtig zijn gemaakt.

Wat mij tegemoet blaast neemt afstand van de zware oorlogse getallen spreekt een zomerse formule uit met gekruiste vingers

één been in de lucht, voet op de enige zwarte tegel. Ik merk het bij het handen schudden. Kan zijn dat ze net ontwaakt, slaperig nog, de meesten

niet ouder dan een maand of acht nog tot de boterhammen horen en meer kruimels dan slachtoffers maken.

Wat in deze beraadslagingen wil de krant van mij en van het diepe vertellende kraken in het hart van de tafel?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 27

Benno Barnard o Amsterdam, 1954 is ook essayist, toneelschrijver en vertaler. Recentste bundel: Het tongbotje (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 28

De rat

Wonen op braakland met keutels, omsingeld door tralies. In het donker lang kauwen op kaaskorsten, bijbelpassages, de oorsprong

der soorten; knagen - als het raast in je schedel - aan de maan en de schaduw van de piano (wanneer bij kaarslicht het wijf van de mens speelt:

hoe de zee zich dan stort op de rotsen, de herfstwind knettert in een kastanjeallee, een zonnestorm woedt in de nooit door legers bezochte provincie

van een grotere wereld). En slapen. Wachten op kinderhanden. Racen, een beetje racen in de tredmolen. Vereenzaamd wezen.

Maar krabbelen met nagels, koorddansen met kale staart, jongleren met reuzeballen, vibreren met zenuwensnor, jij grijs fluweel, wekt weerzin.

Huisvrouwen, vergeet Hamelen; vergeet de riolen, de builenpest, de onmachtige chirurgijnen, het plassen van de riemen in het zwarte water.

Bemin Merlijn. Hij heeft het hof van Arthur nog gekend; en op de schouder van de kroonprins leest hij in ondoorgrondelijke wijsheid mee.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 29

De file

Je haast je over de keiharde aarde langzaam naar huis. Nog langzamer daalt het leven als een cascade naar zee: een jaar

haalt de rand, kantelt, valt op een lager rotsblok kapot. De berg is romantisch bebost maar rolt jou als een levende steen naar beneden:

jij rolt maar; hoe kan je zo korstmos vergaren? Dit denk je, zij het ook zonder te denken - traag raas je naar huis, figurant in een fabel

met mieren. De zonsondergang op de vlakte schemert voor je bijziendheid; Internationale Transporten dreigt je te verpletteren;

er heerst een blinde orde. Waar is het adres op de heuvel, met in het licht van het raam haar portret? Zul je - als alle apen slapen -

een kaars ontsteken, de nacht ontkurken; en zij, zal zij haar man (die niet zonder kitsch kan) een dienblad vol sappige vruchten offreren?

Voorwaarts stottert de avond, voorwaarts beweegt zich de optocht der mensheid. Je geluk ronkt verdorie als zware motoren.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 30

Natuurlijk nazisme

Voor Isabel en Kris

Dat allitereren van dichters en doodgaan - een vleermuis zwenkt, zwenkt om het sterfhuis, een cirkelzaag snerpt en de bomen verstijven,

een kromzwaard prikt tussen de schouderbladen van een Saoedische dader... Zijn hoela. Maar tegen een onheilstijding van dierbaren

is hij niet gewapend: de natuur is een nazi, ze heeft weer eens in het voorgeborchte geaborteerd. Gedompeld in hun duisternis

hoort hij een schril piepen, een fladderen van leren vleugels. Hij mompelt: ‘Jij mag je graag in je uitzicht vermeien - heuvelkam, wolken,

herfstige stokrozen, door artrose beslopen - alleen blijf je de vraag vermijden. Levende witte muizen, bijvoorbeeld, werpen de vraag op

wanneer de slang ontwaakt in haar terrarium. Maar ondersteboven als een kosmonaut bij je eerstgeborene: het hele heelal

draaide. Niet rouwen jullie om falende genen, maar om het falen van jullie verbeelding.’ Dit gedicht zijnde, breken schokkend de wolken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 31

Op de receptie

Vrouwen door een sleutelgat kussen, sentiment uit een man of wat kloppen, blaaskakenwater drinken met niemand - recepties. Gezwegen nog

van de langszwevende schalen, krabben die naar je graaien, fronsende kaviaar, op haar steel draaiende champagne. Verjaardagen, etentjes:

de feestgangers hebben je bankrekening gezien, je vrouw in haar fles betrapt, je boeken niet gelezen. Maar leve de antropologie, die

met een snauw ook de bultenaar vlees toewierp; die op de eerste akker ging zitten, messen en vorken verzon, de tafel dekte met de kleine ethiek

van manieren - een daad als begraven of bepaalde dagen onthouden. En dus blaas je een glas om te heffen, en dus bedenk je een toespraak

om niet te houden, want de volzinnen gillen wanneer ze in de afgrond vallen. Daar sta je dan: je kijkt in de wijn. Het gezelschap schraapt je keel,

de keel van de dichter, die niet weet hoe snel hij moet toasten. Voor de grot is een wind opgestoken die in de vier kamers van je hart ronddartelt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 32

Aan koning albert

Je hebt in die bevende bejaarde, op het schild getild door grote kinderen, een oeroud vertrouwen: iemand moet de vader zijn van iedereen,

en je zal vechten voor dat geloof tegen de coup van de scepsis in het paleis van je hersens - weg met de moderniteit: zij heeft jou gebaard;

ze is gestorven en haar lijk verplettert je haast. Een rustgevende oude man (die wat wankelt) behoedt de wijsheid; en zijn tremor streelt je

over je onrustige hoofd, weet je. Nu haasten citaten zich door de gangen; een hijgende bode apporteert als een hond documenten; democraten bonken

om toegang. Een collega schreef - vergeef hem, sire - dat uw hoge liegen door bleef gaan, maar dichters liegen zelf en hij herriep het weer;

een lichte wrijving tussen vorst en onderdaan is trouwens heilzaam. Die overweging zij een troost wanneer uw volk laat wegblijft 's nachts.

U bent niet machteloos, en om terug te komen op de subjectieve mens: maak uw genade aan hem duidelijk, en ook uw soort apartheid, papa.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 33

Een liedekijn

Midden in het Nederlands draaft de schoonheid klingelend sterfwaarts. Haar verwekker smeekte vergeefs - de koningsdochter besteeg

een paard, geen schrikdraad houdt haar vlees binnen, geen bloedhond in een reusachtige maan gaat voor haar openhangende verlangen staan.

Onverklaarbaar waarom ze bij hem wil zijn; welke orfische vertalingen van de aarde zijn nu aantrekkelijker dan het leven zelf?

Ze kleppert onder mompelende bomen, hoort de geeuw van de leeuwerik, aanschouwt menig vrouwenbeeld op het galgenveld:

ongelukkige liefdes schommelen en draaien als verzen in een lentestorm, een slagersetalage voor vogels die geen maat kunnen houden.

Hij draait de ijzeren sleutel van de spraakkunst om, scheidt weinige woorden van alle andere af met zijn blanke kling; zij sterft van verrukking.

Werd zijn hoofd maar op tafel gezet; zong zijn tong maar onschuldige liedjes over de kloof tussen haar tieten, die naar een onbereikbare navel voert.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 34

Naar huis schrijven

De wind zaait meeuwen op de koude zee; de ober copuleert droefgeestig in de keuken; een middeleeuwse hand graait mosselschelpen

van zijn bord en schraapt een aars schoon - maar het azuur stroomt uit de ogen van de dichter die aan zijn vrouw denkt, haar tong aan tafel

mist: ‘Dompel de zon in je waterglas, schik de lila bergen in je raam, trek je minnaar dan je middellandse bed in, moedertje.’ Hij splijt

zijn vulpen en hij krast wat hij niet kwijt wil: ‘Je bent zo blond gebleven, lieveling; de kleine vossen in de wijngaard, lieveling;

je reeën en granaatappelen, lieveling - wat is dat onophoudelijke kreunen toch, wat doen die meeuwen op mijn zee van inkt?’

Hij wast zijn schelpen en voldoet de rekening; draagt haar de trap op en ziet in de cynische spiegel de onverwoestbare tempel van haar

witte lichaam verrijzen. Over de rotspartijen op het strand van haar wijnkleurige zee vervolgt hij moeizaam klauterend zijn weg naar haar.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 35

Van der Graft, 86

Dat lichaam van lang voor de oorlog slikt morfine als een romantische dichter, het bazelt Boheems tegen de groene fee

van de absint; het vertelt iets over de tijd in zijn kunstmatige Parijs. De nacht was zwart als een ziekenhuiskamer: niet schitterend

als git, niet sterrenbespat, en de wind in de bomen gaf almaar een boodschap af. Plotseling Katinka, ongegeneerd veertig, blozend, teruggeraakt

over het spiegelgraniet van het water. Ze delen de dode als brood, het is de moeder, het is de geliefde - zij die hem behoedde

voor de negentiende eeuw en de twintigste eeuw: de milt en de razende poëzie van de nazi's. Verder vertelt het lichaam. Er rees een rode

maan boven de rotsformaties van de hoogbouw; ze raapte zijn ouderwetse handen op: tot eindeloos over zijn oren, hij tachtiger.

Een verblindende insectenzwerm van licht gonsde diep boven de openbaring wie zij waren. Het was de tijd die hen gelukkig maakte.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 36

Bellen met een vriend die k heeft

In memoriam Kamiel Vanhole

Met de scheikunde tot in zijn tenen is er nog vijfenvijftig kilo vriend, die hoest over het boek dat hij leest -

plus het geringe gewicht van zijn ziel (die zit in de pijnappelklier, dacht Descartes). De telefoon houdt op met ademen,

jij rijmelaar omklemt die knook als een hond. Dat lichaam is zo mager van de rook; die verpleegsters - o de harde menslievendheid

van hun handen - zijn missiezusters in een kolonie van de katholieke koning Kanker; de behandelend arts is districtshoofd: ze vermoorden hem humanitair,

druppel voor druppel, zoete krengen, nette schoft. De mens? In brand gevlogen duisternis. De mens? Tussen twee stilten geroezemoes.

De dood is een onhandige oplossing voor het raadsel tijd. De dood is een linkse remedie. Raaskal rustig (je zit je hele leven op de os die je zoekt, zegt Zen)

tot het ziekenhuis, neurie de onsamenhangende zwanenzang van het postmodernisme; roep de veearts met de spuit als je het Al niet meer verdringen kan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 37

De bunker

Bij een rivier die de ijstijd gemaakt heeft hurkt de bunker verveeld in het drassige gras: nooit eens een lekkere oorlog, nooit eens

een bende soldaten die zich als kleuters bevuilen, achterovertuimelen, duimzuigen in de schoot van hun moeder. Doemt er nu niet een beetje dood

op aan de horizon? Hij knijpt zijn ogen samen: tweeduizend jaar trokken hier legers langs, lucifer na lucifer ontvlamde en brak op dit strijkvlak:

rillende Romeinen, joelende Franken; later bleken de Fransen ongeparfumeerd, de Oostenrijkers slordig en de moffen hysterisch - maar allemaal aardigheid

in het verkrachten van een boerenmeid. Bij de rivier uit de ijstijd verveelt zich de bunker: een combine maait, een paard trekt een ploegijzer,

ginder verrijst een verkaveling, de burgemeester benoemt zijn zoon, de brandstoffenhandelaar collaboreert, de slagersvrouw trekt schaamhaar uit.

Boven zijn hoofd ontvouwt zich een lichtblauwe hemel, de weg naar het bos holt zich uit, het landschap voedt zijn geromaniseerde Kelten; er woedt vrede.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 39

Jurre van den Berg o Thesinge, 1986

Recentste bundel: Binnenvaart (2009)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 40

Uitlopers van slaap

1

Ik weet niet of ik wakker ben. De radio herhaalt

een vliegtuig op een akker. Ik mag niet denken

ik wil niet denken aan een vlinder en een ploeg.

Iemand leende mij een boek over een man die sliep.

Ze zei: ik zou je willen vasthouden maar ik

wist niet of hij wakker was.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 41

2

Ik weet niet hoe ik wakker werd op welke zij of rug

maar de vracht van de nacht ligt buitengaats. Ze zeggen dat

je dromen kunt onthouden door bij het ontwaken stil

te blijven liggen en twintig seconden te denken aan niets.

Heb ik stilgelegen? Dat

dan een gedachte noemen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 42

3

Ik weet niet waar ik wakker werd. Het bed drijft langs

autoalarmen, figureert in klamme ochtend maar buiten

zou het kouder kunnen zijn de dauw net opgetrokken

kunnen zijn voor manna op het plein, zou het middag

kunnen worden. De meeuwen zijn gekomen

voor appels op het platte dak.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 43

Montage

(off-set / on-set)

1

Hij heeft haar hand geschud, achter de camera zijn naam genoemd om haar

later uit bevroren beelden te knippen te buigen tot hoe hij wilde dat wij haar zagen, zoals hij wilde dat ze was.

Geen woord is gelogen, geen zin gesouffleerd, hij heeft niets bedacht -

alsof ze weer haar woorden kiest in de humuslaag van haar verhalen graaft, haar bewegingen zorgvuldig

heroverweegt, opnieuw de zin ontleedt van zijn aanwezigheid. Zo

bedenkt hij haar: zij als zijn hand tussen de lamp en de muur.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 44

2

Ik ben dagen in het huis geweest zonder dat de krant kwam.

Heb rondgekeken, thee gezet. Dit is een vervolg. Dezelfde deur maar het decor lijkt verschoven

of is het de lichtinval, de stand van het statief? Nu ik beter kijk:

ook jij was niet zo. Je haar hoort vast in deze scène. We proberen het opnieuw:

jij in de rode stoel, je benen opgetrokken, je hoofd licht

gebogen en zeg dan na wat ik zeg. De voice-over tekst blijft ongewijzigd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 45

Hendrik Carette o Brugge, 1946 is ook essayist. Recentste bundel: Gestolen lucht (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 46

Een reis door het leven van Isaak Babel

Allebei bekeken we de wereld als een weide in mei, als een weiland vol vrouwen en paarden. Isaak Babel, De geschiedenis van een paard

Onder de wolken van het stille Wolhynië ontcijfer ik de gebeitelde hoogdravende opschriften op de granieten grafstenen voor Azrael, Elia, Wolf en zijn zoon Juda.

Ik observeer de ruwe zeden van oude Galicische vrouwen die staande urineren en bewonder een frambozenrode zonsondergang en ook het zo zonnige Odessa.

Na een avondje bij de koude keizerin kruip ik bij zuster Doudou, la petite Doudou. Ik beleef de bittere verachting, de schanddaden en de bedwelmende wraaklust.

Ik word een kozak onder de kozakken en leef mee met mijn literaire Messias met de herfst in zijn ziel en zesenzestig delen van de Talmoed in zijn souterrain.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 47

Een gouden herfstdag

Vanuit het dal weergalmen jachthoornen met luid hoorngeschal. De herfst ligt op het land en het bos is een gotisch bomenwoud.

Klapperende fazanten, kwartels en patrijzen vallen na een knal neer in de struiken en een haas wipt weg en rent voor de Dood uit.

