Tirade. Jaargang 45 (Nrs. 388-392)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) bron Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392). G.A. van Oorschot, Amsterdam 2001 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001200101_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 2 [Februari 2001 - jaargang 45 - nummer 388] Mededeling van de uitgever Aan de abonnees, Bij het eerste nummer van deze 45ste jaargang ondergaat de abonnementen-administratie van Tirade ingrijpende veranderingen. Met ingang van de jaargang 2001 worden de distributie en de volledige administratie van ons ‘mooie blaadje’ verzorgd door de firma Betapress Consumentenservices in Gilze. Deze firma neemt de behandeling van al uw vragen en klachten over de distributie van Tirade, alsmede toekomstige adreswijzigingen voor haar rekening. Hiervoor is, met ingang van dit nummer, een speciaal ‘Tirade’- telefoonnummer geopend (0161-459576). Was u tot dusver gewend om het blad en de factuur voor het abonnementsgeld rechtstreeks van de uitgever te ontvangen, vanaf 2001 ontvangt u Tirade dus via Betapress. Ingesloten bij deze aflevering treft u ook een acceptgirokaart aan t.n.v. Betapress, die onze traditionele factuur vervangt. Alle feitelijke gegevens betreffende voornoemde wijzigingen vindt u hiernaast op pagina 2 van het omslag. Het is zo'n type pagina waar een mens nooit naar omkijkt. Wilt u zo vriendelijk zijn hierop voor een keer een uitzondering te maken? Ten slotte: Tirade mist nog enkele honderden abonnees om het verlies na aftrek van de inkomsten en de subsidie op het blad goed te maken. Wint u een (betalende) abonnee voor Tirade, dan ontvangt u naar keuze A.P. Tsjechow Verhalen 1887-1891 of Rutger Kopland Tot het ons loslaat. Redactie en de uitgevers blijven uw ‘mooie blaadje’ maken zonder adverteerders. Met vriendelijke groet, Uitgeverij G.A. van Oorschot Eva Gerlach As [De dbnl is niet gemachtigd deze tekst hier weer te geven.] Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 18 Wim Hofman Gedichten Wat we hadden en wat niet we hadden een tafel de poten waren kort afgezaagd hout voor de kachel wij vieren hadden een stoel de zitting brak toen de lamp op werd gehangen we hadden een lamp en een haak we hingen het snoer aan de haak nergens stroom geen stekker we hadden een raam zonder glas de sterren zag je glashelder aan de zwarte hemel staan we hadden een emmer waar je op kon zitten smerige woorden smeten we ver weg het raam uit buiten vroor het alles werd hard op den duur we hadden een keihard brood geen mes we hadden een kachel geen pijp een stompje kaars in een fles geen vuur het werd nooit meer licht de lucht trok dicht sneeuw begon te vallen we hadden een bed van ijzer geen deken we lagen tegen elkaar vertelden verhalen Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 19 dat we heel arm waren en niet veel hadden wat hadden we een tafel een wrakke stoel geen licht meer een rat die aan de kaars vrat vlekken op de vier muren die deden denken witte wolken kwamen uit onze monden zoals dat gebeurt bij stripfiguren zachter dan zacht viel uren de sneeuw van woorden in onze oren en wonden bloed bevroor tot rood poeder onder zwart ijs zwommen de vissen zwommen de vissen als zilveren dolken en de onmeetbaar lange langharige slang altijd en altijd aanwezig de meesterstoorworm langzaam maar zeker altijd voortgaand in gestaag ongenadig tempo zijn gehemelte zwart zijn keel helgeel zijn tong felrood en gevorkt zacht viel de appelbloesemsneeuw in het verhaal op het ijs op de lijken van de ijsprinses en haar 106 minnaars en dienaars waar moesten wij blijven? we liepen liepen altijd maar door blootsvoets lieten geen spoor na en hoe ver moesten we nog? we hadden acht ogen en tuurden ongerust in de vier hoeken van de kamer in de hoek waar het donker konkelde met het duister waar ons gefluister door gefluister werd verpest de hoek waar de rat doorknaagde aan de kaars wrokkig als een slecht geweten er was niets anders Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 20 we lagen in bed bij het raam zonder ruit het brood was al op de kachel was uit we hadden een tafel met daarop een stoel onder een lamp aan een snoer we hadden het begin van een verhaal maar nog geen aannemelijk einde Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 21 Toen we van oorlog Toen we van oorlog hoorden trokken wij allen een aardappelzak over het hoofd en begonnen wij door elkaar te lopen en elkaar verwijten te maken en niets dan lelijke dingen te schreeuwen, zo hard dat ze onverstaanbaar werden. Daarop gingen wij elkaar, redenen genoeg, met aardappelen en stenen en spijkers bekogelen en probeerden we elkaar te raken met takken en hamers en staven, met alles wat we te pakken konden krijgen.