datum : 9 augustus 2018 Windpark Neeltje-Jans 2 B.V. uw brief van : t.a.v. de heer M. Jansen uw kenmerk : Postbus 101 ons kenmerk : SXO36929426 3980 CC Bunnik behandeld door : Karin Rewijk- Labruyere doorkiesnummer : 0118-555 228 afdeling : Dienstverlening

Onderwerp: het oprichten van een windpark Vluchthaven Neeltje Jans Zaaknummer: VH-2018-0121

Geachte heer Jansen,

Op 8 maart 2018 vroeg u een omgevingsvergunning voor het oprichten en exploiteren van een windpark Vluchthaven Neeltje Jans. De locatie is: nabij Hoogh Plaetweg te Vrouwenpolder.

De kadastrale gegevens zijn: gemeente , kern Veere, sectie V, nummer 84. Hierover berichten wij u het volgende.

Besluit Wij hebben besloten u de gevraagde vergunning te verlenen. De vergunning geldt voor de volgende activiteit(en) zoals genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: a. het bouwen van 3 windturbines NJ1 t/m NJ3 (art. 2.1 lid 1 onder a). Deze vervangen 3 bestaande windturbines. b. het aanleggen van parkbekabeling, schakelstation, toegangswegen en kraanopstelplaatsen (art. 2.1 lid 1 onder b) c. het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting, te weten Windpark Vluchthaven Neeltje Jans (art. 2.1 lid 1 onder e) correspondentie-adres: tel.: 0118-555444 BNG: 285074571 bezoekadres: Postbus 1000 fax: 0118-555433 IBAN: NL73BNGH0285074571 Traverse 1 4357 ZV Domburg e-mail: [email protected] BIC: BNGHNL2G Domburg 2

De bijgevoegde gewaarmerkte stukken zijn onderdeel van de vergunning. In bijlage 1 leest u beschreven hoe wij tot dit besluit zijn gekomen.

Voorschriften Voor deze vergunning gelden voorschriften. Deze staan in bijlage 2. Leest u deze voorschriften zorgvuldig door. Houdt u zich tijdens de uitvoering van het project aan deze voorschriften.

Nog in te dienen gegevens De gegevens die u bij de aanvraag indiende zijn voldoende om de vergunning te verlenen. Er zijn ook gegevens die later mogen worden ingediend. Dit is bij deze vergunning het geval. De omschrijving van die gegevens staat in bijlage 3. Levert u deze gegevens ten minste 3 weken voordat u met het betreffende onderdeel begint, bij ons aan. Dit voorkomt oponthoud tijdens de uitvoering.

Wanneer mag u beginnen met de werkzaamheden? Deze vergunning treedt in werking 6 weken nadat deze ter inzage is gelegd. Dit betekent dat u niet direct gebruik mag maken van de vergunning. Het volgende geldt: binnen deze periode kunnen belanghebbenden beroep instellen. Ook kan de voorzieningenrechter gevraagd worden het besluit te schorsen. Het is mogelijk dat wij dan een nieuw besluit moeten nemen. De vergunning kan dan alsnog worden gewijzigd of geweigerd. U mag pas gebruik maken van de vergunning na deze 6 weken of nadat de rechter over een eventueel ingediend verzoek tot schorsing heeft beslist. Bezwaar maken of verzoeken om schorsing heeft namelijk geen zin als de werkzaamheden al zijn uitgevoerd.

Leges Er zijn kosten verbonden aan het in behandeling nemen van de aanvraag voor deze omgevingsvergunning. Deze kosten worden leges genoemd. De leges zijn gebaseerd op de legesverordening. Deze vindt u op www.veere.nl. U krijgt de factuur binnenkort toegestuurd.

Bent u het niet eens met dit besluit of een gedeelte hiervan? U en andere belanghebbenden kunnen een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA Den Haag), zoals vermeld aan de onderzijde van deze beschikking. Uitgebreide informatie vindt u op onze website www.veere.nl. Voor meer informatie kunt u ook contact met ons opnemen. U kunt hiervoor bellen met Karin Rewijk-Labruyère, beleidsmedewerker omgevingsrecht Dienstverlening (0118) 555228.

Met vriendelijke groet, Burgemeester en wethouders van Veere, namens het college, hoofd afdeling Dienstverlening,

Madeleine van Kempen-Huizinga

3

Als we er telefonisch niet uitkomen dan kunt u binnen zes weken na het ter inzage leggen van dit besluit een beroepschrift aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sturen. Dit kan ook digitaal via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht met behulp van een DigiD code. De Raad van State brengt hier kosten voor in rekening. Het beroepschrift moet zijn ondertekend en bevat minimaal de volgende onderdelen: de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht en de reden van het beroep. Het beroepschrift moet binnen de daarvoor gestelde termijn door de Raad van State zijn ontvangen. Stuurt iemand anders namens u een beroepschrift in? Stuur dan een volmacht mee. Als beroep wordt ingediend kan, als het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, ook een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het adres is: Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De Raad n State brengt hiervoor kosten in rekening.

4

Bijlage 1. Voorbereiding van deze beschikking. Hieronder leest u hoe wij tot ons besluit zijn gekomen. De gebruikte afkortingen zijn: Wabo : Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Bor : Besluit omgevingsrecht Procedure (hoofdstuk 3 Wabo) Wij hebben dit besluit voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

Artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in de mogelijkheid om bij besluit van de gemeenteraad besluiten te coördineren, als de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid dit wenselijk maakt. De gemeenteraad van Veere heeft op 18 april 2017 voor het optimaliseren van windparken op en rondom de een coördinatiebesluit als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen. Dit besluit bevat de volgende onderdelen: -het opstellen van een partiële herziening van het bestemmingsplan en -de omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en andere activiteiten te verrichten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving voor zover de gemeente het bevoegd gezag is. Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad een nieuw coordinatiebesluit vastgesteld waarin aan de coordinatieregeling de activiteiten voor de omgevingsvergunningen en –ontheffingen op grond van de wetten Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Waterwet en Wet natuurbescherming zijn toegevoegd.

Ter inzage legging Het ontwerp van dit besluit lag ter inzage van 29 maart 2018 tot en met 9 mei 2018. Een ieder was in de gelegenheid een zienswijze in te dienen. Wij ontvingen 6 zienswijzen. Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar het opgestelde zienswijzenrapport “Ontwerp bestemmingsplan Neeltje Jans 1e herziening, corsanr. 18B.02515 met de daarbij behorende bijlagen corsanr. 18B.02354, 18B.02355 en 18B.02516).