De paarden snuiven. De meute jankt en het voetvolk snokt en snokt. Een late amazone hapert aan goudgerande takken en raakt verdwaald.

De mist bevangt de avond en binnen knettert een feest van wildbraad bij de brandende haard, want Demon en Ruiter misten weer geen schot.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 48

Een slapeloze nacht op Sicilië

De bastaards vloekten en schimpten en bleven almaar een schunnige taal uitslaan en ik lag almaar te woelen op mijn hotelbed omdat ik bleef denken

aan Frieda, die mollige Duitse dame, en ook aan Theocritus van Syracuse. Die melige mandolinemuziek benevelde mij van Messina tot in Taormina.

En eindelijk waren de bastaards op hun sputterende scooters verdwenen. Mij wachtte dan een lichtende dag en een wandeling aan de Ionische Zee.

Maar eerst nog een bucolisch concert van die vogel die zich zo blij uitzong op de hoge boomkruin onder het gebladerte van een bloeiende magnolia.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 49

Een compositie voor een orgel met vier klavieren

De klanken van het bovenste klavier willen het oksaal ontstijgen naar het orgiastisch overweldigende van het hoge kruisgewelf.

De klanken van het tweede klavier willen dan weer bedwelmen zoals een wierookwalm en het psalmgezang tussen de ogieven.

De klanken van het derde klavier willen echoën van het portaal tot rond de zwarte doopvont en de grijze tombe boven de catacombe.

De klanken van het onderste klavier willen kriepen onder de crypte waar de grondtoon van het orgelpunt het hele stenen schip omspant.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 51

Joost Decorte o Hove, 1971 heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 52

Recluse

I

Dit lijf teweerleggen tot het is van koude, wind en regen een hard en bruikbaar ding, een blankbewaaid gewricht dat de getijden kantelt

in een opstand in haar mond het magere ijs van de seizoenen en het vasten grif in het strakgespannen vel van vrees.

(Op de drempel van dit dorp: wie beschikt er over de bezetting van de gronden? Wie?) -

Ik aard niet. Ik benader. In het loofhout blaft jong wild En noemt mij dader.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 53

II

Het behuizen hongert in de woudzoom.

Ik sliep alleen: de ribben afgelegd de banden der vertrouwelijke stem en zonder weerga het dieplood, neergelaten in het haveloos gehucht van tongen.

Waar sneeuw heerst. Wel de zang van het duizendblad overwegend. Wel daarvan de looi- en bitterstof die het geblaat, de lemen zegging stelpt. En daarin geen woord van liefde.

Maar dit is het schraalland dat mij heetgeblakerd schroeien moet, in weerwil gelijkend het prooidier.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 54

III

Tong op het scherp van verlangen. Tussen lemmer en heft de mond niet meer.

Moeder: als ik verder ga barsten kegels onder mijn voet en ik breng hun geur niet thuis. Bij de drenkplaats tel ik de hoeven in de aangestampte aarde talloos, en houd mij schuil. Thuis moet het duister nu diep in de coniferen zijn.

Niet meer. In mijn gebalk beeft van elke teerheid het gebinte spreiden zich de legioenen en verdelen mij. Mijn stem. Mijn aderlaten.

En was ik bang voor de traag kruipende koude: minzaam strekt zich over mij een zacht verlopen lente, de hondsdraf en de harsen die naar hun wetten moeizaam de drift bestrijken.

Ik drijf een feilloos wig in het behagen. Wat maakt mij nog mild? Uit dit verloop, wat verzamelt mij?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 55

IV

Gedane zaken waarin ik zwerf. Geen stap ontaardt de uitgebeende wanspraak die ik erf dag op dag en doof met dit herkenbaar handgemeen.

Hout beschrijft mij dieper dan water kan. Je telt in mij de sporen van de braam die niet wijkt maar brandt, de ringen die mij verraden aan het bloeien van de achterhaalde dag.

Ik herken de hoge vrede. Het dorp schuift in de verre klokken van de avond.

Gedane zaken waarin ik zwerf. Geen stap ontaardt. Lijsters slaan de nachten na waarin geen adem haar verwerft.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 57

Peter Drehmanns o Roermond, 1960 is ook prozaïst. Heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 58

Nog zowat

en dat de conducteur steeds opnieuw langskomt en je kaartje bekladt en dat het stof nooit ophoudt neer te dalen en dat het zicht beperkt blijft rondkolken en dat de konijnen zachtjes sudderen en dat je rechtop moet lopen en dat de bitten beschuimd zijn in de tuigkamer en de teugels onontwarbaar en dat de paarden de stal niet meer ruiken en dat het sneeuwt in het apenhuis en dat mijn meisje haar vingers zoekt in het lange gras bezijden de roofdierverblijven en dat de rantsoenkaarten verkruimelen tussen mijn tanden en geen touw meer valt vast te knopen aan welke geloofsrichting dan ook

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 59

Man van verdienste

het staat te bezien op de deining van mijn rimpels in de gloed van mijn gebitsgoud

de vuilverbranders houden kantoor in mijn geheugen in de laadruimte waar elk tasten doortastend wordt ontsmet

ten volle opengereten ben je bij tijd en wijle en tijdens de jacht op aangelijnd geblaf

de coldcream breeduit gesmeerd over je reikwijdte en de geharde hars op de donkerblauwe handdoek

ach man weet je nog waar je vandaan kwam van de kuil in de achtertuin en dat toen de wilde asperges om je heen stonden te jubelen godverdomme

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 60

Terwijl

Terwijl de trein te velde trekt verdwijn je maximaal in met fluweel beknuffelde banken tussen Omsk en Otranto.

Terwijl de taxi's talmen voor Termini struikel je danig de napalmnacht binnen, koppeltekens boven je beduimelde ogen accolades in je mondhoeken een dubbele tong in je hand.

Terwijl de hotelkamer openscheurt val je voluit tussen de regels van het opengeslagen bed - en op het nachtkastje troont het happy end, het jachtgeweer van de schrijver in de open mond van de dag in de stofstorm van wat weg was van wat drab was.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 61

Camera obscura

eens kijken wat er is of er iets is iets gaande is gebeurlijk is verbeurd en verwaterd is om te kunnen zeggen dat je er geweest bent daar waar de balgen hun oordeel blazen daar waar de bruidstaarten luidkeels uitgebraakt worden daar waar het hart verklompt en het lood danig bloedt

eens kijken of het de moeite van het zien waard was en dat naar omstandigheden ijs en weder dienende zout en woede ziedende het gebeurde overeind bleef niet op z'n bek ging tussen de hogere machten en de zachte krachten tussen risicofactoren en koehandel

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 62 eens kijken in de snelkookpanmoord van mijn jeukende oog of het een trein is die ontspoort of een taxi die de ringweg op- draait als het boegbeeld van de doodbidders als het baken van de verdwaalde zilverzoekers of dat het een touringcar was met verlofgangers die paarslippig zingen van potjes vet en tafels boordevol boktorren

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 63

Hinderlagen Serge van Duijnhoven o Oss, 1970

Recentste bundel: De zomer die nog komen moest (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 64

Abgesang

Giacomo Girolamo Casanova, seigneur de Seingalt - kasteel van Dux in Bohemen, 1792:

‘Hoop nog steeds koppig op een betere wereld en wat meer fortuin. De stoom ontsnapt aan de ketel en is vrij. De buren boven lachen scheef naar mij. Vroeger was het alles anders dan vandaag. Avonturen, schandalen, ongeluk. Ik kreeg de volle laag. Eens was het Dag. Nu op een haar na Nacht, Seizoenen tellen niet wanneer je stervend bent. Verleden zaken zet ik peinzend op een rij. Ik sluit mijn ogen en al wat ik zie is regen en een rij gewonde monden boven tafelzilver. Mijn kamers zijn even leeg als nu het land: de engelen varen luisterrijk ten hemel in zin zus of zo, maar de avond valt nog steeds slecht gecast in een spel van niks. Door het moordenaarsklimaat schiet overal nieuw onkruid op. Tonen kreupele buren hun vertrokken koppen die niemand ooit zo zag. Dichtgetimmerd in een kist, opgesloten in een hok of in een kamer die je eens liefdevol omsloot schrijf je: “Afgelopen. Niet meer. Punt uit,” en ondertekent beverig. Buiten huilen beesten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 65

De Boheemse beulen en hun knechten vegen stoepen schoon, besmeuren muren. Naar hen is elk hoofd opgeheven. Te midden van de kuiperijen houden zij de wanden waterpas. Stippelen zij de toekomst uit, bleek en nu al versleten. Deze kamers schokken nog het meest van allemaal. Kil van hart en killer nog van geest, knipperen mijn windhond en ik in geblindeerde vertrekken naar uitgangen die niet meer bestaan. Vele jaren zijn aldus vergaan. Langzaam brandt wat slijt, scheidt, snijdt, barst, rafelt of verdeelt om mij tot dit verweerd diëet te krijgen, flakkerend naar zijn eind. Nu, in een ouder handschrift krabbel ik bibberend mijn naam. Eens kende ik dit leven hier, dit kasteel zoals die lantarenlichtjes ginder blinkend in snoeren aan de overkant van de rivier. Deze lanen die blijvend geuren naar mijn soort. Maar nu blaft en gromt mijn geest in deze zuurstofloze lucht. Ben ik geen brommende gids of cerberus maar wrakhout voor het schuthok, vol schaamte snuffelend. Een en al koude neus op zoek naar mij. Melanpyge I? Melanpyge II? Nee! Een panisch soort gekwebbel stijgt op in mijn lijf. Wild van verlangen naar mijn schaduw in deze ledigheid strompel ik jankend de ruïneuze lichten tegemoet, krom het leven in, waar kluiven, katten en bazen rondkrioelen. En waar ergens ook Haar naam nog moet zijn.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 66

Plexus solaris

iedere dag buigt zich dieper de impasse, de hoop op een beter wat staat er nu nog op de kaart het smulprogramma: wat adem van Adam

een spiegel waarin wat sproeten en verwijten wat wasem en meer. Ik kan me steeds minder excuseren voor wat ik af laat weten, adressen afspraken, nummers waarachter nog maar

een enkele keer de eigen stem ik verlies mijn zicht op de zaken en de anderen waarvan ik te veel al heb verteld en van gehouden

in de zon zoemen ze allemaal rond allemaal rondom, mijn hoofd vol prikkende insecten, zonnesteken plexus solaris, kanker, steenbok, schorpioen

de tijd houd ik als een schuldbrief tegen het licht; vooraleer de zomer over neem ik een voorschot op het donker

dokter, het licht in mijn hoofd is op aan het raken dokter, ik spaar nog slechts, ik slaap slecht dokter, van de nachten tap ik het gloeien dokter, van mijn maan, planeten, mijn dromen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 67 dokter, en van de dagen gebruik ik enkel wat ik nodig dokter, alleen de stroom om door te komen het voltage in mijn hoofd? genoeg om aan te sterven! wie wil me komen vertellen wat ik al tijden wist het vonnis: DAT WAT IS ik ben drager van de allersterfelijkste ziekte morgen moet blijken of ik me heb vergist

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 68

Ad lib

boven mij het gestamp, gestommel en gekrijs het kroost van de buren, hun liefdes (in bed) en hun ruzies (in rubato) af en toe na tien uur schiet ik een kogel af op de verlaten binnenplaats

dan wordt het plotsklaps stil; verwondering

ik heb er een gewoonte van mijzelf onmogelijk te maken de rest onklaar is kinderspel ik mis het koele hoofd, een kalm hart een happy end. Het nu is vast

hiernamaalsloos

feit blijft: sommige tralies kun je niet breken is er iets dat ik beslist moest doen maar ben vergeten? is er iets waar ik teveel bij stil bleef staan?

klokken in ons: beidt uw tijd

weemoed is het braakland tussen leedvermaak en zelfverwijt. dit jaar was er niet een maar vele ik rookte sloffen sigaretten, slikte honderden pillen, had duizendmaal hoofdpijn

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 69 toch moet er een methode zijn iets dat ik niet aantref in de krant noch in de boeken ik wou dat ik meedogenloos kon zijn de mens in mij waardeer ik niet maar soms benijd ik hem we zien de avond vallen grijpen naar wat hangen blijft in lucht of op papier, denken dat we stemmen horen en wanneer men zegt: ‘ik wil je wel’ uit men onzuivere kritiek hoe meet je wat niet meetbaar is leer je de taal zonder grammatica hoe verhoudt zich wat nu is geweest tot wat op til? voorlopig sluipt de schaduw nader achter onze rug kijkt het mooiste ons na

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 70

Met de smaak van vroeger

‘... These our actors. As I foretold you, were all spirits, and Are melted into air, into thin air.’

Shakespeare, The Tempest, Act IV

de stad is intact maar de straten zijn leeg alsof de bevolking op de vlucht is geslagen de tijd is onzichtbaar, de dood is als water de nacht is een rafelig laken met gaten

die vlinders hebben nagelaten in de grondstof van het heelal de stad ligt plat en ook de winkelstraten van het doorgaans drukbezochte centrum

baden in een overdaad aan licht schoorstenen, daken, oranje kranen lichten op tegen een hemel van gemorste inkt, kaki, kobalt

nergens klinkt een geluid caférumoer noch stemgedruis zelfs geen dichtklappend portier het tafereel vloeit moeiteloos over

in de paleizen en tuinen van Duizend-en-een-nacht een uitklapbord van een grillroom biedt op de stoep gerechten aan ‘shoarma met de smaak van vroeger’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 71 op de achtergrond priemt een torenspits daarboven een glimp van de maan gesluierd achter wolken als was het haar niet toegestaan publiekelijk haar gelaat te tonen toch is zij hier de enige die waakt en toeziet met een spiedend oog op deze hechtbebouwde kom tot aan de rand gevuld met doodse stilte het ambersoortig hart van deze stad dat al bij leven en welvaren is versteend als een insect dat zit gevangen in de hars

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 72

Hinderlagen

I

Zij plaatst een vogel in een aquarium dat ze volgiet met water denkt dat het arme beestje wel zal zwemmen als een vis. ze vult de trommel van de Miele wasmachine met melk om die te kunnen te karnen zo denkt ze boter te kunnen draaien ze gaat heen zonder dat ze weet wie ze was geen stukje van de puzzel is nog kloppend enkel stukjes door elkaar een dooreen geschudde doos zoals zij die ieder jaar verkocht onder de Westerkerk op de koninginnemarkt voor een piek en vijftig centen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 73

II

Zij heeft het over de maan die zich eens per maand moet wassen en over haar weerschijn die zij kan vangen uit het water in haar handen nemen droogwrijven en bewaren

zij heeft het over het strand ze vraagt of de vissen 's nachts ook slapen en of de kwallekes ook oogskes hebben of dat zijn de ogen van de zee

zij heeft het over toverdokters boze vogels, en of die sneeuwwitje soms weer levend kunnen krijgen of maken dat haar visjes in het aquarium op een dag hun kieuwen zullen uitslaan

zij heeft het over het uitzicht ze vraagt waarom de duinen hier als graven, de antennes als skeletten en de sneeuwbomen bij nachtlicht als masten in een drooggevallen haven

zij kijkt naar mij - maar ik stel hier de vragen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 74

