Voor De Nazi's Geen Jood
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
UvA-DARE (Digital Academic Repository) Voor de nazi’s geen Jood Hoe ruim 2500 Joden door ontduiking van rassenvoorschriften aan de deportaties zijn ontkomen van den Boomgaard, C.P. Publication date 2019 Document Version Other version License Other Link to publication Citation for published version (APA): van den Boomgaard, C. P. (2019). Voor de nazi’s geen Jood: Hoe ruim 2500 Joden door ontduiking van rassenvoorschriften aan de deportaties zijn ontkomen. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:06 Oct 2021 6 Als Jood geïdentificeerd ‘Jawel. Ik werd geboren op de dag voorafgaand aan zijn geplande deportatie. Omdat hij gemengd-gehuwd was, mocht hij door mijn komst weer een tijdje blijven. Dat werd mij toegeschreven, ik had Max gered, hoorde ik altijd. Dat deed nogal iets met me’.422 Rassenwetten in nazi-Duitsland Met de machtsovername door Hitler in 1933 kwam de Duitse rechtsstaat onder druk te staan. Toch hadden de nazi’s zich vrijwel vanaf het begin gebaseerd op een normatieve juridische structuur. Deze rechtsstructuur waaraan ze de legitimiteit voor uitsluiting ontleenden, werd op 15 juni 1940 door de gevluchte Joodse jurist Ernst Fraenkel omschreven als de ‘Doppelstaat’.423 Fraenkel liet zien hoe er gaandeweg naast een ‘Normenstaat’ - die gebaseerd was op de traditionele juridische orde - ook een parallelle ‘Massnahmenstaat’ was ontstaan. Hierin ging het veeleer om onbeperkte willekeur en geweld. Wettelijke garanties die de ‘Massnahmenstaat’ aan banden zouden kunnen leggen waren er niet.424 Iedere vorm van rechtsstatelijkheid (de gebondenheid van een ieder aan het recht van de staat) was met andere woorden in de ‘Massnahmenstaat’ verdwenen. Binnen de ‘Normenstaat’ creëerden, implementeerden en handhaafden de nazi’s tegelijkertijd het raciale beleid.425 Vanaf de start van de deportaties vanuit Berlijn in oktober 1941, werden de contouren van de ‘Normenstaat’ en de ‘Massnahmenstaat’ minder scherp. Toch bleef de normatieve rechtsstructuur van de ‘Normenstaat’ tot het einde van de oorlog in 1945 bestaan. Met de invoering in 1935 van het Reichsbürgergesetz (een van de Neurenberger wetten) en de daarbij behorende uitvoeringsverordening Verordnung zum Reichsbürgergesetz kwam vast te staan wie ‘rijksburger’ was en wie slechts als onderdaan deel mocht uitmaken van het Duitse Rijk. Tot de laatste groep behoorden de Joden. Naast rijksburgers en onderdanen waren er ook ‘voorlopige rijksburgers’. Dit waren de half- en kwart-Joden (GI, GII). Het idee om een onderscheid te maken tussen de zogenaamde Geltungsjude of gekwalificeerde Jood (J2) en de Mischling die geen lid was van de synagoge of met een Jood gehuwd (GI), kwam van Ministerialrat Dr. Bernard Lösener, verantwoordelijk voor anti-Joodse wetgeving bij het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken.426 Tot en met 1935 maakte wetgeving, zoals bijvoorbeeld de ontslagverplichting van ambtenaren uit 1933, alleen een onderscheid naar ‘arische’ en ‘niet- arische’ afkomst. Dit leidde niet alleen tot verwarring maar ook tot ergernis in het buitenland. Japan was een van de landen die er aanstoot aan nam.427 Een specifiekere indeling stuitte echter op de definiëring van half-Joden. Zij waren immers net zo veel half-Joods als half-‘arisch’. In zijn memorandum van 1 november 1935 verwierp Lösener het oorspronkelijke partij-voorstel om half-Joden met volle Joden gelijk te stellen. Hij had hier verschillende argumenten voor. Zo zou gelijkstelling tot rechtsongelijkheid leiden. Daarbij waren relatief veel half-Joden met een ‘arische’ partner getrouwd. Lösener kwam daarom met een voorstel dat zou leiden tot de uitvoeringsverordening van 14 november 1935. Hij introduceerde twee categorieën half-Joden van wie alleen de ‘gekwalificeerde’ half-Joden (J2) voor gelijkstelling met volle Joden in 422 Interview met Roefke Carmiggelt-Polak juli 2016 in veband met de deportatiedreiging die haar vader boven het hoofd hing. Omdat Rufke werd geboren kon haar vader in Nederland blijven Artikel Roefke Carmiggelt-Polak, Het Parool 9 juli 2016, PS, p. 16 423 Fraenkel, Der Doppelstaat, p. 11 424 Fraenkel, Der Doppelstaat, p. 21 425 Steinweis en Rachlin, The Law in Nazi Germany, ideology, opportunism and the perversion of Justice, Berghahn New York- Oxford, 2013, p .2 426 Longerich, Politik der Vernichtung, Eine Gesamtdarstellung der nationalsozialistischen Judenverfolgung, Piper, Munchen Zurich, 1998, p. 112-115 427 Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, deel 1, p. 66 91 aanmerking kwamen. Van zo een kwalificatie was sprake als men op of na 15 september 1935 lid van de synagoge en/of getrouwd was met een Jood, een kind was uit een huwelijk