Advies en verklaring van geen bedenkingen (paragraaf 2.5 Wabo en hoofdst. 6 Bor) De Commissie ruimtelijke kwaliteit adviseerde positief over uw aanvraag.

Overwegingen (paragraaf 2.3 Wabo) Wij hebben de aanvraag getoetst aan de volgende regels: Activiteiten bouwen aanleggen en het afwijken van de regels van ruimtelijke ordening

Bestemmingsplan (i.c.m. bouwen) Het perceel adresgegevens ligt in het bestemmingsplan Neeltje Jans en heeft de bestemming Water. Ook zijn de gebiedsaanduidingen ‘windturbine’ en ‘opslag’ van toepassing. Alle hierna genoemde artikelnummers betreffen het bovengenoemde bestemmingsplan. Voor de volledige tekst kunt u dit bestemmingsplan raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

De aanvraag gaat over het bouwen van 3 windturbines en het aanleggen van parkbekabeling, schakelstation, toegangswegen en kraanopstelplaatsen. In artikel 7 staat, dat gronden met de bestemming Water bestemd zijn voor a. waterpartijen en (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels, wateraanvoer en –afvoer, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen; b. verkeer te water; c. waterkering en waterbeheersing; d. onderhoud en bediening ten behoeve van vaar- en waterwegen, waterkering en waterbeheersing; e. beroeps- rond- en recreatievaart, inclusief incidentele passantenplaatsen; f. extensieve dagrecreatie; en g. wegen, paden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen;

Ter plaatse van de aanduiding “windturbine” mede voor windturbines en voorzieningen ten behoeve van windturbines zoals een transformatorstation, parkbekabeling, service- en bedieningsgebouwen en radarpost;

Ter plaatse van de aanduiding “opslag” mede voor opslag van droog en nat stortmateriaal, materieel voor zandsuppleties en andere waterstaatsvoorzieningen;

5

De aanvraag is hiermee in strijd omdat het bouwen van windturbines met de daarbij behorende voorzieningen alleen gebouwd kunnen worden ter plaatse van de aanduidingen “windturbine” en “windturbinepark” met de in de regels opgenomen maximale ashoogte. In het bestemmingsplan is bovendien geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 2.10, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moet een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan, tevens gezien worden als een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo;

Op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3º, kunnen wij van de planregels afwijken indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Ten behoeve van het plan is een goede ruimtelijke onderbouwing opgesteld (“ontwerp- bestemmingsplan 1e herziening Neeltje Jans”, opgesteld door Energieke Ruimte d.d. 23 maart 2018);

Uit het bestemmingsplan blijkt dat er geen ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het bouwen van 3 windturbines op de aangegeven locaties met de daarbij behorende bebouwing op het betrokken perceel.

Gezien het bovenstaande, aan alle voorwaarden wordt voldaan en er geen redenen aanwezig zijn die de afwijking van het bestemmingsplan “Neeltje Jans” in de weg staan. Dit temeer omdat het plan voldoet aan het bestemmingsplan 1e herziening Neeltje Jans.

Defensieradar

In artikel 10.3 van het bestemmingsplan is aangegeven dat voor de bouw van de windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 m boven NAP advies gevraagd moet worden aan het ministerie van Defensie. Dit om verstoring van het radarbeeld van het radarstation Woensdrecht te voorkomen.

Het ministerie heeft hierop aangegeven dat de problematiek van de verstoring van radarbeelden door windturbines in zijn opgelost wanneer de ondersteunende radar bij Wemeldinge in gebruik kan worden genomen. De verwachting is dat de radar in 2020 gerealiseerd zal zijn.

In verband hiermee mogen de windturbines niet eerder in gebruik genomen worden dan nadat de nieuwe radar in Wemeldinge gerealiseerd is.

Activiteit het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting 2. OMGEVINGSVERGUNNING PROCEDUREEL 2.1 Gegevens aanvrager Drijver van de inrichting is Windpark Neeltje Jans-2 B.V. De activiteiten in de inrichting hebben betrekking op het omzetten van windenergie naar elektrische energie. De elektrische energie wordt geleverd aan het landelijk net.

Het huidige windpark in de Vluchthaven omvat vier windturbines waarvan er met deze aanvraag drie worden vervangen. In onderstaande tabel zijn de coördinaten van de nieuwe turbineposities opgenomen. De turbine NJ1 wordt daarbij in noordelijke richting verplaatst ten opzichte van de bestaande windturbine. De turbines NJ2 en NJ3 worden op dezelfde locatie teruggebouwd.

6

Het windpark omvat vier windturbines waarvan er drie worden vervangen. In onderstaande tabel zijn de coördinaten van de nieuwe turbineposities opgenomen.

Naam X-coördinaat Y-coördinaat NJ1 (verplaatst) 38254 406802 NJ2 38069 407058 NJ3 38369 407430

2.2 Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd betreft het plaatsen van 3 windturbines met toebehoren waaronder de parkbekabeling, een koppelstation, toegangswegen en kraanopstelplaatsen. In de aanvraag is geen specifiek type windturbine opgenomen maar een omschrijving van de bandbreedte met betrekking tot de afmetingen van de windturbines. Dit om flexibel te kunnen blijven in de uiteindelijke keuze van het te plaatsen type windturbine. Overeenkomstig artikel 4.7 van het Besluit omgevingsrecht en artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht wordt de definitieve keuze uiterlijk drie weken voor aanvang van de bouw bekend gemaakt. De afmetingen van de uiteindelijk te plaatsen windturbines zullen conform tabel 3.1 uit de aanvraag binnen de volgende bandbreedtes liggen:

Minimum (m) Maximum (m) Ashoogte windturbine 90 140 Rotordiameter 115 140 Tiphoogte (ashoogte + halve rotordiameter) 150 210

Daarnaast is in het bestemmingsplan een tiplaagte van 30 meter voorgeschreven; oftewel: de onderkant van het rotorblad in zijn laagste positie moet ten minste 30 meter boven het maaiveld blijven. De aanvraag voldoet daaraan.

