D. Van Dusseldorp Geografische Mobiliteit En De Ontwikkeling Van Suriname

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

D. Van Dusseldorp Geografische Mobiliteit En De Ontwikkeling Van Suriname D. van Dusseldorp Geografische mobiliteit en de ontwikkeling van Suriname In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 119 (1963), no: 1, Leiden, 18-55 This PDF-file was downloaded from http://www.kitlv-journals.nl Downloaded from Brill.com10/06/2021 05:17:28AM via free access GEOGRAFISCHE MOBILITEIT EN DE ONTWIKKELING VAN SURINAME 1. Inleiding. 2. De immigratie. 3. De binnenlandse migratie. 4. De urbanisatie. 5. De geografische mobiliteit bezien in het kader van de ontwikkeling van Suriname. 1. Inleiding. I n het navolgende zal worden getracht een inzicht te geven in de geografische mobiliteit van de bevolking van Suriname. Daar vele groepen van deze bevolking nog maar sinds enkele generaties in het land wonen en een deel van de geografische mobiliteit hierdoor bepaaild wordt, zal eerst een overzicht worden gegeven van de diverse immigratiegolven waaruit de veelkleurige bevolking van Suriname is ontstaan. Daarna zal aan de hand van een aaratal cijfers van de volks- telling 1950 een indruk worden gegeven van de geografische mobiliteit binnen Suriname van de in dat jaar getelde bevolking. Vervolgens zal worden ingegaan op het spectaculaire verschijnsel van de urbanisatie en de problemen welke zich bij de ontwikkeling van Suriname voor- doen als gevolg van de grote geografische mobiliteit van de Surinaamse bevolking. 2. De immigratie. Wanneer men in het rapport van de Volkstelling 1950 leest dat de Surinaamse bevolking (TAV deel X, biz. 6) voor 46 % uit Black- coloured (in Suriname beter 'bekend als Creolen),, voor 31,2 fo uit Hindoestanen, 17,6 % uit Indonesiers, voor 1,2 % uit Chinezen, 1,3 % uit Europeanen, 1,7 % uit Indianen en 1 % uit overige landaarden (rassen) bestaat, dan mag men hieruit de conclusie trekken dat tot voor korte tijd grote bevolkingsgroepen uit verschillende delen van de wereld Suriname zijn binnengekomen. Downloaded from Brill.com10/06/2021 05:17:28AM via free access MOBILITEIT EN ONTWIKKELING VAN SURINAME. 19 De eerste groep was die van de Indianen. Van de bovenlandse In- dianen, die langs de Braziliaanse grens leven is weinig bekend. Ze bestaan uit een groot aantsl stammen die zeer mobiel zijn en in het grensgebied rondtrekken. De benedenlandse Indianen die overwegend in de kustvlakte wonen zijn volgens Feriz (Feriz, p. 86) in een drietal immigratiegolven Suriname binnen gekomen. Vennoedelijk kwamen de Waraus — die nu nauwelijks meer voorkomen, mede als gevolg van hun trek naar Brits Guyana — uit het Westen, waarna de Arowakken, evenals de Waraus uit het stroomgebied van de Orinoco, volgden. Tenslotte kwamen, waarschijnlijk enige eeuwen voor de komst der Europeanen, uit het Amazonegebied de Cara'iben, die momenteel het grootste deel van de Indiaanse bevolking uitmaken. Tot op de huidige dag kenmerken de Indianen zich door een grote geografische mobiliteit. Nadat Suriname in. 1499 door Europeanen was waargenomen (Wolbers, p. 24) kwam eer9t in het midden van de 17e eeuw de eerste kolonisatie van grotere omvang tot stand onder leiding van de Engels- man Lord Willoughiby. Spoedig daarop werd het gebied door de zeerovers veroverd en is vanaf die tij'd, afgezien van een onderbreking