Deze Tekstuitgave Is Vervaardigd Door Medewerkers Van De Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal O.L.V. Nicoline Van Der Sijs En Hans Beelen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Deze tekstuitgave is vervaardigd door medewerkers van de Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen. De tekstuitgave vormt een onderdeel van de elektronische Woordenbank Nederlandse Dialecten (eWND), op www.meertens.knaw.nl/dialectwoordenboeken/ De Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw van Helmer Molema uit 1889 is nooit gepubliceerd; het gaat om een handschrift waarvan een afschrift aanwezig is in de bibliotheek van Groningen en op het Drents Archief. Het exemplaar uit de Groningse bibliotheek is door twee vrijwilligers (Petra van Mourik-Visser en Bartel van ’t Lindenhout) gefotografeerd; de teksteditie is gebaseerd op die foto’s. Bij twee onleesbare passages is het handschrift op het Drents Archief (contactpersoon Henk Nijkeuter) geraadpleegd; daarbij bleek dat de handschriften kleine verschillen vertonen. In 1887 had Molema het Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19de eeuw gepubliceerd. Editorische ingrepen Algemeen: * In het manuscript staan tal van onregelmatigheden in de spelling, die we hebben gehandhaafd, bijvoorbeeld: earpel naast aerpel, -îg naast -ig, o naast ō, enz. * Molema vat de ij alfabetisch op als een y. Daardoor komen lemmata als belijftuchtigen en belijing na belukken. * Kennelijke verschrijvingen van Molema hebben we stilzwijgend hersteld (zoals Juniperus comminus voor Juniperus communis of testiculie voor testiculi). * Grotere wijzigingen hebben we verantwoord door de toevoeging van een opmerking tussen vierkante haken, zoals over het ontbreken van een betekenis bij een Drents woord, bijvoorbeeld: bloedtiend (Hoogeveen) = [uitleg ontbreekt in bron]. * Foutjes in de verwijswoorden zijn stilzwijgend hersteld (zo stond onder schaarte; zie: schaorde, i.p.v. zie: schaord, en onder oetkubbîng; zie: uitkubbing, i.p.v. zie: uutkubbing). * Bij loze verwijzingen hebben we een opmerking toegevoegd: aanderlú; zie: anderlú. [verwijswoord ontbreekt in bron] Ingrepen per trefwoord: * aa: invoeging op verso-pagina “Kil. lake, laek; lam, laem.” afwijkend van Molema’s verwijsteken op evident juiste plaats in de tekst gezet. * aopedril: Molema noemt het lemma oapedril, maar dan zou de alfabetische volgorde niet meer kloppen. Gecorrigeerd naar aopedril. * de lemma’s begraopen, beja, belja, boeën, bijschikken, diesen, diesenkop, ganzenmaoltied, gedoo, gordel, goud, graofschup, grömmel, hemmelijk, hie, jonkkerei, keuterij, kwalster, langslaper, schōlte, Sunderklaas en weeps op de alfabetisch juiste plaats gezet. * dambeeren: ontbrekende aanhalingstekens-sluiten geplaatst na bezwaren. * earpebouw = aardappelteelt: geëmendeerd: earpelbouw. * na böld: [bōlkalf; zie: bulkalf.]: verwijzing verplaatst naar lemma bōlkalf. * scheper: aanhalingstekens toegevoegd om tweede citaat. * meistern: vergissing in citaat: Jes. 51:9 gewijzigd in Jer. 51:9. * onwiezen plunnen, gewijzigd in: onwiezen, plunnen (synoniemen). Proeve van een Woordenboek der Drentsche Volkstaal in de 19e eeuw door H. Molema. 