Nikki Sterkenburg

MAAR DAT MAG JE NIET ZEGGEN

De nieuwe generatie radicaal- en extreemrechts in Nederland Nikki Sterkenburg (1984) werkte ruim tien jaar als journalist voor onder meer Elsevier Weekblad en Vrij Nederland. Ze won met haar werk de Mercur voor Tijdschriftreportage van het Jaar. Ze is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op beweegredenen van radicaal- en extreemrechtse activisten in Nederland. Dit ebook is gemaakt op basis van druk 1 (mei 2021).

© 2021, Nikki Sterkenburg

Foto omslag: Robin Alysha Clemens Ontwerp: Lyanne Tonk Foto auteur: Koos Breukel

NUR 320 www.dasmag.nl You’re willing to spend three hours in the mirror getting the right selfie. I would rather spend three hours arguing with racists LILY ALLEN

‘En dat al het ontzettende en gruwelijke dat er gebeurt, niet iets geheimzinnigs dreigends en ver is, buiten ons maar dat het heel dichtbij ons is, uit mensen voortkomende. En me daardoor ook weer veel vertrouwder en niet zo angstaanjagend.’ ETTY HILLESUM (1914-1943) Voor Nick, dank dat je net deed alsof je het allemaal begreep

In liefdevolle herinnering aan Annie Makkinje (1926-1993), die zo veel dapperder was dan ik ben INHOUD

Ik weet dat het altijd slecht afloopt

DEEL 1 Straatactivisten die schreeuwend vooraan staan

1. Kijk ons nu eens samen links theedrinken! 2. Dit is een Madurodam-demonstratie 3. Ben ik nou zo’n debiel omdat ik dezelfde denkbeelden heb? 4. Rechtvaardigheidszoekers: Je kan degene zijn die daadwerkelijk de straat op gaat 5. Er komt een moment waarop we schouder aan schouder zullen staan 6. Het was niet de bedoeling dat je dit zou horen 7. Politieke Zoekers: Politiek is een vervelend toneelstuk 8. Ik zie mezelf daar 9. Vertellen we niet om bestwil? 10. De bommenlegger van rechts

DEEL 2 Neonazi’s die verlangen naar het verleden

1. Die oorbellen vond mevrouw Rost van Tonningen maar niks 2. Dan moet je met opgeheven hoofd doorlopen 3. Zolang er maar één nationaalsocialist leeft, leeft de beweging 4. Liever extreemrechts dan extreem slecht 5. Spanningzoekers: Dat was de kick dus dat doe je 6. Mensen luisteren eerder als je een normaal uiterlijk hebt 7. Sociale Zoekers: Het is dat een maatje dit wilde doen 8. Baudet die het roept. Wilders die het roept. Maar wij riepen het eerst 9. Liever foute vrienden dan helemaal geen vrienden 10. Daar hebben we jóú toch voor?

DEEL 3 Alt-rightaanhangers die online trollen en heimelijk dromen

1. Dit zijn echt andere jongens dan wij 2. Ik ben niet helemaal de klassieke neonazi 3. Ik wil niet te creepy overkomen 4. Zou toch vervelend zijn als dit uitkomt… 5. Ideologische Zoekers: Even het betere uit jezelf halen 6. Ik probeer het plan erachter te begrijpen 7. Ik ben een vreedzame jongen, maar als het dan losbreekt… 8. Nou even dimmen, rabiate man! 9. Ik ben er zeker van dat sommigen van jullie electoraal verkozen zullen worden 10. Het ging in de Tweede Kamer gewoon over de relatie tussen volkeren en IQ

TOT SLOT

Alleen maar aardige mensen

Begrippenlijst Dankwoord Literatuurlijst IK WEET DAT HET ALTIJD SLECHT AFLOOPT

‘Of we extreemrechts zijn? Nee, hoor, we wilden gewoon gaan winkelen en nu gaan we met jou naar het terras.’

Als journalist van Elsevier Weekblad met een interesse in radicalisering woonde ik op een zaterdag in september 2014 een demonstratie in Den Haag bij, waarvan ik wist dat er bekende extreemlinkse activisten zouden zijn. Het was tot dan toe een inclusieve bijeenkomst geweest met veganistische hapjes. Maar de hartelijke sfeer sloeg totaal om toen drie mannen het plein naderden. Een aantal antifascisten liep er agressief op af. Enigszins bleu vroeg ik aan een van hen wie die mannen waren die zo’n heftige reactie opriepen. ‘Neonazi’s,’ gromde hij vanachter zijn grote zwarte zonnebril. Het drietal dat zo veel woede opwekte, strookte totaal niet met het beeld dat ik van neonazi’s had: ze hadden geen kale koppen en droegen ook geen bomberjacks met Nederlandse vlaggetjes of legerkisten met witte veters. Ze leken qua gympen, kleding en kapsel eerder op hipsters dan op neonazi’s. Nadat de politie hen had tegengehouden, liepen ze weg van de demonstratie. Ik besloot de veganistische hapjes te laten voor wat ze waren en achter de drie mannen aan te gaan. Zo gevaarlijk zagen ze er immers niet uit. Na wat gevatte opmerkingen over en weer volgde er een gesprek met Felix, Hans en Tobias. Ze waren inderdaad extreemrechts maar waren nergens lid van. Ze waren een soort ‘free-lance rechtsen’. Als er een demonstratie is en we kunnen die dag vrij krijgen, dan proberen we erbij te zijn, zo verklaarden ze hun aanwezigheid. ‘Maar zijn jullie dan ook echt aanhangers van het nationaalsocialisme?’ vroeg ik. Ja, dat waren ze. Ze fascineerden me. Want waarom zouden ze een demonstratie willen bijwonen waaraan extreemlinkse activisten meededen, terwijl ze vooraf al wisten dat ze ver in de minderheid waren? En hoe aardig ze ook tegen mij waren, het was het duidelijk dat ze op zoek waren naar moeilijkheden. Na ons korte gesprek gingen ze een rondje door de Schilderswijk lopen. Kennelijk was daar óók niks te beleven, want later zag ik op sociale media hoe ze vervolgens naar een krakersfestival in Utrecht waren gereden, waar ze flinke klappen hadden gekregen. ‘Ach ja, dat hoort erbij,’ vertelde Felix me een paar weken later lachend. ‘Als ik met Hans en Tobias ben, dan weet ik dat het altijd slecht afloopt.’ Ze deden me nog het meest denken aan ideologisch gemotiveerde hooligans, maar dan zonder symbolen van ‘hun’ radicaal- en extreemrechtse club. Dat die weekendactiviteiten hun ook een strafblad opleverden deerde niet. Of zoals Hans luchtig opmerkte: ‘We werden laatst na een feestje aan de kant gezet voor een alcoholcontrole. Tegenwoordig heeft de politie zo’n app waarop ze kunnen zien wanneer je bent gearresteerd en waarvoor. En bij mij bleven ze maar naar beneden scrollen…’

Ik wilde meer weten over deze mannen. Wie waren zij? Hoe waren ze actief geworden bij radicaal- en extreemrechts? Wat wilden ze bereiken? En waarom deden ze wat ze deden? Want als je daadwerkelijk streeft naar een nationaalsocialistische heilstaat, hoe zinvol is het dan om je in elkaar te laten slaan door een stel krakers? En wat zeggen ze op maandag als iemand op hun werk vraagt of ze in het weekend nog iets leuks hebben gedaan? Het antwoord erop bleek lastig te vinden. Ondanks de media-aandacht voor radicaal- en extreemrechts was er nauwelijks met mensen zelf gesproken. Ook was er maar weinig wetenschappelijk onderzoek over de activisten, zeker in vergelijking met de boekenkasten vol studies die de afgelopen twintig jaar over jihadisten zijn verschenen. En als er al wel onderzoek was, dan betrof het vaak activisten in andere landen, was het gedateerd, betrof het kleine onderzoeksgroepen of was niet met activisten zelf gesproken. Eind jaren negentig was Annette Linden de laatste onderzoeker geweest die tientallen Nederlandse activisten had geïnterviewd. Linden had onderzocht wie zij waren, waarom ze actief werden en waarom ze actief bleven. Maar dat was inmiddels al bijna twintig jaar terug en haar proefschrift daarover was pas in 2009 verschenen. Bovendien waren veel van Lindens geïnterviewden gemeenteraadslid geweest voor Hans Janmaats Centrum Democraten of CP’86. Vlak na de interviews was de structuur waarbinnen zij actief waren uiteengevallen: Janmaat verdween uit de Tweede Kamer en CP’86 werd verboden. Lindens geïnterviewden waren actief geweest bij politieke partijen met een bestuur, regels, statuten en een officiële koers. En dat terwijl mensen als Felix, Hans en Tobias juist nergens lid van waren en zich in het straatactivisme begaven. Ook verkeerden Lindens geïnterviewden allen als gevolg van hun denkbeelden in een sociaal isolement: hun buren keken hen niet meer aan, partners wilden scheiden, op familieverjaardagen waren ze niet meer welkom en werkgevers probeerden van hen af te komen. Felix, Hans en Tobias hadden daar weinig last van: ze hadden relaties, banen en naar eigen zeggen goed contact met andersdenkenden. Hoewel niet iedereen in hun omgeving goedkeurde wat ze deden, werden ze er ook niet om verketterd.

Ik zag daarnaast nog een andere ontwikkeling. Vanaf 2014 was te zien hoe groepen burgers zich aangesproken voelden door thema’s die radicaal- en extreemrechts aansneed en dat zij niet bang waren om ermee te worden geassocieerd. Dat was in het verleden wel anders geweest. Eind jaren negentig waren de inwoners van Kollum in opstand gekomen tegen het azc in hun woonplaats, toen zij vermoedden dat Marianne Vaatstra door een asielzoeker was vermoord – iets wat later niet bleek te kloppen. In de media werd Kollum weggezet als agressief, racistisch en xenofoob dorp, niet in de laatste plaats omdat asielzoekers en vluchtelingen door Kollummers werden bedreigd. Maar al met al bleek Kollum geen voedingsbodem voor radicaal- en extreemrechts: inwoners wilden niks weten van groepen die de moord op Vaatstra aangrepen voor eigen gewin. Of zoals extreemrechts-onderzoeker Jaap van Donselaar destijds daarover tegen Trouw zei: ‘Op het moment dat extreemrechts zich ertegenaan gaat bemoeien, is dat voor veel protesterende mensen reden om zich in te houden.’

Vanaf 2014 was juist te zien dat burgers zich ineens gingen mengen met radicaal- en extreemrechts. Zo waren er demonstraties van Demonstranten Tegen Gemeenten (DTG), die in 2015 en 2016 protesteerden tegen de komst van nieuwe opvangcentra voor Syrische vluchtelingen. Demonstranten vormden volgens mediaberichten een mengelmoes van protesterende omwonenden, boze burgers en geharde activisten uit het radicaal- en extreemrechtse milieu. Kennelijk wisten deze activisten met hun acties en demonstraties een bredere groep burgers aan te spreken – iets wat in de jaren negentig ondenkbaar leek.

Ik besloot om zelf het onderzoek op te zetten dat ik wilde lezen. Wie zijn deze nieuwe radicaal- en extreemrechtse activisten, waarom worden ze actief en waarom blijven ze actief? Ik begon er aanvankelijk als journalist mee en later ook als promovendus aan de Universiteit Leiden. Dat laatste was ingegeven door een ergernis waarmee ik al een aantal jaar rondliep. Ik had met de Nederlandse jihadistische beweging inmiddels meegemaakt dat ik als journalist meer jihadisten had geïnterviewd dan sommige terrorisme-experts die claimden een deskundige te zijn. Ik had de nodige analyses voorbij zien komen waarin op basis van van de Islamitische Staat werd beweerd wat jihadisten zou drijven. Alsof je beweegredenen van SS’ers verklaart aan de hand van propaganda van nazi-Duitsland, zonder hen te spreken en daarbij ook volledig hun dagboeken buiten beschouwing laat. In plaats van generaliserende aannames te doen vind ik het veel zinvoller om te horen wat mensen zelf zeggen over wat ze doen, hoe ze tot hun overtuiging zijn gekomen en welke betekenis ze aan hun handelen toekennen. Het was dus van meet af aan de intentie om radicaal- en extreemrechtse activisten te interviewen en hun activiteiten te bezoeken, zoals lezingen, borrels en demonstraties. Dat biedt niet alleen inzicht in hun levensverhalen, het geeft ook een kijkje achter de schermen. Radicaal- en extreemrechts is een subcultuur waarvan een deel via openbare manifestaties en demonstraties zichtbaar is, maar waarbij ook een aanzienlijk deel achter de schermen plaatsvindt in de vorm van besloten bijeenkomsten en borrels. Juist door een vaste harde kern te interviewen en langere tijd te volgen, zou ik meer inzicht kunnen krijgen in de dynamiek binnen de beweging – waaronder interne conflicten, discussies over actiemethoden en leiderschap. En als ik me dan toch jarenlang ging onderdompelen in radicaal- en extreemrechts, wilde ik ook wel erkenning in de vorm van een academische titel.

Dit boek is het journalistieke verslag van mijn zoektocht. Hoewel ik heb genoten van het abstracte denken, het jarenlang puzzelen en het ontwikkelen van een theoretisch kader, zijn het natuurlijk ook buitengewoon avontuurlijke jaren geweest. In dit boek staan mijn ervaringen en indrukken als journalist centraal. Mijn dubbelrol van journalist en onderzoeker is niet altijd makkelijk geweest. Ik zag er aanvankelijk nog een win-win-situatie in en dacht dat het me vele primeurs zou opleveren. Dat bleek een naïeve gedachte. Niet omdat ik geen primeurs kreeg, maar omdat ik er vaak niks mee kon. Een van de belangrijkste ethische principes van wetenschappelijk onderzoek is: do no harm. Oftewel, zorg dat de mensen in je onderzoek geen hinder ondervinden van hun deelname. Om die reden hebben vrijwel alle geïnterviewden andere namen gekregen en zijn details zoals leeftijd, woonplaats en werkgever zo veel mogelijk weggelaten. Een ander belangrijk verschil is dat de interviews anders liepen dan in de journalistiek gebruikelijk is. Als journalist ben je gewend om flink tegengas te geven, terwijl je je als onderzoeker doorgaans veel terughoudender opstelt. Hoewel ik nooit heb verhuld dat ik andere politieke ideeën heb dan zij, was ik als journalist bijvoorbeeld snoeihard de discussie aangegaan wanneer iemand de Holocaust bagatelliseerde of ontkende. Sommige interviewbandjes heb ik met schaamrood op de kaken teruggeluisterd. Terwijl ik eigenlijk het liefst wilde interrumperen en in de kruisverhoormodus wilde schieten, hoorde ik in plaats daarvan de ene na de andere instemmings-ja uit m’n mond rollen. Het is al met al een bijzonder lastige balans geweest, maar dat maakt het niet minder de moeite waard. Er zullen vast lezers zijn die me een weinig kritische blik verwijten, maar ik had in mijn dubbelrol geen andere keuze. Het zou onethisch zijn om geïnterviewden nu alsnog hard aan te pakken, terwijl onze gesprekken er juist op waren gericht om zo veel mogelijk te weten te komen. Of om hun identiteit prijs te geven, terwijl anonimiteit was beloofd. Om die reden biedt dit boek vooral een inkijk in de nieuwe generatie radicaal- en extreemrechtse activisten.

Maar dat mag je niet zeggen Mocht je een keer een avond niks te doen hebben en aandacht tekortkomen, dan kan ik je zeker aanraden om eens op Twitter te melden dat je je bezighoudt met extreemrechts. Je krijgt geheid drie dagen lang aandacht. En dan met name reacties met de strekking ‘tegenwoordig is alles extreemrechts’, ‘je mag ook niks meer zeggen’, ‘het is nationaalsocialisme, waarom zit het woord “socialisme” erin, dat is toch niet rechts?’ Vrij snel nadat ik met mijn onderzoek was begonnen, werd me duidelijk dat ik er niet aan ontkwam om met een soort definitie te werken van wat ik nu eigenlijk wilde onderzoeken. Al was het alleen maar om een minimale ondergrens te hebben, aan de hand waarvan ik kon afbakenen wie ‘rechts genoeg’ is om in aanmerking te komen voor mijn onderzoek. Maar dat blijkt nog niet zo eenvoudig. Hoewel de term ‘extreemrechts’ vanaf de jaren vijftig in de wetenschap vaak is gebruikt, is er slechts beperkt overeenstemming over wat het inhoudt. Zo registreerde onderzoeker Cas Mudde halverwege de jaren negentig maar liefst 26 verschillende definities, die in totaal bestonden uit 58 ideologische kenmerken. In veel onderzoeken wordt de conclusie getrokken dat het fenomeen eigenlijk te ingewikkeld is voor een sluitende omschrijving. Dat heeft er ook mee te maken dat de term in het verleden vaak is aangewend om politieke opponenten te beschadigen en te criminaliseren. Ook ik worstelde aanvankelijk met de vraag aan welke kenmerken en aan hoeveel kenmerken iemand moet voldoen om in aanmerking te komen voor mijn onderzoek. Bij het onderzoek van Mudde in de jaren negentig kwamen bij de helft van de onderzochte studies naar extreemrechts dezelfde vijf elementen naar voren: 1) nationalisme, 2) racisme, 3) xenofobie, 4) antidemocratische houding en 5) de roep om een sterke staat. Maar stel dat je van deze vijf kenmerken uitgaat, zijn ze dan een soort checklist? Is het ook genoeg als iemand aan drie van de vijf kenmerken voldoet? En is er dan een kenmerk dat doorslaggevend is? Want wanneer je bijvoorbeeld het criterium van een ‘antidemocratische houding’ de doorslag laat geven, dan zouden zelfs sommige neonazigroepen niet eens extreemrechts zijn, omdat ze meer bezig zijn met samen bier drinken dan met het omverwerpen van de democratie. Daarnaast is de term ‘extreemrechts’ de afgelopen twee decennia uitgesplitst en wordt er nu ook gesproken over ‘radicaalrechts’, ‘nieuwrechts’, ‘nieuw rechts-radicaal’, ‘rechts-populistisch’, et cetera. De term radicaalrechts wordt vaak gebruikt voor organisaties, partijen, groepen en individuen die kritisch zijn ten aanzien van de democratie, maar die zich wel aan de politieke spelregels houden. Maar er zijn ook ideologische verschillen aan te wijzen. Zo streeft extreemrechts doorgaans naar een land waarin iedereen dezelfde etniciteit heeft (‘Nederland moet blank blijven!’) en wil radicaalrechts eerder een land waarin iedereen dezelfde cultuur uitdraagt (‘Buitenlanders moeten zich aanpassen of opzouten!’). Ook blijken ideologische categoriseringen weer per onderzoeker te verschillen. Veelzeggend is een anekdote van de Duitse politicoloog Michael Minkenberg over een internationaal gezelschap dat het maar niet eens kon worden over wat de titel moest zijn van een boek over nieuwe rechtse politieke partijen in Europa. Onderzoekers verzandden in een discussie of er moest worden gesproken over radicaalrechts, extreemrechts of populistisch rechts. De discussie liep zo hoog op dat iemand vervolgens grapte het boek dan maar Bad People in Europe te noemen. In het Engels wordt tegenwoordig far-right gebruikt, wat een overkoepelende term is voor ‘radicaal- en extreemrechts’. Maar omdat ‘ver rechts’ in Nederland niet echt gangbaar is, spreek ik zelf liever standaard over ‘radicaal- en extreemrechts’. Dat staat in mijn ogen voor het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van de burgerlijke vrijheden en grondrechten van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld. Hoewel ik inmiddels tientallen activisten heb ontmoet die nooit geweld zullen gebruiken, is het van doorslaggevend belang dat zij botsen met het gelijkheidsbeginsel en andere grondrechten wanneer zij hun idealen (‘verbod op islam!’, ‘geen uitkeringen voor allochtonen!’) in de praktijk zullen brengen. Het is niet zozeer de bedoeling om van iedere geïnterviewde na te gaan of diegene nu radicaal- of extreemrechts is. Maar een harde grens is voor mij wel: wil deze persoon minder grondrechten en burgerlijke vrijheden voor religieuze en etnische minderheden dan er op dit moment in Nederland zijn? Dit levert overigens met mijn onderzoeksgroep nauwelijks problemen op: vrijwel iedere geïnterviewde erkent radicaalrechts of extreemrechts te zijn en niemand ontkent idealen te hebben die botsen met de grondwet. Ze snappen allemaal wel waarom ze binnen deze definitie vallen. Het zijn met name de boze toetsenbordridders die zich minder in de definitie kunnen vinden en die zich aangesproken voelen. Die sturen in capslock berichten met de vraag of ze extreemrechts zijn wanneer ze voor Zwarte Piet zijn. Tegen hen zou ik willen zeggen: nee, je bent niet radicaal- en extreemrechts wanneer je voor Zwarte Piet bent als gevolg van warme herinneringen aan je jeugd. Maar als je vervolgens vindt dat er niet door Kick Out Zwarte Piet mag worden gedemonstreerd en demonstranten ‘moeten oprotten naar hun eigen land’, dan denk ik toch echt wel dat je radicaal- of extreemrechts bent.

Binnen deze definitie van radicaal- en extreemrechts zijn er drie hoofdstromingen: het cultuurnationalisme, het etno-nationalisme en het raciaal nationalisme. Hieronder zal ik toelichten wat die drie stromingen inhouden, omdat dat ook helpt bij het begrijpen van de gedachtegang van geïnterviewden.

Cultuurnationalisme Het cultuurnationalisme streeft naar één cultuur en is hoofdzakelijk anti-islam. Volgens cultuurnationalisten zullen het Westen en ‘islam’ nooit vredig met elkaar kunnen samenleven. Ze zijn ervan overtuigd dat migranten met een islamitische achtergrond stiekem een agenda hebben om iedereen te laten ‘islamiseren’. Zodra moslims een meerderheid in Nederland vormen, zullen ze de sharia gaan opleggen – zo menen cultuurnationalisten. Ze zien de arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko die in de jaren zestig naar Nederland kwamen als ongewenste gasten die zich maar niet willen aanpassen – en hetzelfde geldt voor de generaties erna. Daarbij hebben ze nogal een nauwe opvatting van wat integratie is. Het gaat voor hen niet zozeer om meedoen aan de samenleving, maar meer om assimilatie waarbij nieuwkomers (en de generaties na hen) een nieuwe cultuur volledig moeten overnemen en hun eigen cultuur en netwerken loslaten. Het boeit cultuurnationalisten weinig dat ambitieuze jonge mensen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond studeren, goeie banen hebben en Nederlands spreken. Zolang ze de islam niet afzweren, hebben ze voor hen afgedaan. In de ogen van cultuurnationalisten is iedere centimeter ruimte die moslims krijgen een verloren veldslag in een lopende cultuuroorlog. Of het nu gaat om halalvlees in de supermarkt, bidruimtes op het werk of moskeeën die worden gebouwd – het zijn voor cultuurnationalisten allemaal tekenen van een oprukkende ‘islamisering’, waarbij de eigen cultuur in de verdringing komt.

Etno-nationalisme Daarnaast is er het etno-nationalisme, al wordt het ook vaak volksnationalisme genoemd. Voor etno- nationalisten is ‘ras’, ‘volk’ of ‘etniciteit’ het bindende element als het gaat om wie tot de eigen groep behoort. Bij cultuurnationalisten kun je als migrant nog wel een van hen worden, mits je dus Nederlands spreekt, hard werkt, belasting betaalt, de islam afzweert en dusdanig assimileert dat je voor Zwarte Piet bent en een voorliefde voor boerenkool cultiveert. Bij etno-nationalisten zal iemand van een ander ‘ras’ nooit een van hen kunnen worden – ongeacht hoe goed diegene zich aanpast. Veel etno-nationalisten menen dat ze geen racist zijn: ze hebben níéts tegen andere rassen, ze willen er alleen niet mee samenleven en vinden dat elk volk of elk ras een eigen staat moet hebben. Dat het uitsluiten van mensen van een samenleving op grond van een etnische achtergrond zo’n beetje de definitie van racisme is, gaat totaal aan hen voorbij. Zelf vinden ze dat het wel meevalt omdat ze niet neerkijken op andere volkeren. Menselijke rassen of volkeren gaan volgens etno-nationalisten verloren zodra er gemengde relaties en huwelijken ontstaan. Of zoals een geïnterviewde het verwoordt: ‘Kijk, als je herdershonden hebt en je kruist er eentje met een poedel, dan komt daar geen herdershond uit. En als alle herdershonden dat doen, dan zijn er geen herdershonden meer. Ik hou van de specifieke eigenschappen van mijn volk. En ik wil dat mijn nakomelingen en mijn volk kunnen leven tussen hun eigen volk.’ Aanhangers van het etno-nationalisme vrezen dat ‘blanken’ een minderheid zullen worden in eigen land, onder meer als gevolg van migratie, gemengde huwelijken en dalende geboortecijfers. Het is om die reden dat ze ook fel tegen het feminisme zijn, want vrouwen die werken krijgen nu eenmaal minder kinderen. Eenmaal een verzwakte minderheid in eigen land of op eigen continent, zal de ‘blanke bevolking’ volgens etno-nationalisten bij een onvermijdelijke burgeroorlog of Derde Wereldoorlog het onderspit delven en uiteindelijk uitsterven. Deze omvolkingstheorie (ook wel bekend als The Great Replacement) is een primitieve en existentiële angst voor het ‘er niet meer zijn’. En dat alles verloren zal gaan wat het ‘blanke ras’ ooit heeft opgebouwd of bereikt, omdat er geen nageslacht meer zal zijn om de nalatenschap, de cultuur en de genen door te geven.

Raciaal-nationalisme Tot slot is er het raciaal-nationalisme, dit is met name te vinden bij neonazigroepen en white supremacists. Volgens raciaal-nationalisten is het ‘blanke ras’ superieur en heeft het een monopolie op schoonheid, kracht en intelligentie. Alle andere rassen zijn daar inferieur aan. En als andere rassen wel succesvol zijn, dan komt dit volgens raciaal-nationalisten alleen door bemoeienis van het witte ras. Oftewel, andere volkeren moeten dankbaar zijn voor het kolonialisme, anders waren ze nog verder achtergebleven. Waar etno-nationalisten hoofdzakelijk vinden dat elk volk een eigen staat moet hebben, zijn raciaal-nationalisten van mening dat zij zijn voorbestemd om over andere rassen te heersen. Volgens raciaal-nationalisten moeten minderheden zeker niet dezelfde rechten en vrijheden in een samenleving krijgen. Sterker nog, het liefst geven ze mensen met een andere etnische achtergrond helemaal geen grondrechten of burgerlijke vrijheden. Ze willen hen zo veel mogelijk onderdrukken en in sommige gevallen zelfs uitroeien. Raciaal-nationalisten vinden dat cultuurnationalisten te veel bezig zijn met de schuld geven aan islam en moslims, terwijl zijzelf menen dat moslims slechts een symptoom zijn. Volgens hen vormen ‘Joden’ of ‘zionisten’ een veel groter probleem omdat die immigratie, gelijkheidsdenken en gemengde huwelijken zouden promoten. Het doel hierachter zou zijn om het witte ras te verzwakken. Dit laatste is overigens ook een theorie die door een aanzienlijk deel van de etno-nationalisten wordt gedeeld.

Hoewel dit de drie voornaamste stromingen zijn, is het lastig om scheidslijnen te trekken of geïnterviewden in te delen. Radicaal- en extreemrechtse groepen zijn allerminst een uniform geheel en dat geldt al helemaal voor de activisten zelf. Als er al een officiële groepsideologie is, dan blijkt vaak dat zelfs de leiders die niet op alle punten onderschrijven en er het hunne van denken. Ook wordt veelvuldig binnen de drie stromingen aan standpunten geshopt. Zo zijn er etno-nationalisten die keihard voorstander zijn van het kapitalisme omdat het een competitief systeem is waarin de sterkste komt bovendrijven. Andere etno-nationalisten willen juist een verzorgingsstaat waarin goed voor burgers wordt gezorgd, van wieg tot graf. Of er zijn cultuurnationalisten die streven naar een homogene culturele staat en die tegelijkertijd een enorme fascinatie hebben voor , omdat ze segregatie als mogelijke oplossing zien om moslims uit de samenleving te weren.

Dit boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel komen de straatactivisten aan bod die het meest zichtbaar zijn, omdat hun demonstraties, acties en bezettingen veelvuldig de media halen. Het tweede deel zal gaan over degenen die nog altijd bezig zijn met het verleden: neonazi’s die terugverlangen naar nazi-Duitsland. En tot slot worden de studentikoze intellectuelen behandeld, die ook wel bekend zijn geworden onder de noemer alt-right en die veel heimelijker te werk gaan in hun activisme. Desondanks blijft het een netwerk waarbinnen sommige geïnterviewden overal opduiken. Ze staan op zaterdag te demonsteren tegen de komst van een moskee, drinken in de avond bier met neonazi’s die ze nog van vroeger kennen en op zondag volgen ze een lezing over etno-nationalisme. In de praktijk blijken ideologische verschillen makkelijk te kunnen worden overbrugd, zeker wanneer er een gezamenlijk doel of een persoonlijke band is. Tot slot ben ik in mijn onderzoek vijf ‘typen’ activisten tegengekomen. Dit zijn geen uitgewerkte psychologische profielen, maar het zijn wel mensen die allemaal min of meer dezelfde (levens)weg hebben afgelegd als het gaat om toetreding tot radicaal- en extreemrechts. De (1) Rechtvaardigheidszoekers zijn boos op de overheid, (2) Politieke Zoekers zijn op zoek naar bredere steun, (3) Spanningzoekers willen aanvankelijk vooral provoceren, (4) Sociale Zoekers zijn op zoek naar vriendschap of willen bestaande relaties bestendigen, en (5) Ideologische Zoekers zien hun deelname vooral als een ideologische queeste en ultieme zelfverwezenlijking. Hoewel deze ‘typen’ bij de verschillende vormen van activisme aanwezig zijn, worden ze besproken in het deel van mijn onderzoek waar ik ze het vaakst ben tegengekomen. Bij de openlijke straatactivisten zijn Rechtvaardigheidszoekers en Politieke Zoekers oververtegenwoordigd. Bij de neonazibeweging zie je veel Spanningzoekers en Sociale Zoekers. En de nieuwe en meer intellectuele alt-rightbeweging bestaat voor het leeuwendeel uit Ideologische Zoekers. Tot zover de taaie theorie, nu het avontuurlijke deel. Hij had wel vaker op een hoge locatie gestaan, maar nog nooit stond hij zo strak van de adrenaline als nu. Hij heeft vannacht nauwelijks geslapen, steeds keek hij op het scherm van zijn telefoon om te zien of het al tijd was om te vertrekken. Keer op keer herhaalde hij alle afspraken in zijn hoofd. Geen deuren forceren. Geen ruiten ingooien. Niets vernielen. Niets bekladden.

Het was precies zo gegaan als gepland. Nog voor zonsopgang stonden ze al op het dak van de moskee.

Straks zit hij weer een paar uur vast op het politiebureau. Inmiddels heeft hij al best wat 06- nummers van agenten in zijn telefoon staan. Ze weten wie hij is. Dat hij zich nooit verzet bij arrestatie. Als ze er zo zijn, dan is het van: joh, gast, loop even mee, gewoon even de auto in en dan gaan we een eindje rijden. Meestal doen ze hem niet eens handboeien om.

Waar blijft de politie? Wat als die vandaag ineens besluit helemaal niet te komen? Zouden jongeren van de moskee hen dan lynchen? Volgende keer moeten ze toch die persverklaring er eerder uitgooien. Als de NOS erover bericht, dan duurt het meestal niet al te lang voor ze in een warme politiecel zitten.

Een politiewagen in de verte. Niet eens met zwaailicht of sirene. En nog eentje. En nog eentje.

‘Zijn jullie er eindelijk? Het is best wel fris hierboven! Hebben jullie koffie meegenomen?’ roept hij. ‘Je wil zeker ook nog gevulde koeken?’ grapt de agent terug.

De politie zal zo naar boven komen. Dan nog een paar uurtjes wachten in de cel. En een boete in ontvangst nemen voor het betreden van verboden terrein. Maar aangezien de bezetting al op Facebook staat en de NOS heeft gehaald, zullen de donaties wel binnenstromen en is die boete gedekt. 1. KIJK ONS NU EENS SAMEN LINKS THEEDRINKEN!

Op het moment dat ik in 2015 aan mijn onderzoek begin, ken ik nog bijna niemand binnen radicaal- en extreemrechts. Goed, ik heb dan wel Felix, Hans en Tobias ontmoet en met minimale informatie hun Facebookprofielen gevonden, maar dat is het dan ook. Ik wil meer mensen leren kennen en dus begin ik aan een uitvoerige bestudering van zowel Facebookprofielen (wie is bevriend met wie), krantenartikelen over demonstraties en websites van politieke tegenstanders waarop radicaal- en extreemrechtse activisten met naam én foto’s aan de digitale schandpaal worden genageld. Eén naam komt algauw naar voren: Paul Peters, die al ruim twee decennia actief is binnen radicaal- en extreemrechts. Hij wordt onder meer genoemd als medeorganisator van Pro Patria, een gelegenheidscollectief dat in 2014 een ‘Mars voor de Vrijheid’ door de Schilderswijk heeft gehouden. De demonstratie van Pro Patria bestond uit zo’n honderdvijftig mensen, onder wie bekende radicaal- en extreemrechtse activisten, Vlaamse nationalisten, ADO-fans die net terugkwamen van een verloren thuiswedstrijd tegen Feyenoord, Assyrische christenen, bezorgde burgers en een handjevol Koerden, die allemaal meeliepen onder de vlag van een anti-IS-demonstratie. Ook blijkt Paul betrokken bij het in 2012 opgerichte Identitair Verzet. Deze actiegroep haalde en haalt regelmatig het landelijk nieuws met kleine mediagenieke acties, waaronder een slot om het hek van de Rotterdamse islamitische school Ibn Ghaldoun (2013) en de bezetting van moskeeën en panden waar mogelijk islamitische centra komen. Identitair Verzet is gemodelleerd naar het Franse Génération Identitaire – een in 2002 opgerichte radicaal- en extreemrechtse beweging die staat voor het behoud van de nationale identiteit. ‘Het Identitair Verzet stapt in waar de overheid verzaakt’, is een veelgebruikte kreet op sociale media. Identitair Verzet is een van de meest prominente anti-islamgroepen die na 2010 zijn opgekomen. Hoewel ze ook etno-nationalisten in de gelederen hebben, probeert Identitair Verzet qua propaganda en uitingen vooral aan te sluiten bij de leefwereld van ‘bezorgde burgers’. En dus zul je hen niet zo snel horen over rassentheorieën, maar gaat het eerder over kwesties als het uiterlijk van Zwarte Piet, het weren van islam (en moslims) uit de Nederlandse samenleving en een stop op werknemers uit Oost-Europa. Ook zet Identitair Verzet niet in op de vorming van een brede radicaal- en extreemrechtse beweging in Nederland, maar wordt er gekozen voor kleine acties die door een klein groepje mensen kunnen worden uitgevoerd, zoals een bezetting of het ergens ophangen van een spandoek. Vanwege zijn vele connecties, zijn bekendheid als activist en het feit dat hij al lang actief is bij radicaal- en extreemrechts, lijkt het me goed om kennis te maken. In juli 2015, een klein jaar na de demonstratie van Pro Patria, stuur ik een mail naar het algemene mailadres van Identitair Verzet met de vraag of ik Paul kan ontmoeten. Meestal heeft mailen weinig zin, maar tot mijn verbazing krijg ik al snel een mail terug met het voorstel om eens af te spreken – al blijft in het midden wie er gaat komen. Niet lang daarna ontmoet ik iemand van Identitair Verzet in een café in een studentenstad. Het is niet Paul Peters.

De twintiger die tegenover me zit, heeft een indrukwekkende baard en ook hij lijkt met zijn houthakkersoverhemd eerder op een hipster dan een neonazi. ‘Ik ben al lang politiek geïnteresseerd,’ vertelt Victor. ‘Ik maak me zorgen. Ik vind Nederland prachtig. Ik hou van dit land om wie we mogen, kunnen, willen zijn. Dat wil ik graag behouden en beschermen. Een moskee past niet in onze samenleving.’ Het verbaast me dat hij dit zegt, want hij heeft net verteld dat hij is opgegroeid in ’t Gooi en nu aan een universiteit studeert. Hoeveel last kan hij van moskeeën hebben? Maar Victor vindt dat moslims in Nederland te veel een parallelle samenleving vormen en niet meedoen aan de maatschappij. Hij keek wat er allemaal aan radicaal- en extreemrechtse groepen was en Identitair Verzet sprak hem het meeste aan. ‘Het slot om het hek van Ibn Ghaldoun vond ik mooi. Sowieso moest die school na de examenfraude gewoon dicht. Maar het was ook een mooie, doelgerichte actie. Het was puur gericht tegen ouders die hun kinderen per se naar een islamitische school willen sturen en niet zozeer tegen migranten die hun best doen om op te gaan in de maatschappij. En er was niks vernield, dat vond ik ook belangrijk. Een betere samenleving begint niet met vernielingen en geweld.’ Op Facebook had Victor gezien dat Identitair Verzet ook borrels organiseert en hij was er gaan kijken. ‘Het is makkelijk om je naar buiten toe netjes voor te doen en toch allemaal extremisten in je gelederen te hebben. Maar van Identitair Verzet kreeg ik een positieve indruk. Ik zag een gemêleerd gezelschap: normaal, op niveau.’ Nadat we ruim anderhalf uur hebben gepraat, bedank ik Victor voor ons gesprek en zeg tegen hem dat ik alsnog Paul zou willen ontmoeten. Hij belooft het door te geven.

Een paar weken later sta ik in de hal van een station bij het afspreekpunt. Ik stuur Paul een bericht dat ik er ben. ‘O, is het vandaag? Ik dacht dat het morgen was,’ stuurt hij terug. Terwijl ik geërgerd zucht, verschijnt hij met een grote grijns vanachter een paal in de stationshal. ‘Grapje!’ Hij heeft blond krullend haar, draagt de lange zwarte jas waarmee hij vaak op foto’s staat en oogt ontspannen. We lopen door een verouderd winkelcentrum naar een lunchroom. De zaak is donker ingericht met veel zwartgeverfd hout, paarse stoelen en een donker systeemplafond met gouden randen. Achterin is nog een rookruimte. De vrouw achter de bar groet Paul en vraagt hoe het gaat. Hij overhandigt zijn telefoon en oplader aan haar, en zonder iets te vragen steekt ze die achter de bar in het stopcontact. ‘We kennen deze mensen goed,’ legt hij uit. ‘Vroeger deden ze ook nog weleens iets op rechts en sindsdien is dit een ontmoetingsplek voor ons.’ We bestellen allebei een muntthee en hij grapt dat hij nooit extreemrechts kan zijn: ‘Kijk ons nu eens samen links theedrinken! En dan ook nog Marokkaanse munt!’ Ik vertel hem over mijn plan om onderzoek te doen. Omdat een deel van dit eerste gesprek in 2015 in Elsevier Weekblad is afgedrukt, noem ik hier zijn volledige naam. Paul groeide op in het Haagse Transvaalkwartier en sloot zich al jong aan bij de radicaal- en extreemrechtse politieke partij CP’86. Toen deze in 1998 werd verboden, ging hij mee met de radicale vleugel, naar eigen zeggen vooral vanwege zijn sociale omgeving, ‘niet zozeer omdat ik de idealen deelde’. Het keerpunt vormde zijn veroordeling voor de vernieling van een Joodse begraafplaats in 2001. ‘Het was een schanddaad, en heeft me met de neus op de feiten gedrukt. Ik heb er een celstraf voor uitgezeten, de schade vergoed, excuses gemaakt en er een schepje bovenop gedaan door vrijwilligerswerk te doen.’ Zelf zegt hij dat hij niet meer zo extreem is als vroeger. ‘Ik wil de democratie niet omverwerpen en ik voer alleen actie volgens de regels voor thema’s waar ik me zorgen over maak: islamisering, de multiculturele samenleving, de EU en het illegalenprobleem. Ik beschouw mezelf als radicaalrechts.’ Hij doet het klinken alsof Identitair Verzet een soort geëngageerde vereniging is die zich inzet voor een betere samenleving. Vlak voor onze eerste ontmoeting heeft Identitair Verzet een storm van kritiek gekregen toen het aankondigde huisbezoeken te zullen brengen aan gemeenteraadsleden die in Gouda voor de komst van een moskee in de voormalige PWA-kazerne wilden stemmen. Zelf snapt hij de ophef niet zo: ‘Gewoon een ludieke actie, net zoiets als de PvdA die met een roos op pad gaat. Dat mensen zo’n aankondiging als een zware bedreiging zien, zegt meer over hen dan over ons.’ Maar Paul kan wel zeggen dat hij binnen de kaders van de wet wil blijven en alles ludiek wil doen, met die moskeebezettingen overtreedt hij wel degelijk de wet – hij krijgt er immers een boete voor. Toch vindt hij het allemaal weinig indrukwekkend. ‘Zo’n bezetting valt voor mij in dezelfde categorie als lopen door het rode stoplicht,’ zo verdedigt hij de bezettingsmethode. ‘Wil je niet een keer mee het dak op? Leuk voor je onderzoek…’ ‘Geen denken aan,’ zeg ik.

Ik heb ook nog wat vragen over de demonstratie van Pro Patria, die een klein jaar ervoor zo veel opschudding heeft veroorzaakt. De zogeheten ‘Mars voor de Vrijheid’ door de Haagse Schilderswijk moest worden afgebroken, omdat woedende radicale moslims en rellende wijkbewoners de route hadden versperd. Pro Patria was op last van de politie en met veel protest uit de Schilderswijk geleid. Hoe kijkt hij daarop terug? Paul vertelt dat hij het nog steeds een geslaagde actie vindt. De toenmalige Haagse burgemeester Jozias van Aartsen (VVD) had immers de uit de hand gelopen demonstratie van Pro Patria aangegrepen om voorlopig op grond van de openbare orde demonstraties in de Schilderswijk te verbieden. En dus konden radicale moslims niet meer in de wijk demonstraties ontplooien waarbij ze eerder de Islamitische Staat hadden aangemoedigd. ‘Het hele land sprak schande van de openlijke pro-IS-betogers in de wijk, maar niemand deed iets,’ vertelt hij in de rookruimte van het restaurant, waar hij shag rookt. ‘Onze demonstratie was van meet af aan een win-winsituatie. Als we zonder problemen door de Schilderswijk zouden lopen, gaven we het signaal af dat we als Nederlanders genoeg hadden van de openlijke steun aan IS. En als we werden belaagd, dan zouden we aantonen dat je als Nederlander niet meer normaal door de wijk kon lopen.’ Toch zegt hij dat hij niet meer zo snel grote demonstraties zal initiëren. ‘Ik heb in het verleden als actieleider meerdere demo’s georganiseerd met honderdvijftig, tweehonderd man. Maar zoiets heeft een hoog afbreukrisico. Er waren altijd wel ergens een paar jongens die de Hitlergroet deden en daar ging dan alle media-aandacht naartoe. Ik doe nu liever kleinere acties met mensen die ik vertrouw, dan is de kans kleiner dat het uit de hand loopt of dat onze boodschap verkeerd overkomt.’

Ik gebruik het interview met Paul samen met nog een aantal interviews van andere deelnemers aan de Pro Patria-demonstratie voor een verhaal in Elsevier Weekblad dat ik al langer wil maken. De kop luidt: ‘Het is stil rond Pro Patria: wie zijn ze en wat willen ze?’ Drie weken later verschijnt er op de website van de Anti Fascistische Aktie Nederland (AFA Nederland) een artikel met de kop: ‘Laat Elsevier haar journalistieke verplichtingen nakomen’. Mij wordt een ‘weinig kritische houding’ en ‘politieke vooringenomenheid’ verweten, waarbij het argument is dat ik geen antifascisten heb gebeld voor informatie. ‘Maar voor in de toekomst, beste journalisten, wij hebben expertise over extreemrechts en voorzien jullie graag van een stuk goed onderbouwde duiding. Neem gerust contact op.’ Het blog zoemt algauw rond in radicaal- en extreemrechtse kringen en zal heel wat deuren openen. Meer dan eens zorgt het ervoor dat twijfelende interviewkandidaten alsnog overstag gaan. Paul belt me lachend op: ‘Ik moet zeggen: ik had zo m’n bedenkingen bij je. Maar als je de antifascisten boos hebt gemaakt, dan moet er wel iets goeds aan je zijn!’ 2. DIT IS EEN MADURODAM-DEMONSTRATIE

11 oktober 2015. Nog voor mijn zwangere buik kan worden geraakt door een high kick die per ongeluk mijn kant op komt, word ik aan mijn jas naar achter getrokken door Alptekin Akdogan, bekend twitteraar en PvdA’er, die uit nieuwsgierigheid vandaag ook bij de Pegida Nederland-demonstratie in Utrecht is gaan kijken. ‘Pas alsjeblieft op!’ zegt hij tegen me, wijzend op mijn buik. Ik was zojuist onbedoeld precies tussen Pegida-demonstranten en een handjevol antifascisten beland. De antifascisten hadden bij hun eigen demonstratie op het Janskerkhof moeten staan, maar zijn er toch in geslaagd om bij Pegida te komen. Ik schat dat er vandaag ongeveer honderdvijftig Pegida-demonstranten zijn. Lang niet iedereen is uit op een matpartij: er zitten ook genoeg ouderen tussen die op hun scootmobiel of met een klein hondje op de arm naar Pegida-leider Edwin Wagensveld luisteren. Die probeert op het podium zijn speech te houden, maar moet deze telkens onderbreken omdat antifascisten en andere tegendemonstranten de bijeenkomst verstoren. Een Turkse man met snor die al ruim de vijftig is gepasseerd, schuifelt met een plastic tasje tussen de toehoorders door. Hij is duidelijk niet van Pegida, maar nog voor ik hem kan vragen wat hij hier komt doen roept hij ineens vanuit het niets: ‘Holland is de baas!’ Een woedende kale man in een zwarte trui stuift op hem af en begint te schreeuwen: ‘Hoeveel jaar heb jij hier gewerkt?! Heb jij ooit gewerkt?!’ De Turkse man lijkt weinig onder de indruk en gebruikt zijn wijsvinger om zijn woorden kracht bij te zetten: ‘Meer dan vierentwintig jaar heb ik hier gewerkt! Holland is geen racistisch land!’ Inmiddels verzamelen zich meer Pegida-demonstranten om de Turkse man heen. ‘Jongens, terugkomen!’ verzucht Wagensveld vanaf het podium. Nog voor het uit de hand kan lopen, wordt de Turkse man net als de antifascisten door de politie weggeleid. Ik vind zelf de stemming nogal opgefokt, maar de aanwezige oorlogsverslaggever Hans-Jaap Melissen meent dat het allemaal niet zo spannend is. ‘Vergeleken met de Arabische Lente is dit een Madurodam-demonstratie.’

Het is de vandaag de eerste bijeenkomst van Pegida Nederland en ik heb geen idee wat ik qua opkomst kan verwachten. Pegida staat voor Patriotische Europäer Gegen die Islamisierung des Abendlandes (Patriottistische Europeanen tegen de islamisering van het Avondland) en was in het najaar van 2014 in Duitsland met een handjevol mensen begonnen met demonstreren. Rondom de aanslag op het Franse tijdschrift Charlie Hebdo in januari 2015 was het Pegida gelukt om ruim 25.000 demonstranten in Duitsland op de been te krijgen. Maar nadat nog diezelfde maand was uitgelekt dat Pegida-voorman Lutz Bachmann zich als had uitgedost en bovendien in september 2014 migranten in een Facebookbericht had gekwalificeerd als ‘vee’, ‘klootzakken’ en ‘afval’, wist ze een stuk minder mensen te trekken. Bachmann is er vandaag ook bij maar wil geen interviews geven. Hetzelfde geldt voor een andere spreker: de Britse Tommy Robinson, medeoprichter en voormalig leider van de English Defence League (EDL). Robinson heeft in de loop der jaren al een behoorlijk strafblad opgebouwd. Even leek het erop dat hij van zijn ideeën was afgestapt toen hij in 2013 met veel bombarie de EDL verliet. ‘Ik erken zowel de gevaren van radicaal- en extreemrechts als de voortdurende behoefte om de islamistische ideologie te bestrijden met betere democratische ideeën, in plaats van met geweld,’ zo zei hij tijdens een persconferentie, die was opgezet door de anti-radicaliseringsdenktank Quilliam Foundation. Lang duurde die fase niet, want nadat Robinson in 2014 nog een openstaande straf had moeten uitzitten voor hypotheekfraude, profileerde hij zichzelf weer als radicaal- en extreemrechtse activist. Omdat ik vandaag meer geïnteresseerd ben in de demonstranten, luister ik slechts met een half oor naar wat de sprekers zeggen. Bovendien hebben ze allemaal dezelfde cultuurnationalistische retoriek: tegen migratie, tegen islam en veel oproepen om de eigen cultuur en identiteit te behouden.

Het Pegida-logo bestaat uit een poppetje dat een aantal symbolen in de prullenbak gooit: van de vlag van de Islamitische Staat, de vlag van de antifascisten, de bekende hamer en sikkel van de communisten en het hakenkruis van nazi-Duitsland. Met het weggegooide hakenkruis wil Pegida uitdragen dat het niks opheeft met het nazisme, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er vandaag aardig wat bekende neonazi’s zijn die ik ken van foto’s van andere demonstraties. ‘Op zo’n eerste demonstratie komt altijd een gemengd publiek af,’ vertelt een jongen van de ordedienst me, die te herkennen is aan zijn oranje hesje. ‘Als er iets nieuws is, dan wil je toch even kijken wat het is en wie hierop afkomt.’ Maar, zo vertrouwt hij me toe, uiteindelijk zijn alle bekende activisten hier voor hun eigen belang. ‘Iedereen wil weten of er nog wat te rekruteren valt.’ Ik spreek de jongen van de ordedienst aan omdat hij aan de rand van de demonstratie staat. Ik vind het moeilijk om dichterbij te komen omdat overal fotografen zijn en mensen met smartphones staan te filmen. Het is een dilemma waar ik vaker mee zal worstelen: als je tussen de demonstranten gaat staan, kan het erop lijken dat je de demonstratie steunt en een fellow traveller bent. Maar als je erbuiten blijft staan, spreek je niemand. De oplossing leer ik ook al vrij snel: vrijwel elke demonstratie of actie heeft een pre- en een afterparty.

Ook Raffie Chohan1 (1951) uit zal vandaag spreken namens Dutch Defence League, waarvan zijzelf het enige lid is. Ik herken haar wanneer ze met haar hoedje, zonnebril en roodgeverfde haar bij het Vredenburg uit de auto stapt. Voorafgaand aan deze demonstratie van Pegida heb ik als journalist al eens koffie met haar gedronken omdat ik meer over Pro Patria wilde weten. Sindsdien heeft ze me steeds gevraagd of ik echt vandaag wel zou komen. ‘Raffie, ik ben er!’ zwaai ik naar haar. Ik zie twee ‘stillen’ van de politie een notitie maken en vrees dat nu wordt genoteerd dat ik haar grootste fan ben. Ze is zoals altijd keurig gekapt en wuift gracieus met haar roodgelakte nagels naar het publiek alsof ze de koningin zelve is. Raffie heeft een Indische achtergrond en werd geboren op Java, als kind van een Pakistaans-islamitische vader en een christelijke moeder. Haar vader was zeer gewelddadig en eiste dat de rest van het gezin zich aan hem onderwierp. Raffie vluchtte op haar achtste met haar moeder naar Nederland en sindsdien heeft ze altijd een afkeer gehad van de islam. ‘Inderdaad, dé islam. Ik geloof niet in een gematigde islam.’ Want, zo meent ze, zodra moslims in de meerderheid zijn zullen ze de sharia gaan opleggen. Vanaf 2013 zocht ze via internet contact met gelijkgestemden en speechte ze onder meer bij rechtse demonstraties in Berlijn en Frankrijk. Bij een protest van Pegida Duitsland in Wuppertal ontmoette ze Wagensveld. Raffie wil vooral haar stem laten horen en doet dat op alle mogelijke manieren – of het nu in de vorm van een speech, vlog of een interview is. Ook zoekt ze voortdurend contact met islamkritische opiniemakers als Joost Eerdmans (ex-LPF’er en inmiddels weer Tweede Kamerlid voor JA21) en Afshin Ellian, die zij als gelijkgestemden ziet en die ze bewondert. Ze heeft hun weleens de hand geschud, maar tot warme banden heeft het niet geleid.

De Pegida-demonstratie in Utrecht moet haar grote doorbraak in Nederland worden, maar zal eindigen in een jarenlange, slepende strafzaak.2 In haar speech op het Vredenburg zegt Raffie die dag onder meer dat ‘de massieve inteelt in de islamitische cultuur vrijwel onomkeerbare schade brengt aan moslims, met inbegrip van grote schade aan de intelligentie en geestelijke gezondheid van moslims’. En: ‘Een andere reden om moslims te verachten en te haten is om hun krankzinnige ideologie, want het is nooit de religie van vrede.’ Na de demonstratie maakt het Openbaar Ministerie (OM) bekend Raffie te willen vervolgen voor groepsbelediging en het aanzetten tot haat en discriminatie. Wanneer ze voor verhoor op het politiebureau moet komen, kijken de twee vrouwelijke agenten die haar moeten verhoren vreemd op. ‘Ze hadden eigenlijk een ander soort persoon verwacht en vroegen of ik wel mijn legitimatie had laten zien. Ik zei: “Had u verwacht dat ik met tatoeages en met piercings en weet-ik-veel-wat zou verschijnen?” Ja, dat was over het algemeen wel het beeld dat ze van activisten hebben, zeiden ze. Daar heb ik hartelijk om gelachen. En zij ook. Ze deden gewoon hun werk, maar dan zie je toch dat er een soort vooroordeel is, hè?’ Aan haar zaak vallen twee dingen op. Ze wordt allereerst vervolgd zonder dat er door iemand aangifte is gedaan van groepsbelediging en/of aanzetten tot haat, iets wat vrij uitzonderlijk is in Nederland. En ten tweede kan ze nauwelijks op steun rekenen van de demonstranten die bij Pegida nog instemmend naar haar speech luisterden en ervoor klapten. Het is een mechanisme dat ik in de jaren erop vaker zal zien: op het moment dat veroordeling dreigt ben je grotendeels op jezelf aangewezen.

De demonstratie van Pegida verloopt vanwege de vele vechtpartijen aan de randen zeer onrustig. Omdat antifascistische tegendemonstranten steeds dichterbij komen, wil ik weg. Dat lukt niet, want inmiddels staan die in alle zijstraten te schreeuwen. Ook de harde kern van FC Utrecht is inmiddels komen opdagen om Pegida te verdedigen. De mensenmassa wordt steeds onoverzichtelijker en ik vraag ik me af of er genoeg politie is om iedereen uit elkaar te houden, nu verschillende groepen over de hoofden van agenten tegen elkaar staan te schreeuwen. Ik ben niet de enige die het ziet ontsporen. Horecagelegenheden halen hun terrastafels binnen, in een restaurant gaat het brandalarm af nadat er een rookbom naar binnen is gegooid. Klanten die verderop in de Bijenkorf aan het winkelen zijn wordt gevraagd de winkel via de parkeergarage te verlaten omdat ook het warenhuis de deuren op de begane grond dichtgooit. Voor mijn eigen veiligheid ben ik zelf ook een kledingwinkel binnengegaan, maar ik word eruit gezet wanneer het personeel besluit om de boel dicht te gooien en de rolluiken omlaag te doen. ‘Maar ik ben zwanger,’ werp ik nog tegen. ‘Niet ons probleem,’ snauwt de kledingverkoopster terwijl ze me naar buiten werkt.

Wanneer ik om me heen kijk zie ik nog één smalle zijstraat die niet is vergeven van de demonstranten. Het is mijn enige kans om uit deze mensenmassa weg te komen voor het uitmondt in een massale vechtpartij. Ik loop tussen de agenten door die de toegang in de steeg bewaken en leun tegen de muur om uit te rusten. Ik leg mijn hand op mijn zwangere buik en maak in gedachten excuses aan het jongetje dat erin zit. Ook al is het niet zonder risico, ik vind toch dat ik terug moet – al is het alleen maar om wat telefoonnummers en e-mailadressen van mensen te regelen. Er zijn hier zo veel potentiële interviewkandidaten en hoe ga ik anders mensen vinden? Maar als ik terug naar het Vredenburg wil lopen, houden agenten me tegen. Ik vertel ze dat ik journalist ben en laat mijn perskaart zien, die ik al een jaar eerder had moeten verlengen. ‘Sorry, mevrouw, uw perskaart is verlopen. Ik kan u echt niet doorlaten,’ zegt de agent op vriendelijke maar besliste toon. Ik geef het op voor vandaag, het is niet anders. Op weg naar mijn auto, die ik met het oog op eventueel rondvliegende stenen niet te dicht bij de demonstratie heb geparkeerd, loop ik achter de antifascisten langs die nog steeds proberen het plein op te komen. ‘Toen niet! Nu niet! Nooit meer fascisme!’ scanderen ze met gebalde vuisten. Op nieuwssites lees ik later dat twaalf antifascisten zijn opgepakt.

1. Raffie Chohan wordt bij naam genoemd omdat ik haar eenmaal voor Elsevier Weekblad heb geïnterviewd en zij bovendien zelf de openbaarheid zoekt. 2. Anno 2021 is Chohans zaak na een veroordeling bij de rechtbank en het Gerechtshof door de Hoge Raad weer terugverwezen naar het Gerechtshof. In hoger beroep kreeg Raffie steun van NVU-voorman Constant Kusters, die niet bij de demonstratie in 2015 was en ook niks met Pegida te maken wil hebben. In april 2021 wordt Chohan na haar cassatiezaak door het Gerechtshof vrijgesproken. 3. BEN IK NOU ZO’N DEBIEL OMDAT IK DEZELFDE DENKBEELDEN HEB?