van korte duur, in handen van Nederland geweest tot in 1954 Suriname zijn interne autonomie verkreeg. Van een grootscheepse immigratie van Europeanen, die zich blijvend in het land wilden gaan vestigen, is nimmer sprake geweest, zoals wel blijkt uit de opsomming van de belangrijkste kolonisatiepogingen (W.I.E. pag. 286). De Labadisten in 1684, Pa'ltzer en Bazeler boeren in 1794 (87 personen), de kolonisatie onder leiding van von Biilow in 1756, de Hollandse boeren in Groningen (384 personen) in 1845 en de Wurtembergse houthakkers onder leiding van Kappler in 1853 (51 personen). De-laatste kolonisatie- poging was het Wageningen project dat in zijn eerste opzet een duide- lijk kolonisaitiekarakter had. De kolonisatiegedachte heeft men evenwel spoedig laten varen. Deze en nog enige andere pogingen van kleinere omvang waren alle tot mislukken gedoemd. Alleen de kolonisatiepoging van 1845 heeft nog enige sporen achtergelaten in de vorm van een kleine groep Hollandse boeren, die momenteel in en om Paramaribo woont. Het Europese deel van de Surinaamse samenleving heeft, afgezien wellicht van de eerste decennia van het bestaan van Suriname, nooit meer dan enkele proceraten van de bevolking uitgemaakt en: ,,Een grote groep van blanke blijvers, de Joden uitgezonderd, heeft Suriname sedert het laatste kwart van de 18e eeuw niet gekend" (van Lier, p. 39). De eerste Joodse groep vestigde zich in 1664 in Suriname en bedroeg Downloaded from Brill.com10/06/2021 05:17:28AM via free access 20 D. B. W. M. VAN DUSSELDORP. in 1694 ruim 104 gezinnen en 50 personen buiten gezinsverband. Groot van omvang is deze groep nimmer geweest. Maar evenals 'bij de Euro- peanen is hun invloed aanzienlijk groter geweest dan hun aanta'l zou laten vermoeden. De blanke occupanten vestigden zich in Suriname met het doel om via de landboirw een fontuin te vergaren. Het gebrek aan arbeidskrach- ten ter plaatse — de Indianen leenden zioh niet voor dit werk en waren bovendien gering in aantal — noopte de plantage-eigenaren hun arfoeidskrachten te importeren. Zij deden dit door aankoop van slaven uit Afrika. Deze immigratie werd formed geregeld door het Octrooi van 1682 waarin de West Indische Compagnie zich verplichtte jaarlijks 2500 slaven te leveren. Volgens de West Indische Encyclopedic (WIE, pag. 637) mag worden aangenomen dat tussen 1650 en 1814 (einde van de slavenhandel) jaarlijks 1500—2000 slaven in Suriname zijn ingevoerd. Dit betekent voor deze periode in totaal 246.000—328.000 personen. Dit aarttal wordt evenwel te laag geacht, omdat tevens rekening met de olandestiene invoer moet worden gehouden en de raming van Van Lier (Van Lier, p. ->126) van een totaal aanta'l van 300.000—350.000 ingevoerde slaven wordt juister geacht. Hoewel deze zeer aanzienlijke immigratie maaikte dat de Creolen het grootste volks- deel werden, stond hun bijdrage aan de toenaime van de bevolking tot 1863 toch niet in verhouding tot het aantal ge'immigreerden. Dit blijkt uit het feit dart in 1863 de Creoolse bevolking op ± 52.000 personen werd geschait. Hiervan waren ruim 31.000 personen vrij verklaarde slaven die nog onder staatstoezicht stonden, 15.000 personen waren reeds voor 1863 vrij, of uit geboorte of door emanoipatie, en ± 6000 personen leefden in het 'binnenland, de zg. Bosnegers. De sdechte werk- en levensomstandigheden hadden tot gevolg dat de Creoolse