Verder gelden nog de volgende aanvullende uitgangspunten:  Maximaal te genereren elektrisch vermogen per windturbine: 5 MW;  Conisch gevormde ronde mast;  Fundatieblok: gewapend beton;  Drie bladen per rotor;  De draairichting van de rotorbladen is voor de drie windturbines gelijk en in klokrichting;  De windturbines zullen worden gecertificeerd volgens de norm IEC-61400;  De kleurstelling van de windturbines is lichtgrijs (RAL 7035);  Voor windturbines met een tiphoogte van 150 meter of meer geldt dat het aanbrengen van markeringslichten vanwege de luchtvaartveiligheidsvoorschriften vanuit de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (IL&T) verplicht is. De nieuwe windturbines zullen worden voorzien van obstakelverlichting conform voorschriften in “Aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vasteland” (30 september 2016).  De palen van de fundaties worden niet geheid. Toegepast worden in de grond gevormde geboorde of geschroefde palen;  De windturbines worden voorzien van een automatisch ijzeldetectiesysteem.

Als voorbeeld zijn drie types bij de aanvraag gevoegd. Dit is de Vestas V117 met een ashoogte van 91,5 meter, een rotordiameter van 117 meter en een tiphoogte van 150 meter. De Enercon E126 met een ashoogte van 99 meter, een rotordiameter van 127 meter en een tiphoogte van 162,5 meter. De Lagerwey L136 met een ashoogte van 132 meter, een rotordiameter van 136 meter en een tiphoogte van 200 meter. Verder zal een koppelstation worden geplaatst.

Voor de ontsluiting zowel tijdens de bouw als in de gebruiksfase, worden de bestaande wegen op de dammen plaatselijk versterkt.

7

De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

2.3 Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande beschrijving van het project, alsmede op het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij behorende bijlage (cat. 20, bijlage C), zijn wij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij zijn wij er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle aspecten aan de orde komen met betrekking tot milieu.

Ontvankelijkheid Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningsvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moeten worden gesteld om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht, met een nadere uitwerking in de Regeling omgevingsrecht.

Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Regeling omgevingsrecht getoetst op ontvankelijkheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving.

De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen: Documentnummer Onderdeel Datum ontvangst 2018-376015 Aanvraagformulier OLO, doc.nr. 3529581 04-04-2018 2018-376132 MER_WP_OSK_20180307 25-04-2018 2018-376008 Toelichting aanvraag 04-04-2018 2018-376009 Aanzicht_V117-E126_L136 04-04-2018 2018-376011 Fundering_obv_E126 04-04-2018 2018-376014 Tekening_koppelstation 04-04-2018 2018-376016 Archiveringsoverzicht 04-04-2018

Volgens artikel 2.7 lid 1 van de Wabo dient de aanvrager ervoor zorg te dragen dat de aanvraag om de omgevingsvergunning betrekking heeft op alle deelactiviteiten die onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Is de aanvraag hiermee in strijd, dan moet de aanvraag worden geacht onvolledig dan wel onjuist te zijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van eventuele strijd is in dit geval niet gebleken. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen.

2.4 Procedure (uitgebreid) en zienswijze Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet, hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag.

De kennisgeving van het ontwerp van deze beschikking is gepubliceerd in Staatscourant en het Gemeenteblad en langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl en heeft van 29 maart 2018 tot en met 9 mei 2018 voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis. Daarnaast is de ontwerpbeschikking toegezonden aan de aanvrager.

2.5 Overige vergunningen Op 8 maart 2018 is bij de provincie Zeeland voor dit project een aanvraag ingediend voor een Natuurvergunning en Soortenontheffing op basis van de Wet Natuurbescherming.

Op 8 maart 2018 is bij Rijkswaterstaat voor dit project een watervergunning aangevraagd op grond van de Waterwet en is er een vergunning aangevraagd op grond van de Wet beheer

8

Rijkswaterstaatswerken.

Er is in deze procedure geen advies of verklaring van geen bedenkingen gevraagd aan de provincie Zeeland of Rijkswaterstaat.

Activiteitenbesluit milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, is aangemerkt als een inrichting waarvoor vergunningplicht (type C-inrichting) geldt. Binnen het windpark vindt de volgende activiteit plaats die valt binnen de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en moet worden voldaan aan de volgende paragraaf uit het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende Activiteitenregeling (voor zover deze activiteiten betrekking hebben op de genoemde ((deel) activiteiten):

• paragraaf 3.2.3 het in werking hebben van een windturbine.

Voor het overige is per hoofdstuk, dan wel per afdeling, aangegeven of deze op een type-C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1 en afdeling 2.1 tot en met 2.4 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Van belang voor deze vergunning is, of de inrichting ook voor de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen voldoen aan BBT. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.

Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit kunnen in de vergunning uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften worden opgenomen ten aanzien van deze activiteiten voor zover dat in het Activiteitenbesluit is aangegeven. Er zijn geen maatwerkvoorschriften in de vergunning opgenomen.

Melding Activiteitenbesluit Gelet op artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de oprichting of verandering van de inrichting worden gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen aangemerkt als melding. Omdat er nog geen keuze is gemaakt voor het te bouwen windturbinetype op het moment van aanvraag, dient, nadat de keuze is gemaakt voor het daadwerkelijk te gebruiken type, een melding Activiteitenbesluit te worden ingediend voor verandering van de inrichting.

2.6 Milieueffectrapport 2.6.1 Algemeen In categorie D 22.2 van onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. (2010) wordt als activiteit waarvoor een m.e.r.-beoordelingplicht geldt als bedoeld in artikel 7.4 o.a. aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie, in gevallen waar de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 MW of meer, of 10 windturbines of meer. Als besluiten ten aanzien waarvan de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt worden in categorie 22.2 aangewezen: de vaststelling van een ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke oprichting, wijziging of uitbreiding voorziet, dan wel bij het ontbreken daarvan de besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. In dit project is sprake van 3 windturbines met een maximaal vermogen van 5 MW per turbine, totaal maximaal 15 MW.

2.6.2 Doel MER Het doel van een MER is om het milieubelang in de besluitvorming een voorwaardige plaats te geven. Als er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en lokaal aanwezige bijzonder omstandigheden, kan worden afgezien van het opstellen van een MER. Wanneer mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen als gevolg van de gewenste activiteit, kan besloten worden dat er een MER gemaakt wordt.