Blauwhelm (casque bleue)

een foetus voedt zich via zijn navelstreng een patiënt overleeft dankzij zijn infuus en ik, ik lik mijn wonden ben met ziel en lijf gebonden

aan haar, die mijn leven kwam belegeren uit naam van genade de liefde is een lijfstraf door een bloedraad opgelegd

een pleit dat bij volmacht van de genen is beslecht een geseling van oog om oog en tand om tand, van borst

tot benen, kop tot tenen hart tot hart; wat ik heb is wat ik had, een kreet die in de keel klemzat

zij: ‘een vrouw is voor de man de ideale foltermachine’ (ik: wie is die man dan?) zij: ‘ik toon je alles waar je op uit bent’ (en net daarom verlies je het)

in al haar gulheid blijft zij lenig ongenaakbaar en net als haar woorden smokkelwaar uit dat corrupt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 75 en sprookjesachtig land van haar maar dan, tenslotte weet zij het:

‘zo zie ik het: als vulling van leegte, een plastic want die door een hand pas vorm krijgt, volte, contour’ geen speld valt daar nog tussen tenslotte is er niemand die meer recht van spreken heeft dan zij die vanaf het moment dat ze geboren werd bleek uitverkoren om woordvoerster te zijn van alles dat vanzelf spreekt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 76

Keervers

en als het schip dan zinkt zeg je, omdat het is geënterd laat het dan met mannen

en met muizen, laat het dan en ook met ons in godsnaam naar de kelder gaan

jij hebt je best gedaan zeg je, voor alles wat mislukt is

we ruimen en sorteren wat na een aantal jaren wel en wat niet meer

we pakken in, vouwen uit geven lucht aan wat te lang de adem in, aan wat met ons

geheugen is verstoft en is verdikt er zijn vast zaken zoek er zijn vast dingen

die hier in het donker zijn gestikt de tijd valt stil die ons heeft toebehoord

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 77 en zich nu tegen ons gekeerd de balans is opgemaakt in de as van het restant de taal die wij spraken is de strijd die nog woedt het woord is gebinte ons speeksel is bloed we heffen eenmaal nog het keervers aan: venite adoremus - nee! het leven is geen koorgezang van strofen en refrein kop voor keizerin lijm wat nog rijmt de keizer is zijns weegs gegaan hoera hoera hij leve hoog! maar hoger nog de generaals die zijn gebleven

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 79

Edwin Fagel o Heemskerk, 1973

Recentste bundel: Schilder en model (2009)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 80

De vogel

1

Op de dag dat hij stierf schilderde hij in de ochtend de kozijnen. Hij beklom terwijl hij een deuntje floot de van de buurman geleende ladder. Hij was vergeten zijn horloge om te doen en bleef zich die dag bewust van de naaktheid van zijn pols. Met zijn ogen volgde hij een meeuw die langzaam overvloog. 's Middags zag ik hem door de winkelstraat lopen. ‘Als ik jou niet had,’ zei hij met warme stem, ‘ik zou mijn leven lang op zoek zijn.’ Het was alsof God sprak. Aan het begin van de avond moet hij zijn gestorven. Hij ging liggen op de bank, maakte een geluid met zijn tong en was vertrokken. Wij hadden dat pas laat in de gaten. We bleven met hem omgaan alsof er niets aan de hand was, al voelden we wel dat er iets niet klopte.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 81

2

Hij maakte met zijn snavel driftig barsten in de schaal en wrong zich naar buiten. We prezen ons gelukkig. Moeder maakte hem schoon en gaf hem te drinken. Als kind had hij blond krullend haar en een fronsende blik. Naarmate hij ouder werd leerde hij zich bij vermoeidheid op te peppen, regelmatig adem te halen zonder hoesten. Soms klopten de aderen in zijn voorhoofd maar hij was in gezelschap altijd vriendelijk. Zo vriendelijk dat vader en moeder zich dikwijls afvroegen: ‘Hebben wij dit kind grootgebracht?’ Een dromer, hij was een rustige jongen die altijd in gedachten met zijn rugzakje om naar school wandelde. Op een dag zat hij op de stoeprand te wachten tot hij niet meer misselijk was. Toen ik bezorgd voor hem knielde knipoogde hij.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 82

3

Sing ein Lied, sing ein Lied, little Banjo Boy, zong moeder. Ze stond in de branding met het water tot aan haar knieën. Ze draaide zich langzaam, langzaam om. Ik rende heen en weer, vanaf het strand werd naar me gezwaaid. Let op de gele parasol. Ik droomde dat een beest me in de benen beet. Moeder spreidde haar armen. Het schijnt dat de sneeuwuil telkens terugkeert naar haar nestplaats, ze laat ons niet achter. Ook vader moet veel tegen het kind praten, dat is belangrijk. Aan tafel zei moeder uit het niets: ‘Ineens stond alles in een ander licht.’ We keken elkaar aan en hieven het glas. Het is lang geleden dat we zo bij elkaar zaten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 83

4

Ach, hij slaapt. Hij tuit zijn lippen en smakt. Ik raak niet uitgekeken op zijn profiel, ik herken voortdurend mezelf in hem, ik hoor hem als ik lach. Ik dacht toen ze sprak dat moeder huilde, maar ze zei met gedempte stem dat ze het gevoel had dat hij met zijn kraaloogjes naar haar bleef kijken. Wat zou hij zeggen, als hij nu zijn ogen opsloeg en mij zo zag staan? Een vermoeden: ‘Probeer je soms mijn plaats in te nemen?’ Weet je wat, we nemen een foto terwijl we hem wakker maken en geven hem een horloge met de datum erin gegraveerd. Als hij hem niet mooi vindt, zeggen we: ‘Ga slapen man, ga toch slapen. En nooit meer wakker worden, denk erom.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 84

5

Die avond nam hij opgewekt deel aan het gesprek. ‘Ben je niet bang?’ vroeg ik hem langs de neus weg. Hij dacht daarover na en zei toen: ‘Ik voel me heerlijk!’ Ik keek naar hem. Hij krijgt, dacht ik, het lichaam van moeder. Die wijd open ogen, die vragende mond. Ik schoot in de lach. ‘Houdt het dan nóóit op?’ Soms liep hij als een bewaker op en neer, telefoon aan zijn oor: ‘Hoor je me? En nu?’ Ik hoorde hem duidelijk, hij klonk woedend. Op een dag toen we allebei oud waren zag ik hem zitten in de tram. Ik bleef staan waar hij zat, bewoog mijn hand voor zijn gezicht en zei: ‘Hoe gaat het?’ Hij keek voor zich uit. Ik stond naast hem tot er twee bankjes verderop een plek vrijkwam.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 85

6

Het wordt tijd hem los te laten, de streng door te knippen. We zitten aan zijn bed te bidden, zelf staat hij buiten. Hij roept dat het niet eerlijk is - ja, we duwen hem nietwaar zijn leven stevig door de strot. Er hangt een vogel tegen de muur geprikt. Moeder kijkt afwezig naar iets anders, het vergeefse wachten is op degene die opspringt en ‘Schande!’ roept. Hij knijpt zijn ogen dicht, opent zijn bek en kotst alsof er geen eind aan komt. Dan kijkt hij me met betraande ogen aan. Ik zet mijn breedste glimlach op en zeg: ‘Goedemorgen!’ We praten een hele tijd over voetbal en dat zullen we nog wel een tijdje blijven doen, zoals kraaien nog dagenlang roepen op de plek waar hun jong verdween.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 87

Judith Herzberg o Amsterdam, 1934 is ook prozaïst, essayist, toneelauteur en scenarist. Recentste bundel: Het vrolijkt (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 88

Cordoba

De stilte poept niet uit de hoogte op glazen tafelbladen in de patio.

Toch wordt de stilte met de mussen samen door harde knallen weggejaagd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 89

Hij zegt

‘Ik heb problemen van de soort dat in de eigen staart bijt.’ Nu blijken ook nog, onverhoopt, die staarten in elkaar verknoopt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 90

G. zegt:

‘Als ik ooit nog een man krijg en dat betwijfel ik wel moet hij warm zijn en eerlijk.’ Dit is haar kritiek op Michael.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 91

[Een dag] Rozalie Hirs o Gouda, 1965 is ook componist. Recentste bundel: Geluksbrenger (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 92

I

[dagpauwoog, moerbei]

Vliegende ogen met verende vleugels lichten geworpen op een landkaart getekend in handen vlammend klaarwakker dat zei ik toch niet een ademloos lichtgewicht honingmerk en stuifmeel van levende klaprozen blauwe velden korenbloemen als ontpopte hoofden eenogige wolkenloze lucht waar dromen vandaan tevoorschijn komen als zijderupsjes zich in duizenden meters spinnende talen op grijsgroene moerbeibladen bedekt met haartjes onthullende draden een verliefde zon tegemoet komen zomaar zonder opdracht of regen strekkende voelsprieten even een aanraking van uitslaande vleugels naar wat is (een dag)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 93

II

[koolwitje]

Waar komen vlinders vandaan die invasie van lentelijke lichtgevoeligheid ondragelijk bijna witte vleugels gespikkeld uit een droom ontwaakte nacht zo vroeg een hand vol ochtenddauw gedronken van glanzende grassprieten en enige uren die klonken als zware klokken in een dorp tussen niet gespecificeerde bergen waar mensen wonen ergens op aarde uit haar voegen prei en uien oogsten appels in een gaard en bomen bloeien druiven barsten voor rijping in roestvrijstalen tonnen en straks een neus verleiden het verhemelte dan over de tong gaan als voorproef op wie vannacht in enige uren aanloop van opnieuw (een dag)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 94

III

[ijsvogels]

Verschijnt in het raam een land van ijsvogels dan kraken ijsbloemen op warme adem naar lippen bewegen als herinneringen losgelaten haren langs wolken niet door gespikkelde vlinders of de wind bezochte wegen een huis de struik in een berm bevroren regenwater verdwijnt aarde onder een witte in lichtstralen verpakte glinsterende oppervlakte tekenen diezelfde wolken van weer wat nevel voorbij de koude morgen springen vlokjes het licht in een welving van horizonnen laten vinger voor vinger schaduwen glijden langs bomen wakker worden zich herhalen woord voor woord een ademen (een dag)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 95

Piet-Hein Houben o Rijswijk, 1931

Recentste bundel: Hofstad (2005)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 96

Licht

Wie uitgestorven heuvelland bewoont, op honing, braambos, knoestig vruchthout wedt, - de stokkebonen tijdig ingezet - heeft woestenij de blote hand getoond.

Ontginnen dat niet is begonnen met een bron of water opgepompt; het loont niet waar niets is, geen mens zich ooit vertoont. Wie eenzaam woont wordt door het licht gered.

Weer ziet het oog waarvoor het is gemaakt. Een bij op weg geurt de lavendel tegen waar oleanders nog in knop bewegen en opwaarts licht de rand heeft aangeraakt als vrije plaats om stilaan neer te strijken en zacht en warm voorbij de vorm te reiken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 97

Boemeltrein

Het snerpend schetteren van de boemeltrein - hoog boven zwaar geknars en steeds te laat waardoor de slagboom zelden opengaat - klinkt als de roep vergeefs in de woestijn.

Elk landschap heeft het met geweld te kwaad. Ruwijzer scheurt de streek. Een spoorweglijn breekt dal en dorp. Vervuilt, vervreemdt. Het sein op rood ramt groen, ontzielt en pleegt verraad.

De machinist - met zicht op de natuur - had desgevraagd nog wel een uitleg klaar: vaart was de kern, de vliegensvlugge duur verlichtte ook het overlastbezwaar. Pijlsnel voorbij, zei hij, als het refrein van echo's die de stem vergeten zijn.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 98

Palet

Een rond stuk hout dat in de armboog past - hanteerbaar met een halfgeopend oog - of glas geslepen zonder duim omhoog, ontlokt de voorsprong, legt het mengsel vast.

In serpentines wentelt de proloog van kleur naar kleur, de buurschap die verrast door harmonie en uitzicht op contrast, de lichtschakering in de regenboog.

Nog los maar al bewaakt en bij de hand de vlam die lopend vuur gevangen neemt, vrijuit beproeft en met het toeval speelt totdat de sfeer zich tooit, is aangeland. Palet dat glimmend wacht, geen afscheid neemt, aan vallend licht de flonkering ontsteelt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 99

Cézanne

Zijn kleinste doek is tot een blos verheven in appels bronsgroen met de tak erbij, zo uit de verf gerold door velerlei gehoogde toetsen die de ronding geven.

Begaan met 't wisselende jaargetij waarin seizoenen keur van kleuren weven, bespiedt hij licht, de toonval telkens even voor op de schaduw, toegestreken, vrij.

‘Nature morte’ - hoe kon dit uitgespeld over de geur van springlevende vruchten in wiegelgangen tegen zomerluchten, daar waar ze dragen wat voor eeuwig telt en blijft bewegen, zich niet laat verdringen: het lichtspoor in de schoonheid van de dingen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 100

Nog eens

Zou je de weg nog weten en de laan met rododendrons en de heidestruiken langs vennen met het staaknet en de fuiken, zou je nog weten waar die verder gaan?

Zou je het huis nog weten met de luiken, dat wij op knarsend grind zijn rondgegaan om bij de regentonnen stil te staan, de harslucht van het dennenhout te ruiken.

Vandaag nog kwam ik van dit pad vandaan, verdwaald, verbonden met een beeld, verdroomd en wist niet meer waar het begon, omzoomd door veldgewas in pluimriet schuilgegaan, de struikelstenen overal - en dacht: het kan niet zijn dat jij hier op mij wacht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 101

Abattoir van het afscheid Maarten Inghels o Borgerhout, 1988

Recentste bundel: Tumult (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 102

Bezoek nr 12 618

Het in de kamer stiller maken dan in haar bloed: de kloppende kever uit de muren slaan, de ontwijkende gordijnen weer in slaap duwen,

de koffie loopt langzaam dood. Zwijgzaamheid tekent zich in zwarte schaduwen op de muur, eerst vlinders, herten, een logge walvis,

dan worden we hazen in hoog gras. We spelen smerige beesten. En daar in de kamer krijgen haar hersenen een stem, zoals haar bloed

spreekt: vanuit de stam zaait haar liefde zich uit. Ter plaatse trappelend, want een dode zwartvis ben ik, schokschouderend en trillend lig ik op bed.