1889. {p.1} A. aa. In Noord Drente, Assen, Rolde, enz. luidt de open a vrijwel als oa; in ODr., Dalen, Oosterhesselen, Zweeloo, Sleen, enz. nagenoeg als aa; in Ruinen, Ruinerwold, Nijeveen, Hoogeveen, Zuidwolde, De Wijk is ’t vaak ae, in Dwingeloo en Diever ea (als in ’t Fransche j’ai, étais, enz.) In deze lijst zal de open a meestal door ao voorgesteld worden; dikwijls hebben wij echter de spelling der schrijvers in ’t Drentsche dialect gevolgd. aa, als verlenging der onvolkomen a; haand (hand), Haarm (Harm), aans (voor ans = anders); aarg (erg, arg), gaanze (gans), gaasten (gasten, en: te gast gaan), kaarke (kerk), ewaarkt (gewerkt), laand (land) enz. In ’t Oldampt (Gron.) doet zich hetzelfde verschijnsel voor, ofschoon minder sterk; maarkt = markt = gemerkt, laai, lai = lui, Kil. lake, laek; lam, laem. Oostfr. lak, laak; haand = hand, enz. Evenmin voor Drente als Groningen kan m.i. de spelling met aa voor gesloten a als regel aangenomen worden. aal; zie: aol. aalbeid (alle beiden) = beiden. Gron. albaid, albaide. aal geval (in) = in allen gevalle. Gron.: in als geval. aal is; zie: aol is. [verwijswoord ontbreekt in bron] aalstal; zie: aolstal. aanbeuten; zie: beuten. aanderdag = den anderen dag. Zie: anderdagsaovends. aanderlú; zie: anderlú. [verwijswoord ontbreekt in bron] aanderlue; zie: anderlú. [verwijswoord ontbreekt in bron] aandragen; zie: andragen. aanhandeln; zie: anhandeln. aanroepen; zie: anroepen. aans; zie ans. aanspreken; zie: anspreken. {p.2} aanstaarten; zie: anstaorten. aanstemmen; zie: anstemmen. aanvoeden; zie: anvoeden. aanzetten; zie: anzetten. aanzweren; zie: anzweren. aar; zie: aer. aarbeien = arbeiden. Gron. arbaiden. aardappelmalen; zie: maal. aardappelrangen; zie: rangen. achterhek, aagterhek; deel van een boerenwagen, het sluithek. Gron. achterrik. Zegsw.: Hij hef het achterhek mee gekregen = hij heeft een blauwtje geloopen, dus: ’t achterhek kriegen = afgewezen worden. achtern; in ’t achtern wezen = ten achteren zijn; ook Gron. achternaom = toenaam, familienaam. Gron. achternoam, stam, tuttel. achterrad = achter elkander, opvolgend. (Met den klemtoon op rad.) Gron. = achtereen en telkens hetzelfde. achtersteek, in de Zegsw.: met ’n achtersteek neien = zijne meening niet ronduit zeggen; een slag om den arm houden. achteruut; de belendende keuken of kamer van het woonvertrek; ook: het achterhuis, en niet zelden voor: schuurdele; zie ald. [verwijswoord ontbreekt in bron] achtste; voor: achterste, laatste. aderslaon = aderlaten. aens; zie: ans. Zie: aa 1. aenster; zie: anster. aer, aar = ander; “As de eene druppel liekt op d’aer.” aergerliek = spijtig aerpelmalen; zie: maal. aerpels = aardappelen. aerpelsrangen; zie: rangen. {p.3} aetensmande; korf met eetwaren van een Munsterlandschen grasmaaier, bevattende spek, worst, vleesch, eieren, boter, beschuit, aardappelen, pannekoeken, stoete en brood. aetenstied; zie: veuraetenszeelînk. afbonken = de bonkaarde afsteken; zie: bonkaarde. afbreken = verkoopen, bv. van vee. afdoen, ofdoen = afladen, van de plaats nemen van hooi, zaad, enz. affekaot = advocaat, Gron. afkoat. afgaan, ofgoan = verminderen in waarde; ook = afnemen in krachten; hij is drok aan het afgaon = zijn toestand verergert zeer. afgraoven; inzonderheid het afscheiden van een stuk, kamp, van de gemeene esch, het afsluiten daarvan