9

2.6.3 MER procedure Om de mogelijkheden te onderzoeken om binnen de provinciale concentratielocatie Oosterscheldekering te komen tot een optimalisatie van windenergie, is een m.e.r.-procedure doorlopen. Daarbij is gekeken naar de mogelijkheden van nieuwe windturbines in het gebied en naar het vervangen van bestaande turbines door nieuwe met een groter vermogen (repowering). Deze m.e.r.-procedure is onder meer doorlopen ten behoeve van de besluitvorming over de wijziging van het bestemmingsplan Neeltje Jans en de benodigde vergunningen en ontheffingen voor windparken op Neeltje Jans. Voor de start van de m.e.r.-procedure is door E-Connection Project B.V., mede namens Windpark Cluster B.V. Neeltje Jans 2 B.V. op 5 april 2017 een Notitie Reikwijdte en Detailniveau ingediend bij de gemeente Veere. Op 26 april 2017 is het initiatief gepubliceerd in de Staatscourant. Verder is de NRD toegezonden aan de Commissie voor de m.e.r. en andere adviseurs. Een ieder heeft gedurende deze periode de gelegenheid gekregen om een zienswijze naar voren te brengen. In deze periode is de concept NRD ook toegezonden aan andere bestuursorganen ter advisering. Van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen over de concept NRD is geen gebruik gemaakt. Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie m.e.r. Op basis van dit advies heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere op 10 oktober 2017 de definitieve NRD vastgesteld.

2.6.4 De MER In het MER zijn drie alternatieven beschouwd om te komen tot optimalisatie van de windenergie op de Oosterscheldekering.

ALTERNATIEF 1: REPOWERING Als eerste is gezocht naar het maximale dat gedaan kan worden met de vier bestaande windparken (Windpark Noordland Buiten en Windpark Neeltje Jans op het voormalige werkeiland Neeltje Jans in de gemeente Veere, Windpark Jacobahaven in de gemeente Noord-Beveland en Windpark Roggeplaat in de gemeente Schouwen-Duiveland). Dat is enkel het vervangen van de bestaande windturbines door nieuwe windturbines met een groter vermogen (repowering genaamd). In dit alternatief worden geen nieuwe windturbines geplaatst. Dit alternatief is te beschouwen als het minimale alternatief. In dit alternatief neemt de opwekkingscapaciteit slechts met 14 tot 27 mega Watt (MW) toe in 2028.

ALTERNATIEF 2: MATTENHAVEN In dit alternatief worden de vier nieuwe windturbines gebouwd op de strekdammen rondom de Mattenhaven. In dit alternatief blijft een kleine ruimte open tussen de Mattenhaven, windpark Bouwdokken en de windturbines op het noordelijke deel van Neeltje Jans. Dit alternatief houdt de westelijke zijde van Neeltje Jans zoveel mogelijk vrij van windturbines en plaatst ook zo min mogelijk nieuwe windturbines op of nabij de primaire waterkering. Het repoweren van de bestaande windparken maakt ook deel uit van dit alternatief, evenals het bouwen van twee nieuwe windturbines rondom viaduct Poolvoet en twee op de westzijde van de Roggenplaat, het nieuwe Windpark Roggeplaat West. Daarmee kan met dit alternatief de doelstelling een toename van minimaal 55 MW aan opwekkingsvermogen in 2028 worden bereikt.

ALTERNATIEF 3: BINNENHAVEN Het derde alternatief laat de Mattenhaven juist vrij van windturbines om de landschappelijke werking van de ‘vide’ tussen het gebied rondom de Roompotsluis en het Windpark Bouwdokken zoveel mogelijk te versterken. In dit alternatief worden de strekdammen rondom de Binnenhaven aan de oostzijde van het sluizencomplex benut voor het plaatsen van nieuwe windturbines. Op deze wijze blijft in dit alternatief het duingebied op het centrale deel van Neeltje Jans vrij van windturbines. Ook in dit alternatief is het repoweren van de bestaande windparken en het bouwen van nieuwe windturbines rondom viaduct Poolvoet en het nieuwe Windpark Roggeplaat West meegenomen. Hiermee wordt de doelstelling in 2028 (toename van het opgestelde opwekkingsvermogen met 55 MW) behaald.

10

De effecten van alle alternatieven zijn beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de beoordeling is aandacht besteed aan de volgende aspecten: 1. Energieopbrengst en vermeden emissies; 2. Landschap; 3. Licht en schaduw; 4. Geluid; 5. Natuur; 6. Veiligheid.

Verder zijn in het MER de volgende mitigerende maatregelen opgenomen: Tijdens de aanleg 1. om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt in de planning rekening gehouden met het broedseizoen. Als dit niet kan, wordt het broeden ter plaatse minder aantrekkelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het aanbrengen van wapperende linten; 2. er wordt niet geheid, maar er worden geboorde of geschroefde palen toegepast. Hierdoor ontstaan, in tegenstelling tot heien, geen trillingen en is minder geluid hoorbaar; 3. tijdens het aanleggen van de kabels naar het transformatorstation worden maatregelen getroffen om effecten aan de flora en fauna te beperken zoals het zo veel als mogelijk uitvoeren van werkzaamheden in de periode 1 september - 1 maart, het leggen van kabels langs bestaande infrastructuur enz. 4. het bouwterrein wordt tijdens de bouw afgesloten voor publiek; Tijdens het gebruik 1. de windturbines kunnen tijdelijk worden stilgezet wanneer grote aantallen trekvogels in combinatie met ongunstige weersomstandigheden rond de Oosterscheldekering worden verwacht. Dit om grote aantallen aanvaringsslachtoffers te voorkomen; 2. windturbines worden uitgeschakeld als ijzel wordt verwacht of waargenomen; 3. de windturbines schakelen zichzelf uit bij storing, te harde wind en blikseminslag; 4. in de windturbines worden brandblusvoorzieningen en brandpreventiemiddelen toegepast;

2.6.5 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r. Het MER is getoetst door de onafhankelijke Commissie voor de milieu-effectrapportage (hierna: Commissie m.e.r.). Het tussentijds toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is op 6 maart 2018 gepubliceerd en maakt deel uit van deze aanvraag. Naar aanleiding van het tussentijds toetsingsadvies is een aanvulling op het MER geschreven. Die aanvulling is, tezamen met de versie van het MER waarover de commissie heeft geadviseerd, gebundeld tot de eindversie van het MER. Deze eindversie is eveneens als bijlage bij deze aanvraag gevoegd.

De commissie heeft de aanvulling op het MER beoordeeld en heeft op 9 mei 2018 haar eindadvies uitgebracht. Uit het eindadvies blijkt dat het milieueffectrapport een goede samenvatting geeft van de stappen die zijn doorlopen om tot een optimaal plan voor windparken op de Oosterscheldekering te komen. Ook is er goed inzicht gegeven in de effecten op de leefomgeving (geluid, slagschaduw) en op het landschap. De aanvulling laat zien dat maatregelen zoals alternatieve broedvoorzieningen, trillingsarme bouwwerkzaamheden, stilstandsvoorzieningen voor vleermuizen en een ecologisch protocol noodzakelijk zijn. Deze maatregelen zijn inmiddels opgenomen in de bij gedeputeerde staten van Zeeland ingediende aanvraag voor de benodigde natuurvergunning en –ontheffing. Het ontwerp van deze natuurvergunning en –ontheffing is op 21 juni 2018 gepubliceerd.