* Zo hard en zo lang sloegen wij erop dat wij uiteindelijk allemaal zonder uitzondering lurp waren en uitgeput op de grond vielen en ons innig tevreden voelden en naar elkaar knikten, onze wonden likten en ons bloed uitspuwden in bakjes samen met onze losse en afgebroken tanden, die wij sorteerden en zorgvuldig telden, zodat de afloop van de strijd gemakkelijk kon worden vastgesteld. * bakstenen, dakpannen, hakbijl, fietsvork, gasbuis, plankjes van het hek. Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 22 Huis van peperkoek en bordkarton boven het dak een smalle maan moeder roert in de pap in de pan met een lepeltje van hout zingt van greetje in haar brandnetelkleedje en dan verder ja ja ja kachel zwart deurtje open vlammen zie je in de buik hout kan sissen en dan gaan knallen alle vuur komt uit de hel eierkolen eet de kachel uit een schopje smullen doet hij zie je wel vlug het hete deurtje dicht! de kachel staat op kromme poten voeten mooi in glazen schoentjes de kachel kan alleen 's nachts lopen overdag staat hij te grommen en krijgt hij met de pook na de pap met stroop het bed in verhalen over een lief prinsesje van een man die steeds moet dansen in een braambos steeds moet dansen Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 23 over papa die heel ver weg is schepen maakt van het dikste ijzer voor de Duitsers zodat ze zinken geronk van honderdtien motoren hoog in de hemel in het hemels donker vliegtuigen hangen daar aan touwtjes en de maan hangt nog veel hoger veel veel hoger aan een haak maar ze kunnen vallen de maan en de vliegtuigen Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 24 Le déjeuner sur l'herbe het is zover lieve x ligt als een droom in het gras in de schaduw van de zwarte moerbeiboom alles is uitgestald trosje druiven appels roomkaas zachte boter mesje brood potje gouden klaverhoning de bijen blij de wespen blij en nijdig glazen met de zon erin haar haren los zij snoept van de honing likt aan haar vinger smekt oefent zo een kusje wijst berispend naar een wesp haar witte zijden hemdje glijdt gemakkelijk van haar schouders zij houdt daarna haar armen wijd zij kijkt verbaasd haar tepels aan die kijken terug en zij vermoedt dat jij ook wel kijkt jij kijkt ook de moerbeien daar boven in de boom zijn jaloers op die van haar de bijen zoemen de wespen ook een toontje hoger Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 25 zij glimlacht neemt jouw hand in haar warme handen kan zij de toekomst lezen? op dat moment valt vlakbij een wesp een bij aan bij en wesp zij vallen beide heftig zoemend vechtend in de klaverhoning laat maar zegt zij ze zullen wel verdrinken maar de wesp is taai en wint bijt de bij ineens de kop af ach dat is de natuur zegt zij kom ze sluit haar ogen en tuit haar lippen vermoedelijk zijn ze zoet Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 26 Overal zag ik je in de lucht tussen de langzaam dansende wolken in een bos achter de bomen met hun zwarte lover in het plasje met de salamanders naakt op het gras zo stralend als een maan maar stralen kan alles had je afgelegd alle antwoorden slechts in vragen gekleed deelden we alles wat we hadden tot we niets meer konden en niets meer bezaten nu is de maan zeker zestig mager en vaal de haren wit bij haar nachtelijke wandeling kijkt zij steeds naar de grond zie je mij nu niet meer staan jawel jawel ik ben in gedachten ik denk steeds aan jou hoe het toen was ik weet het nog precies ik zie het nog voor mij hoe wij elkaar voor het eerst zagen allebei wit en jong en nog helemaal zonder schaduw Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 27 Arjen Duinker De molentrap van Scarpa Scarpa zegt tegen alledrie: ‘Welkom in mijn binnenste En welkom op mijn trap. O trap van weinig treden! O trap en treden die ik bedacht! Aan u, mevrouw met sproeten, Aan u, mevrouw met oorbellen, Aan u, Indiase zanger... Spreek in woorden van glas, Spreek in woorden van beton, Spreek in woorden van water!’ De vrouw met oorbellen zegt tegen de Indiase zanger: ‘Aan mijn leven hebt u niets, Want mijn leven is een herhaling, Een voortzetting van andere levens. Mijn tenen zijn schoon, Mijn nagels zijn nog schoner. Mijn enkels zijn knoestig En mijn hielen ogen vermoeid. Graag luister ik naar uw stem.’ De vrouw met sproeten zegt tegen de Indiase zanger: ‘Waarom bent u naar deze ruïne gekomen Met uw stralende hart? Ik ben een liefhebber van de maan, Van veel, maar vooral van de maan, Tirade. Jaargang 45 (nrs. 388-392) 28 Want de maan bedriegt als niets of niemand.