dat op of na 15 september was voltrokken, of een kind was uit een buitenechtelijke relatie en na 31 juli 1936 geboren. Ook in Duitsland werd de Joodse afkomst van de grootouders aan de hand van het lidmaatschap van het Israëlitisch kerkgenootschap bepaald. Half-Joden die niet onder de genoemde criteria vielen, kregen een zogenaamde Mischling status en ontkwamen vooralsnog aan anti-Joodse maatregelen. De term Mischling zou overigens pas in latere instantie geïntroduceerd worden.428 De indeling kwam overeen met de wijze waarop deze in Nederland in 1940 en 1941 vorm zou krijgen (VO 189/40 jo.VO 6/41). Alleen de status van een kind uit ‘verboden’ huwelijken of een buitenechtelijke relatie was anders. Op grond van paragraaf 7 van de verordening kon de Führer de mensen ‘bevrijden’ van de Joodse of half-Joodse J2 status. Ze ontvingen dan een ‘gelijkstelling’ met een Mischling (GI). Van een formele statuswijziging zoals dit in Nederland het geval was bij de inwilliging van een verzoekschrift door de Entscheidungsstelle was geen sprake.429 Het ging om een uitzondering terwijl er in Nederland sprake was van een betwisting van de eerdere aanmelding op inhoudelijke gronden en daarom een wijziging. Het was vanwege de getoonde moed of bijzondere kunst dat de mensen in Duitsland de status van voorlopig ‘deutschblütig’ ontvingen.430 In een enkel geval was de aanpassing door de Führer wel definitief. Ministerialrat Killy van de rijkskanselarij had bijvoorbeeld door zijn ‘substantiële bijdragen’ aan het Jodenvraagstuk een definitieve bevrijding van zijn GII-status van de Führer gekregen: ‘Terwijl het gezin Killy op kerstavond 1936 rond de kerstboom zat en cadeautjes uitpakte, bracht een koerier een speciaal presentje: een Befreiung voor Killy en zijn kinderen’.431 De schattingen van het aantal mensen dat met een petitie aan de Führer een gelijkstelling van een J2 status met een GI status had gekregen, verschillen van 263 tot 3000 personen. Dit laatste aantal was door staatssecretaris van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Dr. Wilhelm Stuckart, genoemd.432 Hoewel de GI status een verbetering leek, bleef de positie van deze voorlopige rijksburgers onzeker. Het dieptepunt kwam in de loop van 1941 en 1942 door de poging om de half-Joden (GI) onder de definitie van ‘Jood’ te scharen. De positie van de half-Joden was door SS-Obergruppenführer und General der Polizei R.T.E. Heydrich geagendeerd op de Wannseeconferentie over ‘Gesamtlösung der Judenfrage in Europa’ van 20 januari 1942. De bedoeling was om duidelijkheid te creëren. In de Oost-Europese gebieden was namelijk onduidelijkheid ontstaan over de half-Joden, gedecoreerde Joden en Joden in gemengde huwelijken. Uiteindelijk zijn de plannen om ook de half-Joden en gemengd-gehuwden te deporteren, ondanks herhaalde pogingen hiertoe, nooit op systematische wijze gerealiseerd.433 Paragraaf 5 van de Duitse uitvoeringsverordening verschilde van de Nederlandse aanmeldingsverordening VO 6/41. Volgens lid 2 van deze paragraaf werden alleen kinderen geboren uit gemengde huwelijken die waren gesloten na 15 september 1935 en kinderen geboren uit buitenechtelijke relaties na 31 juli 1936 als J2 beschouwd. Dit betekende dat oudere kinderen 428 Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, deel 1, p. 60-76 429 Meyer, ‘Jüdische Mischlinge’ Rassenpolitik und Verfolgungserfahrung 1933-1945’, Dölling und Galitz Verlag GmbH Verlag München-Hamburg, 2007, p.195; Stuldreher, De Legale Rest, p. 29-30 430 Meyer, Jüdische Mischlinge, p. 103 431 Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden, deel 1, p. 78 432 Meyer, Jüdische Mischlinge, p. 105 433 Meyer, Jüdische Mischlinge p. 96-104, zie ook Gerlach, ‘The Wannsee Conference, the Fate of German Jews, and Hitler’s Decision in Principle to Exterminate All European Jews’, The Journal of Modern History, Volume 70, nummer 4, december 1998 p. 759-812, p. 770-771, p. 778-779, p. 795- 796, p. 801-803; Löngerich, Politik der Vernichtung, p. 466-472 92 in principe wel recht hadden op de GI status en daarmee voorlopige rijksburgers werden. De voorwaarde was dan wel dat ze niet tegelijkertijd ook lid van de synagoge waren. In Nederland was het onderscheid in tijd niet gemaakt en ontvingen alle half-Joodse kinderen die lid van de synagoge waren de J2 status. Na verloop van tijd was het echter met hulp van de Entscheidungsstelle voor minderjarige kinderen uit een gemengd-huwelijk mogelijk om een GI status te krijgen. Zelfs als de minderjarige lid van de synagoge was. Michael Wieck schreef over zijn ervaringen in Duitsland als ‘Geltungsjude’ in Zeugnis vom Untergang Königsbergs, ein ‘Geltungsjude’ berichtet: ‘Kurz bevor ich im Juli 1928 geboren wurde, traf Mutter den Königsberger Rabbiner Lewin.