O G E N B L I K K E N V a N G E N E Z I
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Van Gennep 1996 INHOUD Woord vooraf Inleiding . Hoofdstuk I Jeugd in Indië - De petitie Soetardjo - Oorlog met Japan - Krijgsgevangenen - Kol. Spoors analyse van de oorog - Vlucht uit Indië verboden - Internationale gevange- nenruil - Indo's buiten het kamp. Hoofdstuk II Naar het interneringskamp - Ziek in het jongenskamp - De situatie buiten het kamp - De Romoesja's - Hongersnood op Java - De 7 decembertoespraak van Wilhelmina - Indonesiërs en Nederlanders in Australië. Hoofdstuk III Japan capituleert - Revolutie - Pemoeda's - Bersiap - Ons gezin herenigd - De toestand in Bandoeng - Naar Batavia - Republikeinen interneren Indo's - Indonesiërs repatriëren uit Australië - Kon de oorlog worden voorkomen? Hoofdstuk IV Weer naar school - Repatriëring Indo's uit Republikeins gebied - Pro-Republikeinse Indo's in Djogja - Linggardjati - Protesten in Nederland tegen troepenzendingen - SS- ers en NSB-ers - Persoonlijke brieven van Van Mook - Voor het eerst naar Nederland. Hoofdstuk V Eerste Politionele Actie - Spoor wil doorstoten naar Djogja - 'Ogenblikken van genezing' - Westerlings optreden in Zuid-Celebes - Vaandrig Aernout vermoord - Opstand communisten in Madioen - Poncke Princen naar de Republiek. Hoofdstuk VI Tweede Actie - VN komt tussenbeiden - Contact tussen Westerling en Spoor - Van Roijen-Roem overeenkomst - Spoor overlijdt - Geweldsexcessen - Nederlandse campagne in Amerikaanse pers - Ronde Tafel Conferentie - Overdracht. Hoofdstuk VII Moeilijk wennen in Nederland - Westerling slaat toe in Bandung - Nederlandse militairen naar huis - De RMS - Indische Nederlanders repatriëren - Processen tegen Jungschläger en Schmidt - Tjalie Robinson - Kwestie Nieuw-Guinea vertroebelt verhoudingen. Hoofddstuk VIII De coup van 1965 in Jakarta - Journalistiek en politieke emancipatie - Als correspondent naar Indonesië - Koninklijk bezoek - Politieke Gevangenen - Bezoek aan Buru - Uitgewezen. Hoofdstuk IX Terug naar Azië - Oost-Timor - Bij NRC Handelsblad - Westerling en Princen - Totok tussen Indo's - Princen voor VN-commissie - Wat gebeurt er na Soeharto? Bronnen Lexicon Afkortingen Woord Vooraf Dit boek pretendeert op geen enkele wijze een historisch-wetenschappelijk werk te zijn. Het bevat niet meer dan een subjectieve impressie van de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld tijdens mijn leven in Nederlands-Indië, daarna Indonesië, en in Nederland. Een opmerking over de spelling van Indonesische woorden en geografische en persoonsnamen. Tot het jaar 1950 heb ik de tot op dat moment vigerende spelling aangehouden. Daarin wordt de oe-klank nog als oe en niet als u gespeld en heette Kalimantan nog gewoon Borneo en Bogor Buitenzorg. In de eerste twee hoofdstukken - tot 1945 - noem ik Batavia bij zijn koloniale naam. In de volgende vier hoofdstukken - 1945 tot 1950 - gebruik ik de Indonesische benaming Djakarta en de Nederlandese Batavia door elkaar, afhankelijk van de context. In de laatste drie hoofdstukken - na 1950 - ben ik overgegaan op de nieuwste spelling, die in feite pas in 1972 werd ingevoerd. De belangrijkste wijzigingen zijn: oe=u, tj=c, dj=j en j=y. Dus Soerabaja spel ik dan als Surabaya, Atjeh als Aceh, Djakarta als Jakarta en Djogjakarta schrijft men tegenwoordig - overigens niet helemaal consequent - als Yogyakarta. Maar, zoals op iedere goede spellingsregel, er zijn uitzonderingen. Deze betreffen persoonsnamen. Een groot aantal Indonesirs heeft ervan afgezien om na de invoering van de nieuwe spelling de schrijfwijze van zijn of haar naam aan de nieuwe spelling aan te passen. Zo hebben Soekarno, noch Soeharto de oe in hun naam in een u veranderd. Generaal Nasution deed dat wel evenals de enige malen in dit boek geciteerde guerrillaleider Suhendro. Mijn dank gaat uit naar talrijke vrienden die mij voor en tijdens het schrijven hebben gestimuleerd en met nuttige adviezen hebben bijgestaan. Ik wil in het bizonder noemen de meelezers Rita van Dijk, Carry van Lakerveld, Frans van Mastrigt, Jessica Voeten, Marja Wagenfeld en Eva Whiteley-Schumacher. Deskundig advies kreeg ik van Wim Hendrix, Huib Deetman, Suhendro Sosrosuwarno, H.L. Zwitser, Ben van Kaam (foto's) en Max Seijffers. Zonder hun onbaatzuchtige ondersteuning zou het schrijven van dit boek een stuk moeilijker zijn geweest. Ik sta open voor suggesties om bij een mogelijke tweede druk verbeteringen aan te brengen. Peter Schumacher Maart 1996 Inleiding Het was in 1988, na de verschijning van de laatste, grotendeels herschreven druk van mijn boek De Minderheden, dat mijn uitgever mij een verrassend voorstel deed. Hij wist dat mijn grootste interesse lag bij Indonesië. Een belangstelling die veel, zo niet alles te maken had met het feit dat ik in het koloniale Nederlands-Indië geboren was en er voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog was opgegroeid. Bovendien heb ik mij sinds de jaren zestig als journalist intensief met het land en zijn geschiedenis beziggehouden en er regelmatig over gepubliceerd. Ik ben er korte tijd correspondent geweest - en uitgewezen - en ik heb het land daarna nog verschillende keren bezocht. Mijn uitgever stelde voor dat ik mijn visie zou geven op de geschiedenis van de dekolonisatie van Indonesië tegen de achtergrond van mijn jeugd in Nederlands-Indië en mijn latere politieke emancipatie. Een persoonlijke ontwikkeling die in de jaren dertig begon als zoon van koloniale ouders en die via tal van 'ogenblikken van genezing' - een veelzeggend citaat van collega-journalist Henk van Maurik - heeft gevoerd naar een gefundeerd oordeel over de gebeurtenissen die hebben geleid tot een onafhankelijk, maar nog steeds niet vrij en democratisch Indonesië. De aanleiding voor mijn passie om alles te willen weten over het Nederlands-Indië van mijn jeugd en het Nederlands-Indonesische conflict dat nog steeds doorsuddert, waren de soms traumatische ervaringen die ik tijdens de Japanse bezetting ondervond. De tijd doorgebracht als elfjarig jongetje in een Japans jongenskamp was niet gemakkelijk geweest. Ik was mager, veel ziek en ik verlangde naar mijn moeder. Verder was er nog een vriendje Max. Zijn achternaam wist ik niet meer. Hij is een grote steunpilaar voor me geweest. Kort nadat ik vijftig jaar was geworden, in 1983, kreeg ik last van neerslachtigheid en ook lichamelijk voelde ik me zo beroerd dat ik niet meer in staat was om te werken. Die depressieve gevoelens hadden duidelijk verband met de kamptijd. Dromen waren daar een aanwijzing voor. Uit ervaringen van lotgenoten, waarover al enkele artikelen waren verschenen, begreep ik: erken dat je veel van die kampervaringen verdrongen hebt, en besef dat je niet de enige bent die na zo veel jaren met de oorlog wordt geconfronteerd. Ik was niet in paniek, want ik wist door een ervaring tien jaar eerder, dat het waarschijnlijk was dat die kamptijd ooit zou terugkomen. Die eerste confrontatie met het oorlogsverleden was tijdens een ontmoeting met de journalist Henk Leffelaar in 1974 in Washington. Hij gaf me een boek dat hij gescheven had, Through a Harsh Dawn met als ondertitel A Boys Grows up in a Japanese Prison Camp. Henk had in een jongenskamp gezeten op Sumatra. Toen ik het boek op weg naar mijn hotel inbladerde en foto's zag van die net bevrijde jongens in 1945 overviel me een hevige emotie. Ik sloeg het boek onmiddellijk dicht met het vaste voornemen er voorlopig niet meer in te kijken. Ik was gewaarschuwd. Toen het zo ver was besloot ik de zaak systematisch aan te pakken in een poging er zo snel mogelijk van af te zijn. De eerste stap was om er zo veel mogelijk over te praten. Mijn grootste probleem was dat ik nog maar zo weinig wist. Het was belangrijk oud- kampgenoten te vinden die in staat waren mijn verdrongen leed te beschrijven. Daar bestond een radioprogramma voor, Adres Onbekend. Ik moest een paar maanden wachten. Het belangrijkste was om Max te vinden. Verder kende ik nog een naam van een jongen die ook nog bij mij in het vrouwenkamp had gezeten. Dat was Johnny Cohen. Meer namen wist ik niet. Binnen een uur had ik Max, die Seijffers bleek te heten, en Johnny aan de telefoon. Max bleek in Israël te wonen. Ik had het geluk dat het programma werd beluisterd door de nicht van Max' moeder, die in Amsterdam woonde. Die verstrekte Max telefoonnummer. Hij bleek die ochtend toevallig thuis te zijn. Ook zijn herinneringen aan het jongenskamp bleken weggezakt, maar toen ik mezelf beschreef, zei hij: 'O, was jij soms dat kleine, zielige, blonde jongetje dat naast me lag en dat ik onder mijn arm heb genomen?' Nu begreep ik waarom ik na veertig jaar nog last had van die tijd in het jongenskamp. De verdere gesprekken met Max en andere 'jongens' die zich mij herinnerden en reageerden op de radiouitzending verschaften me meer inzicht in het kwetsbare, verzwakte jongetje dat ik toen geweest moet zijn. Hoe ernstig ik die tijd verdrongen had besefte ik pas toen mijn ex-vrouw Zena me vertelde dat zij mij meerdere malen had gevraagd over de oorlog te vertellen en dat ik dat altijd had geweigerd. Zelfs die weigering kon ik me niet herinneren. Ik besloot in een praatgroep, een kongsi, te gaan met nog vijf mensen die als kind in een Japans interneringskamp hadden gezeten. Vaak hadden we echt wat aan elkaar, maar er waren ook momenten dat ik me helemaal niet op mijn gemak voelde. Dat kwam door een grote kennis van de oorlog in Indië waardoor ik mijn lot betere kon relativeren. Het stoorde me dat er bij de meeste kongsi-genoten zo weinig belangstelling was voor de mensen die buiten het kamp hadden gezeten, Indo- Europeaen en Indonesirs, die ook veel hadden geleden. Na de kongsi zocht ik psychiatrische hulp. Daar heb