Mijn handen zijn gevouwen in een dwang. Want van wat blind de weg weet in mij; de eigen rigoureuze liefde als weerwoord, ben ik bang.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 103

Bezoek nr 12 619

Het is soms erg koud in haar bloed en er is niet veel nodig om haar te beluisteren wanneer ze door de kamer loopt. Haar hartslag maakt vaak alles goed. Van de veel

te grote kamer maakt ze het eiland waarop het zand niet om zacht te vallen ligt, maar om de tijd te tellen is. Uit de hemel breekt gauw een bed, voorspelt ze, waarin

de jacht anders is. In dit nest beslist ze dat de liefde voortaan op vrijdagavond begint, met een luie kerkklok en zeven duiven op het dak. De huur staat wellicht achter, van

dit eiland, dat ontrolt uit wat stoelen, een tafel en een dak. Ik vlucht dan in dit gezelschap, in de horizon van haar mond, ik vlucht in de mogelijkheid van een

bezoek, met de luchtbuks haar benen onderdoor. Ik zou mij met woorden willen inkopen in de buidel op haar buik, maar ben ik niet de valse zanger, de blinde bard?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 104

Bezoek nr 12 620

Ik tref haar aan als een zwarte hond in de nacht, hoe ze met de kromming in haar rug het ijskoude water uit de lekkende kraan likt en vergat dat ik het gat van de deur ook

ken. Ze maakt zich zachtjes recht zonder me te verlaten, we zijn de slapelozen van dit koude land. Ooit hadden we onze kiertuin al in het klad bedacht, maar de faalangst

maakt van ons de sluipende nachtwacht. Ik vraag of er nog steeds plaats is in haar bloed, of ik me mag vlechten met haar knoken, of ze me nog moet, nu in deze kamer

het behang spreekt, het plafond alles weet. Daar, in de keuken, tussen het aanrecht en de oven, de spoelbak en de ijskast, gaan we zitten. Onder de tafel wintert het bij haar,

erboven durven onze lippen niet meer te synchroniseren. Maar wat weten het bestek, de klok, de borden of de lekkende kraan, wat weet dit vlakke land, van het afscheid?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 105

Bezoek nr 12 621

Het is veertien december, vijftien uur zestien, de lucht sluit zich om me heen en een weerwoord voor haar liefde heb ik bijna: geef me nog een eeuw en ik schrijf

dat boek over haar dat leest als een sms met drie woorden en een emoticon. Wel heb ik nu al een gratis gedicht waarin de liefde niet vergeten wordt: ik koop er een perceel

hemel in op, er krassen nagels in, ik stel me voor dat mijn ogen vochtig worden bij het voordragen. In elke krant lees ik een brief van haar waarin staat dat Alaska

een mooi land is, ze bij de afwas een bord en een mok brak en dat ik haar avondeten mag zijn. Ik maak jouw stoofpotje klaar, met een abdijbiertje en een mosterdboterham.

Ik herschik de rozen in de viskom, oefen voor de spiegel mijn gedicht. Het is zestien uur vijfenveertig en ik open voor haar de deur met één been.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 106

Bezoek nr 12 622

Ze decodeert de herkomst van de liefde uit mijn nagelriemen, en nog is ze niet tevreden over mijn liefde als repeteergeweer. Haar eigen oorlog ensceneert ze

meermaals per dag, net zoals ze handig is in het nabootsen van een ongeluk en berucht is als loeiboei bij de ambulance (ze kent de lacunes van het vak).

Ondanks haar talenten komt illusie 19 als een horizonwandeling, schaapachtig sluipt het wolfswoord binnen zoals ze met haar blaastaal en orakelbehoefte

meermaals op de beurs speculeert. Hoewel ik erg veel gevoelens tussen de lippen stockeerde zal het vandaag sneeuwen tegen mijn kloten van karton,

ze hangen als een buitenboordmotor te ronken, als een tweede leven. Ik download mijn spatader, dim mijn bloedknop, zelfs voor braille ben ik te blind.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 107

Bezoek nr 12 623

Het nachtpaard danst als een kleine domme drenkeling tot de nacht verkocht geraakt aan hoorndolle mannen. Elk uur glijdt het kutkeffertje opnieuw in de holster

van haar dijen. Worden de piepgaatjes scherpgesteld. Het is geen meisje meer maar een paard dat mijn hoofd op hol doet slaan met het gerecycleerde zweet dat uit haar

manen druipt, dromen tot bikinilijn geschoren. Hier is de liefde slechts slachtafval, bedenkt het danspaard bij het zwart van de pest, de slechte grap en de jacht op het

bont van vouwvrouwen. Een man uit het publiek gooit een glas bier om en gilt: ‘Het mag al eens botsen, maar dan wel in het gezicht!’ en gaat op zijn achterpoten staan,

hinnikt mee met de paalengelen (ook nepvleugels maken van vleesbrood vlinders). Ik geniet van het thuisland van de correcties. Dit is het slachtcabaret van bloedlichaampjes.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 108

Bezoek nr 12 624

Ik ben nu al verloren, verklap ik de nachtwaker van het hoertjeshotel ‘The Best in Belgium’, en vraag me af bij welk monster ik slaap vannacht, zeg ik bij het geven

van een microfooi, maar ik ben voorbereid: het brood, de koffie en het goedkope bier zitten in een knullig draagtasje dat gauw scheurt. Ik verwacht een powernap, maar

voor je het weet zit je in een winterslaap. Morgen herinner ik me enkel het kraken van de kamermuur, de klamme paardendekens, maar dat ik een hele dag mocht

ademen, weet mijn lichaam niet meer. Misschien moest ik maar eens een commune induiken: het gaat tegenwoordig goed met andere mensen, mijn visum als bastaard-

hond is alvast ingevuld en enkel 's ochtends voel ik me nog suïcidaal. Mijn hart tikt dan wel, maar het klopt niet. Laat me bij de beul een abonnement nemen op asbest.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 109

Bezoek nr 12 625

Ik ben eeuwen en eeuwen te vroeg geboren, ik had haar nog graag zien vliegen of geweten welke beesten nooit meer zouden leven, maar toen

ze last kreeg van het licht, zette ik me aan de tafel waar we die avond aten en vergaten dat tussen het tikken van het bestek een weerwoord zat: niet eens

een heel groot antwoord, of geformuleerd als een moeilijke vraag, neen. Ze was de perfecte windmolen om te bevechten, en blij met heel weinig

of zelfs niets. Kamergeheimen waren er niet, liefdeslobby's evenmin. Al drie weken wachtte ik op een antwoord op haar slaap, en wist bij het

verlaten van de tafel dat morgen het ontbijtlicht voor elkeen anders valt. De stoel zet ik keurig recht. Achter je valt een deur soms zacht in het slot.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 110

Bezoek nr 12 626

Het had nu eenmaal anders kunnen zijn: met zeiloren, hangneus en een bobbelkont, met schrik om de kat en haar korte lont, het gat van de deur. Of in alles te klein.

Maar het liep met het hart als met niet gegist brood; het gaat van hongerige hand tot hand, iemand draagt het aan de verkeerde flank, het zinkt zwaar in de maag, speelt

voor dood. Als een handelsreiziger van onkunde reist mijn hart de wereld rond, stopt niet aan rood licht, voor kiertuinen, de slaap. In elk land houdt het even halt, leest in

de ogen van de moeders het vernieuwde geluk van hun dochters en vraagt of dit anders had kunnen zijn; als bezoek dat voor altijd blijft? Maar het ging nu eenmaal zoals ik

ben; zonder teveel ledematen of smeltende zon, met rauw vlees, een bloedhart en een pen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 111

Bezoek nr 12 627

Het vriest in dit hart. Ze heeft lussen tot een sjaal geschaatst die zich rond mijn hals stropt. Met de bloedmolen als enige schaduwgetuige, aan zijn voet zal ik wonen.

Aan de horizon van dat hart ligt een wak in het ijs, zeven duiven spieken aan de rand. Naast het wak schilder ik een stilleven dat uitkijkt op de bloedplaats, ik kijk

langs het trapgat naar beneden en zie de trillende zwartvissen liggen op de bodem. Ik hoor geen ambulances, rollende gordijnen, er wordt geen krant gedrukt en

niets geschreven, geen smiley knipoogt. Het landschap legt zacht zijn slapelozen het zwijgen op. Geen hond blaft als het wintert, het ijs kraakt zijn lakse gevecht.

In de balzaal van haar blikken heb ik haar ontmoet. En als mijn hart daar wil smelten, kan ik haar verliezen als het moet.

Aanleiding voor deze reeks was het gedicht ‘Bezoek nr 12 617’, eerder verschenen in ‘Tumult’, zeventiende deeltje in de Sandwich-reeks onder redactie van Gerrit Komrij. De tien gedichten verschijnen gelijktijdig als bibliofiele uitgave bij uitgeverij Het Gonst/Dick Wessels.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 113

De verzen in de bomen Geert van Istendael o Ukkel, 1947 is ook prozaïst en essayist. Recentste bundel: Berichten, bezweringen (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 114

[Dit is het sprookje van de eik]

(fragment)

Dit is het sprookje van de eik, de baardige, de vader. Gebladerte gelobd, de schors gekloven, drie man omvamen hem ternauwernood. Getakte keizerskroon op heuvelkam, eik wijze beer, eik eer. Eik bliksemvriend en vlammend hout, eik voorraadschuur vol spek altaar en zegenend gebaar, eik goud. Na bijl en zaagtand, hamer, boor, nog linnenkast en hanenbalk en schoor. Eik onomstotelijk feit, eik oude god, eik bijna eeuwigheid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 115

[Dit is het sprookje van de dikke linde]

Dit is het sprookje van de dikke linde, de zoemende, de moeder. Hommels en honingbij bevolken kruinen, vrouwenhanden spreiden op keukentafels bloesems uit, de kinderen kijken, tot in hun droesem bewoont hen deze geur. Welwillend hout voor steekbeitel en guts, retabels verhelderen kapellen Zorgzame zomerkoningin, meerstammig en grootbladig, breed lommer over hitte van mannen, witte bruiden.

Onder de linde bij de heide waar ons bed was daar kun je vinden verplet door ons beiden bloemen en gras.

(Walther von der Vogelweide)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 116

[En nu van de jeneverboom het sprookje]

En nu van de jeneverboom het sprookje, orakelstruik, machandel, krammetsbezie, van stuifzand schildwacht, bondgenoot van sneeuw en hagel, bes blauw van kou, met kool en haas vertrouwd, donkere kameraad van destillaat en dorst. Tak goed voor smook die pest uit huizen jaagt, serpenten op de vlucht drijft, tak goed voor rook in zwijnenpoot, in donkerrode ham, in worst. Vuurwater nu, berijpt, kruip bij de winterhaard. In nevel boven plaggen etsen naalden een noordelijke kobold, dwerg uit versteende tijd. Groei is eeuwen, eeuwen dwangarbeid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 117

[Dit is het sprookje van de bleke fee]

Dit is het sprookje van de bleke fee, lichtstreep op oevers van bevroren meren, berk. Zilverpapier, ruw, romig, zacht, sapspuwer, watervijand, bast afgestroopt voor roeiboot en sandaal, wortels gesierd met zwammen helrood van sagen en verhalen, stammen, marmerwit, miljoenenvoud herhaalde zuilen, bladeren kapitelen lichter dan Griekse dromen, takken ranseling, weldoend in badhuis, op schavotten bloed en gerochel, geseling. Veroveraar die wijkt en wijkt als troepen vreemde bomen struweel en veen grijsgroen komen bezetten. Berk die niet wijkt, niet wijkt, voor vorst die boort, voor ijzeren wind, die blijft, alleen, geen andere soort zover het oog reikt, blijft en niet, nog niet, net niet, uit zand en kiezel wegdanst.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 118

[Dit is het sprookje van de beuk]

Dit is het sprookje van de beuk, de kathedralenbouwer, de vertrouwde, dit is het sprookje van een oeroud woud, van kolenbranders, stropers en jachtstoeten en hoorns. Koopman van stères en aristocraat, zij beiden schiepen schoonheid, zij richtten zuilen op die wolken torsen, wijnrood de toppen, schouders onder lucht, zij dwongen zonnestralen in schuine, fonkelende banen naar de zure grond, Verlichting, rationaliteit uit een ver Oostenrijk aan bijziend Brabant klaarziend opgedrongen. Beuk, collectieve reus, vermenigvuldiging van verticalen, beuk, heer van Zoniën, tweehonderd jaar nu al, grijs, ongeschubd, sacraal, vervallen edelman, aftandse kardinaal, één storm, het halve bos ligt kaal.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 119

Frederik Lucien De Laere o Brugge, 1971

Recentste bundel: De martelgang (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 120

Piraterij

Het reilen en zeilen in het rijk der zee behoort de dapperen, de doodskopvlag wappert, de nietsvermoedende passant bibbert en klappertandt.

Het schip strandt als in het hol van een mierenleeuw, als in een kolkgat, een duister pad dat de dieperik intrekt.

De buit wordt met gemak geënterd: dukaten, kunst en rechten gaan regelrecht in vreemde handen, wat leidt tot het ontstaan van nieuwe standen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 121

Kluis

We bergen op ons hoogste goed, met bloed verdiend in een kist als een hart in lood, ons kleinood in de schoot van de aarde.

Begraven het have waar wij zoet van leefden, het manna waaraan wij ons laafden, maniakaal. Zelfs de taal was er van doordrongen, onze woordenschat had geen gelijke, onze tongval was door goden geijkt, we dronken gouddrank.

We nemen het mee in het graf, een onbekende onderwereld waar ons geheim schuilt voor onbepaalde tijd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 122

Mier

In de kolonie stapt een kolonne soldaten en cocoonen werksters in een megalomaan bestaan waar de nijver heerst en een bezeten koningin het nageslacht adelt en telt.

De focus is in een handomdraai verlegd. Kaken versperren, sparring partners spuwen zuur of als trager manoeuvre: een gehaaide omsingeling van de belager.

Superorganisme dat organisch groeide soms met de poppen van een ander of met een popcornachtig springen dat kwade machten op afstand hield.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 123

Het slot

Wij sluiten onze ziekten af en leggen op het graf de gelofte, met de glimlach van een duivel grijpen wij de macht, het geheim wacht op ontgrendeling.

Man en vrouw, steel en ring naderen: het slot slikt de sleutel, in de schoot zwellen de aderen, een stel buitelt beurtelings en oreert Janus oraal in de nieuwe ruimte.

Wij hebben een loper naar de eeuwen, met stemgeluid openen wij de deuren van een nieuwe tijd nu wij het paradijs hebben gekraakt, uit het duister zijn ontwaakt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 124

De verzoekingen van Antonius

Hij weerstaat het naakt, het bekoren, de torenhoge verlokkingen, de wolf in schapenvacht en creëert met de kracht van de Schrift de beginselen van het klooster.

Bij alarm rinkelt zijn bel, de gezanten van de hel zijn in de buurt, het onraad dat hij van verre ruikt, de beesten die hem zijn queeste willen ontnemen.

Lang na zijn dood zal hij het vuur naar hem genoemd blijven bestrijden want wie met gek graan is verdoemd hoort een geraas en krijgt gordelroos en staat met een booswicht oog in oog.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 125

Erik Menkveld o Eindhoven, 1959 is ook prozaïst. Recentste bundel: Prime time (2005)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 126

Sneeuwwereld

Een chiromantisch gelag verlieten wij vannacht en liepen maanovergoten tot ons een gedolven berg, decenniahoog, een onafzienbaar stijgen en lokken van spierwitte treden bereikte.

En met onze net gelezen handen, onze lacherig blootgegeven palmen en ernstig uitgelegde levens- en gevoelslijnen ineengeslagen namen wij de handschoen op, ontstegen in levendige lijven tree voor tree het aardedonker

en haalden moeiteloos de top: sneeuwwereld achter glas, helverlicht, met desolate hemelschans en lege, zinledig perpetuum mobiele skiliftaankomsten.