door greppels, slooten of wallen. afguestig = afgunstig. afhang, ofhang = helling, glooiing, ’t HD. Abhang. afhangen, ofhangen = hellen, glooien. afkomen; zie: komen. aflaot, aflaat = kubbing; zie ald. afleggen = afnemen, verzwakken, van een zieke; hee leg finnig af = hij verergert hand over hand. afloonen, ofloonen = dienstboden vóór Mei ontslaan en bij den dag afbetalen. Ook Gron. Overijs. afmaken; zie: maken. afnachten = afscheid nemen, vaarwel zeggen. afpiegeln = vermoeien, afmatten, uitputten, NBrab. af- of uitpegelen. afplaggen, ofplaggen = de plaggen of zoden afsteken, stikken, Overijs. plaggen, NHoll. afzoden. Dr. Landr. (1712) IV, 16: afplaggen. afschinnen, ofschinnen = afschilferen, loslaten van de schin. afslaon, voor: afgieten; de aerpels afslaon = het water van gekookte aardappelen laten wegloopen; ’t water afslaon = zijn water loozen, wateren. afstandig = tandeloos; afstandige bol = oude stier. aftellen = kijven, afrekenen. {p.4} aftrekken = afhalen, in: het bed aftrekken, ook Gron. Overijs. aftrouwen = echtscheiden, Gron. oftrouen. afvaren = verhuizen, vertrekken, van dienstboden of huurders. Dr. Landr. (1712) II, 7: afvarende Meyers. Vergel. het Gron. ofvoarend geschenk, ook anvoarend geschenk = afgaand, en: aankomend geschenk. afzetten = vóór den tijd werpen. In Gron. wordt het alleen van paarden en koeien gezegd. ai, a’j = als gij, als men, ook Gron. Staat voor: als ie. aît, voor: altijd. Ook wel in Gron. a’k = als ik; a’k et dos wagen = als ik durfde doen. Ook Gron. akkaozie = gelegenheid, ’t Fransche occasion, Gron. okkoazie. albeer, albeere = aalbes, ook Gron. alderdeegs, allerdeegs = zelfs, ook Gron. Ook = in allen gevalle, niettegenstaande, in weerwil van, ten spijt van, ten spijt van, evenwel, alsmede = inderdaad. alemaol = alle, allen, Gron. altemoal. alf; zie: half. algemeen = (het) volk; “deur dat ’t algemeen dat zoo zee.” alleenig, allennig = alleen, zonder gezelschap, of: zonder hulp, Gron. allèn, allènnig. Ook = slechts. HD. alleinig. allees, alleens = ’t zelfde, gelijk, bv. krek allees = juist gelijk; ook = onverschillig; ’t is mij allees = ’t kan mij niet schelen; “Alleens wat tusschen beiden stun.” Staat voor: al eens, (al eender.) allemeugend; zie: almeugend. allennîg; zie: alleenig. allerdeegs; zie: alderdeegs. Allerhilgen, Allerhillîng = Allerheiligendag, als tijdsbepaling; mit Allerhilgen = den 1 November. Ook Gron. almanks, alsmanks, asmangs = somtijds; ook = zelfs. Westerwolde (Gron.) altmangs = soms, nu en dan; Twente mangs, manges, Neders. allmangs, allmangst. almeugend, allemeugend, almeugendst, almeugens, als versterkend bijw.: almeugend lang, ’n almeugendst raor geval. Staat voor: almogend, waarvoor in Gron. almachtig, allemachtig, als interj. en ook als bijw. almeugendst; zie: almeugend. almeugens; zie: almeugend. {p.5} alsmanks; zie: almanks. alschoon = ofschoon, hoewel; ook Gron. altemet, altmets = somtijds, en = zelfs, ja zelfs. Oostfr. altmetts, alsmetts, ’s metts = somwijlen, Gron. assmis, smes, Geld. as mins. (v. Dale: altemet, altemets (gewest) somtijds, soms, nu en dan) altmets; zie: altemet. al zien daogen! soort van interj. die eene verwondering uitdrukt; jas, al zien daogen! ’k zag hom zitten, zooveel als: wat was dat een gelukje! enz. Het