Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53 bron Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53. Kemink & Zoon, Utrecht 1932 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005193201_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. V Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1931. Het jaar, waarover wij hier verslag uitbrengen, bracht in de samenstelling van het Bestuur geen verandering. Buiten de gewone maandelijksche bijeenkomsten der leden, in Utrecht woonachtig, vonden twee vergaderingen van het Algemeen Bestuur plaats, op 11 April1) en op 31 October. Van de eereleden van het Genootschap verloor het twee door den dood: den hoogbejaarden Luikschen oudhoogleeraar E. Hubert en den Engelschen geleerde van Zuid-Afrikaansche afkomst Sir John M.J. de Villiers. De eerste - reeds sedert 1884 prijkte zijn naam op de lijst der honoraire leden van het Genootschap - had de Nederlandsche geschiedbeoefening aan zich verplicht door een reeks van geschriften, die zich in hoofdzaak op het gebied der geschiedenis der Zuidelijke Nederlanden in de 18de eeuw hadden bewogen doch in het bijzonder de historie der protestanten daar te lande in het oog gevat; de laatstgenoemde, die het eerelidmaatschap eerst een tiental jaren geleden had verworven, - sedert 1909 was hij beheerder der kaartenverzameling, van 1920 tot 1924 Deputy Keeper of the Printed Books Department van het Britsch Museum te Londen - had zich, behalve door andere studiën op het gebied der Zuid-Afrikaansche historie en der kartografie, naam gemaakt door zijn uitvoerige, ook in een Nederlandsche uitgave verschenen levensbeschrijving van Laurens Storm van 's Gravezande, die van 1750 tot 1772 directeur-generaal van Essequebo en Demarary was geweest. Een der door hun heengaan opengevallen plaatsen op onze eerelijst werd aan het einde van het verslagjaar op onze uitnoodiging ingenomen door Professor G.M. Trevelyan te Cambridge, die in 1) Wederom werd in aansluiting aan deze vergadering de jaarvergadering der groep Nederland van het International Committee of Historical Sciences te Utrecht gehouden. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53 VI 1930 door zijn geschiedwerk England under Queen Anne, Blenheim, een belangrijke bijdrage had geleverd tot de kennis der Engelsch-Nederlandsche betrekkingen in de eerste jaren van den Spaanschen Sucessieoorlog. In ons vorig jaarverslag hebben wij tot ons leedwezen gemeend, het een en ander in het midden te moeten brengen naar aanleiding van het abnormaal groot aantal namen dergenen, die wij in 1930 wegens het bedanken voor hun lidmaatschap van de ledenlijst van het Genootschap hadden moeten afvoeren. Wat zouden wij nu wel moeten zeggen, nu wij voor het eerst wederom sedert het begin van den wereldoorlog hebben moeten vaststellen, dat het ledental - en zelfs niet onbelangrijk - is achteruit gegaan? Het beste zal zijn er niet te veel woorden aan te wijden, te meer, daar wij nog wel niet al te zeer te klagen hebben. Wij zullen toch wel niet het eenige Bestuur zijn, dat bij een terugblik op het afgeloopen jaar op achteruitgang van het getal leden zijner vereeniging zal moeten wijzen. Voor velen, die meenden te moeten bedanken, zal het zeker een onafwijsbare levenseisch geweest zijn, hun niet in de eerste plaats noodzakelijke uitgaven te beperken; anderen wellicht hebben door hun lidmaatschap op te zeggen al te zeer gehandeld onder den dwang van de algemeene en ook wel begrijpelijke verbijstering, die de gebeurtenissen van 1931, vooral van het laatste deel van dat jaar, hebben gebracht. Moge spoedig bij wie in ons land door hun actieve zoowel als passieve medewerking aan het scheppen van geestelijk goed medewerken die rust der gemoederen terugkeeren, die hen in staat zal stellen in te zien, dat het primum vivere deinde philosophari slechts in den uitersten nood hun levensregel moge zijn... en mogen velen hunner terugkeeren tot de gelederen van hen, zonder wier belangstelling en medewerking wij en andere wetenschappelijke instellingen niet kunnen bestaan. Intusschen zijn wij te meer dengenen dankbaar, die het Genootschap trouw zijn gebleven. Na deze beschouwingen de feiten. In het verslagjaar dan verloor het Historisch Genootschap door overlijden 8 gewone leden; 4 moesten wegens wanbetaling van de lijst worden geschrapt, terwijl er 65 bedankten: in het geheel een verlies dus van 77 betalende leden. Gelukkig - en wij constateeren het met ingenomenheid - traden Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53 VII op uitnoodiging van het Bestuur met ingang van 1932 49 beoefenaren van en belangstellenden in de vaderlandsche geschiedenis tot de rijen der leden van het Genootschap toe, welk getal wellicht nog wat zal aangroeien, wanneer de antwoorden van de nieuwbenoemden