Ik was naar Pegida gegaan om een eerste indruk te krijgen. Ik had een aantal bekende gezichten herkend die ik ook al op foto’s van Pro Patria had gezien, maar tot echte gesprekken was het nog niet gekomen. Enkele weken na de Pegida-demonstratie krijg ik een uitnodiging van Identitair Verzet om naar een kennismakingsavond in Noord-Holland te komen, waar ze iets over zichzelf zullen vertellen aan mensen die zich misschien willen aansluiten. In contact komen met gesloten netwerken is altijd een kwestie van een lange adem en veel kopjes koffie, waarbij ik inmiddels heb geleerd dat je iedere uitnodiging moet aangrijpen. En dus reis ik in november 2015 na etenstijd naar treinstation Koog-Bloemwijk (tegenwoordig Koog aan de Zaan), waar we moeten verzamelen. Ik herken Dimitri van de Pegida-demonstratie in Utrecht. Hij staat met zijn handen in zijn zakken en heeft zijn capuchon ver over zijn hoofd getrokken, waardoor alleen zijn scherpe kaaklijn zichtbaar is. Ook zijn er drie andere activisten van Identitair Verzet, onder wie Jonna. Nog zes belangstellenden voegen zich bij het gezelschap. We wandelen naar een wijkcentrum dat nabij het station ligt. ‘We moeten het helaas altijd op deze manier doen,’ zegt Dimitri. ‘Voor je het weet duikt er een stel antifascisten op en kom je het gebouw niet meer uit.’ In het wijkcentrum zitten we in een zaaltje onder een systeemplafond en tl-lampen. Er gaan glazen met koffie en thee rond en er zijn koeken. Ik besluit buiten de kring te gaan zitten met een opschrijfboekje. Nog voor het rondje kennismaken goed en wel van start is gegaan zijn twee belangstellenden al tegen elkaar aan het opbieden over wat ze ooit hebben gedaan. Een boomlange twintiger die zich voorstelt als Ben en die er met trainingspak en petje uitziet als een van de laatste gabbers in Nederland, vertelt dat hij een spandoek aan de Coentunnel heeft gehangen met daarop: GEEN AZC, GRENZEN DICHT! Een vrouw van in de vijftig, geheel in het paars gekleed en met een grijze uitgroei van zeker tien centimter in haar met henna geverfde haar, schrijft weleens voor het anti-islam weblog E.J. Bron, zo vertelt ze. En ze heeft via de site van Identitair Verzet flyers en stickers besteld met daarop: ISLAMISTS NOT WELCOME en STOP ISLAMTERREUR. ‘Ik heb er zelfs eentje bij de moskee in de bus gedaan!’ glundert ze. Daarnaast zijn er nog twee jeugdvrienden gekomen die beiden ondernemer zijn. Ze grijpen het voorstelrondje aan om vooral hun ergernissen te delen over wat er allemaal mis is met Nederland. Ook zit er nog een jongen van een jaar of twintig bij die zo stil is dat ik het bijna verdacht vind: zou het een infiltrant zijn? Een vijftiger met lange grijze paardenstaart vertelt dat hij een boete heeft gekregen voor het bedreigen van een politicus met een migratieachtergrond. Dimitri, die tot dan toe onderuitgezakt heeft gezeten, veert overeind. ‘Ik had erover gelezen, maar ik had geen idee dat jij dat was!’ Meteen vliegt de term ‘meten met twee maten’ over tafel. ‘Hoe kan het dat er zo weinig bedreigers van Geert Wilders voor de rechter komen, terwijl jij wordt aangepakt?’ zegt Dimitri hoofdschuddend. Ook andere aanwezigen grijpen de kans aan om hun onvrede te uiten, wat zich het beste laat samenvatten als: de Nederlandse overheid doet alles voor mensen met een migratieachtergrond, maar de autochtone Nederlander wordt op alle mogelijke manieren door de eigen overheid uitgeknepen.

Jonna probeert de klaagzang om te buigen in een oplossing. Ze vertelt dat ze actief is geworden bij Identitair Verzet omdat het voor haar een positieve insteek heeft: ‘Behoud van je eigen cultuur, behoud van je eigen identiteit, behoud van wat mooi is. Het behouden van wat behouden moet blijven,’ somt ze op. Ze legt uit dat er verschillende manieren zijn om bij te dragen. ‘Degenen die op het dak van de moskee klimmen hebben doorgaans al een strafblad en vinden het niet erg om dat te doen. Maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen dat wil, ik ga zelf ook het dak niet op.’ Bij de laatste moskeebezetting deed ze de woordvoering. In het persbericht dat Identitiair Verzet aan de media stuurde stond een telefoonnummer vermeld. ‘Ik las in de media dat we niet bereikbaar waren voor commentaar. Nou, ik heb de hele dag naast de telefoon gezeten en er is niet één keer gebeld,’ zegt Jonna. Daarnaast zijn er andere activiteiten: flyers uitdelen, mensen naar acties brengen of geld inzamelen. Er gaan stapels stickers rond en truien die je kunt kopen. Van de opbrengst worden acties bekostigd, waaronder de boetes van de jongens die wél op het dak van de moskee gaan. Daarnaast gaat de biografie van Michiel de Ruyter van J.G. Kikkert rond, met de tip deze vooral te lezen.

‘Wie ben jíj eigenlijk?’ vraagt een van de twee ondernemers me na een uur. Ik vertel dat ik journalist ben bij Elsevier Weekblad, maar dat ik nu onderzoek doe naar radicaal- en extreemrechts. ‘O ja, Elsevier… Ja, dat vind ik wel goed,’ zegt hij. ‘Dat is eigenlijk het enige wat ik nog lees. Afshin Ellian vind ik goed.’ Voor de rest lijkt niemand vraagtekens te hebben bij mijn aanwezigheid. Ondertussen is Dimitri de regie over het gesprek kwijt. De gabber in het gezelschap wil weten of hij lid kan worden. ‘Je kan geen lid worden,’ zegt Dimitri. ‘Je kan wel geld geven.’ ‘Waarom kan ik geen lid worden?’ ‘Dan moeten we een stichting zijn. Als je dat wilt, moet je je inschrijven bij de Kamer van Koophandel en dan is ook je adres te vinden voor anderen.’ ‘Daar zou ik anders geen problemen mee hebben,’ zegt de gabber. ‘Ik zou het zo op mijn huisadres zetten, hoor.’ ‘Dan heb je straks extreemlinks aan je deur. Dat wil je niet.’ ‘O, dat maakt mij niks uit,’ houdt hij vol. ‘Laat maar komen.’ Een van de ondernemers heeft nog een vraag. ‘Wat hebben die moskeebezettingen nou eigenlijk voor zin? Hebben jullie er ooit de komst van een moskee mee tegengehouden?’ ‘Nou nee,’ zegt Dimitri. ‘Maar...’ ‘Je moet niet op het dak gaan staan, je moet zo’n ding gewoon in de fik steken!’ roept de gabber. ‘Ja,’ zegt een van de ondernemers. ‘Dit is toch veel te soft, man…’ Dimitri klemt zijn kaken op elkaar, schraapt zijn keel en nog voor hij kan uitvallen neemt Jonna het gesprek over. ‘Je kan misschien vinden dat het niet genoeg is, maar wij proberen wel zo veel mogelijk binnen de wet te blijven,’ legt ze uit. ‘Binnen de wet? Alsof die moslims met hun sharia binnen de wet blijven!’ roept de vrouw in het paars. ‘Hiermee ga je echt niet winnen, hoor!’ Jonna haalt een keer diep adem en zegt dan resoluut: ‘Wij zijn een organisatie die geen strafbare dingen doet. Oké, we gaan weleens ergens op het dak staan terwijl het niet mag. Maar dat zijn overtredingen, geen misdrijven. En dat houden we bewust zo. Anders breng je jezelf in een positie waarin er niet meer naar je geluisterd wordt. Je bereikt er níks mee.’ Nog voor iemand iets kan zeggen vervolgt ze: ‘Het is heel makkelijk om te zeggen wat we zouden moeten doen. Maar wij dóén tenminste iets. Als jullie vinden dat het anders moet, dan staat het je vrij om iets anders te doen. Wij zullen in ieder geval geen moskeeën in brand steken.’

Ik ben verbaasd over hoe snel de discussie is verschoven naar de inzet van geweld. In wetenschappelijke studies naar radicale en extremistische groepen wordt er nog weleens een tamelijk hard onderscheid gemaakt tussen groepen en individuen die binnen de grenzen van de wet blijven (radicaal) en degenen die eroverheen gaan (extremistisch). Radicalen streven daarbij geweldloos veranderingen na, terwijl extremisten geweld goedkeuren en soms zelf ook inzetten als methode. Toch lijkt het er deze avond op dat dit slechts een papieren werkelijkheid is, nu de discussie snel is overgegaan in het aanmoedigen en rechtvaardigen van geweld. Ik vraag me af wie hier nu de extremisten zijn: degenen die de avond hebben georganiseerd voor de nieuwe aanwas, of degenen die zich hebben aangemeld? Na anderhalf uur besluit Dimitri dat het wel genoeg is geweest. ‘Dank allemaal voor jullie komst. Mochten we iets voor jullie te doen hebben, dan nemen we nog contact op.’ De aanwezigen zijn de deur nog niet uit of hij zegt: ‘Die zien we nooit meer terug. Ze mogen doneren en ons steunen, maar verder kan ik hier he- le-maal niks mee.’ Ik vraag of ze vanavond nog ergens op hebben gelet, maar volgens Jonna zijn er niet echt selectiecriteria. ‘Mensen moeten vooral weten waar het over gaat. Het moet niet zo zijn dat ze alleen maar boos zijn over vluchtelingen die een uitkering krijgen of een azc dat bij hen in de buurt komt. We kunnen altijd mensen gebruiken voor een folderactie of voor het plakken van stickers. Maar ze moeten er dan wel een beetje fatsoenlijk uitzien als ze iemand aanspreken en er niet in een trainingspak staan. Je wilt niet mensen meenemen die op voorhand anderen al afschrikken. En het is belangrijk dat ze onze boodschap goed kunnen verkondigen, dat we niet zozeer islam of moslims kapot willen maken maar dat we vooral voor het behoud van onze cultuur en tradities zijn.’ Dimitri kan zijn ergernis over de gabber op de bijeenkomst niet onderdrukken: ‘Echt, die gast… Dat vind ik zelf ook nog wel een dingetje, hoor. Toen ik zelf in het begin in nationalistische kringen ging kijken, dacht ik ook bij sommige types: wat een idioten zitten hier. Ben ik nou zo’n debiel omdat ik dezelfde denkbeelden heb?! Maar inmiddels weet ik dat ook gewoon slimme mensen met een belangrijke baan het met me eens zijn. Die durven er niet mee naar buiten te treden omdat ze bang zijn om in de media te komen, hun baan te verliezen en daarna niet meer voor hun gezin te kunnen zorgen. En daarom krijgen wij soms echt gekkies binnen. Want die gekkies hebben niets te verliezen. En dan krijg je dus dit soort avonden…’ Hij zucht. ‘Maar goed, je moet het positief inzien, als je er maar een of twee hebt die zich willen inzetten en die je kunt gebruiken, dan is het in principe al winst.’ 4. RECHTVAARDIGHEIDSZOEKERS: JE KAN DEGENE ZIJN DIE DAADWERKELIJK DE STRAAT OP GAAT

De kennismakingsavond bij Identitair Verzet is een voorbeeld bij uitstek van hoe een deel van de potentiële aanwas zich aanmeldt uit boosheid: het zijn mensen die zich niet door de overheid gezien en gehoord voelen. Zoals ik al eerder schreef, zag ik gedurende mijn onderzoek vijf verschillende ‘typen’ activisten, die min of meer dezelfde (levens)weg hebben afgelegd voordat zij zich aansloten bij radicaal- en extreemrechts. Hoewel deze ‘typen’ zich doorgaans makkelijk in het gehele radicaal- en extreemrechtse landschap begeven, bespreek ik ze in de delen van het boek waar ik ze het vaakst tegenkom. Bij de openlijke straatactivisten zie ik veel Rechtvaardigheidszoekers en Politieke Zoekers. In het tweede deel van dit boek zullen de Spanningzoekers en Sociale Zoekers worden besproken die je veel in neonazikringen ziet. En tot slot zullen in het laatste deel bij het behandelen van de nieuwe alt-rightbeweging de Ideologische Zoekers aan bod komen. Met name binnen de zichtbare straatactivisten die je veelvuldig bij demonstraties vooraan ziet staan, bestaat een groot deel van de activisten uit wat ik ‘Rechtvaardigheidszoekers’ ben gaan noemen. Deze Rechtvaardigheidszoekers voelen zich door de overheid in de steek gelaten of hebben geliefden, vrienden of kennissen die zich gedupeerd voelen. Ze zien hoe zijzelf en de mensen die ze kennen zich door het dagelijks leven heen worstelen: mensen die keihard werken, belasting betalen en die op de een of andere manier de dupe zijn geworden van verkeerd overheidsbeleid of falende instanties. Hierdoor kunnen ze niet de armoede ontstijgen waarin zij doorgaans leven. Rechtvaardigheidszoekers identificeren zich met ‘de hardwerkende Nederlander’ die volgens hen op alle manieren wordt uitgeknepen ten faveure van nieuwkomers. Hun Eigen-Volk-Eerst-standpunt komt voort uit een hardnekkig Eigen-Volk-Komt-Nu-Als- Laatste-gevoel. Alle geïnterviewde Rechtvaardigheidszoekers kunnen voorbeelden noemen uit hun eigen omgeving waar het misgaat: gezinnen die onder het minimum leven terwijl de vader keihard werkt, familieleden die ruim zeven jaar op een sociale huurwoning moeten wachten terwijl statushouders na een half jaar een woning krijgen toegewezen, mensen die na twintig jaar hun baan kwijtraken en worden vervangen door goedkopere krachten uit Polen, ouderen die hun hele werkende leven belasting hebben betaald en nu wegkwijnen in een verzorgingshuis. Kortom, allemaal schrijnende situaties die de overheid volgens hen had kunnen en moeten voorkomen. Wanneer ze in de media vernemen dat het goed gaat met Nederland – met name in de jaren voor COVID19 – strookt dat op geen enkele manier met de maatschappelijke realiteit die zij ervaren. En dat maakt hen vervolgens nog bozer.

Ik zie dezelfde boosheid op de overheid ook terug bij Bas en Roel, die ik in de zomer van 2016 voor het eerst spreek in het restaurant van een Van der Valk-hotel in het midden van het land. ‘Weet je zeker dat dit goedkomt?’ vraagt mijn man als hij me rond lunchtijd voor de deur afzet. Op de achterbank ligt onze twee maanden oude zoon in zijn Maxi-Cosi te slapen. Ik verzeker hem dat ik zal bellen als het niet goed voelt. Maar aangezien het op een openbare locatie is, komt het vast goed. Bovendien heb ik vooraf via Facebook contact met ze gehad en ben ik welkom om kennis te komen maken. Ik tref Bas en Roel op het terras buiten, ze zijn vandaag met zeven mensen aan het vergaderen. De meesten dragen een zwart shirt met spijkerbroek en Nike Air Max-gympen. Om hun nekken hangen zilveren of gouden kettingen met grove schakels. De asbakken op tafel zijn inmiddels behoorlijk vol en ook de eerste lege bierglazen worden van tafel gehaald. Bas en Roel zijn eind dertig, ik schat Wouter ergens in de vijftig en de vier anderen (onder wie Mick en Colin) ergens in de twintig. Ze vergaderen over hoe ze met hun eigen groep, Nederlands Verbond, kunnen inspringen waar de overheid verzaakt: van koffie schenken in bejaardentehuizen tot tuintjes opknappen van chronisch zieke mensen en tweedehandskleding inzamelen voor gezinnen onder de armoedegrens. Ze hebben allen gemeen dat ze zijn opgegroeid in de mindere wijken van Nederland. Maar waar anderen op een zeker moment de sociale ladder beklimmen en verhuizen naar een betere wijk, hebben zij die mogelijkheid niet. Kom bij hen niet aan met hippe concepten als ‘deeleconomie’, want auto’s delen, eten weggeven, kleding hergebruiken en vriendendiensten leveren doen ze al hun hele leven lang. Allemaal willen ze meewerken aan mijn onderzoek, dus ik stel voor aparte afspraken met iedereen te maken. ‘En dan ga ik nu mijn man bellen, want die loopt hier volgens mij in de buurt ergens met de kinderwagen op Pokémon te jagen,’ grap ik. Ze barsten allemaal in lachen uit.

Enkele maanden na onze eerste kennismaking spreek ik Bas en Roel opnieuw in een Van der Valk, ditmaal op een andere locatie. Ze hebben weer Wouter meegenomen, over wie later meer omdat hij een ander type is dan de Rechtvaardigheidszoeker. Ik bestel een zwarte koffie en Roel zegt haast fluisterend tegen Bas: ‘Psst… Nikki drinkt zwarte koffie. Zwart!’ Ik rol met mijn ogen en zeg dat ik best een cappuccino wil bestellen als ze zich dan minder ongemakkelijk voelen, waarna ze alle drie moeten lachen. Roel vertelt dat hij zijn hele leven al politiek bewust was. Hij komt uit een multiculturele wijk die werd geteisterd door inbraken en vechtpartijen. Mensen waren volgens hem bang om over straat te gaan. ‘Ook de generaties daarvoor zagen het aankomen. Mijn oma is al twintig jaar dood, maar die zei al tegen mij toen ik een kind was: “Kijk uit, de Turken gaan het overnemen.” Dus het speelt wel een beetje in de familie.’ Dat de afkeer van migranten van generatie op generatie wordt doorgegeven, zal ik vaker merken in mijn onderzoek. Het is een kwestie waar volgens wijlen racismeonderzoeker Rob Witte weinig oog voor is, zo vertelde hij me toen ik hem sprak. Witte deed onder meer onderzoek naar het wegpesten van een vluchtelingengezin in Waspik en hield zich voor de gemeente Aalsmeer bezig met spanningen tussen jongeren van verschillende etnische achtergronden. ‘Wij als onderzoekers – en dat is echt geen monnikenwerk – hadden al vrij snel een chronologie die jaren terugging. Daarin bleken de ouders van de desbetreffende jongeren in het verleden ook al iets soortgelijks te hebben gedaan, maar daar wist niemand bij de gemeente of politie nog iets van. Maar je ziet gemeenschappen waarbinnen dezelfde racistische ideeën blijven circuleren.’ Radicaliseringsonderzoeker Amy-Jane Gielen kwam tot dezelfde conclusie toen ze in 2007 jongeren interviewde die zich voor de rechter moesten verantwoorden na een reeks brandstichtingen in Almere, onder meer bij een synagoge en een islamitische school. Ook deze jongeren bleken hun xenofobe en racistische standpunten met hun ouders te delen en van huis uit te hebben meegekregen.

Terug naar Roel. Rond zijn vijfentwintigste was hij het naar eigen zeggen zat zoals groepen met een migratieachtergrond zich in ‘zijn buurt’ gedroegen. ‘Het moment kwam dat het zo erg begon te rommelen dat ik het niet meer kon aanzien. Je kunt op verjaardagen of op personeelsfeestjes blijven roepen dat je het niet meer pikt. En dan is iedereen het met elkaar eens. Of je kunt degene zijn die daadwerkelijk de straat op gaat. Die wat probeert te veranderen. Die in ieder geval wil opkomen voor de mensen die nu worden verdrukt.’ Met een stel vrienden startte hij een soort burgerwacht – een regionaal initiatief. Ze waren nergens bij aangesloten en ook niet ideologisch gemotiveerd. ‘We probeerden een beetje eigen rechter te spelen, in de breedste zin van het woord. Je probeert toch wat te doen. Met een paar man verhaal halen.’ Maar de groepen bij wie ze verhaal gingen halen, wachtten hen vervolgens thuis weer op. Algauw haakten steeds meer mensen af en ging de burgerwacht kort na oprichting ter ziele. Bas groeide op in dezelfde wijk. ‘Vroeger was het een arbeidersbuurt, later werd het een achterstandsbuurt. Allemaal flats, allemaal eendagsvliegen, allemaal Turken. En toen zeiden die Turkse jongens al: “Over tien jaar zijn wij hier de baas.”’ De vader van Bas zat bij het CDA, maar daar heeft hij zelf niks mee. CDA staat voor hem voor Christenen Dienen Allah. En de PvdA? ‘Partij van de Arabieren.’ Zijn ouders bestierden een krantendepot en Roel was een van de jongens die de kranten rondbracht, dus ze kennen elkaar al van jongs af aan. Als twintigers, toen ze allebei een vriendin in dezelfde familie kregen, kwamen ze elkaar weer tegen. In 2003 werd Bas vader van een dochter. ‘Dat zet je aan het denken… In wat voor wereld komt mijn meisje terecht? Dan krijg je iets meer bewustwording van wat er om je heen gebeurt.’ Bas ging op internet zoeken en kwam uit bij de Nederlandse Volks-Unie (NVU), een in 1971 opgerichte politieke partij die zich presenteert als ‘volksnationalistisch’ en altijd neonazi’s heeft aangetrokken. Leiders en leden hebben hun bewondering voor Hitler nooit onder stoelen of banken gestoken en dat geldt ook voor de huidige leider Constant Kusters. Hoewel de NVU meerdere malen heeft deelgenomen aan landelijke en lokale verkiezingen, haalde ze nooit een zetel. Over de NVU volgt meer in het tweede deel van dit boek, voor nu wil ik graag weten waarom Bas en Roel zich juist daarbij aansloten. Boosheid over wat je om je heen ziet is één ding, maar waarom word je vervolgens lid van een politieke beweging die voor de buitenwereld zo’n overwegend negatief imago heeft? Kenmerkend voor Rechtvaardigheidszoekers is dat zij zich totaal niet laten afschrikken door de groep waartoe zij zich wenden, zelfs al staan ze niet achter alle standpunten. Bas zegt dat hij voor zijn gevoel geen andere keuze had. ‘Ik heb er lang over nagedacht of ik het op m’n blazoen wilde hebben – in verband met m’n carrière. Maar je kan óf niks doen en achteraf spijt hebben dat je eigen kinderen iets overkomt, óf je kan proberen het te voorkomen. Ik heb voor het laatste gekozen.’ Toch waren hij en Roel er al redelijk snel weer weg omdat ze zich er niet thuis voelden. Op persoonlijk vlak boterde het niet met de leiding en bovendien hadden ze niet het idee dat ze iets met de NVU konden bereiken vanwege de slechte reputatie en het feit dat er niet meer werd gedaan dan af en toe demonstreren. Bas: ‘Ik heb afstand genomen van de NVU. Dat is geen kroon op mijn carrière. Dat was geen kers op de taart. Het is een Arnhems kaartclubje, voor de rest is het niks. Je bereikt er niks mee. Mensen willen er niet mee worden geassocieerd. Ik heb het anderhalf, twee jaar aangekeken en toen gezegd: “Het is goed.”’

Daarna doolden ze samen rond in Facebookgroepen en zette Bas zelf ook een Facebookpagina op. In die hoedanigheid werd hij in 2015 uitgenodigd om een demonstratie van DTG bij te wonen. Hij nam Roel mee en ze kwamen samen algauw in het bestuur terecht. Roel: ‘Ik durf wel te zeggen dat wij aan de wieg hebben gestaan van het succes. Het is heel jammer dat het is geklapt.’ Officieel staat DTG voor Demonstranten Tegen Gemeenten, maar volgens sommige geïnterviewden is het van oorsprong Twentse collectief ooit onder de noemer Dolphia Terror Group begonnen. Daarbij verwijst Dolphia naar een wijk in Enschede waar het allemaal begon, toen DTG in september 2015 voor het eerst tegen de komst van een asielzoekerscentrum demonstreerde. In de hoop uit te breiden en meer aanhang te verwerven, sloten demonstranten zich vervolgens ook aan bij protesten elders in Nederland tegen de komst van asielzoekerscentra. Op het hoogtepunt begin 2016 wist D T G bij een demonstratie ruim tweehonderd mensen op de been te brengen – wat relatief veel is voor rechtse demonstraties in Nederland. Maar de populariteit bleek slechts van korte duur. In februari 2016 stapten enkele DTG’ers uit de groep. Een van hen stuurde een berichtje met ‘Sorry, maar zit eraan te denken om zelf een groepje op te richten met mensen die wat hardere acties gaan ondernemen’. Drie dagen later vlogen er molotovcocktails tegen de moskee in Enschede, waar op dat moment dertig tot veertig mensen binnen waren. Vijf mannen kregen tot vier jaar celstraf, waarbij de rechtbank oordeelde dat ze een terroristisch oogmerk hadden omdat zij de gemeente Enschede en de moslimgemeenschap angst wilden aanjagen en wilden verhinderen dat er een asielzoekerscentrum zou komen.

Ook bij de rechtszaak tegen de ex-DTG’ers zat de publieke tribune niet vol met sympathisanten om de verdachten te steunen. Toch krijg ik niet het idee dat ex-DTG’ers als Bas en Roel deze daad sterk afkeuren. Geen moment in het gesprek zeggen ze er zelf iets over, behalve dat ze het jammer vinden dat DTG uit elkaar is gevallen en ze nu weer van voor af aan kunnen beginnen. Het uiteenvallen van DTG is in de media altijd gelinkt aan de aanslag op de moskee, maar de groep was op dat moment al opgeheven na intimidatie van vertrokken leden. Op maandag had Roel nog in de vergadering geroepen dat DTG’ers het vertrek moesten laten rusten, maar eind van de week werd er toch een huisbezoek gebracht. De reden? Drank, jaloezie en afgunst – zo vermoeden ze. Volgens de verhalen is er minstens een deur ingetrapt en is een ex-lid in zijn woonkamer bedreigd waar zijn zoontje bij was. ‘We wisten dat het zou gaan gebeuren, dat het broeide,’ vertelt Roel. ‘We hebben nog gezegd: “Doe het niet, want je verwoest alles wat we hebben opgebouwd.” Maar we kregen een telefoontje over dat huisbezoek en met een halfuur was het over en uit met DTG. Het is een karaktertrek van die jongens. En ik begrijp het wel. Maar als je iets moois hebt – je schiet uit de grond en wordt landelijk binnen twee maanden de grootste rechtse protestgroep van Nederland, en je laat het door zoiets klappen… Dat snap je niet. Dan heb je het hart wel op de goeie plek, maar dan laat je de emoties de overhand krijgen. En dat is nooit verstandig in dit soort situaties.’ Roel zegt dat hij toen voor het eerst overwoog om met zijn activisme te stoppen. ‘Ik was zo teleurgesteld. DTG was iets wat potentie had om echt uit te groeien tot een nationale beweging – en misschien zelfs met Duitsland en België erbij... Toen dacht ik: het heeft allemaal geen zin.’ 5. ER KOMT EEN MOMENT WAAROP WE SCHOUDER AAN SCHOUDER ZULLEN STAAN

Het is een vicieuze cirkel binnen radicaal- en extreemrechts: er komt een groep op, er komt gerommel, de groep valt uiteen en dan komt er weer een nieuw initiatief onder een nieuwe – nog niet besmette – naam. Vervolgens wordt het versplinterde netwerk weer even bij elkaar geveegd en dan is het wachten op de volgende afsplitsing, scheuring of verbrokkeling. Daarbij vallen groepen doorgaans eerder uit elkaar als gevolg van persoonlijke conflicten dan dat het daadwerkelijk zware ideologische botsingen betreft. Soms is het bijna niet bij te houden wat er gebeurt. De groep wordt in de zomer van 2016 even landelijk nieuws wanneer ze zelf op Facebook beweert een klopjacht op een asielzoeker te hebben gehouden. Daarna verneemt niemand nog wat van deze nieuwe beweging. Ook ontmoet ik op een borrel vier mensen van een nieuw opgerichte lokale afdeling van Identitair Verzet. Enkele weken later zijn ze alweer weg. ‘Die jongens kwamen alleen maar om te drinken en droegen te weinig bij,’ zo luidt de verklaring. Of dan staan er twee groepen op het punt van fuseren die elkaar een week later het licht in de ogen niet gunnen. Met Pegida Nederland verloopt het niet anders. Hoewel Edwin Wagensveld bij de eerste demonstratie in Utrecht nog zo’n honderdvijftig demonstranten weet te trekken, onder wie veel bekende radicaal- en extreemrechtse activisten, ontstaat er geen grote Nederlandse Pegida-beweging. Bij de demonstraties die erna worden georganiseerd, is de opkomst steeds lager. Soms zit of staat Wagensveld gewoon in zijn eentje voor een moskee. Zelf zegt hij dat andere mensen niet durven te komen, maar geïnterviewden laten weten dat ze een robbertje vechten heus niet schuwen. ‘We komen niet meer omdat we niet onze eigen logo’s mogen dragen en ook geen flyers mogen uitdelen. We mogen alleen maar klappen voor Edwin die speecht. Daar pas ik voor, ik ben geen klapvee op bestelling,’ zo vertelt een geïnterviewde. Zelf beweert Wagensveld in interviews met anderen dat Pegida Nederland relatief klein is omdat hij extreme types weert die ‘willen meeliften’ op zijn succes, maar ook dat is volgens meerdere geïnterviewden niet waar. ‘Hij doet voor de bühne netjes alsof hij alleen bezorgde burgers wil binnenhengelen, maar achter de schermen probeert hij gewoon activisten bij andere rechtse groepen te werven. Hij wil heel graag dat we naar zijn demonstraties komen.’ In andere gevallen hebben activisten een aanvaring met Wagensveld, die absolute loyaliteit eist en niet wil dat zij zich nog voor andere groepen inzetten. De eerste demonstratie van Wagensveld in Utrecht lijkt qua opkomst veelbelovend, maar hij blijkt niet de voorman die radicaal- en extreemrechts gaat verenigen en mobiliseren – zeker niet wanneer in 2018 blijkt dat hij in Duitsland is veroordeeld voor belastingontduiking, illegale wapenhandel en het toebrengen van lichamelijk letsel.

Na het uiteenvallen van DTG willen Bas en Roel met een aantal mensen een doorstart maken onder de naam Nederlands Verbond. Het moet aanvankelijk een politieke partij worden, maar in het najaar van 2016 is dat plan verschoven naar het ontplooien van sociale initiatieven. Bas: ‘Als je toespraken hoort bij demonstraties, dan is het altijd: let op onze ouderen, de armoede in Nederland, enzovoort. De demonstratie is voorbij, iedereen gaat naar huis en mensen gaan over tot de orde van de dag. Maar ze zeggen het en de daad wordt niet bij het woord gevoegd. Wij hebben gezegd: “We gaan ons puur inzetten voor de ouderen en armen in Nederland.” We hebben bij de afdeling van dementerenden hier in het bejaardentehuis net de hele binnentuin opgeknapt, onkruid uittrekken, zorgen dat het terras netjes is. Dat werk. Voor de ouderen, die het eelt op de handen hebben in dit land en die nu in de verdomhoek worden geschopt door de overheid en het klotesysteem dat hier is.’ Toch valt het me in 2016 al op dat Bas en Roel weinig positief zijn over hun activisme. Ze vragen zich in de gesprekken regelmatig hardop af of het eigenlijk wel zin heeft wat ze doen. En ze vertellen dat ze eigenlijk niet geloven dat dat wat zij willen – een homogeen cultureel Nederland – ooit nog gaat komen. Ondertussen groeit de lijst van onderwerpen waar ze zich dagelijks over opwinden: van bejaarden die nog maar één keer per week worden gewassen tot bijstandsmoeders die als gevolg van een kleine fout veel geld moeten terugbetalen. Zou het niet beter zijn om er gewoon mee te stoppen, als het zo ten koste gaat van henzelf en alleen maar leidt tot dagelijkse woede? Roel zegt dat hij zich ‘vooral een bult negativiteit’ op de hals haalt, maar dat minieme successen ervoor zorgen dat hij het volhoudt. ‘Het zijn die kleine dingen. Als je een manifestatie organiseert, of iets anders, en je bent daar met een groep en voor je gevoel zwaar in de minderheid… Maar na afloop komen mensen naar je toe die vragen: “Hoe bedoel je dat nou precies? Hoe zie je dat?” En die dan toch zeggen: “Klasse dat jullie je gezicht durven te laten zien. Jullie zijn goed bezig, respect daarvoor.” Daar haal je je positieve energie uit en daarom ga je verder.’ Toch komt in de gesprekken meerdere malen naar voren dat ze eigenlijk liever andere acties zouden doen. Ten tijde van een van de ontmoetingen is de Zaanse wijk Poelenburg veel in het nieuws vanwege de video’s van vlogger Ismail Ilgun, die filmt hoe jongeren in de wijk op straat hangen en mensen in het winkelcentrum lastigvallen. Wanneer Ismail en zijn vrienden worden uitgenodigd in de talkshow Pauw, werpt een van hen op dat ze zich wel zullen gedragen als ze een buurthuis krijgen. Bas is stikchagrijnig over de tv-uitzending en zegt het liefst naar Poelenburg te gaan om een paar klappen uit te delen. ‘Dat is iets wat ik wil doen. Maar het kan niet. Want je bent vader, je hebt kinderen, dus je moet het binnen de kaders van de wet doen. We hebben het Nederlands Verbond en daar mag het niet aan worden gelinkt. Maar vanbinnen broeit het, en het liefste doe ik dat.’ En ik vraag me ook af of het Bas en Roel echt te doen is om ‘de Nederlandse cultuur’ te beschermen, of dit niet een praatje voor de bühne is en ze stiekem toch dromen van ‘een blank Nederland’. In onze gesprekken hoor ik Bas meerdere malen uitspraken doen die aan de rassenleer refereren: ‘Je hebt overal verschillende rassen. Dat moet bij elkaar blijven. Je moet niet gaan mixen, dat is niet de oplossing. Want je IQ gaat ervan achteruit, je gestel gaat ervan achteruit, het hele land gaat ervan naar de kloten.’

In de jaren dat ik contact blijf houden, valt ook Nederlands Verbond uit elkaar. De Facebookpagina blijft lang bestaan, maar eigenlijk gebeurt er niet zoveel. Eén activist vertrekt naar Identitair Verzet en anderen sluiten zich aan bij de volksnationalistische organisatie , die streeft naar een staat waarin Nederland, Vlaanderen en een deel van Noord-Frankrijk worden samengevoegd vanwege hun gedeelde taal en historie. Deze geïdealiseerde staat is er alleen voor mensen van wie families al generaties lang in Nederland wonen (inclusief witte boeren in Zuid-Afrika, die ook tot de eigen groep worden gerekend), nieuwkomers zijn over het algemeen niet welkom. Volgens Mick, een van de bestuursleden van Nederlands Verbond, stelt de overstap naar Voorpost in de praktijk niet zoveel voor. Het is geen ideologische beslissing, maar vooral ingegeven door pragmatisme omdat ze toch ook andere dingen willen doen dan alleen die sociale acties. ‘We hadden onszelf eigenlijk lam gemaakt. Want op het moment dat je iets anders doet dan die sociale activiteiten – je organiseert bijvoorbeeld een demonstratie die uit de hand loopt – kan je als bestuur ook aansprakelijk worden gesteld voor de schade. Aangezien het OM ons graag hard aanpakt en straft, ben ik liever actief onder de vlag van andere organisaties in m’n netwerk die ook het juiste doel hebben. Dat is beter dan dat ik dadelijk zelf verantwoordelijk word gehouden. Je moet geen risico’s nemen die niet nodig zijn en Voorpost is een stabiele organisatie, al vind ik wel dat het iets actiever mag.’

Maar voor Roel, die tijdens onze gesprekken al zei te twijfelen over zijn activisme, is de overstap van Bas en anderen naar Voorpost een reden om te stoppen. Ik spreek hem weer in 2019, drie jaar na onze eerste ontmoeting. Hij ziet er opgewekt uit, minder boos ook. Het afscheid heeft hem wel pijn gedaan, vertelt hij. Weliswaar ziet hij Bas nog steeds vanwege de gedeelde schoonfamilie, maar hij zegt dat het niet meer hetzelfde is als vroeger. Namens het Nederlands Verbond hadden hij en Bas met onder meer Voorpost, Pegida Nederland en nog wat andere organisaties gesprekken gevoerd om samen landelijk op te trekken. Achteraf gezien vindt Roel dat die gesprekken onder valse voorwendselen zijn opgestart en meent hij dat van meet af aan het doel van Voorpost is geweest om mensen bij andere groepen weg te plukken. ‘Bas en ik hebben na DTG samen besloten dat we niet meer verder zouden gaan met degenen die dat huisbezoek hadden gebracht. Daar wilden we niks mee te maken hebben. We zouden zelf iets nieuws opzetten en dat hebben we met Nederlands Verbond ook gedaan. Maar ineens veranderden de mensen met wie ik omging van koers: ze stapten over naar Voorpost én er werd weer contact gezocht met die jongens van DTG. Toen was ik er klaar mee. Het werd mij allemaal een beetje te onbetrouwbaar.’ Roel, vader van twee jonge kinderen, heeft voor zichzelf besloten dat hij niet meer ieder weekend wil spenderen aan activisme dat zo weinig oplevert. ‘Bas omringt zich nu met mensen van wie wij vroeger zeiden: “Die zijn niet helemaal goed.” Mensen die altijd een hele grote bek hebben, maar die continu zonder geld zitten. Die geen werk hebben. Die nog een kind op de wereld zetten zonder dat ze het eerste kunnen onderhouden. Die geen vervoer hebben. Die niks anders aan de maatschappij kunnen bijdragen dan de boel kapottrappen. Dan denk ik van: zijn dat nou de gasten die het land moeten gaan redden? Met dat soort mensen ga ik niet meer op zaterdag een hele middag vergaderen. Daar heb ik totaal geen vertrouwen in. Bas probeert me er wel bij te betrekken en andere jongens vinden het jammer dat ik niet meer kom. Maar dat gedoe van overstappen met die en dan weer met die… Daar heb ik na twintig jaar, waarvan twaalf jaar héél actief, gewoon geen zin meer in.’ Wat dat betreft kijkt hij met enige bewondering naar Identitair Verzet en andere kleine actiegroepen, zo vertelt hij. ‘Dan heb je een vast clubje mensen en daar bouw je op. Je ziet dan ook dat die mensen daadwerkelijk iets bereiken met hun acties, dus ik juich het zeker toe. Ik wil het liefst ook iets doen met mensen die ik ken, die ik vertrouw en die niet meteen wegrennen als het spannend wordt.’ En ooit zal hij zich zeker weer aansluiten als het nodig is, zegt Roel. ‘Ik zorg ervoor dat ik mezelf en mijn gezin kan beschermen. Totdat het moment daar is dat het nodig is. Dan sluit ik me aan. Er komt een moment dat de dreiging zo hoog is dat we allemaal wat te verliezen hebben en dat we schouder aan schouder zullen staan.’ ‘Bedoel je dat we rellen krijgen? Of een burgeroorlog?’ vraag ik. Hij knikt. ‘Dán sta ik vooraan. Altijd. Maar dat weten ze. Ik ben er nu achter dat je niet alles aan de oppervlakte hoeft te laten zien, dat dat helemaal niet handig is. Zorg gewoon dat je goed bent voorbereid en doe het verder een beetje underground.’ En dan vervolgt hij op ietwat geheimzinnige toon: ‘Ik heb dingen in huis liggen waarvan ik weet: als ik ze gebruik, dan komen mensen niet zomaar binnen.’ ‘Dingen waarvoor je een vergunning nodig hebt?’ vraag ik, doelend op wapens. ‘Ja.’ Ik schrik ervan dat hij vertelt dat hij wapens in huis heeft. Maar zelf vindt Roel het weinig bijzonder of schokkend. ‘Op mijn elfde ging ik al het bos in om te oefenen met schieten. En ik heb op de schietbaan geoefend. Al vraag ik me af of het verstandig is om lid te zijn van de schietvereniging, want daardoor kom je alleen maar ongewild in beeld.’ 6. HET WAS NIET DE BEDOELING DAT JE DIT ZOU HOREN

Naarmate ik meer demonstraties en bijeenkomsten bezoek, zie ik een landelijk netwerk van tientallen activisten die ideologisch sterk van elkaar verschillen, maar die toch samen optrekken wanneer er een doel is dat iedereen onderschrijft. Het is ook binnen deze lossere structuur dat ‘freelance rechtsen’ overal bij aanhaken, zonder dat ze ergens formeel lid van hoeven te zijn. Door sociale media als Facebook, WhatsApp en Telegram is het bovendien makkelijk om met elkaar in contact te staan zonder dat daar een hiërarchische structuur of leidersfiguur voor nodig is. Toch zorgt dit gebrek aan structuur er ook voor dat er doorgaans weinig wordt afgestemd en aangestuurd. Iedereen doet maar wat, zo is mijn indruk.

In de week voor de landelijke sinterklaasintocht in Maassluis in november 2016 interview ik iemand thuis. Voorafgaand aan het interview eten we samen, waarbij Ewoud en Colin van Identitair Verzet ook komen binnenvallen voor een groot bord pasta en zelfgemaakte appeltaart als toetje. De sfeer is ontspannen en het ene na het andere sterke verhaal volgt. ‘Ik nam m’n vriendin een keer mee naar een demonstratie. We werden meegenomen door de politie en vlak voordat we op het bureau van elkaar werden gescheiden, heb ik haar wijsgemaakt dat ze anaal zou worden gefouilleerd. Echt, je had haar gezicht moeten zien! Ze is nog een week lang boos op me geweest,’ lacht Ewoud. Ook vertellen ze over die keer dat activisten van Identitair Verzet een paar dagen na een moskeebezetting de moskee opbelden: ‘Mogen we onze ladder terug?’ De imam had hen uitgenodigd en nog geprobeerd allervriendelijkst een gesprek aan te knopen over hoe islam een religie van vrede is. ‘We hebben hem vriendelijk bedankt en zeiden dat we alleen onze ladder wilden. En die hebben we nog meegekregen ook!’ Ik doe in de maanden erna meerdere pogingen bij de desbetreffende moskee om dit verhaal bevestigd te krijgen, maar krijg helaas geen enkele reactie waardoor ik niet kan zeggen of dit verhaal klopt. Na het eten lijkt er op de bovenverdieping een soort verbouwing gaande te zijn. Ewoud en Colin lopen voortdurend de trap op en af en er klinken allerlei geluiden van gereedschap dat wordt gebruikt. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vraag ik. ‘Sinterklaassurprises knutselen!’ zegt Ewoud luchtig, om zich daarna weer naar boven te haasten.

Een paar dagen later komt Sinterklaas aan in Maassluis, de intocht zal live worden uitgezonden door de NOS. Actiegroep Kick Out Zwarte Piet heeft laten weten dat zij weigert in het toegewezen vak langs de route te demonstreren, omdat ze vindt dat ze daar niet genoeg zichtbaar zal zijn. Binnen radicaal- en extreemrechts wordt er schande van gesproken, gevolgd door de vraag: hoe gaan we voorkomen dat Kick Out Zwarte Piet zich tussen de kinderen begeeft? Hoewel er geen gezamenlijk plan is, zeggen tientallen radicaal- en extreemrechtse activisten naar de intocht te zullen gaan om te zien wat ze op de dag zelf kunnen doen. Ik besluit er ook heen te gaan. Die ochtend, nog voor Sinterklaas is gearriveerd, loop ik al een rondje door Maassluis met drie activisten van Nederlands Verbond – onder wie Mick, die zich heeft uitgedost als zwarte piet. Hij speelt zijn rol van kindervriend met verve: uitgelaten gaat hij met kleuters op de foto en iedere vijf meter staan we stil omdat er handjes moeten worden gevuld met snoepgoed. Iemand van RTL Nieuws trekt hem voor de camera. ‘Het is zo mooi! Iedereen wil met me op de foto, iedereen vindt me leuk! Ik voel me net Gordon!’ jubelt Mick tegen de verslaggever. De quote zal de nieuwsuitzending niet halen. Nog geen honderd meter verderop worden we staande gehouden door de politie, die identiteitskaarten wil zien. Ook ik moet mijn identiteitskaart en perskaart tonen en word door een van de agenten apart genomen. ‘Waarom loopt u met deze mensen hier?’ vraagt een agent aan me. Ik vertel hem over mijn onderzoek en dat ik vandaag een aantal activisten volg. ‘Weet u misschien wat ze van plan zijn?’ vraagt hij vervolgens. Ik antwoord naar waarheid dat ik werkelijk geen idee heb, want ze vertellen mij ook zelden wat ze van plan zijn. Mijn gegevens worden genoteerd en ik mag weer doorlopen, net als het drietal van Nederlands Verbond.

Ik krijg een steeds onbestemder gevoel. De intocht is in een afgezet deel van het centrum van Maassluis, tassen worden gecontroleerd en toegangswegen zijn voorzien van betonblokken en overdwars geparkeerde vuilniswagens, zodat niemand op de stoet kan inrijden. Wat heeft dit nog met een kinderfeest te maken? Maar door de activisten die ik volg worden alle maatregelen afgeschoven op Kick Out Zwarte Piet of een eventuele dreiging vanuit de Islamitische Staat. Zijzelf zijn het probleem niet, zo menen ze. Langs de route van de intocht staat Constant Kusters, leider van de Nederlandse Volks-Unie (NVU), met een handjevol leden op een afgezette plek te demonstreren vóór Zwarte Piet. Er is meer politie en pers aanwezig dan dat er NVU-demonstranten zijn. Maar de groep mensen die ik deze dag volg, loopt juist verspreid in groepjes door de stad – zonder herkenbare symbolen. Ik hou geen presentielijst bij, maar ik schat dat het er tientallen zijn – het zijn er in ieder geval veel meer dan het handjevol NVU’ers waar de media op zijn gedoken. Ik zie steeds meer activisten uit mijn onderzoek tussen de ouders en kinderen staan, onder wie ‘freelancers’ Hans en Tobias – de nationaalsocialisten met wie het onderzoek ooit was begonnen. ‘Tobias en ik waren pannenkoeken aan het eten toen we ineens de bussen van Kick Out Zwarte Piet voorbij zagen rijden,’ vertelt Hans. ‘We hebben meteen afgerekend en zijn erachteraan gereden met de auto. We hebben nog gekeken of we ze konden afsnijden of vastrijden of zo, maar dat lukte niet echt. Dus nu wachten we ze hier maar op.’ ‘Wij hebben bij Duivendrecht nog geprobeerd de banden lek te steken,’ reageert Dimitri van Identitair Verzet. Samen met Ewoud had hij bij het stoplicht spijkermatten voor de bussen van Kick Out Zwarte Piet neergegooid. ‘Maar de spijkers waren niet goed gelast, die trokken krom toen de voorste bus eroverheen reed.’ ‘Dus dát is de “Sinterklaassurprise” die jullie van de week boven aan het knutselen waren?’ vraag ik aan Ewoud. Hij schrikt van mijn vraag. Blijkbaar was hij vergeten dat ik er ook nog was. ‘Luister, het was niet echt de bedoeling dat je dit zou horen,’ zegt hij. ‘Dit doen we ook niet namens Identitair Verzet. Dit doen we gewoon op persoonlijke titel. We gaan niks hierover op Facebook zetten.’

De jaren erna kom ik erachter dat de spijkermatten geen uitzondering vormen: er worden wel vaker dingen ondernomen die niet aan de grote klok worden gehangen. Zo houden sommige geïnterviewden zich in Nederland keurig aan de wet voor het imago van de demonstratie of actie, maar gaan zij wel los bij demonstraties in Duitsland en Polen – waarbij ook boksbeugels en pepperspray worden meegenomen. Ze zien het niet als iets wat ze namens een groep doen, maar als een uitstapje voor zichzelf: ‘Even eruit!’ Of zoals Roel het omschrijft: ‘Met z’n allen in een auto naar een demonstratie in Hamburg. Overal zie je mensen stenen gooien. Uitbraak maken richting zo’n groep ME’ers die daarop losgaan… Het is de kick. Het is hetzelfde als wat een hooligan heeft als hij naar het voetbal gaat.’ Felix vertelt een keer in zijn eentje te hebben geprobeerd de fundering van een moskee-in-aanbouw op voorhand te ruïneren, door ’s nachts zoutzuur in het verse beton te gieten waardoor er betonrot zou moeten ontstaan. ‘Maar blijkbaar heb ik de verdeling niet helemaal goed berekend en moet ik de volgende keer meer meenemen.’

Terug naar de intocht. Een aantal activisten heeft vooraf de plattegrond uitvoerig bestudeerd en meent te weten waar de bussen van Kick Out Zwarte Piet zullen aankomen. Ik vermoed dat ze het bij het juiste eind hebben, want ik zie op die plek ook NOS-verslaggever Robert Bas staan en de Amsterdamse advocaat Michiel Pestman, die Kick Out Zwarte Piet bijstaat. Net als ik met hen een gesprek wil aanknopen, krijgt Robert Bas een belletje: de bussen van Kick Out Zwarte Piet zijn tegengehouden in Rotterdam. Hij bedenkt zich geen moment en springt met zijn cameraploeg in de auto, ook Pestman haast zich naar Rotterdam. Zelf loop ik terug naar het plein waar Sinterklaas straks op het podium komt en waar inmiddels ruim honderd kinderen in spanning wachten. Hoewel ik het schandalig vind dat Kick Out Zwarte Piet niet zijn grondrecht tot demonstratie kan uitoefenen, ben ik ergens ook opgelucht dat de activisten niet komen. Ik vrees dat Kick Out Zwarte Piet hier direct wordt aangevallen door de groep die ik vandaag volg – ongeacht of er ook nog kinderen tussen staan. ‘Waar blijven ze nou?’ vraagt Hans, die blijkbaar nog niet weet dat Kick Out Zwarte Piet in Rotterdam is tegengehouden. Zodra hij hoort wat er is gebeurd, roept hij tegen Tobias: ‘Wat doen we nog? Kom, we gaan naar Rotterdam!’ Ook andere activisten staan op het punt van vertrek. Zelf ben ik met de trein gekomen, dus ik kan er niet achteraan rijden. ‘Wil je een lift?’ Hoe nieuwsgierig ik ook ben, in mijn achterhoofd hoor ik Felix weer zeggen: ‘Als ik met Hans en Tobias ben, dan weet ik dat het altijd slecht afloopt.’ Waar ligt mijn verantwoordelijkheid als onderzoeker? In hoeverre is het ethisch verantwoord om in te stappen bij mensen van wie je zeker weet dat ze uit zijn op een gewelddadige confrontatie? Ik besluit achter te blijven en banden aan te halen met andere activisten op het plein. ‘Je moet het zelf maar weten…’ roept Ewoud nog over zijn schouder. Die avond zie ik op verschillende nieuwssites dat ze weliswaar dicht bij Kick Out Zwarte Piet in Rotterdam zijn gekomen, maar dat de M E ze uiteindelijk heeft tegengehouden. Later vertelt Hans: ‘De politie was goed op de hoogte. Het is altijd een beetje een kat-en-muisspel of iets wel of niet lukt.’

Het jaar erop informeer ik of er nog plannen zijn voor de landelijke sinterklaasintocht in Dokkum. Er is contact geweest met mensen uit Dokkum, maar die zeggen zelf iets te gaan doen en geen behoefte te hebben aan steun uit radicaal- en extreemrechtse hoek. Vrijwel iedereen uit mijn onderzoeksgroep besluit thuis te blijven en enkele weken later, op 18 november 2017, zijn de Blokkeerfriezen landelijk nieuws.

Bij situaties zoals de intocht in Maassluis heb ik me weleens afgevraagd in hoeverre de AIVD en de politie zicht hebben op het netwerk van activisten dat ik volg. Inmiddels durf ik wel te zeggen dat die informatiepositie vrij goed is. Hoewel ze misschien bepaalde eenlingen niet in het vizier zullen hebben, maakt het netwerk dat ik volg er voortdurend een spelletje van om de veiligheids- en opsporingsdiensten op het verkeerde been te zetten. Voorafgaand aan een moskeebezetting wordt er soms bij meerdere moskeeën gepost, om verwarring te zaaien over welke moskee uiteindelijk zal worden bezet. Bij het vooraf verkennen van de buurt laten ze hun mobiele telefoons thuis. Maar dan nog gebeurt het regelmatig dat ze ineens in de buurt van een moskee door een wijkagent worden aangesproken, die op allervriendelijkste wijze laat blijken dat hij hen doorheeft. En er is nog een anekdote die ik niet snel zal vergeten. Bij de intocht in Maassluis spreek ik voor het eerst met Derk. Hoewel dat een prima gesprek is, houdt hij twee jaar de boot af voor een interview – ondanks meerdere verzoeken van mijn kant. ‘Maar je staat hier om een statement te maken. En als ik daar meer over wil weten, dan wil je niet met me praten. Wat heeft het dan voor nut om hier überhaupt te gaan staan?’ Het is een retorische vraag die meerdere activisten over de streep trekt om hun verhaal te doen, maar Derk is standvastig. Hij wil niets over zichzelf vertellen. Pas nadat anderen een goed woordje voor me hebben gedaan, gaat hij overstag. In de week voor het interview krijg ik ineens geen contact meer met hem. Hij blijkt een nieuw nummer te hebben dat ik via anderen moet achterhalen. Wanneer we eindelijk op het terras zitten, vraag ik hem waarom hij van telefoonnummer is gewisseld. Derk wil het niet op band vertellen en vraagt me om de opname te stoppen. Hij blijkt al jaren ‘onder de radar’ te leven. Aanvankelijk deed hij dat om een belastingschuld te ontlopen, daarna dacht hij op die manier de AIVD en de politie om de tuin te leiden. En dat is nog een heel gedoe. Hij staat nergens ingeschreven, heeft geen bankrekening, werkt zwart als stratenmaker, betaalt zijn huur cash, heeft een anonieme prepaidtelefoon en koopt voor iedere treinreis een eenmalige OV-chipkaart of een apart kaartje bij het loket waarbij hij contant afrekent. Is het loket al dicht, dan gooit hij een paar euro in de automaat en reist hij op een Railrunnerkaartje. Eventuele uitgeschreven NS-boetes komen toch nooit bij hem aan, want hij heeft officieel geen vaste woon- of verblijfplaats en kan makkelijk een vals adres opgeven. Het weekend voor ons gesprek was Derk bij een demonstratie opgepakt. Bij het verhoor was iemand binnengekomen die twee ordners op tafel had gegooid. ‘Hij wist álles van me…’ Ondanks Derks inspanningen om onder de radar te blijven had de man tegenover hem een duidelijk beeld van wie Derk is, met wie hij omgaat en hoe zijn dagelijks leven eruitziet. Derk was er zo van geschrokken dat hij snel een nieuw telefoonnummer had genomen, wederom een anonieme prepaid. 7. POLITIEKE ZOEKERS: POLITIEK IS EEN VERVELEND TONEELSTUK

Als het gaat om de vraag hoe mensen actief worden bij radicaal- en extreemrechts, kom ik in mijn onderzoek naast de Rechtvaardigheidszoeker een tweede type activist tegen: de Politieke Zoeker. Ook deze Politieke Zoekers zijn boos op de overheid, maar een belangrijk verschil is dat zij in sociaaleconomisch opzicht wel succesvol zijn. Waar Rechtvaardigheidszoekers sociale en politieke machteloosheid ervaren en geen idee hebben hoe ze via politieke weg veranderingen zouden kunnen nastreven, weten Politieke Zoekers precies hoe het politieke systeem in elkaar steekt. Vaak hebben ze al in de gemeenteraad gezeten of zijn ze actief geweest bij landelijke politieke partijen. Ze menen dé oplossing in handen te hebben (‘grenzen dicht’) en denken dat een groot deel van de bevolking hun ideeën en overtuigingen steunt, maar dat zij door politieke machthebbers worden buitengesloten. Na deze politieke teleurstelling wenden ze zich in een zoektocht naar meer steun tot radicaal- en extreemrechts. Daar proberen ze een sturende rol op zich te nemen, maar zijn ze ook zeer gewaardeerd omdat ze weleens hun portemonnee trekken om acties te bekostigen.

Ik ontmoet Simon in 2015 voorafgaand aan een demonstratie. Hoewel hij geenszins van plan is om zelf vooraan te gaan staan, is hij wel gekomen naar de pre-party waar activisten nog even hun strategie bespreken. Hij is begin dertig, heeft een baan als ICT’er en een eigen koophuis. In de jaren erop kom ik erachter dat hij een belangrijke rol op de achtergrond speelt bij Identitair Verzet: hij rijdt bijvoorbeeld mensen naar een moskeebezetting, ontwerpt flyers en posters en hij doneert regelmatig iets aan het boetefonds. Simon groeide op in een provinciestad. Zijn moeder werkt in de zorg met verstandelijk beperkten, zijn vader achtereenvolgens als fabrieksarbeider, heftruckchauffeur en monteur. Wanneer zijn vader naar het journaal keek, dacht Simon: wéér dat gezeur. ‘Tot ik een beetje om me heen keek en dacht: er gaat veel mis. Er wordt heel hard geroepen dat het misgaat en niemand doet er iets aan.’ Wat gaat er dan volgens hem mis? ‘Ik woonde met m’n ouders in een rustige buurt met veel sociale huurwoningen. Maar ook daar kwamen bepaalde gezinnen in die huisjes wonen, en dan zie je toch dat daar gedonder ontstaat.’ Zijn argwaan werd versterkt toen hij op een gemengde vmbo-school terechtkwam. Op school leefden verschillende groepen langs elkaar heen, wat hem het gevoel gaf dat er sprake was van een parallelle samenleving. ‘Simpel gezegd, die school was het afvoerputje van de maatschappij. Ik merkte bij allochtone medeleerlingen een neerkijkende houding op Nederlanders: het groepsgedrag, de pesterijen, opmerkingen zoals “die kaaskoppen”… Gewoon hun hele houding. Bot gezegd, dacht ik toen: joh, jij bent hier te gast, en dan ga je zó doen…?’ Hij ergerde zich ook aan de chaos in de klas. ‘Er is geen respect meer, zowel vanuit de allochtone groep als vanuit de autochtone groep. Als jij vroeger liep te donderjagen, dan kreeg je met de liniaal een klap op je handen en kon je thuis ook nog een pak slaag verwachten. Of als jij iets deed op straat, dan kreeg je van je buurman een lel en kreeg je er thuis nog een. Maar docenten mogen niks meer.’

