BIJDRAGEN TOT DE KENNIS VAN ONS VERDEDIGINGSSTELSEL, (Vervolg Van N"
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
BIJDRAGEN TOT DE KENNIS VAN ONS VERDEDIGINGSSTELSEL, (Vervolg van N". 10, Blz. 481.) III. HET ZUIDELIJK FRONTIER. Wij verstaan door ons Zuidelijk frontier dat gedeelte van ons land, het- welk gelegen is ten zuiden van de Maas en Waal, dus, aan het oosten be- ginnende, het Rijk van Nijmegen, het land tusschen Maas en Waal, den Bommeler-waard, Noord-Brabant, Zeeland met Staals-Vlaanderen en de Zuid- Hollandsche eilanden; Limburg, een vooruitspringend gedeelte, dat niet ver- dedigd kan worden, laten wij hier buiten beschouwing, zoo ook de beide daarin gelegene vestingen Maastricht en Venlo. Even als in ons vorig opstel over de Ussel-linie, zullen wij in de eerste plaats de natuurlijke verdedigings- middelen van ons zuidelijk frontier bespreken, om daarna de vestingen, die hier worden aangetroffen, en de inundatiën te behandelen. Na alzoo de in- rigting van dit gedeelte van ons verdedigingsstelsel te hebben doen kennen, zullen wij aantoonen op welke wijze de verdediging daarvan geregeld zou kunnen worden. De vijand, die uil hel zuiden legen ons land oprukt, wordt in zijn' opmarsch, let men alleen op de natuurlijke verdedigingsmiddelen aan deze zijde, niet eerder gestuit dan wanneer hij gekomen is aan de Maas en Waal; aan de westzijde houdt de Wester-Schelde hem tegen, maar die rivier vorderl eigenlijk slechts de aandacht bij een' aanval op onze kusten. Wij hebben ons hier dus slechts met de beide eerstgenoemde rivieren op te houden, en moeten hare beteekenis uit een krijgskundig oogpunt onderzoeken. De Maas, die uit Frankrijk komt, loopt op Belgisch gebied met groote snel- heid tusschen het gebergte, dat nabij Maastricht te niet loopt. Zij heeft bij die stad eene breedte van ISO el en eene snelheid van 0.84 el per secunde (l). (l) Eene snelheid van 0.80 a l el per sec. wordt beschouwd als eene geuxme stroomsnelheid; l .50 a 2 el is een sterke, 2 è 3 el een zeer sterke stroom; boven de 3 el kan de stroom als zoo sterk worden beschouwd, dat de rivier daardoor onbevaarbaar is. III. S. 8. D. N'. 11. i 046 Lager wordt de snelheid veel geringer; hij Megen is zij, hij middelhaar water, slechts 0.58 a 0.42 el, hij Bokhoven daarentegen 0.64 a 0.74 el. Het ver- mogen der rivier is daar, hij den laag sten zomerstand, 70 kub. el per secunde; hij middelbaren waterstand kan het vermogen der rivier gerekend worden 134 kuh. el te bedragen. De Maas ligt bij Maastricht op ruim 42 el boven AP.; bij Venlo op 15 el boven AP., zoodat het verval tusschen heide plaatsen, die ruim H uur van elkander liggen, 27 cl bedraagt. Dit sterke verval veroorzaakt in den zomer in dit vak een lagen waterstand, zoodat de rivier dan op vele plaatsen doorwaadbaar is, en in den winter, hij hoog water, een sterken stroom, door welke omstandigheden de scheepvaart aldaar zeer belemmerd wordt; in den besten lijd is de rivier dan ook slechts voor plalhodemde vaar- tuigen en schuiten bevaarbaar. Tusschen Venlo en Crcvecoeur, aan den mond der Dieze, is het verval gering, en bedraagt slechts 6.79 el, terwijl de afstand dier beide punten ruim 22 uur is. Meer benedenwaarts wordt het verval nog geringer, en over de geheele lengte van Grave tot Woudrichem — een afstand van nagenoeg 16 uur — is het geheele verval, bij vloed, slechts 3.83 en bij eb 4.26 el. Tot bij Kuik en Mook is de rivier door hooge en doorgaans onhedijkte oevers ingesloten. Later treft men regelmatige bedijkingen aan, behalve op drie pun- ten, namelijk hoven Grave, waar, bij hoog water (d. i. vroeger bij 10.034- AP. aan de peilschaal te Grave en thans bij 10.19 + AP.), de Beerschc overlaat op den linkeroever over eene lengte van bijna 5000 el werkt, en dan de zooge- naamde Beersche Maas doet ontstaan; bij Ileerwaarden (ten o. van St. Andries), en bij Bokhoven (ten w. van Crevecoeur). Het water van de Beersche Maas gaat over den overlaat tusschen Kuik en Katwijk (800 el), en dien tusschen Groot-Linden en Gassel (4200 el), vloeit om Grave (waar in den straatweg van 's Bosch een verlaagd vak is), heen, en verder hinncndijks langs de lage gronden, die tusschen de rivier en de hoogere heidevelden liggen, naar de sluizen van Orten en Empel aan de Dieze; soms, bij een langdurigen zeer hoogen stand van het waler, vloeit het ook over eenige verlaagde vakken van de Dieze-dijken, en wordt dan, met het water dat over den Bokhovenschen over- laat is gekomen, langs den Baardwijkschen overlaat afgeleid naar het oude Maasjc, den Amer en het Hollands-diep. Ook op den regteroever treedt, hij hoog water, de Maas buiten hare oevers, en wordt het terrein tusschen Coehoorn en den Neer-Asseltschen dijk overstroomd; zelfs bij een' stand van 9.60 + AP. is de doortogf hier reeds gestremd. De breedte van de Maas is hij Venlo 160 a 180, bij Grave 188, bij Megen 110, hij Lilli 284, hij Lkhoijen 200, bij Driel (in den Bommelerwaard) 339, bij Bokhoven 176, bij Heusden 190, hij Giessen 406 en even hoven Woudri- chem 190 ellen (1). Bij het aangenomen stelsel van normalisering (zie onsNa- (1) VAN i>EB AA. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden en het later te melden werk van K.RAYEMIOFP over Waal en Maas bl. 57. 047 schrift bij de IJsst'l-linie) is vastgesteld, dat de breedte der Maas bij Maastricht zal worden 100 cl, en dat de rivier zich verder geleidelijk zal verwijden, op 120 el bij Venlo, op 130 el bij St. Andries, op 140 el bij Crevecoeur, op 160 t-1 bij Loevestein. De afstand der bandijken die thans buitengewoon af- wisselend is, zoodat hij op sommige punten, bij Ravestcin bvb., slechts 70 el, op andere, zoo als bij Bokhoven en Ammerzode, meer dan 3000 el bedraagt, is op 500 el bepaald (1). De diepte van de Maas beneden Venlo of liever beneden Maashees is, gemiddeld, 2.70 el; op enkele punten, zooals bij Megen en Bokhoven, bedraagt zij meer dan 5 el, op anderen, met name bij Box- meer, licnedrn Oeffeit, beneden Alphen, bij LUhoijcn en boven Lilh, wordt, bij middelbaren waterstand, naauwclijks 1.80 el gepeild; tusschcn St. Andries en Crevecoeur zijn punten, waar soms niet meer dan 1.10 el water staat. De vloed doet zich soms tot Crevecoeur, doch in den regel tot Heusden gevoelen. Boven Venlo is de diepte over het geheel veel geringer dan op het overige gedeelte der rivier. Voor dal de Zuid-Willemsvaart bestond, konden groote schepen (van 1.88 el diepgang en 2üO tonnen inhoud) zelden verder komen dan Venlo; zij moesten dan gebruik maken van ligters, die echter 's zomers niet eenmaal met volle lading konden varen. Sedert is de toestand van de Maas, door het water dat de Belgen ons hebben afgenomen, nog verergerd (2). De Maas kwam vroeger, bij de schans St. Andries, door het kanaal van dien naam, in verbinding met de Waal. Volgens het aangenomen stelsel van rivierverbetering (3), moeten deze beide rivieren echter geheel van elkander gescheiden worden, en elk eene eigene uitmonding in zee verkrijgen. In ver- band hiermede is dan ook reeds in 1856 het kanaal van St. Andries (breed 132 a 152 el), met eene groote schutsluis, afgesloten (i), terwijl het plan (1) Rapport van de Inspekteurs van den Waterstaat (zie de noot beneden) bladz. W. (2) Van Boekholt (ten z. van Weert) is een kanaal westwaarts gegraven naar het punt, waar do provinciën Limburg, Noord-Brabant en Antwerpen aan elkander raken, en van dit punt loopen 3 kanalen naar de Demer, Nethe en Schelde. Deze verschillende kanalen dienen den Belgen tot af- leiding van liet water hunner ontginningen, en onttrekken veel water aan de Maas. volgens het onlangs met Belgiö gesloten traktaat zal door deze mogendheid eene som van 9 ton gouds worden betaald tot verbetering van de Maas. De mogelijkheid van eene ingrijpende verbetering wordt echter door sommigen ontkend en de Oud-Soldaat schreef reeds in 1851 (zie Nedcrlandsche Hoofdrivieren Deel I, Aanhangsel bl. Il) dat men de rivier beneden Venlo wel verbeteren kon, en dat er ook nog veel gedaan kon worden tot oever-verdediging en tot verbetering van de stroombaan, maar dat «het physiek onmogelijk is" om van de Maas boven Venlo of boven den mond der Swalmen — met het oog op het groote verval — een goed vaarwater te maken. (3) Zie over dit stelsel het Rapport der Inspekteurs van den Waterstaat (VAN DER KUN , IMJNJE en CONHAD), reeds aangehaald bij de Ussel-linie. Deel I, bl. 84—I37ien 107. Dit meesterlijk verslag, waarvan het l" Deel (220 bladz. 4"), meer van belang is voor het algemeen , terwnl het 2,e Deel uitsluitend berekeningen en tabellen bevat, geeft vooreerst een terugblik op de vroegere ontwerpen tot riyierverbetoring, beschrijft daarna het stelsel, dat sedert 1831 — toen er voor het eerst iets gedaan is tot verbetering onzer waterwegen — ten opzigte der rivieren is gevolgd, geeft verder eene kritische beschouwing van alle in de laatste jaren met het oog cp deze zaak gedane voorstellen om eindelijk de vraag te behandelen: »wat moet er nu verder gedaan worden?'' Met het antwoord, door de gemelde Inspekteurs op deze vraag gegeven , schijnt de regering zich in de hoofdzaak vereenigd te hebben , zoodat hunne voorstellen zijn ie beschouwen als vormende het stel- sel , dat gevol"d zal worden. Het Rapport der Inspekteurs sluit aan De Nederlandsdie hoofdrivicren van een Oud-Soldaat, die tot 1850 loopen, zoodat iedereen, met deze beide werken, voldoende op de hoogte kan komen van de gansche kwestie onzer rivierverbctering. Wil men op de boogie blijven van hetgeen in dit opzigt jaarlijks geschiedt, zoo raadplege men de sedert 185;i door het Dep.