bevolking ten tijde van de slavernij steeds een aanzienlijk sterfte-overschot had en alleen door immigratie' op peil kon worden gehouden. Hieruit blijkt dat bij deze immigratie nimmer de gedachte aan kolonisatie heeft voorgestaan. Het was kennelijk goedkoper slaven te importeren dan een gezonde slavenbevolking aan te houden die door haar na-tuurlijke aanwas kon voorzien in het benodigde arbeidspotentieel. Toen in 1814 de slavenhandel en later in 1863 de slavernij werd afgeschaft, zag men zich genoodzaakt uit andere gebieden arfeeids- kradhten aan te trekken. In de periode van 1853 tot 1872 kwamen 5400 immigranten het land binnen. Hieronder waren 500 Portugezen uit Madeira, 2500 Ohinezen en 2400 personen uit West-Indie over- wegend uit Barbados (v. d. Kuip e.a., p. 124). Downloaded from Brill.com10/06/2021 05:17:28AM via free access MOBILITEIT EN ONTWIKKELING VAN SURINAME. 21 Reeds spoedig Week dat door incidentele immigraties, opgezet door particulieren, niet op doeltreffende wijze in de arbeidsbehoefte van de plantages kon worden voorzien. Daarom sloot de Nederlandse Regering een contract met de Britse overheid om arbeiders uit India te mogen aantrekken. Tussen. 1873 en 1916 werden 34000 Hindoestanen naar Suriname overgebracht als contractarbeiders. Een derde deel hiervan maakte, vooral in de aanvang, gebruik van him recht om na 5 jaar naar India terug te keren. Tevens besloot het Gouvernement om con- tractarbeiders uit Indonesia aan te trekken. In de periode 1891—1939 kwamen 33000 Indonesische contractarbeiders naar Suriname, waar- van er een kwart naar faun vaderland terugkeerde. Aanvankelijk had ook deze immigratie alleen tot doel arbeiders te leveren voor de plan- tages. Eerst in het begin van de twintigste eeuw ging men aan deze immigratie een doelbewuste kolonisatiegedachte verbinden, waardoor het aantal contractanten dat naar het vaderland terugkeerde, aanzienlijk afnam. In het kort is hiervoor aangegeven hoe de veelkleurige bevolking van Suriname, als gevolg van een groot aantal immigratiegolven van TABEL 1. De in 1950 getelde woonbevolking naar leejtijd en her- komst uitgedrukt in °/o.* Leeftijd Geboorte Geboren in Suriname Geboren Totaal in 1950 periode Parama- districten totaal in buiten- bo land 0t/ml4 1950—1936 37,1 61,4 98,5 1,5 100 15t/m44 1935—1906 30,5 60,5 91- 9- 100 45 t/m 64 1905—1886 23,2 31- 54,2 45,8 100 65 1885 26,7 27,9 54,6 45,4 100 Leeftijd onbekend 2- 32,6 34,6 65,4 100 Totaal 31,2 54,6 85,8 14,2 100 * T.A.V. 1950 deel X, biz. 62. kortere of langere duur, tot stand is gekomen. Uit een analyse van de gegevens die bij de Tweede Algemene Volkstelling in 1950 zijn ver- zameld, blijkt (zie tabel 1) dat ruim 14 % van de totale bevolking in Downloaded from Brill.com10/06/2021 05:17:28AM via free access 22 D. B. W. M. VAN DUSSELDOEP. het buitenland was geboren. Van de bevolking geboren tussen 1935 en 1906 was 9 % in het buitenland geboren terwijl dit percentage voor personen geboren voor01905 opliep tot ruim 45 % en meer. Deze cijfers geven aan van welke recente datum de immigratie is. Reeds uit het historisch overzicht kan geconcludeerd worden dat er tussen de versdiillende landaarden belangrijke verschillen zulJen bestaan wat betreft het aantal personen dat in het buitenland geboren is. In tabel 2 wordt weergegeven welk percentage van de verscihillende land- aarden buiten Suriname is geboren.
