Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten En Bouwhistorie
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie bron Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1996 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa030199601_01/colofon.php © 2013 dbnl i.s.m. 2 Aanduiding eeuwen De aanduiding van eeuwen en gedeelten wordt in bouw- en kunsthistorische bijdragen soms aangegeven met Romeinse cijfers en een letter erachter. Het Romeinse cijfer geeft de eeuw aan. Dus: XII: 12de eeuw XIIIA: eerste helft 13de eeuw XIVB: tweede helft 14de eeuw XVa: eerste kwart 15de eeuw XVIb: tweede kwart 16de eeuw XVIIc: derde kwart 17de eeuw XVIIId: vierde kwart 18de eeuw XIXm: midden 19de eeuw Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie A betekent: eerste helft B betekent: tweede helft a betekent: eerste kwart b betekent: tweede kwart c betekent: derde kwart d betekent: vierde kwart m betekent: midden Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie 6 Woord vooraf G. (Dik) Berends treedt met tegenzin op de voorgrond. Moet dat toch, dan is het bijvoorbeeld omdat anderen dat vragen. Zijn 65ste verjaardag, zijn verdiensten voor de monumentenzorg, het Jaarboek Monumentenzorg, het Restauratievademecum, het historisch boerderij-onderzoek, het bouwhistorisch platform, de bouwhistorie in het algemeen en veel meer vormen aanleiding voor het verschijnen van dit bijzondere Jaarboek. Bouwhistorie is al lang niet meer exclusief verbonden met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Naast diverse gemeenten die zelfonderzoek verrichten naar de materiële en constructieve geschiedenis van monumenten zijn tientallen particuliere bouwhistorici actief. Dit professionele corps is overal in Nederland en België betrokken bij projecten, kent specialisten en generalisten. Hun beroepsvereniging is de Stichting Bouwhistorie Nederland (SBN) die dit jaar haar eerste lustrum viert. Werkzame leden en stagiaires komen iedere twee maanden naar Zeist en presenteren recent onderzoek tijdens het bouwhistorisch platform. Omdat in dit Jaarboek de bouwhistorie centraal staat, werd een ad-hoc redactie gevormd met daarin twee gastredacteuren namens de SBN: Karel Emmens en Koos Steehouwer. De oproep van de redactie onder de crème van bouwhistorici en de collegae monumentenzorgen is royaal gehonoreerd. Het gaat te ver alle veertig bijdragen aan dit éénmalig, zeer omvangrijke Jaarboek afzonderlijk toe te lichten. Er is een hoofdindeling met rubrieken gemaakt: Hout en houtconstructies, Steen, Andere materialen en constructies, Landelijke bouwkunst, Gebouwen, Onderzoek en restauratie. De onderwerpen raken of treffen volledig wat Dik Berends in zijn loopbaan boeide en bezighield. De grote variëteit van onderwerpen en perioden toont de niet geringe reikwijdte van de bouwhistorie. In het jaar van het Industrieel Erfgoed (1996) lijken onderwerpen als het ontstaan van het platte dak en de Bruynzeeldeur op hun plaats, evenals de toepassing van plaatijzeren plafonds, een benzinestation (van Van Ravesteyn) en een rijksinrichting om zaad aan dennenkegels te onttrekken. Voor fijnproevers wordt diepgang bereikt in de beschouwingen over de oudste gebinten, de verschijningsvorm van balklagen, houten overstekken alsook over het ontstaan van de spouwmuur, afwijkingen in het kruisverband en onderbrekingen in metselwerk om vogels te huisvesten. Aardige contrasten worden bereikt in de presentaties van zowel Groningse als Limburgse vensters. Regionale verschijnselen komen volop aan bod: hoe Nijmeegs is het Nijmeegse spant, waar komen stergebinten voor, welke levensomstandigheden horen bij de Twentse schaapskooi en hoe zit het met de vergankelijkheid van de tuinwal op Texel? Diverse interessante gebouwen worden gepresenteerd. Dit onderzoek toont hoe de methode door de omstandigheden en mogelijkheden bepaald wordt, bijvoorbeeld via de inventarisatie van steenhouwersmerken in Zierikzee en 's-Hertogenbosch of door gebruik van beeldbronnen voor Limburgse kastelen en de toren van Babel. Archivalia werden gebruikt om de aanleg van een vroeg-middeleeuws klooster vast te stellen of het onderhoud aan Slot Loevestein, de inrichting van een middeleeuwse kerk in Zwolle en het gebruik van de bogen in de stadsmuur van Deventer te bepalen. Boerderijen in Noord-Brabant en de Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie Bommelerwaard, transepten van kerken, een schuilkerk in Vianen en eenkamerwoningen in De Bilt dienen om de verschijningsvorm van typen voor te stellen. Het laatste hoofdstuk geeft een reflectie op pogingen tot bouwhistorisch onderzoek, beginnend rond de eeuwwisseling met Adolph Mulder in Dordrecht, wat er met de Utrechtse monumentenzorg gebeurde rond en na de Tweede Wereldoorlog en hoe de ontmanteling van Nijmegen tijdens saneringen in de jaren '60 en '70 van de 20ste eeuw plaatsvond. Met dit laatste thema zijn we weer terug bij de persoonlijke inbreng van Berends die, vooruitlopend op de na-oorlogse vernieuwingsgolf, op de valreep de casco's achterde voorgevels in de Nijmeegse Benedenstad documenteerde. Berends' betrokkenheid hier is misschien vergelijkbaar met zijn prille waarnemingen in de verwoeste geboortestad Arnhem. Elders bleven gebouwen staan, maar werden ze zo ingrijpend veranderd, dat ze als zelfstandige Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie 7 bron van historische informatie veel vragen oproepen: de kerk van Bathmen, het raadhuis van Winkel en De Moriaan in 's-Hertogenbosch. Twee bijdragen tenslotte geven aan het thematische Jaarboek Monumentenzorg 1996 nog een persoonlijke kleur: de 19de-eeuwse Arnhemse familie Berends als ondernemende timmerlieden, architecten en leermeesters en een biografie annex bibliografie die Berends als monumentenzorger en auteur tot onderwerp heeft. Het verheugt de redactie dat er op zo'n grote schaal enthousiast gehoor werd gegeven aan het verzoek om een bijdrage. Mede dankzij de inspanningen van uitgeverij Waanders verscheen op 25 oktober (Diks verjaardag), ruim vóór Oud en Nieuw dit Jaarboek. De eerste generatie monumentenzorgers-bouwhistorici geeft hierin rekenschap van hun benaderingswijze; we noemen met name Dijkstra, Janse, Meischke en Temminck Groll. Berends is de jongste en laatst gepensioneerde van deze generatie. De grote groep van jonge en inmiddels gevorderde auteurs bewijst dat het werk van de oudere garde vruchten heeft afgeworpen. Bouwhistorie wordt in het veld en bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg reeds lang erkend als middel om de kwaliteit van restauratie, onderzoek en monumentenzorg te verhogen. Eén van de bijdragen behandelt het begrip authenticiteit en de actuele betekenis van het Charter van Venetië voor de praktijk van de Nederlandse monumentenzorg. Bouwhistorie bevordert accuratesse en neutraliteit bij inventarisaties, waardestellingen en wetenschappelijk onderzoek, hoewel een en ander ook afhankelijk is van de persoonlijke instelling, ervaring en capaciteit. Misschien kunnen we nog eens een beroep doen op Dik Berends, voor een genuanceerd oordeel of om onnavolgbare punctualiteit te bewerkstelligen. Namens de redactie, Dirk de Vries Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie 8 Frank van der Waard ‘Oplecht Wark’, de oudste boerderijconstructies in Oost-Nederland Bouwhistorisch onderzoek beperkt zich in Nederland doorgaans tot stedelijke huizen, kastelen en kerken. Op het platteland bevinden zich echter vele boerderijen die bouwhistorisch ook zeer interessant zijn. Onderzoek van een aantal boerderijen in Oost-Nederland gaf aanleiding om de in de Nederlandse vakliteratuur algemeen aanvaarde ontwikkelingsgeschiedenis van gebintwerk nog eens kritisch te bekijken.1. Dat leverde geheel nieuwe inzichten op in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Nederlandse boerderij. Inleiding In Nederland bestaat een vrij lange traditie van typologisch en functioneel boerderijonderzoek zoals ondermeer vertegenwoordigd door het werk van Uilkema, Hekker en recentelijk Van Olst. Het onderzoek naar de constructie van boerderijen heeft hier echter geen grote traditie, in tegenstelling tot Duitsland. In de Nederlandse literatuur over dit onderwerp overheerst het idee dat de ankerbalk het oudste tastbare constructieonderdeel van oost-Nederlandse gebouwen zou zijn, dat al rond 1300 of zelfs nog voor 1000 moet zijn ontstaan.2. In feite volgt men hiermee de ideeën van de bekende volkskundige J. Schepers die zich op zijn beurt baseerde op de bevindingen van F. Ostendorf die in het ankerbalkenhuis de vroegste Germaanse constructie zag.3. Schepers nam deze gedachte over en stelde dat gebintwerk met ankerbalken eens het hele gebied van het Nederduitse hallehuis beheerst had en als uitgangspunt van alle andere gebintvormen aan te zien is.4. Deze constructievorm zou later in Duitsland vervangen zijn door de zogenoemd technologisch meer geavanceerde ‘Dachbalken’, een constructie waarbij de sporen in ‘gebonden systeem’ aan de balken gekoppeld zijn. Deze dwarsbalken liggen op hun beurt weer op langsbalken. Hieronder zal duidelijk gemaakt worden dat in feite juist de ankerbalk de technologisch geavanceerde constructie is en dat er daarom grote vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de voorgestelde volgorde van het verschijnen van deze constructies. G. Eitzen, één van de grondleggers van het constructieve boerderijonderzoek, die in Nederland nagenoeg onbekend is, was de eerste die in de jaren vijftig al gedachten in deze richting ontwikkelde.5. In Nederland werd pas in 1983 voor het eerst getwijfeld aan het primaat van de ankerbalk, en wel door D.J. de Vries die daarmee een belangrijke