Die hang naar een strak geordende en hiërarchische samenleving is iets wat ik bij meer Politieke Zoekers terugzie. Ze kleden zich netjes en zijn een stuk minder grofgebekt dan de meesten binnen radicaal- en extreemrechts. Politieke Zoekers verlangen naar een land waar mensen respectvol met elkaar omgaan, waar een bepaalde beleefdheid heerst en waar strenge straffen zijn voor mensen die de regels overtreden. Een van de zaken waar ze het meest boos over zijn, is dat er naar hun mening in Nederland niet genoeg wordt gehandhaafd: niet op school en niet op straat. Politieke Zoekers willen geenszins de overheid omverwerpen, maar ze willen juist dat de overheid streng optreedt en met harde hand mensen aanpakt die zich niet aan de regels houden – en al helemaal wanneer het gaat om mensen met een migratieachtergrond. Simon koos na het vmbo bewust voor een mbo-opleiding bij een kleine instelling. ‘Dat was een kleine gemeenschap, een kleine school, een beetje ons kent ons. Maar die gingen fuseren met het ROC, en dat is gewoon een leerfabriek. Het ging na die fusie alleen nog maar om kwantiteit, niet om kwaliteit. Docenten die voor de klas stonden wisten zelf niets. Ze kwamen de klas in, registreerden wie er waren, en die zag je daarna een paar uur niet meer. Dat was gewoon babysitten.’ Tijdens het interview benadrukt hij meermaals hoe slecht het onderwijs was dat hij heeft gevolgd. ‘Uiteindelijk heeft een aantal mensen me overgehaald het af te maken. Dat heb ik gedaan en toen ben ik gaan werken. Maar het echte leren doe je toch pas in het bedrijfsleven, want de school was gewoon heel slecht. In een aantal dingen was Nederland ooit echt groots, dingen waar wij om bekendstonden. Onze zorg was goed, ons onderwijs was goed. Het is allemaal kapotgemaakt, en meestal door te dure managers.’

Politieke Zoekers proberen allereerst via gebruikelijke wegen te streven naar de veranderingen die zij al graag zouden willen zien. Zo besloot Simon om naast zijn baan als programmeur ook duo-raadslid te worden voor een lokale politieke partij. Als portefeuillehouder stedelijke ontwikkeling hield hij zich bezig met bouwprojecten – waaronder de huisvesting van een moskee. Sinds zijn tijd in de gemeenteraad gelooft hij niet meer in politieke oplossingen. ‘Als je een meerderheid hebt, dan kun je dingen voor elkaar krijgen. Maar een meerderheid is moeilijk te krijgen. Ik heb weleens met een kwestie meegemaakt dat 35 tot 36 mensen kwamen inspreken, dat is verhoudingsgewijs heel erg veel. Dan is het bij de gemeenteraad allemaal: “Ja, we zijn het met u eens.” En zodra mensen hun rug omdraaien, interesseert het ze niet meer en doen ze alsnog wat ze van plan zijn. Ik heb het van binnenuit meegemaakt. Alles wordt achter gesloten deuren besloten. Wat ze in de raad doen is gewoon een vervelend toneelstuk van een paar uur.’ Hij probeerde via de gemeenteraad de komst van de moskee tegen te houden, maar dat lukte niet. Vervolgens bezette Identitair Verzet het gebouw waar de moskee zou komen. ‘Ik vond het een mooie actie. Identitair Verzet heeft natuurlijk een boetefonds, dus ik dacht: ik geef wel wat geld, zodat die jongens hun boetes kunnen betalen. En zo ben ik in contact met ze gekomen. Ze vroegen om mijn adres en stuurden een kaartje met een bedankje. En een uitnodiging om op een borrel te komen, eens kennismaken.’ Eerder had hij nooit bij rechtse groepen gekeken. ‘Ik ben daar juist altijd een beetje van weggebleven. Ik bedoel, ik heb geen strafblad, ik ben helemaal schoon. En dat wil ik graag zo houden. Ik kan zo m’n Verklaring Omtrent Gedrag krijgen. Soms heb je dat voor je werk nodig, dus daar ben ik heel voorzichtig mee.’ Als hij al naar demonstraties gaat, blijft hij vaak aan de rand. Dat hij daar met mensen demonstreert die soms extremer zijn dan hijzelf vindt hij geen probleem. ‘Ik sta daar voor het doel van de demonstratie, daar sta ik achter. Maar ik heb weleens een lokale actie meegemaakt en dat er spandoeken waren met: VOL = VOL. Toen heb ik gezegd: “Jongens, ik sta hier niet achter. Dit vind ik te ver gaan, hier doe ik niet aan mee.”’

Een andere Politieke Zoeker die ik interview is eind 2016 pas kort actief. Rutger is de vijftig al gepasseerd en roert zich als een soort freelancer: hij wil helpen waar hij kan, maar is nergens lid van. We zitten in een bruin café in de stad waar hij woont en hij ergert zich eraan dat er steeds minder zwarte pieten in de etalages van winkels te zien zijn. Rutger stemde jarenlang PvdA, nu noemt hij dat ‘gemakzucht’. ‘Je hebt een leventje van jonge kinderen, trouwen, scheiden, daten, weer een keer trouwen, weer een keer scheiden…’ somt hij op. Zijn tweede scheiding vormde een belangrijk moment, want hij had daardoor een hoop tijd over. ‘Ik kon gaan daten of stappen. En ineens dacht ik: wacht even, dat heb ik de afgelopen tig jaar gedaan, laat ik eens wat anders met mijn leven gaan doen.’ Hij ging zich verdiepen in de berichtgeving over de PVV en zag naar eigen zeggen een grote discrepantie tussen wat Wilders zei en hoe het werd gebracht. ‘Ik ben de transcripten gaan zoeken en ik rolde uit m’n stoel. Er was in mijn ogen niks fouts te vinden. Ik dacht: waar hebben mensen het over? Dit zijn artikelen die van tevoren klaarliggen en die ze alleen nog eventjes online moeten zetten. Dat is voor mij een belangrijk moment geweest.’ Ook ging hij flyeren rond het Oekraïne-referendum, waardoor hij in 2015 bij Forum voor Democratie terechtkwam, dat op dat moment nog geen politieke partij was. Na teleurgesteld te zijn geraakt in de politiek die het referendum naast zich neerlegde, ging hij naar meer Forum-lezingen en leerde er snel andere mensen kennen. Toch was hij na het referendum niet heel gelukkig met de transformatie van Forum voor Democratie in een politieke partij. ‘Thierry is natuurlijk wel een beetje… Ik zou bijna zeggen: een blaag. En dat vind ik jammer, want op zich is hij heel waardevol voor zo’n stroming. Maar hij zou in mijn ogen niet de voorman moeten zijn. Want daar is hij nog net te instabiel voor. Hij heeft wat grijze haren nodig en moet wat senioriteit uitstralen, hij is nu iets te veel de elitaire belhamel.’ Aanvankelijk volgde Rutger veel via internet, later ging hij ook de deur uit. Hij ging onder andere naar een demonstratie tegen een asielzoekerscentrum in zijn woonplaats. ‘En daar liep iemand van de NVU, geloof ik.’ Hij beweegt zijn vingers voor mijn neus en zegt op nogal griezelige toon: ‘Ooooeee, de NVU!’ De man van de NVU die hij had leren kennen was vriendelijk en straalde volgens Rutger niets gevaarlijks uit. ‘Toen zat ik al in die trend van: het klopt toch allemaal niet. Oké, dacht ik, dat zal misschien ook wel genuanceerder liggen dan wat ik erover word geacht te geloven.’ Net als Simon bekijkt hij per keer wat er wordt georganiseerd en of hij achter het thema van die specifieke demonstratie of actie staat. Rutger ging uiteindelijk niet naar de NVU, maar zegt er wel voor open te staan. ‘Ik ben gewoon nieuwsgierig geworden naar alles wat als extreemrechts wordt weggezet: is dat nou wel zo? Tot nu toe ben ik alleen maar dingen tegengekomen waarvan ik denk: dat valt ontzettend mee.’ 8. IK ZIE MEZELF DAAR NIET PARADEREN

Gedurende mijn onderzoek zal ik ruim veertig radicaal- en extreemrechtse activisten spreken, onder wie zes vrouwen.3 In absolute aantallen zijn dat er weinig, maar relatief gezien zijn het er veel voor een subcultuur die van oudsher vrij masculien is. Wat echter een belangrijk verschil vormt met eerdere studies naar vrouwen binnen radicaal- en extreemrechts, is dat toetreding voor vijf vrouwen in mijn onderzoek een weloverwogen keuze is geweest – slechts één volgde haar partner (waarover later meer). In het eerdergenoemde onderzoek van Annette Linden eind jaren negentig waren vrijwel alle vrouwen die zij interviewde tegen hun zin actief geworden. Deze vrouwen bekleedden bijvoorbeeld een gemeenteraadszetel namens radicaal- en extreemrechtse politieke partijen waarin hun partners actief waren. Sommigen waren zelfs op de kieslijst gezet zonder dat ze ervan wisten en kwamen als gevolg daarvan ongewild in de belangstelling te staan. De door Linden geïnterviewde vrouwen hadden nauwelijks contact met anderen binnen de politieke partij of bredere radicaal- en extreemrechtse beweging – mede doordat de meesten zich niet in het gedachtegoed konden vinden. Hetzelfde geldt voor de vierendertig vrouwen van de die de Amerikaanse onderzoeker Kathleen Blee interviewde voor haar in 2002 verschenen boek Inside Organized : Women in the Hate Movement. Ook deze vrouwen voelden zich vaak slachtoffer van de situatie en waren grofweg onder te verdelen in twee groepen: vrouwen die zelf contact hadden opgenomen vanuit praktisch oogpunt omdat ze bescherming zochten (al dan niet na een traumatische ervaring) en vrouwen die erin waren gerold omdat ze een partner of iemand in de familie hadden die al bij de KKK zat. Blee constateerde dat bij een aanzienlijk deel van de vrouwen die zij interviewde sprake was van ‘selectieve aanvaarding’: ze steunden voor de buitenwereld de officiële koers en het gedachtegoed, maar trokken vervolgens hun eigen plan. Zo onderhielden ze nog steeds vriendschappen met mensen met een Afro-Amerikaanse achtergrond of hadden ze warme banden met homoseksuele familieleden, ongeacht de standpunten van de KKK op het gebied van gemengde relaties en homoseksualiteit. Het is iets wat ik ook bij Raffie terugzie. Hoewel zij eigenlijk vindt dat er überhaupt geen moslims in Nederland mogen wonen, vertelt ze wel een keer tussen neus en lippen door dat ze voor het Suikerfeest koekjes heeft gebakken voor haar Marokkaanse buurvrouw. ‘Die arme vrouw heeft vijf kinderen en kan er ook niet zoveel aan doen, hè?’ Maar in tegenstelling tot de geïnterviewden van Linden en Blee, die zichzelf vooral slachtoffer van de situatie voelden, ogen de vrouwen die ik spreek zeer zelfbewust. Voor hen lijkt het activisme juist een manier om slachtofferschap te ontstijgen en hun verleden te transformeren in een heroïsch verhaal waarin zijzelf onrecht agenderen en anderen helpen. Dat geldt niet alleen voor Raffie, ik hoor het ook van een drietal andere vrouwen. Eén vertelt me haar levensverhaal, maar trekt haar medewerking later toch in: te dichtbij, te persoonlijk en daarom liever niet opgetekend in een boek. Met een ander verlies ik het contact, waardoor ik niet genoeg kan vragen om een volledig beeld te krijgen. Lisette van Identitair Verzet wil wel meewerken en vertelt me uitgebreid haar verhaal nadat we elkaar een paar keer hebben ontmoet. Ik spreek haar de eerste keer min of meer per ongeluk, wanneer haar dochtertje me belt als ze met Lisettes telefoon speelt. In die periode heeft een sleutelfiguur binnen radicaal- en extreemrechts me zijn hulp aangeboden en stuurt op mijn verzoek mijn contactgegevens naar verschillende mensen met de vraag of ik ze kan interviewen. Hij heeft ook mijn nummer aan Lisette gestuurd en kennelijk heeft haar peuter dat meteen aangeklikt. We hebben een kort telefoongesprek waarin we zenuwachtig lachen om de ongemakkelijke situatie. Een aantal weken later ontmoet ik haar in het echt bij een demonstratie. Daarna nodigt ze me uit voor een borrel van Identitair Verzet die ze heeft georganiseerd, waarbij ze zich bekommert om mijn zwangerschap en iedere man uitfoetert die in mijn nabijheid staat te roken: ‘Hallo! Er zit hier een zwangere vrouw. Ga effe een eind verderop staan!’ Lisette heeft naar eigen zeggen op jonge leeftijd al negatieve ervaringen gehad met mannen met een islamitische achtergrond. ‘Dat was gewoon in het zwembad, dat je als tienermeisje ineens overal onder water handjes op je kreeg. En op school ben ik denk ik wel tien keer aangerand. Ik was niet bekend met dat soort mensen. Ik ging van mijn veilige basisschool naar de grote multiculturele middelbare school. En zo kwam ik eerst een aantal keer met islam in aanraking. Het was ook wel leuk hoor, dat ik bij Turkse mensen thuiskwam en meteen mee mocht eten. Het gezellige en het warme heb ik mogen ervaren, maar ook de nare zaken ervan.’ Ze maakte de middelbare school niet af en werkte een aantal jaar in de beveiliging. Die periode maakte indruk op haar. ‘Ik heb straatterreur gezien, in alle vormen. Ik ben op mijn achttiende begonnen als beveiliger en werkte en woonde in Den Haag in die tijd. Toen heb ik zo veel gekke dingen gezien.’ Ze surveilleerde in gebouwen rondom Den Haag Centraal die op dat moment vanwege leegstand een uitvalsbasis vormden voor criminelen. ‘Van pooiers tot loverboys tot dealers – met name allemaal Marokkanen en Antillianen. Ik was als beveiliger een heel jong meisje. In een gebouw kwam op een gegeven moment een tiental Antillianen voorbij. Die gingen voor mij staan. Heel dominerend stonden ze gewoon met kilo’s coke voor m’n neus, kijken wat ik zou gaan doen.’ Ze deed niks. Ze durfde niet. ‘Ik dacht: als ik dit nu meld… Je kan wel altijd het braafste jongetje van de klas willen zijn, maar dat werkt niet. Soms kan je dingen ook niet veranderen. Dit was een handel waar ik ver vandaan wilde blijven.’ Op haar eenentwintigste kon ze bij een grote multinational een administratieve functie krijgen. Ze mocht een opleiding volgen en er waren doorgroeimogelijkheden. Ze had wel interesse in de politiek maar durfde niet op internet discussies te voeren en hield haar mening voor zich. ‘Als je dat soort uitlatingen doet terwijl je bij zo’n bedrijf werkt, dan is de kans dat je wordt ontslagen aanzienlijk. Dus dat doe je dan niet.’ Ze deed haar werk met veel plezier, maar verloor na acht jaar bij een reorganisatie haar baan. Toch vond ze het niet zo erg om thuis te zitten, ze was inmiddels een alleenstaande moeder die zich een slag in de rondte werkte. ‘Het was continu: de school regelen, de dagopvang regelen, van alles regelen. En bij mijn ontslag viel er een last van me af. Niet meer veertig uur per week die werkdruk. Nu achteraf denk ik wel: mijn carrière… Maar ja, je krijgt er wel wat moois voor terug.’ Lisette ging wat vaker haar frustraties op internet uiten, meestal via Hyves en Facebook. Na twee jaar werd ze in 2012 gevraagd om een Facebookpagina te beheren en dat inspireerde haar om zelf een pagina op te zetten: Liefde voor Holland. Later werd aan die groep een nieuwe beheerder toegevoegd die haar rekruteerde voor Identitair Verzet. ‘Zij hebben mij benaderd en ik vond het slot om het hek van Ibn Ghaldoun wel een strakke actie,’ zo verklaart ze de aantrekkingskracht. Ze is dagelijks een paar uur bezig met het beheer van de Facebookpagina van Identitair Verzet, stuurt een lokale afdeling aan, scout nieuwe aanwas en helpt mee met flyeren. ‘Ik ben er een hoop tijd aan kwijt, het is niet dat ik er rijker of wijzer van word. Maar het geeft ook voldoening. Het is leuk om te doen, ik blijf toch bezig. Dat thuiszitten is het ook niet helemaal. Het is voor mij wel fijn om op die manier bezig te kunnen zijn met iets wat me interesseert en waar ik verantwoording voor draag.’ Naar eigen zeggen heeft ze weinig te klagen: bij haar ontslag lag er een uitgebreid sociaal plan klaar en ze kan van haar uitkering leven. Maar ze neemt het de overheid wel kwalijk dat er in Nederland mannen met een migratieachtergrond zijn van wie ze last heeft. ‘We zijn nu veel te lief en gaan te soft met deze mensen om. Net als Identitair Verzet zou ik liever zien dat er anders met buitenlanders wordt omgegaan: de grenzen dicht. Ik zeg niet: alle mensen eruit. Maar wel de mensen die zich misdragen en niet willen meedoen met de rest. Die zouden harder aangepakt moeten worden.’

Wat ook opvalt aan actieve vrouwen is dat er continu pogingen van andere groepen zijn om hen te rekruteren. Zo vertrouwt een van hen me toe dat ze regelmatig uitnodigingen van andere groepen krijgt en ook Lisette ontvangt verzoeken van Pegida en de NVU om te komen praten. ‘Maar daar zie ik mezelf niet paraderen. Ik denk niet dat NVU-leider Constant Kusters iemand is met wie ik door één deur kan. En ook de standpunten die ze aandragen, over homo’s die geen kinderen zouden mogen krijgen of niet mogen trouwen, of het anti-Israël-standpunt… Nee, daar kan ik me niet in vinden. Dat is niet verenigbaar.’ Hoewel vrouwen binnen radicaal- en extreemrechts de afgelopen decennia een meer actieve rol hebben gekregen, roeren ze zich tijdens mijn onderzoek nog altijd veelvuldig op de achtergrond. Ondanks de voortdurende behoefte aan poster girls en vrouwelijke sprekers hoeven ze niet op de voorgrond als ze dat niet willen. En de meesten willen dat nog altijd niet, dus ze rekruteren, schrijven berichten, doen de administratie en bewaken de ideologische koers. Dat geldt ook voor Jonna. Het startpunt voor haar activisme werd overigens niet gevormd door een traumatische ervaring, maar door de nationalistische opvoeding die ze van huis uit meekreeg. ‘Het was niet echt vanuit een organisatie of zo, het is meer een ideologie. Het gaat erom dat je een mooi gezin vormt en op die manier het erfgoed weet over te brengen op een nieuwe generatie.’ Bij Identitair Verzet heeft ze een grote regisserende rol op de achtergrond. ‘Ik ben niet iemand die overal vooraan staat. Heel veel dingen durf ik ook gewoon niet. Dus ik ben er om de administratie bij te houden, alles te organiseren en jongens ergens op af te sturen. Dat is ook echt iets wat ik goed kan, wat ik leuk vind. En dat is ook het mooie van onze beweging of organisatie: iedereen kan doen waar hij het beste in is. Je bent niet verplicht om actie te voeren. Je kan ook op andere manieren je steentje bijdragen.’ 3. Het wetenschappelijke deel van dit onderzoek is gebaseerd op 36 geïnterviewden, van wie vijf vrouwen. Deze selectie vond plaats op basis van de ‘compleetheid’ van de vertelde levensverhalen. 9. VERTELLEN WE NIET ALLEMAAL WELEENS EEN LEUGENTJE OM BESTWIL?

Door activisten te volgen die op de een of andere manier allemaal met elkaar in contact staan krijg ik meer te zien dan alleen een dwarsdoorsnede of momentopname. Het geeft me óók de mogelijkheid om verhalen vanuit meerdere perspectieven te horen. Waar de meeste geïnterviewden vrij consistent zijn en zichzelf en elkaar nauwelijks tegenspreken, geldt dat niet voor iedereen. De al wat oudere Michiel neemt als een van de weinigen zelf het initiatief tot een interview. Eind 2016 belt hij me op en zegt dat ik voor mijn onderzoek zéker met hem moet spreken, want hij weet veel. Dat laatste betwijfel ik niet, want ik zie hem overal opduiken. In de periode 2015-2018 is hij actief bij minstens vier bestaande groepen, richt hij er twee op, zie ik hem bij een demonstratie van een gelegenheidsgroep, gaat hij naar de IJzerwake en ondersteunt hij kleine acties. Hij nodigt me meteen bij hem thuis uit, in het appartement waar hij met zijn vrouw woont. Hij zet koffie, smeert witte pistoletjes met kaas voor ons en laat foto’s zien van zichzelf met een aantal bekende politici. Hij is hartelijk, maar ook fel en uitgesproken. Michiel is actief geworden bij radicaal- en extreemrechts omdat ook hij niet meer in politieke oplossingen gelooft: ‘Ergens anders vind je het niet, dan is het te soft.’ Enerzijds ziet hij zichzelf als iemand die de beweging kan helpen de boodschap beter te verwoorden, al heeft hij ook moeite met sommige activisten: ‘Ze gebruiken woorden als “godverdomme” en “kanker”. Ik moet dat soort dingen niet. Dat heb ik ze ook gezegd.’ Michiel is achter in de vijftig, zat ooit in de lokale politiek en werkte voor een landelijke politieke partij. Zelf beweert hij er een grote regisserende rol op de achtergrond te hebben gespeeld. Daarnaast zou hij politici van de partij en zelfs een minister hebben beveiligd. Al was dat laatste een beetje tegen wil en dank geweest: hij had er zelf nooit om gevraagd en het kwam echt doordat een minister het hem persoonlijk had gevraagd. ‘Twee dagen later moest ik terugkomen en werd ik gedetacheerd bij de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging. Toen kreeg ik een dienstwapen erbij. Dus ik had twee banen, want ik bleef ook voor de fractie werken.’ Het is een periode uit zijn leven waar hij vaak over vertelt en die hem aanvankelijk aanzien geeft binnen radicaal- en extreemrechts. Met name Colin, die eerst actief is bij DTG en Nederlands Verbond en later overstapt naar Identitair Verzet, kijkt rond 2016 erg tegen hem op. ‘Michiel weet dingen echt goed te verwoorden en hij heeft charisma.’ Anderen binnen radicaal- en extreemrechts zetten hun vraagtekens bij alle verhalen en schamperen: ‘Michiel? Die zou zelfs “staatsgeheimen” hebben ingezien…’

Beveiligen bij de DKDB is doorgaans voorbehouden aan mensen die afkomstig zijn van de politie, al wordt er soms ook geworven bij Defensie. Bovendien is er een screening voor nodig en krijgen deze beveiligers doorgaans een zeer intensieve training die niet iedereen met succes afrondt. Het lijkt mij nogal sterk dat zo’n aanstelling voor Michiel binnen twee dagen zou zijn geregeld – inclusief een dienstwapen. Het is niet aan mij om iemand te ontmaskeren, maar tegelijkertijd voel ik ook de verantwoordelijkheid om te checken wat hij zegt. Ik besluit verschillende politici van de partij de vraag voor te leggen of ze Michiel kennen en of ze zijn verhaal kunnen bevestigen. Is hij daadwerkelijk beveiliger én de rechterhand van de partijleiding geweest? De ex-minister mailt terug: ‘Hij is nooit mijn beveiliger geweest. Hij deed weleens alsof. Ook heb ik hem nooit met een dienstwapen gezien.’ Een andere politicus van de partij schrijft: ‘Hij was korte tijd mijn chauffeur. Kort gezegd, een wannabe. Hij poseerde als beveiliger en directiechauffeur, maar bakte daar niet veel van.’ Zo bleek kaartlezen niet Michiels sterkste punt. De ex-politicus vermoedt dat Michiel nog steeds met foto’s uit die periode zwaait. ‘Als mijn begeleider zie je hem natuurlijk pontificaal op foto’s staan en ongetwijfeld gebruikt hij die om te pochen. Hij heeft nooit iets anders gedaan dan eenvoudig administratief werk en chauffeur. Hij is niemands “rechterhand” geweest, tenzij je het dragen van dossiers daartoe rekent.’ Wanneer ik de antwoorden aan Michiel voorleg, wordt hij boos en heeft hij geen goed woord over voor de mensen die ik heb gebeld om zijn verhaal te checken. ‘Dat waren ratten die mij een domme jongen uit de provincie vonden. Mijn positie was bijna gelijk aan de Kamerleden, ik had carte blanche om te doen en te laten wat ik wilde. En nu willen ze me downsizen.’ Over het dienstwapen zegt hij: ‘Dat dienstwapen is niet helemaal gelogen, maar is alleen nooit voor Nederland geaccrediteerd.’ Hij beweert dat hij in Duitsland, België en Frankrijk wel een dienstwapen mocht dragen. Hij geeft me het nummer van een andere politicus van de partij die zijn verhaal zeker zal bevestigen. Ik bel de politicus in kwestie, die inmiddels in de tachtig is. De man is zeer hartelijk en spreekt lovende woorden over Michiel. ‘Maar,’ zo vraag ik hem, ‘was hij daadwerkelijk gedetacheerd bij de DKDB en had hij écht een dienstwapen?’ De man aan de andere kant van de telefoon is zelf ex-militair en worstelt met het antwoord. Hij belooft het uit te zoeken en me terug te bellen. Een dag later belt hij terug met een diplomatiek antwoord. ‘Laten we het erop houden dat hij de illusie kan hebben dat hij bij de DKDB gedetacheerd was, omdat hij weleens met ze sprak.’ Ik leg uit dat het niet mijn persoonlijke drijfveer is om Michiel aan de schandpaal te nagelen, maar dat het wel belangrijk is voor mijn onderzoek. Ik moet ervan op aan kunnen dat mensen me de waarheid vertellen. De ex-politicus begrijpt mijn worsteling en verzucht dan: ‘Nee, hij was nooit gedetacheerd en had ook geen dienstwapen. Maar doe een beetje voorzichtig met hem, het is echt een fijne kerel.’ Michiel wordt steeds stekeliger in ons contact. ‘Goed, ik had geen dienstwapen. Dat was gelogen, maar vertellen we niet allemaal weleens een leugentje om bestwil?’ zegt hij op paniekerige toon door de telefoon. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit heb gelogen over wapenbezit en ik zeg dat ik het moeilijk vind de juistheid van zijn uitspraken te vertrouwen. Hij wil een afspraak maken en zal naar eigen zeggen bewijzen tonen waaruit blijkt dat hij echt een gedetacheerde beveiliger was. Maar die afspraak zegt hij op het laatste moment af. Daarna verwijdert hij me van Facebook en blokkeert hij me. Zijn antwoorden over zijn beweegredenen kan ik zeker meenemen in mijn onderzoek, want hij zal ongetwijfeld handelen op basis van wat hij als ‘waar’ ervaart. Maar qua levensloop betwijfel ik of zijn beweringen kloppen. Dat laatste komt ook door het grillige gedrag van Michiel zelf, die overal bij lijkt te willen aanhaken en dan toch weer een andere keuze maakt. Zo zegt hij over zijn betrokkenheid bij een bepaalde groep: ‘Wat mensen voor ideologie hebben wordt niet geuit binnen die groep. Niet meer. Moet iemand zelf weten of hij een hakenkruis mooi vindt, of wat dan ook. Ik vind die geschiedenis ook prachtig, maar dat zegt niet dat ik erachter sta.’ Als ik wil weten wat hij denkt van het gedweep met de NSDAP en Hitler door de leider, raakt hij geïrriteerd: ‘Moet je luisteren, ik vind het wel interessant, maar het boeit me verder niet. Ik doe er ook geen afstand van. Zijn interesse ligt net als die van mij bij de Tweede Wereldoorlog.’ Een maand daarna belt Michiel op. Hij is er weg en komt op zijn woorden terug. ‘Er is toch iets niet goed. Ik heb ze vaak verdedigd, maar ik weet eigenlijk niet waarom.’ Twee jaar later blijkt hij er nooit te zijn weggegaan.

In de jaren dat ik onderzoek doe, zie ik hoe er een hechte vriendschap tussen Michiel en Colin ontstaat – die ook weer stukgaat. Colin, die aanvankelijk als freelancer bij verschillende groepen actief is en zich uiteindelijk aansluit bij Identitair Verzet, is in de twintig en een van de grootste criticasters van mijn media-optredens over radicaal- en extreemrechts. Als ik ergens een interview heb gegeven, dan laat Colin me steevast weten wat hij ervan denkt. Maar hij blijft altijd inhoudelijk en wordt nooit onaardig. Zijn grootste kritiekpunt is dat ik het steeds heb over beweegredenen van mensen, terwijl hij zichzelf hoofdzakelijk als reactionair ziet: als moslims geen aanslagen pleegden en links niet had weggekeken, was hij naar eigen zeggen nooit actief geworden. Volgens hem droeg een opeenvolging van gebeurtenissen in zijn tienerjaren bij aan een veranderend politiek bewustzijn: de aanslagen van 9/11 in 2001, de moord op in 2002, de gijzeling van de schoolkinderen in Beslan en de moord op Theo van Gogh in 2004, et cetera. ‘Sindsdien is mijn begrip voor de islam niet meer teruggekomen, nee. Als je nationalistische gevoelens hebt, dan krijg je klap na klap. Dat heeft mij wel gevormd in hoe ik er nu in sta, absoluut. Kijk naar al die aanslagen. Die aanslagplegers willen niet met mij leven en ik niet met hen.’ Tegelijkertijd is hij ook kritisch ten aanzien van radicaal- en extreemrechts – zo kan hij zich totaal niet vinden in het antisemitisme van andere activisten. ‘Zij zeggen steeds: “De Joden zijn de schuldigen.” Maar what the fuck, jongens, ik heb nog nooit een Jood gezien. Ja, een keer bij Ajax misschien.’ Ik ontwikkel in de loop van mijn onderzoek sympathie voor Colin. Ik kan hem altijd alles vragen en ook over privézaken hebben we contact. We moeten allebei onze hond laten inslapen. Hij vertelt over zijn soms nogal ingewikkelde liefdesleven en persoonlijke problemen waarmee hij worstelt. En we voeren discussies over politiek, waarbij hij oprecht nieuwsgierig is naar wat ik ergens van denk – zelfs al weet hij op voorhand dat we het totaal oneens zullen zijn. Daarbij vuurt hij geen monoloog op me af, maar luistert hij daadwerkelijk en zegt dingen als: ‘Hmm, dat is wel een heel genuanceerde benadering. Maar jouw kijk erop… Die hou ik er even in.’

Dat hij mijn mening belangrijk vindt blijkt wel als hij in november 2018 op stel en sprong wil afspreken. ‘Ik kan niet te veel zeggen over de telefoon, maar er is echt serieuze shit aan de hand.’ Ik vraag hem wat er is. ‘Ik ben er door Michiel ingeluisd.’ 10. DE BOMMENLEGGER VAN RECHTS

Ik opper om halverwege tussen onze woonplaatsen in een La Place af te spreken. Colin waarschuwt dat hij al een paar nachten niet heeft geslapen en zo ziet hij er ook uit wanneer hij binnenkomt. Terwijl ik een moddervette croissant naar binnen werk, krijgt hij geen hap door zijn keel. Wel tikt hij van de zenuwen binnen een minuut een halve liter cola weg.

Toen ik als journalist in 2013 over de jihadistische beweging in Nederland begon te schrijven, kwam ik weleens antropoloog Martijn de Koning tegen. Al jarenlang volgt hij als onderzoeker salafistische en jihadistische moslims. In 2015 werd hij opgeroepen als getuige-deskundige in het Context-proces (ook wel bekend als de #jihadzaak), waarbij een deel van zijn geïnterviewden voor de rechter stond voor onder meer uitreizen naar Syrië en Irak en/of het rijp maken van de geesten voor de gewapende jihad. De rechter vond De Koning zeer kundig en prees zijn werk, maar had ook vragen gesteld of hij niet te dicht op zijn onderzoeksgroep had gezeten. De Koning had eenmaal een verdachte geadviseerd over diens scriptie en een keer een blik geworpen op een ontworpen organogram. Ik had het destijds als journalist gevolgd en er mijn bedenkingen bij gehad. Dat je mensen volgt en spreekt is nog tot daaraantoe, maar waarom zou je als onderzoeker adviezen gaan geven – hoe onbeduidend ook?

Tegenover me zit Colin onophoudelijk op zijn stoel te wiebelen. ‘Ik word verdacht van het voorbereiden van een terroristische aanslag. En ik heb je advies nodig.’ Dit is een Martijn-de-Koning-situatie, zo snel gaat het dus, flitst het door mijn hoofd. Ik kan moeilijk opstaan en de deur uit lopen, want ik kan Colin zo niet achterlaten. Bovendien wil ik weten wat er is gebeurd. Maar het is ook niet ondenkbaar dat de politie op de een of andere manier dit gesprek afluistert. Ik neem me voor om heel erg op mijn woorden te letten en direct na afloop mijn copromotor hierover te bellen, zodat hij er op zijn minst van weet.

Colin begint te vertellen en springt van de hak op de tak. Hij was met Michiel naar Polen gegaan, al had hij er vanaf het begin een vreemd gevoel bij gehad. In Polen had Michiel het idee geopperd om illegaal vuurwerk in te slaan, iets waar Colin ook wel wat voor voelde. Maar hij wilde alleen wat kopen voor eigen gebruik, terwijl Michiel er volgens hem op aandrong om meer en zwaarder vuurwerk en zeer veel lont mee te nemen. Colin vond dat Michiel nogal dramde en besloot alleen een kleine consumentenvoorraad aan te schaffen. Wat moest hij immers met zo veel illegaal spul? Vlak na terugkomst in Nederland had Colin op basis van een ambtsbericht van de AIVD een huiszoeking gehad, waarbij het illegale vuurwerk was gevonden. Gezien de combinatie met zijn denkbeelden kondigde het OM aan de mogelijkheid te onderzoeken om er een terrorismezaak van te maken. Colin zou een jarenlange celstraf boven het hoofd hangen, zo werd hem verteld. Na vier dagen werd hij vrijgelaten uit voorarrest en nu zit hij trillend tegenover me. Hij is ervan overtuigd dat hij erin is geluisd: ‘Alleen Michiel wist dat ik dat vuurwerk had. Die moet gewoon de AIVD hebben getipt. Of hij werkt voor ze. Het kán niet anders.’ Colin vraagt me wat hij moet doen. Het liefst wil hij zo snel mogelijk een interview over de kwestie geven, bij voorkeur aan mij. Ik zeg hem dat ik dat vanwege mijn rol als onderzoeker niet kan doen en dat ik het bovendien niet verstandig van hem vind om zelf de media op te zoeken. ‘Hou je rustig en luister naar je advocaat,’ adviseer ik hem. Het lijkt me een advies dat in ieder geval niet omstreden is. Ook denk ik niet dat het echt een terrorismezaak wordt. Als er een serieuze verdenking was, dan had hij nu op de Terroristenafdeling in Vught gezeten en was hij niet al na vier dagen uit voorarrest vrijgelaten. Op de parkeerplaats bij onze auto’s opper ik dat Michiel misschien niet helemaal eerlijk is over zijn verleden bij de politieke partij. Ik laat Colin een klein stukje lezen van de mailwisselingen die ik met politici heb gehad, met het idee: hij komt er op een dag toch wel achter dat Michiels verhaal niet klopt, misschien helpt dit hem om los te komen. Het blijkt van mijn kant een verkeerde inschatting: Colin besluit met die informatie schreeuwend bij Michiel binnen te vallen, die hem vervolgens kalmeert, op hem inpraat door te zeggen dat mijn informatie niet klopt en hem weer naar buiten werkt. Colin weet niet meer wat hij moet geloven. ‘Als puntje bij paaltje komt, kan ik gewoon niks bewijzen.’

Wanneer een jaar later de strafzaak dient, is er weinig meer van de verdenking over. Het O M heeft de terrorismeverdenking al laten vallen en brengt de zaak voor de politierechter, wat inhoudt dat de maximale straf niet meer dan twaalf maanden gevangenisstraf zal zijn. Er zijn geen media op afgekomen, evenmin zijn er andere activisten van radicaal- en extreemrechts. De rechter loopt qua tijd enorm uit. Urenlang zit ik met Colin, zijn advocaat en iemand die hem vanuit de gemeente begeleidt op een van de houten stoeltjes in de gang van de rechtbank te wachten. Colin is zichtbaar opgelucht dat het geen terrorismezaak is geworden. Hij wil er graag een streep onder zetten. ‘Ik ben nooit een van de braafste jongens van de klas geweest. Maar als ik ergens op betrapt word, dan aanvaard ik m’n straf met rechte rug,’ zegt hij.

Het OM bevestigt tijdens de zitting dat er een ambtsbericht van de AIVD is uitgegaan waarin staat dat Colin illegaal vuurwerk in huis had liggen, maar zegt verder niets over een eventuele rol van Michiel hierin. ‘Het is maar goed dat mijn cliënt niet meer vuurwerk heeft meegenomen dan een consumentenvoorraad, anders was hij nu volgens het OM “de bommenlegger van rechts” geweest,’ pleit Colins advocaat. Hij vraagt om strafvermindering omdat er sprake zou zijn geweest van uitlokking, waarbij Colin werd aangemoedigd door Michiel om veel meer vuurwerk in te slaan. Het illegale vuurwerk wordt bij elkaar opgeteld: 132 uur taakstraf. Vanwege zijn financiële situatie krijgt Colin geen boete. De rechter gaat verder niet in op de eventuele rol van Michiel of de AIVD. Wanneer we weer buitenstaan, is hij opgelucht: ‘Een gekke afsluiting van een gekke periode. Nog bedankt voor je advies. Nu is het aardig stil gebleven en met een sisser afgelopen. Als ik de publiciteit had gezocht, was het OM nóg fanatieker geweest.’ De periode heeft diepe indruk gemaakt, zo vertelt hij. ‘Als je opeens in een soort conspiracy van de staat belandt en je wordt aangeklaagd voor zaken die je niet zou bedenken – laat staan dóén – dan doet me dat echt wel wat, ja. Maar ik heb een hoop geleerd. M’n onschuld verloren en nu weer door. Nu ga ik weer de balans proberen te vinden tussen mezelf, m’n passie voor Nederland en m’n toekomst.’ Zijn telefoon trilt. Het is een berichtje van iemand van Identitair Verzet. ‘Neem morgen je wandelschoenen mee, we gaan wat leuks doen,’ leest hij lachend voor. Terwijl hij wegloopt kijkt hij nog een keer achterom en zwaait met een grijns. ‘Ik spreek je wel weer voor een lunch of een kletsafspraak!’

Wat me het meest bijblijft van de gesprekken met de straatactivisten is dat ze ondanks hun vaak nogal emotionele voorkomen en niet-ingehouden woede zeer instrumenteel te werk gaan. Bij vrijwel alles wat ze doen maken ze vooraf een afweging: wat gaat het ons kosten en wat gaat het ons opleveren? Dat is bijvoorbeeld terug te zien bij de beslissing van sommige bestuursleden van Nederlands Verbond om hardere acties onder de vlag van een andere groep te doen, teneinde zelf niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden. Of de keuze van sommige activisten om bepaalde acties geheel op eigen titel te voeren, zodat het geen publicitaire schade voor de organisatie kan opleveren. Eenzelfde kosten-batenafweging wordt ook gedaan bij de keuze van Identitair Verzet om moskeeën en gebouwen te bezetten, relatief simpele acties. Het enige wat je nodig hebt is een handjevol activisten die een paar uur van hun tijd willen opofferen, een spandoek en een ladder. Wanneer de politie komt, gaat iedereen zonder zich te verzetten mee naar het bureau. Vervolgens zitten ze nooit langer dan zes uur in voorarrest en krijgen ze allemaal een boete van vijfhonderd euro voor het betreden van verboden terrein. Tijdens de acties wordt live verslag gedaan via sociale media en kunnen belangstellenden hun steun betuigen door geld te doneren. Vervolgens worden de boetes uit deze crowdfunding betaald. ‘Zie het als een soort aflaat waarmee mensen een gebrek aan eigen acties kunnen afkopen,’ zo omschrijven de moskeebezetters het principe. Het is een succesformule, want iedere keer wordt er genoeg geld opgehaald om de boetes te betalen. En doordat ze nooit langer dan een paar uur in de cel zitten, kan iedereen op maandag weer op zijn werk verschijnen. Identitair Verzet heeft deze methode nog voor de eerste moskeebezetting eerst juridisch laten uitzoeken en vooralsnog lijkt de groep gelijk te krijgen in het idee dat bezetters alleen kunnen worden bestraft voor het betreden van verboden terrein. Het OM onderzoekt in 2017 tweemaal de mogelijkheid om de activisten op het dak te vervolgen voor haatzaaien, maar beide keren wordt de zaak geseponeerd. Daarnaast vallen me bij de straatactivisten ook de vele samenwerkingsverbanden op, die vaak eerder zijn gebaseerd op een gedeeld verleden dan op een gedeelde ideologie. Zo werken sommige activisten die voornamelijk anti-islam zijn óók samen met nationaalsocialistische jongens als Hans en Tobias, die ideologisch toch echt van hen verschillen. De verschillen in ideologie worden weinig bezwaarlijk gevonden omdat ze elkaar al lang kennen. Het vormt geen probleem zolang Hans en Tobias zich aan de regels houden, en bijvoorbeeld geen nazisymbolen dragen. In andere gevallen vindt iedereen dat er een dusdanig belangrijk doel is dat onderlinge verschillen worden geparkeerd. Dat geldt onder meer begin 2017, wanneer er wordt gedemonstreerd tegen het verlof van de moordenaar van Rowena Rikkers (ook wel bekend als ‘het meisje van Nulde’). Tegelijkertijd zijn dergelijke samenwerkingsverbanden vaak van korte duur. En hetzelfde geldt voor het aanhaken bij ‘boze burgers’. In 2015 lift radicaal- en extreemrechts mee op boze protesten van omwonenden die vrezen dat zij een asielzoekerscentrum of noodopvang in hun gemeente krijgen, als gevolg van Syrische vluchtelingen die naar Europa komen. Maar zodra de zogeheten Turkije-deal wordt gesloten en de meeste vluchtelingen in de regio worden opgevangen, blijken de samenwerkingen met buurtbewoners maar weinig duurzaam: het levert geen nieuwe aanwas op en bovendien was al gebleken dat de meeste buurtbewoners alleen in actie komen voor hun eigen woonplaats. Als er dertig kilometer verderop een kwestie speelt, zijn mensen nauwelijks nog te mobiliseren. Tot slot heeft het optrekken met straatactivisten me veel geleerd over hoe zij de overheid zien: als een bureaucratische moloch die er niet voor hen is. Hoewel ik bij de Rechtvaardigheidszoekers niet heb kunnen nagaan in hoeverre hun boosheid terecht is, is het wel me duidelijk dat deze groep nauwelijks meer een gezicht heeft bij ‘de overheid’. Bij het UWV hebben ze een ‘Mijn Werkmap’, bij de gemeente moeten ze alles ‘eenvoudig digitaal zelf regelen’ en bij de Belastingdienst verloopt vrijwel alle correspondentie schriftelijk – bij de Belastingtelefoon zijn ze genoodzaakt telkens opnieuw hun zaak uit te leggen. Hoewel er uiteraard nog veel meer mensen zijn die zich óók in de steek gelaten voelen en die niet toetreden tot radicaal- en extreemrechts, denk ik dat een deel van de geïnterviewden goed geholpen zou kunnen worden als iemand namens de overheid eens hun problemen met ze zou bespreken, waarbij niet alle verantwoordelijkheid bij henzelf wordt gelegd. Onbekend maakt onbemind, ook als het de verzorgingsstaat betreft. Het was begonnen met een clubje op school. Zij tegen de anderen. Docenten op de kast jagen. Eerst met Lonsdale-kleding. Ging de school weer de Anne Frank Stichting bellen om te vragen of Lonsdale-kleding racistisch was. Het smaakte naar meer. Want wat provoceert nu beter dan gedweep met Hitler en de Tweede Wereldoorlog? Eén swastika of sticker van White Power op een deur en meteen wordt er een extra les over Auschwitz ingelast.

Het was aanvankelijk vooral een beetje rellen geweest. Ook buiten school. Zij tegen de rest: tegen groepen in de buurt en in de stad, tegen jongens van een andere cultuur, tegen krakers. Vooraf elkaar over en weer treiteren. En eens in de zoveel tijd een apotheose in de vorm van een veldslag. Of even op vrijdagavond met Marokkanen knokken in het uitgaansleven.

Het voelde alsof ze een klein leger waren. Allemaal dezelfde kleding, dezelfde kale koppen en dezelfde muzieksmaak: hardcore. Maar wat onverwoestbare kameraadschap had moeten zijn bleek onvermijdelijk poreus. Ineens hadden anderen de bomberjacks uitgedaan en hun haar weer laten groeien. ‘Anders krijg je nooit knappe meisjes.’

Zijn vrienden hadden blijkbaar nooit zo nagedacht over wat ze deden, terwijl hij zich juist meer ideologisch was gaan verdiepen. Hoe meer hij las, hoe meer hij het idee kreeg dat de ruzies op school en de vechtpartijen in de buurt onderdeel waren van iets groters. Een grotere strijd, die moet worden gevoerd omwille van het voortbestaan van het eigen volk. 1. DIE OORBELLEN VOND MEVROUW VAN ROST VAN TONNINGEN MAAR NIKS

‘Vrij! Sociaal! En nationaal!’ Ik sta bij een demonstratie waar zo’n dertig neonazi’s op af zijn gekomen. Ze voldoen precies aan het beeld dat ik aanvankelijk had toen ik aan mijn onderzoek begon: kale koppen, bomberjacks, tatoeages en legerkistjes met witte veters. In de knipselmap ben ik talloze berichten tegengekomen over de aantrekkingskracht die de neonazibeweging op jongeren heeft gehad, van jonge gabbers tot aan de zogeheten ‘Lonsdale-jongeren’. Vroeger stonden de kranten er vol mee. Maar vandaag zie ik nauwelijks jongeren, ik denk dat de meeste demonstranten achter in de dertig zijn en ik zie ook mensen van zeker eind vijftig. In de jaren dat ik onderzoek doe, kom ik erachter dat deze kale koppen nog slechts een fractie van de radicaal- en extreemrechtse beweging vormen. En dan nog betreft het een vrij diverse groep. Zo is er de harde kern, zoals bij de demonstratie van vandaag, die openlijk uitkomt voor hun denkbeelden. Daarnaast zijn er geharde activisten zoals Hans en Tobias, die op een zeker moment hebben besloten dat zij meer kunnen bereiken als ze zich wat minder extreem voordoen. En dus hebben ze hun haar weer laten groeien en kleden ze zich alledaags. Ze zullen bij een eerste ontmoeting vooral proberen aan te sluiten bij jouw denkbeelden en laten niet merken dat ze zelf eigenlijk nationaalsocialist zijn. En tot slot zijn er activisten die aanvankelijk wel ooit binnen een racistische jongerensubcultuur of als neonazi zijn begonnen, maar die de overstap hebben gemaakt naar anti-islamprotestacties en nu zelf eerder cultuurnationalistisch zijn. Toch trekken ze zo nu en dan nog wel op met neonazi’s, zelfs al zijn ze zelf geen nationaalsocialist (meer), want oude vriendschapsbanden roesten niet.

Dat er in Nederland nog maar hooguit vijftig tot zestig neonazi’s zijn, heeft ook te maken met de naoorlogse geschiedenis. Na de Tweede Wereldoorlog namen de meeste collaborateurs die als NSB’er of SS’er actief hadden meegewerkt met de Duitse bezetter genoegen met een marginale positie in de samenleving. Dat gold zeker voor de mensen die na de bevrijding onder beroerde omstandigheden waren opgesloten in kampen en gevangenissen, waarbij een NSB-lidmaatschap al genoeg was om in detentie te worden mishandeld en uitgehongerd. Een kleine groep NSB’ers eiste erkenning voor wat hun was aangedaan. Ze waren verbijsterd dat ze zo slecht waren behandeld en dat een deel van hen voor de rechter had moeten verschijnen. Vanaf eind jaren veertig werden er kleine organisaties opgezet die zich officieel bezighielden met hulpverlening aan collaborateurs – bijvoorbeeld met het vinden van werk of huisvesting. Deze organisaties werden van meet af aan gewantrouwd: waren ze geen dekmantel waaronder de idealen van de NSB en de Waffen-ss nieuw leven werd ingeblazen? De invloed van dergelijke organisaties is overigens altijd gering geweest – net als de ledenaantallen. Het zullen er volgens onderzoeker van extreemrechts, Jaap van Donselaar, nooit meer dan enkele honderden zijn geweest. Opvallend is dat de media tot aan de jaren zestig weinig aandacht hadden voor Nederlanders met een verzwegen oorlogsverleden: het werd gezien als iets wat in de privésfeer thuishoorde en pas relevant geacht wanneer het ging om het algemeen belang. Dat veranderde op het moment dat Adolf Eichmann, organisator van de transporten naar de vernietigingskampen, in 1960 in Argentinië werd opgepakt. Hoewel de concentratiekampen bij de Neurenbergprocessen (1945-1949) wel aan bod waren gekomen, was niet uitgebreid ingegaan op de systematiek en de planmatigheid ervan. Bij het proces tegen Eichmann in 1961 en de daaropvolgende geruchtmakende Auschwitzprocessen in Frankfurt (1963-1965) kwamen de verhalen van de overlevenden wél breed aan bod, net als verhalen over hoe doodnormale mensen aan massamoord hadden meegewerkt. Dit leidde tot een flinke reeks journalistieke onthullingen over oorlogsmisdadigers die nog vrij rondliepen.

Binnen de Nederlandse nationaalsocialistische stroming waren er dus veteranen die lid waren geweest van de NSB of deel hadden uitgemaakt van de SS. Zij verlangden terug naar de jaren 1940-1945, waarin hun beweging absolute macht had. Maar pogingen om politiek terug te keren mislukten als gevolg van wetgeving (Besluit Ontbinding Landverraderlijke Organisaties), gebrek aan een electoraat en weinig succesvolle samenwerkingen. Daarnaast was in de jaren zeventig zichtbaar dat er een nieuwe generatie aanhangers van het nationaalsocialisme opkwam: neonazi’s. Deze neonazi’s waren te jong om een NSB- of SS-verleden te hebben, maar voelden zich er wel mee verwant en streefden naar een heropleving van het gedachtegoed. Hun nieuwe beweging bestond vooral uit kleine groepen jongeren die dusdanig opgingen in hun eigen subcultuur dat er nauwelijks serieuze pogingen waren om die heropleving te verwezenlijken. Een uitzondering daarop vormde de oprichting van de Nederlandse Volks-Unie (NVU) in 1971, een nieuwe politieke partij waarvan het bestuur grotendeels bestond uit relatief jonge mensen zonder oorlogsverleden, al zat er vaak wel een veteraan bij. Aanvankelijk presenteerde de NVU zich als een nieuwe nationalistische en anticommunistische beweging die zich inzette voor de ‘Heelnederlandse’ zaak: een groot Nederland van de Groningse Dollard tot het voormalig Vlaamse Duinkerken – een kreet die haast letterlijk van de NSB werd overgenomen. In 1974 kreeg propagandaleider Joop Glimmerveen de leiding. Hoewel Glimmerveen zelf geen verleden had als nazicollaborateur – hij was zestien toen de bezetting eindigde – koesterde hij wel bewondering voor het verleden. Die adoratie combineerde hij met het thema van immigratie. Hiermee wist hij nieuwe en oudere figuren binnen de NVU te verenigen, waarbij jonge neonazi’s via jongerenorganisatie Nationaal Jeugd Front van zich lieten horen. Deze jongeren deden qua nazistische, antisemitische en racistische standpunten zeker niet onder voor de voormalige NSB’ers en SS’ers. In de jaren tachtig waren er meer jongerenorganisaties te bespeuren die dweepten met het nationaalsocialisme, zoals Viking Jeugd, Aktiefront Nationaal Socialisten (ANS) en Onafhankelijk Verbond Nationaal Socialisten (OVNS). Het ging doorgaans om tientallen dolende jongeren van wie vaak onduidelijk was waar ze bij hoorden – áls ze al ergens bij hoorden. Sommigen waren actief bij de politieke partijen Centrum Democraten of CP’86, die zichzelf aanvankelijk nog nadrukkelijk presenteerden als ‘gematigd nationalistisch’ met hoofdzakelijk anti-immigratiestandpunten en niet zozeer anti-Joodse standpunten. De dolende jongeren die zich bij deze partijen aansloten, haalden politici rechts in en zorgden voornamelijk voor publicitaire schade. Die partijen waren een zeer dankbaar onderwerp voor journalisten die undercover gingen en reportages maakten waarin volop sprake was van racistische en antisemitische uitlatingen, nazistische parafernalia en grof geweld. Deze partijen werden dan ook gepresenteerd als hét voorbeeld van façadepolitiek: naar buiten toe zouden de aanhangers zich gematigder voordoen dan ze waren.

Een deel van de neonazi’s bezocht in de jaren tachtig ook bijeenkomsten van Consortium De Levensboom. Dit betrof een groep oud-NSB’ers die zich rond de weduwe Rost van Tonningen in haar huiskamer in Velp verzamelde. Ze wilden zich inzetten voor eerherstel van NSB’er Meinoud Rost van Tonningen (1894-1945), voor het behoud van de ‘eigen identiteit’, voor ‘rasbewustzijn’ en ‘tegen de verloedering’. Tegelijkertijd merkt een van de geïnterviewden ook op dat er wrijving was tussen de nogal onstuimige jonge neonazi’s en de voormalige NSB’ers en SS’ers. Hij vertelt dat de jonge generatie alleen mocht komen als ze zich zou gedragen en netjes kleedde: ‘Mevrouw Rost van Tonningen was echt een dame. Al die gasten die daar kwamen, deden hun oorbellen in de auto uit en legden die in het dashboardkastje. Want die oorbellen vond zij maar niks.’ Hoewel neonazi’s bewust aansluiting zoeken bij een naziverleden en ermee dwepen op een vroeger-was- alles-betermanier, vraag ik me af of ze er überhaupt weleens over hebben nagedacht of ze in de door hen gewenste nationaalsocialistische heilstaat zouden functioneren. Uit de knipselmap komt het beeld naar voren dat het gaat om mensen met een nogal destructieve levensstijl. Dat het jongens zijn die het al moeilijk lijken te vinden om ’s ochtends op tijd op hun werk of school te verschijnen. Hoezo denken ze dat een autoritaire samenleving vol orde, tucht en discipline iets voor hen is?

De laatste twintig jaar zijn neonazi’s verder opgegaan in kleine collectieven, zonder formele lidmaatschappen. Even leek er qua aanwas een kleine opleving te zijn toen na 2000 de zogeheten ‘Generatie Lonsdale’ opkwam: gabbers die trainingspakken hadden verruild voor spijkerbroeken, kistjes en skinheadmerken als Lonsdale en Pitbull. Hoewel bij een deel van de Lonsdalebeweging sprake was van vreemdelingenhaat en ze zich ook schuldig maakten aan onder meer geweldpleging tegen mensen met een migratieachtergrond, vernielingen en brandstichting bij islamitische gebouwen, betrof het volgens onderzoekers relatief geïsoleerde groepen zonder samenhangende ideologie. Vanwege het onvoorspelbare gedrag van de Lonsdale-jongeren werden vanuit radicaal- en extreemrechts weinig pogingen ondernomen om hen te werven. Zo vertelt een geïnterviewde: ‘We probeerden het weleens. Dan gingen we naar zo’n groepje toe, kratjes bier mee, keertje samen paintballen… Maar uiteindelijk waren we meer bezig zulke jongeren in de hand te houden dan dat we echt iets aan ze hadden.’ Als Lonsdale-jongeren zich al bij een landelijke demonstratie aansloten, dan was dit eerder het resultaat van een extreme houding en extreem gedrag dan dat er sprake was van een gedeelde ideologie.

Het gebrek aan nieuwe aanwas heeft ertoe geleid dat de neonazibeweging al decennia slinkt – ook omdat sommige oudgedienden nog weleens willen vertrekken als gevolg van ruzies. De openlijke neonazi’s die ik zal interviewen, zeggen geen enkele moeite meer te doen om aansluiting te vinden bij ‘boze burgers’ en ondernemen nauwelijks pogingen om nog nieuwe mensen te rekruteren. Ze hebben in het verleden te vaak vergeefs tijd en moeite gestoken in mensen die toch niet ideologisch bij hen bleken te passen. Of zoals een geïnterviewde het verwoordt: ‘Vroeger zei ik altijd: “Nee hoor, ik ben geen racist, ik ben geen fascist.” Maar ja, dat ben ik eigenlijk wel. Dus nu zeg ik het maar gewoon meteen.’ Hij heeft naar eigen zeggen meer dan eens meegemaakt dat mensen via internet contact met hem zochten omdat ze boos waren over de multiculturele samenleving. Maar zodra hij over het Derde Rijk wilde beginnen, wisten diezelfde boze mensen niet hoe snel ze moesten wegrennen. ‘Ik begin er niet meer aan, tenzij duidelijk is dat iemand qua denkbeelden bij ons past en zelf al moeite heeft gestoken in ideologische zelfscholing.’ 2. DAT MOET JE MET OPGEHEVEN HOOFD DOORLOPEN

Voor de eerste neonazidemonstratie die ik bijwoon leg ik contact met Evert en Lianne: een stel dat sinds een paar jaar samen is en bij elkaar opgeteld ‘al veertig jaar ervaring’ binnen radicaal- en extreemrechts heeft. Hij is eind dertig, zij begin veertig. Ik gooi er niet meteen een interviewverzoek uit, maar vraag of ik kan komen kijken naar een demonstratie die Evert heeft georganiseerd. Ze laten me weten dat ik welkom ben en dat we dan zullen kennismaken. Nu ik al ruim een jaar de straatactivisten heb gevolgd en regelmatig te horen heb gekregen dat ze echt- geen-nazi’s-zijn, is het opmerkelijk om mensen te gaan opzoeken die openlijk zeggen: ‘Maar natuurlijk zijn we nazi’s!’ In de auto op weg naar hen ben ik gespannen. Wat ga ik tegenkomen? Hoe zal de sfeer zijn? Ik ben al geruime tijd met dit onderzoek bezig, maar dit lijkt iets van een geheel andere orde – al weet ik niet of dat komt door hun extreme voorkomen, de talloze verhalen die er zijn over geweldpleging door neonazi’s, of doordat het grotendeels onbekend terrein is. Maar, zo hebben de straatactivisten me verzekerd: van Evert en Lianne heb je niks te vrezen, dat zijn aardige mensen.