Recommended publications
  • Perceptions of and Resp in Rceptions of and Responses to Climate
    Perceptions of and Responses to Climate Change in Paramaribo, Surinam - Casper de Vries - In Completion of Master of Science (MSc.) Program: Latin American and Caribbean Studies Utrecht University, The Netherlands August 2012 Author: Casper de Vries Contact: [email protected] Academic Year: September 2011-August 2012 Degree: Master of Science (MSc.) Master’s Program: Latin American and Caribbean Studies Utrecht University Faculty of Social Sciences Department of Cultural Anthropology Supervisor: Prof. Dr. C.G. (Kees) Koonings Second Reader: Dr. J. G. (Hans) de Kruijf Cover picture: the Waterside, Paramaribo (own work) Material of this study used should be cited 2 Acknowledgments Three months of designing research, four months fieldwork and three months of writing have led to the result of this Master Thesis. Through all these stages I have been supported by my parents, from the initial stage on they supported me through all the challenges, I am thankful for the options I have been granted. I am grateful for all the respondents in the field who were willing to give their personal insights and stories. Without their enthusiasm and their great kindness and honesty it would not have been possible to present this Thesis. From this place I would also like to thank Kees Koonings, my supervisor who has during these three stages always given me great input from the finest detail to the bigger picture, among others he presented me the ‘channels and dams’ which contributed to the end result of this Thesis. Casper de Vries, Utrecht, August 20, 2012 3 Abstract In this study perceptions on climate changes, causes, consequences and responses of individual inhabitants, small farmers and market sellers and the government in Paramaribo, Surinam are outlined.
    [Show full text]
  • Joint Symposium on Maize and Peanut. Held in Surineme on Behalf of the 75Th Anniversary of the Agricultural Experiment Station of Paramaribo
    Joint symposium on maize and peanut. Held in Surineme on behalf of the 75th Anniversary of The Agricultural Experiment Station of Paramaribo. November 13 - 18, 1978 Proceedings of the Caribbean Food Crops Society. Vol. XV, 1978 ECONOMIC ASPECTS MICRO-ECONOMIC ASPECTS OF PEANUT PRODUCTION IN SURINAME IN RELATION TO IMPORT - SUBSTITUTION A.W. Graanoogst INTRODUCTION In Suriname peanut is grown as a regular crop: smalt plots of 0.04 —0.20 ha are planted 2 (sometimes 3 times) a year on the sandy ridges of the coastal plain. Main production areas are the Saramacca district and the Commewijne district. Total acreage planted amounted 242 ha in 1976 with a production of 290 tons dry pulses. Production is used for preparing salted and unsalted peanuts and peanut-sauce: a small part is manufactured into pea nut-butter. As local production still does not meet national demand an amount of 446 tons of shelled peanuts are imported mainly for the peanut-factories (in 1977). PRODUCTION TECHNIQUES AND PRODUCTION COSTS Although the planted plots are of a small acreage the used practices show a shifting from the traditional system where all operations (were done by hand and simple implements) to a lightly mechanized system. Seed-bed preparation of the greater part of the acreage is done by 2-wheel tractors. All further field operations such as seeding, ridging, weeding and pulling are done by hand and simple implement: sun-drying is generally practiced. Recent experiments on weedcontrol by spraying with herbicides has shown to be succesful. Efforts are undertaken by extension to get peanut-farmers aquainted with this new system of weed control thus enabling a further decrease of total labor costs in peanut growing.
    [Show full text]
  • A Revision of the South American Fishes of the Genus Nannostomus Giinther (Family Lebiasinidae)
    A Revision of the South American Fishes of the Genus Nannostomus Giinther (Family Lebiasinidae) STANLEY H. WEITZMAN and J. STANLEY COBB SMITHSONIAN CONTRIBUTIONS TO ZOOLOGY • NUMBER 186 SERIAL PUBLICATIONS OF THE SMITHSONIAN INSTITUTION The emphasis upon publications as a means of diffusing knowledge was expressed by the first Secretary of the Smithsonian Institution. In his formal plan for the Insti- tution, Joseph Henry articulated a program that included the following statement: "It is proposed to publish a series of reports, giving an account of the new discoveries in science, and of the changes made from year to year in all branches of knowledge." This keynote of basic research has been adhered to over the years in the issuance of thousands of titles in serial publications under the Smithsonian imprint, com- mencing with Smithsonian Contributions to Knowledge in 1848 and continuing with the following active series: Smithsonian Annals of Flight Smithsonian Contributions to Anthropology Smithsonian Contributions to Astrophysics Smithsonian Contributions to Botany Smithsonian Contributions to the Earth Sciences Smithsonian Contributions to Paleobiology Smithsonian Contributions to Zoology Smithsonian Studies in History and Technology In these series, the Institution publishes original articles and monographs dealing with the research and collections of its several museums and offices and of professional colleagues at other institutions of learning. These papers report newly acquired facts, synoptic interpretations of data, or original theory in specialized fields. These pub- lications are distributed by mailing lists to libraries, laboratories, and other interested institutions and specialists throughout the world. Individual copies may be obtained from the Smithsonian Institution Press as long as stocks are available.