3. OVERWEGINGEN EN TOETSING MILIEU 3.1 Inleiding De bij de aanvraag gevoegde MER geeft inzicht in de bestaande toestand van het milieu, de autonome ontwikkeling, de mogelijke gevolgen voor het milieu, de maatregelen en voorzieningen om de gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken en de cumulatieve effecten. De inhoud van de MER wordt onderschreven en worden meegenomen

11 in de overwegingen per milieuaspect. Bij de beoordeling van de relevante milieuaspecten beperken wij ons tot de hoofdzaken, voor een uitgebreidere beschrijving wordt naar het MER verwezen. Bij de beoordeling zijn wel alle aspecten meegenomen, ook als ze niet expliciet benoemd zijn.

- In artikel 2.14 van de Wabo worden de aspecten aangegeven, die bij de beoordeling moeten worden betrokken of in acht worden genomen, of waarmee rekening moet worden gehouden. Dit betreft de volgende aspecten (artikel 2.14, eerste lid onder a van de Wabo): de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken;

- de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan;

- de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;

- de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn of de krachtens artikel 3.12, zesde lid, aangegeven termijn ingebrachte adviezen en zienswijzen; - de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; - het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert.

Bovenstaande aspecten zijn behandeld in het MER. De relevante aspecten voor deze beschikking komen tevens in de hierna volgende paragrafen aan de orde.

Beste beschikbare technieken In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk, bij voorkeur bij de bron, te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (verder: BBT) rekening worden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.

BBT-conclusies zijn documenten met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (verder: Bor): • met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13, vijfde lid, worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis van artikel 75, tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emissies, en; • met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13, zevende lid, worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare techniek (BAT) staan uit deze BREFs geldt als BBT-conclusies

BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling omgevingsrecht.

12

Op de windturbines waarvoor een vergunning is aangevraagd, zijn geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van toepassing. In die situatie moet het bevoegd gezag zelf BBT vaststellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met: de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken; • de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels; • de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen; • vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd; • de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis; • de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies; • de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen; • de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen; • het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie- efficiëntie; • de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken, en; • de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. De op één van deze voornoemde criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.

De milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn rechtstreeks werkend en worden geassocieerd met BBT. In de bijlage van de Regeling omgevingsrecht waarin de Nederlandse BBT-conclusies zijn opgenomen, is voor windturbines geen BBT-conclusie opgenomen.

Conclusies BBT De inrichting voldoet, met inachtneming van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling die een rechtstreekse werking hebben, aan BBT ter voorkoming van geluidsemissies en externe veiligheid. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de betreffende paragraaf in dit advies.

3.2 Externe veiligheid

Algemeen Binnen de inrichting van Windpark Vluchthaven (Windpark Neeltje Jans 2) zijn geen gevaarlijke stoffen of brandbare stoffen met hoge vuurbelasting en/of toxische verbrandingsproducten aanwezig. Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi). Omdat wel sprake kan zijn van externe veiligheidsrisico’s, moet aandacht worden besteed aan ongeval scenario’s waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt.

Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Zoals in het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) is aangegeven, is de basis van het huidige risicobeleid dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer: • het plaatsgebonden risico niet hoger is dan is genormeerd, en; • de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers kan worden verantwoord (het groepsrisico).

Het plaatsgebonden risico is een maatstaf om te bepalen welke afstand nodig is tussen de risicodragende activiteit en de bebouwde omgeving. Het plaatsgebonden risico is de kans dat zich op een bepaalde plaats over een periode van

13

één jaar een dodelijk ongeval voordoet als direct gevolg van een incident met een windturbine, indien zich op die plaats 24 uur per dag en onbeschermd een persoon zou bevinden. De gehanteerde norm voor het plaatsgebonden risico in Nederland is in beginsel 10-6 per jaar (d.w.z. een kans van één op de miljoen per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als richtwaarde, waarvan na een uitgebreide motivering eventueel wel kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van 10-5 per jaar (d.w.z. een kans van één op de honderdduizend per jaar) als grenswaarde. Deze norm is opgenomen in het Bevi. In het Bevi is aangegeven in welke gevallen hiervan (tijdelijk) kan worden afgeweken.

Het groepsrisico voegt daar als maatstaf aan toe de verwachte omvang van een ongeval uitgedrukt in het aantal dodelijke slachtoffers, gegeven de kans op dat ongeval. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep personen die zich in de omgeving van de risicosituatie bevindt, overlijdt vanwege een ongeval met gevaarlijke stoffen. Met de grootheid groepsrisico is getracht een maat voor maatschappelijke ontwrichting te creëren. In het Bevi is een niet-normatieve benadering van het groepsrisico neergelegd. Het groepsrisico moet altijd verantwoord worden. Bij de beoordeling van het groepsrisico is de vraag aan de orde welke omvang van een ramp, gegeven de kans daarop, maatschappelijk aanvaardbaar is. In de praktijk geldt dat windturbines zelden of nooit tot een groepsrisico leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalsscenario’s denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine om het leven kunnen komen.

Beleid windturbines De risicocontouren voor windturbines zijn vooral gebaseerd op de fysieke kenmerken van de windturbine. Doordat de beoordelingssystematiek uit het Bevi wordt gevolgd, wordt de tiphoogte van de turbine de PR10-6 per jaar risicocontour genoemd en de halve rotordiameter de PR10-5 per jaar risicocontour.

Bij een windturbine zelf is de directe kans op een groepsrisico (> 9 dodelijke slachtoffers) zeer klein. Dit zou namelijk inhouden dat de onderdelen van de windturbine direct die slachtoffers zouden treffen. Wel is het bij windturbines denkbaar dat deze indirect voor een groepsrisico zorgen doordat onderdelen van de windturbine een bestaande risicobron raken en deze faalt. Hierdoor kan dan het bestaande groepsrisico van de risicobron worden verhoogd.

De aanvraag heeft betrekking op het bouwen van drie windturbines (NJ1, NJ2 en NJ3). De aanvrager heeft nog geen keuze gemaakt voor het type windturbine. Daarom zijn in onderstaande tabel de bandbreedtes qua afmetingen opgenomen.