Zo’n dertig neonazi’s hebben zich met Nederlandse vlaggen voor een treinstation verzameld en gaan een mars lopen, waarbij ze op twee verschillende plekken stoppen voor een toespraak. Ook nu valt me vooral de leeftijd van de deelnemers op: de meesten zijn in de dertig of ouder. En het zijn bijna allemaal mannen, het aantal vrouwen is op één hand te tellen. Daarnaast zie je bij de meesten van een grote afstand al dat ze neonazi zijn door hun kleding, zichtbare tatoeages en gedragen symbolen zoals Keltische kruisen. Het merendeel lijkt weinig zin te hebben in mijn aanwezigheid en draait me de rug toe, maar Evert en Lianne schudden me vriendelijk de hand. Evert heeft een rood-wit geblokt shirt aan en draagt een zwarte broek met bretels en legerkisten. Om zijn schouder hangt een megafoon aan een koord. Lianne heeft een bomberjack en Dr. Martens aan. ‘Laat ze maar,’ zegt Evert over degenen die met de rug naar me toe staan en niet willen praten. ‘We zijn te vaak neergezet als domme mensen. Als alcoholisten. Of werklozen. Maar we wilden je toch wel ontmoeten. Want als we nooit met journalisten praten, dan zijn we ook een onzichtbare beweging. Dan weten anderen niet dat wij bestaan. Dat het nationaalsocialisme in Nederland nog bestaat.’

Wanneer de groep vertrekt voor de aangekondigde mars tegen asielzoekers, besluit ik met het oog op persfotografen helemaal achteraan te gaan lopen. Stadswachten begeleiden de stoet, links van hen zie ik twee ‘stillen’ van de politie meelopen met een oortje in. Lianne vindt het blijkbaar wel gezellig dat ik er ben en loopt een heel eind naast me. Ze vertelt dat ze op haar vijftiende de neonazibeweging is ingerold toen ze verkering kreeg met een skinhead. ‘Er waren toen nog niet zo veel demonstraties, maar ik heb door het hele land gefolderd en gestickerd voor CP’86. Evert is meer van de demo’s, ik ben daar een beetje klaar mee.’ Als de mars tot stilstand komt bij het eerste punt waar Evert zal speechen, fluistert Lianne tegen me: ‘Ik denk dat ik even naar voren moet om voor hem te klappen. Hij heeft gisteren heel hard geoefend.’ Evert vouwt handgeschreven A4’tjes met grote blokletters open, pakt zijn megafoon en begint zijn toespraak er op hoog volume doorheen te brullen. Zijn boodschap komt er vooral op neer op dat hij en zijn kameraden ‘tegen het multiculturele systeem’ zijn. En uiteraard vóór het nationaalsocialisme. De andere demonstranten applaudisseren instemmend. Wanneer de mars weer wordt vervolgd, weigert de groep over een regenboogzebrapad te lopen – dat tot doel heeft om aandacht te vragen voor de acceptatie van LHBTI+’ers. ‘Ho, even naar rechts!’ brult een man vooraan. Hij wijkt woest uit, waarna de rest hem met een wilde slinger volgt.

Dat ze niet over een regenboogzebrapad willen lopen is veelzeggend. Deze neonazi’s dromen van een samenleving waarin geen plek is voor mensen met een andere geaardheid. Net zoals er in hun ideale maatschappij ook geen ruimte is voor Joden. En waarin er nauwelijks tolerantie is voor andersdenkenden. In de jaren dat ik onderzoek doe, moet ik mezelf er voortdurend aan herinneren dat ik spreek met mensen die anderen actief van de samenleving willen uitsluiten. Want vrijwel iedereen die ik spreek is aardig en vriendelijk. Deels komt dat doordat ze zichzelf van hun meest positieve kant willen laten zien. Maar het is ook allemaal gemoedelijk omdat ik een witte vrouw ben die bij een conservatief-rechts weekblad werkt. Ze zouden heel anders tegen me doen wanneer ik Sylvana Simons of een twintigjarige Marokkaanse Nederlander was. Mijn gedachten daarover worden bevestigd in een gesprek met de jonge neonazi’s Damian en Jim. We zitten op een terras en Damian vertelt dat hij eindelijk de binnenstad weer in mag nadat hij maandenlang een gebiedsverbod heeft gehad wegens veelvuldige geweldsovertredingen in het uitgaansleven. Vrijwel alle slachtoffers hadden een andere etnische achtergrond, zo vertelt hij. Damian praat erover alsof het de normaalste zaak van de wereld is: ‘Met de kermis hebben we een gevecht gehad, samen met ADO- hooligans tegen een vervelend groepje Marokkanen. Toen gingen we met elkaar op de vuist. Dat was een klein akkefietje, maar hoe groter hoe leuker. Er moest wel een Marokkaan naar de EHBO-post, maar geen messteken of iets dergelijks. Eentje van ons werd later nog neergestoken door een [n-woord], maar dat viel ook wel mee.’ Ik zeg dat ik nog nooit heb meegemaakt dat mensen me willen neersteken. Jim: ‘Omdat u waarschijnlijk niet in dat soort situaties terechtkomt.’ ‘Hoe kom je dan in dat soort situaties terecht?’ ‘Ik weet niet, eh…’ Jim aarzelt. ‘Ga maar eens op zaterdagnacht in het centrum van Den Haag lopen en je krijgt geheid ruzie. Al zou ik denken dat ze u wel met rust laten. Maar jongens zoals wij komen sneller in dat soort situaties terecht.’ ‘Hoe dan?’ Jim zegt dat te lang kijken al voldoende is voor een vechtpartij. Damian valt hem bij: ‘Of ze proberen aan je meisje te zitten. En als je er dan wat van zegt, dan heb jij het gedaan.’

Een paar weken nadat ik de eerste neonazidemonstratie heb bijgewoond rijd ik weer naar Evert en Lianne. De sfeer was bij de demonstratie niet dusdanig gemoedelijk dat ik mee kon naar de borrel erna. Maar we hebben nu een aparte afspraak gemaakt en ik zal nog een keer bij ze over de vloer komen. Ze wonen in een rijtjeshuis met rood-wit-blauwe klompen in de voortuin. In de gang staat een rij legerkistjes en Dr. Martens. Omdat ze allebei op sokken door het huis lopen, doe ook ik mijn schoenen uit. Binnen is alles brandschoon en ruikt het naar schoonmaakmiddel. De ruime bijkeuken met zitgedeelte puilt uit van de parafernalia die afzonderlijk van elkaar al aanstootgevend zijn. En zo alles bij elkaar bezien zou ik bijna niet weten waar ik het eerst over moet beginnen. Heroïsche afbeeldingen van Duitse soldaten. Twee Wehrmacht-helmen die op een plank naast de bierglazen staan. Een sticker met de tekst Always be yourself. Unless you can be Mussolini. Then always be Mussolini. Ik leg alvast mijn telefoon op tafel om zo een geluidsopname van het gesprek te maken en meteen licht het beginscherm op met een foto van mijn pasgeboren zoontje. ‘Gelukkig wel een blank kindje…’ verzucht Lianne wanneer ze zijn bolle wangetjes en blonde haartjes bestudeert.

Net als bij al mijn andere interviews begin ik met de vraag hoe het zo gekomen is dat ze bij radicaal- en extreemrechts zitten. Ik leer al snel dat de waaromvraag er vooral toe leidt dat geïnterviewden een verzameling aan standpunten opdreunen. Maar door te vragen hoe het zo is gelopen, kom je veel meer te weten over iemands levensloop en wat er allemaal aan voorafging voordat ze actief werden. Lianne is opgegroeid in Rotterdam en zegt dat ze al van jongs af aan ‘iets tegen buitenlanders’ had. ‘Als ik op school kwam, dan dacht ik al bij de Surinamers die er stonden: apen.’ Maar ze was op dat moment nog niet zo bezig met Adolf Hitler, vertelt ze. Tot ze op haar vijftiende, toen ze verkering kreeg met een skinhead, voelde dat het nationaalsocialisme ook bij haar paste. Ze genoot van de warmte die de beweging haar bood en kwam ook over de vloer bij de weduwe Rost van Tonningen. ‘Dan gingen de jongens en mannen naar boven om te praten en dan bleef ik bij haar in de keuken, omdat ik het zo gezellig vond. Ik heb haar zelfs nog uitgenodigd voor mijn bruiloft, maar mijn opa en oma hebben in het verzet gezeten. Dus mevrouw Rost van Tonningen heeft bedankt, want dat wou ze m’n opa en oma niet aandoen. “Dat is familie,” zei ze. Toen kregen we vijfhonderd gulden van haar, als geschenk. En toen mijn dochter werd geboren tweehonderdvijftig gulden, met een mooie kaart. Ze heeft haar zelfs nog een keer in de armen gehad.’ Lianne werd jong moeder en scheidde ook jong. Ze nam vanaf haar twintigste een jarenlange pauze van de beweging. ‘Toen heb ik gekozen voor mijn gezin, natuurlijk. Ik ben er een hele tijd uit geweest. Want ik loop niet weg voor geweld en ik wil niet dat mijn kinderen een heel weekend zonder mama zitten. Dat is ook nationaalsocialisme: er voor je gezin zijn. Alleen ik heb altijd gezegd: als de jongste veertien is, dan ga ik me weer inzetten voor de beweging.’ Ze hield zich aan die belofte en werd rond haar zevenendertigste weer actief. Eerst deed ze dingen voor Identitair Verzet. ‘Maar ja, dat nationaalsocialisme droegen ze niet uit. En het probleem is niet alleen de islam, hè? Nu ik weer terug ben in het nationaalsocialisme hebben mijn ouders het contact met me verbroken. Die tijd hebben ze al met me gehad toen ik vijftien, zestien jaar oud was.’ Dat ze weer terugkeerde naar het nationaalsocialisme kwam ook doordat ze Evert via internet had leren kennen. Ze had eerder contact met hem altijd afgehouden, maar hij was vrij vasthoudend geweest. Lianne stuurde hem uiteindelijk een berichtje terug dat ze wel weer wat wilde doen voor de beweging en stelde voor om met een aantal gelijkgestemden een weekendje weg te gaan. ‘Gewoon een beetje teambuilding, elkaar een beetje beter leren kennen. In plaats van contact via Facebook. Dat vond hij wel een goed idee. Alleen is daar niks van gekomen, hè?’ Het werd een weekendje teambuilden met z’n tweeën, zo vertellen ze lachend.

Evert had als zestienjarige op de lts naar eigen zeggen al ruzie met ‘de moslimjeugd aldaar’. Dat vormde volgens hem het startpunt: hij ging erover nadenken of de multiculturele samenleving wel kan werken. Op zijn eenentwintigste trad hij toe tot de neonazibeweging: iemand had hem uitgenodigd en hij had direct verwantschap gevoeld. ‘Het is zoals de natuur het zegt: soort zoekt soort. Dat moet je niet tegenhouden.’ Hij startte zelf een groep in de regio op, waarbij hij de leiding nam. Daarna stapte hij over naar de NVU, waar hij na twaalf jaar vertrok. ‘Het boterde niet meer omdat ik me niet meer conform de richtlijnen gedroeg. En omdat we een keer niet naar een demonstratie gingen. Maar privé ging op dat moment even iets anders voor. En toen waren we weer onbetrouwbaar.’ Later zegt hij: ‘Eigenlijk heeft heel Nederlandlievend extreemrechts een achtergrond bij de NVU. Laten we zeggen dat zeventig tot tachtig procent van wat er rondloopt een lidmaatschap heeft gehad bij de NVU – al is het maar een jaar, of zijn ze er een keer samen mee de straat op geweest.’

Evert en Lianne zeggen allebei nooit concessies te hebben gedaan aan hun denkbeelden en levensstijl. Lianne werkte in de zorg en hoefde geen mensen van kleur te wassen. ‘Ze hebben me bewust nooit bij buitenlanders gezet.’ Evert was stratenmaker en spoorbouwer, hij is nu lichamelijk afgekeurd. Hij heeft in het verleden wel een paar keer gedoe gehad met werkgevers vanwege zijn denkbeelden, maar dat ziet hij als een noodzakelijk offer. ‘Als ik dan niet in het team pas, dan is dat prima. Maar dan heb ik er ook geen behoefte aan om daar te werken. Wij vinden dat dit de enige goede weg is. Dus dan hoort dat erbij. Dan moet je niet gaan lopen janken of zeiken. Dan moet je met opgeheven hoofd doorlopen.’ 3. ZOLANG ER MAAR ÉÉN NATIONAALSOCIALIST LEEFT, LEEFT DE BEWEGING

Het moet gezegd, Evert en Lianne zijn inderdaad heel aardige mensen, zoals iedereen me al vertelde. Ook in hun eigen buurt hebben ze een sociale functie: ze zijn beschikbaar als er een volgelopen kelder bij de overburen moet worden leeggepompt en halen het zoontje van de buurvrouw van school als ze het zelf niet redt. Evert: ‘Zo proberen we elkaar toch te helpen. Dat is ook nationaalsocialisme.’ Maar het zit me toch niet lekker. Want hoe aardig ze ook zijn, ze hangen wel iets aan waarvan velen na 1945 zeiden: ‘Dit nooit weer!’ Mijn oma Annie haalde als tienermeisje in 1942 haar ouders over om drie jaar lang het gezin van haar beste vriendin in huis te nemen: een Joods gezin met zes kinderen. Iedereen heeft de oorlog overleefd, al was het één keer bijna kantje boord geweest tijdens een razzia. Mijn oma was voor het leven getekend door de angst en beklemming die ze had gevoeld als gevolg van de bezetting door het autoritaire regime van nazi-Duitsland. Het is tamelijk absurd dat ik ruim zeventig jaar later bij neonazi’s aan de keukentafel zit die tot in het diepst van hun ziel menen: die periode was zó gaaf, daar hadden we bij willen zijn. Tegelijkertijd zie ik binnen de neonazibeweging ook een continue worsteling. Aan de ene kant wordt nazi-Duitsland bewonderd als übermachtige Jodenvrije natie en tegelijkertijd wordt er in interviews alles aan gedaan om de Holocaust te relativeren, af te zwakken en in sommige gevallen zelfs te ontkennen. ‘Je hoeft alleen maar te googelen…’ zegt Lianne zachtjes. ‘We zijn bij dingen uitgekomen… Nou ja, ik weet niet of je dat moet zeggen. Maar dat de zionisten ook af moesten van de Joden die geen zionisten waren.’ Evert: ‘Ja, die de staat Israël niet zouden steunen. Het offer van zes miljoen Joden voor de Tempel. Dat is hele grote materie en daar kan ik wel over uitweiden. Maar de Holocaust – dat is ook weer zo fijn… Als je de Holocaust ontkent, dan riskeer je een gevangenisstraf van maximaal tien jaar.’ Ik moet op mijn tong bijten om niets te zeggen en knik beleefd. Uit mijn mond rolt een instemmend ja.

Hoewel Evert en Lianne ook wel naar een anti-islamdemonstraties gaan, menen zij dat vermeende Joden die op de achtergrond aan de touwtjes trekken een veel groter probleem zijn dan de multiculturele samenleving. Om die reden zijn zij bijvoorbeeld solidair met de Palestijnen: zelfs al hebben ze een hekel aan moslims, ze steunen de Palestijnen in hun strijd tegen Israël en hebben een Palestijnse vlag in de keuken hangen. Daarin verschillen ze niet van andere neonazi’s. Toen Geert Wilders in 2008 na maanden van opgebouwde spanning zijn anti-Koranfilm Fitna uitbracht, bleven de demonstraties uit islamitische hoek uit. Op het Binnenhof verzamelde media en politie zagen slechts één demonstratie: die van de Nationale Socialistische Aktie/Autonome Nationale Socialisten (NSA/ANS) tegen ‘zionist’ Wilders, die veel te nauwe banden met Israël zou hebben. Ook Evert heeft weinig op met Wilders: ‘Die neemt een hoop wind uit de zeilen van nationaalsocialistische partijen en groeperingen. Sommige linkse partijen zeggen dat het fascisme in Europa terug is. Dat kan wel zo zijn, maar het heeft niks met nationaalsocialisme te maken. Het is een soort zionistisch fascisme dat er is.’ De jonge neonazi Damian denkt er net zo over, zo vertelt hij in een van onze gesprekken op het terras. ‘Ik zie alleen maar groepjes die een beetje lopen te praten over hoe slecht de islam is en hoe slecht linkse politiek is. Maar de islam maakt me niet zoveel uit, het zionisme is voor mij de vijand. Bij negen van de tien dingen die je uitzoekt, kom je telkens weer uit bij mensen met een Joodse achtergrond, met een zionistische achtergrond. Je bent vrij om de islam te bekritiseren en om slecht te praten over moslims. Maar op het moment dat je een Jood überhaupt een Jood noemt staat-ie op z’n teentjes. Dat mag niet eens worden benoemd.’ Uit zichzelf zegt Damian dat de terroristische organisatie Hezbollah zijn ‘favoriete islamitische groepering’ is. ‘Tegen het zionisme, sociaal naar hun eigen volk toe. En vijand nummer één van Israël, samen met Hamas.’

Rechtse partijen in Europa houden zich volgens neonazi’s te veel bezig met het bestrijden van islam, terwijl zijzelf juist vinden dat deze partijen tegen de inmenging van het zionisme moeten strijden. Met ‘zionisme’ doelen ze in theorie op het streven van Joden naar een Joodse staat, maar in de praktijk betekent hun eigen ‘antizionisme’ maar al te vaak onverholen antisemitisme. Dat blijkt ook wel wanneer Evert en Lianne bijvoorbeeld uitleggen dat ze voorstander zijn van de rassenwetten van Neurenberg. Deze wetten betekenden in nazi-Duitsland onder meer dat Duitsers vanaf 1935 niet meer met Joodse Duitsers mochten trouwen en dat er ook geen buitenechtelijke affaires met mensen van Joodse komaf mochten worden aangeknoopt, om zo de vermeende raszuiverheid te beschermen. Ook werden deze wetten gebruikt om Joodse Duitsers uit hun functie te ontzetten en vormden ze een opmaat naar de Holocaust. Evert: ‘De rassenwetten zouden we graag weer invoeren en dat heeft niks met racisme te maken. Als jij de rassenwetten hanteert, dan kun je heel veel mensen hier laten wonen. Dat was destijds in Duitsland ook. Adolf Hitler heeft ook tegen moslims gezegd: je mengt je niet met het Duitse volk en je bemoeit je niet met het Duitse volk. En wij bemoeien ons niet met jullie.’ Waar veel straatactivisten moslims ervan beschuldigen niet mee te doen in de samenleving, kunnen moslims zich wat betreft neonazi’s niet genoeg afkeren van Nederland. Hun schrikbeeld is juist dat migranten gaan assimileren en zich gaan mengen met de autochtone Nederlandse bevolking. Al vindt Evert bij nader inzien toch ook weer niet dat parallelle gemeenschappen wenselijk zijn, zo vertelt hij. ‘Bij de invoering van de rassenwetten was de tijd natuurlijk heel anders... Dat was niet de tijd van massa- immigratie. Er wonen nu iets van een miljoen Turken in Berlijn. Ik denk niet dat Hitler dat destijds voor ogen had.’

Evert en Lianne menen dat het aantal neonazi’s binnen radicaal- en extreemrechts sterk terugloopt door concurrentie van de anti-islamstroming. Daarnaast wijten ze de dalende aantallen ook aan toegenomen individualisme waardoor de neonazibeweging niet meer zo’n hecht netwerk is als vroeger. Lianne laat meerdere malen merken terug te verlangen naar de jaren tachtig – toen de beweging groter was, internet nog geen rol van betekenis speelde en er meer gemeenschapszin was. Als een bekende een gevangenisstraf moest uitzitten, dan gingen ze met de pet rond om te zorgen dat iemands gezin toch een inkomen had, zo legt ze uit. ‘Tegenwoordig hoef je nog niet eens op een pakje shag te rekenen als je vastzit. We hebben ook een keer gehad dat een jongen en meisje een beetje aan lagerwal waren geraakt, maar die hadden wel kindjes. Toen brachten we die kindjes onder bij een gezin in de beweging tot ze alles weer op orde hadden. Er kwam geen Jeugdzorg aan te pas, of wat dan ook. Ze kregen die kindjes gewoon weer netjes terug. Dat zou nu niet meer gebeuren, hoor… Nu is het echt gewoon ik-ik-ik.’

Ondanks hun uitgesproken antidemocratische ideeën zeggen ze niet zo veel tegenwerking van de overheid te ervaren – zolang ze het maar houden bij demonstreren en bier drinken. ‘Wij proberen verzet te bieden en proberen dat te doen binnen de kaders van de wet. Dan zit je op spandoeken, acties, demonstraties organiseren – om op die manier te proberen een draai aan het verzet te geven. De andere optie is om in de politiek te gaan. En andere vormen van verzet zijn de straat op gaan en stenen smijten…’ concludeert Evert. ‘Dat doe je nu niet,’ zeg ik. ‘Nee. Nog niet.’ Ik vraag hem of hij weleens heeft vastgezeten. ‘Ja. Als jonge skinhead denk je dat je overal tegenaan kunt trappen. En dat dat dan de manier is. Maar knokken op straat, dat heeft alleen maar tot gevolg dat je vastgezet wordt. En op dat moment kun je niet echt van politiek activisme spreken, want dan ben je niet op straat.’ Toch heeft hij het idee dat demonstreren weinig zin heeft. ‘Als je iets wilt bewerkstelligen, moet je eigenlijk de revolutie ontketenen.’ ‘Hoe zou die revolutie moeten beginnen?’ Het liefst toch met grootschalige rellen, zegt hij. ‘Maar aan de andere kant zeggen we ook: we willen toch liever zelf het risico niet nemen. We hebben het eigenlijk best goed. We zitten dan wel thuis en hebben een uitkering, maar we hebben eigenlijk toch niet te klagen. We willen niet riskeren dat we straks een paar maanden of een paar jaar achter de tralies verdwijnen.’ Ik wil hem niet aanmoedigen om in zijn eentje die revolutie te ontketenen, maar vind het toch wel opmerkelijk dat het uitblijven ervan is ingegeven door een nogal praktisch argument: dat hij niet wil vastzitten. Zou hij het wel doen als hij ermee wegkwam? ‘Het is maar goed dat er straffen zijn,’ zegt Evert resoluut. ‘Als er geen straf op moord zou staan, dan waren wij er waarschijnlijk ook al niet meer geweest. En andere mensen ook weer niet. Er moeten wel straffen zijn. Er moet orde, tucht en discipline in de maatschappij zijn.’ Evert ziet het daarom vooralsnog als zijn missie om het nationaalsocialisme een leven lang uit te dragen, zo vertelt hij. ‘Je moet pogingen blijven ondernemen. Wij zeggen altijd maar zo: “Zolang er maar één nationaalsocialist leeft, leeft de beweging.”’

Ik heb vaak nagedacht over de vraag hoeveel ruimte neonazi’s als Evert en Lianne zouden moeten krijgen. Hun activisme gaat momenteel niet verder dan af en toe demonstreren en borrelen met ‘kameraden’. Voor zover ik kan nagaan vormen ze nauwelijks een bedreiging voor de veiligheid: ze proberen niemand meer te rekruteren, hebben buiten hun eigen netwerk maar heel beperkt bereik en weten zeker dat ze nooit (meer) willen vastzitten. Ze kennen precies de grenzen van de wet en houden daar rekening mee, getuige het feit dat ze op mijn geluidsopname de Holocaust niet ontkennen maar wel laten doorschemeren hoe ze erover denken. Moeten ze niet gewoon de ruimte krijgen om te zijn wie ze willen zijn, zolang ze dat in eigen kring doen en geen geweld gebruiken? Tegelijkertijd blijf ik ermee worstelen dat ze iets aanhangen waarbinnen genocide is gerechtvaardigd en geweld als legitiem middel wordt beschouwd. Een ideologie die als een veenbrand weer kan oplaaien. Met name online is er een nieuwe generatie jonge neonazi’s te vinden die niet meer de deur uit gaan om gelijkgestemden te ontmoeten en ook geen demonstraties bijwonen, maar die elkaar wel online vinden en volop racistische, nazistische en antisemitische content delen. Dat laatste blijkt onder meer wanneer in het najaar van 2020 twee jonge mannen van negentien en twintig jaar oud uit Zwijndrecht en worden gearresteerd. Ze hebben – voor zover bekend – nauwelijks contact met bekende radicaal- en extreemrechtse actiegroepen, wel waren ze online actief in onder meer chatgroepen De Nationale Storm Vereniging, Feuerkriegdivision en The Base. Daar wisselden ze alledaagse gesprekken af met de verheerlijking van nazi-Duitsland en gedachtes over het plegen van aanslagen. Hun zaak wordt door het OM behandeld als een terrorismezaak. Zelfs al zijn er ‘offline’ nog maar kleine groepen neonazi’s die fysiek bij elkaar komen, deze arrestaties en de uitgelekte chatgesprekken laten zien dat het gedachtegoed nog altijd gevaarlijk kan zijn. 4. LIEVER EXTREEMRECHTS DAN EXTREEM SLECHT

Dat neonazi’s slechts beperkte speelruimte hebben, blijkt ook uit de gesprekken die ik heb met Damian en Jim, die als twintigers opvallen omdat er binnen de neonazibeweging maar weinig jongeren zijn. Al is Damian het niet helemaal eens met mijn constatering dat hij een aanhanger van het nationaalsocialisme is. In onze gesprekken maakt hij er continu een semantisch spelletje van: ‘Ik hang helemaal niks aan. Ik ben revolutionair, uiterste van het uiterste radicaal. Radicaallinks antisemiet, nationaalrevolutionair, nationaalsocialist, nationaalcommunist. Ik ben niks, en alles tegelijkertijd.’ Als ik hem vraag of hij dan op z’n minst extreemrechts is, zegt hij: ‘Ik ben liever extreemrechts dan extreem slecht.’ Wanneer ik Damian en Jim de eerste keer in 2016 spreek, zijn ze vrij actief in het bijwonen van demonstraties. Damian discussieerde op zijn veertiende via Hyves (toen nog een groot sociaal medium) en spuide boze teksten over moslims. Nu zegt hij daarover: ‘Iedereen begint een beetje PVV-achtig, racistisch…’ Hij viel op bij een NVU-lid, dat hem schreef ‘dat de PVV Joods was’ en dat er zoiets als de NVU bestond. En toen ging het snel, vertelt Damian. ‘Je gaat een keer een biertje drinken bij iemand thuis, dan leer je de partijleider kennen en vervolgens word je uitgenodigd voor een demonstratie.’ NVU-leider Constant Kusters gaf hem zijn biografie om hem welkom te heten, maar na ruim een jaar lidmaatschap besloot Damian toch te vertrekken wegens een gebrek aan actie. Over het lidmaatschapsgeld van vijftig euro per jaar zegt hij: ‘Dat heb je niet altijd. Als je vijftien bent, is dat best wel veel. Is toch twee weekenden stappen. Of in ieder geval, een weekendje. Of vier flessen wodka. Daar kan je op je vijftiende nog best wel een feestje van maken. En er gebeurde dus niks. Je kreeg een paar stickers mee en die plakte je dan op. Maar meer ook niet.’

In 2015 moest Damian samen met een vriend voor de rechter komen wegens het plakken van een White Power-sticker. Volgens de rechter had hij zich daarmee ‘opzettelijk beledigend uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras’. Het is iets waar hij zeer verbolgen over is. ‘Ik ben veroordeeld voor het plakken van één sticker. Ik kreeg een boete plus een taakstraf van dertig uur. En ik kwam in de krant met mijn naam. Terwijl anderen die tweehonderd stickers in de binnenstad plakken slechts een boete krijgen. Ik heb geen meisje aangerand, ik ben geen terrorist, ik heb alleen een sticker geplakt. In Leiden en Den Haag worden stickers van de Islamitische Staat geplakt en zwaait men met vlaggen.’ Het lijkt mij ook een wat forse straf, maar tegelijkertijd kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat deze onderdeel vormt van een algehele aanpak om Damian zo veel mogelijk te ontregelen – zeker in combinatie met aanvullende maatregelen als een gebiedsverbod. De politie lijkt bijna elk weekend de handen vol aan hem te hebben en het is niet ondenkbaar dat ze hem zo veel mogelijk dwarsbomen om hem te ontmoedigen. Damian vertelt in een ander gesprek dat hij vaak hinderlijk door de politie is gevolgd en dat mensen met wie hij omging werden aangesproken. ‘Als ik hier een jaar geleden met u had gezeten, dan zou de politie bij het langsrijden even stoppen. Dat hebben ze zelfs gedaan toen ik ergens zat met de vriendin van Jim en een vriendinnetje van haar. De politie wilde in kaart brengen met wie ik was, met wie ik omging, gewoon absurd. Ze noemden me “radicaalrechtse ronselaar”.’ Ik vraag hem of hij inderdaad jongeren heeft gerekruteerd. ‘Ik ga veel om met jongeren hier en die weten van mij. Soms vinden ze het leuk om mee te doen, anderen zijn er nog wat serieuzer in. En ja, tuurlijk neem ik ze dan op of neem ik ze mee. Ook geef ik ze wat stickers, bijvoorbeeld. En wat ze daar dan mee willen doen, moeten ze zelf maar weten. En dat ziet de politie als een zorgelijke ontwikkeling.’

Jim is een van de jongeren die hij in ieder geval meesleept in zijn activisme. Jim ging vanaf zijn achttiende meer lezen omdat hij de wereld om hem heen beter wilde begrijpen. ‘Ik zag Nederland langzaam veranderen. Buitenlanders kregen steeds meer praatjes.’ Toch deed hij er op dat moment niet zoveel mee. Naar eigen zeggen wilde hij wel naar demonstraties, maar hij wist gewoon niet hoe, tot hij op zijn tweeëntwintigste Damian leerde kennen via Facebook. Ze kwamen erachter dat ze vlak bij elkaar woonden en Damian bood aan een afspraak te maken zodat hij hem wat blaadjes van de NVU kon geven. Het vormde de opmaat tot een hechte vriendschap. ‘Ik sprak me altijd al uit. Maar ik ben het meer gaan doen sinds ik met Damian optrek. Het komt niet vaak voor dat wij een meningsverschil hebben. Je weet wat je aan elkaar hebt. Je hebt onderling nooit gezeur omdat je over zo veel dingen hetzelfde denkt, dat botst bijna niet. Ik ben blij dat ik iemand als hem heb leren kennen, met wie ik goed kan praten.’ Toch is Jim een stuk minder fanatiek en heeft hij minder gedoe met de politie. Ik hoor hem meer oneliners mopperen als ‘Buitenlanders kunnen niet van onze vrouwen afblijven’ dan dat hij echt ideologische verhandelingen houdt, zoals Damian. Jim wil naar eigen zeggen ‘dat Nederland weer voor de Nederlanders is’, terwijl Damian dingen zegt als: ‘Mijn vijanden zijn de zionistische filosemitische cultureel-marxistische invloeden.’

Vanwege de veelheid aan geweldsdelicten wil ik van Damian weten waar de grens voor hem ligt. ‘Ligt eraan tot hoever het gaat. Ik ga geen onschuldige mensen kwaad doen. Maar ik zou er geen moeite mee hebben de trekker over te halen bij een stelletje zionisten in de Tweede Kamer of in Brussel.’ ‘Je maakt geen plannen?’ vraag ik voor de zekerheid. ‘Zeker niet. Ik zou geen mensen kunnen vermoorden.’ ‘Maar wel een trekker overhalen, zeg je net.’ ‘Ik noem dat geen mensen,’ zegt Damian over de potentiële Tweede Kamerleden die hij zou kunnen doodschieten. ‘Die hebben zo veel bloed aan hun handen. Overal. Vooral in het Midden-Oosten. Maar ook in deze stad, die multicultureel is. Als hier iemand wordt vermoord uit rassenhaat, dan is dat toch wel gekomen omdat zij zo nodig een multiculturele stad willen. Heel vergezocht zou het bloed dan ook aan hun handen zitten.’

Wanneer ik Damian en Jim in mei 2018 weer spreek, is Damian van baan gewisseld. Waar hij eerst in klederdracht met toeristen op de foto ging, werkt hij nu voor een verhuisbedrijf. En hij is weer eens van Facebook gegooid. ‘Volgens mij had ik gereageerd op een stuk over Frans Timmermans, iets met “Kutglobalist, de strop voor jou!” Toen kreeg ik weer dertig dagen een ban. Niet veel bijzonders.’ De serveerster komt onze bestelling opnemen. Damian zegt dat hij geen Coca-Cola drinkt omdat dat ‘zionistisch’ zou zijn, wegens activiteiten van het concern in Israël en de bezette gebieden: ‘Dat mag van mij echt verboden worden.’ Het is me onduidelijk of Damian ook andere merken boycot, wel bestellen hij en Jim een gemengde bittergarnituur. ‘Ja, mevrouw, nu zijn we ineens wel voor diversiteit, hoor!’ grappen ze. Qua activisme is het op dat moment een stuk rustiger: er zijn minder acties en demonstraties dan in 2016 en er wordt weinig georganiseerd. Jim: ‘We zijn niet gestopt of zo. Maar we ondernemen niet echt iets meer, want er valt niet meer zoveel te ondernemen.’ Ze sluiten niet uit dat ze in de toekomst wel weer wat gaan doen, maar ze gaan het niet zelf organiseren. ‘Als het weer oplaait, dan kunnen we wel wat doen.’ Maar aangezien de laatste demonstratie waar ze bij waren (‘voor de blanke boeren in Zuid-Afrika’) weinig media-aandacht kreeg, verwachten ze niet binnenkort weer de straat op te zullen gaan. Damian vertelt dat hij inmiddels bij zijn oma woont, omdat zijn moeder hem eruit heeft gegooid. ‘Ik heb een soort Project X-feest gegeven en toen hebben we gevochten met de politie,’ zo verklaart hij de verhuizing. ‘We hadden een heel groot feest georganiseerd. De politie kwam aan de deur en wilde me arresteren. Omdat het mijn huis en mijn feestje was, ben ik verantwoordelijk. Wat ik op zich ook wel begrijp. Maar ik ga geen politie toelaten die mijn huis binnenstormt. Ik laat ook geen inbrekers binnen. Toen zijn we met meerdere mensen de politie van binnenuit te lijf gegaan. De politie is gevlucht en toen kwam de ME.’ ‘Heel de straat werd afgesloten,’ vult Jim aan, die net op tijd het feest had verlaten. Uiteindelijk beëindigde de ME het feest met de inzet van politiehonden. Damian: ‘Tja, daar win je het niet van… Maar de eerste ronde hadden we dus wel gewonnen.’ Zes mensen werden gearresteerd. Damians moeder was ten tijde van het feestje op vakantie, maar bij thuiskomst heeft ze hem eruit gezet. ‘Het contact met haar is nu natuurlijk wel wat minder en wat slechter. Maar het was het wel waard. Ik laat geen enkele kans onbenut om de systeemknechten aan te pakken,’ zo zegt hij over zijn veldslag met de politie. Volgens hem was de politie in de week voorafgaand aan het feest al vier keer langs geweest om te kijken of ze hem ergens op konden betrappen. ‘Nou ja, die kregen wat ze wilden.’ Ik vraag hem hoe hij de toekomst voor zich ziet. Jim woont samen en ziet zichzelf binnen vijf jaar wel een burgerlijk leven met kinderen leiden. Wil Damian dit leven eeuwig blijven volhouden? Hij zegt dat hij nog voor langere tijd naar Rusland of Oekraïne wil. Een maand na ons gesprek vertrekt hij naar Rusland, hij heeft ervoor gespaard. Naar eigen zeggen gaat hij er mensen ontmoeten die hij via sociale media heeft leren kennen. Ik krijg een foto toegestuurd waarop Damian met zijn Russische kennissen staat, een van hen brengt de Hitlergroet. Wanneer ik Damian vraag waarom hij daar zit en wat hij daar doet, zegt hij: ‘Omdat hier niks meer is. Het is alsof je aan het front zit en er niet wordt geschoten. Wat ga je dan doen? Ik zie mezelf als een soort Che Guevara die revoluties op meerdere plekken teweeg wil brengen. Niet zozeer alleen in Europa, maar op wereldwijde schaal tegen het kapitalisme, tegen het imperialisme en tegen het zionisme.’ En verder? ‘Achter de vrouwen aan… Tja, wat eigenlijk elke jongen van twintig doet die geen vriendin heeft.’ 5. SPANNINGZOEKERS: DAT WAS DE KICK DUS DAT DOE JE

Damian vormt binnen mijn onderzoek geen uitzondering, al is hij een van de weinigen die nog midden in zijn provocatieve periode zit terwijl anderen op termijn rustiger zijn geworden. Zoals ik eerder schreef, onderscheid ik in mijn onderzoek vijf ‘typen’ activisten die allen min of meer dezelfde (levens)weg hebben afgelegd voor ze zich aansloten bij radicaal- en extreemrechts. In het eerste deel van dit boek zijn al de Rechtvaardigheidszoekers (boos op de overheid) en de Politieke Zoekers (zoekend naar bredere steun) behandeld. Die ben ik veel tegengekomen bij de straatactivisten die openlijk demonstreren en actievoeren. Bij de neonazi’s zie ik juist andere ‘typen’: jongens bij wie het activisme begint zoals bij Damian, met een hang naar spanning, een neiging tot provoceren en weinig zelfbeheersing. Om die reden noem ik ze Spanningzoekers. Ik zie de levensloop van de Spanningzoekers niet alleen terug bij openlijke neonazi’s zoals Evert en Damian, er zijn ook mensen als Hans die zich bewust minder extreem voordoen. En dan zijn er nog activisten als Ewoud en Dimitri (beiden Identitair Verzet) en Mick (DTG/Nederlands Verbond). Zij zijn in ideologisch opzicht geen neonazi, maar bij hen is het activisme wel in de tienerjaren begonnen vanuit een racistische jeugdsubcultuur vol provocaties. Zelfs al begeven ze zich niet (meer) in de neonazibeweging, qua levensloop zijn zij wel degelijk tot de Spanningzoekers te rekenen. Zo had Mick als tiener in zijn woonplaats samen met vrienden veel gewelddadige confrontaties met jeugdgroepen waarvan leden een migratieachtergrond hadden. Wat hij beschrijft doet nog het meest denken aan hooliganisme. Hij vertelt dat confrontaties meestal, ‘nou ja, gewoon op afspraak’ werden ingepland, als er weer eens een ruzie moest worden uitgevochten. ‘Er hoefde maar iemand te bellen of ik stond alweer idioot te doen.’ Dimitri maakte als puber deel uit van een groep Lonsdale-jongeren. ‘Zo werden we destijds genoemd. Het was natuurlijk een stickertje dat we kregen opgeplakt. Voor de meesten was het onbezonnen jeugdigheid. Dat was toen de kick en dat doe je.’ Op de vraag wat ze dan precies deden, zegt hij: ‘Gewoon vechten op straat, woorden op straat, dat soort dingen. Al vrij vroeg, hoor.’ Ewoud werd streng opgevoed door zijn vader, een ex-militair. Maar toen die het gezin verliet – Ewoud was veertien – viel alle controle weg. ‘Mijn moeder had geen idee wat ze moest doen of hoe ze me moest controleren. En als je van “niks mag” naar “alles mag” gaat, dan raak je wel een beetje van God los, natuurlijk.’ Hij somt een lange reeks op, variërend van een steen door een ruit tot vechtpartijen bij voetbalwedstrijden. ‘Dan vroeg ik mijn moeder of ik voetbal mocht kijken en ging ik naar Feyenoord-Ajax. Ajax-fans met een paraplu in elkaar slaan en zo.’ De hang naar spanning uit zich niet alleen in confrontaties met andere groepen, maar ook in het flirten met een subcultuur die als ‘fout’ wordt bestempeld. Want wat provoceert er nu beter dan het brengen van de Hitlergroet op school, een swastika op een bushokje of symbolen op kleding? Of zoals de Noorse onderzoeker van extreemrechts Tore Bjørgo het ooit verwoordde: Youth rebels go right. Dat betekent niet dat al die provocerende jongeren zich ook daadwerkelijk aansluiten bij radicaal- en extreemrechts. Wanneer ik Spanningzoekers vraag of ook de vrienden met wie zij in hun tienerjaren optrokken uiteindelijk de stap maakten naar radicaal- en extreemrechts, vertellen zij stuk voor stuk dat ze de enigen waren. Of dat ze zich hooguit met een of twee bekenden aansloten. Dimitri zegt over zijn voormalige kring van Lonsdale-jongeren: ‘De meeste mensen willen uiteindelijk gewoon huisje-boompje- beestje. Beetje leuke dingen doen. En die willen er verder niet over nadenken. Ik geef ze groot gelijk.’ En Hans zegt over zijn oude vriendengroep, die rondom hardcorefeesten was ontstaan: ‘Er zaten jongens bij die het ideologisch echt interesseerde. En een hoop opvulling. Die een of twee keer meegingen en een shirtje hadden.’

Wat maakt dat jongens als Dimitri en Hans doorgaan, terwijl anderen afhaken? De Spanningzoekers die ik interview geven zelf twee verklaringen: 1) ze hebben een interesse in geschiedenis en archeologie, en 2) de provocaties dragen bij aan een al aanwezig politiek bewustzijn. Beide zorgen ervoor dat ze hun eigen ervaringen van conflict plaatsen in een groter kader waarbinnen de ‘eigen’ groep wordt bedreigd. Dimitri leest veel, bijvoorbeeld over Michiel de Ruyter. Het maakt hem naar eigen zeggen bewust van zijn plek in de geschiedenis. ‘Activisme betekent ook liefde voor wat je bent, wat je doet en wat je cultureel hebt ontvangen. Waar je wortels liggen. Je bent maar zo’n puntje in de tijdlijn van de mensheid. Jij bent de schakel tussen het verleden en het heden.’ Hij werkt als hovenier maar had liever archeologie gestudeerd. ‘Toen ik jong was, was ik altijd buiten. Ik wilde alles beleven. En toen ging het gewoon niet. Nu denk ik weleens: had je maar…’ Ewoud interesseert zich al sinds zijn tiende voor politiek. ‘Toen keek ik een klein beetje naar die verkiezingsprogramma’s en dacht ik: GroenLinks, dat is goed voor de natuur. Ik was natuurlijk enorm naïef. En de Centrum Democraten, dat waren dan hele enge mensen.’ Het beeld dat hij in de media zag, strookte volgens hem steeds minder met zijn eigen ervaringen in de multiculturele wijk waar hij opgroeide. ‘Als ik boodschappen wilde doen, dan sprak er niemand Nederlands. Dan moest ik in het Engels bestellen. En ik werd af en toe in elkaar geslagen in mijn wijk omdat ik een Nederlander was. Dat is raar toch? Niet om mijn karakter, maar om hoe ik eruitzie. Toen ik dertien was, dacht ik al: dat wat de Centrum Democraten willen is een goede oplossing. Want het is ons land, dus waarom moeten wij op de tweede plaats worden gezet? En ja, dat vond ik wel interessant.’ Later voegt hij eraan toe: ‘Je bent als jongere ten eerste op zoek naar een stukje spanning. Maar het was ook maatschappelijk bewustzijn dat ik dacht: we moeten er nu ook wat aan doen.’ De interesse in geschiedenis, archeologie en/of politiek sterkt deze Spanningzoekers in de gedachte dat er een grotere strijd moet worden gevoerd omdat de eigen groep en de eigen cultuur worden bedreigd, zeker in combinatie met de provocaties en het geweld dat ze toch al zelf initiëren. Zo gaan ze steeds meer denken in termen van strijd ten aanzien van de rivaliserende groepen die als vijand kunnen worden aangemerkt. Dat ze daarnaast vanwege hun extreme gedrag en voorkomen voortdurend door anderen met de nek worden aangekeken, maakt hen alleen maar meer vastberaden om de ingeslagen weg verder te verkennen. Ewoud vertelt over zijn transformatie: ‘Ik schoor mijn kop kaal, bomberjack, Keltisch kruis. Maar dat was ook rond de opkomst van nationalisme in de hardcorescene. Dus toen liepen er ineens duizenden jongeren zoals jij rond. En dat versterkte de onderlinge band.’

Waar Spanningzoekers aanvankelijk willen laten zien wie de baas is in de wijk, streven ze na aansluiting voor behoud van ‘eigen’ superieure cultuur en/of ras. Dimitri: ‘Mijn doel is uiteindelijk dat Nederland weer is zoals Nederland was.’ Hij benadrukt meerdere malen dat hij niet handelt uit haat jegens andere groepen, maar dat zijn activisme hoofdzakelijk wordt ingegeven door een diepe liefde voor het Nederland dat hij ziet veranderen. ‘Gewoon omdat ik het zo erg vind, ik kan er echt om janken af en toe.’ Evert, Hans en Damian verkeerden enige tijd bij de NVU. Voor Dimitri was dit geen optie. Nadat zijn vriendengroep van Lonsdale-jongeren uit elkaar was gevallen, volgde hij lange tijd veel via internet. Hij vond Voorpost te veel op een hereniging van Nederland en Vlaanderen gericht en ook de NVU was geen optie. ‘Ik heb niet zo heel veel tegen het nationaalsocialisme, maar gezien het feit dat er nog veel oorlogswrok in Nederland is… Dat kon ik mijn opa en oma niet aandoen.’ Uiteindelijk sloot hij zich aan bij Identitair Verzet omdat hij het gevoel had dat dat het best bij hem past. Wat ook opvalt is dat Spanningzoekers na hun toetreding tot radicaal- en extreemrechts doorgaans wat rustiger worden. Evert gaf al eerder aan zich te beperken tot demonstraties en ook Dimitri is geen voorstander van het gebruik van geweld voor politieke doeleinden: ‘Daarmee bereik je niks.’ Mick is het daarmee eens, maar vindt wel dat hij zijn punt moet kunnen maken. ‘Als wij een vergunning voor een demonstratie hebben, dan moet je zorgen dat je gewoon wegblijft. Zodat wij ons ding kunnen doen. En dat doen tegenstanders niet. En dan worden wij als gewelddadig gezien. Maar nee, wij gaan alleen de confrontatie aan.’

Ook krijgen geïnterviewde Spanningzoekers – net als andere activisten – voortdurend te maken met twijfel, weerstand, ruzie, interne conflicten en periodes waarin ze minder actief zijn. Soms is dit laatste ook een praktisch gevolg; zo besluit Damian zich een tijdje in het uitgaansleven en het daten te storten wanneer hij weer vrijgezel is. Doorgaans weten Spanningzoekers ruzies binnen de beweging te overstijgen omdat ze niet zo veel moeite hebben met ideologische verschillen – ze zijn het gewend dat ze vaak toch al de meest extreme persoon in het gezelschap zijn qua opvattingen of gedrag. Als het nodig is, dan kunnen ze zich wel aanpassen aan mensen met wie ze niet helemaal op één lijn zitten. Ze geven aan dat hun activisme een hoger doel dient en op een enkeling na hebben ze nooit overwogen om te stoppen – zelfs al zijn ze vrij pessimistisch over wat ze kunnen bereiken. Door te stoppen zouden ze ‘zichzelf verloochenen’ en ze willen tegen hun kinderen en kleinkinderen kunnen zeggen dat zij er alles aan gedaan hebben, zo vertellen ze. Opvallend detail: de meesten hebben geen kinderen. Dimitri: ‘Activist zijn is een vervelende taak en het brengt heel veel woede en verdriet en teleurstelling met zich mee. Maar ja, het moet nu eenmaal door iemand worden gedaan. Ik zou mezelf niet in de spiegel kunnen aankijken als ik ermee stop. Het is een soort hoger doel of zo. Het is een soort strijd die ik voor toekomstige generaties wil voeren en ik zou het laf vinden als ik ermee zou stoppen.’ Ewoud heeft naar eigen zeggen wel twee keer overwogen om iets anders te gaan doen. De eerste keer was toen zijn familie het contact verbrak, maar hij kreeg er het netwerk van de beweging voor terug. De tweede keer was toen hij na het zoveelste interne conflict weer eens tussen verschillende groepen zwierf. ‘Ik had al mijn ziel en zaligheid erin gestopt, mijn bloed voor hen vergoten, mijn eigen bloed vergoten. Heftige gevechten op straat gevoerd met politieke tegenstanders, maar ook met tegenstanders in het algemeen. Toen dacht ik wel: ik heb er nu tien tot twintig jaar in gestopt, veel voor opgegeven, veel voor teruggekregen, maar ik richt me nu op mezelf.’ Toch was zijn actiepensioen van korte duur: hij kan het naar eigen zeggen niet laten om zich er toch weer mee te bemoeien. Het lijkt me een vermoeiend bestaan: iedere keer weer die vrijwilligers mobiliseren, iedere keer weer nieuwe dingen organiseren, teleurstellingen verwerken, onderlinge ruzies sussen en omgaan met negatieve media-aandacht. ‘Je had ook al die tijd en moeite kunnen steken in een eigen bedrijf, dan was je nu misschien wel een succesvol ondernemer geweest,’ zeg ik tegen Ewoud. ‘Moet jij nodig zeggen,’ reageert hij. ‘Als jij nu al die tijd en moeite in een eigen bedrijf had gestoken en niet in dit boek, dan was je nu misschien wel een succesvol ondernemer geweest. Ieder z’n hobby.’ 6. MENSEN LUISTEREN EERDER ALS JE EEN NORMAAL UITERLIJK HEBT

Hoewel Hans de eerste activist was die ik voor mijn onderzoek sprak, duurt het lang voor we een afspraak hebben voor een interview. Maar uiteindelijk kan ik direct bij hem thuis langskomen. Zoals ik al schreef, zie je door zijn alledaagse voorkomen niet aan hem dat hij een neonazi is. Ook aan zijn interieur valt weinig op, op zijn boekenkast na. Tussen de geschiedenisboeken over de eenwording van staten en volkeren staan ook boeken over het nationaalsocialisme – waaronder het voorleesboek Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler, dat in 1942 voor het eerst in het Nederlands verscheen. We gaan met een kop thee aan de keukentafel zitten, terwijl zijn vriendin vanaf de bank langs verschillende televisiekanalen zapt. Ze denkt er niet hetzelfde over als hij, vertelt ze. ‘Ik ben meer nationalistisch, niet zo in het extreme als Hans. Van mij hoeft niet iedereen het land uit.’ Het is een bewuste keuze om niet meer als skinhead door het leven te gaan, vertelt Hans, want het is gewoon handiger. ‘Je kan overal naar binnen lopen, je loopt overal naar buiten. Ook met acties. Je kan zo langs links lopen en ze zien je niet, of ze moeten je herkennen. De politie herkent je ook niet.’ ‘Bovendien luisteren mensen eerder naar je als je een normaal uiterlijk hebt,’ vertelt hij. En dat vindt hij belangrijk, want hij praat graag met mensen. Niet alleen wanneer hij folders uitdeelt tegen de komst van een asielzoekerscentrum, maar ook tijdens zijn werk als monteur van kozijnen en deuren. ‘Dat bevalt me goed. Lekker buiten werken bij de mensen. Kopje thee, kopje soep, dat is perfect. En dan kom je bij mensen thuis, dus dan weet je precies wat er allemaal speelt. Dan maak je een praatje, net alsof je bij de kapper zit.’ In zo’n gesprek zoekt hij naar overeenkomsten, zonder het achterste van zijn tong te laten zien. Hij weet ook wel dat vrijwel niemand het nationaalsocialisme zal steunen dat hij zelf aanhangt. ‘Maar dan kunnen ze het op sommige punten wel eens met je zijn, net zoals ze het met sommige punten van het communisme of het socialisme eens zijn.’ Hans doet zich gematigder voor dan hij eigenlijk is en daarnaast vind ik hem interessant omdat hij een ‘freelancer’ is die nergens aan is verbonden – maar die iedereen kent en door velen wordt gebeld wanneer er iets te doen is. Er zijn meer activisten op afroepbasis beschikbaar, maar Hans lijkt als een van de eersten binnen de beweging die keuze te hebben gemaakt.

Hij groeide op in een klein dorpje in het zuiden van het land, in een katholiek gezin. Aanvankelijk ging hij naar een kleine basisschool met veel kinderen uit boerengezinnen. Pas later kwam hij in grotere plaatsen ‘allochtonen’ tegen, zoals in de stad waar hij nu woont. ‘Turken en Marokkanen vond ik sowieso altijd al kutvolk, en daar stikt het er hier van,’ zegt hij. Rond zijn achttiende belandde hij in de hardcorescene. Hans en zijn vrienden kregen het in het uitgaansleven regelmatig aan de stok met jongeren met een migratieachtergrond, al werd dat volgens hem ook vaak getriggerd door hun eigen kale koppen. Vooral met carnaval, kermis en tijdens grote feesten was het raak. Toch was hij op dat moment nog niet ideologisch gedreven. Hij had weleens een flyer van gekregen, maar deed daar niks mee. Dat veranderde toen hij Evert leerde kennen. Samen met nog wat anderen vormden ze een klein collectief, maar ze wilden het liefst deel uitmaken van een grotere beweging. ‘Toen hebben we contact gezocht met de NVU en zijn we met een paar jongens overgestapt.’ Na ongeveer drie jaar bij de NVU te hebben gezeten, stapte hij eruit, terwijl Evert bleef. Hans vertrok naar eigen zeggen wegens het gebrek aan actie en uit ergernis over de manier waarop de organisatie werd geleid. ‘Alles regelde Constant Kusters. Je mocht niet met andere partijen omgaan als je bij de NVU zat, want dat was allemaal niet nodig. Het sloeg nergens op. Hij ziet zichzelf als een superleider.’ Samen met een paar anderen maakte hij rond 2006 nog een kort uitstapje naar Blood & Honour, een neonazigroep die op dat moment redelijk groot was. Maar ook daar hadden ze het algauw gezien, want ondanks indrukwekkende naam gebeurde er weinig. ‘We dachten: dát is echt een actiegroep. Maar dat viel in principe ook wel mee. Het was meer: bijeenkomstjes, concerten, zuipen. Daar zijn we weggegaan omdat er niet zo veel acties waren. En toen hebben we maar besloten om nergens meer echt bij te gaan. Maar we kenden ondertussen wel iedereen en ze wisten hoe wij in de omgang waren, dus wij kunnen overal terecht.’ Sindsdien is hij een soort oproepkracht voor andere groepen. Zo heeft hij wel de lusten van de spanning en sensatie, maar niet de lasten van interne ruzies of gedoe tussen verschillende groepen. ‘Dat werkt het beste. Die groepen hebben allemaal ruzie met elkaar. Iedere groep heeft z’n eigen haantje. Dit is makkelijker, want je hoeft je nergens voor te verantwoorden. En niemand hoeft zich te verantwoorden voor jou.’ Met die keuze kwam ook het normale uiterlijk. ‘Je wordt niet zomaar geaccepteerd, dus je moet erover nadenken hoe je jezelf voordoet. De presentatie. Dat ze niet zeggen: “Hier, heb je die skinheads weer, die getatoeëerden.” Als je zorgt dat je een beetje normaal gekleed bent, dan tackel je de argumenten van een ander. Of de vooroordelen.’ Hij ergert zich aan neonazi’s die volgens hem niet weten wat het nationaalsocialisme inhoudt. ‘Een hoop van die skinheadpartijen zijn van “Fuck iedereen, wij zijn skinheads”. En dan willen ze inderdaad wel een nationaalsocialistische heilstaat creëren, maar dat is dan alleen op de plek waar ze zelf lopen. Er zitten een hoop asocialen bij. Als jij iedere keer je afval op de grond flikkert… Het nationaalsocialisme is óók de religie van de natuur.’ Volgens Hans zijn het juist de neonazi’s met een lage zelfbeheersing die ervoor zorgen dat radicaal- en extreemrechts wordt gezien als ‘religie van haat’, terwijl de bloed-en-bodemtheorie voor hem een kwestie van liefde is. ‘Het eigen houden, het volkse karakter waarderen, de volkskunsten. En gewoon alles eromheen. De eenwording van staten en volkeren. Dat vind ik prachtig. Dat is bloed en bodem, in die zin dat je weet op wat voor grond je leeft. Ik weet dat het in deze tijd niet meer mogelijk is. Maar ja, ik vind het iets moois.’

Activisten als Hans steken voor mijn gevoel meer tijd in hun activisme dan een doorsneevrijwilliger aan zijn sportvereniging besteedt. Gemiddeld is hij een tot twee keer in de maand een dag op pad. Zo folderde hij in 2017 in Dortmund nadat daar een twaalfjarige jongen het slachtoffer was geworden van een overval. Hij sluit zich regelmatig aan bij demonstraties in binnen- en buitenland. En hij doet ook weleens een bezetting met Identitair Verzet. Hij was een tijd minder actief, ‘maar dan voelt het toch echt als een tenietdoening, het voelt voor mij belangrijk om aanwezig te zijn en mee te kunnen doen’. Aan stoppen heeft hij naar eigen zeggen nog nooit gedacht. Het liefst sluit hij zich ergens bij aan, maar soms zet hij zelf iets in gang – zoals het met vrienden verstoren van een linkse manifestatie. Dat hij en zijn vrienden dan ver in de minderheid zijn en soms behoorlijk wat klappen krijgen deert hem niet. Ook neemt hij voor lief dat hij er weer een aantekening op zijn strafblad bij krijgt of dat een werkgever eens vreemd opkijkt als die hem in de media ziet. ‘Als je er niet over praat op het werk en ze leren je eerst kennen, dan zien ze gewoon: dat is een aardige jongen, die werkt hard, die weet waar hij het over heeft. En dan zien ze je een keer – bam! – met een actie op tv. En dan is het: “O, dat hadden we niet van jou verwacht.” Dan leg je het gewoon uit. Dan leg je het thema uit van die dag. Dat is allemaal niet zo moeilijk. En dan zien ze dat het iedere keer goed gaat, dat je ook op maandag weer op je werk verschijnt als je wordt opgepakt. Want we zitten nooit lang vast.’ Dat hij nationaalsocialist is vertelt hij er dan niet bij. ‘Nee, dat hoef ik er niet bij te zeggen. Je moet wel weten wat je vertelt,’ zegt hij lachend.