in overzeesche gewesten zullen zijn ingekomen; maar met dat al staat het getal der gewone leden thans weer op het peil van vijf jaren geleden. Dat wij met het oog op den teruggang der inkomsten van het Genootschap, die het gevolg daarvan is geweest, ook eenige beperking aan onze werkzaamheden hebben moeten opleggen, zal wel duidelijk zijn, doch hierop komen wij nader terug. Bijlage A tot dit verslag geeft de gebruikelijke opsomming der namen van de 18 eereleden en de 694 gewone leden van het Genootschap. Bijlage B, de lijst onzer binnen- en buitenlandsche betrekkingen, vraagt ditmaal niet veel toelichting. Het getal genootschappen, archieven, bibliotheken, redacties enz., waarmede het Historisch Genootschap ruilverkeer onderhoudt, is hetzelfde gebleven als in 1930, n.l. 127. Met de Aachener Geschichtsverein te Aken werden de betrekkingen verbroken, daar sedert jaren vandaar niets meer was ontvangen, terwijl wij van onzen kant wegens het niet terugzenden der ontvangstbewijzen reeds sinds lang aan den Verein onze uitgaven hadden moeten onthouden. Daartegenover werden echter nieuwe ruilbetrekkingen aangeknoopt met de redactie der Canadian Historical Review te Toronto. Een poging, om in nadere verbinding te geraken met een aantal kleinere Belgische historische en oudheidkundige genootschappen en publicatie-instituten leverde geen resultaat op, daar hetgeen van die zijde als tegengave tegen de uitgaven van het Genootschap zoude kunnen worden verstrekt ons van niet genoegzaam belang voorkwam. Ten aanzien van het door ons ten vorigen jare aan het Genootschap ‘Amstelodamum’ gedane aanbod van ruilverkeer, waarover wij in ons verslag van 1930 met een enkel woord berichtten, gewerd ons de mondeling overgebrachte mededeeling, dat het aanbod gewaardeerd werd, maar dat inwilliging er van op het bezwaar moest afstuiten, dat de bedoelde Amsterdamsche plaatselijke vereeniging er geen boekerij op nahield. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53 VIII Moesten wij bij het te boek stellen der werkzaamheden van het Bestuur in 1930 vermelden, dat blijkens mededeeling van het Ruilbureau der Koninklijke Bibliotheek verzending van ruilobjecten naar Engeland door bemiddeling van dat Bureau onmogelijk was gebleken, in den loop van 1931 bereikte ons het verheugende bericht, dat de moeilijkheden waren opgelost en Engeland thans weer in het internationaal ruilverkeer, dat over Den Haag loopt, was opgenomen. Wij waardeeren deze activiteit van het Ruilbureau, welks werkzaamheid ook overigens, zoowel wat de kosten als de snelheid der expeditie betreft, niet anders dan lof verdient. Evenmin als Bijlage B zal de volgende, C, het jaaroverzicht van den staat der genootschappelijke Boekerij en handschriftenverzameling, veel nadere uiteenzetting vereischen, ten minste ten opzichte van den aangroei onzer verzamelingen. Dit jaar worden alleen weer de aanwinsten, door schenking verworven, in die bijlage opgenomen, waarbij er geen boekwerken zijn, die bijzondere vermelding verdienen. De heer Vogels te 's-Gravenhage ging ook in het verslagjaar voort met het toezenden van door hem vervaardigde afschriften van archivalia en hem bijzonder belang inboezemende plaatsen in gedrukte werken betreffende het wapenfeit van Herman de Ruyter en de geschiedenis der Watergeuzen. Meer daarentegen moet thans geboekstaafd worden, wat de verliezen onzer handschriftencollectie aangaat. Verleden jaar hebben wij reeds voorloopig hiervan gewaagd, zooals men zich herinneren zal. Een der leden van het Genootschap had tot het Bestuur de vraag gericht, of hij enkele handschriften, in onze verzameling berustend en die hij meende, dat tot zijn familiearchief behoorden, afgestaan kon krijgen. Men weet, dat wij ons antwoord op zijn verzoek toen hebben uitgesteld, tot nadat wij verder zouden hebben onderzocht, in hoeverre wellicht nog meer handschriften in onze verzameling aanwezig mochten blijken, die beter een plaats zouden kunnen vinden in openbare of particuliere archieven of handschriftenverzamelingen. Immers onze collectie is weinig bekend en ietwat onsystematisch samengesteld en veel van wat er verscholen lag zou mogelijk elders meer tot zijn recht komen. Met deze aangele- Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 53 IX genheid hebben wij ons in het afgeloopen jaar meermalen onledig gehouden. Eene commissie van enkele leden uit ons midden heeft allereerst de bovengenoemde aanvrage onderzocht, die haar toen alleszins gerechtvaardigd is voorgekomen, waarom het Bestuur dan ook besloten heeft op voorstel der te dezer zake gecommitteerden de verlangde manuscripten aan den belanghebbende af te staan; vervolgens hebben dezen er zich toe gezet, om aan de hand der gedrukte en geschreven catalogi en zoo noodig na inzage der handschriften zelve