Ashoogte Rotordiameter Tiphoogte 90 – 140 meter 115 – 140 meter 150 – 210 meter

Windturbines nabij (Rijks)wegen Windturbines geplaatst op of nabij eigendommen van Rijkswaterstaat vallen onder de Beleidsregel van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat hanteert in artikel 3, eerste lid van de beleidsregel een afstandseis: • voor turbines met een rotordiameter van 60 meter of kleiner, ten minste 30 meter uit de rand van de verharding, en; • voor turbines met een rotordiameter groter dan 60 meter, ten minste een halve rotordiameter.

Uit de aanvraag blijkt dat de aanvrager nog geen keuze het type windturbine heeft gemaakt. De grootste rotordiameter van de getoetste windturbines bedraagt 140 meter. Een halve rotordiameter bedraagt zodoende 70 meter. De afstand van de windturbine NJ1 tot de N57 bedraagt circa 330 meter. Hieruit volgt dat ruimschoots aan de Beleidsregel van Rijkswaterstaat wordt voldaan.

14

Relatie met het Activiteitenbesluit Onderwerpen die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn geregeld, mogen niet in de omgevingsvergunning worden geregeld. De regels uit hoofdstuk 3 zijn rechtstreeks werkend en zodoende van toepassing op deze inrichting en voorzien samen met voorschriften uit de Activiteitenregeling, voldoende borging ten aanzien van externe veiligheid. Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager nog geen keuze voor het type windturbine heeft gemaakt. Wat betreft externe veiligheid geeft de aanvraag een maximale tiphoogte aan van 210 meter. Deze tiphoogte wordt als PR10-6 afstand beschouwd. Een halve rotordiameter, in onderhavig geval 140/2 meter, wordt als PR10-5 afstand beschouwd. Doordat de beoordelingssystematiek uit het Bevi wordt gevolgd, wordt de tiphoogte van de turbine de PR10-6 per jaar risicocontour genoemd en de halve rotordiameter de PR10-5 per jaar risicocontour.

Aan artikel 3.15a, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, omdat is gebleken dat er geen kwetsbare objecten binnen de PR10-6 van de beoogde locaties aanwezig zijn en er geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR10-5 afstand aanwezig zijn. Hierbij hebben wij onderstaande

(beperkt) kwetsbaar object betrokken: • Strandtent, horecagelegenheid met terras (beperkt kwetsbaar); 85 meter van NJ1 en 260 meter van NJ2; • Topshuis, bedieningsgebouw Oosterscheldekering, kantoorgebouw en ontvangstruimte (kwetsbaar object); 760 meter van NJ1 en; • Delta Plaza, horecagelegenheid met terras (beperkt kwetsbaar); 705 meter van NJ1.

Vervoer van gevaarlijke stoffen Wanneer over de nabij gelegen weg transport van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, omdat de transportroute is opgenomen in de Regeling Basisnet, dan dient tevens een kwalitatieve risicoanalyse te worden gemaakt over de vraag of de windturbine tot een onaanvaardbare toename van risico’s leidt. Voor de Rijksweg N57 is dat het geval omdat de weg is opgenomen in de Regeling Basisnet. De windturbines kunnen voldoen aan de veiligheidsnormering uit artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit. Het externe veiligheidsanalyse, van 11 december 2017 met kenmerk 23238.26/17.146064 is als bijlagerapport G in het MER opgenomen.

Conclusie Ten aanzien van de externe veiligheid geldt dat alle (beperkt kwetsbare) objecten in de nabijheid van Windpark Vluchthaven (Windpark Neeltje Jans 2) voldoen aan de toetsingscriteria uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast wordt voldaan aan de afstandseis uit de Beleidsregel van Rijkswaterstaat en volgt uit de opgestelde externe veiligheidsanalyse dat de windturbines niet leiden tot een onaanvaardbare toename van risico’s ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

3.3 Geluid Door Windpark Neeltje Jans 2 B.V. is een aanvraag ingediend in verband met het vervangen van 3 van de 4 bestaande windturbines van het Windpark Neeltje Jans. Deze windturbines zijn gebouwd in 2006 (NJ1, NJ2 en NJ3).

Bij de aanvraag is in de toelichting op de aanvraag aandacht besteed aan het aspect geluid in paragraaf 5.3.3. Voor de resultaten en conclusies voor het aspect geluid uit deze paragraaf is gebruik gemaakt van de resultaten uit het akoestisch onderzoek bij het MER (bijlagerapport F).

Het gaat om de Milieueffectrapportage Optimalisatie Windparken Oosterscheldekering v20180307, en het akoestisch onderzoek: Optimalisatie Windenergie Oosterscheldekering – onderzoek geluid en slagschaduw, kenmerk R068380ac.00001.tdr, versie 03_001, d.d. 20 december 2017.

Het akoestisch rapport en het MER zijn in het kader van deze aanvraag bestudeerd en beoordeeld. Het akoestisch rapport is in orde. De uitgangspunten en het geschetste

15 toetsingskader zijn juist en voor de berekeningen is, gezien het aantal mogelijke opties in deze fase uitgegaan van een worstcase scenario ten aanzien van de gehanteerde bronniveaus voor de windturbines.

Er is in de akoestische rapportage en het MER niet alleen gekeken naar de bijdrage van het windpark Vluchthaven, maar ook naar het gecumuleerde effect met andere windparken op de Oosterscheldekering. Ook is ten slotte gekeken naar de cumulatie met andere geluidbronnen, zoals wegverkeer, scheepvaartlawaai en industrielawaai.

Het toetsingskader voor geluid van windturbines is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Op grond van artikel 3.14a geldt voor een windturbine of windturbinepark een norm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen. Daarnaast dient conform de Provinciale milieuverordening getoetst te worden op de milieubeschermingsgebieden. Echter zijn o.a. de windturbineparken op de Oosterscheldekering hiervoor uitgezonderd. Deze zijn namelijk aangewezen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018. Toetsing aan de richtwaarden uit de Provinciale milieuverordening kan dus achterwege gelaten worden.

Op basis van de aangeleverde stukken, het akoestisch rapport inclusief bijlagen en het MER, blijkt dat de geluidbelasting vanwege Windpark Neeltje - Jans 2 ruimschoots aan de normen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen. Ook gecumuleerd met de andere windparken op de Oosterscheldekering kan aan de normen van het Activiteitenbesluit voldaan worden. Dit is logisch gezien het feit dat er geen geluidgevoelige bestemmingen in de directe nabijheid zijn gelegen. Daarnaast is middels cumulatieberekeningen met andere geluidbronnen aangetoond dat ten opzichte van deze bronnen (wegverkeer, industrielawaai en scheepvaartlawaai) de bijdrage van de windmolens akoestisch gezien niet relevant is.