    [Show full text]
  • Suriname En Curasao, Zoals Een Arbeidersleider Die Zag
    SURINAME EN CURASAO, ZOALS EEN ARBEIDERSLEIDER DIE ZAG DOOR F. P. FUYKSCHOt De Gouverneur van Suriname richtte een uitnodiging tot de drie bekende arbeidersvakcentralen in Nederland; Het Neder- lands Verbond van Vakverenigingen (N.V.V.), de Katholieke Arbeidersbeweging (K.A.B.) en het Christelijk Nationaal Vak- verbond in Nederland (C.N.V.) om een vertegenwoordiger naar Suriname af te vaardigen ten einde van advies te dienen aan- gaande de vraag hoe de Overheid de opbouw van een gezonde vakbeweging kan bevorderen, voorts om bestaande of nog te stichten verenigingen van advies te dienen omtrent hun organi- saties en een vruchtbare wijze van samenwerking tussen werk- gevers en werknemers voor te bereiden. De genoemde Neder- landse Vakverbonden stelden elk een hunner bestuurders be- schikbaar en wel respectievelijk de heren J. G. Suurhoff, H. J. Kuiper en F. P. Fuykschot. Deze drie vakbondsbestuurders vertrokken op 4 October 1948 per vliegtuig naar Suriname. De duur van hun bezoek was tevoren niet vastgesteld.maar op ongeveer drie maanden werd wel gerekend. In overleg met de Gouverneur bepaalden zij hun vertrek op 24 November, daar zij meenden met hun werk gereed te zijn en in staat een rapport uit te brengen. Drie dagen voor hun vertrek ontvingen zij een schriftelijke uitnodiging van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen om ook in dat gebiedsdeel enige tijd door te brengen, de sociale verhoudingen aldaar te bestuderen en het Gouvernement van advies te dienen. Om verschillende redenen kon het bezoek aan de Nederlandse Antillen slechts twee weken duren. Op 6 December verlieten zij Curacao om naar Nederland terug te keren.
    [Show full text]
  • Structuur Analyse Districten 2009-2013
    STRUCTUUR ANALYSE DISTRICTEN 2009-2013 STICHTING PLANBUREAU SURINAME December 2014 Structuuranalyse Districten IV Ruimtelijke ontwikkeling van de districten INHOUDSOPGAVE Ten geleide ................................................................................................................ ii Colofon ..................................................................................................................... iii Afkortingen ............................................................................................................... iv I DEMOGRAFISCHE ANALYSE Demografische analyse ......................................................................................... D-1 II RUIMTELIJKE ONTWIKKELING VAN DE DISTRICTEN 1. Paramaribo .................................................................................................. S-1 2. Wanica ...................................................................................................... S-22 3. Nickerie ..................................................................................................... S-38 4. Coronie ...................................................................................................... S-60 5. Saramacca ................................................................................................ S-72 6. Commewijne .............................................................................................. S-90 7. Marowijne ................................................................................................ S-109