En toen? Afdalen het sterrenbeeldig vonkende attractiedal weer in om elk ons te storten op de rotsige herbergsponde - schamele dood

waaruit ik zojuist ben opgestaan: hertbenig in deze vervaarlijk beloftevolle lenteochtend vol onvoorspelbare sneeuwklokjes, honden, zon

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 127

Kastanienallee, Berlijn

Kinderkoppen nog altijd nat als voor de wende, woonpakhuizen

even grauw en volgekalkt, met dure retro-etalages ook al (‘Sgt. Peppers’)

en ik daar toen als enige domweg gelukkig hoogstwaarschijnlijk

met mijn nieuwe herinneringen van Remco C. op zak en alle tijd

voor lantarenpalen vol trance party's waar ik geen mens zou kennen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 128

Galina

Hier zat ze altijd meneer met haar muziek. Precies op deze plek. Al lag er dan geen sneeuw.

Schitterend uitzicht vindt u niet, met dat water en die berken aan de overkant? En stil, ook 's zomers. Van Petersburg merk je niks. Hier zat ze altijd, volkomen onbespied.

Alles sleepte ze mee hierheen: haar notenpapier, een tafeltje zelfs, haar God.

En als het nodig was te praten praatte ze hier - tegen de vogels meestal of tegen de mieren (als de vogels haar niet begrepen).

Galina was haar naam. Ze wilde de mensen helpen, denk ik. Ze was geëngageerd. Wat haar bezielde kon ze in woorden niet zeggen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 129

Inauguratie 44, take 1

Alsof hij ons zijn mooiste muziek laat horen en aangeslagen zeggen wil: hier, dit moment, vlucht zijn stem ontredderd in hem weg en stokt zijn uitentreuren eed en staat hij sprakeloos oog in oog met de wereld.

En in die ene onafzienbare seconde glinsteren al de uit zijn hoofd geleerde woorden onophaalbaar in zijn diepten tussen ander weggezonkens zoals het ogenblik waarop hij plotseling klok kon kijken als kind of wist: die kant is links en die kant rechts.

En hulpeloos rondzwemmend in zijn verstomdheid glimlacht hij naar zijn vrouw die naast hem staat en naar hem teruglacht: het geeft niet schat, ik hou van je, we houden allemaal van je, we hebben allemaal het grootst mogelijke vertrouwen in jou.

Maar zal hij iets voor ze kunnen doen de doodgoede angstig onwetende doorsneespaarders met hun vlaggetjes langs Pennsylvania Avenue die vandaag hun oude dag niet meer vrezen,

zal hij iets voor ze kunnen doen de wanhopige huisverkopers voor de buis in Europa die hun villa's met dubbele garages, openhaarden, toiletequipages aan de straatstenen niet kwijtraken -

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 130 zal hij iets voor ze kunnen doen de leergierige meisjes in Mingora die van mullah Fazlullah niet mogen leren, de jongen in Gaza wiens toetsweek onbepaalde tijd werd uitgesteld en die nu gravend naar zijn neef een schaap bevrijdt dat ligt te blaten tussen aluminiumresten en dode eenden - en goddank worden hem nu reddingswoorden toegeworpen en hijst hij zich haastig weer op de steile oever van het ceremonieel.

(21 januari 2009)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 131

Uniek gedicht

‘Het was een unieke week,’ zegt iemand op de radio. En vandaag is een unieke dag, denk ik. De lucht is guur, ik begin dit gedicht over een EO-actualiteitenprogramma om elf uur. Een uniek gedicht want daar gaat het niet vaak over in de poëzie: de actualiteit, laat staan een actualiteitenprogramma. Waarom eigenlijk niet?

Misschien omdat actualiteitenprogramma's er over het algemeen niet zwaar aan tillen meteen na zichzelf voorbij te zijn terwijl veel gedichten er juist naar streven zo eeuwig mogelijk te blijken.

Daarnaast worden gedichten graag in stilte geboren terwijl door dit gedicht voortdurend mensen heen praten terwijl ik het maak zoals de bekende omroeppersoonlijkheden Embert Messelink en Andries Knevel. Echt lekker schrijft dat niet.

Maar voordelen heeft dit gestoorde schrijven ook. Ik ken geen gedicht waarin de huidige Staatssecretaris van Economische Zaken Frans Heemskerk komt vertellen over zijn kritiek op Obama. ‘Ik wil hem graag helpen,’ zegt de bewindsman. ‘De handel ontbreekt in zijn verhaal. En protectionisme is slecht voor de duurzaamheid, voor ons en de Amerikanen.’

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 132

De Staatssecretaris was kortgeleden nog op handelsmissie in Dubai en Abu Dhabi met Willem Alexander en Maxima. Die zitten niet aan tafel bij Knevel en Messelink maar wel in dit gedicht. Net als Obama. Een hele eer voor dit gedicht.

Vrouwen vind je van oudsher veel in poëzie. De kersvers aangetreden hoofdredactrice van het feministische weekblad Opzij Margriet van der Linden nog niet. Zij zou iets komen zeggen over haar blad en zichzelf maar vandaag is ze ziek. Toch zit ook zij in dit gedicht.

Net als de Voorzitter van de Tweede Kamer, Mevrouw Gerdi Verbeet. Telefonisch vertelt ze hoe ze in het geheim bij de Nederlandse soldaten in Uruzghan is geweest. Die zal het niet baten maar zelfs zij zitten veilig in deze regels.

Wat een actualiteiten en belangrijke mensen bij elkaar op een paar onnozele poëziepagina's! Wat een uniek gedicht inderdaad!

En toen was het klaar en moest ik het telefonisch voorlezen in de uitzending en zei de Staatssecretaris gevraagd naar zijn mening: ‘Frank heet ik’ en leverde politiek commentator Steven de Foer, van de Vlaamse krant De Standaard,

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 133

(die aan het begin al even zijn visie op de afgelopen week mocht geven - een week waarin hijzelf helaas Obama's inaugurele moment suprême had gemist) ook nog als commentaar: ‘Best aardig ja maar een beetje raar. Het rammelt. En het rijmt nie. Waarschijnlijk is het avant garde. Zo schrijven ze allemaal over tien jaar.’ Knevel, afsluitend: ‘Ja, gedichten moeten toch rijmen? Is dit wel poëzie hahaha?’

Een interessante vraag die dit gedicht nóg unieker maakt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 134

Tot slot nog enkele onactuele vragen

Waar zou hij over gevallen zijn? Een boomwortel? Een plotseling dier? Een blootgespoelde steen?

Waar gebeurde dat dan? En wat dacht hij toen? En zei hij al iets en waar ging hij op dat moment heen?

Of was het een zij? En werd ze toen mank en bleef ze daarna nog lang leven, diegene met het allereerste gebroken been?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 135

Bart Meuleman o Turnhout, 1965 is ook essayist en theaterauteur. Recentste bundel: Omdat ik ziek werd (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 136

Maatschappelijke hervorming

procrustes met zijn standaardmaten, heeft een nieuw bureau betrokken, de zilveren parker nog niet aangeroerd. het gaat vanzelf het werk, zegt hij, een kwestie van iedereen goed te laten inademen. onderwijs doet daarbij wonderen.

hoewel ik hem nauwelijks geloof hap ik een flinke brok lucht en knik, verberg het klad waarin aan hem ik mij kwam mededelen.

ik weet wel als ik hem niet zie hoe hij tekeergaat als een razende op zijn mondharmonica.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 137

Nostalgie

het was niet meer dan wat kalk die van de onmacht afbladderde, toen je beet met een oude zakdoek in je mond, bij iedere nieuwe naam

die uit glanzend papier voor je oplichtte. daar ben je mee opgehouden. je stichtte brand, verdween in de papavervelden als een boze heilige die nog

echt zijn watermerk in de rangen van het kiesvolk geselde, hebt een film gemaakt, een aangrijpend ouderwetse,

met romy schneider en haar badpak, die iedereen in de zaal

voor dood zou achterlaten. helaas is nu de dood een kleurprinter, ze geven geen films meer in de zalen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 138

Paniek

wat vond je aan het minnewater van de eerste leonard vroeg ik aan de tweede leonard, ik zei

ik vind hem voor zo'n oud en doorgeleefd man zo mild en ook, zo zou ik willen zijn, later.

de tweede leonard vroeg niet, zou je het nu al willen zijn, bijgevolg heb ik nooit dat is een goede vraag moeten antwoorden.

maar nu ik dit weer in mijzelf ter sprake breng,

de tuchtlat binnen handbereik, om nauwkeurig op te volgen hoe wekere gedachten moéten krimpen,

merk ik alsnog hoezeer gelijk hij heeft gekregen

dat hij zei, ik vond hem prachtig aan het minnewater.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 139

Henk Pröpper o Weert, 1958 is ook criticus en essayist. Werkt aan zijn eerste bundel.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 140

De renner

Rende je weg van de goden of rende je naar hen toe, naar de fluisteringen die je hoort ook op drukke wegen, onder de zon, onder het rafelig gordijn van regen, je voeten vloeibaar lood en zachte pijn pratend in je hoofd. Glooiend land, een heuvelkam, een kadaver dood in de pijlpunt van je oog, hoor je de flarden komen, taal ontleend aan doven, aan het wenen van vrouwen vergeten waarom ze rouwen, zo weef je je bericht en draag je de stemmen alle bergen over naar je Athene.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 141

De denker

Je voorouders waren misschien onsterfelijk, maar jij niet. Om iets van de dood te leren heeft de archeoloog je graf gelicht. In de spiegeling van het goud, zo staat er, ontwaart men je gezicht, maar ik zie een leeg oog en nog een een neus van been, en al werd je niet oud je ligt er wat vormeloos bij al heb je al je botten, en mot of worm heeft je tamelijk ontkleed. Je hebt de hand van je geraamte gevouwen achter je hoofd, alsof je je uitrekt naar het licht, alsof je denkt. Zoals schrijvers zich laten fotograferen. Er staat dat men toen dacht dat het hoofd gemaakt was van de lucht die altijd al bestond en altijd zijn zal. Geest die zich aandient als een mogelijkheid van vorm. Nu ik naar je kijk en je aftast zonder je aan te raken voor het wakend oog - je neemt mijn tijd - zie ik inderdaad dat die zich nooit laat verteren.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 142

De gedichtenmaker

I

Een man kwam aan zijn tafel in de Gedichtenmakerstraat en vroeg hem: jij die alle woorden kent, wil je voor mijn geliefde een gedicht schrijven, zet er maar in dat ze mijn zon is, mijn alles, mijn enige, en vergeet niet te vermelden hoe rank ze is, haar stap die van een hinde, nee van een berggeit, vluchtig als een vlinder, zeg ook dat ze geurt naar een zeep die ik ooit rook in een hotel in Asturië, zeg haar dat ik van haar adem hou, van de woorden die haar in haar slaap ontsnappen, van haar borsten die zijn als het hooggebergte van haar ziel, waar de mist hangt van alle eeuwigheden, maar waar zij toch duidelijk aanwezig is, een gestalte als een gesteente dat al duizend jaren elke wind trotseert, lichaam almaar fijner uitgehouwen door het licht, kun je zo'n gedicht voor mij schrijven, het liefst geen sonnet, want daarbij valt zij in slaap in bed.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 143

II

Een vrouw kwam aan zijn tafel in de Gedichtenmakerstraat en vroeg hem: van de woorden die ik schrijven wil ken ik begin noch eind, mijn hand beheerst niet de pen en mijn hoofd slaat vaak op hol zoals mijn hart, mijn hoofd een paard dat achter de zon aan wil maar niet rennen mag. En dit is wat ik mijn vader schrijven wil met bijna niets en woordeloos voor de drempel waarachter hij nu ligt.

Ofschoon hij niet heel oud was sprak hij veel over lang geleden alsof zijn herinneringen uit een oertijd stamden toen de mens nog niet schrijven kon en hij die dus voor ons allemaal moest bewaren.

Ook zei hij vaak dat hij nog eenmaal nog eenmaal iets wilde beleven nog eenmaal samen zoals toen nog eenmaal wat hij nooit had kunnen doen.

Alles wat hij verzweeg was voor ons leesbaar ook voor wie niet lezen kon en nu wil ik hem terugschrijven

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 144 hoe ik de wereld zie de natuur, de menselijke rede (moet niet worden overdreven), de triomf van het goede over het kwade die wij nooit zullen beleven.

U die de geheimen kent, weet hoe klein ze zijn, zoals de mens, wat kost het dus zo'n gedicht, geen dichter heeft mij ooit opgelicht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 145

Dierkunde

(Met dank aan Anne Broeksma voor de zoölogische les.)

Alexis de Roode o Hulst, 1970

Recentste bundel: Stad en Land (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 146

Een ideale vis

Ze zijn heel zachtaardig ze zouden je nooit bijten ze eten uit je hand

Het zijn een soort vogels eigenlijk ze klappen met hun vleugels onder water

Ik vind ze echt prachtig met die ogen bovenop hun hoofd

Hoe kan iemand denken dat ze geen ogen hebben dat het een soort zeesterren zijn?