Het verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg wordt beoordeeld op grond van de Circulaire van het Directoraat-Generaal Milieubeheer d.d. 29 februari 1996, kenmerk MBG 96006131. Aan de geluidsbelasting, veroorzaakt door aan de inrichting toe te rekenen verkeersbewegingen buiten het terrein van de inrichting, wordt uitsluitend een maximum gesteld in de vorm van een gemiddelde geluidsbelasting in één etmaal. Vanwege het beperkte aantal vervoersbewegingen en de grote afstand tot geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, is het niet aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de voornoemde circulaire zal worden overschreden. Overige indirecte hinder is niet van toepassing op het bedrijf en is buiten beschouwing gelaten.

Conclusie Uit de bij aanvraag gevoegde toelichting en het akoestisch rapport behorende bij het MER (Milieueffectrapportage Optimalisatie Windparken Oosterscheldekering v20180307) blijkt dat het Windpark Neeltje Jans 2 (bestaande uit de 3 nieuwe windmolens welke 3 oudere exemplaren vervangen) kan voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit.

3.4 Slagschaduw De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor wat betreft het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Activiteitenregeling. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling, zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.

Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandsvoorziening indien de afstand tussen de windturbine(s) en woningen of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt en indien gemiddelde schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een raam van een gevoelig object. Dit is vertaald in een toetswaarde voor de maximale schaduwduur van 6 uur per jaar. Voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden.

16

Hoewel slagschaduw als lichthinder wordt gezien, wordt hiervoor de definitie van geluidgevoelige objecten uit de Wet geluidhinder gebruikt, omdat in de praktijk gebleken is dat het bij lichthinder meestal om dezelfde te beschermen objecten gaat als bij geluid. Indien zich in de buitenmuur van te beschermen gebouwen of woonwagens geen ramen bevinden zal er geen hinder door slagschaduw optreden. Tuinen bij woningen of bij woonwagens worden niet beschermd ten aanzien van slagschaduw.

In het Windpark Neeltje Jans 2 worden de bestaande windturbines NJ1, NJ2 en NJ3 vervangen door nieuwe windturbines. Bij het in gebruik hebben van de windturbines zal er een mogelijkheid zijn op slagschaduw afhankelijk van de metrologische omstandigheden. Op basis van de aangeleverde stukken, het akoestisch rapport inclusief bijlagen en het MER, blijkt dat vanwege het windpark kan worden voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit met betrekking tot slagschaduw omdat er in de directe nabijheid geen geluidgevoelige bestemmingen en zodoende ook geen gevoelige bestemmingen uit de Wet geluidhinder voor slagschaduw aanwezig zijn. In de nabijheid van het Windpark bevindt zich Delta Park Neeltje Jans. Voor artikel 1 van de Wet geluidhinder is het park geen gevoelige bestemming. Hieruit mag worden geconcludeerd dat er geen automatische stilstandvoorzieningen behoeft te worden toegepast op de windturbines.

Verlichting Voor windturbines met een tiphoogte van 150 meter of meer geldt dat het aanbrengen van veiligheidsverlichting verplicht is. Omdat de minimale tiphoogte van de windturbine 150 meter bedraagt dienen de windturbines te worden voorzien van obstakelverlichting. De verlichting wordt aangebracht voor de luchtvaartveiligheid en moet voldoen aan de voorschriften die zijn gegeven door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (IL&T) en in de internationale burgerluchtvaartregelgeving.

Overige aspecten Vanuit de milieuaspecten: afvalstoffen, afvalwater, bodem, grond- en hulpstoffen, energie en verkeer zijn ten aanzien van de inrichting Windpark Vluchthaven (Windpark Neeltje Jans) met betrekking tot het vervangen en in werking hebben van windturbines, geen gevolgen voor het milieu te verwachten en daardoor voor de omgevingsvergunning niet relevant.

3.5 IJzeldetectie De windturbines moeten voldoen aan de voorschriften die in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriële regeling zijn opgenomen. Deze voorschriften zijn rechtstreeks werkend. In deze beschikking zijn wel voorschriften opgenomen om het afwerpen van ijs tegen te gaan. Uit de aanvraag blijkt dat de windturbines zullen worden voorzien van een ijzeldetectiesysteem. Wanneer ijzel of ijsafzetting wordt verwacht of waargenomen, worden de turbines uitgeschakeld. De windturbines worden pas weer ingeschakeld als de ijzel of ijsafzetting is verdwenen. Dit is in de voorschriften opgenomen.

3.6 Bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). In bijlage 1, tabel 1 bij Regeling omgevingsrecht opgenomen lijst met aangewezen BBT-documenten is de NRB aangewezen als BBT (Best Beschikbare Techniek). Uitgangspunt van de NRB is dat door een doelmatige combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A) wordt gerealiseerd. Binnen de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats.

Voor de activiteiten zijn ter voorkoming van bodemverontreiniging en/of realisatie van een verwaarloosbaar bodemrisico voorschriften in deze vergunning opgenomen. Bodembeschermende voorzieningen moeten periodiek worden gecontroleerd en onderhouden. In de vergunning zijn daartoe voorschriften opgenomen.

3.7 Beoordeling aanvraag volgens artikel 7.37 van de Wet milieubeheer Op grond van artikel 7.37 van de Wet milieubeheer moeten in het besluit in ieder geval worden vermeld:

17

1. de wijze waarop rekening is gehouden met de in het MER beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de activiteit waarop het besluit betrekking heeft; 2. hetgeen is overwogen omtrent de in het MER beschreven alternatieven; 3. hetgeen is overwogen omtrent de overeenkomstig artikel 7.32 ter zake van het MER maar voren gebrachte zienswijzen; Tevens wordt vermeld: 4. hetgeen is overwogen omtrent het advies dat de Commissie voor de MER heeft uitgebracht; 5. hetgeen in het MER omtrent mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen is overwogen; 6. hetgeen is overwogen omtrent de uitkomst van het overleg, bedoeld in artikel 7.38a, vijfde lid.

Ad 1 De gevolgen voor het milieu van de aangevraagde activiteit zijn in de voorgaande paragrafen aan de orde gekomen en in het MER beschreven.

Ad 2 In paragraaf 2.8.4. is een korte beschrijving opgenomen van de beschouwde alternatieven en de beoordeelde aspecten.