    [Show full text]
  • Survey Papers No. 4
    Survey Papers No. 4 A PEDO- GEOMORPHOLOGICAL CLASSIFICATION AND MAP OF THE HOLOCENE SEDIMENTS IN THE COASTAL PLAIN OF THE THREE GUIANAS by R. Brinkman and L. J. Pons >il Survey Institute, Wageningen 27E43 ,<• bibliotheek /Zûift J ~ ' STARINGGEBOUW SOIL SURVEY PAPERS No. 4 A PEDO-GEOMORPHOLOGICAL CLASSIFICATION AND MAP OF THE HOLOCENE SEDIMENTS IN THE COASTAL PLAIN OF THE THREE GUIANAS R. Brinkman Technical officer, Soil Survey (FAO); 1961-1964 Guyana (formerly British Guiana) and L. J. Pons Soil scientist, Soil Survey Institute of the Netherlands; 1962-1964 Department of Soil Survey, Suriname SOIL SURVEY INSTITUTE, WAGENINGEN, THE NETHERLANDS - 1968 7SA/ • o~ CONTENTS 1. Summary 5 2. Introduction 6 3. Sea level movements, marine sedimentation, soil formation and erosion ... 8 3.1. The sediments 8 3.2. The sea level movements 8 3.3. Clay sedimentation and initial soil formation at a constant sea level . 9 3.4. Clay sedimentation during a rise in sea level 9 3.5. Erosion and ridge formation 11 3.6. Initial and progressive soil formation after a drop in sea level . 11 3.7. Soil formation in riverain and estuarine deposits 12 4. Coropina series 13 4.1. Para deposits 13 4.2. Lelydorp deposits 15 4.3. Riverain and estuarine terraces 17 5. Demerara Series 19 5.1. Mara deposits 21 5.2. Coronie deposits 23 5.2.1. Wanica phase 23 5.2.2. Moleson phase 24 5.2.3. Comowine phase 25 5.2.4. Riverain and estuarine Coronie deposits 26 6. Peat growing above sea level 28 7. Dating of the sedimentation sequence 29 7.1.
    [Show full text]
  • The Marine Mollusca of Suriname (Dutch Guiana) Holocene and Recent
    THE MARINE MOLLUSCA OF SURINAME (DUTCH GUIANA) HOLOCENE AND RECENT Part II. BIVALVIA AND SCAPHOPODA by G. O. VAN REGTEREN ALTENA Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, Leiden "The student must know something of syste- matic work. This is populary supposed to be a dry-as-dust branch of zoology. In fact, the systematist may be called the dustman of biol- ogy, for he performs a laborious and frequently thankless task for his fellows, and yet it is one which is essential for their well-being and progress". Maud D. Haviland in: Forest, steppe and tundra, 1926. CONTENTS Ι. Introduction, systematic survey and page references 3 2. Bivalvia and Scaphopoda 7 3. References 86 4. List of corrections of Part I 93 5. Plates 94 6. Addendum 100 1. INTRODUCTION, SYSTEMATIC SURVEY AND PAGE REFERENCES In the first part of this work, published in 1969, I gave a general intro- duction to the Suriname marine Mollusca ; in this second part the Bivalvia and Scaphopoda are treated. The system (and frequently also the nomen- clature) of the Bivalvia are those employed in the "Treatise on Invertebrate Paleontology, (N) Mollusca 6, Part I, Bivalvia, Volume 1 and 2". These volumes were issued in 1969 and contain the most modern system of the Bivalvia. For the Scaphopoda the system of Thiele (1935) is used. Since I published in 1968 a preliminary list of the marine Bivalvia of Suriname, several additions and changes have been made. I am indebted to Messrs. D. J. Green, R. H. Hill and P. G. E. F. Augustinus for having provided many new coastal records for several species.