Er zitten van die stugge haren op daardoor is het heel fijn het is stroef het is een ideale vis

Ze hebben ook een neus, die is roze nee jij denkt aan de pijlstaartrog maar de mooie rog, de lieve rog die heeft een mooie roze neus

Ze eten alleen heel kleine dingetjes ze maken de dingen niet kleiner het moet er wel in passen

Het zijn van die mooie bruingevlekte pannenkoeken en babyrogjes, die zijn volmaakt dat zijn net flensjes

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 147

Konijn

Het begint gewoon met de neus het streepje van het driehoekje is donkerroze bij een kindkonijn

Eerst heb je een babykonijn dat heeft de oortjes rechtop een kindkonijn heeft één oortje hangen en na een jaar hangen ze alletwee

Ik had een hangoordwergkonijn een mix met een Vlaamse reus voor een dwerg was hij enorm

We hadden hem gekocht bij mevrouw De Vos echt waar dat was een hele goede fokster ik heb die vrouw nooit gezien maar ik heb altijd wel gevoeld dat ik haar kende

Zij was mijn idool ik wilde dat ook een opvang voor mishandelde konijnen twintig hokken op een rijtje en achter iedere tralie een ander snuitje ja ik hield gewoon ook van die tralies in mijn droom zag ik dat voor me een groot zacht dier in een klein hokje dat sprak me aan

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 148 hok konijntje voerbakje ruifje die simpele indeling en een superlief snuitje

Er is een ding dat heel belangrijk is om te weten: een konijn achter tralies in een hok dat voor zich uit staart

Want het hoofdje wiegt heel langzaam van links naar rechts van rechts naar links en maar kijken naar de regen naar het grasveld waar hij niet op mag

Snuffie kon alleen nog maar brintapap op het laatst dat gaven we haar bij de begrafenis huilde ik niet mijn zusje wel een vriendin zei goh Karin houdt vast meer van Snuffie dan jij

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 149

Apen

Ik vind apen gewoon het allerbelangrijkste kijk je kunt wel gewoon een beest hebben zoals een zebra maar apen die doen niemand kwaad dat zijn gezellige beesten die in bomen zitten die zie ik niet echt als dieren dat is meer een volk net als de mensen

Hoe langer je staart is hoe een leuker dier je bent meestal

Marc van Roosmalen is mijn grote held hij heeft de dwergoeistiti ontdekt hij is 10 tot 15 centimeter groot ik heb hem al heel vaak gezien het is bijna een soort vogeltje zijn vacht lijkt een beetje op veren

Omdat mensen op apen lijken laten we ze niet met rust we halen ze uit de bomen omdat we ze willen laten dansen

Maar ik ben echt een apenmens ik hou heel erg van dansen maar niet als ik een aap was

Ik steun de apen al die bomen horen vol te zitten met apen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 150

Het varken

Bij een dier meet je de waarde af aan de oren of aan de neus of aan de staart

Mijn geloof is dat ik geen varkens moet eten omdat ze te mooi en te intelligent zijn door zijn oren en zijn neus is hij perfect hoewel een varken ook een heel indrukwekkende staart heeft maar de oren en de neus zijn belangrijker

Een varken is de mooiste van alle dieren omdat hij roze is en lekker naar de aarde ruikt

Als een varken huppelt dan flapperen de oren over zijn ogen heen en weer

Plus dat hij in de aarde wroet dat vind ik belangrijk

Ik ging iedere week spelen bij een vriendin haar vader was varkensboer daar heb ik geleerd dat mensen niet van varkens houden haar kleine zusje vond kleine varkens schattig maar ze durfde nooit in de stal te kijken

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 151

Taxomanie

Je hebt drie soorten dieren aarde water en lucht

Of eigenlijk twee want je hebt bijna geen luchtdieren

Een libel? Dat is een waterdier

Een vleermuis? Dat is een aardedier want hij slaapt in een ruïne of een boomholte

Een stern? Dat is een waterdier hij woont in de lucht maar hij leeft op getijden

Mensen zijn de enige luchtdieren wij zijn de enigen die communicatie als doel hebben in plaats van als middel dat is lucht

Die ene filosoof, de allerbekendste filosoof zei: we zijn geschapen met de voeten in de aarde en het hoofd naar de hemel

Zo van kijk eens wat wij hebben maar eigenlijk hebben we niks

Een boer kijkt naar de lucht en naar de grond die is goed bezig

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 152

Mensenras

Als je van baby's houdt hou je ook van varkens dat kan niet anders

Varkens zijn ook intelligent en roze

Ze zijn een mensenras dat in de aarde wroet ze slapen altijd tegen elkaar aan onder het stro 's ochtends als je binnenkomt zie je alleen hun neuzen

Ze stinken dus helemaal niet ze gaan alleen stinken als je ze met duizenden bij elkaar in een hokje stopt als je mensen met duizenden bij elkaar stopt stinken ze ook

Auschwitz Birkenau dat zijn precies varkensschuren zeg maar

Ik eet ze niet dat lukt niet altijd maar ik probeer het wel

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 153

Bijbel

In de bijbel was er het verhaal van de verloren zoon ik weet niks meer van dat verhaal alleen dat er op het binnenplaatsje varkens waren en die kregen aardappelschillen te eten ze vonden het stom dat die man alleen varkens had die ene zoon ging de andere zoon uitlachen

Van de bijbel heb ik alleen de dieren onthouden zoals Daniël en de leeuwenkuil dat hij in de kuil zat iedereen was verbaasd dat die leeuwen niks deden maar dat vond ik logisch leeuwen hebben ook een geest

Er komen heel veel dieren in de bijbel voor zoals vissen Moses ging door de zee lopen maar er was een wand daarin zag je zo een haai zwemmen in het water van de Rode Zee

Het ergste was dat er hele mooie parelhoenders of patrijzen of kwartels kwamen ik dacht dat is een geschenk van God dat ze prachtige vogels krijgen gezellig van die kwetterende vogels om je heen het is toch stil in de woestijn veertig jaar in de woestijn is lang of was het nou veertig dagen

Maar dat bleek voedsel te zijn

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 154

De jacht

Ik had een vriendin haar vader was jager hij had een eland geschoten en nu was hij wereldberoemd in Canada de mensen in het vliegtuig klapten voor hem

Zij hield een keer een spreekbeurt over de jacht iedereen op school was tegen maar na afloop was iedereen voor de jacht zei ze iedereen wilde haar vader ontmoeten

Haar hele huis hing vol hertenkoppen ik denk wel een stuk of 300 koppen als ik naar de wc ging 's nachts kwam ik zeker vijf herten tegen de ene nog mooier dan de andere

Ik was gek op herten niet op een sentimentele manier ik had wel een hert willen schieten als je van de natuur houdt hou je ook van jagen maar ik zou geen hertenvlees eten dat is een grens die je niet overschrijdt

Als je een gazelle bent op de savanne heb je genoeg leeuwen om je op te eten maar hier heb je als hert geen vijanden je moet het wild een beetje scherp houden anders gaan ze in de steden wonen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 155

Kwartel

Ik heb vandaag een vogeltje gegeten. Daarmee is mij een zuiver weten in de keel gekropen.

Ik legde het diertje in een schaal en omkranste het met stukjes aardpeer ter linkerzijde, ui ter rechterzijde.

Kerrie aan de linkerzij, kruidnagel en kaneel aan de rechterzij.

Het hele huis geurde heerlijk middeleeuws. Toen begon het echte werk: het vogeltje opeten.

Ik moest eerst de vleugeltjes en de pootjes aftrekken. Het nekje liet ik zitten.

Ik dacht aan Albert Fish, die kinderen opat en de recepten opstuurde naar hun ouders.

Een varkensleven draag je met honderden. Maar de dood van dit vogeltje woog volledig op mij.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 156

Ik peuterde het hartje eruit, en beet de helft eraf. Het smaakte doordringend naar Vogelliefde. Vogelverdriet.

De rest van het hart legde ik voorzichtig terug tussen de ribben.

Aan longen en lever waagde ik me niet. Maar met des te meer schuldgevoel wijdde ik mij aan de nekspiertjes.

Zo werden wij één lichaam. Alles wat ik deze week doe, zal gewijd zijn aan het vogeltje.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 157

Veluwe

We gingen samen naar de Veluwe om moeflons, raven, wilde zwijnen en edelherten te spotten we waren pro-jacht en anti-stroper later wilden we allebei boswachter worden steeds als mijn ouders ergens gingen zitten gingen wij het pad af

Ineens hoorden we geknor achter een bosje we renden gillend weg zij beweerde dat het een wild zwijn was ik twijfelde na afloop of zij het niet was geweest dat mocht ik niet zeggen

De spanning liep heel hoog op hadden we wel of niet een wild zwijn gezien ik dacht van niet zij dacht van wel in elk geval waren we ontsnapt

Later hebben we edelherten gezien en raven

Wij wisten echt wel het verschil tussen een kraai, een roek en een raaf

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 159

Victor Schiferli o Haarlem, 1967

Recentste bundel: Toespraak in een struik (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 160

De man van vroeger verstopt eieren

Soms kom je de man van vroeger tegen. De man die eieren in de tuin verstopte, zo goed dat niemand ze terugvond.

Hij zegt: kinderen zijn niet zo leuk. Soms zijn ze leuk, in een wagentje, als je ze mag voortduwen op de hei.

Je weet niet of je daarom mag lachen. Misschien bedoelt hij het serieus, misschien stelt hij je op de proef.

Of misschien moet je het negeren, verstond je hem gewoon verkeerd, er is hier geen heide in de buurt.

Daar gaat hij, de man van vroeger, ergens in de holte van zijn jaszak draait zijn hand zich om en om.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 161

De man van vroeger bekijkt de wedstrijd

De man van vroeger bewoont je leven. Hij zit op de bank, nodigt bezoek uit, becommentarieert het uitzicht.

Zonder te aarzelen schenkt hij in, laat het zich smaken, voert het woord. Het einde van de wereld is nabij,

we nemen afscheid van manieren. Net als je vraagt of het niet tijd wordt begint een wedstrijd op tv. De man

van vroeger vraagt om zoutjes. Er wordt aan tijdrekken gedaan. Er zijn nauwelijks rijpe doelkansen

maar een borrel gaat er altijd in. Hij heeft trouwens een rare plek op zijn rug, die niet meer weg wil gaan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 162

De man van vroeger is een vreemdeling

Ooit zal de man van vroeger terugkeren, vaststellen dat het hier hetzelfde is, maar voorlopig zien we hem niet.

Hij heft gewichten zonder zuchten; Hij boet voor anderen noch zichzelf. Zijn tanden blinken hoogst zelden.

Op de foto zie je hem nooit lachen, hij kijkt alsof hij heeft opgegeven. Dat heeft hij waarschijnlijk ook.

Hij is de ontvanger van een taakstraf. Een zwak geworden kijkcijferkanon. Een vreemdeling in zijn eigen ziel.

Een dramatisch verlopen wedstrijd. Een lang afgesloten afrit. Een ergens heengewaaide ballon.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 163

De man van vroeger heeft soms geen zin in poëzie

Soms heeft hij geen zin in de poëzie: dat zwembad van ongehoorde kreten, die zandheuvel vol begraven stokjes.

Hij gelooft niet in de kracht van lyriek. Hij ziet dichters als sudderlapjes, willoos schuivend in de braadpan.

Trage stakkers die je negeren mag. Een gedicht is een stopwatch die loopt, dan staat de stopwatch weer stil.

Hij wil feestelijk uitgedoste mensen maskers afrukken en in hun gezicht zeggen dat alles niet te harden is.

Een gedicht mag over de kosmos gaan, maar, zou hij zeggen, niet te vaak. Je moet er zelf ook in voorkomen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 164

De man van vroeger mengt zich in het gesprek

Op de hoek van de straat ligt een deken. De politie vormt een blauwe haag. We kunnen ons niet bedwingen,

het blijft zichtbaar. Iemand zegt: Dat is een meisje dat uit huis wilde. Ze was bang voor de confrontatie.

Het is tragisch, maar ze wilde zelf niet geholpen worden. Pleegouders hebben alles in het werk gesteld,

maar ooit houdt alles op. Zoals nu. De man van vroeger dringt zich tussen het gesprek: Lezeressen

zijn emotionele ramptoeristen. Dat stond laatst in de krant. En wij zijn voorbeelden van zulke lezeressen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 165

De man van vroeger neemt je mee

De man van vroeger neemt je mee, een beetje zoals Suzanne naar de rivier, maar dan naar het strand bij Katwijk,

bij de viskraam die bijna wegwaait. De mensen weten het altijd beter. Het gaat alleen om geld of jaloezie.

Je ziet twee mannen de zee inlopen, door de branding op zoek naar iets. Ze volharden tot in het halsstarrige.

Wie? De mensen die alles beter weten. O, ik dacht juist de mensen in zee. Nee, de mensen die het beter weten.

Probeer de zee eens te omschrijven als je erin ronddobbert, zegt hij, als je het begin en einde niet ziet.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 166

De man van vroeger heeft een stijve

De man van vroeger heeft een stijve, dat geeft hem een prettig gevoel. Geeft het jou ook een prettig gevoel?

Dat wil hij weten. Het geeft niet als je nog nooit een stijve hebt gehad, dat komt dan later wel. Ja, de wereld

is een oester om stuk te bijten, een lauwe badkuip om te drinken, een bonte kermis, een geile kreet.

Jongens moet je in hun waarde laten. Ze moeten kunnen ravotten, kikkers opblazen, rommelen aan brommertjes.

En wat betreft die stijve, de man van vroeger houdt hem op zak. Hij weet waar je grenzen liggen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 167

Het zwijgen van de man van vroeger

De man van vroeger schrijft door: regels zijn regels. Hij mengt zichzelf niet in het gesprek. Genoeg is genoeg.

Geen tirades meer in lege restaurants. Alleen zwijgen, romantisch zwijgen, hermetisch zwijgen, altijd dat zwijgen,

als een hamer of een eerlijk zeemansgraf. Niet zoals een elektriciteitshuisje, een vierkant monument in de bosjes,

maar als een Chinese vaas: verweerd, precieus. Zo een die al eeuwen staat in de vensterbank, van binnen ruikend,

brak bloemenwater of opengereten vuilniszakken. Weggeworpen worden, zegt hij opeens, is al willoos genoeg.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 169

F. Starik o Apeldoorn, 1958

Recentste bundel: Songbloed (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 170

Victoria

Ik kende haar al toen ik haar tegenkwam, ze had mijn hart al in haar hand voordat mijn hart gestolen was. Ze kwam eenvoudig naast me staan en zei: nu laat ik je dus

nooit meer gaan. Naar jou heb ik gezocht. Zij was daar heel erg zeker van. Ik vroeg ga mee ik moet een stapelbed ophalen, de tram kan er niet langs zolang dat bed daar staat

we renden en we renden, langs de markt, waar alle flessen waren, de remise met het meegesleept matras, de straat langs eindeloze trapportalen, ik moest alles voor mijn huis

verzamelen, echt overal vandaan. Te zwaar beladen kwamen we eindelijk thuis, ze belde aan. Ik kon niet opendoen. Ik moet nog altijd buiten bij haar staan.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 171

Stofzuiger

Victoria is naar school geweest. Ze had een leraar, hij heeft haar in de klas gehad maar hij wil daar niet mee te koop lopen, er zal een foto van bestaan, onder in een la die nooit meer opengaat.

Op het schoolplein liep een kip die Kwek heette. Toen Kwek stierf hebben ze de kip samen naar zijn laatste rustplaats gedragen. Als het goed is ligt hij daar nu nog, tot op de botjes vergaan onder een kruis met zijn naam.

Later ging de stofzuiger kapot. Victoria eiste dat de stofzuiger naast de kip werd begraven. Het hele ding, met de slang er nog aan. De leraar zegt het was een vreemd verzoek. We hebben het gedaan omdat Victoria het vroeg. Er kwam geen kruis, want wat schrijf je daarop? Stof tot stof.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 172

Astronaut

Kijk, dit is Frank. Hij heeft er een piepklein kamertje. Als hij niet te dicht bij het raam komt kan hij een aardig stuk rechtop staan. Er is een bed een stoel, een kastje en een lampje neergezet.

Een wekker die zacht zoemt, niet rinkelt. Als hij dat wil, kan hij zich er uitkleden gaan zitten of liggen weer opstaan en als het donker wordt knipt hij het licht aan.

Victoria noemt het de logeerkamer, ze is daarin heel consequent. Frank weet wel dat een gast niet erg lang goed blijft, iets met vis. Hij weet ook dat het went. Frank wil graag vragen

of hij in haar tuin een vijver mag graven een hele diepe, waarin je kunt verdrinken dat vindt ze vast geen goed idee, daar komt maar ongedierte van, zegt ze: dat gaat stinken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 173

Majellaknoop's afscheid

Nu het besluit gevallen is, nu haar huis zal worden afgebroken, het huis dat zij zich bouwde, waar ze is genesteld met haar Muis, het hardgekleurde bed vergeefs besliep.