Zijn eigen ouders steunen hem niet, maar wijzen hem ook niet de deur. En dat heeft ervoor gezorgd dat hij in zijn provocatieve fase niet volledig is ontspoord, vertelt hij. ‘Het scheelt dat ik in ieder geval uit een stabiel gezin kom. Want ik ken een hoop van die wilde paupers die allemaal uit gebroken gezinnen komen. Als je weet dat je nog een familie hebt die van je houdt en je gaat naar familieverjaardagen en dat soort dingen, dan leef je nog een beetje in de werkelijkheid. De meeste activisten gaan hun eigen werkelijkheid creëren, terwijl dat eigenlijk een soort droombeeld is. Zolang je niet aan de macht bent en er geen zicht is op dat dat gaat gebeuren, kun je maar beter zorgen dat je een hoop vrienden houdt.’ Zijn laatste zin roept bij mij de vraag op wat hij aan Nederland zou willen veranderen, en hoe, stel dat hij door een of ander wonder ineens die gedroomde absolute macht zou hebben. ‘Als je de leider van Nederland wilt zijn, dan moet je wel zeker weten dat je iedereen achter je hebt. En niet meteen als een gek die net aan de macht is gekomen al je punten erdoorheen rammen. De ideale nationaalsocialistische heilstaat zal het niet meer worden, want dan moet er een hoop afgebroken worden. Als ik al m’n raciale standpunten erdoorheen zou moeten drukken, haha, dan wordt het toch echt een compleet bloedbad.’ ‘Ik denk ook niet dat je een geliefd leider zou zijn,’ verzucht zijn vriendin hoofdschuddend vanaf de bank. Dergelijke uitspraken vat ze blijkbaar niet heel serieus op.

De radicaal- en extreemrechtse activisten die Annette Linden eind jaren negentig interviewde, verkeerden vrijwel allemaal in een sociaal isolement. Ze hadden als gevolg van hun activisme moeite met het vinden en behouden van banen, werden door hun omgeving uitgekotst en voelden zich dagelijks gestigmatiseerd. Ook in mijn onderzoek merken geïnterviewden op dat er nog steeds een afschrikkwekkende werking uitgaat van alle verhalen over stigmatisering. In interviews wordt het in ieder geval vaak genoemd wanneer ik vraag hoe het kan dat er zo weinig nieuwe aanwas is, terwijl de meeste geïnterviewden tegelijkertijd menen dat een groot deel van de samenleving hun ideeën steunt. Verhalen over stigmatisering worden breed uitgemeten. Eén iemand dreigt zijn beveiligingspas kwijt te raken, waardoor hij niet meer als beveiliger kan werken. De zoon van een andere activist mag niet meer een bekende burgemeester beveiligen als gevolg van het activisme van een van zijn ouders. En iemands contract wordt niet verlengd nadat hij door een werkgever bij een demonstratie is gezien. En toch zijn het incidenten en is de stigmatisering in vergelijking met twintig jaar geleden vele malen minder sterk. Vrijwel alle geïnterviewde straatactivisten en neonazi’s vertellen dat ze open zijn over hun activisme en dat hun directe omgeving ervan weet. Goed, er sneuvelt weleens een individuele vriendschap en in een enkel geval wordt een contract niet verlengd wanneer Personeelszaken even iemands naam bij Google heeft ingetikt. Maar over het algemeen heeft iedereen nog contact met mensen buiten de beweging, verkeert niemand in een isolement en lijken de meeste werkgevers er geen moeite mee te hebben. Ook partners nemen er weinig aanstoot aan. Sommigen staan er precies hetzelfde in en gaan mee naar demonstraties. Anderen, zoals de vriendin van Hans, zijn het niet met alles eens maar gaan er wel voor een deel in mee. En er zijn partners die zich niet voor politiek interesseren en die het activisme van hun wederhelft als een soort weekendhobby beschouwen. Dat geldt ook voor de ouders, met wie bijna iedereen nog goed contact heeft. Als het activisme thuis al wrijving oplevert, dan wordt er gewoonweg niet over politiek gesproken wanneer ze elkaar zien. Maar over het algemeen krijg ik het beeld dat de activisten die ik zelf interview eerder door hun omgeving worden aangemoedigd dan ontmoedigd. 7. SOCIALE ZOEKERS: HET IS DAT EEN MAATJE DIT WILDE DOEN

‘Ik vind het mooi, ik vind het geweldig. Je komt overal: Groningen, Friesland, overal eigenlijk. Gezelligheid. En kijk eens wat ik eraan heb overgehouden. Ik zie Bas echt als m’n broer,’ glundert Coen tegenover me. Het is februari 2017 en we zitten in (jawel!) een Van der Valk-hotel, waar hij net een vergadering heeft gehad met Nederlands Verbond. Ik mocht niet bij de vergadering zitten en dus heb ik in de lobby gewacht samen met Niels – een vriend van Colin die vandaag ook mee op sleeptouw is genomen omdat zijn meest recente relatie net dit weekend is gesneuveld. ‘Misschien kan je hem ook interviewen,’ had Colin gezegd. ‘En anders hou je hem maar gewoon even bezig.’ Niels is tweeëndertig jaar oud en heeft co-ouderschap over zijn vier kinderen. Ik neem het gesprek op, maar volgens mij weet Niels na een slapeloze nacht niet meer wat hij zegt. Hij zit steeds voorovergebogen met zijn hoofd in zijn handen en áls hij rechtop zit doet hij niets anders dan met zijn handen in z’n ogen wrijven. Ik heb Niels een keer eerder gezien, bij de intocht in Maassluis, toen hij verkleed als zwarte piet rondliep. Hij komt wel vaker mee, vertelt hij, maar alleen als Colin het hem vraagt. Zo zijn ze ook een keer samen naar een Pegida-demonstratie in Rotterdam geweest. Activisten als Coen en Niels zijn interessant omdat ze anderen volledig hun rol binnen de beweging laten bepalen: ze zullen uit zichzelf niet zo snel iets ondernemen en zijn actief omdat anderen hen mee op sleeptouw nemen. Dat geldt ook voor Lianne, die actief werd toen ze verkering kreeg met een skinhead en later, toen ze opnieuw een relatie met een neonazi kreeg, weer terugkeerde naar het nationaalsocialisme. Omdat deze geïnterviewden vooral op zoek zijn naar vriendschap of het bestendigen van bestaande sociale relaties, besluit ik dit type activist de Sociale Zoeker te noemen. Wat opvalt is dat ze veel minder een intrinsieke motivatie hebben zoals de Rechtvaardigheidszoekers (boos op de overheid), de Politieke Zoekers (zoekend naar bredere steun) en de Spanningzoekers (willen provoceren en hang naar spanning). Bij deze Sociale Zoekers is het activisme geen bewuste keuze en doorgaans zijn ze er via sociale contacten al in gerold voor ze er zelf erg in hebben. Wanneer ik interviews naast elkaar leg, valt me op dat Sociale Zoekers niet zo goed onder woorden kunnen brengen wat ze precies willen bereiken, waarom ze actief zijn of wat het hun oplevert. En als ik doorvraag, verwijzen ze vaak naar de groep waarbij ze zich hebben aangesloten en degenen met wie ze omgaan. Of er volgt een algemeen antwoord als ‘Ik vind het gewoon mooi’.

Coen had een hechte vriendengroep die hij al sinds de kleuterschool kende. Maar toen hij op zijn zeventiende aan zijn knie werd geopereerd en daardoor lang thuis kwam te zitten, hoorde hij van bijna niemand iets. Hij keek op internet rond naar iets van een sociale activiteit waarbij hij zich zou kunnen aansluiten en het principe van ‘kameraadschap’ van de NVU sprak hem aan – net als de uniforme kleding. Daar leerde hij Bas kennen, met wie hij vrienden werd en die hem meenam in zijn wereld. Anderen worden juist meegevraagd, zoals Reinout, die een jeugdvriend heeft die actief is bij Identitair Verzet. Toen diezelfde vriend in 2014 in Leiden ging demonstreren tegen de huisvesting van de veroordeelde pedofiel Benno L., werd hij meegevraagd. Reinout had nog nooit eerder bij rechtse clubs gekeken en was evenmin bezig geweest met het gedachtegoed. Het was eigenlijk toeval dat hij bij Identitair Verzet uitkwam, zegt hij. ‘Voor hetzelfde geld had ik een maatje gehad bij Voorpost of Zwart Front en dan had ik daarbij gezeten. Het is echt toevallig dat een maatje van mij al bij Identitair Verzet zat.’ En als die vriend naar een voetbalwedstrijd had gewild, dan hadden ze dat gedaan – zo meent hij. Afgezien van wat ervaren onvrede hebben Sociale Zoekers zelf weinig uitgesproken politieke overtuigingen. Om die reden waaien ze met alle winden mee binnen de beweging. Ze hebben nauwelijks ideeën over wat ze met de radicaal- en extreemrechtse beweging zouden willen bereiken of wat ze aan de samenleving zouden willen veranderen. Ze zijn vooral bezig met het steunen van vrienden, het bestendigen van bestaande vriendschappen en het sluiten van nieuwe vriendschappen. Of zoals Reinout het verwoordt: ‘Ik kende voorheen natuurlijk alleen maar die vriend van mij. Vervolgens leer je Ewoud kennen, Dimitri… Evert heb ik nog een paar keer gezien, Lianne...’ Sociale Zoekers kijken doorgaans vooral naar wie ze aardig vinden. Ze identificeren zich meer met de personen die ze kennen en graag mogen, dan met het gedachtegoed van een bepaalde groep. Dus wanneer ze worden uitgenodigd door neonazi’s, is de kans vrij groot dat ze daar zonder te twijfelen heen zullen gaan. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor Jim, die weliswaar zegt het altijd met Damian eens te zijn, maar zelf eerder anti-islam is dan uitgesproken antisemitisch. Toch voelt hij een soort verwantschap en zien ze elkaar elke dag, waarbij ze lang niet altijd over ideologie praten maar ook samen gamen, bier drinken en zich in het uitgaansleven storten. Geïnterviewde Sociale Zoekers genieten vooral van het sociale aspect dat het activisme hun biedt. Zo vertelt Coen dat hij zich voortdurend bezighoudt met ‘kameraadschapsdingen’: elke week is hij aan het rondbellen bij wie ze dit weekend thuis gaan zitten of wat ze zullen gaan doen. Dat kan variëren van borrelen tot herdenkingen bijwonen en gebouwen en monumenten bezoeken. En dat hoeft niet alleen met Bas en Roel te zijn, hij komt bijvoorbeeld net zo goed bij Evert over de vloer. Dat Sociale Zoekers minder bezig zijn met ideologie houdt overigens niet in dat ze per definitie gematigder zijn qua denkbeelden. Zo zegt Wouter van DTG/Nederlands Verbond: ‘Bij ons op het werk lopen een paar racisten rond, waar ik er zelf ook een van ben. Ik werk met heel veel buitenlanders, de meeste zijn van Turkse afkomst. En als je dan bij mij in het ploegje komt, dan zeg ik van tevoren: “Ik ben een racist. Jij bent een klootzak van een Turk. En als je daarmee niet akkoord gaat, dan moet je naar de baas gaan en ander werk vragen.” Dat doen ze geen van allen. En mijn baas weet dat ik zo ben.’ Wouter had decennialang een café waar een aantal activisten over de vloer kwam. Nadat zijn vrouw was overleden kwam hij in 2011 Bas en Roel tegen bij zijn nieuwe schoonfamilie. ‘Bas kwam als jonge snotaap bij mij in het café. Dus ik dacht: wat doe jij hier? En even later kwam Roel erachteraan. Dat is een vriend van mijn zwager. En zo kom je elkaar weer tegen, na al die jaren.’

Overigens hebben Sociale Zoekers geen enkele illusie over het nut van wat ze doen. Hoewel Coen naar eigen zeggen demonstreren de mooiste activiteit vindt, is hij weinig opgetogen over wat het op de lange termijn zal opleveren. ‘Je hebt zoveel van die Facebookpraters, “internethooligans” noem ik ze maar. Ze moeten mij bellen voor acties – weet je – dan gaan we een actie doen. Daar ben ik meer van: spandoeken ophangen, dingen doen die mensen aanspreken. Dat vind ik ook altijd wel mooi. Maar ja, met demonstreren… Je ziet dat het allemaal geen zin heeft. Je krijgt nooit meer dan vijftig man bij elkaar.’ Lianne denkt er net zo over: ‘Ik denk weleens: waar doen we het eigenlijk voor? Want het lijkt wel of het aantal steeds kleiner wordt.’ Ze zegt er helemaal klaar mee te zijn en alleen nog met Evert mee te gaan. ‘Er zouden gewoon driehonderd tot vierhonderd man moeten staan. En dan is het nog weinig, hoor… En vooral de mensen die zeggen dat ze verandering willen en dan gewoon thuisblijven.’ In de gesprekken geeft ze meerdere malen aan dat ze wel zou willen stoppen. ‘Op een gegeven moment krijg je de leeftijd dat je… Dan geef je het stokje door aan de wat jongere mensen.’ Toch blijft zowel Coen als Lianne doorgaan omdat ze vinden dat ze bekenden moeten steunen.

Wat ook opvalt is dat de vriendschap die Sociale Zoekers voelen daadwerkelijk wederkerig is. Met name omdat de radicaal- en extreemrechtse beweging in het algemeen kampt met een gebrek aan mensen die de straat op willen gaan of iets in het publieke domein willen doen (zoals een actie of het bijwonen van een lezing), is iedere kracht welkom. Het is niet zo dat geïnterviewde Sociale Zoekers door hun medeactivisten als een soort useful idiots worden beschouwd die zich overal maar voor lenen. De vriendschap is wederzijds en ongekunsteld: er wordt alles aan gedaan om hun het gevoel te geven dat ze erbij horen en dat ze gewaardeerde krachten zijn. Door het activisme krijgen geïnterviewde Sociale Zoekers er een uitgebreid netwerk bij. Volgens Coen is hij met mede-activisten hechter dan met zijn eigen familie. Lianne zegt dat ze met Evert maar liefst honderdvijftig gezamenlijke Facebookvrienden heeft. Reinout benadrukt steeds het plezier dat hij heeft bij de acties die hij uitvoert en dat het altijd zo gezellig is. Opvallend is dat ze ook door anderen binnen de radicaal- en extreemrechtse beweging geenszins worden aangemoedigd om zich te verdiepen in waar ze nu eigenlijk aan meedoen. Ze worden er toch wel bij gevraagd, dus er is nauwelijks reden om de ideologie verder te verkennen. Daardoor zien ze hun activisme eerder als een soort hobby of gezelligheidsvereniging dan dat ze echt een ideologische missie hebben. En als er intern gerommel is, dan houden ze zich zo veel mogelijk afzijdig. Zo vertelt Coen dat hij het ‘zonde’ vindt dat iedereen met elkaar ruzie heeft, maar dat hij zich er niet mee gaat bemoeien. ‘Ik kan met iedereen. Ik heb met niemand problemen. Ik ben heel nuchter. Ik praat ook over niemand anders. Daar krijg je alleen maar gezeur mee.’ Maar als het dan toch tot een scheuring komt, dan volgen Sociale Zoekers degene die ze kennen en staat de persoonlijke relatie voorop. Toen Bas bij de NVU vertrok, ging Coen mee. En op het moment dat Bas overstapt naar Voorpost volgen Coen en Wouter zijn voorbeeld. 8. BAUDET DIE HET ROEPT. WILDERS DIE HET ROEPT. MAAR WIJ RIEPEN HET EERST

Tijdens mijn onderzoek kom ik minstens acht activisten tegen die een verleden hebben gehad bij de Nederlandse Volks-Unie (NVU) en er weer zijn vertrokken. Ze zijn niet te spreken over het leiderschap van Constant Kusters. Ik neem me voor om bij Kusters langs te gaan voor wederhoor, hij moet immers de kans krijgen om te reageren op dergelijke uitspraken. Maar de NVU is me voor, iemand stuurt me in de zomer van 2019 zelf vanuit een anoniem Twitteraccount een bericht waarom ik hen eigenlijk niet heb gevraagd voor mijn onderzoek. De reden dat ik ze tot dan toe grotendeels buiten beschouwing heb gelaten, is dat ze geen deel uitmaken van het landelijke netwerk dat ik volg. Toen ik bij de sinterklaasintocht in Maassluis tientallen activisten tussen de kinderen zag staan, stond de NVU verderop met een paar man in een vak te demonstreren. Omdat ik veel meer benieuwd was naar de ad-hocsamenwerkingsverbanden en freelance constructies die minder zichtbaar zijn, liet ik de NVU aanvankelijk buiten beschouwing. Dat werd ook ingegeven door het feit dat het er een komen en gaan van activisten is. Ik heb de indruk dat er zo onderhand meer activisten bij de NVU zijn vertrokken dan er nog leden zijn. Bas van Nederlands Verbond vertelt dat hij veel voor de NVU deed, maar vertrok toen hij niks van ze hoorde nadat hij een ernstig ongeluk had gekregen. ‘En dan hebben ze het over “kameraadschap”, nou, dikke doei!’ Ook Evert is van mening dat Bas slecht is behandeld: ‘Als je nationaalsocialist bent, zoals Kusters, moet je iets meer begrip kunnen opbrengen voor je eigen mensen. Nog geen telefoontje kon ervan af. Hoe onbeschoft ben je dan? Zeker als je wel mensen een briefje kan sturen met “Je bent te laat met het betalen van je contributie”.’ Ook over zijn eigen ervaringen bij de NVU is hij weinig positief: ‘Je mag niks bereiken van Kusters. Als je iets opbouwt voor de NVU, dan trapt hij het weer onderuit.’

Hoewel de NVU zich presenteert als ‘volksnationalistische partij’ die streeft naar een eigen staat voor elk volk, heeft zij van oudsher altijd neonazi’s aangetrokken. Volgens de AIVD heeft de NVU naar buiten toe een andere boodschap dan wat er binnenskamers wordt verkondigd. Zo streeft de NVU heimelijk naar een eenpartijstaat, naar het voorbeeld van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) van Adolf Hitler. Ook zal de NVU volgens de AIVD met geweld afrekenen met huidige politici als zij aan de macht komt. Dat NVU’ers met nazi-Duitsland dwepen is de afgelopen vijf decennia al talloze keren naar buiten gekomen. Zo waren er in de jaren negentig de nodige spontante demonstraties waarbij NVU-leden samenwerkten met neonazikopstukken. Ook werden er door NVU’ers herdenkingen georganiseerd voor onder meer de geboortedag van Adolf Hitler en de machtsovername van Hitler. Kusters is sinds zijn tienerjaren actief binnen radicaal- en extreemrechts. Hij heeft een reeks veroordelingen gekregen, onder meer voor mishandelingen en verboden wapenbezit. Hij had in 1996 een belangrijke rol bij het nieuw leven inblazen van de NVU, waar op dat moment weinig gebeurde. Sinds 2001 staat hij ook aan het hoofd van de partij. Zelf beweert Kusters in interviews neonazi’s uit de NVU te weren, maar dat is volgens mijn geïnterviewden pas een recente strategie waarmee hij een bredere doelgroep wil aanspreken, aangezien er sinds de oprichting in 1971 nooit een zetel is behaald. Evert: ‘Ik kan me voorstellen dat als je geen kiezers hebt, je een keer wat anders probeert. Maar Constant wil nu naar een soort populistisch staatsnationalisme en haalt mensen binnen die uitgesproken pro-Israël zijn. Daar staan wij niet voor. En daarmee besmeurt hij de partij en de naam voor echte nationaalsocialisten. De oude aanhang ziet het niet meer zitten nu hij deze koers vaart. En de mensen die hij wil aantrekken haalt hij ook niet binnen, want het is een neonazipartij. Hij neemt mij kwalijk dat ik m’n eigen ding wil doen, maar als ik me niet meer kan vinden in het huidige beleid en zie hoe hij alles te gronde richt, dan ga ik mijn nek er toch niet meer voor uitsteken? Dan is het logisch dat je op een gegeven moment weggaat.’

Ik rijd in de zomer van 2019 naar een hotellobby in Arnhem en heb al zo’n voorgevoel dat het een ongezellig gesprek gaat worden. Ik ben aan de late kant omdat de dichtstbijzijnde parkeergarage vol is en ik elders een parkeerplek moet zoeken, maar Kusters zit in een gestreken bordeauxrode polo op zijn gemak op me te wachten. Hij heeft een oranje plastic tasje voor me meegenomen met stickers en magazines van de NVU. Zodra ik zelf neerplof en de opname start, steekt hij van wal. ‘Als jij zegt onafhankelijk te zijn, dan denk ik: dan moet je als journalist je eigen mening niet laten doorklinken. En de journalistieke stukken die ik van jou heb gelezen, daarin zie ik wel een mening. En dat is iets waarvan ik zeg: hé, ze is met een onderzoek bezig, maar ze is niet helemaal objectief. Als jij iets over Baudet wilt schrijven, dan mag dat. Maar als jij claimt objectief te zijn, dan moet je het natuurlijk niet vol op een aanval gooien.’ Ik zeg dat ik als journalist over alles en iedereen schrijf, dat ik ook kritische dingen over Jesse Klaver roep en dat ik op de radio ben losgegaan over alle integriteitskwesties bij de VVD. ‘Ja, maar da’s helemaal een gajesclub. Ik vind het ook helemaal niet erg dat je dat doet, of zegt, of schrijft,’ zegt hij snel. Kritiek op anderen is dan volgens hem weer geen probleem. Ik vertel Kusters dat ik een promotieonderzoek doe aan de Universiteit Leiden. En dat dat helemaal niet gaat over de vraag of rechts goed of fout is, maar over beweegredenen van activisten. ‘Bij meneer Cliteur?’ vraagt hij hoopvol, wanneer hij naar mijn promotor informeert. ‘Nee.’ ‘Die geeft wel leuke sessies. Heb er weleens eentje gehad. Was leuk.’ Het wordt een vermoeiend van-de-hak-op-de-takgesprek, zeker wanneer hij vraagt: ‘Maar wat doe je nou écht voor de kost? Wat is je broodwinning? Behalve dat je moeder bent.’ Ik vertel hem dat ik tot eind 2018 bij Elsevier Weekblad werkte en inmiddels voor verschillende opdrachtgevers werk, waaronder Vrij Nederland en RTL Z. En dat ik nog werk voor de Universiteit Utrecht, de Europese Commissie en soms zelfs voor een Deense televisiezender. Ik voel dat ik de regie over het gesprek moet nemen, want tot nu toe stelt hij de vragen. En dus vraag ik hem wat nu ideeën zijn van de NVU waarvan hij denkt dat Nederland er iets aan heeft. Het is net alsof ik ineens de juiste knop heb ingedrukt, want hij begint te glunderen. ‘Álles wat wij zeggen wordt nu door de grote partijen uitgevoerd. Het is alleen maar achteroverzitten en kijken wat er gebeurt. Trump die illegalen oppakt en de grens dichtgooit. Wat wij willen is nu wereldwijd aan de gang. En dat verandert niet meer. Wij bieden gewoon een oplossing voor bepaalde problemen. En als wij het niet doen, dan doen andere politieke partijen het wel.’ Hij ziet dat partijen als de PVV en FvD de NVU-standpunten een voor een overnemen, zo benadrukt hij meerdere malen tijdens ons gesprek. En hij denkt dat dat alleen maar meer gaat worden, de komende jaren. Of zoals hij het later omschrijft: ‘Ik ben degene geweest die altijd heeft geroepen: “Ons volk en ras staan op de rand van de afgrond als demografische veranderingen doorgaan.” Ik heb samen met Joop Glimmerveen als eerste geroepen: “Moeten we niet iets doen aan de instroom van al die mensen die naar Nederland komen?” En nu is er meneer Baudet die het roept. Wilders die het roept. Er zijn nuanceverschillen maar wij gaan gewoon ons gelijk halen op dat vlak. Wij zijn de oudsten. De authentieken. En wij durven bepaalde nationaalsocialistische dingen nog te zeggen. Omdat daar gewoon nog belangstelling voor is en omdat daar ook iets van geleerd kan worden.’ Hij ziet zichzelf duidelijk als een visionair die nu ineens gelijk heeft gekregen. Maar wat gaat hij dan nu nog doen als politieke partijen zijn standpunten hebben overgenomen, behalve gelijk zitten hebben? ‘Gewoon lekker genieten van mijn kinderen en kleinkinderen. Je hoeft toch niet aan het roer te staan om te zien dat wat jij jarenlang hebt geroepen gewoon plaatsvindt? Dat is toch leuk als niemand ooit heeft geluisterd? Ze gaan dan wel met onze ideeën aan de haal, maar wij hebben toch gewoon gelijk gekregen!’

Naar eigen zeggen had hij deze ideeën al op zijn zeventiende of achttiende. En hij zegt dat ook ik het met hem eens ben, al weet ik dat zelf misschien nog niet. ‘Zo denk jij ook. Het komt bij jou alleen niet los omdat het niet getriggerd wordt. Dat is voor jullie journalisten heel lastig, want jullie denken heel zwart- wit. De mainstreammedia zijn gewoon zwart-wit geprogrammeerd en jullie vallen straks om als dat beeld dat jullie over ons scheppen niet waar blijkt te zijn.’ Er volgt gemopper over ‘de systeempers’ die wegkijkt van bepaalde zaken. ‘Wat moeten de mensen van de pers dan opschrijven?’ ‘Dat ze wel een keer mogen benoemen wat wij al jaren geleden hebben gezegd: dat vreemde volkeren, vreemde culturen en vreemde religies naar je land halen niet altijd een aanwinst is.’ ‘Dat lees ik overal in de pers,’ werp ik tegen. ‘Ja… Maar de pers heeft er wel voor gezorgd dat de stroming waartoe ik behoor altijd heel klein gehouden is. Bewust. De pers heeft voor mij op dat vlak afgedaan. Omdat ze gewoon altijd zo negatief zijn. Zo bevooroordeeld zijn geweest. Ik denk niet dat dat ooit nog goed gaat komen.’ ‘Waarom niet? Je bent zelfs door Jeroen Pauw geïnterviewd,’ zeg ik. ‘Toen heb ik ook tegen Jeroen Pauw gezegd dat jullie als pers een heel verantwoordelijke taak hebben: om te informeren. En dat hebben jullie tientallen jaren niet gedaan. En daarvan denk ik: stelletje klootzakken, had dat gewoon goed gedaan, dan had het volk tenminste veel eerder die oogkleppen afgedaan.’

Wanneer ik hem een vraag wil stellen over zijn bewondering voor Adolf Hitler, grijpt Kusters zijn telefoon, zet hem in de selfiestand en buigt zijn hoofd naar me toe. ‘We moeten even een selfie maken van jou en...’ ‘Nee, dat lijkt me niet,’ zeg ik en ik duik weg. ‘Waarom niet?’ reageert hij verbaasd. Ik voel er niks voor dat er een selfie van mij met Kusters ergens op internet komt te staan. Maar in plaats daarvan zeg ik alleen maar: ‘Dat was mijn vraag niet.’

Kusters beweert dat de NVU rond de duizend leden heeft, maar dat lijkt me nogal veel. Zeker omdat er de laatste jaren bij demonstraties nooit meer dan vijftien mensen staan. ‘Ja, het is een wat uiteenlopend getal,’ reageert hij luchtig. Maar goed, als de N V U echt zo groot is en die vermeende duizend leden allemaal vijftig euro lidmaatschapsgeld betalen, dan snap ik niet waarom Kusters bijvoorbeeld eerder zijn advocaat moest gaan crowdfunden toen hij in 2013 weer eens een rechtszaak aan zijn broek had, wegens het roepen van discriminerende leuzen. Ik zeg dat ik van verschillende mensen heb gehoord dat de NVU hooguit vijftig leden heeft. ‘O ja, maar daar ga ik niet over in discussie met jou. Als jij dat wilt geloven, dan mag dat. Ik zeg dat het er om en nabij de duizend zijn. Klaar.’ Wanneer ik hem vraag waarom zo veel mensen de NVU weer verlaten, vergelijkt hij dat met zijn kinderen die van voetbalclub wisselen. Ik houd hem voor dat de mensen die ik heb geïnterviewd beweren te zijn afgehaakt omdat Kusters niemand naast zich duldt. ‘Die had ik nog niet eerder gehoord,’ zegt hij verbaasd. Zelf meent hij dat er niet zoveel aan de hand is, want de raad van bestuur wordt elke twee jaar gekozen. Maar hij geeft ook toe dat hij er weleens wat mensen uit heeft gegooid. ‘De oude Germanen werden ook gemeten aan de hand van het aantal vijanden dat ze hadden en niet het aantal vrienden. En zo sta ik daar gewoon in. Interesseert me niks.’ Over een bekende vertrokken activist gaat het verhaal dat hij het veld moest ruimen omdat hij bevriend is met een donkere jongen. Ik vraag Kusters waar deze activist is gebleven. ‘Weet ik veel! Weg! Ik weet het niet. Zeg het maar. Spoorloos. Lid-af. En dan laat ik mensen met rust. Ze melden zich aan en dan zijn ze niet meer lid. En dan houdt het op.’ Als ik hem vraag waarom de NVU zo geïsoleerd is en niet met andere groepen optrekt, wordt hij nog kribbiger. ‘Pegida is gewoon een stel zionisten. Daarom is dat. Wij zijn veel uitgesprokener in wat wij doen.’ Kusters zegt wel samen te werken met ‘kameraden’ in België en Hongarije. ‘Voor jou moet alles tastbaar zijn, maar dat hoeft voor mij niet. Ik hoef me niet te bewijzen voor jou.’ Later voegt hij eraan toe: ‘Jij hebt te maken gehad met een heleboel mensen die jij hebt gesproken. Dat was waarschijnlijk een aantal rancuneuze mensen. Je mag ervan denken wat je wilt. Het maakt mij niks uit. Je hebt je mening toch al klaar. Dat proef ik. Je hebt mensen gesproken die anoniem wat over de partij zeggen. Die schetsen een beeld dat jij graag wilt geloven.’ ‘Luister,’ zeg ik tegen hem. ‘Ik kom hier en ik stel vragen. En je mag antwoorden wat je wilt.’ ‘Ja, dat is ook goed, maar ik heb het idee dat je denkt…’ Hij maakt zijn zin niet af, zwijgt even en zegt dan: ‘Oké, nou, prima, dan is het goed. Vind ik ook helemaal geen probleem.’ ‘Ik kom hier, en het is alleen maar: jullie van de pers, jullie hebben je mening al klaar. Volgens mij is er hier maar één iemand hier die zijn mening klaar heeft.’ Kusters: ‘Ja, maar ik ben toch iemand die vanuit de politiek iets vertelt? En jij zit er om het op te tekenen en er je verhaal mee te doen.’

Het heeft effect. Hij wordt wat rustiger en minder stekelig. Bij het weggaan stuur ik hem direct het audiobestand dat ik heb gemaakt. Voor zijn eigen archief, hij wil het graag hebben en ik heb niks te verbergen. Wanneer ik anderhalf uur later thuis ben, heb ik alweer een mail van hem: ‘Ik vond dat je erg afging op wat anderen vonden over de NVU, terwijl je juist met mij praat. Anderen praten altijd slecht om de aandacht van zichzelf af te leiden.’ Hij schrijft dat de NVU duizend leden heeft, van wie er honderd actief zijn. En dat ik zeker de documentaire moet kijken die binnenkort over hem zal verschijnen: Ons moederland. ‘Ik kreeg vanavond toch een beetje het idee dat je meer een “bestrijder” dan een onderzoeker was.’ Ik schrijf hem terug dat ik juist voor wederhoor kwam. ‘Als ik dat niet deed, dan zou ik een waardeloos onderzoeker én journalist zijn. Om Fortuyn te citeren: lees mijn boek maar.’ ‘Het boek ga ik zeker lezen,’ mailt hij terug. ‘Dan zal ik zeker zeggen of je een waardeloos onderzoeker bent of niet.’ 9. LIEVER FOUTE VRIENDEN DAN HELEMAAL GEEN VRIENDEN

De neonazibeweging kampt niet alleen met een gebrek aan aanwas, maar ook met veel uittreders. Soms gaat zo’n vertrek gepaard met grote ruzies en conflicten, soms laat iemand niks meer van zich horen of weekt diegene zich langzaam los. Gedurende mijn onderzoek krijg ik een unieke kans om twee voormalige neonazi’s te interviewen: Bram en Florian. Ik ontmoet Florian op een congres over radicalisering waar ik een presentatie heb gegeven over beweegredenen van radicaal- en extreemrechtse activisten in Nederland. Hij zit bij mijn presentatie aanvankelijk nog te grinniken om een paar anekdotes die ik opdis, maar wordt gedurende mijn praatje steeds stiller. Na afloop komt hij zichtbaar geëmotioneerd naar me toe: ‘Ik had het gevoel dat je het over mij had. Ik heb bij extreemrechts gezeten en ik wil graag mijn verhaal aan je vertellen.’ Een paar weken later spreken we af in een restaurant, Florian brengt zijn archief mee. ‘Deze bruine map heb ik vooral gebruikt voor random aantekeningen waar ik toen aan dacht. Krantenartikelen die iets te maken hadden met de nationale bevrijdingsstrijd of met andere thema’s – politieke thema’s, allochtonen – wilde ik altijd uitknippen. Het was dan uit de krant van mijn ouders en tegelijkertijd vond ik die krant dan weer te links. En dit deed ik ook altijd, voortdurend van dit soort kaartjes tekenen.’ Hij laat kaartjes zien waarop volkeren weer hun eigen staat hebben. ‘Mijn inzichten daarover veranderden voortdurend. Bijvoorbeeld, wat moet er gebeuren met Frankrijk? Sowieso Zuid-Vlaanderen erbij. Maar moet Bretagne onafhankelijk zijn? Moet Elzas-Lotharingen terug naar Duitsland? En Occitanië? Is dat een aparte natie of hoort het gewoon bij Frankrijk?’

Dit is het verhaal van twee jeugdvrienden, een Spanningzoeker en een Sociale Zoeker, die op jonge leeftijd toetraden tot de neonazibeweging, elkaar kwijtraakten, er onafhankelijk van elkaar uitstapten en uiteindelijk ook weer vrienden werden. Dit verhaal heeft eerder grotendeels in Vrij Nederland gestaan.

Ondanks alle getekende kaartjes die hij heeft bewaard begon Florians loopbaan binnen extreemrechts niet met topografie, zo vertelt hij. Het was eerder een kwestie van hormonen en onzekerheid, in de tweede klas van het gymnasium. ‘Ik was toen niet iemand die makkelijk vrienden maakte. En na de zomervakantie zou de samenstelling van mijn klas wijzigen want veel vrienden gingen van school af. De sociale structuur die ik in de brugklas had opgebouwd, werd uit elkaar getrokken. Toen had ik ook nog eens mijn eerste onbeantwoorde liefde, op een heel onhandige manier. Ik wilde vrienden worden met dat meisje en haar vriendengroep. Omdat ik het zó onhandig aanpakte, is dat mislukt. En dus zocht ik naar vrienden buiten school.’ Die vrienden vond hij via zijn buurjongen Bram, die ik via Florian ook kan spreken. Bram had hem van jongs af aan al op sleeptouw genomen, samen deelden ze een voorliefde voor gamen en Star Wars. Op het vmbo was Bram neonazi geworden en had hij met vrienden een eigen groepje opgezet. Florian: ‘Ik zag al aankomen dat ik na de zomervakantie van 2005 praktisch zonder vrienden op school zou zitten en had zoiets van: ik heb liever foute vrienden dan helemaal geen vrienden. Ik wist enerzijds wel: nazisme is hartstikke fout en zo. Maar tegelijkertijd was ik wel geïnteresseerd, vooral om een antwoord te vinden op multiculturele spanningen en de moord op Theo van Gogh.’ Toch was het best een stap om zich bij hen aan te sluiten, omdat hij van huis uit een antroposofische opvoeding had meegekregen van zijn links stemmende ouders. Al zegt hij nu wel over zijn basisschoolperiode: ‘Mijn tijd op de Vrije School is er een klein beetje debet aan omdat Germaanse mythologie en verhalen daar wel werden verheerlijkt. We hebben ook het runenschrift daar geleerd.’

Ook Bram komt uit een links nest, zo vertelt hij in de bruine kroeg waar we hebben afgesproken nadat ik zijn telefoonnummer via Florian heb gekregen. Aan zijn uiterlijk is niet meer te zien dat hij vroeger een geharde neonazi was. Zijn ouders stemmen S P en zijn vader is een voormalig punker die zowel bij de kraakbeweging als bij de Antifascistische Aktie heeft gezeten en in asielzoekerscentra heeft gewerkt. Bram: ‘Vanuit psychologisch oogpunt zou je kunnen zeggen dat ik me heb verzet tegen m’n ouders – zoals pubers altijd doen. Maar ik denk dat het ging om aansluiting en erkenning vinden bij extreemrechts en dat je je vervolgens daarmee toch ook afzet tegen je ouders.’ Na de basisschool deed Bram vmbo-basis op een gemengde school. Hoewel er weinig problemen waren met leerlingen met een migratieachtergrond en hij aanvankelijk ook geen contact had met de Lonsdale- jongeren van zijn school, gebeurde er op zijn veertiende iets wat alles zou veranderen. Hij weet niet meer wie er begon of waar het over ging, maar hij kreeg ruzie met een donkere jongen. Het kwam tot duwen en trekken op de gang, waarbij Bram hem een stoot gaf en toebeet: ‘Rot op man, [n-woord].’ ‘Ik schold hem uit om z’n huidskleur. Ik schrok ervan. Ik dacht: wat zeg ik nou? En tegelijkertijd gaf het ook wel weer een gevoel van macht.’ Vanaf dat moment liep hij anders door de gangen. ‘In één keer was ik iemand die zo werd gezien. Ik was geen verwrongen persoon vol haat, maar het voelde goed om opgemerkt te worden. Ik kon mezelf profileren. Langzaam maar zeker groeide ik naar die identiteit: me raar gaan gedragen, kledingstijl, bomberjackies, kistjes. Van het een naar het ander. En het werd steeds extremer.’ Omdat Bram zich niet thuis voelde bij de Lonsdalers op school (‘Ze waren wat simpeler, qua persoonlijkheid, ik kon echt niet matchen met die lui’), ging hij op internet zoeken en kwam bij een internetforum uit: Holland-Hardcore. ‘Ik moest een jaar of twee daarvoor niks van hardcore hebben, ik vond het vieze rommel waar m’n broer naar luisterde. Maar later vond ik het toch wel leuke muziek. Helemaal die combinatie van hardcore en nationalisme, geweldig toch? Hij ging met vrienden naar een van de Holland-Hardcore-borrels in Utrecht en kwam oog in oog te staan met jongens met witte veters in hun kisten, kaalgeschoren koppen en tatoeages met SS-symbolen en hakenkruisen. ‘Er hing een hartstikke leuke, gezellige, ontspannen sfeer. En daar zat ik ineens aan stamtafels te praten met de grote jongens over hun ideologie en hoe dat dan zat met alle splintergroeperingen. Natuurlijk wist ik er in het begin nog niet zoveel van, maar het was allemaal interessant. Ik kreeg het gevoel dat mijn mening ertoe deed, terwijl dat thuis helemaal niet zo was en ik daar alleen maar ruzie met mijn ouders had.’ Algauw werd Bram een doorgewinterde forumgebruiker en ging hij ook meediscussiëren. En als hij niet bij een borrel was werd hij ook gemist. Het bracht alles in een stroomversnelling. Waar ze als lokale vriendengroep klein waren begonnen, als gabbertjes onder elkaar die ‘White Power!’ en ‘Sieg Heil!’ riepen, werd het via het forum allemaal serieuzer. ‘Ik ging naar borrels, liep met demonstraties mee en woonde lezingen bij. Ik kreeg speldjes en vlaggetjes die ik verkocht aan Lonsdale-jongeren op school.’ In dezelfde gang verkocht hij aan de donkere jongens ook spinningkettingen van rapper 50Cent. ‘Ik kon ze gewoon de hand schudden en dan stonden we te geinen. “Je bent een kankernazi.” Waarop ik zei: “Rot op naar je eigen land.” Daardoor weet ik: ik had geen diepgewortelde haat, de basisnormen en -waarden hebben nog wel ergens gezeten – al ontbrak er soms een stukje inlevingsvermogen.’ Zijn docenten reageerden nauwelijks op zijn verandering. ‘Een paar jaar na mijn transformatie was ik bij de publieke omroep te zien in een documentaire over extreemrechts. Daarna kwam een leraar naar me toe die zei: “Zag ik jou laatst niet op tv?” Hij was er heel erg van geschrokken dat ik bij een clubje neonazi’s zat. Maar ik dacht: tja, jaren terug heb ik nog in jouw klas gezeten met die kleding. Rood-wit- blauwe vlaggetjes en geblokte bretels kunnen misschien nog onschuldig zijn, maar White Power-speldjes zijn toch wel zorgelijk. En ik heb weet ik veel wat voor uitlatingen gedaan bij verhitte discussies in de klas over buitenlanders en nationalisme. Gek dat het hem pas bij die documentaire opviel en dat hij toen pas schrok.’

Hoewel zijn ouders nog onwetend waren, wist iedereen op Florians gymnasium inmiddels dat hij bij het groepje neonazi’s van zijn buurjongen Bram zat. ‘Ik had er een keer iets over gezegd om stoer te doen en sindsdien achtervolgde het me in de klas. Het was niet goed voor mijn imago.’ In de zomer van 2005 was hij lid nummer 26 geworden van Brams groepje, op het hoogtepunt hadden ze zeventig leden. Hoewel Florian het verborgen wilde houden voor zijn ouders, lukte dat niet lang. De dag waarop ze hun zoon ineens met andere ogen bekeken staat nog altijd in zijn geheugen gegrift: 21 oktober 2005. Hij was op de bewuste dag met Bram en twee meisjes van zijn school aan het chatten, al was het vanuit de meisjes meer een soort kruisverhoor. Vingers ratelden over de toetsenborden waarbij Bram steeds feller werd en antwoorden schreef als ‘Als jij een paar Turken in je straat tegenkomt, dan ben je ook bang’, gevolgd door Sieg Heil-kreten die in capslock en met veel uitroeptekens werden verstuurd. Florian: ‘Hij deed zulke lompe uitspraken dat ik dacht: ho, wacht effe, rustig. Ik probeer nog steeds vrienden te worden met deze meisjes. En tegelijkertijd probeerde ik te rechtvaardigen waar ik mee bezig was. Maar het kon Bram niks schelen, het ene meisje kende hij niet en voor het andere meisje had hij op dat moment weinig respect.’ De chat stopte abrupt toen bij een van de meisjes haar vader kwam binnenlopen. Ze probeerde het chatgesprek nog weg te klikken, maar het was al te laat en haar vader eiste dat hij het mocht inzien. Hij las heel foute dingen en typte ineens in de chat: ‘Hallo, dit is de vader van X en ik ga hiermee naar jullie ouders.’ Florian voelde zich verraden, sloot in paniek zijn computer af en ging naar Bram toe. ‘Ik bleef maar vragen: “Wat moeten we doen? Wat moeten we nu doen? Onze ouders komen hierachter, man, wat gaat er gebeuren?” Maar het leek Bram weinig te kunnen schelen. Die had zoiets van: ja ach, dat komt wel goed, hoor.’ Voor hem betekende het niet meer dan de zoveelste ruzie met zijn ouders. Ze bleven lang hangen bij een andere vriend maar moesten uiteindelijk toch naar huis. Florians ouders zaten bij Bram thuis al te wachten. Florian: ‘Ze hebben ons flink veroordeeld: “Wat jullie aan het doen zijn, is fascisme. En weet je wel hoe erg dat allemaal is?” We hebben ons nog eerst verdedigd met: “We zijn geen nazi’s, we zijn nationalisten.” Nou wist ik eigenlijk op dat moment nog niet echt wat het woord betekende, behalve dat het minder erg was dan nazisme.’ Bram had eerder al eens tegen hem gezegd: ‘Jij bent niet echt een nazi, hè? Jij bent eerder een nationalist.’ Hij had hem gevraagd wat dat was. ‘Ja, dan hou je van je volk, van je land.’ Florian wist niet of hij van zijn volk of zijn land hield. ‘Maar op een gegeven moment wilde ik die beschuldiging van “Jullie zijn nazi’s!” zo graag ontkennen, omdat ik wist dat het fout was en omdat het mijzelf te ver ging. Dus toen ben ik me gaan verschuilen achter nationalisme.’

Ondanks Florians flirt met het nationalisme bleef hij wel naar neonazibands als Brigade M en Standrecht luisteren. Zijn moeder vond het vreselijk en wilde hem het liefst heropvoeden. ‘Ik zette een keer een cd op in de keuken toen ik dacht dat ik alleen thuis was. Mijn moeder hoorde de teksten, trok de cd uit de cd- speler en brak ’m doormidden: “Ik wil niet dat je naar die troep luistert!”’ Inmiddels had hij alle teksten die hij kon vinden van die bands uitgeprint, uit zijn hoofd geleerd en brulde hij ze mee op zijn kamer. Bladerend door zijn mappen in het restaurant zegt Florian nu dat hij het lang niet met alle liedteksten eens was. ‘Dit heb ik lang gezongen: “Het wit in onze vlag, de middelste baan, is de kleur van ons ras, dat nooit mag vergaan.” Toen dacht ik wel: o, wacht eens, dat geloof ik niet. Net als deze: “Voorstanders van de multicultuur eindigen tegen de muur.” Maar ik heb het wel lang gezongen.’ Eén keer is hij met het groepje meegegaan naar een lokale matpartij tussen aan de ene kant gabbers, Lonsdale-dragers en skinheads, en aan de andere kant jongeren met een migratieachtergrond. ‘Wij waren gewoon elkaar aan het opstoken, zo van: “We zullen ze wel eventjes mores leren, wie hier de baas is.” Ik denk dat ik dat op dat moment deed omdat ik zocht naar erkenning. En als ik mij zou bewijzen in een of andere rare veldslag of zo, dan zou ik erbij horen.’ Maar nog voor de eerste klap werd uitgedeeld zagen ze in de verte twee politiebusjes opdoemen. ‘Het is ongelofelijk hoe snel die stoere jongens uiteenstoven. Het ging nergens over.’ Bram denkt nog met een lach hoofdschuddend terug aan de vechtpartijen met krakers en rivaliserende jeugdgroepen. ‘Ja, echt, het gaf een kick, joh, het was fantastisch. Een enorme knokpartij en vervolgens keek iedereen beduusd om zich heen. En lachen. “We zijn belaagd met knuppels, kettingen en boksbeugels, maar we lachen nog!” Die saamhorigheid, spanning, sensatie. Lekker dat wij-cultuurtje: ons groepje tegen de anderen. Het is niet goed te praten, maar ik zie het nog altijd als iets wat hoorde bij die levensfase.’ Toch voelt hij ook gêne. ‘We zaten in een trein die net begon te rijden, toen een jongen van ons naar een donkere man op het perron schreeuwde: “White Power, [n-woord]!” Ik heb zo hard gelachen, maar later dacht ik wel: dit is eigenlijk te erg voor woorden.’

Vlak nadat Bram me deze anekdote in de kroeg heeft verteld, komt een jongen van kleur de kroeg binnenvallen. Ze begroeten elkaar met een stevige boks en Bram zegt dat ze nog een biertje gaan drinken als ons gesprek is afgelopen. 10. DAAR HEBBEN WE JÓÚ TOCH VOOR?

Toen Florian van zijn ouders nog maar eens per week met Bram mocht omgaan, zette hij zijn zoektocht naar het nationalisme op internet voort. ‘Omdat ik me achter het nationalisme verschuilde, werd het noodzakelijk om me daarin te verdiepen, wat het nu eigenlijk inhield, om te kijken of ik er wel achter stond.’ Op school kreeg hij als zestienjarige twee nieuwe vrienden, van wie één hem deels in zijn ideologie volgde. ‘Hij accepteerde me in ieder geval om wie ik was. Dat was heel belangrijk, daardoor had ik dat andere groepje niet echt meer nodig. En dat heeft me uiteindelijk wel gered, denk ik. Voor een deel. Ik vond geen aansluiting meer bij m’n oude groep, ik had alleen nog wat contact met Bram. Maar intellectueel was ik mijn eigen gang gegaan.’ Het neonazisme voelde voor hem bovendien steeds meer als een onhaalbare exercitie. Eenmaal had Bram aan hem gevraagd: ‘Jij wilt toch dat alle allochtonen Nederland worden uitgezet?’ Florian had geantwoord dat dat hem wel mooi leek, want dan hadden ze geen problemen meer. ‘Dat gaat niet gebeuren,’ had Bram gezegd. ‘Ik dacht: hoezo? Daar hebben we jóú toch voor? Daar zijn wíj toch voor? Maar hij hield vol: “Dat is onrealistisch, dat gaat gewoon niet gebeuren.” Dat was best een teleurstelling. Waar deden we het dan allemaal voor?’ Ook Bram was zich gretig gaan onderdompelen in ideologie. ‘Van sociaal-darwinisme tot aan literatuur van het nationaalsocialisme zelf, de verheerlijking van Mein Kampf… Ik was ook heel erg geïnteresseerd in het hele Vikingen-Germaanse gedoe.’ Daarbij hielp het dat hij steun kreeg van een criminele familie waarmee hij twee jaar later, vanaf zijn zeventiende, veel omging. ‘Wat ik thuis niet kon krijgen kreeg ik daar. Ik kreeg van hen superveel erkenning: ik had gelijk. Ik werd nog net niet op de troon gezet. Ze steunden mij, m’n gedachtegoed, bestelden swastikavlaggen, noem maar op. Het was lang leve de lol en lang leve de ideologie. We hadden een thuisbasis en konden daar borrels organiseren. Het voelde destijds fantastisch.’ De baas van zijn bijbaan in een winkel wist wat hij deed, maar veroordeelde hem niet. ‘Dan zei ik dat ik weer was opgepakt en dan moest hij lachen. Gaf hij me weer een klap op mijn kop. De mensen die ik buiten de beweging nog om me heen had wisten allemaal dat het zou goedkomen, zo van: “Hij is nu gewoon de domme kneus aan het uithangen en komt er vanzelf wel achter.” Nou ja, dat moet je dan maar hopen. Mijn ouders hebben zich wel erge zorgen gemaakt.’ Florian was via internet ideologisch uitgekomen bij het Vlaams nationalisme en het Groot-Neerlandisme, waarbij een hereniging wordt nagestreefd van Nederland, Vlaanderen en een deel van Frankrijk: van de Dollard tot Duinkerken. Waar hij in 2005 nog deel had uitgemaakt van een groep neonazi’s, demonstreerde hij in 2007 in Sint-Genesius-Rode (België) voor een onafhankelijk Vlaanderen. Tijdens het interview bladert hij door een exemplaar van Revolte, het blad van de Groot-Neerlandistische formatie Voorpost dat hij in die jaren van Bram kreeg. Hij citeert: ‘Alleen sterke en viriele volkeren overleven. Al wat rest is flauwekul.’ Het zijn zinnen waar hij toen overheen las. ‘Maar dit is heel fascistisch, ontzettend fascistisch. En daar dacht ik toen niet aan.’

Hoewel Bram in zijn uitingen en gedrag extremer leek dan Florian, stapte hij er eerder uit. Op zijn achttiende werd hij vlak na elkaar bij twee voorvallen geconfronteerd met zijn levensstijl. Bram wilde zijn hele leven al bij de Landmacht en bij de toelatingsprocedure vertelde hij bij het psychologisch onderzoek over zijn denkbeelden. ‘Gewoon in mijn enthousiasme wat losgebrand.’ Hij kreeg een extra gesprek met iemand van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en herhaalde zijn standpunten. ‘Met alle gemak en bravoure. Niks aan de hand. Dacht ik.’ De MIVD’er kwam bij hem thuis langs voor een vervolggesprek en haalde papieren uit zijn tas. ‘Hij kwam met een lijst met opmerkingen die ik de laatste drie tot vier jaar op internet had geplaatst. Ik schrok me rot. Alle aliassen, nicknames, álles wist hij van me. Wat ik op welk forum had gezet. Leg dat maar eens uit.’ De boodschap van de MIVD was helder: ‘Wij laten jou niet bij Defensie want jij vormt een bedreiging. Het is niet vertrouwd om jou met ons materieel om te laten gaan.’ Brams uitgesproken antifascistische vader stuurde er nog tevergeefs een boze brief achteraan, in de hoop dat Defensie van gedachten zou veranderen. ‘Mijn vader was echt over de zeik, hoe links hij ook was. Hij dacht: gaan jullie hem hierop afwijzen, op deze leeftijd?’ Nadat hij vervolgens voor de derde keer was opgepakt, realiseerde Bram zich dat hij niet de juiste vrienden had. ‘Ik ben er gelukkig zonder strafblad vanaf gekomen, maar ik zag ineens het grote plaatje: dit levert mij niks op en beperkt me alleen maar. Mijn leven begon te voelen als een blok aan m’n been. Dat haatdragende de hele tijd, altijd over je schouder moeten kijken omdat je er zo bij wilt lopen. Ik dacht: dit matcht niet met je als persoon, met wat je in je opvoeding hebt meegekregen.’ Hij liet het contact verwateren, ook met Florian. Hij sprak weer af met vrienden van vroeger, mensen van buiten extreemrechts die hij al een tijd niet had gezien en die bereid waren de vriendschap te herstellen. ‘Het was niet eens bewust, het is gewoon zo gegaan. Je spreekt mensen nog af en toe en je krijgt nog mails. Ik heb nog wel een half jaar tot een jaar mails gekregen. Maar op een gegeven moment reageerde ik niet meer. Ik dacht: bekijk het maar. De jongens met wie ik toen omging waren toffe lui. Niet allemaal even ongevaarlijk, er zaten best wel wat gekken tussen. Maar ik had een goeie band met ze.’ Het verlaten van extreemrechts kan gepaard gaan met bedreigingen en geweld, maar Bram heeft dat zelf niet meegemaakt. Deels komt dat doordat hij geleidelijk van de radar verdween, deels omdat hij er ook nooit over sprak. ‘Ik heb ze geen reden gegeven om te zeggen: “Jij vuile verrader!” Eén vriendschap van toen overleefde mijn deradicaliseringsfase. Maar ik kwam er niet heel lang geleden achter dat hij me van Facebook heeft gegooid. Toen viel het kwartje wel. Hij is blijven hangen in de scene en had geen behoefte meer aan contact. Ik zal wel wat te links zijn geworden.’ Bram schat dat vijfenzeventig tot tachtig procent van de jongens met wie hij in die periode omging niet meer bij extreemrechts zit. ‘Je groeit, je ontwikkelt je, je krijgt nieuwe inzichten. En ik geloof dat het een beetje bij die leeftijd hoort. Het is toch een beetje tunnelvisie, hè?’

Bram stopte in 2008, Florian pas in 2012. Ook het Groot-Neerlandisme bood Florian niet wat hij zocht, deels vanwege zijn uitgesproken atheïsme. ‘In 2010 ben ik bij de IJzerwake geweest. En ik merkte toen wel hoe katholiek de Vlaams-nationalistische beweging was. En daar had ik nou helemaal niks mee. Ik heb ook een tijdje zitten nadenken over een politieke strategie, want dat was echt een discussie binnen het nationalisme. Moeten wij ons samen met de christenen in een verbond verenigen tegen de moslims? Ik weet nog goed dat Vlaams Belang – waar ik op dat moment mee sympathiseerde, want Geert Wilders was nog niet zo groot – zei dat Joden een bondgenoot zijn in de cultuurstrijd tegen de islam. Ik vond het wel opmerkelijk. Want er waren ook veel neonazi’s die antisemitisch waren.’ Hij stapte van het volksnationalisme over naar het taalnationalisme. ‘Omdat ik dat als bindend element zag tussen Nederland en Vlaanderen. Dat is wat ons een natie maakt. Als we onze taal maar veiligstellen, dan overleven we als volk, zo dacht ik. En als allochtonen onze taal leren en integreren, dan is dat ook prima.’ Het uitte zich in taalpurisme, waarbij hij fel het gebruik van Engelse en Franse uitdrukkingen en leenwoorden probeerde te bestrijden. Steeds vaker ging hij kaartjes tekenen van hoe Europa opnieuw zou moeten worden ingedeeld naar taal, maar ook dat bleek een onhaalbare exercitie. Hij somt een aantal dilemma’s op: ‘Ben je voor één Groot- Brittannië omdat de Schotten zijn gegermaniseerd, of zeg je van: ja, hun oorspronkelijke taal is Keltisch en ze moeten dat weer gaan spreken? Dan kwam ik met hypocriete argumenten als: ik kan goed Engels, ik wil geen Keltische talen leren. Dus ik was niet echt principieel. Tegelijkertijd dacht ik: ik ben tegen taalimperialisme, ik wil niet dat Fransen de Vlamingen vertellen dat zij Frans moeten praten. Als ik wilde dat Brussel weer Nederlandstalig werd, zou ik dan ook voor de herkeltisering van Schotland en Ierland moeten zijn? En hoever gaan we daarin terug? Ook met Zuid-Afrika. Moeten die Boeren weer terug naar Nederland komen? Ze wonen er al lang. Maar hoelang is genoeg? Hoever moet je teruggaan in de geschiedenis om te zeggen: dit is de oorspronkelijke bevolking: jullie wonen hier lang genoeg om er te blijven wonen?’ Hij verveelde er vooral zijn omgeving mee. ‘Ik had het altijd over Vlaanderen. Mijn toenmalige vriendin werd het ook zat: “Jij ook altijd met je Vlaanderen!”’ Hij wilde het oplossen, maar liep steeds vaker vast. ‘Ik zag gewoon te vaak dat nationalisme tot haat leidde, tot geweld, tot uitsluiting, en dat racisme altijd om de hoek was. En ik kwam erachter dat ik zeker in mijn eerste jaren bij de beweging eigenlijk wel racistische ideeën had – al wilde ik dat niet toegeven. En dat ik toch wel bang was voor mensen uit andere culturen, met een andere huidskleur, met een andere taal. En dat ik er “multiculturele problemen” van maakte, om het maar anders te laten lijken. Maar eigenlijk was het patriottistisch racisme. En nationalisme is er altijd mee verwant.’ Florian had inmiddels in het eerste jaar van zijn studie geschiedenis geleerd dat nationalisme een verzinsel uit de negentiende eeuw is, een uitgevonden traditie van ingebeelde gemeenschappen. ‘Maar ik heb nog een lange tijd gedacht: oké, misschien is het een nuttige illusie, omdat het zorgt voor nationale saamhorigheid. Maar tegelijkertijd dacht ik: ik ben atheïst en ik vind religie ook geen nuttige illusie. Ik vind religie veel te schadelijk en wijs het om die reden af, waarom zou ik dat bij nationalisme niet doen? Toen ik bij de Libische Burgeroorlog in 2011 in het nieuws zag dat er heel veel racistisch en nationalistisch gemotiveerd geweld was, kon ik niet volhouden dat nationalisme een goede ideologie was. Ik moest uiteindelijk gewoon toegeven: nationalisme is niet waar en het kan schadelijk zijn, dus ik moet het niet aanhangen. En toen, in 2012, was het gewoon voorbij.’