    [Show full text]
  • Zoologische Mededelingen Uitgegeven Door Het
    ZOOLOGISCHE MEDEDELINGEN UITGEGEVEN DOOR HET RIJKSMUSEUM VAN NATUURLIJKE HISTORIE TE LEIDEN (MINISTERIE VAN CULTUUR, RECREATIE EN MAATSCHAPPELIJK WERK) Deel 48 no. 8 16 mei 1974 THE LAND PROSOBRANCHIA OF SURINAME WITH THE DESCRIPTION OF TWO NEW SPECIES OF NEOCYCLOTUS by C. O. VAN REGTEREN ALTENA Rijksmuseum van Natuurlijke Historie With 3 plates Vernhout (1914) was the first to publish an account of the land and fresh- water Mollusca of Suriname. In this publication he assembled not only the older literature in which species were mentioned from Suriname, but also he named the Mollusca collected by seven expeditions and some travellers, and included in his paper the material which W. C. van Heurn collected during his trip in 1911. So he laid a sound basis for future investigations. In the present paper only the land Prosobranchia are treated. On this matter, so far as I know, only one paper has been published since 1914. This paper (Altena, 1960) mentioned Lucidella lirata (Pfeiffer) from Tamba- redjo and Sidoredjo in the Saramacca district. The Rijksmuseum van Natuurlijke Historie received specimens from Suri- name from many persons to whom I am much indebted for their cooperation. Thanks are also due to Mr. H. E. Coomans who sent me the specimens on loan, which were collected in 1926 by D. L. Fernandes. Here follows a list which mentions in chronological sequence the collectors with the months and the years in which they collected, together with the abbreviations under which they are mentioned in the text. F : D. L. Fernandes, Wilhelmina Gebergte Expedition, VII-VIII 1926 (for the route, see: Tijdschr.
    [Show full text]
  • Is There Gold in All That Glitters? Indigenous Peoples and Mining in Suriname
    Is There Gold In All That Glitters? Indigenous Peoples and Mining in Suriname Prepared for a project funded by the Inter-American Development Bank’s Canadian Technical Assistance Program (CANTAP) funding By Bente Molenaar The North-South Institute November 1, 2007 The North-South Institute (NSI) is a charitable corporation established in 1976 to provide profession- al, policy-relevant research on relations between industrialized and developing countries. The results of this research are made available to policy-makers, interested groups, and the general public to help generate greater understanding and informed discussion of development questions. The Institute is independent and cooperates with a wide range of Canadian and international organizations working in related activities. The views expressed in this paper are those of the author and do not necessarily reflect views held by the Inter-American Development Bank or The North-South Institute. Omissions and mistakes are entirely the responsibility of the author. Corrections and comments can be sent to [email protected]. The draft of this report was completed November 1, 2007. Available at: www.nsi-ins.ca Layout and design: Marcelo Saavedra-Vargas ([email protected]) Photo Credit: Viviane Weitzner The North-South Institute Association of Indigenous L’Institut Nord-Sud Village Leaders in Suriname © The Inter-American Development Bank, 2008. IND I GENOUS PEO P LES AND MI N I NG I N SUR I NA M E Table of Contents Abbreviations and acronyms. ii Acknowledgements. .1 Executive summary. .2 Introduction . .3 1. Setting the scene: a brief overview of the actors, history, country information and politics.
    [Show full text]
  • Wood Energy in Suriname
    WOOD ENERGY IN SURINAME “Contribution of Forest Sector to the Energy Supply” Foundation for Forest Management and Production Control Forestry Economic Services Drs. R. Matai S.R. Jagessar BSc. L. Egerton February 2015 Wood energy in Suriname PREFACE This survey research into wood energy was initiated by the Directorate of Forestry Economic Services of the Foundation for Forest Management and Production Control (SBB). We would like to express our gratitude to the following persons and institutions. The Director of The Amazone Conservation Team Suriname (ACT), Ms. M. Parahoe, for her assistance in the gathering of data in the villages of Sipaliwini, Tëpu and Apetina. Ms. M Playfair MSc, Head of the Forestry Department of the Center for Agricultural Research in Suriname (CELOS), for her critical comments. For the successful gathering of data, assistance was received from the colleagues of Forestry Economic Services, Mr. S.R. Jagessar and Mr. L. Egerton. Assistance with the gathering of data was also received from the staff members of SBB: Mr. C. Sabajo, Assistant Senior Manager Forest Management Mr. S. Jubithana, Assistant Senior Forest Guard Mr. B. Simson, Officer Forest Management Mr. G. Lie A Lien, Junior Officer Task Force Mr. D. Rambali, Junior Officer Task Force Mr. A. Manuka, Assistant Senior Forest Guard Mr. G. Finisie, Team Manager Forest Management Mr. D. James, Junior Officer Forest Management Mr. K. Lugard, Senior Forest Guard Mr. C. Kaarsbaan, Forest Guard Mr. A. Pramsoekh, Assistant Junior Officer Research and Development A special word of appreciation goes to the General Director of SBB, Mr. P. S. Jules, for giving us the opportunity to carry out this study and publish the results.