Het huis waar ze tot tweemaal toe heeft liefgehad in dromen werd bezocht, op blote voeten 's nachts door kamers liep, morrelde aan deuren, op zoek naar de vochtige man met de geur van ontbijtspek

op zijn slapen, het huis waarrond de straat al maanden openligt. Nu alles wordt gesloopt, de bewoners vertrekken van het kleine wooneiland tussen de snelwegen of

met haar worden ingesloten, opgebroken, vergeten, ergens aan verkocht. Nu zij feitelijk onbenaderbaar lijkt onderop een stapel geraakt, vertraagd en slecht bezocht.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 174

Burberry

Ga. Spoedig zal de dag van de wederopstanding aanbreken maar vandaag is nog een dag om een ouwelijke regenjas uit de kast te nemen. Gelieve de hanger terug in de kast te steken. Sluit de kastdeur af en aarzel niet langer. Ga. Ga maar en draag. Vul de onverslijtbare jas geschikt ook voor een verdrietige vent polyester, zevenenzestig procent. Ga machinewasbaar,

maar zonder bedoeling, zonder verlangen. Goed uitspoelen. Gewoon te drogen hangen. Jammer eigenlijk, in mijn leven regent het zelden, regeert Victoria met ijzeren hand, beweert dat het allemaal wel ergens op gaat lijken. Komt goed, komt goed meneer Poesie, zegt ze, ze is een mooi lief en een verstandig meisje. Ga en blijf, nog jassen lang. Niet strijken.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 175

Mustafa Stitou o Tetouan, Marokko, 1974 is ook toneelauteur. Recentste bundel: Varkensloze ansichten (2003)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 176

[Zelfportret]

Zelfportret. Zelfportret

als zelfmoordenaar. In de vorm

van een mop. Een man (ik) hangt zich

aan zijn voeten op aan een boom.

Een voorbijganger (ik), verbaasd, vraagt hem

waar hij mee bezig is. De man, wrevelig:

Zelfmoord plegen! De voorbijganger, verbaasd:

Kun je dan niet beter het touw binden om je nek?

De man, woest: Ben je niet goed snik!

Wil je me dood hebben soms!

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 177

[Houd mijn hand vast]

Houd mijn hand vast. Ik mis een pink. Ik ging,

kind was ik, een dag uit moorden. Een kleine

eeuw geleden. Een zomerdag. Zonder reden

herinner ik mij. Hommels. Mussen. En toen

een zwaan. Aan de rand van de vijver zag ik

de duivel staan. Grienend sloeg hij mij gade.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 178

Geestesleven

Livingstone, van achteren aangevallen door een leeuw, noteerde hierover:

the shock produces a stupor similar to that which seems to be felt

by a mouse after the first shake of a cat. Het vliegtuig stort neer in zee. De figuren

zijn niet onder de indruk. Kalm plukt moeder zuurstofmaskers,

doet zichzelf een reddingsvest om en vervolgens het zoontje dat

evenals vader de rust zelve is. Volgens Livingstone treedt een

toestand van bedwelming bij alle prooidieren op die verslonden worden

door een roofdier - een geschenk van de Schepper. Breed glimlacht

de stewardess, terwijl het gezin met mechanische zwier naar de nooduitgang

wandelt, langs de glijbaan de gladde oceaan op roetsjt.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 179

[In een mum van tijd...]

In een mum van tijd loop je vanuit het hotel het strand op voor een frisse duik.

Er is internet, een restaurant met internationale keuken, er is een fitnessruimte, een sauna,

een spacentrum met massagemogelijkheden. Kamers hebben airconditioning, tv, telefoon,

een minibar, ligbad, een kingsize bed. Er worden diverse uitstapjes georganiseerd.

In de nabije omgeving kun je bijvoorbeeld tijdens begrafenissen kinderen zien, vastgebonden aan palen:

zo wordt voorkomen dat de kinderziel het kind verlaat, zijn intrek neemt in het lijk dat voorbij gedragen wordt.

Er is een strandbar: Club Amour. Er zijn diverse watersportmogelijkheden.

De luchthaven is op ca. 2 uur rijden, er is een prima shuttle-service.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 180

Welkom

Als ik zo vrij mag zijn: lach eens in dit spiegeltje? Zie je je oogopslag is oud, je gezicht hangt neer, je lach is bedorven, je lijkt je moeder wel. En verder al dat vet op je heupen (wij noemen dat zadeltas) en al dat vet op je dijen (wij noemen dat rijbroek) en de rimpels in je bovenlip (je barcode), hoogste tijd er iets aan te doen, denk je niet? Er staat zóveel op het spel. En wij hebben de middelen om uit je lichaam de dood te verjagen, onze rimpelvuller om maar iets te noemen is een wereldwijd succes. Wij halen je nare hamsterwangen weg als je wilt, liften je kaaklijn, corrigeren je buik, in combinatie met een Braziliaanse bilversteviging ziet dat er betoverend uit en je borsten (slappe theezakjes noemen wij dat) vinden wij ook wel wat op. Onze inwendige bh bijvoorbeeld, een polypropyleen op maat gesneden kunststof matje virtuoos aan- gebracht onder de huid. De afgrond van vergankelijkheid, om maar iets te noemen, de afgrond

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 181 van andermans blik, garanderen wij, zul je immuun voor zijn. Je zult op jezelf kunnen vertrouwen, representatief de wereld tegemoet treden, meetellen, nooit meer fronsen, mannen zullen weer hijgen van binnen als ze je zien. Want iedereen heeft het recht een lekker ding te zijn, iedereen heeft het recht. En geloof me: geloof je geliefde niet als hij zegt je kutje is prima schatje. God stierf een half uur voor Hij de schepping zou voltooien, ontgoocheld en opgebrand. Zeg dus maar dag tegen je haveloze vagina, wuif je morsige labia maar uit, wij leveren maatwerk.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 183

Peter Theunynck o Eeklo, 1960 is ook prozaïst en essayist. Recentste bundel: Traangasmaatschappij (2006)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 184

Besalu

We wijken af van het gangbare waar zo'n stadje mee kwispelt: de schaduw van portiek en parasol, de charme van souvenir en straatmuzikant. We nemen de trap naar de achterkant.

Mijn dochters vragen wat er daar dan toch te rapen valt. De rotsen, de rommel, de was? In quasi onverstaanbaar Catalaans ratelt de brug over de revolutie.

De bedding zwijgt in alle talen van de grote overstromingen. Een kat miauwt zich los uit de grond. Buigt zich naar de holte van een arm. Lavendelvingertjes grijpen de zoom

van een jurk, reizen in de voering mee, schuren zich lelijk bij het wandelen. Ver van de zonnewijzer neigt zich een strohoed over kool en kropsla. Hij drenkt een dorstige tomaat.

Met wissen bindt hij stokbonen op. Zo ondersteunt hij het reikhalzen. Zo overzichtelijk dat alles hier is. Het onkruid voegt zich naar de hark, de oogst naar de kruiwagen,

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 185 het zand naar de spade, de gieter naar het water, de avond naar ons. In smeltend licht terug naar de kust, met de rust van bedjes, de zekerheid van gerimpelde handen over ons.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 186

Bèze

Voor wie in diepe duisternis dit dorp doorkruist, niet wetend wat er achter deze gevels huist, rivieren, bomen, pleinen, lanen laten zich niet lezen, alle luiken lijken eeuwig dicht:

weet dat je in het ochtendlicht terug moet gaan. Al is de zon niet opgezet en trekt van leer de westenwind - aprilse grillen gaan tekeer - een openbaring kan met rubberlaarzen aan.

Een laan van honderdjarige platanen leidt je naar de bron die als een akkerwinde springt over het water, neuriet in zijn loop en zingt over het vlieden van de altijd klaterende tijd.

Je weet dit is mijn plek, dit is mijn eeuwigheid. Je merkt het aan de eenden hun hardnekkigheid.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 187

Vogognano

Voorbij het dorp en zijn langgerekt blaffen, voorbij de cipres met zijn biddende vingers klommen we hoger en hoger.

We liepen recht in de armen van de zon. Ons hele lichaam parelde al voor de zwijnen. Hitte prevelde wit om onze lippen.

We proefden dorst, hongerden lover. Hagedissen ritselden als water en hoog boven ons zeilde en zeilde de steenarend.

Uit het niets dook ineens de eerste kastanjeboom op, een kudde geruisloos grazende, goedaardige reuzen.

Ze werden talrijker steeds, oude stammen. Hier woonden ze sinds altijd al in huizen van gefilterd licht, gekoelde lucht.

Hier zou ik willen blijven, zei je. Hier vloeiden uitzicht en beschutting samen. Dat hadden de bomen altijd al geweten.

Hier zaten ze diep in de nacht in de kosmos te staren, kwam een eekhoorn uit hun hand eten in de schemer, huilden wolven op afstand.

Niemand kon hen hier verjagen. Niemand kreeg hen levend in het laagland. Zwijgend sloot zich de kring rond de vijand.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 188

Klara

Door een bos vol dode dichters, naar het bed van een zomervrouw in pure ballonlucht.

Loslaten is moeilijk zegt iemand in een mobieltje. Het zit niet in een familie van vasthouden.

Ze houdt me stevig vast met haar twijgzame rechter, de linker streelt door een dik verleden.

Zilvermeren in een strandwit aangezicht, zo kijkt ze, ruikend naar Rosas.

- Ik zie u graag, zeg ik - omdat ik haar graag zie. - Petertje, lipt ze, ben je met je fietsje?

Ze schenkt een glas vol leven uit een vat van niets.

Niets dan schoonheid puurt ze uit het nu. Haar rozenhof bloeit al het onvoltooide dicht.

Er wordt gependeld tussen bed en aanrecht, gekookt, geknuffeld en gestorven onder elkaar.

Een watstaafje citroent woestijnlippen, een slok water valt op gods akker,

een pleister vol liefde sijpelt in de bloedbaan. Het is hier zalig heengaan,

blijven tot je helemaal weg bent, stip aan de kim van je onteigende lichaam.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 189

Gesprek

voor Bert André

Je zat al aan de overkant van de tafel. Tijd sleep de bedding dieper en dieper tussen ons uit. Je gezicht sneed scherp als een vleesmes, maar elk van je zinnen tintelde, zwanger van al je gedachten. Taal bond ons aan de stoelen. De thee in de koppen verdampte.

Het vuur van je verhalen knetterde in ons gesprek, de uren warmden zich onder de lamp, je woorden schoolden samen in mijn versleten recorder. Gelukkig dat je ze zacht herhaalde tegen die wildvreemde die met zijn lepeltje in je roerde.

Je sprak over jazz en Dixieland, Johnny Cash en Bill Haley - spel hun namen niet verkeerd, jongen - over Maastricht en hoe ze in het gangpad van de bioscoop de jaren vijftig indansten. Jij blozende rozentuil, jaren voor de stengels een na een knakten.

Over het mysterie van het theater waar je veertig jaar later het mysterie niet meer van inzag, maar wat maakte het uit, het was mooi geweest zo. Er bleef altijd de geur van de planken. Er bleef altijd een plek waar je man en paard schouders kon geven tot ze er helemaal stonden.

Over Jules wou je praten, Davies, met geen bruine veter tevreden. Dat je lach stuiterde over de vloer van je loge: Verrek hoe flikt hij het! Je legde de sleutel van je schatkamer op tafel: meisje met parel, Mauritshuis, Den Haag, het gesuis van de wind in de Provence van je hart,

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 190

Sandrine en Mieke zonder wie geen straat je te wandelen nam. Je was niet bang van je bühne te donderen, al stak je geen Latijn in een later. Het godentheater had je afgeschaft. Je begon gelaten aan je dagreis door de nacht. Je vuistdikke, je terminale.

Je slaat een gat hier in Antwerpen. Een krater in kroegen en pleinen en straten. Je smeult nog, weet je. We blijven je opgraven, oprakelen onder elkaar, je botten warmen, buurman. We zullen je schrijven op ongeadresseerde kaarten. Aan lege tafels over je praten en praten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 191

Good luck

Geen tijd om zich te warmen aan het winteruur. Hij heeft nog zoveel binnenkamers leeg te halen voor hij zich vrij bewegen kan. Hij maakt zich op

voor de ijskoningin. Hoort haar sneeuwjurk ruisen. Ze walst zijn dochters en zijn zonen uit hem weg. Vriest hem uit zijn schoenen waar we bijstaan.

Zelfs zijn liefste liefste voelt zijn hart al niet meer. Vindt in zijn overhemd geen spoor van hem. Schroeit haar huid aan de kilte die hem uitluidt.

Men zegt: ze zijn al in de buitenwijken. Men zegt: ze naderen het braakland al. Zij zegt: hij loopt zich te verstrooien in de galgenakker met zijn goden.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 192

Eikhof, Esen

De lavabo was nog een schaal van email zonder afloop. De kraan een lampetkan die leegliep onder een kruis. Men vormde samen een wasstel. Het licht viel uit neon, genaaid tegen het plafond. Avonden flikkerden vaak.

Bestonden uit kaarters. Uren werd troef afgehaald. De trap was een krakende weg naar het balatum boven. Het bed een maaiveld van roestige veren, met een hoofd- en een voeteind van eik. De wollen matras was geduldig

gebatikt met uitdijende kringen. De dekens ademden warm en log als de os en de ezel. Gebalk kwam er 's nachts wel eens van. De zolder wist van verjaarde berichten, paspoppen van snit en naad. Een fietsbel rinkelde niet

als een fanfare. De zon vroeg stofdeeltjes ten dans. Beneden in de stallen sprongen Vlaamse reuzen uit hun vel. Tegen de stalmuur zonden ze naakt in hun vuile sokken. Die hield men toen aan

om te sterven. Bloeddruppels zogen de tijd uit de zomer. De geur van verschroeid vel flakkerde op uit de kippen. De pluimen staken de koppen bij elkaar in de mestvaalt: het was al te laat om te kakelen. Het weer sloeg om.

In de serre plukten de schimmels de druiven. Aan de takken voerden peren merels dronken. De aarde trok zich in voren. Manden rolden vol polders. Er werd gespuwd in de handen, geharkt en geschoffeld alom.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 193

Vuren vertelden verhalen verder aan andere dorpen. De schillen werden gekookt voor het varken. Het varken gekeeld voor de pensen. De mensen aten zich warm aan hun honger. Een uitzondering reed in een auto naar zee, vond er geen luxeappartementen. Keerde tevreden terug met bakken vol scharren en tong. Dik in het ijs. Longen zaten vol zeelucht, zakken vol schelpen. Dat was een eeuw die tikte om tot ontploffing te komen. Er werd geleefd en gestorven.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 194

Mond vol chrysanten

Vijf lachende chrysanten op de achterbank, jij mee voorin. Zo lopen we vandaag bij de familie aan. Nergens zijn ze bij bosjes uitgestrooid als hier in Esen onder de toren. Hier hebben ze wortel geschoten.

Wat een leven in die puinhoop van arduin. Balans en pompbak nemen het woord. Mesting en voutenkamer maken zich klaar voor de planken. Veldwachtersverdriet, witte brigade en teer: het woelt zich hier allemaal bloot.

Een pot bloemen in hun watermond en ze stemmen weer in met hun slijkwegel.

Dan is Diksmuide anders. Daar heerst de orde van het asfalt. Al lig je in rijen net zo dood, machinebouwer, notaris of brouwer klinkt anders dan paardenknecht, keuterboer. De driekleur wappert hier

over vroeger. Met schuurborstels keren de namen terug. Nog een en nog een, alweer een jaar ontrukt aan het vergeten. In de wagen wagen wij ons aan het leven. Een eindeloze rit van gokken en gissen. Van speculeren.