Bram doorliep het mbo, studeerde erna maatschappelijk werk en werkt als ambulant begeleider. Spijt heeft hij niet. ‘Het heeft me gemaakt tot wie ik ben en nieuwe inzichten gegeven. En het heeft me met mensen in aanraking gebracht die ik graag had willen ontmoeten en met mensen die ik niet had willen ontmoeten. Het is goed om die herinneringen aan deze tijd te hebben.’ Ook heeft hij er veel van geleerd, met name van de periode waarin hij de drijvende kracht was achter een organisatie met leden in verschillende delen van het land. ‘Ook al ben ik me bewust van het foute gedachtegoed erachter, ik ben nog altijd trots omdat ik op zestienjarige leeftijd zo’n groep heb kunnen oprichten. Ik kan in grote lijnen zeggen wie ik ben, maar ik ben nog steeds op zoek. Ik word gelukkig van liefde, dat mensen elkaar iets gunnen. Zelfs vroeger, toen ik met m’n kistjes en bomberjack liep, werd ik gelukkig van het feit dat ik mijn Surinaamse klasgenoten wel de hand kon schudden. De Lonsdalers op mijn school kregen allemaal klappen. Ik liep daar tussendoor, nóg extremer gekleed, en met mij was niks aan de hand.’ Florian is na een studie geschiedenis en een reeks startersfuncties weer aan het solliciteren. Hij wil beter begrijpen waarom hij ooit bij extreemrechts zat. Hoewel mensen in zijn omgeving zeggen dat hij destijds radicaliseerde door groepsdruk, kan hij moeilijk het idee loslaten dat hij nog steeds in belangrijke mate persoonlijk verantwoordelijk is. En hij ervaart nog steeds schaamte. Maanden na het interview stuurt hij me nog dit: ‘Als ik alleen ben en ik ergens boos over ben, dan breng ik nog steeds weleens de Hitlergroet – als een soort teken van kracht of agressie tegen iets wat ik afkeur. Het is een gebruik dat ik niet kan uitroeien, maar gelukkig ziet niemand het. Het is wellicht het meest tastbare litteken dat ik heb van mijn radicalisering. Ik schaam me ervoor en wil eigenlijk dat niemand het weet. Maar het is goed om te weten dat zulk soort dingen nog bij mensen blijven en dat ze er niet vanaf kunnen komen – ook al zijn ze allang gederadicaliseerd.’ Hij had altijd al het gevoel gehad dat er iets niet klopte – dat hij anders was dan de rest. Al op jonge leeftijd deelde hij de samenleving in naar rassen: blanken en daartegenover de rest. Zijn docenten hadden gezegd dat dat racistisch was en ook zijn ouders hadden hem gesommeerd om zijn mond te houden. Wist hij dan niet dat wat hij zei Heel Erg Gevaarlijk was? Het ging toch niet om hoe iemand geboren werd, maar om hoe iemand zich gedroeg? ‘Als iemand meedoet aan de samenleving, onze taal spreekt en belasting betaalt, dan is diegene gewoon Nederlander!’ had zijn vader geroepen.

Hij had zijn mond gehouden, terwijl hij eigenlijk had willen schreeuwen: ‘Nee! Iemand met een andere etnische achtergrond kan nooit tot “mijn volk”’ behoren. Oók niet wanneer diegene in alles z’n best doet om op mij te lijken!’

In plaats daarvan zocht hij op internet naar een ideologische onderbouwing van wat hij diep vanbinnen voelde: dat verschillende volkeren niet met elkaar horen te leven. Dat dat alleen maar tot burgeroorlogen leidt en dat het volkomen normaal is om geen zin te hebben in een buurman van een andere afkomst – hoe aardig mensen met een andere etnische achtergrond ook kunnen zijn.

Het was geen grootse openbaring geweest, maar een kwestie van veel kleine puzzelstukjes. Of, zoals hij ze later ging noemen: rode pillen. En hoe meer hij erover las, hoe meer hij zag dat hij gelijk had. In gevangenissen delen mensen zich toch ook op volgens ras? Als al het gezag wegvalt, dan is iedereen het liefst met zijn eigen volk. Waarom zou je je in allerlei bochten wringen om diversiteit na te streven als dat zó tegennatuurlijk is? Daar moest een plan achter zitten. En als hij dat plan begreep en degenen erachter vond die het pushten, dan zou hij ook begrijpen waarom het multiculturalisme hem zo werd opgedrongen. 1. DIT ZIJN ECHT ANDERE JONGENS DAN WIJ

Wanneer ik al ruim een jaar de straatactivisten volg en inmiddels ook de eerste neonazi’s heb geïnterviewd, word ik door Colin geattendeerd op het bestaan van studiegenootschap Erkenbrand. De naam zegt me vrij weinig, behalve dat het ‘vlammend zwaard’ betekent en doet denken aan een personage van schrijver J.R.R. Tolkien. ‘Wat doen ze dan?’ vraag ik aan Colin. ‘Ze organiseren lezingen en daarnaast borrelen ze. Zal ik je introduceren?’ Het lijkt me nogal saai, zeker na een jaar van onderzoek waarin demonstraties en acties de boventoon hebben gevoerd. Kun je nog wel van activisme spreken wanneer mensen alleen bij elkaar komen in een zaaltje? Wat moet ik met mensen die passief lezingen volgen en daarna bier gaan drinken? Maar iemand uit mijn onderzoek die zo’n beetje heel radicaal- en extreemrechts Nederland kent, overtuigt me. ‘Geloof me, je móét hier iets mee doen!’ ‘Waarom?’ ‘Normaal, als ik naar een bijeenkomst ga, zelfs van een nieuwe groep, dan ken ik eigenlijk iedereen. Bij de lezing van Erkenbrand zaten meer dan honderd man in de zaal, ik kende er misschien vijf. Dit zijn heel andere jongens dan je normaal bij rechts ziet. Ze zijn echt anders dan wij.’

Ik ben nog geen mensen van Erkenbrand tegengekomen in het netwerk dat ik volg, maar in de loop van mijn onderzoek gaan steeds meer geïnterviewden erheen. Ik besluit op internet te kijken wat het is en vind een YouTube-video van een Erkenbrand-conferentie in september 2016 Rotterdam (inmiddels verwijderd). Het videoverslag is gemaakt door het ‘pro-Germaanse’ platform Red Ice Radio. De Zweedse presentator Hendrik Palmgren duidt in het Engels alvast het Rotterdamse straatbeeld nog voor de eerste spreker op het podium verschijnt. ‘De situatie is hier verschrikkelijk. De inwoners hebben hun stad verloren. De toon wordt niet gezet door blanken. Dit is een multiraciaal getto. Ik wou dat ik er iets aardigers over kon zeggen. Maar de Europeanen verliezen hun steden.’ Daarna spreekt hij er met zijn blonde sidekick Lana Lokteff schande van dat de Zaanse ‘tuigvlogger’ Ismail Ilgun en zijn vrienden onlangs bij Pauw hun verhaal mochten doen, dat Zwarte Piet onder vuur ligt, en dat er in Rotterdam zo veel Chinezen wonen. ‘Waarom gaan die mensen niet gewoon naar huis?’ En met het Nederlandse slavernijverleden valt het volgens het duo ook wel mee. ‘Het ging om kleine groepjes mensen die naar de koloniën gingen en met de lokale inwoners samenwerkten. Ze konden daar alleen blijven door er een win-winsituatie van te maken.’

Op de beelden zie ik allemaal jonge mannen in de zaal zitten. De meesten hebben een overhemd aan met een trui of een colbertje. Waar de anti-islamactivisten er met hun hoodies vaak als hipsters uitzien en de neonazi’s hun bomberjacks hebben, lijkt dit eerder een soort ruw-nationalisme-in-maatpak. Omdat ik wel nieuwsgierig ben geworden, mail ik in oktober 2016 Erkenbrand op hun algemene mailadres met de vraag of ik naar een lezing mag komen. Zoals altijd meld ik direct dat ik journalist ben en dat ik bezig ben met een promotieonderzoek. Ik krijg een vriendelijke mail terug waarin staat dat het allemaal wel erg kort dag is. ‘We kunnen niet garanderen dat bezoekers van de bijeenkomst allemaal geen moeite zullen hebben met de aanwezigheid van jou als journalist, ook al kom je daar voor een onderzoek in het kader van je proefschrift. Dit verzoek moeten we daarom afwijzen. We willen je echter wel tegemoetkomen. Aankomende zaterdagavond (of een later tijdstip, indien jou dit meer schikt) kunnen we afspreken ergens in een café om jou een indruk te geven van wat ons genootschap zoal doet en waar het voor staat. Als dat gesprek positief is, kunnen we altijd nog kijken of we meer voor je kunnen betekenen.’ Ik heb geen idee wat ik kan verwachten, maar ik stem ermee in. En dus stap ik een paar dagen later in een studentenstad een grand café binnen, terwijl ik niet weet wie ik zoek of hoe ze eruitzien. Ik loop de zaak door en tref twee jongens in een hoek aan. Ze zitten in bruine leren fauteuils met elkaar te praten en zwaaien naar me wanneer ze me herkennen. De een heeft blond haar in een zijscheiding, de ander heeft krullen. Beiden hebben ze een trui aan met daaronder een overhemd. Het voelt eerder alsof ik heb afgesproken met twee leden van een ietwat corporale studentenvereniging dan dat ik ga kennismaken met twee radicaal- en extreemrechtse activisten. Ik ga zitten, stel me voor en vertel over mijn onderzoek – en dat ik met name geïnteresseerd ben in de motivatie en achtergrond van mensen die zich aansluiten bij radicaal- en extreemrechts. Ook zij stellen zich voor, maar zonder achternaam. Alex werkt als programmeur, Ruben is student politicologie. Beiden zijn eind twintig. Ik vraag hun wat Erkenbrand precies is. Ze vertellen dat het gedachtegoed van Erkenbrand aansluit bij wat in de Verenigde Staten bekend is geworden onder de noemer alt-right. De term alt-right is een afkorting van het Engelse Alternative Right (alternatief-rechts) en werd gemunt door de Amerikaanse white supremacist Richard Spencer, die in 2010 de website alternativeright.com lanceerde voor publicaties over ‘wit nationalisme’. Nieuwssite Vice tekende in 2013 op hoe Spencer bij een bijeenkomst al zei te dromen van ‘een blanke etno-staat’. De site van Spencer was overigens een van de vele initiatieven, want de online alt-rightsubcultuur is voortgekomen uit een netwerk van kleine Engelstalige blogs en websites waar libertariërs, identitairen, nationalisten, fascisten en nationaalsocialisten elkaar vonden. Deze blogs en websites fungeerden aanvankelijk als een digitale ontmoetingsplek, waar onder meer werd gediscussieerd over economie, de plek van religie in de samenleving en staatsinrichting. Uiteindelijk vormden ze de kraamkamer voor een geheel nieuwe radicaal- en extreemrechtse online subcultuur. Toch zien ze zichzelf niet zozeer als alt-right, vertellen Alex en Ruben. Dat is de naam die weliswaar breed bekend is in de media, maar in feite zijn ze volksnationalisten of etno-nationalisten. Samengevat komt hun etno-nationalisme erop neer dat ze niet iets tegen andere volkeren hebben, maar dat ze vinden dat elk volk een eigen staat moet hebben. ‘De wereld is toch zo veel mooier als je daadwerkelijk op reis kunt gaan naar Parijs, naar Frankrijk, en je kunt zeggen: “Ja, dit is Frankrijk, want ik zie alleen maar Fransen!” Maar in Parijs kan dat niet meer,’ zegt Ruben – doelend op de vele migranten die er wonen. ‘Wat ons in ieder geval bij Erkenbrand bindt is het lot van Europa,’ vervolgt Ruben. ‘En dan in het bijzonder de demografische ontwikkelingen – of het nu gaat om massa-immigratie, het concept van staatsburgerschap voor vreemdelingen of zaken als algemene vruchtbaarheid en geboortecijfers. De situatie rondom het voortbestaan van Europese volkeren is kritiek: in de toekomst wordt de oorspronkelijke Europese bevolking een minderheid op eigen grondgebied en daar maken we ons zorgen over. “Diversiteit” wordt aan ons opgelegd, zonder dat je je nog mag afvragen of dat iets wenselijks is.’ Naar eigen zeggen liepen ze al jaren rond met het idee dat verschillende volkeren nooit kunnen samenleven. Maar lang hadden ze het idee dat ze in Nederland de enigen waren die er zo over dachten. Ondanks hun radicaal- en extreemrechtse oriëntatie voelden ze zich niet thuis bij bestaande groepen: te weinig intellectueel, te rigide, te stereotiep, te veel tegen de maatschappij schoppend of gewoon het verkeerde soort nationalisme. Daarom volgde Ruben voornamelijk Amerikaanse websites. ‘Daar las ik meer duiding bij de actualiteit, maar die sites hadden allemaal een Amerikaans perspectief. En op een gegeven moment wil je gewoon meer. Dan denk je: ik kan wel constant met die Amerikanen zitten lullen over de actualiteit, maar ik wil in Nederland iets hebben waar ik met gelijkgezinden erover kan praten.’ En dus werd begin 2016 studiegenootschap Erkenbrand opgericht, al zegt Ruben niet wie de oprichters zijn. Het begon met het organiseren van kleine bijeenkomsten en ondertussen werd op Twitter en in de comments van YouTube naar gelijkgestemden gezocht. Alex was een van de eersten die zich aansloot. ‘Ik las al jaren van alles, maar op een gegeven moment was ik er een beetje klaar mee. Ik had zoiets van: we weten wat het probleem is, wat gaan we eraan doen? Toen ben ik begonnen met zoeken: is er iets in Nederland waar ik me bij kan aansluiten? En dat was er niet echt. In ieder geval niet iets wat ik kon vinden. En toen las ik een keer iemands commentaar onder een YouTube-filmpje waarin stond: “Als je interesse hebt, neem contact op.” En ik dacht: in godsnaam, doe maar, want ik moet toch wat doen. En zo ontmoette ik Ruben. En anderen.’ Het voelt als thuiskomen, vertelt Alex. ‘Het is niet zo van: o, wat zit ik nu ineens bij een hippe beweging – of iets in die richting. Ik heb altijd gedacht: waar zijn de mensen zoals ik? Want ik voel me niet thuis in de maatschappij, hoe dit allemaal gaat en hoe iedereen doet. Ik voelde dat het fout zat en nu heb ik mensen ontdekt die bij mij passen. En een denkwijze ontdekt waarvan ik denk: hèhè, eindelijk, dat klopt.’

Erkenbrand is relatief klein, de vaste groep bestaat doorgaans uit zestig tot zeventig mensen met een kleine harde kern. Bij conferenties komen er zo’n honderd tot tweehonderd man. Vooralsnog is Erkenbrand hoofdzakelijk een netwerkorganisatie die moet fungeren als een soort culturele voorhoede in Nederland. Mensen kunnen er lezingen volgen en daarna borrelen. Maar het zou ook best kunnen dat het een andere vorm gaat krijgen, ze zijn nog aan het zoeken wat dat precies zou kunnen zijn. Naarmate ik langer met Alex en Ruben praat krijg ik steeds meer het gevoel dat dit grand café met boekenkasten, uitgebreide leestafel en comfortabele fauteuils dé omgeving is waarin ze zich als nostalgische vroeger- was-alles-beterzielen graag begeven. Waar ze op gewichtige toon de wereldpolitiek met elkaar bespreken en op de moderne tijd mopperen, die volgens hen slechts tot verval heeft geleid: van het wegvallen van hiërarchie tot aan de opkomst van infantiele moderne kunst, van afschuwelijke architectuur tot doorgeslagen individualisme en feminisme. Hoewel ik me nog weinig in het etno-nationalisme heb verdiept, wordt in het eerste gesprek duidelijk dat het zeker voor Alex en Ruben om meer gaat dan alleen met je eigen volk willen leven. Zij dromen van de valse romantiek van een mono-etnische samenleving met alleen maar witte mensen, waarin het individu zich schikt naar de sociale normen en iedereen een eigen onbetwistbare plek heeft. Boeren en arbeiders vinden er een levensvervulling in hard werken, vrouwen staan achter het aanrecht en baren veel kinderen, en mannen kunnen dan weer ‘gewoon man zijn’ – zodat ze zich als hoofd van het gezin en kostwinner niet meer hoeven te verlagen tot huishoudelijke taken. Alex: ‘Het is onzin dat vrouwen financieel voor zichzelf moeten zorgen, carrière moeten maken en hetzelfde werk als mannen goed moeten kunnen doen. Vrouwen zijn niet hetzelfde. Ze zijn veel beter in het zorgen voor kinderen. Zij worden ook zwanger, dus ja…’ Hoewel ik bij de anti-islamactivisten en de neonazi’s al had gezien dat binnen radicaal- en extreemrechts behoorlijk wat testosteron aanwezig kan zijn, was ik nog niet direct antifeministische uitspraken tegengekomen. Maar Alex en Ruben zien het feminisme daadwerkelijk als een gevaar voor het voortbestaan van ‘het blanke ras’, omdat werkende vrouwen nu eenmaal minder kinderen krijgen. En als witte mensen minder kinderen krijgen dan met mensen met een migratieachtergrond, worden zij op den duur een minderheid in eigen land. Dat ik ten tijde van ons eerste gesprek tweeëndertig jaar ben en ‘pas’ één kind heb, vinden ze aan de magere kant. Het hadden er al veel meer kunnen – nee, móéten – zijn, zo laten ze doorschemeren.

Beiden noemen dusdanig veel denkers en inspiratiebronnen dat ik na anderhalf uur opper het gesprek een andere keer voort te zetten. Het begint me te duizelen en bovendien heb ik het gesprek niet opgenomen, omdat het alleen maar een verkennende ontmoeting zou zijn. Ruben belooft me een leeslijst te mailen zodat ik me kan inlezen in hun gedachtegoed. ‘Dan kunnen we daarna nog een keer afspreken,’ zegt hij. Ik bedank ze voor hun tijd en op weg naar buiten reken ik af. Aan de bon te zien hebben ze voor mijn komst hier al een uurtje gezeten. Omdat het zo knieperig en oer-Hollands is om alleen je eigen deel af te rekenen of de helft te betalen, besluit ik maar gewoon het gehele bedrag te pinnen. Wanneer ik in de trein zit, krijg ik een appje van Ruben. Het zijn vijf woorden. ‘Heb jij voor ons betaald?’ Ik stuur terug dat ik dat inderdaad heb gedaan. ‘Je raakt ons in onze mannelijkheid.’ Ik moet er hard om lachen, maar hij is er duidelijk stikchagrijnig over. Pas dan dringt het tot me door dat uitspraken als ‘vrouwen moeten niet werken’ bittere ernst zijn. 2. IK BEN NIET HELEMAAL DE KLASSIEKE NEONAZI

Zoals beloofd stuurt Ruben me binnen een week een behoorlijke leeslijst. ‘Om een zo breed mogelijk scala aan perspectieven mee te kunnen geven, heb ik in onze groep navraag gedaan wat er zoal gelezen of bekeken wordt. Het een is gemakkelijker dan het andere, maar dat zou voor jou als journalist geen probleem mogen zijn,’ schrijft hij erbij. Op de lijst staan zowel Franse denkers die voortkomen uit de zogeheten Nouvelle Droite-beweging als stukken van Spencers website alternativeright.com – die inmiddels is omgedoopt tot radix. Ook de site American Renaissance van Jared Taylor is populair, net als Counter Currents van Greg Johnson. Beide denkers streven naar een witte etno-staat. Daarnaast wordt The Alternative Hypothesis goed gelezen, een site die vol staat met statistische data over volkeren. Volgens Ruben is het een misvatting om te denken dat alt-right of Erkenbrand een homogene groep is. ‘Een van de fascinerende aspecten vind ik zelf dat het ideologisch vrij divers is. Voor een buitenstaander lijkt het wellicht allemaal hetzelfde, maar dat is het niet als je er zelf in zit. Er is constant debat, en zo is het in onze groep dus ook.’ Hij heeft duidelijk veel tijd in zijn mail gestoken, waarin hij zijn wereldbeeld toelicht – compleet met bronvermelding en linkjes om verder te lezen. Hij besluit zijn lange relaas met de woorden: ‘Als je helemaal tot hier gekomen bent en nog niet hebt moeten braken van walging, dan feliciteer ik je met het succesvol slikken van jouw eerste rode pil.’ De rode pil is een metafoor uit de film The Matrix (1999), waarin hoofdpersoon Neo moet kiezen tussen een rode en een blauwe pil. Als Neo de blauwe pil kiest, dan zal hij in heerlijke onwetendheid verder leven. Kiest hij voor de rode pil, dan zal hij de wereld zien zoals die werkelijk is: een kunstmatig en gesimuleerd construct, bedoeld om mensen onwetend en onder controle te houden. Kennelijk wil Ruben me erg graag het laatste laten zien. Een maand na mijn eerste gesprek met Alex en Ruben lees ik in de Britse krant The Guardian over een Amerikaanse bijeenkomst van Richard Spencer, waarbij aanhangers de Hitlergroet brachten en ‘Hail Trump!’ (‘Heil Trump!’) riepen – waarvan later werd gezegd dat dit ironisch was bedoeld. ‘Drie mannen van een Nederlandse groep genaamd Erkenbrand, waarvan ze zeggen dat deze is geïnspireerd door de alt-rightbeweging, zijn speciaal voor de conferentie naar de VS gekomen,’ schrijft The Guardian. Een van het drietal wordt geciteerd: ‘Het gaat om het behouden van de nationaliteit van ons land. Het gaat naar een punt waarbij etnische Nederlanders in vijftig jaar een minderheid in eigen land zullen zijn.’ Dus drie Nederlandse mannen van Erkenbrand zijn naar de VS gegaan om de overwinning van Trump te vieren met een bekende Amerikaanse white supremacist, in een zaal waarin mannen in gestreken overhemden de Hitlergroet brengen? Al lezende krijg ik het gevoel dat dit inderdaad écht andere jongens zijn dan iedereen die ik tot nu toe heb geïnterviewd. Ze hebben in ieder geval een andere levensweg bewandeld dan de andere ‘typen’ die ik hier eerder heb geschetst, zoals de Rechtvaardigheidszoekers (boos op overheid), Politieke Zoekers (zoekend naar bredere politieke steun), Spanningzoekers (hang naar spanning en provocatie) en Sociale Zoekers (zoeken naar en bestendigen van vriendschap). Dat verschil zit hem niet alleen in de focus op de Amerikaanse alt-rightsubcultuur of het feit dat ze zichzelf als intellectuele voorhoede zien, maar ook in de uitgebreide onderbouwingen die ze geven. Alex en Ruben houden zich vele malen intensiever met ideologie bezig dan alle andere activisten die ik tot dan toe heb geïnterviewd. En ze doen ook veel meer moeite om mij erin mee te nemen. De meeste anti-islamactivisten en neonazi’s kwamen in onze gesprekken doorgaans niet verder dan ‘Grenzen dicht en moskeeën weg’, ‘Alles wat fout gaat is de schuld van de Joden’, ‘Kijk maar op internet’, of ‘Dat vínd ik gewoon’. Nu krijg ik complete leeslijsten voor zelfstudie opgestuurd.

Hoewel ik nog steeds niet naar bijeenkomsten mag komen, doet Ruben wel een oproep bij Erkenbrand, waarbij hij vraagt of er nog anderen zijn die met me willen praten. Bij onze volgende afspraak, in een stampvolle kroeg, heeft hij een lijst met e-mailadressen voor me van mensen die ik mag benaderen en die openstaan voor een gesprek. Ook Alex is weer meegekomen. Ik grap dat ze dit keer zelf mogen afrekenen, als ze daar als Echte Mannen beter van slapen. Ze kunnen er niet om lachen. Ik wil meer weten over de verwijzing naar de rode pil uit de film The Matrix. Ervaren ze het ook echt alsof ze een openbaring hebben gehad? ‘Ja, ik wel,’ zegt Alex. ‘Als je eenmaal dit pad op gaat, dan is er geen weg terug meer,’ lacht Ruben. ‘En bij mij is dat redelijk in stapjes gegaan. Maar je gaat wel steeds meer verschillen zien in hoe de normale maatschappij ertegenaan kijkt en hoe jij ertegenaan kijkt. En dat is dan die rode pil, zeg maar. Ik herken nu een waarheid die de gewone maatschappij niet ziet. Of niet wil zien. Want vaak zien mensen het wel, maar willen ze het gewoon niet toegeven.’

We hadden het er bij ons eerste gesprek al over dat ze zich niet thuis voelden in de samenleving zoals die nu is. Ik wil graag weten wat het startpunt is geweest voor hun ideologische zoektocht en welke ervaringen daarin een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Alex vertelt dat hij sinds zijn twaalfde of dertiende al het idee had dat zaken niet klopten. ‘Bij de sollicitatie voor mijn eerste bijbaantje kreeg ik de vraag: ben je allochtoon of niet? Ik dacht: waar is dat voor, wat een onzin. Maar er was een bepaald quotum en daar wilden ze aan voldoen. Maar als je wilt dat iedereen gelijk wordt behandeld, dan moet je toch niet een ander voortrekken? En dan moet je toch geen quota hebben? Dus het begon met dat soort kleine dingetjes.’ Ook over andere zaken had hij zijn bedenkingen, zegt hij. ‘Zoals met integratie. Ik dacht heel lang over integratie: waarom lukt dat nou niet? Maar de mensen die moeten integreren zijn anders dan wij en dat kun je gewoon niet veranderen. Je kan niet tegen ze zeggen: “Hier is een boek en dan komt het wel goed.” Dat werkt niet. Intelligente mensen kunnen zich misschien goed aanpassen, maar ook zij blijken van ons te verschillen. Dat zit diep vanbinnen en mensen hebben dat niet door. Ook bij PVV-aanhangers zie je een hoop mensen die dat niet doorhebben. Die denken dat gebrekkige integratie door de islam komt. De islam is óók een probleem, maar dit is tien keer erger. Het zijn gewoon andere mensen. Dat is de kern van het hele probleem. Dat geldt niet alleen voor moslims, maar ook voor Chinezen en andere volkeren. Als die in groten getale hier komen wonen, dan gaat het ook niet goed.’ Toch deed Alex lang weinig met zijn denkbeelden, zo vertelt hij. ‘Ik dacht: het zal allemaal wel, ik kan er toch niets aan doen.’ Pas toen in 2015 de kranten vol stonden van de ‘migratiecrisis’ en berichten over Syrische vluchtelingen die naar Europa kwamen, ging hij zich naar eigen zeggen meer verdiepen in hoe de wereld in elkaar steekt. Hij kreeg wat linkjes doorgestuurd van iemand die hij via het gamen kende. ‘Toen kreeg ik door dat de politiek geen enkele wil had om iets aan migratie te doen. En dat er alleen maar werd gezegd “We kunnen er niks aan doen, dit hoort gewoon zo en migratie is heel natuurlijk” – allemaal van dat soort onzin… Ik dacht: ja, hallo, dat slaat helemaal nergens op. Toen kreeg ik steeds meer interesse in: waarom gebeurt dit, wat is er allemaal aan de hand?’ Hij volgde veel Amerikaanse alt-rightwebsites en ook bij Elsevier Weekblad las hij stukken over migratie – al was hij meer geïnteresseerd in de commentsectie eronder. ‘Dat zijn toch wel meer mensen die hetzelfde denken, dezelfde richting op gaan.’ Ik verslik me bijna in m’n spa rood. De commentsectie van mijn eigen werkgever die als opstapje naar alt-right blijkt te fungeren. Hoewel ik er nooit een geheim heb gemaakt dat ik het regelmatig grondig oneens ben met sommige columnisten, kan ik als journalist bij Elsevier Weekblad altijd schrijven wat ik wil – zelfs al gaat dat lijnrecht in tegen wat een prominente auteur vindt. Maar het niveau van de reacties op de website heb ik altijd beschamend gevonden. De mogelijkheid om onder artikelen te kunnen reageren trekt weliswaar extra bezoekers naar de site, maar deze groep lijkt ook voor een aanzienlijk deel te bestaan uit mensen die nauwelijks stukken op de site lezen en zich voornamelijk bezighouden met het neerplempen van de meest racistische reacties. Als journalist lees ik de comments vrijwel nooit en ik vind het zorgelijk dat mensen als Alex ze juist interessanter vinden dan de stukken zelf.

Overigens speelt het reageren onder artikelen bij meer etno-nationalisten een rol in hun ideologische vorming, zo vertelt Thomas. ‘Ik zat natuurlijk weleens op GeenStijl. Ik denk dat iedereen die zo denkt als ik ook daarop zat. Maar bepaalde dingen mogen daar niet gezegd worden. Ze zijn daar onnatuurlijk fel tegen racisme. Alhoewel, ik moet niet liegen… Als je het heel goed onderbouwt – wat ik soms doe – dan mag je nog weleens iets zeggen. Maar je moet heel voorzichtig met je comments zijn. Dus toen ging ik kijken: waar kan ik nog wel online terecht, met mensen die er ook zo over praten? Zelfs op wetenschapsfora kan je niet over rassen praten. Maar wel op websites als Stormfront.org. Dus daar kwam ik terecht. Toch heb ik nooit echt de behoefte gehad om mee te discussiëren. Er zitten daar wel heel veel types die niet zulke relaxte mensen zijn, snap je? De persoonlijkheden… Ik ben niet helemaal de klassieke neonazi. Ik vind het alleen leuk om dat af en toe te lezen. En dat was het.’

Over Thomas volgt straks meer, maar eerst terug naar de kroeg waar ik met Alex en Ruben zit. Ruben vertelt dat hij twaalf was toen hij zich meer in politiek ging verdiepen. ‘Je zit nog op de middelbare school, je krijgt dingen te lezen, je gaat jezelf wat meer ontwikkelen. Je gaat patronen zien, ideologieën, wat dan motiverende redenen kunnen zijn dat zulke gebeurtenissen plaatsvinden. Op een gegeven moment vorm je dan je eigen ideologische kader waarbinnen jij je prettig voelt,’ zo vat hij zijn zoektocht samen. Ook zegt hij dat hij altijd ‘een soort van conservatief instinct had’. Maar hij vond in Nederland niets waarbij hij zich kon aansluiten. ‘Op een gegeven moment raakte ik ook heel erg geïnteresseerd in filosofie. Het was rond mijn achttiende of negentiende dat ik voor het eerst Nietzsche las. Dat had een fundamentele impact op mij. Daar haal ik nog steeds dingen uit. Nietzsche heeft een heel aristocratisch wereldbeeld. Hij zegt eigenlijk: “Jij als individu moet jezelf uit dat moeras trekken. Als je maar aan jezelf werkt en drempels weet te overwinnen, dan kan jij beter worden dan de middelmaat die nu heerst.” En dat is een van de belangrijkste elementen waar ik me echt door aangetrokken voelde. Dat geeft me een stimulans – een echte boost.’ Ruben begon zich breder te oriënteren, al was het wel een zoektocht waar hij met weinig mensen over sprak. ‘Ik kan me nog herinneren dat ik in die tijd – en dat was toen héél eng – ook de website van het Vlaams Belang heb bekeken. Nu denk ik echt: waarom had je daar überhaupt problemen mee toen? Maar in je sociale omgeving was het niet geaccepteerd dat je interesse toonde in rechts-nationalistische partijen. Dus dat hou je dan voor je. En als je je er dan toch meer in gaat verdiepen, dan voel je: dit sluit zó bij mij aan! Ik ben het niet met alles van ze eens. Maar de principes waar ze voor staan – zoals Eigen Volk Eerst en dat soort puntjes – dat is precies waartoe ik me aangetrokken voelde.’

Gezien de nogal antifeministische houding van beiden ben ik benieuwd hoeveel vrouwen er eigenlijk naar Erkenbrand-bijeenkomsten komen. ‘Jullie houden er wel een bepaald standpunt op na,’ voeg ik eufemistisch toe aan mijn vraag. Alex lacht: ‘Ik denk dat vrouwen niet zo snel het voorfront zijn van de rechtse kant. Ze stappen niet zo snel naar voren. Het zijn er wel wat, maar dat eindigt meestal niet zo goed. Of dan worden ze gepest, of dan is er iets anders… En dan eindigt het in tranen.’

In mijn achterhoofd moet ik ook denken aan Jonna van Identitair Verzet. Zij vertelde dat ze op een Erkenbrand-bijeenkomst een discussie had met Ruben die behoorlijk uit de hand liep. ‘Jij moet je plek kennen!’ zou Ruben tegen haar hebben gezegd. Jonna was er weinig van onder de indruk. Al met al weet Erkenbrand maar weinig vrouwen aan te trekken en ook binnen de Amerikaanse alt- rightbeweging vormen vrouwen nog altijd een minderheid. Alex: ‘Dat heeft er ook mee te maken dat vrouwen veel eerder voor mensen willen zorgen. Die hebben veel eerder zoiets van: ach, die arme Afrikaantjes... De stap naar ons gedachtegoed is voor hen groter.’ Aan het einde van ons gesprek loop ik bij iedereen een lijstje langs met demografische kenmerken af zoals opleidingsniveau, stemgedrag ouders en religieuze opvoeding. ‘Hebben jullie partners?’ vraag ik. ‘Nee,’ zegt Alex. ‘Ik ben vrijgezel,’ voegt Ruben eraan toe. ‘Dus als je nog iemand weet…’ lacht Alex. 3. IK WIL NIET TE CREEPY OVERKOMEN

Ik mail de namen die Ruben me heeft doorgegeven een voor een met een interviewverzoek. Vrijwel iedereen reageert positief en wil me inderdaad te woord staan. Daardoor lukt het me om in korte tijd flink wat mensen te spreken, zonder dat daar eerst allerlei kopjes koffie aan voorafgaan. Het zijn lange gesprekken, waarbij ze urenlang vertellen over wie ze zijn, wat hun inspiratiebron is en waarom ze doen wat ze doen. Sommigen wisten Erkenbrand zelf te vinden, anderen zijn gerekruteerd via sociale media. De meesten zijn eind twintig, net als Ruben en Alex, maar ook een veertiger en twee vijftigers hebben zich aangemeld. Op een zaterdagmiddag tref ik in een café in het zuiden van het land de negenentwintigjarige Thomas, die in het vorige hoofdstuk ook al aan het woord kwam over het discussiëren op internet. Hij heeft donker krullend haar en een olijke blik, maar is aanvankelijk wat nerveus. ‘Ik heb echt het gevoel dat er overal verborgen camera’s hangen,’ zegt hij. ‘Of dat er hier zo ineens ergens een cameraploeg tevoorschijn komt.’ Ik verzeker hem dat dat niet zal gebeuren en dat hij anoniem zal blijven. In ons gesprek praat hij net zo makkelijk over hoe hij met vrienden gaat vissen als over zijn ideologische standpunten. Toch strookt zijn uiterst sympathieke voorkomen totaal niet met zijn ronduit extremistische denkbeelden – al vertelt hij daar soms op versluierde wijze over. Het lijkt een soort gesprekstechniek van hem te zijn: alles wordt impliciet naar voren gebracht en dingen gaan bijna logisch klinken omdat hij er zelfbedachte bruggetjes aan vastknoopt. Of hij doet het voorkomen alsof iets gewoon een soort gedachte- experiment is – niets meer of minder dan het verkennen van wat denkbeelden, gewoon een onschuldig hersenspinsel. Thomas vertelt dat hij van huis uit bioloog is en dat hij daardoor heel erg in menselijke rassen geïnteresseerd is geraakt. ‘Kijk, als je herdershonden hebt en je kruist er eentje met een poedel, dan komt daar geen herdershond uit. En als alle herdershonden dat doen, dan zijn er geen herdershonden meer.’ Hoewel hij het op tafel gooit als een algemene constatering, gebruikt hij het ter rechtvaardiging van de rassenleer. Want de belangrijkste les die volgens hem hieruit kan worden getrokken, is dat er geen gemengde relaties moeten zijn en dat daar zeker geen kinderen uit moeten voortkomen. Dan zou iedereen op den duur opgaan in een soort vuilnisbakkenras en dat zou ten koste gaan van de uniciteit van volkeren. ‘Als iedereen mixt, dan blijft mijn volk niet voortbestaan. Want een halfbloedje is niet mijn volk. En dan kunnen mensen wel zeggen: “Hij kan onze cultuur overnemen en heel erg op ons lijken.” Maar voor mij is die genetische component van belang.’ Ook wanneer hij het over zijn idealen heeft, zegt hij aanvankelijk niet wat hij daadwerkelijk bedoelt. ‘De laatste tijd is het wel heel snel gegaan. En het is ook nog steeds bezig. Ik vind het zelf ook wel interessant: waar eindigt het, en waartoe zou ik in staat zijn ook…’ En dan vervolgt hij op haast verontschuldigende toon met zijn meest charmante glimlach: ‘Ja, ik wil niet te creepy overkomen of zo. Maar ik denk niet dat er een reguliere oplossing is voor wat ik wil.’ ‘En wat wil jij?’ ‘Een vredig land. En dat kan niet via de politiek, dat gaat niet gebeuren. Als je rationeel kijkt. Je kan het wel hopen, maar dat gaat niet gebeuren.’ ‘Waarom niet?’ ‘Alle instituties vinden dat wat ik wil het verderfelijkste is wat er bestaat. Dus het gaat niet gebeuren.’ ‘Iedereen wil een vredig land. Dus wat wil je dan echt?’ ‘Ik denk dat een vredig land alleen kan worden bereikt als het zo homogeen mogelijk is. Ik zou liever op een plek wonen waar mensen zoals ik zijn. Met dezelfde taal, dezelfde normen, dezelfde waarden, dus ja…’ Zijn droom van ‘een vredig land’ betekent in feite een witte etno-staat. En als ik vraag wat hij als fictieve baas van Nederland zou doen, zegt hij: ‘Ik zou ontzettend veel mensen het land uit trappen. Ik zeg expres “trappen”, niet “sturen”.’ Kortom, zijn aanvankelijke verlangen naar ‘een vredig land’ staat gelijk aan de wens om mensen met een andere etnische achtergrond gedwongen te deporteren.

Na ieder interview met etno-nationalisten ben ik moe en leeg. Het zijn interessante twistgesprekken, maar ik moet continu scherp zijn om boven tafel te krijgen waar ze wel naar hinten maar wat ze niet expliciet zeggen. Thomas geeft toe dat hij zorgvuldig zijn woorden kiest in gesprekken. ‘Wat ik nu over herdershonden zeg kan je in veel ergere bewoordingen zeggen. Bijvoorbeeld praten over “mijn ras minder zuiver maken”. Dat is eigenlijk precies hetzelfde. Ik vind dat helemaal niet zo erg, maar mensen krijgen bijna een tia als ze dat horen. Dus het maakt uit hoe je het verwoordt. En als ik met iemand praat van wie ik weet dat hij het toch niet met me eens is, dan gebruik ik die bewoordingen niet. Maar als ik met iemand van Erkenbrand praat, doe ik het wel.’ ‘Wat voor bewoordingen gebruik je dan?’ vraag ik. ‘Gewoon, net als nu. Ik wil niet per se choqueren. Het hangt een beetje van de gesprekspartner af. Jij denkt niet als ik. Het is constructiever als ik het zó vertel dat jij het ook begrijpt. Toch? Het is niet echt een relaxed gesprek als ik helemaal de grens opzoek en spreek over “het blanke ras”. Maar het komt wel op hetzelfde neer.’

Daarnaast zijn geïnterviewden voortdurend bezig met de vraag waar ik zelf in politiek opzicht sta. Omdat ik ook aan hen persoonlijke vragen stel, vind ik dat ze best iets van me mogen weten als ze dat willen. Dus als ze informeren naar wat ik stem, antwoord ik naar waarheid dat ik een zwevende kiezer ben, maar dat ik bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 op Pieter Omtzigt (CDA) ga stemmen omdat ik hem het beste Tweede Kamerlid vind dat we hebben. Waar de anti-islamactivisten en neonazi’s het als een gegeven beschouwen dat ik geen gelijkgestemde ben, staan de interviews met degenen uit alt-righthoek bol van ideologische zendingsdrang. En ik vermoed dat ze er gewoon genoegen in scheppen om me retorisch in de hoek te drijven. Dat gaat dan ongeveer zo: ‘Mensen zien er niet hetzelfde uit. Denk je dat ze vanbinnen wel allemaal hetzelfde zijn? Nee, hè? Niet iedereen is hetzelfde, hè? Dus dan is het wel een beetje gek om te denken dat iedereen gelijk is, nietwaar? Zou je mensen dan wel gelijk moeten behandelen?’ En als ik het niet met ze eens ben: ‘Je wilt het gewoon niet zien.’ Of: ‘Zou het niet beter zijn om te leven met mensen om je heen met wie je iets deelt, zoals je eigen volk?’ Vervolgens worden er voorbeelden gegeven van situaties waarin mensen zich opdelen volgens ras, bijvoorbeeld in gevangenissen. Of er volgen voorbeelden van burgeroorlogen in landen waar verschillende etnische bevolkingsgroepen niet met elkaar konden samenleven. Na een instemmend ‘ja’ van mijn kant wordt snel geconcludeerd dat multiculturalisme nu eenmaal nooit gaat werken. ‘En is het dan niet beter als elk volk z’n eigen staat heeft? Ja, dan moeten we misschien wel bepaalde bevolkingsgroepen gedwongen gaan uitzetten, maar je geeft hun óók de mogelijkheid om te leven met mensen om hen heen met wie ze iets delen. Uiteindelijk is dan toch iedereen veel gelukkiger?’ Als ze het zo verwoorden, zo vertellen geïnterviewden, gebeurt het zelden dat degene tegenover hen niet een eind met ze meegaat. Bart (begin veertig, manager in de zorg) zit elke dag lang in het openbaar vervoer naar zijn werk. Hij gebruikt het om gesprekken met wildvreemden aan te knopen. ‘Ik heb twee keer per dag, heen en terug, een geweldige discussie waarbij ik andere mensen overtuig. Ik begin er gewoon over – elke kans grijp ik aan. Dus als ik in de trein zit, dan begint het met: “Goh, wat vind je daar nou van?” Ik besteed daar een tot twee uur per dag aan. En die mensen kunnen mijn verhaal weer doorvertellen, zo van: “Ik hoorde laatst een verhaal in de trein…”’

Wel heb ik het idee dat ze hun eigen overtuigingskracht soms wat overschatten, hoe charmant sommigen ook kunnen zijn. Ik zie dat onder meer bij de vierentwintigjarige Twan, die nu sportinstructeur is nadat hij vijf jaar lang heeft gediend bij Defensie. Ik ontmoet hem in een grand café in Rotterdam. Hij is zelfverzekerd, charismatisch en heeft een knap gezicht. Met zijn afgetrainde lijf, stoppelbaard en indrukwekkende kaaklijn lijkt hij zo weggelopen uit een aftershavereclame. Hoewel hij graag over zichzelf praat, lijkt hij tijdens ons gesprek ook een soort missie te hebben om mij in zijn kamp te krijgen. Zo is hij geïnteresseerd in mijn eerdere journalistieke werk over radicaliseringsprocessen en wil hij weten waarom ik denk dat mensen afreizen naar Syrië en Irak. ‘Komt het allemaal door sociaaleconomische verschillen?’ Ik vertel hem dat dat wel iets was wat ik vroeger dacht, maar dat ik daarvan ben teruggekomen. De groep die is uitgereisd is immers vrij divers. Twan beschouwt het als een eerste rode pil voor mij, zo zegt hij. ‘Als je eenmaal beseft dat het niet sociaaleconomische verschillen zijn waardoor mensen radicaliseren, maar dat het iets anders is… Dan kan je er ook niet meer van terugkomen,’ concludeert hij tevreden. ‘Ik weet niet of dat een rode pil is. Ik weet wel dat ik er nu anders over denk dan vroeger.’ ‘Wat denk jij dan dat een rode pil is?’ vraagt hij. ‘Nou ja, dat je de wereld ineens heel anders ziet.’ ‘Nee, dat is een doos met rode pillen. Je hebt ook kleintjes. Het zijn natuurlijke stapjes.’ Later zegt hij: ‘Iedereen die het besef heeft dat zoiets niet door sociaaleconomische verschillen komt, zie ik al als een fascist. Maar jouw definitie van fascisme is natuurlijk echt heel anders, want je gaat jezelf niet zo noemen. Voorlopig. Dat weet ik. Zo heb ik je wel een beetje door. Maar als het dus niet sociaaleconomische verschillen zijn, wat is het dan wel? Dan is het dus iets genetisch. Ik wil je echt niet in een hoek drijven. Geloof me, ik ben een heel aardige jongen, ik doe dat soort dingen niet. Maar op het moment dat je die lijn doortrekt, zeg je dus eigenlijk: “Mensen zijn verschillend.”’ Daarbij gaat Twan er compleet aan voorbij dat ook de nodige bekeerlingen zijn uitgereisd. Of dat er nog vele andere factoren worden genoemd als het gaat om radicalisering, zoals een zoektocht naar zingeving, een hang naar avontuur en de aantrekkingskracht van de jihadistische ideologie. Maar tijdens ons gesprek doet hij voortdurend alsof we op dezelfde manier naar dingen kijken. Wanneer ik benadruk dat we toch echt anders denken, verzucht hij: ‘Jij kent me nu via via en doet onderzoek naar rechts. Maar als ik jou nou gewoon in de kroeg was tegengekomen en jij kende me niet, dan was jij het met me eens. Omdat ik op jouw golflengte ga zitten. Ik praat een beetje met jou mee, kijk eens naar je gezicht, begin over je hobby, je kind… En dan ga ik daarop inspelen. Ik ga erin, mensen luisteren naar me, en dan ga ik weer weg. Als je namelijk aan het absolute zaadje zit, een klein ideetje verandert, dan kan je iemands hele overtuiging veranderen, net als iemands gedrag en houding. Dan verandert alles. Doordat je aan dat absolute kleine dingetje zit.’ Wanneer ik nogmaals benadruk dat we toch echt wel van mening verschillen, merkt hij luchtig op: ‘Ik wil óók wel meer zoals jij zijn, maar dan maak je geen betere wereld voor je kleinkinderen.’ Oftewel, ik moet het wel met hem eens zijn en als ik te trots ben om dat toe te geven, dan zet ik de toekomst van mijn nageslacht op het spel.

Hoe meer etno-nationalisten ik interview, hoe meer ik als journalist voel: dit is inderdaad nieuw in Nederland en ik moet hier nu een artikel over schrijven – en niet pas wanneer dit onderzoek af is. In februari 2017 verschijnt in Elsevier Weekblad een stuk over alt-right in Nederland. De kop luidt: ‘Dan ben ik maar een nazi’. In het artikel behandel ik ook het getreiter op internet (waarover later meer) en hoe de helft van de geïnterviewden binnen vijf jaar een burgeroorlog verwacht: ofwel tussen moslims en niet- moslims, of tussen burgers en de staat. Daarin zal ‘de blanke man’ weer zijn eigen land opeisen van mensen met een migratieachtergrond. Mensen met een migratieachtergrond zullen sterven, net als ‘Nederlanders die niet geven om hun eigen volk’. Twee geïnterviewden zeggen zelfs hiervoor al te trainen (waarover later meer). Wanneer ik op maandagochtend op de redactie zit, komt een collega van de webredactie naar me toe. Naast hem staat een nieuw gezicht. ‘Dit is onze nieuwe stagiair.’ De nieuwe stagiair stelt zich voor als Milan. Mijn collega vertelt aan Milan dat ik net een verhaal over alt-right in Nederland heb geschreven dat het afgelopen weekend goed op de site is gelezen. ‘Ik trek al even met extreemrechts op, maar dit vind ik echt dóódenge mensen…’ zeg ik tegen mijn collega. ‘Ja, dat geloof ik wel,’ antwoordt hij. Zes weken later blijkt diezelfde Milan, de nieuwe stagiair die vlak achter me zit en álles meekrijgt van wat ik dagelijks over de redactie heen klep en door de telefoon met mensen deel, van Erkenbrand te zijn. 4. ZOU TOCH VERVELEND ZIJN ALS DIT UITKOMT...

Nadat Ruben eind 2016 bij Erkenbrand heeft gevraagd wie er met me zou willen praten, wissel ik een paar mailtjes met iemand die anoniem wil blijven. Wanneer het maar niet tot een kop koffie komt, mail ik hem: ‘Digitale communicatie druist tegen al mijn principes in.’ Voor hetzelfde geld is het een of andere ontregelaar die me op het verkeerde spoor probeert te zetten. Ik moet op z’n minst een kuchende man in regenjas in een parkeergarage zien en redelijk kunnen inschatten wat zijn belang is om mij iets toe te vertrouwen. De mailer besluit ervan af te zien. ‘Ik zal in deze mail alle informatie plaatsen die ik relevant acht en verder is het helaas jouw gemis.’ Er volgen wat roddels over verschillende mensen bij Erkenbrand, hij schrijft bijvoorbeeld over één iemand: ‘gaat er prat op dat hij een hardwerkende blank-nationalistische kapitalist is. Wat dat ook moge zijn. En wat kan hij daar agressief over worden. Bekritiseer een klein beetje zijn werkethiek of noem iets wat niet in zijn straatje past en hij dreigt zonder meer met ernstig geweld en zware mishandeling. Als je met hem na tien pils in een bar zit, dan zal je hem ook [n-woord] zien uitlokken en strafbare feiten horen bekennen waar met gemak een aantal jaar celstraf op staat.’ Ook schrijft hij dat de sfeer in de groepsapp ‘altijd gespannen’ is. ‘Dreiging met geweld, scheldpartijen, huisbezoeken en heel veel twijfel aan de oprechtheid van elkaars inzet.’ Als onderzoeker is het mij ethisch gezien niet toegestaan om te infiltreren, dus vooralsnog heb ik de appgroepen buiten beschouwing gelaten. Bovendien heb ik niet het idee dat ik het nodig heb om geïnterviewden beter te doorgronden, want ze doen in interviews geen enkele moeite hun racistische denkbeelden te verhullen. Maar dat het er in de appgroepen ruig aan toe kan gaan, heb ik al vaker gehoord. Daarbij gaat het niet alleen om persoonlijke ruzies, maar ook om ronduit racistische en antisemitische grappen en standpunten. De anonieme mail is sappige kost, maar ik kan totaal niet inschatten wat het belang is van de mailer om mij dit allemaal te vertellen – ongeacht hoe goed hij ook is ingevoerd. Hij schrijft in zijn lange mail ook het een en ander over ene ‘Milan’, maar aanvankelijk leg ik totaal de link niet met onze nieuwe stagiair van de webredactie. In de dagelijkse stroom aan informatie die voorbijkomt blijft de naam Milan niet in het sleepnet in mijn hoofd hangen – zeker niet wanneer hij maanden later dus voor mijn neus staat. Hoewel het op de redactievloer van Elsevier Weekblad duidelijk is dat Milan behoorlijk rechts is, wekt hij niet de indruk extremistische denkbeelden te hebben. Om die reden verzucht mijn collega aanvankelijk nog tegen me dat we in de toekomst voor stages toch echt de fanboys van Forum voor Democratie moeten gaan weren. We hebben dan al twee stagiairs gehad die vrijwilligerswerk voor Forum doen rondom het Oekraïne-referendum en naar avondjes in de kelder aan de Herengracht gaan. Ze voldoen precies aan de omschrijving die Theo Hiddema later geeft: ‘van die vroegoude, in driedelige pakjes rondstruinende types’. Ze willen ook vooral ellenlange analyses over de Amerikaanse verkiezingen schrijven, in plaats van journalistiek handwerk leren. Aanvankelijk denk ik dat Milan in dezelfde categorie valt, bijvoorbeeld wanneer hij zegt dat hij later de kostwinner van zijn gezin wil zijn en het als een persoonlijke nederlaag zou beschouwen als zijn vrouw later ook moest werken. Maar dan schrijft hij voor de website een stuk over Zuid-Afrika waar het witte nationalisme vanaf spat. Vlak daarna vraagt mijn anonieme mailer me waarom ‘Milan van Erkenbrand’ stage loopt bij Elsevier Weekblad. ‘Hij wil er tegen mij niets over kwijt. Ik weet dus niet of dit een echte samenwerking is, simpelweg zijn carrièrepad, of iets anders. Kun je mij daar wellicht wat meer over vertellen?’ Er schiet van alles door me heen. Allereerst voel ik me ongelofelijk dom. Ik ben al bijna twee jaar bezig om radicaal- en extreemrechtse activisten te doorgronden, maar ik herken er nog niet eens eentje die vlak achter me zit. Tegelijkertijd vraag ik me ook af of Milan direct in de eerste weken zou zijn opgevallen wanneer hij stage had gelopen bij bijvoorbeeld de Volkskrant of NRC. Want afgezien van een eigenaardige opmerking hier en daar was er tot aan het stuk over Zuid-Afrika weinig opvallends aan hem te merken. Ik kan maar niet begrijpen waarom hij ervoor heeft gekozen om op míjn redactie stage te lopen. Is dit een infiltratieactie om zo dicht mogelijk op me te komen? Maar dat zou gek zijn, want Milan en ik hebben nog niet eens een-op-een met elkaar gesproken. Ik ben bang dat dit het einde van mijn onderzoek betekent. Als Milan als stagiair aanblijft, dan zou weleens het beeld kunnen ontstaan dat ik zijn stage heb geregeld in ruil voor toegang tot Erkenbrand – zelfs al heb ik hem niet aangenomen en niks met zijn stage van doen gehad. Als hij er als stagiair uit wordt gegooid, is het niet ondenkbaar dat een aanzienlijk deel van mijn onderzoeksgroep zich uit mijn promotieonderzoek terugtrekt, uit ergernis over de gang van zaken (‘Stigmatisering! Je mag ook niks meer zeggen!’). In dat geval moet ik twee jaar onderzoek in de prullenbak gooien. Ik besluit dat ik het in ieder geval meteen met iemand moet delen die ik vertrouw en die geen overhaaste beslissingen neemt: mijn chef Gertjan, die tegenover me zit. ‘Kan ik je even spreken?’ Hij kijkt me zoals altijd vriendelijk vanachter zijn bril aan. ‘Natuurlijk, wat is er?’ Ik gebaar dat ik naar de vergaderruimte wil. Daar vertel ik hem wat ik net heb ontdekt. Dat iemand beweert dat Milan op z’n minst een Erkenbrander is en mogelijk ook een belangrijke positie inneemt. ‘Weet je het zeker?’ ‘Nog niet honderd procent, want het komt van een anonieme afzender. Maar dit is wel iemand die van de hoed en de rand lijkt te weten.’ Ook mijn chef vindt dat we niet zomaar kunnen afgaan op een anonieme mail en vraagt me om uit te zoeken wat ervan klopt. Het is twee dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Alle stagiairs moeten op de verkiezingsavond verslag doen van hoe partijen de verkiezingsuitslag vieren of verwerken. ‘Ik stuur hem wel voor straf naar 50PLUS,’ grapt Gertjan – die vervolgens daad bij het woord voegt.

Ik slaap drie nachten slecht. Na wat rondvragen binnen mijn onderzoeksgroep kom ik inderdaad tot de conclusie dat Milan een Erkenbrander is. Inmiddels ben ik woedend. Hij kan op álle mogelijke plekken in de wereld stage lopen, waarom moet dat recht achter mij zijn? Zonder overleg met anderen – daar heb ik het geduld niet meer voor – besluit ik Milan te confronteren. Terwijl we allebei op de redactie zitten, stuur ik hem een luchtige mail: ‘Moet me toch van het hart, hoe is het bij Erkenbrand?’ Milan vertrekt geen spier terwijl hij de mail leest. ‘Hoe bedoel je?’ mailt hij terug. Aanvankelijk ontkent hij. Erna geeft hij toe ‘er weleens geweest’ te zijn. Ik mail hem terug dat zijn rol groter is dan dat en dat ik dat ook aan de hoofdredactie zal moeten melden. Maar dat ik hem hier eerst zelf over wil spreken – na kantoortijd.