    [Show full text]
  • Download PDF Van Tekst
    OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12 bron OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12. Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, [Nijmegen] 1993 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_oso001199301_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. Afbeeldingen omslag De afbeelding op de voorzijde van de omslag is een tekening van het huis Zeelandia 7, afkomstig uit C.L. Temminck Grol, De architektuur van Suriname, 1667-1930. Zutphen: Walburg Pers, 1973. Op de achterkant is de bekende lukuman Quassie geportretteerd naar de gravure van William Blake in Stedman's Narrative of a Five Years Expedition Against the Revolted Negroes in Surinam (1796). In dit nummer van OSO is een artikel over Quassie opgenomen. OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 12 1 OSO tijdschrift voor Surinaamse taalkunde letterkunde, cultuur en geschiedenis Inhoudsopgave en index Jaargang 6-11 (1987-1992) Artikelen Agerkop, Terry 1989 Orale tradities: een inleiding, 8 (2): 135-136. Arends, Jacques 1987 De historische ontwikkeling van de comparatiefconstructie in het Sranan als ‘post-creolisering’, 8 (2): 201-217. Baldewsingh, R. 1989 Orale literatuur van de Hindostanen, 8 (2): 167-170. Beeldsnijder, Ruud 1991 Op de onderste trede. Over vrije negers en arme blanken in Suriname 1730-1750, 10 (1): 7-30. Beet, Chris de 1992 Een staat in een staat: Een vergelijking tussen de Surinaamse en Jamaicaanse Marrons, 11 (2): 186-193. Bies, Renate de 1990 Woordenboek van het Surinaams-Nederlands: Woordenboek of inventaris? (discussie), 9 (1): 85-87.
    [Show full text]
  • Reisverslag Van De Expeditie West Suriname 1971
    REISVERSLAG VAN DE EXPEDITIE WEST SURINAME 1971 door D. C. GEIJSKES Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, Leiden (met 1 kaart, 1 tabel en 8 platen) 1. Inleiding. 2. Verloop van de expeditie. 3. De voorbereidingen en de reis naar de Nickerie rivier. 4. De tocht op de Nickerie rivier (27 jan.-22 febr.). 5. De tocht op de Maratakka rivier (25 febr.-9 mrt). 6. Het verblijf te Wageningen en in Nw-Nickerie, met het onderzoek van de Nanni- kreek (10-21 mrt.). 7. De tocht op de Corantijn, in de Kaboerikreek en in de Kabalebo rivier (22 mrt.- 12 april). 8. De terugtocht. 1. INLEIDING De zoölogische expeditie naar het Westen van Suriname in het voorjaar van 1971 uitgevoerd, werd door het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden georganiseerd en door de Stichting Wotro in Den Haag gesub- sidieerd*). Zij werd gehouden van 19 januari tot eind april 1971. Van het museum te Leiden namen aan de tocht deel de leden: Dr. D. C. Geijskes (leider en entomoloog), Dr. M. Boeseman (ichthyoloog) en P. Staffeleu (technisch assistent A) voor het verzamelen en prepareren van zoogdieren en vogels. Te Paramaribo sloot zich daarbij aan D. G. Reeder, onder- opzichter bij 's Lands Bosbeheer, die de herpetologie (Amphibia, Reptilia) voor zijn rekening nam en ook botanisch verzamelde. Het doel van de expeditie was het verzamelen van dieren in het gebied van de Nickerie rivier, de Maratakka, het Nannibekken en een gedeelte van de Beneden Corantijn, inclusief de Kaboerikreek en de Kabalebo rivier tot aan de Avanavero-vallen. De aanleiding hiertoe was, dat ten eerste over dit gedeelte van Suriname zoölogisch weinig bekend was en ten tweede dat door de vergevorderde plannen om West Suriname tot economische ontwikkeling te brengen, de natuurlijke situatie daar bedreigd wordt.
    [Show full text]