Ik had je nog meer moeten vragen vandaag. Om later geen mond vol chrysanten.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 195

We naderden land en we wisten

dit is ons land, dit is de wereld diep in ons. We proefden de verte met hongerogen, bestookten de landkaart met zoekwoorden. Vogels noemden we vliegende vruchten.

Plantaardige tunnels wezen de weg. We stonden versteld van de roadkill, iedere laan een altaar. Overal wierookte herfst uit de boswonden. De gletsjer aanbad op zijn bidstoel de zee.

Zij gooide haar lichaam tegen hem aan, gooide het krachtig en jong, met al wat ze had aan vissen en schelpen, netten en planken. We beten in wolken van zandvlieg en zout.

Overviel ons de regen, hij stroomde in meren waaruit vulkanen vol heilig gebeente oprezen. We dwaalden af in de mond van slapende reuzen, zakten diep in de grond van verwondering.

Lava kraakte als gestold ossenbloed, kraakte de haastigste benen, gooide stof naar een heli. Wij brulden in bussen terug en hadden te eten handvullende mosselen, landwijn, baleinen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 196

Vroeger was een bos

Wat is dat geruis? Het gehuil van een boom, jongen. Wat is een boom? Een vogelhuis van bladeren, jongen. Wat zijn bladeren? De gedichten van de twijgen, jongen. Wat zijn twijgen? Het zwerfhout van de takken, jongen. Wat zijn takken? De smekende armen van de stam, jongen. Wat is de stam? Wat de schors scheidt van het hout, jongen. Wat is hout? Planken met nerven en kwasten, jongen. Wat zijn planken? In de haven gestapeld regenwoud, jongen. Wat is regenwoud? De laatste der Mohikanen, jongen. Wat zijn Mohikanen? Vroeger met je tomahawk, jongen. Wat is vroeger? Vroeger was een bos, jongen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 197

Anne Vegter o Delfzijl, 1958 is ook prozaïst en toneelschrijver. Recentste bundel: Spamfighter (2007)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 198

Overig nieuws

Een stedelijke omgeving, een fietstocht iemand rijdt van een ponton af de rivier in, sterft je praat met hem over wat je gezien hebt was het een ongeluk je spreekt je uit over het gemak van het woord lot je spreekt je uit over de omstandigheden thuis, de liefde voor een man het afscheid dat is voorbereid ondanks materieel, lees: geld, kind en goed je herinnert je de foto al in ‘Havennieuws’ de dag erna volgelopen, onherkenbaar opgeblazen je vraagt je zoon wat hij erin ziet is het vrouwelijk of mannelijk, vraagt hij, een vuilniszak een kleine badkuip, een luchtbed, een etalagepop hij ziet er veel in, maar wat is het wil hij weten je koestert de intimiteit

Je wijst op iets wat lijkt op stuur, pols, vingers, touw je spreekt je uit over de dood die zomaar kan komen je spreekt je uit over de slordigheid van je zoon nu is zijn horloge weg donderdag verloor hij zijn lederen jasje alsof je niet van je dingen houdt, zeg je hij glimlacht, streelt jouw wang een geloofskwestie krijgt de ruimte je spreekt je uit over het verlangen naar onderwerping je wilt een rit maken zonder bestuurder, volautomatisch je zegt dat je niet weet wie hier eigenlijk de touwtjes in handen heeft je spreekt je uit over het onophoudelijke roken dat je maar wat aanklooit, dat je zou willen dat het anders afloopt een geslaagde poging vereist een zekere expertise, zeg je

de bereidheid ver te gaan

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 199

Reinout Verbeke o Roeselare, 1981 heeft nog geen bundel gepubliceerd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 200

Axon

Ik heb een zwemster in mijn lijf ze peddelt traag mijn lichaam door tikt randen die geen randen zijn maar volgehouden randgedachten

Bloedgeil word ik daarvan ze is mijn onderhuidse gast ze is een zenuw op de tast een axon zonder plan

Zwemmen is niet het water mennen maar altijd verliezen van

Ik heb een zwemster in mijn lijf gevoeld ze zwom de gedachte los aan een rand, spoelde aan in mijn zwellichaam

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 201

Nanomeisje

Een meisje tot de min negende macht is mijn liefde aan het meten. Niet mijn oogopslag, de trilling in mijn stem, maar stuwing van bloed aantallen eiwitten per kubieke centimeter

Een meisje op een miljardste meter. Meisje molecuul van goudpartikels en van kwarts. Ik heb haar nodig lief Zij mijn vreemde lichaam, ik haar voorspelbaarheid

Ben ik haar proefdier en dubbelblind Oidipous gelijk?

Ik wil het haar vragen maar alleen van meetbaarheid wil ze spreken zoals: stijgt de liefde voor het heengaan?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 202

Huwelijk

Twee aardwormen op een witte plastic tuintafel hebben zich naar de rand gewerkt

Wormen verlangen plooibaarheid van potgrond, het geduldige gras, regen

op een lentedag. Maar onverschillig brandt de zon mettertijd droger op de witte tafel

Twee exemplaren van de Lumbricus terrestis glijden uit hun ringen, vinden kop-aan-staart in elkaar aarde

cirkelen over de rand van een witte plastic tuintafel. Er is even geen kievit, geen kwajongen die ze nog vierendeelt

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 203

Het ei!

Ik heb mijn rug om het ei gekromd Het ei is mij ten voeten uit ook jij bent zo goed als aan het ei gelijk

Wij besteden alle tijd aan het nakijken van de kalkschaaldichtheid, het eiwitgehalte, de vochtigheid in de kamer

Wij hebben geen oog meer voor elkaar dan een arendsoog dat wil betrappen op nalatigheid, een barst, diefstal

Hoe meer we elkaar het breken verhinderen hoe meer we verlangen naar het breken

Vannacht greep je slaapdronken naar ‘het ei!’, ‘het ei!’, ‘het ei!’ graaiend onder mijn rug heb je het ei in mij gebroken

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 204

Scrabble

Voor Maurien

Ruil je naam voor een handvol blanco letters Snoer de vierkante taal waaruit je ontstond dicht en zoek je nooit voltooide vorm

Verzet je tegen de letter. Wantrouw woordwaarde Schaaf je aan de wereld. Hou van het dier, van het ding Hou van mij. Negeer imperatieven

Wie denkt een kind tot het zijne te maken ziet niet hoe het kantelt en wint Een kind woelt een vader om tot nooit nog dezelfde man

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 205

Aan de achterkant van flatgebouwen

Aan de achterkant van flatgebouwen liggen opengepikte vuilniszakken worden borsten aan de zon gegeven hebben geliefden ruwer lief. Geen flaneren geen plezierboten. Op het achterbalkon ebben we naar het zijn van de zee

Aan de achterkant van flatgebouwen trekken wolken als zeewier halvelings aan ons vissenoog voorbij hier geldt deining van altijd dezelfde gordijnen hier waak ik over mijn kind dat in de kamer naar haar eerste klanken hapt

Aan de achterkant van flatgebouwen heerst wederzijdsheid van kijken, loeren we elkaar uit het koraal. We vinden er onze vinnen als vanouds

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 206

Honda asimo

De handleiding zegt dat je humanoid bent dat je me in bed zult tillen de deur openmaakt voor bezoek, mijn zakdoek raapt me vasthoudt

Volg me langzaam tot op de gang tot in de eetzaal, tot in de kleine witte kamer die ik ben

Hou daar pas mee op tot ik de schroefbladen tussen je schouders verwar met haar zuchten, de buzzer in je buik met haar schoot. Spiegel me voor hoe zij was, hoe zij destijds de deur mijn zakdoek mij

Wees, word, herinner me

Kom met je batterijen hart naast me liggen dat ik je een paar heel dierlijke dingen leer en kir kir kir dat het een lust is

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 207

Net voor de grasmachine

De dingen rekken tot ze springen maar een elastiek blijft stuk een elastiek, een rotvlieg een rotvlieg, een grasveld een grasveld

Zie de zomer groeien hij stuurt zijn wespen om in de droom te prikken dat het woord ons vacuüm verpakt

Taal is ons mooiste verraad want het woord verkruimelt op vrijdag tot twee adjectieven in nat gras

En jij opgespannen als ik

wij gaan in hun lege plekken liggen

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 208

Het geluid van het gedicht

Het geluid van het gedicht is het geluid van andere vogels van andere dieren, andere machinerieën

Het geluid van het gedicht is de Australische liervogel die twee eksters nadoet een gele mus die zijn jongen voedt een parkiet in de vlucht een digitale reflexcamera een autoalarm

Het geluid van het gedicht is de liervogel die een hydraulische ram imiteert het gefluit van de werkman de kettingzaag die zich een weg baant, een boom die valt

Het geluid van het gedicht is de liervogel die de dood op zijn stembanden heeft gezet

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 209

‘... wat als elk moment achteraf gezien een oneindige zee blijkt...’ (Oblivion, David Forster Wallace)

Peter Verhelst o Brugge, 1962 is ook prozaïst en toneelauteur. Recentste bundel: Nieuwe sterrenbeelden (2008)

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 210

Bidsprinkhaan

Vóór Rainer Werner halfzijdig verlamd bleek - de ene helft van zijn gezicht doorgroefd, de andere helft zonder geschiedenis - vermoedden we al dat iets grondig fout was met de tijd.

Röntgenfoto's als lampenkapjes in alle kamers. We willen in contact komen, maar het is te diep, te eenzaam voor woorden waar de bloeding zich heeft voorgedaan.

We brengen een luikje aan in de hoop een glimp op te vangen van wat we denken, wat we doen en wat we willen - een flikkering tussen drie elektriciteitsdraden. Dit wachten is ons huis geworden. Dag en nacht

waken we bij het bed. Op een avond staat Rainer Werner bij het raam te bewegen als een nieuw insect.

We proberen vormen van leven te vinden. We weten allemaal - een stilzwijgende overeenkomst - dat het nooit meer goed zal komen met de tijd.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 211

Eland S.

Urenlang zit Sylvia onder de kop van een eland. Als ze die afneemt, ratelt ze: Wanneer de ademhaling te snel en/of te diep is waardoor met de adem meer koolzuur wordt afgegeven dan nodig daalt de koolzuurgraad van het bloed. Duizeligheid, tintelingen, ademnood en hartkloppingen.

Als Sylvia de elandkop afneemt, zwetend, buiten adem, is ze transparanter dan ooit. Nauwelijks hoorbaar, haar stemmetje: Over het algemeen leven elanden solitair, hun gezicht is beperkt.

We weten dat onze overwinningen nooit totaal zijn geweest, dat we verkeerd ademen, te snel en zonder pauze praten over dingen die vormloos zijn.

Urenlang zit Sylvia op de stoel, met de rechterhand streelt ze haar jurk, beurs fluweel. Op de grond bloeit als een donzige tak een gewei.

Oorzaak: spanningen. Gevolgen: gevoelens van angst, het vermijden van plaatsen en/of situaties. Maar

ergens moet er meer zijn, rimpelloos, door maanlicht beschenen, een bootje waar iemand in slaapt boven een wolk van duizenden vissen.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 212

Kathy A. en de vliegen

Wanneer de keel door intensief stemgebruik geïrriteerd is, branderig of dichtgeknepen aanvoelt en het lijkt of er iets niet kan worden weggeslikt.

Het is er maar we hebben er geen woord voor, het ligt naamloos en log naast ons in bed te zwijgen. Overdag werken we het weg door onophoudelijk te, onophoudelijk te

Wat hoort Kathy als ze zonder onderbreken elke keer hetzelfde staat te zingen?

Met de nagel van de linker middenvinger tikt Kathy voorzichtig tegen wanden, vazen, tegen een voortand - hoort ze het leven van de tijd?

De vingernagel tegen het raam, de vingertop aan de andere kant. Je wil er je wang tegen leggen, om eindelijk te, eindelijk niet meer te

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 213

Emily's mug

De aanleidingen zijn even gevarieerd als het leven zelf, het leven dat in plassen krioelt en zich verpopt.

Gehurkt zit Emily tussen haar knieën te kijken, een vinger roerend door het water, letter voor letter ontcijferend wat het leven is als ik maar zou, als ik nu eens, had ik maar, als ik nu eens voorgoed...

Rusteloosheid, beduidend tragere bewegingen dan normaal.

Rode muggenlarven beklimmen Emily's arm, scharlaken draadje rond haar pols. Het is alsof ze ons niet langer hoort, stap voor stap in iets verdwijnt, op sleeptouw genomen door een stem waar wij bestaan noch diepte van kennen.

Gevoelens van schuld en hulpeloosheid, verlies van belangstelling voor aangename activiteiten.

De plas zal verglazen tijdens de uitzonderlijke winter. We zullen voorovergebogen met lange halen schaatsen, de handen op de rug, en proberen te vergeten - het gezicht dat ons onder het ijs aankijkt.

Zal ze op een zomerochtend terug thuis komen, beladen met geschenken?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 214

Romy's anemoon

Dit is de hartaanval, overal schieten witte draden uit een bloembol, behaarde anemoon waar vissen langs strijken, waar vissen aan blijven hangen met open ogen, elektrische lijm.

Dit is hoe je naar me kijkt. Littekenweefsel in plaats van irissen. Dit zijn de vissen. Veelkleurig. Zonder geheugen. Al jarenlang

is dit haar tong: een voor een steekt ze rode haren door het oog van de naald en stikt telkens dezelfde zinnen op haar jurk: Zoals onze vijanden kiezen we onze geliefden. Zoals onze geliefden kiezen we onze rozen. Onze vijanden zijn onze rozen zijn onze geliefden.

Ze geeft je met een stralende glimlach haar jurk, de rode wond die traag gekamd moet worden. Haar spierwitte buik: van vissen die een voor een aan het oppervlak komen. Haar mond: water, een millimeter onder een vingertop, zuigt zich vast aan de vingertop.

Het Liegend Konijn. Jaargang 7 215

Paradijsvogel Cesare

Van wie zijn de stemmetjes? Waar komt het licht vandaan - vonken die door haarvaten uit poriën uit vingertoppen lekken. Ze houden er enkele seconden huis waarna we weer in het donker zitten.

Het hoofd van Cesare: een schroeivlek in het laken. De bleekheid van Cesare: withete as. Zijn zwijgen: onze nacht.

Beurtelings overlopen we aan het bed een lijst van mogelijke stiltes - kralen tussen vingers. Cesare ligt roerloos, maar we weten dat hij al jaren op de rand van het dak staat, een straaltje uit oren en ogen alsof hij al neergekomen was voor hij kon springen.

Zo heeft hij zich laten vinden om meer dan ooit te leven in onze onmogelijkheid te begrijpen.

Als Cesare na zijn jarenlange nacht de ogen open doet, zullen we dan eindelijk naar hem toe kunnen springen - een paradijsvogel die met gestrekte hals los door zijn hoofd heen vliegt? Zullen we dan eindelijk zijn vergezichten zien?

Het Liegend Konijn. Jaargang 7