Hoewel ik hier graag meer over dat gesprek zou willen vertellen, ben ik er als onderzoeker aan gebonden om Milan te beschermen. Of zoals de eerdergenoemde ethische regel luidt: do no harm. Dat hij stage liep bij Elsevier Weekblad kan ik wel vermelden omdat dit ook in de Volkskrant heeft gestaan. Ik heb altijd geweten dat dit ooit zou uitlekken, al was het maar vanwege de suggestieve, chantageachtige manier waarop sommige onderzoekspersonen eraan refereerden: ‘Zou toch vervelend zijn als dit uitkomt…’ Na een gesprek met Milan heeft de hoofdredactie besloten dat hij mocht blijven. ‘Erkenbrand is geen verboden organisatie en hij heeft geen strafblad. Hij heeft bedenkelijke gedachten, maar dat is in principe niet strafbaar. En laat hem maar meekijken dat we niet aan de leiband van een of andere zionistische speler lopen. Misschien steekt hij er nog wat van op,’ zo werd het besluit gerechtvaardigd. Ook de rest van de redactie werd niet ingelicht, op één eindredacteur na. Die las alle stukken nog een keer na om te kijken of ze wel politiek-neutraal waren en het stuk over Zuid-Afrika werd offline gehaald. Tegenover mij heeft Milan altijd volgehouden dat hij voor zijn stage puur werd gedreven door zijn interesse in de journalistiek en dat hij Elsevier bij lange na niet rechts genoeg vond. Dat laatste geloof ik wel. Toch heb ik hem tot het einde van zijn stage vooral genegeerd en gezegd dat we daarna wel zouden kijken of ik hem voor mijn proefschrift kon interviewen, zodat hij zich niet onder druk gezet zou voelen om eventueel mee te werken.

Wat me opvalt aan de etno-nationalisten is dat velen menen een dubbelleven te leiden. Waar de straatactivisten en de neonazi’s tegenover hun omgeving redelijk open zijn over wat ze doen en wat ze vinden en werkgevers er vaak ook van weten, zijn etno-nationalisten daar een stuk terughoudender in. Ze praten in nogal versluierde termen over hun denkbeelden of ze praten er helemaal niet over. Toch leert de kwestie met Milan me dat ze het wellicht niet zo goed kunnen verbergen als ze zelf denken, omdat er na een paar weken stage toch weleens een opmerking uit zijn mond kwam waarvan anderen op de redactie dachten: wat zeg jij nou? Ook Alex, de programmeur die ik als een van de eersten van Erkenbrand interviewde, geeft toe dat hij ondanks goede voornemens niet kan voorkomen dat hij in discussies verzeild raakt. Bijvoorbeeld toen hij een keer probeerde uit te leggen dat hij het niet raar zou vinden als Nederlandse bedrijven de voorkeur geven aan Nederlanders, ten opzichte van Chinezen en Indiërs. ‘Ik zei nog niet eens: “Ik wil die mensen er niet.” Maar: “Ik zou het niet raar vinden als je Nederlanders voortrekt.” Nou, dat kon ik volgens een collega niet zeggen, dat was belachelijk.’ De discussie liep steeds hoger op, andere collega’s deden de deur van hun kantoortje dicht om zich eraan te onttrekken. ‘Daarna dacht ik: laat maar, dit zijn oudere mensen die vastgeroest zitten in hun ideeën. Dus ik ben er voorzichtiger mee geworden. Maar ik probeer weleens dingen te zeggen als: “Goh, is democratie wel de beste oplossing? Wat is er nou zo erg aan een dictator? Dat is toch hetzelfde als een koning, in principe?”’ Ook anderen geven toe dat gesprekken weleens grimmig worden. ‘Ja, natuurlijk, tot bijna slaande ruzie op een verjaardag,’ vertelt Bart. Daartegenover staat dat hun beste vrienden er vaak wel weer van weten, zelfs al staan ze er ver vanaf. Zo vertelt Thomas dat hij het gewoon als gescheiden werelden ziet. ‘Ik vind het ook wel belangrijk dat ik omga met mensen die niet in mijn bubbel zitten. Eigenlijk zit bijna niemand in mijn leven in mijn bubbel – behalve de mensen die ik van internet ken. Dus ja, mijn vrienden delen mijn ideeën niet per se. Maar ik ben er wel open over.’ Hij zegt het niet zo erg te vinden dat die werelden gescheiden zijn. ‘Niet alles uit de alt-rightsubcultuur kan ik met m’n vrienden delen. Maar in het leven is het zo dat je op een gegeven moment met de een dit deelt en met de ander iets anders gemeen hebt. Ik hoef niet met iemand uit mijn alt-rightsubcultuur te praten over vissen, en andersom.’ Anderen zeggen dat hun omgeving het ook vaak een beetje wegwuift. Zo vertelt Peter, bezoeker van bijeenkomsten van Erkenbrand, dat hij zijn denkbeelden al jaren heeft, maar dat mensen om hem heen het eerder grappig dan zorgwekkend vonden. ‘Ik was een soort vreemde eend in de bijt. Ik bleef onderzoeken en ik bleef er ook over praten. En dan zag je ze kijken van: ach, iedereen heeft wel wat en iedereen is een beetje typisch. Dus ze namen mijn uitspraken ook niet zo serieus, denk ik. Alleen, ik was wel serieus.’ 5. IDEOLOGISCHE ZOEKERS: EVEN HET BETERE UIT JEZELF HALEN

Zoals eerder gezegd, onderscheid ik verschillende typen als het gaat om de vraag waarom en hoe geïnterviewden tot radicaal- en extreemrechts zijn toegetreden: Rechtvaardigheidszoekers (boos op de overheid), Politieke Zoekers (zoekend naar brede politieke steun), Spanningzoekers (hang naar spanning) en Sociale Zoekers (zoeken naar en willen bestendigen van vriendschap). Maar vrijwel alle mensen die ik via Erkenbrand interview, lijken daar niet in te passen – op één iemand na, die ik als Politieke Zoeker kan kwalificeren. Hoe meer interviews ik naast elkaar leg, hoe sterker ik het gevoel krijg dat deze (jonge) mannen inderdaad anders zijn dan alle anderen die ik tot dan toe heb geïnterviewd. Hoewel het een bekende uitspraak is dat geen mens racistisch wordt geboren, zeggen Ideologische Zoekers dat zij wel degelijk al van jongs af aan denken in termen van stammen, rassen en volkeren. Ze menen dat het in de menselijke natuur zit om zich af te keren van andere volkeren en die zo veel mogelijk uit de ‘eigen groep’ te weren. Ook hebben ze een sterke afkeer van gelijkheidsdenken. Ze vinden niet dat iedereen gelijk is en willen dat biologische verschillen worden erkend. Vervolgens moet daar ook naar worden gehandeld, bijvoorbeeld wanneer het gaat om verschillen tussen man en vrouw. Ruben: ‘Er is een verschil tussen man en vrouw. Dat is heel basaal, maar het is er. Er zijn verschillen tussen volkeren. Maar het huidige systeem, het ideologische paradigma, is gebaseerd op wat men noemt “gelijkheid”. Dat wordt nu zo ver doorgetrokken dat er geen verschillen tussen man en vrouw meer worden gezien. Of ehm… Als jij als immigrant vanuit Thailand naar hier komt en je bent genaturaliseerd, dan ben je officieel net zo goed Nederlander als iemand die hier al familie heeft tot vier, vijf, zes eeuwen terug.’ Luuk (eind twintig, net afgestudeerd) zegt al van jongs af aan ‘tribaal’ te denken, waarbij hij mensen naar ras indeelt. Hij groeide op in ‘een heel links gezin’ in een multiculturele gemeente. Na de middelbare school en een studie die hij na een paar maanden afbrak, vertrok hij voor bijna twee jaar naar het buitenland om te reizen en te werken. Vanuit een derdewereldland volgde hij het nieuws via internet. In 2005 las hij op een Amerikaanse site een artikel over gebeurtenissen rondom orkaan Katrina. ‘Het was geschreven door iemand die in New Orleans had meegemaakt hoe zwarte mensen zich gedragen als er anarchie is. En dat vond ik confronterend, want elke vorm van gezag verdwijnt: plunderen, vermoorden, lukraak schieten, verkrachtingen. Daar ben ik me tot op de dag van vandaag heel erg van bewust.’ Het leidde ertoe dat hij ging nadenken over ras en over een eventuele relatie tussen intelligentie en ras – of verbanden tussen bepaalde eigenschappen en ras. Om hun gedachten te rechtvaardigen en ideologisch te onderbouwen, gaan Ideologische Zoekers op internet verder zoeken. Daarbij is het volgens Luuk logisch dat ze eerder op Amerikaanse alt-rightsites uitkomen dan op Europese radicaal- en extreemrechtse sites: ‘Vooral het denken in rassen is vrij Amerikaans, dat bestaat in Europa bijna niet. Rechts in Europa is heel erg gefixeerd op de islam en in Amerika is het meer op ras.’ Bart had rond 2004 al wat Engelstalige sites gevolgd, maar was er ook weer mee gestopt – naar eigen zeggen omdat hij zich er niet meer mee wilde vermoeien. ‘Ik kreeg de gedachte: als hier weerstand gaat ontstaan tegen de multiculturele samenleving, dan gaat-ie ontstaan. Dan hoef ik daar niks meer aan te doen. Het komt vanzelf goed, het is slechts een kwestie van tijd.’ Hij ging zich verdiepen in spiritualiteit en maakte verre reizen. In 2015 kwam hij terug van een lange reis en zat hij zes maanden thuis. Hij solliciteerde en had daarnaast niet zoveel te doen. ‘Toen ben ik video’s op internet gaan bekijken. En dan weet je wel wat er gebeurt.’ Algauw zat hij midden in de complottheorieën. ‘Als je alle gebeurtenissen om je heen ziet, dan is het een denkwijze die heel veel punten met elkaar verbindt.’

Wat ook opvalt is dat Ideologische Zoekers naast hun afkeer van gelijkheidsdenken en hun ideologische queeste voortdurend bezig zijn het beste uit zichzelf te halen – zowel fysiek als intellectueel. Het is een vorm van zelfpurificatie: velen leven zeer gedisciplineerd en dit geeft ze het gevoel boven andere mensen uit te stijgen. Zo vertelde Ruben eerder al dat hij zich had laten inspireren door Nietzsche om beter te worden dan ‘de middelmaat die nu heerst’. Twan diende bij een speciale eenheid bij Defensie. De bijbehorende zware militaire opleiding vormde hem en sindsdien wil hij altijd zichzelf verbeteren. ‘Je kan zeggen: “Ja, maar ik ben pas zeventien.” Of je denkt: nou, man up en doe alsof je vijfentwintig bent. Ik heb voor het tweede gekozen.’ Toen Twan negentien was, gingen zijn ouders scheiden en dat had een diepe impact op hem. ‘Dan wordt er echt geschud aan je fundering.’ Hij liep rond met levensvragen en kwam via een vriend in aanraking met het wodanisme. ‘Dat is, hoe je het wil interpreteren, de religie die er was voordat het christendom kwam. Dat is natuurlijk helemaal niet rechts. Alleen, fate would have it, dat heel veel wodanisten heel rechts zijn. Christus vraagt bijvoorbeeld aan je om de andere wang toe te keren. Maar Wodan zegt: “Oog om oog, tand om tand.” Zulke kreten resoneren bij mij. En dan vind je daar je identiteit in: archetypen, mythologie. Dat je denkt: ja, ik wil graag het beste uit mezelf halen. Daarom ging ik ook bij het leger.’ Twan voelt zich naar eigen zeggen aangetrokken tot een studiegenootschap als Erkenbrand omdat ook zij zich richten op de beste versie van jezelf zijn. ‘Klaar met degeneratief gedrag, nihilisme, drinken, drugs en porno. Even het betere uit jezelf halen, dat vind ik een leukere levensstijl. Dat is intellectueel en spiritueel wel bevredigend, de hoogste vorm van zelfrealisatie. Dat denk ik echt.’ Niet alleen achten Ideologische Zoekers het witte ras superieur, door veel te lezen, te sporten en gezond te leven beschouwen ze zichzelf ook binnen het witte ras als een soort superieure bovenlaag die boven de rest uitstijgt. Die neiging tot zelfpurificatie ben ik nog niet eerder tegengekomen in onderzoeken naar radicaal- en extreemrechts. In de meeste onderzoeken worden activisten getypeerd als laagopgeleide, sociaaleconomisch kwetsbare mensen die hun leven niet op orde hebben en onder invloed van drank en drugs hun toch al beperkte remmingen verliezen. Het streven naar een zo zuiver mogelijk leven komt echter wel terug in onderzoeken naar jihadisten en het zou interessant zijn om in de toekomst te kijken in hoeverre hier overeenkomsten zijn wat betreft neiging tot zelfpurificatie en dogmatische en extremistische opvattingen opvattingen. Ik blijk overigens niet de enige te zijn die dit denkt, sommige geïnterviewden benoemen ook de gelijkenissen. Zo zegt Luuk uit zichzelf: ‘Ik weet niet of ik me bij de Islamitische Staat zou hebben aangesloten. Maar als ik moslim was geweest, dan was ik een radicale moslim geweest.’ Want, zo legt hij uit, veel radicale moslims willen niet met mensen in het Westen samenleven en dromen net als hij van een eigen staat voor hun eigen gemeenschap waar ze volgens hun eigen regels kunnen leven. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Luuk en radicale moslims ook bepaalde opvattingen delen wanneer het gaat om de rol van de vrouw en vijandigheid ten aanzien van andersdenkenden. Of zoals hij het zelf bewonderend omschrijft: ‘De islam is écht een mannenreligie – een veroveringsideologie.’

Naarmate Ideologische Zoekers meer tijd op internet doorbrengen, gaan ze het steeds noodzakelijker vinden om actief te worden. Ze vrezen voor ‘omvolking’: ze zijn bang dat de autochtone Nederlandse bevolking op den duur een minderheid in eigen land wordt – of als een volk zelfs helemaal ophoudt te bestaan als gevolg van gemengde huwelijken, dalende geboortecijfers en migratie. Het is een existentiële angst voor het er-niet-meer-zijn, waarbij alles wat ooit door voorouders is opgebouwd teloor zal gaan en er ook geen nageslacht meer is om erfgoed, herinneringen en genen door te geven. Als hoofdschuldige hiervan worden voornamelijk Joden aangewezen, over het alom aanwezige antisemitisme binnen Erkenbrand volgt later meer. Peter (in de veertig, freelancer en bezoeker van Erkenbrand-bijeenkomsten) zegt dat ‘het overleven van het Nederlandse volk’ zijn voornaamste doel is. ‘En met “ons volk” bedoel ik dus, als een onafhankelijk volk, met zijn eigen gebruiken, met zijn eigen uiterlijk, met zijn eigen lieve blonde of donkerharige kindertjes, maar wel met zijn eigen Nederlandse kindertjes, begrijp je? Dat is wat ik wil zien overleven.’ Later zegt hij: ‘Weet je wat het is? Mij gaat het niet om, zeg maar, “we gaan eens met z’n allen negatief doen over andersdenkenden en andere volkeren”. Dat is mijn doel helemaal niet. Mijn doel is een onafhankelijk Nederland. Met een Nederlandse bevolking. En dan zeggen mensen: “Ja, maar er zijn altijd immigranten geweest.” Ja, maar niet in deze aantallen. En ook niet met deze etnische achtergronden.’ Anderen zeggen het activisme als noodzaak te zien om de strijd aan te gaan met het ‘cultureel marxisme’. Hierbij zouden ‘cultuurmarxisten’ in instituties zijn geïnfiltreerd waarna ze West-Europese volkeren van hun cultuur vervreemden door hun wijs te maken dat ze niet voor hun eigen volk mogen opkomen. Op die manier zouden ze erop uit zijn om de westerse beschaving te vernietigen – om vervolgens een socialistische heilstaat te stichten. Ideologische Zoekers menen dat het door cultureel marxisme komt dat er geen nationale trots meer is: dat alle bevolkingsgroepen trots op zichzelf mogen zijn, behalve ‘blanken’, die een schuldgevoel krijgen aangepraat omdat ze onderdrukkers zijn. Ook de rechts-extremistische terrorist Anders Breivik, die in 2011 met een bomaanslag in Oslo acht mensen vermoordde en vervolgens op het eiland Utøya 69 jongeren en begeleiders van de jeugdafdeling van de linkse Arbeiderspartij in Noorwegen doodschoot, wijdde er in zijn manifest een heel hoofdstuk aan met de titel ‘Politieke correctheid is cultureel marxisme’. Ideologische Zoekers zijn ervan overtuigd dat er door ‘politieke correctheid’ voor hun ideeën geen ruimte meer is bij de overheid of binnen de wetenschap. Gecombineerd met een diepgeworteld gevoel dat het voortbestaan van de ‘eigen groep’ wordt bedreigd, gaan Ideologische Zoekers nog sterker vasthouden aan hun etnische identiteit. Opmerkelijk is dat zij zichzelf niet als racisten zien, ze beschouwen het allemaal als liefde voor hun eigen volk en gaan er totaal aan voorbij dat de definitie van racisme is dat je anderen uitsluit van je samenleving op basis van ras. Twan: ‘Ik ben heel multicultureel. Daarom ben ik rechts, omdat ik juist pro-multiculti ben. De Maori’s moeten Maori’s blijven. Zuid-Amerika moet Zuid- Amerika blijven. De oorspronkelijke Amerikanen moeten de oorspronkelijke Amerikanen blijven. Ik geloof dat iedereen zijn eigen afkomst, traditie, en… bloedlijn desnoods – beetje eng woord natuurlijk, maar ik geloof dat iedereen dat heeft. En ik heb liever dat dat allemaal blijft bestaan dan dat het een smeltkroes wordt, zeg maar. Dat iedereen zijn geschiedenis moet afstaan.’ Daarnaast staat de geïdealiseerde wereld van Ideologische Zoekers bol van een verlangen naar de jaren vijftig. Bart: ‘Ik kom uit een dorp waar niet één [n-woord] woonde, niet één. Een Indonesisch type en verder was er niet één van buiten. Ik ben gewend mezelf te omgeven met alleen maar blanken. Ik zie dat niet als iets engs. Ik weet wat de voordelen zijn. Laten we ze maar opnoemen: je kunt de deur van je huis open laten staan, je fiets hoeft niet op slot en iedereen vertrouwt elkaar.’ Het is eigenlijk dezelfde nostalgie als ‘het touwtje uit de brievenbus’-pleidooi dat Jan Terlouw in 2016 bij De wereld draait door hield. Maar dan de racistische variant. 6. IK PROBEER HET PLAN ERACHTER TE BEGRIJPEN

Hoewel sommige Ideologische Zoekers Japanners het slimste volk ter wereld vinden (wat ze als een logisch gevolg van Japanse ‘raszuiverheid’ beschouwen), wordt ook het witte ras superieur geacht aan bijna alle andere volkeren. En binnen het witte ras beschouwen Ideologische Zoekers zichzelf dan weer als hoger dan de rest. Zo wordt er gedweept met een zelfvoorzienende samenleving waar mensen weer een levensvervulling vinden in hard werken op het land en in ambachten. Maar tegelijkertijd is dat een scenario dat vooral voor anderen is weggelegd. Zelf zien Ideologische Zoekers zich als de vooraanstaande personen en notabelen die op basis van aanzien en intellect leiding en sturing zullen geven aan de rest van het volk. Hun gevoel van superioriteit komt niet alleen voort uit de neiging tot zelfpurificatie, maar wordt ook gevoed door de overtuiging dat ze slimmer zijn dan de meeste mensen. Om die reden blijken sommige geïnterviewden uiterst bevattelijk te zijn voor complottheorieën: zíj zien patronen die anderen niet zien, zíj kunnen verklaren waarom bepaalde zaken gebeuren terwijl anderen dat aan toeval toeschrijven en zíj zijn degenen die het grote plaatje en het achterliggende patroon doorzien. Het verschilt per geïnterviewde wat ze geloven, maar vrijwel allemaal denken ze dat er een macht is die achter de schermen aan de touwtjes trekt: of dat nu gaat om Joden, cultuurmarxisten, een pedofielennetwerk of de deep state, of dat het een combinatie van dit alles is. Het gaat ook gepaard met een sterk anti-overheidssentiment, waarbij politici en media op voorhand worden gewantrouwd. En vooral Joden worden vaak aangewezen als hoofdschuldige, het antisemitisme is nooit ver weg.

Af en toe kan ik maar niet begrijpen wat geïnterviewden nu weer geloven of hoe slecht ze artikelen lezen. Zo ga ik in 2015 mee op persreis met het CIDI en schrijf ik voor de nieuwsbrief over een bijzondere ontmoeting in Israël, waarbij ik terloops vermeld dat we een nacht in een kibboets hebben geslapen. Binnen een mum van tijd zoemt het rond: Nikki heeft een jaar in een kibboets in Israël gewoond en gewerkt! ‘Maar dat staat er helemaal niet!’ werp ik nog tegen. En zelfs al was het zo, wat dan nog? Toch duurt het even voordat de lucht is geklaard. En vaak blijken zulke opmerkingen zinloos. Ze weten toch heus wel wat ze zelf hebben gelezen en gezien? Of ze menen dat zij tussen de regels door de daadwerkelijke boodschap kunnen lezen die wordt uitgedragen, die altijd weer aansluit bij hun eigen theorie. Bart, die al langer op internet naar onderbouwing van zijn etno-nationalistische ideeën zocht, bekeek vanaf 2015 elke dag video’s op YouTube over complottheorieën – soms tot wel zes uur per dag. Naar eigen zeggen zag hij duizenden video’s en las hij tienduizenden commentaren. Na een half jaar kreeg hij een managementfunctie en ging hij weer aan de slag. Maar hij bleef video’s kijken, al was het minder dan eerst. Bij een YouTube-uitzending van Red Ice Radio zag hij in het najaar van 2016 een stuk van een conferentie van Erkenbrand. Hij stuurde een berichtje met de vraag of hij een keer mocht langskomen. Dat mocht na een eerste kennismakingsgesprek, waarbij hij en een vertegenwoordiger van Erkenbrand in een café vooral spraken over Germaanse spiritualiteit en hoe die elementen ook in andere spirituele stromingen terugkomen. Waarom zou iemand zichzelf vermoeien met al die uren aan complotvideo’s? Naar eigen zeggen ziet Bart het als een soort proeve van bekwaamheid. ‘Omdat ik het plan erachter probeer te begrijpen. Ik zie een uitdaging om te willen snappen: hoe zit het nou? Lopen we nu echt gevaar, of niet? Wat is hier nu precies aan de hand? En daar krijg je dan een gevoel bij…’ Zo is Bart ervan overtuigd dat er wat migratiebeleid betreft inmenging is van de Hongaar George Soros, een rijke Joodse filantroop die zijn geld verdiende met speculaties en ooit werd veroordeeld voor het met voorkennis handelen in aandelen. Soros is uitgesproken pro-democratie en pro-Europa en besteedt een aanzienlijk deel van zijn vermogen aan het wereldwijd bevorderen van democratie. Daarnaast trekt hij regelmatig fel van leer tegen wereldleiders en vindt hij dat Europa best driehonderdduizend vluchtelingen per jaar kan opnemen. Bart verwijt de Duitse bondskanselier Angela Merkel dat ze in 2015 over Syrische vluchtelingen heeft gezegd dat Duitsland ze zou kunnen opvangen (‘Wir schaffen das’), maar ziet er ook de hand van Soros in. In complottheorieën wordt Soros beschouwd als een grote speler op het wereldtoneel die het helemaal niet te doen is om de democratie te bevorderen, maar die een eigen agenda zou hebben om het witte ras te verzwakken en zelf geld te verdienen. Daarbij is antisemitisme nooit ver weg, want Soros’ Joods-zijn wordt er voortdurend bij gesleept. Ook door Bart. ‘De Joden hebben ook best wel goede dingen gedaan in Europa. Maar er lopen types tussen die niet te vertrouwen zijn. Dat zijn in wezen racisten omdat ze heel erg hun eigen genen beschermen. Maar wij moeten allemaal multicultureel, wij moeten allemaal mengen.’ Zelf denk ik niet dat de komst van asielzoekers en vluchtelingen naar Europa een vooropgezet plan is, maar Bart zegt zeker te weten dat het hier om een geënsceneerde strategie gaat waarbij de Joden Europese samenlevingen willen verzwakken. ‘Het idee van massa-immigratie wordt zowel door de Democraten in Amerika als door George Soros en Angela Merkel actief gepusht. En als je gaat nadenken… Waarom zouden ze dat doen? Ze zijn niet gek. Ze zijn hoogopgeleid. Ze hebben overal mensen die hen erover informeren. Dus wat is het dan? De enige plausibele verklaring is dat ze – de Democraten, de partij van Merkel – bezig zijn om een clash te laten ontstaan. Dat kun je op je klompen aanvoelen. Maar wat voor nut heeft dat dan? Waarom zou je dat willen?’ Volgens Bart gebeurt er een aantal opvallende dingen. ‘Wat je doet door Syriërs naar Europa te halen is dat je Assad een leger ontneemt. Want jongens van twintig jaar kunnen vechten. En je weet natuurlijk dat de strategie van de Verenigde Staten tot dusver is: Assad wegkrijgen en oliedollars maken.’ Het gaat totaal aan hem voorbij dat Syrische vluchtelingen misschien niet meer in hun land van herkomst willen wonen omdat het daar een corrupte dictatuur is waarbij onschuldigen in de gevangenis worden gesmeten en gemarteld. Zelfs achter de Holocaust schuilt volgens Bart Joodse inmenging. Hij is ervan overtuigd dat het allemaal is opgezet om een deuk te slaan in het ego van de witte man. ‘Als je kijkt naar de Holocaust, dan is dat natuurlijk hét middel om een Noordwest-Europaan z’n kracht te ontnemen, z’n rechten te ontnemen. En hem zielig en bibberend in een hoekje te zetten, waarbij hij zichzelf verschrikkelijk en een racist vindt. Het is heel slim. Het is helemaal geen gek idee dat de Holocaust in scène is gezet. Er was een filmploeg, er zijn nergens restanten gevonden, de hoeveelheid gifgas was veel te klein. Er zijn wel mensen doodgegaan, maar er zijn ook Europeanen doodgegaan. Het is praktisch onmogelijk om zo veel mensen te vergassen.’ Hij is er dusdanig van overtuigd dat het allemaal nep is dat zelfs een bezoek aan Auschwitz of aan het archief van het NIOD (Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies) voor hem zinloos zou zijn. Bart beweert op internet een video te hebben gezien waarin een Holocaust-overlevende vertelt dat ze het goed hadden in het kamp, inclusief culturele evenementen en voetbalpartijtjes tegen SS-commandanten. Dat het hier mogelijk om een nepgetuigenis gaat waar tienduizenden getuigenissen over de beklemming van onderduiken en dood en verderf in de kampen tegenover staan, lijkt er voor Bart niet toe te doen.

Wat qua complottheorieën niet helpt, is dat de Verenigde Staten vanaf 2017 een president hebben die zelf in zijn tweets en uitlatingen laat doorschijnen dat hij ook de nodige complottheorieën aanhangt. Aanvankelijk vinden geïnterviewden Donald Trump ‘wel een goeie gast’: iemand die tenminste niet ‘anti- blank’ is, die politiek incorrect durft te zijn, die hun denken deels bevestigt en die tekeergaat tegen links en tegen antifascisten. ‘Dit is een klimaat waarin extreemrechts kan gedijen,’ zegt Twan aanvankelijk hoopvol. Op de site van Erkenbrand wordt Trump eind 2016 zelfs omschreven als de verlosser: ‘God schiep de Aarde, de Nederlanders maakten Nederland en president Trump zal Nederland weer groot maken.’ Want de verkiezing van Trump zal het nationalisme verder aanjagen, zowel in de Verenigde Staten als in Europa. Toch overheerst er uiteindelijk ook teleurstelling over wat Trump tijdens zijn presidentschap bereikt. Sommigen menen dat het systeem te veel heeft tegengewerkt. Of dat Trump zelf niet slim genoeg is en dat zijn ego hem in de weg zit. In een bijdrage eind 2020 op de website van Erkenbrand wordt Trump als volgt omschreven: ‘zelfvoorzienend rijk en een Reaganachtige onafhankelijkheid, nooit echt onderdeel van de financiële aristocratie, doch wel deel uitmakend van de bovenklasse net onder hen, zo heeft Trump al zijn huwbare kinderen “uitgehuwelijkt” aan Joden als zoenoffer.’ Ook hier geldt weer: het antisemitisme is nooit ver weg – al raken etno-nationalisten behoorlijk geïrriteerd als je dat benoemt. ‘Het is te makkelijk om te zeggen dat bemoeienis van Israël slechts een “conspiracy theory” is,’ meent Ruben. ‘Ik zeg niet dat Israël overal achter zit. Maar het punt is dat je wilt ontleden waarom huidige actoren in conflicten een bepaald standpunt innemen of zelfs tot actie overgaan. Daarbij moet je dus ook kijken naar het belang van Israël, maar dit wordt altijd neergezet als “antisemitisch”.’ 7. IK BEN EEN VREEDZAME JONGEN, MAAR ALS HET DAN LOSBREEKT...

Wat me opvalt aan Ideologische Zoekers is dat ze het enerzijds prachtig vinden dat ze mensen hebben gevonden die net als zij denken. Dat ze (al dan niet online) in een groep verkeren die hen sterkt in de gedachte dat ze gelijk hebben. Anderzijds zie ik ook dat sommigen gedeprimeerd raken van de ideologie die ze omarmen. Want wanneer je voortdurend gelooft dat verschillende etniciteiten onmogelijk vreedzaam met elkaar kunnen samenleven en dat het voortbestaan van het witte ras wordt bedreigd, dan gaat dat gepaard met een dystopisch wereldbeeld waarin oorlog en chaos een reëel scenario vormen. Ongeveer de helft van de geïnterviewde Ideologische Zoekers geeft aan te verwachten dat er op korte termijn (binnen vijf tot tien jaar) een burgeroorlog in Nederland zal uitbreken tussen moslims en niet- moslims, of tussen burgers en de staat. In deze burgeroorlog zal de witte man weer zijn eigen land opeisen van mensen met een migratieachtergrond. Bart: ‘Op een bepaald moment is de bevolking zo klaar met de problemen van de multiculturele samenleving, dat ze heus wel zullen losgaan als ze een wapen in handen hebben.’ Twan weet niet hoe die oorlog zal beginnen, maar zegt er ‘honderd procent van overtuigd’ te zijn dat die oorlog er gaat komen. Als mogelijk scenario schetst hij dat zo’n driehonderd salafisten gewelddadig zullen worden omdat ze zich bedreigd voelen. ‘Het is een fictief scenario, hoor. Maar dan heb je ook vijfhonderd rechtsen die het belangrijk vinden om daarop te reageren. En vervolgens ontstaat er een groepsgeest waarbinnen wordt gedacht: en dan pakken we nu de Turken en dan de Joden…’ Hij zegt dat hij hoopt het geweld tijdig te kunnen stoppen, daarom wil hij ook dat er een politiek klimaat wordt gecreëerd waarin denkbeelden van alt-right op zijn minst kunnen worden bediscussieerd. Daarbij vormt gedwongen deportatie van mensen met een migratieachtergrond de énige oplossing om deze oorlog te voorkomen, maar dat moet dan maar – zo luidt de redenatie van veel Ideologische Zoekers. Twan: ‘Je weet dat er bij links én rechts heel enge mensen zitten. Dat ze, als ze de kans krijgen, hun sadistische trekjes gewoon botvieren. Dat wil ik niet. Ik wil me er echt heel hard voor maken dat dat niet gaat gebeuren. Dat we niet hetzelfde krijgen als de concentratiekampen. Dat wil ik gewoon niet. Daar lig ik soms wakker van. Want rechts gaat het winnen. Want rechts heeft de waarheid.’ Ook Peter piekert dusdanig veel dat het voor hem moeilijk is nog gewoon van het leven te genieten. Zo overweegt hij te trainen voor een specifiek sportevenement, maar twijfelt hij ook of hij zich niet beter kan voorbereiden op de oorlog die gaat komen – zelfs al kan hij met een wapen omgaan en weet hij hoe hij zichzelf moet verdedigen. ‘Wat is nou wijsheid? Want de tijd dringt. Normaal gesproken zou ik me op dat evenement richten, hartstikke leuk om te doen. En nu denk ik: ja, is dat wel zo slim…? Moet je niet eigenlijk toch meer…’ Hij is even stil en zegt dan: ‘En soms denk je, als je even naar buiten gaat: loop ik mezelf niet voor de gek te houden? Valt het niet allemaal mee? Dan kom ik al die prettige Nederlanders weer tegen, weet je wel. Dan lijkt het allemaal zo ver weg. Net alsof het allemaal niet waar is. Terwijl je in je achterhoofd zo veel feiten hebt dat je weet dat het wél waar is. En dat is de ellende. En dan denk ik: nee, ik moet toch keuzes maken. Want het gaat gewoon fout lopen. En dat is geen doemdenken, dat is zo bloedserieus.’ Peter ziet ertegenop dat de onvermijdelijke oorlog bloedig zal worden en dat onschuldige mensen zullen sterven. ‘Ik heb ook altijd de hoop gehad dat we het probleem op een niet-gewelddadige manier kunnen oplossen. Maar goed, dat is gewoon zo naïef. We weten allemaal dat het niet zo is, als we echt eerlijk zijn.’ Daarentegen denkt Thomas dat we allang in een burgeroorlog zitten maar dat zelf nog niet doorhebben. ‘Eigenlijk is het al gebeurd met die aanslagen, het gaat gewoon die kant op. Bij het woord “burgeroorlog” denken mensen: op een bepaald moment gaat het helemaal los. Maar zo gaat het niet. Het gaat zoals het nu gaat en dat wordt allemaal erger. Want er komen alleen maar meer radicale moslims bij, die hebben altijd eigen belangen. En er zijn autochtonen die voor zichzelf opkomen, dus een clash lijkt me onvermijdelijk.’ Thomas is ervan overtuigd dat op den duur ‘natuurlijke selectie’ zal plaatsvinden. ‘En heel veel mensen die niet geven om hun volk, die niet volks- of rasbewust zijn, die zullen sowieso uitsterven. En ook de heel softe mensen, die niet willen vechten… Of die gaan naar de vijand en de vijand vermoordt ze dan waarschijnlijk, want ze zijn veel te naïef. Ik denk dat mensen die bewust zijn, die radicaal zijn, dat die op een gegeven moment overblijven. Als die niet sneuvelen in de strijd tenminste.’ Hij verwacht in zo’n conflict dat behoorlijk wat mensen aan zijn kant zullen staan. Hij wijst erop dat de Gouden Dageraad in Griekenland bij gewelddadige acties soms kon rekenen op steun van de politie, die slachtoffers van racistisch geweld wegwuifde en afvoerde. Ook de Franse politie is het volgens Thomas zat om in de banlieues te worden aangevallen door migrantengroepen en zal in het geval van een gewelddadig conflict waarschijnlijk wel een kant kiezen. ‘Ik denk dat heel veel mensen bij de politie en het leger mijn denkbeelden heel goed zouden kunnen begrijpen.’ Toch is hij zelf nog niet helemaal voorbereid op een eventuele burgeroorlog, zo vertelt hij lachend. ‘Ik probeer wel enigszins in vorm te blijven, maar het gaat op en af. Het is chips eten, speciaalbier drinken, hardlopen en weer gezond eten.’

Hoe langer ik de etno-nationalisten volg, hoe meer ze me doen denken aan de Nederlandse jihadistische beweging in 2012. En dat heeft niet alleen te maken met de rigide manier van denken, de vele uren die aan ideologische zelfscholing worden besteed of de neiging tot zelfpurificatie. Ook bij de Nederlandse jihadistische beweging heb ik jonge mannen gezien die bevangen waren door het idee van een onvermijdelijke eindstrijd en alleen nog maar wachtten op het momentum. Tot het juiste moment daar was hielden ze zich vooral bezig met het aanhangen van de zuivere leer, sociale activiteiten, ideologische bijscholing, online discussies en demonstreren. Toen ze in 2012 op het Museumplein demonstreerden tegen de film Innocence of Muslims, waarin de profeet Mohammed als een bloeddorstige kindermisbruiker wordt neergezet, had dat iets onheilspellends. Maar niemand had verwacht dat een aanzienlijk deel van de demonstranten enkele jaren erna zo makkelijk zou afreizen naar Syrië en Irak om deel te nemen aan de gewapende jihad. Toen ik als journalist probeerde uit te zoeken hoe het kwam dat zo veel Europese jonge mannen dat in dezelfde tijd deden, stuitte ik op een netwerk van predikers en propagandisten die al jarenlang de geesten rijp hadden gemaakt voor de strijd. Hoewel velen al eerder op jihad hadden willen gaan, wist niemand hoe je zoiets moest doen. Jihadistische strijdgroepen waren moeilijk te bereiken en vaak werden Europese aspirant-jihadisten in landen als Afghanistan en Pakistan tegengehouden of opgepakt, afgeranseld en teruggestuurd. En toen brak de Syrische burgeroorlog uit, waarbij het eenvoudig was om naar Turkije te reizen en daar de grens over te steken – wat duizenden Europese jihadisten ook daadwerkelijk deden. Ik heb me weleens afgevraagd wat er van de Nederlandse jihadisten zou zijn geworden als zij geen mogelijkheid hadden gehad om deel te nemen aan een gewapende strijd elders. Zouden ze dan na enkele jaren hun radicale gedachtegoed hebben ingewisseld voor een burgerlijk bestaan? Wanneer ik kijk naar sommige etno-nationalisten die ik heb gesproken en hun online subcultuur, zie ik hetzelfde politieke ongeduld als bij de jihadisten in 2012. Ze zeggen steeds profetisch dat er een oorlog gaat komen, maar dat de juiste context nog ontbreekt. Dat betekent echter niet dat geïnterviewden zich niet voorbereiden of dat ze geen maatregelen treffen. Twee hebben een militaire achtergrond, anderen doen aan vechtsport en sommigen nemen schietlessen. De meeste geïnterviewde Ideologische Zoekers gaan ervan uit dat het geweld niet van hun kant zal worden geïnitieerd. Er zal een aanval op het eigen volk komen waarop uit noodweer zal worden gereageerd. Daarna volgt een soort onvermijdelijke apocalyps waarin de witte man als winnaar uit de strijd zal komen. Maar als etno-nationalisten dagelijks over dergelijke scenario’s nadenken, bestaat ook het gevaar dat er ongedurigheid ontstaat. Want wat als het scenario niet uitkomt? Ga je er dan van uit dat je ernaast zit? Of probeer je het dan alsnog een zetje te geven? Bart gelooft dat er een Derde Wereldoorlog aankomt die bestaat uit West-Europeanen tegenover migranten en mensen met een migratieachtergrond. Volgens hem is het met opzet dat leiders de multiculturele samenleving laten ‘voortwoekeren’. ‘Dan heb je op een gegeven moment een bevolking die zo klaar is met al die buitenlanders, dat als ze een wapen in hun handen hebben eens even flink los zullen gaan. Dan heb je een gemotiveerd leger. Als je nu een leger zou moeten samenstellen van Noordwest- Europanen en andere Europeanen, dan denken ze: waarom? Maar als je ze boos gaat maken, met de discipline, de wapens en het hele industriële complex erachter? Onverslaanbaar. In een week de wereld veroverd. Wil ik dat? Ik weet het niet…’ Hij lacht besmuikt. ‘Maar ja, ik heb dat liever dan dat we over dertig jaar met z’n allen met een hoofddoekje moeten lopen.’ Bart twijfelt aan veel zaken, maar die Derde Wereldoorlog is volgens hem onvermijdelijk. Soms zou hij wel flyers boven Nederland willen uitstrooien waarop zijn visie wordt verkondigd, maar vooralsnog ziet hij zichzelf als een stille kracht. Wel fantaseert hij over hoe hij die oorlog zou kunnen versnellen. ‘Blaas een keer een kerk op en doe er een briefje bij: “Met de groeten van Mohammed.” O jongen, dan begint het. Ik zou wel die vlam willen laten… Want hé, hoe eerder we hiermee beginnen, hoe minder slachtoffers we hebben. Want er gaan doden vallen. Ik ben een vreedzame jongen, maar als het dan losbreekt… Ik vermoord ze. Ik vermoord ze graag. Echt. Dan. Snap je? En zo zijn er meer jongens zoals ik.’

Het scenario dat hij schetst, waarbij zogenaamd namens een moslim of iemand met een migratieachtergrond een aanslag wordt gepleegd, klinkt me op het moment van ons eerste gesprek, eind 2016, wat vreemd in de oren. Maar in april 2017 arresteert de Duitse politie de achtentwintigjarige militair Franco Albrecht die zich onder een valse naam als Syrische vluchteling heeft laten registreren. Hij wordt ervan verdacht een aanslag te willen plegen uit naam van een asielzoeker om de samenleving verder te polariseren, al heeft het Duitse OM tot nu toe het bewijs daarvoor nog niet rondgekregen. Uiteindelijk acht ik de kans klein dat de Ideologische Zoekers daadwerkelijk zullen overgaan tot geweld. Vooralsnog is er nauwelijks actie zichtbaar en haken ze ook nergens anders bij aan. Identitair Verzet doet een paar pogingen om Erkenbrand-bezoekers mee te laten doen aan hun acties, maar dat lukt nauwelijks. Een geïnterviewde van Identitair Verzet: ‘Je hoort ze de hele dag over in verzet komen en opkomen voor je eigen volk. Maar als we ze meevragen, dan kunnen ze ineens allemaal niet. We hebben weleens tegen ze gezegd: “Jullie zijn een stelletje kneuzen.” Toen waren ze dáár weer woedend over.’

Toch sluit ik niet uit dat in de omgeving van Erkenbrand eenlingen rondhangen die wel gevaarlijk kunnen zijn. Het is ook het eerste waar ik aan denk wanneer begin 2019 de zelfverklaarde etno-nationalist Brenton Tarrant in Christchurch, Nieuw-Zeeland, meer dan vijftig moskeegangers doodschiet. Tarrants manifest staat bol van het politieke ongeduld over die ophanden zijnde strijd. Hij meent dat gewapende strijd de enige oplossing is om te voorkomen dat het ‘blanke ras’ op den duur een minderheid zal worden. Om die reden opent hij zijn manifest met: ‘Het zijn de geboortecijfers. Het zijn de geboortecijfers. Het zijn de geboortecijfers. Als er één ding is waarvan ik wil dat je het onthoudt, dan is het dat de geboortecijfers moeten veranderen.’ Ook hij schrijft dat deze het beste nú kan plaatsvinden, nu het Westen nog sterk is. Wanneer ik in een artikel in Vrij Nederland de ideologie van de etno-nationalisten in mijn onderzoek vergelijk met het gedachtegoed van Tarrant, worden sommige geïnterviewden woedend. Hoewel ze zelf lukraak slechte eigenschappen aan mensen toekennen op basis van etniciteit, houden ze bij hoog en laag vol dat de aanslag in Christchurch níéts met hen te maken heeft – zelfs al is er een behoorlijke overlap qua gedachtegoed. Ze hameren erop dat ze helemaal geen strijd, oorlog of aanslagen willen, maar dat het nu eenmaal onontkoombaar is en dat ze zich er juist grote zorgen over maken. Als ik een jaar later het werk van de Joodse schrijfster Etty Hillesum (1914-1943) lees, moet ik weer denken aan alle gesprekken die ik met geïnterviewden voerde over hun sombere wereldbeeld. Hillesum werd in 1942 op straat toegeschreeuwd door een jongen van de Gestapo. In haar dagboek schreef ze over die ontmoeting dat ze zich er zeer sterk van bewust was ‘dat deze jongens beklagenswaardig zijn zolang ze geen kwaad kunnen, maar levensgevaarlijk als ze op de mensheid worden losgelaten’. 8. NOU EVEN DIMMEN, RABIATE MAN!

Een van de meest in het oog springende activiteiten van radicaal- en extreemrechts is trollen, een verzamelterm voor het verspreiden van desinformatie, online pesterijen en het uitlokken van emotionele reacties op internet. Met name etno-nationalisten blijken er bijzonder bedreven in. Hoewel ik mezelf had voorgenomen om de toetsenbordridders zo veel mogelijk buiten beschouwing te laten, zijn er ook bezoekers van Erkenbrand die zich in hun vrije tijd bezighouden met jennen en stoken op internet. Gedurende mijn onderzoek word ik zelf ook meerdere malen doelwit van trollen, bijvoorbeeld wanneer ik iets in de media over mijn onderzoek vertel. Sommige optredens leiden tot honderden of duizenden hatelijke reacties via Twitter. Van persoonlijke aanvallen over mijn uiterlijk en intellect tot ophitsende berichten over mijn vermeende verborgen agenda – al dan niet aangevuld met bedreigingen en verwensingen. De eerste keer komt zoiets hard aan. Maar op den duur krijg ik door dat zo’n aanval niet betekent dat ineens honderden of duizenden mensen acuut een hekel aan je hebben, en dat het vaak een actie van een klein groepje betreft. Daardoor kan ik het steeds beter relativeren. Meestal is het na een paar uur of een paar dagen weer voorbij, wanneer er weer een ander slachtoffer is.4

Geen van mijn geïnterviewden zegt dat ik ooit het doelwit was van hun online gescheld, al zou het met al die anonieme accounts en dubbellevens best kunnen dat ze me online hebben aangevallen zonder dat ik het weet. Sommigen willen opmerkelijk graag weten of ik iets wel gelezen heb. Dan wijzen ze me via WhatsApp op een Twitteraccount dat me verrot aan het schelden is, gevolgd door een veelbetekenend en semi-begripvol: ‘Die heeft écht een hekel aan je, hè?’ Alsof ze toch hopen dat ik hap, of willen horen dat ik op mijn kussen lig te snikken. Doorgaans is mijn reactie dat het ‘slecht visweer’ is. Dergelijke acties zijn gecoördineerd, zo leer ik algauw. Zo wordt eerst door gelijkgestemden via Telegram of de DM-functie van Twitter (waarin je met vijftig mensen een soort privéchat kunt creëren) afgesproken wie vandaag de klos is, waarna deelnemers tientallen tot honderden accounts mobiliseren. Wat aanvoelt als een enorme digitale lynchpartij is soms niet meer dan een vooraf afgesproken tijdverdrijf van een tiental mensen die op dat moment jou als doelwit uitkiezen. Omdat ik meer wil weten over trollen, leg ik contact met Arthur. Ik kom met hem in contact via Twitter, waar hij opvalt door de naam die hij gebruikt: die verwijst naar de alt-rightbeweging. Vooralsnog is zijn activisme een digitale aangelegenheid, zo schrijft hij me: ‘Ik ben eigenlijk meer een online activist die af en toe naar buiten gaat, zoals naar Erkenbrand.’ Maar hij wil me best uitleggen hoe het trollen in elkaar steekt. Hij nodigt me bij hem thuis uit en heeft speciaal voor deze gelegenheid hazelnootschuimgebakjes gehaald. Het attente gebaar en de bedachtzame manier waarop hij de taartjes op schoteltjes legt, had niet verder af kunnen staan van de bullenbakkende online-identiteit die hij zichzelf heeft aangemeten. In zijn woonkamer staat in de hoek een bureau met daarop een grote pc, uitgebreid met extra harde schijven en schermen. Arthur weet niet precies hoeveel Twitteraccounts hij heeft, vertelt hij, maar hij schat dat het er zo’n dertig zijn. ‘Ik heb er ook een aantal die ik niet meer gebruik, of accounts die ik heb gemaakt om te trollen.’ Zo heeft hij parodie-accounts waarmee hij doet alsof hij Tineke Ceelen (directeur Stichting Vluchteling) of Peter R. de Vries is. En hij heeft accounts waarmee hij doorlopend ‘politiek- incorrect nieuws’ twittert, in verschillende talen. ‘Ik heb accounts in het Engels, Duits, Italiaans, Spaans, Zweeds, Deens, Noors en Fins. Die accounts delen automatisch nieuwsberichten van bepaalde websites.’ Waar iemand als Bart dagelijks urenlang in het openbaar vervoer gesprekken houdt, resulteert Arthurs zendingsdrang in Twitteraccounts die geautomatiseerd berichten van radicaal- en extreemrechtse nieuwssites verspreiden. Meestal zoekt hij eerst via Google Translate de vertaling op van termen als ‘islamisering’ en ‘multiculturalisme’, waarna hij uitkomt bij ‘politiek-incorrectere sites’. Vervolgens zorgt hij ervoor dat zijn Twitteraccounts de nieuwe artikelen automatisch delen. Het is voor hem ‘een stukje genoegdoening’, waarbij hij zich voor zijn gevoel actief inzet om ook ‘de andere kant van het nieuws’ te laten zien. Over online pesterijen zegt Arthur dat hij alleen aan ‘sportief trollen’ doet. ‘Daaronder valt dat je niemand bedreigt. Zelfs al meen je zo’n bedreiging niet, dat moet je niet doen. Ook betrek ik nooit iemands gezin of kinderen erbij en ik zet nooit hun adres online. Dat vind ik ook niet kunnen. Maar ik zag vandaag iemand weer een plaatje van Thierry Baudet met Goebbels ernaast plaatsen, over “de vergelijkingen”, en dat dan allemaal teksten met elkaar worden vergeleken. Dan plaats ik er een plaatje van een dansende Hitler onder om een beetje te zieken. Dat is gewoon een beetje plagen, niet heel ernstig trollen.’

Ook Thomas schept er genoegen in om te trollen, al vertelt hij dat hij slechts één account heeft. Hij gebruikt Twitter meestal voor intellectuele discussies en om zijn subcultuur verder te verkennen (‘Er was laatst een heel grappig account: Humor, so black it should be shot’). Maar met zijn anonieme account vindt hij het ook leuk om een beetje te pesten. ‘Ik zit nu op mijn derde Twitteraccount,’ vertelt hij anderhalf jaar na onze eerste kennismaking. Het eerste heeft hij zelf opgeheven toen het hem te heet onder de voeten werd, toen iets te veel mensen wilden weten wie erachter zat. ‘Ik heb ook niet alles honderd procent dichtgetimmerd. De overheid weet binnen de kortste keren wie er achter een Twitteraccount zit. En sowieso moet je uitkijken met wat je op Twitter zet. Het moet niet iets strafbaars zijn. Dat doe ik sowieso niet. Ik zit niet met allerlei accounts dingen te beïnvloeden.’ Hij wil niet zeggen wat hij twittert, uit angst dat ik dan zijn account vind. Wel zegt hij: ‘Ik heb een keer gezegd dat alle grote denkers uit de geschiedenis antisemitisch waren en dat dat misschien een reden had. Dat mag óók al niet. Dat gaat dan als een lopend vuurtje op Twitter.’ De tweet werd uitgelicht door Esther Voet, hoofdredacteur van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, die schande van zijn opmerking sprak. ‘Ik dacht: ik kap er even mee en heb mijn account opgeheven. Wel een beetje kut, want je hebt er een heel internationaal netwerk aan hangen en ik had al meer dan duizend volgers. Niet dat het veel is in de scene.’ Maar wie een nieuw account aanmaakt zit volgens Thomas zo weer in hetzelfde online alt- righthoekje. Hij kijkt elke avond in Telegramgroepen en op Twitterkanalen wat er gebeurt. ‘Ik vind het gewoon grappig,’ zegt hij vrolijk. Daarbij vertelt hij dat hij en andere gelijkgestemden de taal overnemen van hun politieke opponenten om elkaar op te jutten. ‘Het is een subcultuur waarin je samen in hetzelfde schuitje zit, dat maakt het wel leuk. Dus zodra iemand iets bijdehands twittert, worden er onderling in de groepschat gekscherend dingen geroepen als “Nou even dimmen, rabiate man!”’

In ons eerste gesprek, eind 2016, is me al opgevallen dat Thomas een mancrush heeft op een specifieke twitteraar. Hij vertelt dat hij iemand binnen de Nederlandse alt-rightscene enorm bewondert: @HalbrandHolt (inmiddels verwijderd van Twitter). Het contact voelt als een warme vriendschap, hij heeft hem alleen nog nooit gezien. ‘Hoe goed is een vriendschap als je iemand nog nooit hebt gezien?’ filosofeert hij. ‘Ik lijk wel veel op hem.’ ‘In welk opzicht?’ ‘Dat als ik met hem was het nooit saai zou zijn.’ ‘Maar je hebt hem nog nooit ontmoet,’ zeg ik. ‘Dat is wel interessant, hè?’ Anderhalf jaar later is hij nog altijd onder de indruk, maar tot een ontmoeting is het niet gekomen. ‘Ik heb wel heel veel contact met hem, maar ik heb hem nog nooit in het echt gezien. Hij is nog voorzichtiger dan ik. Maar ook nog ideologischer. Hij weet veel van Zuid-Afrika en heeft ook allemaal opvattingen over spiritualiteit en religie. We zeggen voortdurend tegen hem in de groepsapp: “Jij moet een manifest schrijven, boeken schrijven!” Maar dat wil hij niet, misschien doet hij dat ooit nog eens.’

Opvallend is dat Thomas en Arthur qua onlinegedrag best op elkaar lijken. Toch zijn het heel verschillende personen. Thomas heeft een liefdevolle en warme jeugd gehad, werkt als ambtenaar bij een gemeente en heeft een rijk sociaal leven. Arthur daarentegen voldoet bij onze eerste ontmoeting precies aan alle vooroordelen die ik over internettrollen heb: hij is single, heeft geen werk, heeft overgewicht en hij stottert. Maar naarmate ik langer met hem praat, zie ik vooral een beschadigd iemand die de wereld om hem heen probeert te begrijpen en daarin houvast zoekt bij stereotiepe en rigide indelingen. En hij heeft nog een andere kant die scherp contrasteert met zijn irritante gedrag op internet: zo doet hij bijvoorbeeld vrijwilligerswerk met dementerende bejaarden. Arthur vertelt me over de weinig stabiele jeugd die hij heeft gehad. Zijn moeder, die zelf een behoorlijke voorgeschiedenis heeft, sleepte hem omwille van haar ingewikkelde liefdesleven het halve land door. Hij is met haar meer dan vijfentwintig keer verhuisd, maakte als kind drie echtscheidingen mee (met bijbehorende ruzies) en door alle verhuizingen raakte zijn vader uit beeld. Op zijn achttiende ging Arthur op zichzelf wonen en had hij een administratieve baan. Maar toen hij halverwege de twintig was, kreeg hij een psychose als gevolg van harddrugsgebruik in combinatie met onderliggende psychische problemen. ‘Ik heb het idee dat ik veel gemist heb in mijn leven. Zo’n episode kost veel tijd. Als ik dat niet had meegemaakt, dan had ik nu misschien wel een gezin gehad. Dat had ik graag gewild. Maar ik denk dat ik daar nu als zevenenveertigjarige te oud voor ben.’ Rond zijn vijfendertigste heeft hij zich laten omscholen om in de zorg te kunnen werken, omdat hij meer voor de samenleving wilde doen. ‘Maar zie nog maar eens op mijn leeftijd een vaste baan in de activiteitenbegeleiding te krijgen. Dat is heel erg lastig.’ Dat hij uiteindelijk bij alt-right terechtkwam komt volgens hem door internet. Hoewel hij naar eigen zeggen al ‘de PVV-kant op ging’ na de aanslagen op de Twin Towers in New York in 2001 en de moord op Theo van Gogh in 2004, speelde de onlinewereld een belangrijke rol in zijn vorming. ‘Dan zie je ineens dat de media links zijn. De kranten zijn links. De NOS is links. Als je op het internet kijkt, dan lees je heel andere dingen. Ik vind het een fijne plek om van gedachten te wisselen met gelijkgestemden.’ Arthur zegt online een behoorlijk lange ideologische zoektocht te hebben afgelegd. ‘Het heeft jaren geduurd bij mij. En nog loop ik ertegenaan: moet ik me voor mijn gedachten schamen? Dat gevoel heb ik continu, terwijl ik het toch goed meen. Maar ik haat niemand, hoor. Ik heb een vluchtelingengezin naast me wonen en die zeg ik ook gedag.’

Een van de openbaringen die Arthur naar eigen zeggen kreeg bij zijn online zoektocht, is dat multiculturalisme bijzonder actief zou worden gepropageerd. ‘Ik zeg niet dat rassenvermenging niet mag, want liefde is liefde. Maar tik eens in op Google: white men white women. Je krijgt alleen maar afbeeldingen van gemengde stelletjes. Daar zit een plan achter. En als zo’n groot bedrijf als Google het al doet…’ Later tik ik de vier woorden als zoekterm in. Er verschijnen inderdaad veel afbeeldingen van gemengde stellen, waaronder artikelen met koppen als ‘Why do white men like Asian women?’ (inclusief beschuldigingen dat dit het gevolg is van pedofiele neigingen), en het boek Why Black Men Love White Women van Rajen Persaud. Het Google-algoritme is voor mij een enorm mysterie en ik kan ook geen verklaring bedenken voor de zoekresultaten, maar Arthur en anderen zien er het zoveelste voorbeeld in van kwade opzet waarbij multiculturalisme wordt doorgedrukt.

Door zijn uitlatingen op Twitter is Arthur gescout en benaderd om naar Erkenbrand te komen. Vooralsnog zegt hij alleen in de appgroep te zitten, want een ontmoeting vindt hij nog te spannend. ‘Ik heb via Twitter wel wat goeie kennissen gevonden, maar het is niet dat we lang en vaak bellen. Ik zou dat wel graag doen, maar ik heb het idee dat ik nog veel meer moet lezen voor ik echt kan meepraten. Ik ben soms onzeker, denk dan dat ik te weinig weet en dat ik nog veel moet bijleren.’ Wanneer ik hem ruim een jaar later nog een keer mail om te vragen hoe het met hem is, schrijft hij dat hij gediagnosticeerd is met een lichte vorm van autisme. Het kwam voor hem niet als een verrassing. Hij is nog steeds druk met zijn online activiteiten, maar zegt wel gedemotiveerd te raken door alle opschoningsactiviteiten van Twitter. Zijn Duitse-politiek-incorrect-nieuwsaccount is op dat moment al aan een zesde doorstart bezig. ‘Elk account dat ik nu verlies, ga ik denk ik niet meer opnieuw opbouwen.’

4. Wel heb ik vooralsnog het geluk gehad dat het bij online scheldpartijen bleef, want het gaat er steeds grimmiger en intimiderender aan toe. Zo kregen onder meer universitair docent Nadia Bouras en GroenLinks-lid Huub Bellemakers in maart 2021 een intimiderende sticker van het online platform Vizier Op Links op hun deur, waarmee duidelijk werd gemaakt dat hun huis werd ‘geobserveerd’. 9. IK BEN ER ZEKER VAN DAT SOMMIGEN VAN JULLIE ELECTORAAL VERKOZEN ZULLEN WORDEN

In oktober 2017 ben ik zwanger van onze dochter, wat in mijn onderzoek een voordeel is: etno- nationalisten hebben vanwege hun omvolkingsobsessie immers een zwakke plek voor zwangere vrouwen. Zodra het verhaal rondgaat dat we weer een kind krijgen, stromen de felicitaties uit alt-righthoek binnen. Tijdens die zwangerschap word ik ook voor het eerst uitgenodigd om naar een conferentie van Erkenbrand te komen, al zegt degene die de boodschap overbrengt wel dat ze er voorwaarden aan zullen verbinden. Ruim een maand voor de conferentie stuurt Erkenbrand de voorwaarden: vijfentwintig euro entree betalen (inclusief eten, dat dan weer wel), ik mag niet zelf komen maar ik word opgehaald (ik vraag me af of ik dan ook een zak over mijn hoofd krijg), ik moet in de vipruimte blijven bij de sprekers en ik mag niet in de zaal, dus ik kan met geen enkele bezoeker praten. Een van de sprekers is de Amerikaanse Jared Taylor, die voorstander is van rassenscheidingen tussen volkeren en droomt van een witte etno-staat. Zelf beschouwt hij dat als een gematigd, weinig omstreden en compleet logisch standpunt. Iemand van Erkenbrand zou graag zien dat ik hem voor Elsevier Weekblad interview. ‘Jared Taylor is een van de grondleggers van de beweging. De grootvader, zeg maar. Ik heb nog nooit een liberaal een discussie van hem zien winnen. Als je iemand iets unieks wilt zien doen, moet je hem hebben.’ Maar ik heb geen zin om met Jared Taylor en andere sprekers in de vipruimte te zitten. En ik heb al helemaal geen zin om ze een podium te geven. Ik wil weten wie er in de zaal zitten en bijpraten met geïnterviewden. Ook zint het me niet dat ik niet met eigen vervoer mag komen. Ik zal op het moment van de conferentie dertig weken zwanger zijn en wil gewoon weg kunnen als ik me niet goed voel. Ik moet er niet aan denken dat we daar straks staan te bakkeleien over wie bereid is zijn auto beschikbaar te stellen, mocht onze dochter zich te vroeg aandienen. Ik besluit ervan af te zien, ook omdat andere media niet mogen komen – met uitzondering van journalist Wierd Duk, die er wel heen gaat maar er geen artikel over zal schrijven. Ook wil ik Erkenbrand niet de indruk geven dat er tussen hen en mij een vriendschappelijke relatie is ontstaan. Ze vinden mijn beslissing jammer maar begrijpelijk. Pas later, wanneer blijkt dat Taylor ook met Thierry Baudet heeft gedineerd, begrijp ik dat diens komst door etno-nationalisten is aangegrepen om hem onder de aandacht te brengen van mensen die er in hun ogen toe doen. In het videoverslag van de bijeenkomst zie ik later dat ook Taylor een pleidooi houdt om bij zendingswerk het taalgebruik aan te passen aan het publiek. Als mensen er nog niet aan toe zijn om in termen van ‘rassen’ te praten, moeten misschien andere formuleringen worden gekozen. Dat is overigens slechts tijdelijk ongemak, zo verzekert Taylor. ‘Ik ben er zeker van dat sommige jongeren onder jullie electoraal verkozen zullen worden en deze dingen even expliciet benoemen zoals wij ze hier vandaag hebben gezegd.’

Een van de meest gestelde vragen die ik de afgelopen jaren kreeg was: ‘Hoe zit het met Forum voor Democratie?’ Journalisten Harm Ede Botje en Mischa Cohen hebben in hun biografie Mijn meningen zijn feiten. De wording van Thierry Baudet al aangetoond dat Baudet radicaal- en extreemrechts gedachtegoed innig omarmt. Dat vindt Baudet overigens zelf niet, zo hoor ik hem eind 2019 bij een debatavond zeggen. Volgens hem is veel van wat tegenwoordig als extreemrechts wordt weggezet ‘niet meer dan een negentiende-eeuwse burgermansmoraal’, die als gevolg van linkse agenda’s omstreden is geraakt. Het doet me denken aan hoe Jared Taylor zijn eigen standpunten rechtvaardigt: doodnormale opvattingen die volgens hem slechts een kwestie van ‘gezond verstand’ zijn. Baudets ideologische vorming, inspiratiebronnen en verontrustende uitlatingen zijn door anderen al uitgebreid beschreven en geanalyseerd. Ik ga dat voor mijn eigen onderzoek niet herhalen. Maar ik kan wel vertellen hoe mijn onderzoeksgroep hem ziet.

Als ik begin 2017 naar een avondje in de kelder van Forum voor Democratie ga, zie ik nogal wat bekenden uit mijn onderzoek rondlopen die op dat moment ook naar Erkenbrand-bijeenkomsten gaan of anderszins betrokken zijn bij radicaal- en extreemrechts. Aanvankelijk kan ik me nog voorstellen dat in de zoektocht naar zo veel mogelijk stemmers op rechts en in de chaos van het uit de grond stampen van een nieuwe politieke partij, Baudet nog niet helemaal doorheeft wie hij er allemaal als enthousiaste vrijwilligers en leden bij haalt. Maar wanneer hij in maart 2017 bij een Forum-bijeenkomst spreekt over ‘die zelfhaat, die we proberen te ontstijgen door alles in bureaucratische regels te vangen’, en: ‘door de Nederlandse bevolking homeopathisch te verdunnen met alle volkeren van de wereld’, is het net alsof ik een van de geïnterviewden uit mijn proefschrift hoor. En dat gevoel heb ik al helemaal wanneer eerdere uitspraken uit 2015 opnieuw in de media komen. Zo zegt Baudet dat Europa ‘dominant blank’ moet blijven, en ‘er is een reden dat alle Nobelprijswinnaars blank zijn’. Net als de rest van Nederland verneem ik eind 2017 via De Correspondent dat er een etentje is geweest tussen Thierry Baudet en Jared Taylor. Ik app meteen naar mijn geïnterviewden dat ik er meer over wil horen, maar die laten niks los: ‘Geen commentaar.’ Of ze zeggen dat ze er niks van weten. Het enige wat ik hoor is dat Taylor ook nog met Erkenbrand-bezoekers naar België is geweest om mensen te ontmoeten. Maar niemand kan of wil dat bevestigen, iedereen houdt zich opvallend op de vlakte. Sommige geïnterviewden vertellen dat ze het vermoeiend beginnen te vinden dat Baudet geen kleur durft te bekennen. Dat hij steeds achteraf zegt dat hij iets niet zo bedoeld heeft, of dat hij zichzelf gaat nuanceren en dat hij met ‘boreaal’ gewoon ‘noordelijk’ bedoelt. En ze vinden het storend dat Baudet het regelmatig over ‘cultuur’, ‘identiteit’ of ‘beschaving’ heeft, terwijl hij het volgens hen gewoon over ‘ras’ zou moeten hebben. Ruben waardeert het dat Baudet op bepaalde onderwerpen vrijelijk zijn gedachten durft te laten gaan, maar spreekt ook over ‘ideologische schizofrenie’: hij meent dat Baudet qua standpunten nogal opportunistisch uit verschillende ruiven eet. ‘In plaats van door te drukken heeft Baudet ervoor gekozen om “liberaal-conservatief” te zijn. Wat natuurlijk totaal tegenstrijdig is.’ Want als etno-nationalisten ergens van dromen, dan is het wel van een leider die korte metten maakt met het liberalisme. Juist het individualisme en vrijheden die binnen het liberalisme centraal staan, zorgen er volgens hen voor dat iedereen alleen nog aan zichzelf denkt en mensen zich niet meer bezighouden met het voortbestaan van hun volk. Daarom moet gelijkheidsdenken worden geëlimineerd, moet iedereen zijn plek in de samenleving kennen en moeten mensen met een migratieachtergrond uit de maatschappij worden geweerd om gemengde huwelijken te voorkomen (hetzij door gedwongen uitzetting of via een soort apartheid). En de geboortecijfers moeten omhoog, onder meer door vrouwen weer achter het aanrecht te dwingen en ze veel kinderen te laten baren. Al mag ik van Thomas als vrouw gelukkig nog wel autorijden. ‘Ik ben Ruben niet, hoor, haha!’

Maar algauw blijkt dat Forum niet de vernieuwingsbeweging is waar ze op hopen – zeker niet wanneer bekende gezichten als Annabel Nanninga en Derk-Jan Eppink worden aangetrokken, die ze niet eerder hebben gehoord over etno-nationalistische standpunten. Thomas twijfelt of Baudet niet stiekem toch een ‘bitterbalnationalist’ is, waarmee hij bedoelt: iemand die dweept met nationalisme (en de Nederlandse vlag op sociale media gebruikt), maar die niet de rassenleer durft aan te snijden en daarom beter bij de PVV zou passen. ‘Die opmerking over “homeopatische verdunning”, dat was de perfecte opmerking! Daar wordt hij dan op gepakt en vervolgens is hij daarvan onder de indruk. Ik ben lid van Forum voor Democratie, maar soms denk ik wel: waarom eigenlijk? Want als hij de goede dingen niet meer zegt en blind Israël steunt, dan kan ik net zo goed op de VVD of de PVV stemmen.’ Ook vindt Thomas het teleurstellend dat Baudet zich stilhoudt als de minister van Buitenlandse Zaken, Stef Blok (VVD), in 2018 onder vuur komt te liggen. Die heeft bij een bijeenkomst onder meer gezegd dat hij geen enkel land kent met een multiculturele of multi-etnische samenleving waar mensen vreedzaam met elkaar samenleven. En dat het in ‘onze genen’ zit dat we liever niet met onbekenden samenleven. Volgens Thomas heeft Baudet hier een uitgelezen kans gemist om Blok bij te vallen. ‘We hadden voor de grap onze profielfoto’s in die van Stef Blok veranderd en speelden zelfs met het idee om hem op een flyer voor een Erkenbrand-conferentie te zetten of hem als spreker uit te nodigen. Maar dan houdt Baudet gewoon z’n mond. Hij heeft zelfs niks op Twitter gezet.’

In 2019 zie ik op internet een video voorbijkomen van de speech van Freek Jansen, voorzitter van de jongerenafdeling van Forum voor Democratie. Opnieuw heb ik het idee dat ik mijn onderzoeksgroep hoor praten. Jansen haalt uit naar pornografie en Netflix, wat doet denken aan de neiging tot zelfpurificatie en alle andere uitspraken waarmee geïnterviewden zaken als porno, populaire cultuur en consumentisme bekritiseren. Door deze zaken zou het individu afgeleid worden van zijn primaire taak: het beschermen van zijn volk en het voortbestaan ervan. Ook heeft Jansen het over clown world, een term die in de alt- rightsubcultuur ook wordt gebruikt om aan te geven: de wereld is gek geworden, maar wij niet. En net als anderen in mijn onderzoek verwijst hij naar wodanisme. Zijn die verwijzingen allemaal toeval? Het lastige is dat Erkenbrand geen lidmaatschapsstructuur heeft. Het is dan ook veilig om voor de beweging actief te zijn, omdat je nooit kunt zeggen dat iemand ‘van Erkenbrand’ is. Ook in het kader van de ethische regels als onderzoeker moet ik de vraag laten varen of Jansen het alt-rightgedachtegoed aanhangt. Zelfs al zou ik erachter komen, dan nog mag ik vrij weinig met die informatie doen, de regel is immers: do no harm. Dat is ook waarom ik iedereen afraad om een dubbelrol van journalist en academisch onderzoeker aan te nemen, want in de loop van mijn onderzoek zit ik mezelf steeds meer in de weg. Wel kan ik met zekerheid zeggen dat rond 2017 mensen bij Forum actief waren die ook naar Erkenbrand- bijeenkomsten gingen. Dat blijkt ook wel wanneer eind 2020 op de site van Erkenbrand een blog verschijnt met de titel: Koosjerrechts: De implosie van FvD en wat we ervan kunnen leren. Daarin wordt ingegaan op de leegloop bij Forum, waar op dat moment kandidaat-Kamerleden, Statenleden en senatoren zijn vertrokken. Hun vertrek is een direct gevolg van onthullingen over gedweep met extreemrechts gedachtegoed en racisme in de appgroepen van de jongerenafdeling, waar Jansen niet tegen heeft opgetreden (hij royeerde alleen de klokkenluiders). Ook hebben opgestapte Forum-prominenten aan de pers verteld dat Baudet tijdens een etentje in Tiel antisemitische uitlatingen heeft gedaan. De auteur van het blog schrijft: ‘De conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat het infiltreren van rechts-populistische bewegingen een vruchteloze onderneming is. Deze bewegingen bieden ons weinig bewegingsruimte en zodra we onze eigen standpunten naar buiten brengen, ben je de rechts- populistische achterban net zo snel weer kwijt.’ De schrijver meent dat etno-nationalisten (al spreekt hij zelf van ‘volksnationalisten’) beter hun energie kunnen steken in het opbouwen van een sterke buitenparlementaire kracht in de vorm van een brede beweging. Maar dan publiceert Elsevier Weekblad begin 2021 appjes uit de appgroep van partijleden, inclusief Baudet, waarin racistische uitspraken werden gedaan. Thomas is er wel opgetogen over, zo mailt hij me. ‘In die appberichten zie je soms een glimp van het Forum waar veel mensen in eerste instantie voor vielen, wat ze groot had gemaakt en waarin ze zich onderscheidden van VVD en PVV. Een Forum dat je naar buiten toe niet vaak meer ziet. Ik denk wel dat Baudet wat van zijn authentieke zelf heeft teruggevonden nu de liberalen uit zijn eigen partij hem een mes in de rug hebben gestoken. Ik denk dat hijzelf diep vanbinnen geen bitterbalnationalist is en ben blij dat die vulgaire Nanninga en de rest van de liberalen weg zijn bij Forum. Liberalisme hadden we namelijk al genoeg in de Tweede Kamer.’ Toch schrijft Thomas te hopen dat er uiteindelijk nog een soort ‘GroenRechts’-alternatief komt: cultureel-conservatief met een groot hart voor de natuur. 10. HET GING IN DE TWEEDE KAMER GEWOON OVER DE RELATIE TUSSEN VOLKEREN EN IQ

Wat me het meest zal bijblijven van de gesprekken met etno-nationalisten is dat de grens tussen wat in het publieke debat wel en wat niet mag worden gezegd steeds verder hun kant op lijkt te schuiven. Zelfs al blijken politici als Trump en Baudet niet de leiders waar ze misschien op hopen, ze zien dat er een klimaat ontstaat waarin hun ideeën op zijn minst onderwerp van gesprek zijn – of dat nu positief of negatief is. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland. Zo zijn geïnterviewden behoorlijk opgetogen over het Tweede Kamerdebat dat in februari 2018 is gevoerd naar aanleiding van de uitspraken van Forum voor Democratie-lid Yernaz Ramautarsing over de relatie tussen volkeren en IQ. Het debat, aangevraagd door GroenLinks, is bedoeld om de uitspraken snoeihard te veroordelen. Maar dat punt gaat totaal voorbij aan de geïnterviewden in mijn onderzoek, die de ophef vooral als noodzakelijk paard van Troje zien. Luuk: ‘Het ging in de Tweede Kamer gewoon over de relatie tussen volkeren en IQ. Dat is zelfs Hans Janmaat nooit gelukt – als hij het ooit had willen proberen. Het zaadje is geplant. Alles wat je aandacht geeft groeit. Ik zie dit als een geweldige stap voorwaarts.’ Anderen geloven dat het wellicht nog even zal duren, maar dat ze in de toekomst de publieke opinie meer aan hun kant zullen hebben. ‘Als dat verzet tegen onze ideeën eindelijk begint te breken en de realiteit komt werkelijk binnen, dan zie je dat mensen heel erg snel gaan,’ legt Peter uit. ‘En dat ze heel erg snel ook denken van: wacht even, wat is hier aan de hand, joh? Dat ze wakker worden. De bekende rode pil, hè?’ Ook op een andere manier wordt de grens van wat kan worden gezegd steeds verder opgerekt. Etno- nationalisten omarmen de noemers die ze opgeplakt krijgen en spelen ermee. Door zelf labels als ‘nazi’, ‘fascist’, ‘rabiate witte man’ en ‘deplorable’ (ooit gebruikt door Hillary Clinton om Trump-supporters te omschrijven) als geuzennamen te adopteren willen ze hun politieke tegenstanders het gras voor de voeten wegmaaien. Ze zien het omarmen van beschuldigende termen als dé manier om politieke correctheid van zich af te schudden en ervoor te zorgen dat er een maatschappelijk klimaat ontstaat waarin mensen niet meer bang zijn om als rechts-extremist te worden beschouwd. Peter zegt critici een spiegel te willen voorhouden: ‘Ik ben heel uitgesproken. Maar zodra mensen iets horen wat nationalistisch klinkt, dan is het meteen: nazi, racist, antisemiet. Dan gaan anderen je buitensluiten en uitsluiten. Mensen zijn niet meer bereid om je te leren kennen, jouw beweegredenen en je diepere gedachten te leren kennen. Het gaat ze erom om mij schaakmat te zetten. En dan ben ík onverdraagzaam?’ Thomas: ‘Als mensen zeggen “Jij bent extreemrechts”, dan hoeven ze voor hun gevoel niet meer te luisteren. Maar ik vind het niet erg als mensen me zo noemen, dat is toch ook wel een beetje de tijdgeest die wij nu hebben. Het maakt niet zoveel meer uit. Ik ben geen nazi. Hoewel, als je mijn Twitteraccount ziet, dan zou je misschien denken van wel... Maar steeds meer mensen komen er vooral via internet achter dat er iets nieuws is. En dat bevalt veel mensen gewoon.’ Ook Twan zegt niet bang te zijn om met extreemrechts te worden geafficheerd: ‘We gaan naar een tijdperk waarin scheldwoorden als “nazi” of “racist” aan kracht verliezen. Vroeger konden linkse politici in het debat die kaarten nog weleens trekken om iemands geloofwaardigheid onderuit te halen, zoals bij Hans Janmaat is gedaan. Maar dat werkt niet meer op die manier.’ Zelf vindt hij het ook niet erg als mensen hem voor nazi of fascist uitmaken. ‘Prima, dan ben ik maar een nazi.’

Juist door labels te omarmen en uit te venten menen geïnterviewden onaantastbaar te zijn voor kritiek en stigmatisering door anderen. Toch is er grote schrik wanneer mensen worden ontmaskerd of dreigen te worden ontmaskerd. Hoewel ik zelf al begin 2017 in Elsevier Weekblad een verhaal over alt-right in Nederland heb geschreven (inclusief antisemitisme en gedachten ten aanzien van geweld), komt Erkenbrand pas echt onder een vergrootglas te liggen wanneer de Volkskrant in november 2017 in samenwerking met de antifascistische onderzoeksgroep Kafka een groot stuk publiceert: ‘Alt-right in Nederland. Hoe Erkenbrand zich opmaakt voor de strijd om een blanke natie’. Daarin worden prominenten met naam genoemd. Ook is de Volkskrant geïnfiltreerd in sommige chatkanalen en zijn gebruikers van bepaalde Twitteraccounts achterhaald, waaruit rijkelijk wordt geciteerd. Zo zou er door één kopstuk onder meer zijn gepocht over wapenbezit, messentrekkerij en bedreigingen. Sommige geïnterviewden zagen het wel aankomen dat het een keer fout zou gaan. Thomas: ‘Dit gaat gebeuren als je het zo aanpakt. Als je denkt dat je tientallen mensen van iets op de hoogte kan stellen, terwijl je die misschien een paar keer gezien hebt… Dat is gewoon niet slim. Op een gegeven moment zit je met meer dan honderd mensen in een appgroep. Dan weet iedereen jouw voornaam. Dat vind ik al veel. En als het gaat om bijvoorbeeld WhatsApp, dan hebben mensen vaak ook een achternaam, nummer en foto van je.’ Hij is zelf buiten schot gebleven, maar zegt wel steeds voorzichtiger te zijn geworden. Zo zal hij niet zo snel na een borrel gebruikmaken van Tikkie, want als hij geld overmaakt dan zien anderen toch weer zijn achternaam.

Voor de buitenwereld en op sociale media doet Erkenbrand luchtig over het artikel, met een houding van: niets aan de hand, mensen, gewoon doorlopen. Maar intern rommelt het, zo vertellen geïnterviewden. Niemand betwist de inhoud, al wordt er wel gemopperd dat het bol staat van aannames en morele oordelen van ‘linkse journalisten’ die niets van hun gedachtegoed begrijpen. Een aantal mensen haakt af en wil Erkenbrand alleen nog online blijven volgen, uit angst dat zij de volgende zijn die in de media zullen worden genoemd. Anderen blijven wel, maar vrezen de gevolgen voor een toekomstige carrière. ‘Ik droomde er altijd van om bij het ministerie van Buitenlandse Zaken te werken. Dat kan ik nu wel vergeten,’ zegt Ruben, doelend op het feit dat hij waarschijnlijk nooit door een eventueel veiligheidsonderzoek komt. ‘Ik dacht eerder al wel: met het pad waarop ik nu zit gaat een baan bij Buitenlandse Zaken waarschijnlijk niet lukken. Het artikel in de Volkskrant was wel het definitieve moment waarop ik dacht: ja, nou is het ook echt voorbij.’ Een ander, bekend om zijn jarenvijftigstandpunten als het gaat om de positie van de vrouw, besluit te stoppen omdat zijn vriendin niet wil dat hij ermee doorgaat. Eén kopstuk wordt eruit gezet vanwege zijn antisemitische, racistische en misogyne uitspraken, maar is binnen de kortste keren weer terug. Zijn terugkeer is geen weloverwogen beslissing, hij zeilt gewoon binnen bij de volgende borrel en geïnterviewden vertellen dat niemand het over zijn hart kan verkrijgen om hem weg te sturen. Algauw worden de door de Volkskrant gebruikte citaten vergoelijkt onder het mom ‘Hij was dronken’. Anderen ergeren zich aan zijn terugkeer: ‘Hij heeft Erkenbrand, dat we samen zorgvuldig hadden opgebouwd, echt beschadigd met zijn dronken gebral. Dat neem ik hem kwalijk.’ Luuk voelt zich na het artikel bespied, zeker wanneer zijn telefoon begint te haperen. Ook heeft hij eenmaal het idee dat hij wordt gevolgd wanneer hij met vrienden in de kroeg staat en een man en vrouw naast hem aan de bar gaan zitten. ‘Ze dronken thee en cola en zeiden verder niets. Het was tien uur op zaterdagavond, dus ik vond het vreemd. Ik heb m’n vrienden naar de kroeg ernaast gestuurd en ben zelf buiten blijven wachten. Vlak nadat wij naar buiten waren gegaan, verlieten zij ook de kroeg. Het was echt heel raar.’ Geïnterviewden vinden dat ze in het artikel wel heel erg zijn weggezet als types met snode plannen om de democratie te ondermijnen. Ruben beweert dat het nooit het doel was om invloed uit te oefenen. Als mensen al ergens actief waren – zoals bij Forum voor Democratie – dan deden ze dat op eigen initiatief en lag er geen plan aan ten grondslag. ‘Het ging ons vooral om onder elkaar zijn en meer is Erkenbrand eigenlijk nog steeds niet geworden. We zijn nog steeds alleen maar een groep jongens onder elkaar. Maar mensen zijn heel erg angstig geworden, want als ik dan op Twitter lees wat wij allemaal zouden zijn of zouden willen doen, dan denk ik: dit slaat ook helemaal nergens op.’ Ik houd me in, terwijl ik eigenlijk wil zeggen: ‘Het is toch best leerzaam om eens te ervaren hoe het is als mensen je een verborgen agenda toeschrijven die je helemaal niet hebt?’

Zelf krijg ik na het verhaal in de Volkskrant nog maar moeizaam contact. Op verzoeken om af te spreken wordt uiterst traag gereageerd. Waar ze tegenover mij eerst een zeer open houding hadden, overheerst nu wantrouwen. Artikelen en podcasts worden offline gehaald en mensen aan wier toewijding wordt getwijfeld worden eruit gezet. De onrust zorgt ook voor een verandering in leiderschap. De voorzitter doet een stap terug en draagt deze over aan een nieuwe kandidaat, maar die moet vertrekken nadat anderen hebben ontdekt dat hij biseksueel is. Sommige geïnterviewden vinden het erg dat hij weg moet vanwege zijn geaardheid, maar zeggen ook: ‘Als je moet kiezen tussen hem of de groep, dan wordt het toch de groep.’ Het laat zien hoe verstikkend de mentaliteit van etno-nationalisten is, waarbij altijd voor het collectief wordt gekozen en niet voor het individu. Wie niet in het opgelegde ideaal past van de witte hetero- alfaman mag er misschien nog wel bij, maar moet zo veel mogelijk zichzelf aanpassen aan de normen van de groep en kan sowieso geen leider zijn. De vertrokken biseksuele voorzitter besluit zelf een studiegenootschap op te zetten: Egidius. In de aankondigingsmail schrijft hij expliciet: ‘Net als Erkenbrand zal Egidius een studiegenootschap zijn in de lijn van Nieuw Rechts. Egidius zal zich echter tegenover homoseksuelen neutraal opstellen. Dat wil zeggen, geen “homopropaganda”, maar ook geen heksenjacht. Het enige doel dat ons absoluut bindt is de bloei van het blanke ras.’ Het genootschap zal nooit echt van de grond komen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de meeste etno-nationalisten ronduit ongelukkig worden van de eisen die ze aan zichzelf stellen als het gaat om bijvoorbeeld zelfstudie. Meer dan eens heb ik gedacht: man, kom achter die computer vandaan en leef je eens uit. Ga in plaats van de hele dag mensen in te delen volgens rassen naar een festival of zoiets. Daar word je vast gezelliger van. Ondertussen worstelen etno-nationalisten ook met de verstikkende idealen die ze zichzelf opleggen. Ze streven naar een samenleving waarin mensen hun eigen plek hebben en waarin iedereen volmaakt gelukkig is in een traditionele gezinsstructuur, volledig in harmonie met de natuur. Maar binnen die geïdealiseerde samenleving staat het niemand nog vrij om individuele keuzes te maken of af te wijken. Dat geldt net zo goed voor henzelf. Zo heeft een deel van de geïnterviewden absoluut geen kinderwens, maar vinden ze wel dat ze een groot gezin moeten stichten om de geboortecijfers een beetje omhoog te halen. En ergens vinden ze ook dat ze slechts een deel van zichzelf hoeven op te offeren, want het is natuurlijk wel de bedoeling dat hun (toekomstige) vrouw voor de kinderen zorgt en hen er niet mee lastigvalt. Sowieso moeten vrouwen zich ten dienste stellen van het voortbestaan van het volk, of ze nu willen of niet. Ook bij de etno-nationalisten heb ik in gesprekken regelmatig op mijn tong moeten bijten om niet uit mijn vel te springen. Zeker wanneer ik tegenover mannen zit die al lang bevochten zaken ter discussie willen stellen. Maar bij iedere geïrriteerde opmerking die ik erover maak, presenteren zij hun standpunt als een soort geintje waar ik niet zo moeilijk over moet doen en ben ik degene die geen humor heeft. Het is een geniepige gesprekstechniek. Eerst wordt iets als grapje gebracht, daarna is het een gedachteoefening en vervolgens wordt die gedachteoefening gebracht als een idee ‘waar natuurlijk niet iedereen het mee eens zal zijn maar dat wel moet worden besproken’. Het is mij volstrekt onduidelijk waarom iets als gedwongen deportatie van minderheden ‘bespreekbaar moet zijn’, maar ik word uiteraard in zo’n discussie al op voorhand gediskwalificeerd omdat ik een vrouw ben. Het agenderen van zulke onderwerpen gaat tegelijkertijd gepaard met anderen tot zwijgen willen brengen. Enerzijds moet alles zogenaamd bespreekbaar worden gemaakt en anderzijds krijgen politici, docenten en andersdenkenden die zich daartegen uitspreken te maken met een golf van online intimidatie, die zelfs kan overgaan in offline intimidatie – zoals het plakken van stickers op iemands voordeur om te laten weten dat bekend is waar ze wonen. Van alle activisten die ik gesproken heb vind ik de etno-nationalisten misschien nog wel het gevaarlijkst, omdat ze naast hun fantasieën over burgeroorlogen en Derde Wereldoorlogen heel subtiel alles ter discussie stellen, inclusief het intrekken van het vrouwenkiesrecht. En dan kunnen ze nog zo aardig zijn en vriendelijk overkomen, het blijven wolven in maatpakken.

ALLEEN MAAR AARDIGE MENSEN

Vanwege mijn belangstelling voor gesloten werelden en extremisme zette ik in 2015 een onderzoek op naar beweegredenen van radicaal- en extreemrechtse activisten. Daarvoor wilde ik me niet alleen baseren op het beeld dat ze uitdragen met hun acties, demonstraties en publicaties. Ik wilde juist weten wie de mensen erachter waren en dus volgde ik meer dan veertig activisten en interviewde hen over wie ze zijn, hoe ze actief zijn geworden, wat ze willen bereiken en waarom ze doen wat ze doen. Opvallend vaak stonden ze ervoor open om met me te praten. Dat verbaasde me, want ik heb meer dan eens in de media en in wetenschappelijke publicaties gelezen dat het zo’n moeilijk benaderbare groep is. Goed, bij het eerste contact stonden mensen heus niet altijd te juichen en achter sommigen moest ik twee jaar aan zitten, maar uiteindelijk was bijna iedereen bereid me een inkijkje in zijn leven te geven en ook zeer persoonlijke zaken met me te delen. Natuurlijk heb ik me vaak afgevraagd waarom ze meewerkten. Sowieso zijn veel activisten buitengewoon trots op wat ze doen en wilden ze me laten zien dat zíj degenen zijn die iets durven wat andere mensen niet durven. Daarnaast denk ik dat ze me ook toelieten omdat ze hoopten een ander beeld van zichzelf te geven dan je vaak in de media ziet. Geïnterviewden benadrukten telkens weer dat ze méér zijn dan die schreeuwende mensen bij demonstraties of schrijvers van boze teksten op internet. Dat ze het verschrikkelijk vinden dat ze worden neergezet als mensen die anderen haten, terwijl ze zelf van mening zijn dat hun activisme juist voortkomt uit een diepe liefde voor de eigen culturele of etnische groep. En ze vonden het ook wel interessant wat ik wilde doen, want zo vaak krijgen ze niet de kans om uitgebreid over zichzelf te vertellen. Het was ook fascinerend om de afgelopen jaren de zin en onzin te volgen die over radicaal- en extreemrechts werd gepubliceerd. Soms las ik een alarmistisch krantenbericht over een nieuwe groep, terwijl ik wist dat het om hooguit twee mensen ging. In andere gevallen las ik weer een academisch stuk over wat radicaal- en extreemrechtse activisten zou drijven, terwijl ik hoofdschuddend dacht: misschien moet deze kamergeleerde gewoon eens met mij mee om die mensen te spreken. Het is wonderlijk dat de dreiging die uitgaat van radicaal- en extreemrechts al tientallen jaren in Nederland wordt geagendeerd terwijl er zo’n enorme lacune is qua kennis en onderzoek – enkele positieve uitzonderingen met kleine onderzoeksgroepen daargelaten. En dat ik als journalist in mijn vrije tijd en op eigen initiatief uiteindelijk maar een groot onderzoek heb opgezet, voortkomend uit een ergernis over het feit dat er zo weinig over deze groep bekend is.

Terug naar de activisten. Hoewel ieder levensverhaal uniek is, waren er in de levenslopen van geïnterviewden ook duidelijke overeenkomsten en gemene delers. In mijn onderzoek kwam ik vijf verschillende typen activisten tegen, die deels zijn gebaseerd op eigen observaties en deels op bestaand wetenschappelijk onderzoek.5 Deze typen zijn geen uitgewerkte psychologische profielen, maar activisten hebben wel allemaal eenzelfde soort levensweg afgelegd voor zij zich aansloten bij radicaal- en extreemrechts. Natuurlijk verwachtte ik dat er mensen tussen zouden zitten die politieke veranderingen willen. En dus was ik niet verbaasd dat ik bij de openlijke straatactivisten (1) Rechtvaardigheidszoekers en (2) Politieke Zoekers aantrof, die door hen waargenomen onrecht aan de kaak willen stellen. Rechtvaardigheidszoekers voelen zich in de steek gelaten door de overheid en zijn boos, maar weten door sociale en politieke machteloosheid niet hoe ze de door hen gesignaleerde problemen zouden kunnen agenderen. Politieke Zoekers weten daarentegen wél hoe de politieke weg moet worden bewandeld, alleen raken zij dusdanig teleurgesteld in politieke oplossingen dat ze zich tot radicaal- en extreemrechts wenden in de hoop op bredere steun. Ook was het weinig verrassend dat er zowel provocateurs als meelopers zijn binnen de beweging. Met name bij de neonazi’s en de mensen die aanvankelijk binnen een racistische (jeugd)subcultuur actief waren geworden, zag ik relatief veel (3) Spanningzoekers en (4) Sociale Zoekers. Voor Spanningzoekers begint het activisme met een lage zelfbeheersing en provocatief gedrag in hun tienerjaren. Daardoor denken ze al op jonge leeftijd in termen van strijd, geweld en wij-tegen-zij. Sociale Zoekers willen iemand helpen die ze al kennen, rollen erin voor ze er erg in hebben en gaan overal heen waar ze met open armen worden ontvangen – dus óók naar neonazigroepen. Maar het heeft me verrast dat er ondanks deze onderlinge variatie aan activisten nog behoefte was aan een niche voor activisten die zich zowel qua gedachtegoed als persoonlijkheid niet thuis voelden binnen het bestaande landschap. Gedurende mijn onderzoek zag ik vanaf 2016 de opkomst van meer heimelijke activisten binnen de alt-rightsubcultuur, met daarbinnen voornamelijk (5) Ideologische Zoekers voor wie het activisme een ultieme vorm van zelfverwezenlijking is. Voordat zij actief worden bij radicaal- en extreemrechts hebben ze met name online al een lange ideologische zoektocht afgelegd om hun racistische en anti-egalitaire denkbeelden te rechtvaardigen.

In de media gaat de aandacht vaak uit naar degenen die het meest zichtbaar zijn, wat doorgaans degenen zijn die vooraan bij demonstraties staan te schreeuwen en geweld niet uit de weg gaan (en soms zelfs initiëren). Ik snap dat deze demonstranten tot zorgen leiden omdat ze het meest opvallen. Maar persoonlijk denk ik dat juist deze activisten nog wel succesvol kunnen worden losgeweekt van de beweging, onder meer door hen te helpen met het oplossen van problemen waar ze zich over opwinden, zoals huisvesting en het vinden van een baan. En misschien nog wel belangrijker, met het aanbod van een alternatief sociaal netwerk. Maar wanneer het gaat om een eventuele dreiging van een terroristische aanslag van het kaliber Christchurch (2019), dan maak ik me om de schreeuwers en reldemonstranten niet zo’n zorgen. Het zijn eerder de stille eenlingen in de periferie van de radicaal- en extreemrechtse scene waar ik een zeer onbestemd gevoel bij heb. Die last hebben van politiek ongeduld en die spelen met het idee dat ze namens een grote groep gelijkgestemden geweld moeten gaan gebruiken. Die met het plegen van een aanslag naar een rassenoorlog streven, waarna bestaande sociale structuren omver worden geworpen en een ineenstorting van de samenleving volgt. Ook de Noorse Anders Breivik had voorafgaand aan zijn aanslag in 2011 in Oslo en op Utøya interesse in radicaal- en extreemrechts getoond. Maar uiteindelijk besloot hij dat hij meer effect kon hebben wanneer hij zelf een aanslag zou plegen. Deels om een statement te maken, deels om te verhinderen dat de jeugdafdeling van de Arbeiderspartij een nieuwe generatie linkse politici zou voortbrengen en deels om andere extremisten te inspireren hetzelfde te doen. Nu ik zelf het radicaal- en extreemrechtse landschap heb leren kennen, vrees ik niet meer zozeer de openlijke neonazi’s die in het weekend samen bier drinken. Ik vrees ook niet de jongens die in app- groepen opscheppen over aanslagplannen en wapenbezit, want daarvan hebben we inmiddels twee arrestaties gehad omdat ook opsporingsdiensten bleken mee te lezen. Ik vrees juist die ene fictieve drieënveertigjarige Ideologische Zoeker. Die weliswaar een hypotheek en een vaste baan heeft, maar die nog steeds droomt van het gedwongen deporteren van migranten, ondertussen schietlessen neemt en verder niet opvalt. Zo iemand van wie zijn buren later zullen zeggen: dit hadden we nooit verwacht, het was zo’n aardige vent. En zelfs al zou de overheid hem wel in beeld hebben, wat zou je kunnen doen? Het hebben van gedachten en het nemen van schietlessen is niet strafbaar. Ik ben gelukkig niet de aangewezen persoon die zich met dit soort kwesties moet bezighouden. Maar ik hoop wel dat beleidsmakers en professionals door dit boek meer inzicht krijgen in de onderlinge variatie aan activisten en hun bijbehorende beweegredenen en levensverhalen.

Dan tot slot nog iets over mijn eigen indrukken van de afgelopen jaren. Ik kan niet ontkennen dat ik regelmatig verrast was. Zo heb ik voor het merendeel van de activisten ronduit bewondering gekregen vanwege hun inzet en doorzettingsvermogen. Ieder weekend weer posters maken, folders in brievenbussen doen, demonstreren of iets bezetten, terwijl ze zelf eigenlijk niet geloven hun doel ooit te zullen bereiken. En toch gaan ze door, soms vanwege de gezelligheid maar nog vaker vanuit een bepaald plichtsbesef of idee dat ze niet mogen opgeven. Ik heb tijdens mijn onderzoek ook vaak gedacht: het is allemaal niet zo eng en met de meeste geïnterviewden kun je prima een gesprek voeren. Maar als ik dan ’s avonds laat een bandje zat uit te tikken of een interview teruglas, kreeg ik er buikpijn van. Ook heel aardige en doodnormale mensen kunnen buitengewoon onverdraagzame ideeën hebben. Mensen kunnen heel vriendelijk en gedreven zijn en tegelijkertijd verlangen naar een samenleving waarin geen ruimte is voor (in willekeurige volgorde) moslims, Joden, LGBTI+’ers, mensen met een migratieachtergrond, andersdenkenden en/of iedereen die ook maar een beetje afwijkt van het ideaal. Het aantal radicaal- en extreemrechtse activisten dat zich actief in het publieke domein begeeft voor een demonstratie, actie, borrel of lezing, bleek vele malen kleiner dan ik dacht: hooguit honderdvijftig tot tweehonderdvijftig personen. Maar hun invloed is groot. Sowieso kunnen ze zichzelf via internet en de media veel groter maken dan ze zijn. Daarnaast lijken ze talrijker doordat ze er tegenwoordig in slagen om pragmatische samenwerkingen aan te gaan met boze burgers, hooligans en complotdenkers met wie ze anti-overheidsstandpunten delen. Deze samenwerkingsverbanden leveren geen blijvende aanwas op, maar laten wel zien dat steeds minder mensen bang zijn om met radicaal- en extreemrechts te worden geassocieerd. Wanneer er een gezamenlijk doel is, dan overheerst pragmatisme en is een samenwerking met radicaal- en extreemrechts een serieuze optie terwijl dit twintig jaar geleden ondenkbaar was. Waar radicaal- en extreemrechtse activisten twintig jaar geleden te maken kregen met stigmatisering, hebben ze nu een omgeving die hen op zijn minst gedoogt en hen zelfs eerder aanmoedigt dan ontmoedigt. Ook ik heb me vaak afgevraagd hoe dat kan, maar uiteindelijk is er maar één conclusie die ik kan trekken: we zijn als samenleving meer gewend geraakt aan radicaal- en extreemrechtse standpunten omdat de retoriek de afgelopen twintig jaar op dagelijkse basis onze levens is binnengedrongen. Een aanzienlijk deel van de standpunten van de geïnterviewden is al lang onderdeel van het maatschappelijke debat geworden. Daarbij is de grens steeds verder opgeschoven als het gaat om wat iemand kan zeggen zonder maatschappelijk te worden uitgekotst. Of zoals voormalig CP’86-voorman Martijn Freling in 2016 over het Wilders-proces tegen het AD zei: ‘Wilders gaat veel verder dan wij toen. Wij zeiden alleen dat we niet méér buitenlanders wilden, hij zegt dat hij er mínder wil.’ Geïnterviewden concluderen opgetogen dat hun standpunten steeds gangbaarder zijn geworden en dat ze het tij mee hebben. In de Tweede Kamer is inmiddels gedebatteerd over de vermeende relatie tussen volkeren en IQ, minister Stef Blok blijkt op een besloten bijeenkomst te hebben gesuggereerd dat verschillende volkeren niet kunnen samenleven en voormalig VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff heeft plannen de wereld in geslingerd om mensen uit probleemwijken zwaarder te straffen. Tot zover het gelijkheidsbeginsel. Het aantal schandalen over racistische bagger in appgroepen van Forum voor Democratie en de jongerenafdeling is onderhand niet meer bij te houden, maar dat blijkt toch nog acht zetels op te leveren. En de PVV is bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 de derde partij geworden met een programma vol anti-islamstandpunten. Kortom, radicaal- en extreemrechts ziet overal zijn standpunten terug, al is het soms in afgezwakte vorm of ongemerkt verkondigd door iemand die liever ver bij hen vandaan blijft. Tegelijkertijd zag ik gedurende dit onderzoek ook in mijn directe omgeving de afgelopen jaren een soort onverschilligheid die me niet eerder was opgevallen. Want die ene politicus had het vast niet zo bedoeld, aldus een familielid. En die ene buurman met bedenkelijke opmerkingen op dat verjaardagsfeest was volgens andere aanwezigen gewoon een heel gezellige kerel, die was heus niet extreemrechts. En die brandbom naar de moskee in Enschede was toch vooral een knullig uitgevoerde dronkemansactie? Ik vind het zorgelijk dat ik om me heen zie dat bepaalde standpunten of acties niet meer worden herkend als radicaal- en extreemrechts. Daarom zou ik graag zien dat dit boek ook aanzet tot een maatschappelijk debat over het morele kompas van onze samenleving. Ik zeg niet dat al mijn geïnterviewden in een sociaal isolement moeten worden geduwd of dat ze maatschappelijk moeten worden uitgekotst. Maar ik hoop wel dat er meer bewustwording komt over wat de implicaties zijn van hun standpunten en dat ze in hun denken een grens overschrijden. Je kunt je namelijk ook druk maken over kindhuwelijken zonder te roepen dat een hele bevolkingsgroep dan maar het land uit moet, om maar een voorbeeld te noemen. Radicaal- en extreemrechts is er heer en meester in geworden om de eigen ideeën te presenteren als volstrekt normale standpunten en interessante gedachte-oefeningen. Ook bij mij duurde het even voor ik het volle besef had wat de implicaties zijn van hun denkbeelden. Geïnterviewden vormen een bonte verzameling van personen als het gaat om denkbeelden, actiemethoden en uitingsvormen. Maar in de basis delen ze hetzelfde principe: ze streven naar een homogene samenleving die dusdanig ver wordt doorgetrokken dat er geen plek meer is voor individuen die weigeren zich daaraan te onderwerpen. Ze willen een gelijkvormige samenleving waarin iedereen dezelfde cultuur en/of etniciteit heeft. Ze dromen van een Nederland waarin geen ruimte meer is voor mensen die anders (willen) zijn. En dat is niet het Nederland waarin ik zelf zou willen leven. 5. Voor de wetenschappelijke onderbouwing hiervan verwijs ik naar mijn proefschrift Van actie tot zelfverwezenlijking. Routes van toetreding tot radicaal- en extreemrechts (2021), dat door de Universiteit Leiden online is gepubliceerd en voor iedereen toegankelijk is. BEGRIPPENLIJST

Alt-right Alt-right is een verzamelnaam voor zowel etno-nationalisten als raciaal nationalisten die losjes een online (internationaal) netwerk vormen. De online alt-rightsubcultuur is vanaf 2013 voortgekomen uit een netwerk van Engelstalige blogs en websites waar onder meer libertariërs, identitairen, nationalisten, fascisten en nationaalsocialisten elkaar vonden.

Blood & Honour Blood & Honour is een internationale neonazigroep die ook in Nederland een afdeling heeft. Daarbinnen staat de eigen subcultuur centraal, inclusief uniforme kledingstijl, een voorliefde voor (skinhead)muziek en de levenswijze van skinheads.

Centrum Democraten Radicaal- en extreemrechtse politieke partij (1984-2002) die op haar hoogtepunt drie zetels in de Tweede Kamer had. De Centrum Democraten zijn vaak als antidemocratisch weggezet, maar waren dat niet. Wel waren ze antimigratie en meenden ze dat er in Nederland een ‘anti-Nederlanderbeleid’ werd gevoerd.

CP’86 Radicaal- en extreemrechtse politieke partij (1986-1998) kwam net als de Centrum Democraten voort uit de Centrumstroming. In de jaren negentig werd deze partij nieuw leven ingeblazen door jongeren van de NVU. Regelmatig kwamen leden en het bestuur in aanraking met justitie, onder meer vanwege racistische uitlatingen. In 1997 werd CP’86 veroordeeld als criminele organisatie en in 1998 volgde een verbod.

Cultuurnationalisme Radicaal- en extreemrechtse stroming met als voornaamste standpunt dat de islam nooit samen kan gaan met de westerse cultuur en maatschappij. Om die reden zijn cultuurnationalisten sterk voorstander van assimilatie, wat inhoudt dat nieuwkomers hun cultuur en wortels moeten opgeven en de nieuwe cultuur omarmen.

DTG DTG staat voor Demonstranten Tegen Gemeenten, al wordt ook wel gezegd dat het aanvankelijk stond voor Dolphia Terror Group. DTG begon in 2015 in de Enschedese wijk Dolphia met demonstreren tegen de komst van een asielzoekerscentrum en breidde al snel uit naar andere steden. In 2016 viel de groep uit elkaar.

Etno-nationalisme Aanhangers van het etno-nationalisme vinden dat elk volk een eigen geografisch grondgebied moet hebben. Om etnische diversiteit te behouden, moeten verschillende etnische groepen niet met elkaar samenleven en geen gemengde relaties aangaan. Dit is volgens etno-nationalisten de enige manier waarop unieke culturen en karakteristieken kunnen voortbestaan.

Identitair Verzet Identitair Verzet is een in 2012 opgerichte Nederlandse actiegroep die zichzelf presenteert als anti-islam, maar die ook etno-nationalisten in de gelederen heeft. Identitair Verzet voelt zich verbonden met de pan- Europese Identitaire Beweging, maar opereert wel anders. Zo kiest Identitair Verzet in Nederland eerder voor kleine acties zoals bezettingen dan dat zij streeft naar een bredere beweging.

Nederlandse Volks-Unie De Nederlandse Volks-Unie (NVU) werd in 1971 opgericht als politieke partij en deed meerdere malen mee aan de verkiezingen, maar haalde nooit een zetel. Hoewel de NVU zichzelf als volksnationalistisch of etno- nationalistisch presenteert, heeft ze altijd neonazi’s aangetrokken. Volgens de AIVD streeft de NVU naar de oprichting van een eenpartijstaat in Nederland, naar het NSDAP-model.

Pegida Nederland Pegida Nederland werd in 2015 naar Duits voorbeeld opgericht en presenteert zichzelf als anti- islamprotestgroep. Aanvankelijk wist Pegida ruim honderdvijftig demonstranten te trekken, maar dat aantal daalde algauw.

Raciaal nationalisme Aanhangers van het raciaal nationalisme, vaak neonazi’s of white supremacists, vinden het witte ras superieur en streven naar een totalitair systeem. Ze menen dat het witte ras ook over andere (inferieure) rassen zou moeten heersen en vinden in sommige gevallen zelfs dat andere rassen mogen worden gedeporteerd of uitgeroeid.

Skinheads Jeugdsubcultuur die in de jaren zestig opkwam. Vanaf eind jaren zeventig was er een nieuwe opleving te zien, waarbij een deel van de skinheads zich aansloot bij neonazistische groeperingen. Sindsdien zijn de neonazicultuur en de skinheadcultuur min of meer synoniem aan elkaar.

Volksnationalisme Zie etno-nationalisme

Voorpost Voorpost is een volksnationalistische organisatie die streeft naar een staat waarin Nederland, Vlaanderen en een deel van Noord-Frankrijk worden samengevoegd vanwege hun gedeelde taal en historie. Deze geïdealiseerde staat is er alleen voor mensen van wie families al generaties lang in Nederland wonen (inclusief witte boeren in Zuid-Afrika, die ook tot de eigen groep worden gerekend). DANKWOORD

Dit boek was er niet gekomen zonder de openheid en bereidheid van de geïnterviewden om buitengewoon veel met me te delen. Ik ben jullie dankbaar voor de tijd en moeite die jullie hebben genomen om me een inkijk in jullie levens te geven. We waren het zelden eens, maar het waren altijd bijzondere gesprekken. Ook wil ik mijn promotor Edwin Bakker bedanken. Maar bovenal is mijn copromotor Jelle van Buuren van onschatbare waarde geweest. Op de meest vreemde tijdstippen was je beschikbaar voor raad en wist je steevast de rode draad terug te halen wanneer ik die zelf kwijt was. Veel dank ook aan het team van Das Mag (Daniël, Marscha, Bowi en alle anderen) dat jullie zo snel en zonder enig voorbehoud ja zeiden tegen dit boek en dat onze samenwerking soepel verliep. En dan was het nog gezellig ook! Niets dan hartjes voor jullie! In de afgelopen jaren ben ik in de gelukkige omstandigheid geweest dat ik heb mogen werken met mensen die me op alle manieren hebben geïnspireerd en gefaciliteerd. Dank aan de redacties van Elsevier Weekblad, Vrij Nederland, RTL Z, collega’s van het ministerie van Justitie en Veiligheid, het team van TerInfo en in het bijzonder Beatrice de Graaf (Universiteit Utrecht), het Security History Cluster (Universiteit Utrecht) en Marije Meines (Radicalisation Awareness Network). Op journalistiek vlak ben ik veel dank verschuldigd aan Gertjan van Schoonhoven, die ruim vijf jaar lang mijn chef bij Elsevier Weekblad was. Je leerde me opnieuw naar de wereld kijken, overtuigde me ervan dat mijn observaties ertoe deden en ook na mijn vertrek bij Elsevier sta je nog altijd voor me klaar zonder daar ooit iets voor terug te vragen. Dank dat ik je protegee mocht zijn, maar nog meer dank voor je vriendschap. Ook wil ik mijn vriendinnen en vrienden bedanken voor het niet-met-hun-ogen-rollen als ik wéér over mijn onderzoek begon, in het bijzonder Sophie, Rianne, de Decembermama’s, Nadeem, Tom, Wester, Gert Jan, Annelies, Cath en Analucia. Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aan mijn familie, in het bijzonder mijn ouders. Jullie hebben me altijd gesteund, maar jullie zullen je ook regelmatig hoofdschuddend hebben afgevraagd waar ik me nú weer in had gestort (of zoals mijn moeder het een keer verwoordde: ‘Kun je niet gewoon bij de Libelle gaan werken?!’). Maar het meest dankbaar ben ik nog wel voor mijn man Nick. Sowieso heeft dit boek me doen realiseren dat er wat emancipatie betreft nog een wereld te winnen valt (looking at you, Erkenbrand) en des te fijner was het dat zulke zaken thuis totaal geen issue waren. Dat neemt niet weg dat het een krankzinnig plan is om zes jaar lang fulltime te werken, twee kinderen te krijgen én in de weekenden en avonduren nog een proefschrift en een journalistiek boek te schrijven. Ik heb het vaak laten afweten als er weer eens een activist belde, maar ik beloof je: vanaf nu nog maar één baan! En tot slot ook dank aan onze kinderen Ties en Suze, die er eerst in mijn buik en later in mijn hart altijd bij waren. LITERATUURLIJST

AIVD (2010), Afkalvend front, blijvend beladen. Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. AIVD (2018), Rechts-extremisme in Nederland, een fenomeen in beweging, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Berntzen, L.E. (2018), The Anti-Islamic Movement: Far Right and Liberal?, Florence: European University Institute. Billig, M. (1978), Fascists: A Social Psychological View of the National Front, Londen: Academic Press. Bjørgo, T. (1997), Racist and Right-Wing Violence in Scandinavia. Patterns, Perpetrators, and Responses (diss. Universiteit Leiden). Blee, K.M. (2002), Inside Organized Racism: Women in the Hate Movement, Berkeley: University of California Press. Blom, J.H.C. (1983), In de ban van goed en fout? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland. Rede: Octaro, Bergen. Bos, K. van den, Loseman, A. & B. Doosje (2009), Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme: onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen, Den Haag: WODC. Bouw, C., Donselaar, J.G. van & C. Nelissen (1981), De Nederlandse Volks-Unie. Portret van een racistische splinterpartij, Bussum: Wereldvenster. Carter, E. (2005), The Extreme Right in Western Europe: Success or Failure?, Manchester: Manchester University Press. Demant, F., Slootman, M., Buijs, F. & J.N. Tillie (2008), Teruggang en uittreding: processen van deradicalisering ontleed, Amsterdam: IMES. De Waele, M. (2016), Angry White Rebel? Study on the Mechanisms and Processes of Participation in Extreme-Right Groups, Gent: Universiteit van Gent (diss.). Donselaar, J. van (1991). Fout na de oorlog. Fascistische en racistische organisaties in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker (diss.). Donselaar, J.G. van (1995), De staat paraat? De bestrijding van extreemrechts in Europa, Amsterdam: Babylon/De Geus. Feddes, A., Nickolson. L. & B. Doosje (2015), Triggerfactoren in het radicaliseringsproces, Universiteit van Amsterdam: Expertise- unit Sociale Stabiliteit. Gielen, A.J. (2008), Radicalisering en identiteit. Radicale rechtse en moslimjongeren vergeleken, Amsterdam: Amsterdam University Press. Goodwin, M.J. (2011), New British Fascism, Rise of the , New York: Routledge. Gurr, T.R. (1970), Why Men Rebel, Princeton: Princeton University Press. Holsteyn, J. van & C. Mudde (1998), Extreem-rechts in Nederland, Den Haag: SDU. Homan, M. (2006), Generatie Lonsdale, Antwerpen: Houtekiet. Jacobs, D. & S. Rummens (2003), ‘“Wij zeggen wat ù denkt”. Extreem-rechts in Vlaanderen en nieuw radicaal-rechts in Europa’, in: Krisis, tijdschrift voor empirische filosofie, Vol. 4, No. 2, p. 51-59. Kimmel, M. (2007), ‘Racism as an adolescent male rite of passage: Ex-nazis in Scandinavia’, in: Journal of Contemporary Ethnography, Vol. 36, No. 2, p. 202-218. Klandermans, P.G. & N. Mayer (Eds.) (2006), Extreme Right Activists in Europe. Through the Magnifiying Glass, London: Routledge. Linden, A. (2009), Besmet. Levenslopen en motieven van extreemrechtse activisten in Nederland, Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam (diss.). Mudde, C. (1996), ‘The War of Words: Defining the Extreme Right Party Family’, in: West European Politics, Vol. 19, No. 2, p. 225-248. Mudde, C. (2000), The Ideology of the Extreme Right, Manchester: Manchester University Press. Mudde, C. (2017) (Eds.), The Populist Radical Right: A Reader, Londen: Routledge. N C T V (2018), De golfbewegingen van rechts-extremistisch geweld in West-Europa. Aard, ernst en omvang van de rechts- extremistische geweldsdreiging in West-Europa, inclusief Nederland, Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie. Pilkington, H. (2016), Loud and Proud: Passion and Politics in the English Defence League, Manchester: Manchester University Press. Pennings, P. & K. Brants (1985), Rechts-extreme jongeren. Theorie en praktijk van politiek randgedrag, Universiteit van Amsterdam: Vakgroep Collectief Politiek Gedrag. Ravndal, J. (2017), Right-Wing Terrorism and Violence in Western Europe: A Comparative Analysis, Oslo: University of Oslo (diss.). Valk, I. van der, Wagenaar, W. & F. Demant (2010), Monitor Racisme en Extremisme: In en uit extreemrechts, Amsterdam: Anne Frank Stichting/Universiteit Leiden Vetten, J. de (2016), In de ban van goed en fout. De bestrijding van de Centrumpartij en de Centrumdemocraten (1980-1998), Amsterdam: Prometheus. Windisch, S., Simi, P., Blee, K. & M. DeMichele (2018), ‘Understanding the Micro-Situational Dynamics of White Supremacist Violence in the United States’, in: Perspectives on Terrorism, Vol. 12, No. 6, p. 23-37. Witte, R. (2010), Al eeuwenlang een gastvrij volk. Racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland (1950-2009), Amsterdam: Aksant University Press. OVER DAS MAG

Das Mag Uitgevers is in 2015 opgericht omdat we vonden dat er in de boekenwereld een hoop beter, mooier en eerlijker kon. De missie van Das Mag: minder boeken uitgeven, met meer aandacht. Inmiddels zijn we de trotse uitgever van o.a. Lize Spit, Thomas Rueb, Jelle Brandt Corstius, Maartje Wortel, Bregje Hofstede, Brian Elstak, Frank Heinen en Saskia de Coster. Ook zijn we bekend van ons jaarlijkse Zomerkamp en de podcast Boeken FM.

Wil je op de hoogte blijven van onze grootse plannen? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief: dasmag.nl/nieuwsbrief The license to this eBook belongs to you. This eBook can be read on Mac or PC computers, eReaders, tablets, and mobile phones.

(Re)selling, distributing, (sub)licensing, renting, leasing or otherwise assigning or transferring any rights in or to the license or this eBook, or reproducing, publishing, broadcasting or making this eBook or any portion of it available to any third party otherwise is strictly prohibited.

This eBook is watermarked with traceable information that identifies you as the owner of the license, as a security measure in the event of misuse.

Enjoy your eBook!