Ad 3 Er zijn tijdens de ter inzage legging van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau geen zienswijzen ingediend.

Ad 4 De aanbevelingen uit het advies van de commissie m.e.r. hebben alle betrekking op aspecten die worden geregeld in de natuurvergunning en –ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming. Het ontwerp van deze besluiten is inmiddels gepubliceerd. Het advies van de commissie heeft daarom niet geleid tot het opnemen van een voorschrift in deze beschikking.

Ad 5 en 6 Zoals uit het MER blijkt is er geen sprake van grensoverschrijdende milieugevolgen.

3.8 Slotconclusie Geconcludeerd kan worden dat de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, kunnen worden voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt door het stellen van voorschriften. Dit houdt in dat vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het vervangen van bestaande windturbines door het oprichten van nieuwe windturbines, er ten aanzien van de aangevraagde activiteit geen redenen zijn om de omgevingsvergunning te weigeren.

Ruimtelijke kwaliteit Het plan voldoet aan de criteria van de Nota ruimtelijke kwaliteit.

Bouwbesluit Met de gegevens die u bij uw aanvraag indiende maakte u voldoende aannemelijk dat het bouwplan kan voldoen aan de regels van het Bouwbesluit. In bijlage 3 staat aangegeven welke gegevens u nog moet indienen. Die gegevens moeten wij nog toetsen. Als dat leidt tot aanpassing van de vergunning berichten wij u daar tijdig over.

18

Bijlage 2 Voorschriften en attenderingen (paragraaf 2.4 Wabo en hoofdstuk 5 Bor) Voor zover van toepassing op het bouwwerk stellen wij de volgende voorschriften:

1. administratieve voorschriften, kennisgeving start werkzaamheden a. De omgevingsvergunning is op het werk aanwezig. Deze geeft u op eerste verzoek aan de toezichthouder van de cluster toezicht en handhaving ter inzage.

a. U voert het project uit volgens deze omgevingsvergunning en de eisen die gesteld zijn in het bouwbesluit en de bouwverordening.

b. U meldt de start en het gereedkomen van de werkzaamheden met bijgaande kaarten.

c. U geeft de toezichthouder kennis van het volgende: de start van de werkzaamheden: twee werkdagen van te voren de start van het heiwerk: twee werkdagen van te voren het betonstorten (funderingen/vloeren e.d.): één werkdag van te voren

d. De toezichthouders van de cluster toezicht en handhaving zijn tijdens kantooruren bereikbaar op telefoonnummer 06-43284668 of 06-43823840 of per e-mail: [email protected] of [email protected]

1 ALGEMEEN

1.1 Gedragsvoorschriften

1.1.1 De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden mogen anderen dan het personeel van de inrichting uitsluitend onder toezicht in de inrichting aanwezig zijn.

1.1.2 Alle binnen de inrichting aanwezige machines, installaties en voorzieningen moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.

1.1.3 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.

1.1.4 Tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting moet personeel bereikbaar zijn dat voor controle- en registratiewerkzaamheden is geïnstrueerd.

1.1.5 Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.

1.1.6 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.

1.1.7 Onderhoudswerkzaamheden, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat deze buiten de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, dan wel dat hiervan in de omgeving meer nadelige gevolgen voor het milieu worden ondervonden dan uit de normale bedrijfsvoering voortvloeit moeten ten minste 7 dagen voor de aanvang van de uitvoering aan het bevoegd gezag worden gemeld.

1.1.8

19

Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bron van de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd.

1.1.9 Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten blijkt dat gevaar voor verontreiniging dreigt, moet direct het bevoegd gezag daarvan in kennis worden gesteld.

1.1.10 Indien zich binnen de inrichting een ongewoon voorval voordoet als bedoeld in artikel 17.1 Wet milieubeheer dient hiervan conform artikel 17.2 Wet milieubeheer zo spoedig mogelijk mededeling te worden gedaan aan het bevoegd gezag. In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.2 Wet milieubeheer dient de vergunninghouder deze mededeling onverwijld schriftelijk te bevestigen.

1.1.11 De windturbines moeten worden voorzien van een automatisch ijzeldetectiesysteem. De windturbines moeten worden stilgezet als ijzel of ijsafzetting wordt verwacht of waargenomen. De windturbines mogen pas weer worden ingeschakeld als de ijzel of ijsafzetting is verdwenen.

1.1.12 De geplaatste windturbines dienen allen van hetzelfde type te zijn.

1.2 Registratie en onderzoeken

1.2.1 In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieuonderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: - De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken; - Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; - Registratie van klachten van derden omtrent milieuaspecten en daarop ondernomen acties; - Een afschrift van de vigerende vergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen.

1.2.2 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 3 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren

2. BODEM

2.1 Doelvoorschriften

2.1.1 Het bodemrisico van de bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.

2.1.2 Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte lekbak in het bebouwde deel van de inrichting. 2.1.3 Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige

20 gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage.

2.1.4 Boven een vloeistofdichte lekbak met vloeibare (afval)stoffen in emballage moet, indien deze buiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zo groot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen.

2.1.5 Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtank wordt opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.

2.1.6 Een lekbak die toegepast wordt voor het opvangen van lek- of morsvloeistoffen moet op de volgende punten gecontroleerd worden: - de lekbak correct is gepositioneerd zodat lekkende of wegspattende stoffen opgevangen kunnen worden; - de materiaalkeuze van de lekbak afgestemd is op de aard van de stof die kan vrijkomen.

2.1.7 Vergunninghouder dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacht de zwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping).

2.1.8 De gedeelten van de inrichting waar tengevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke (vloei)stoffen op of in de bodem kunnen komen, moeten zijn voorzien van een vloer die bestand is tegen die (vloei)stoffen. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat (vloei)stoffen of verontreinigd hemelwater niet in de bodem en/of het oppervlaktewater kunnen geraken.

2.1.9 Het is verboden vloeistoffen definitief op of in de bodem te brengen. Toelichting: Oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd.

2.1.10 Een riolering voor de afvoer van afvalwater of verontreinigend hemelwater moet vloeistofdicht en bestand zijn tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen.

21

Bijlagen - Attenderingen - Veiligheid op het bouwterrein - Aanvraagformulier (uitdraai Omgevingsloket Online) - Toelichting aanvraag Omgevingsvergunning, met o.a.: *Situatietekening windturbines met coördinaten *Tekening parkbekabeling met koppelstations - Aanzicht tekeningen referentie windturbines - Tekening referentie fundatieontwerp - Aanzichttekening voorbeeld koppelstation - MER, maart 2018 - Advies Commissie Mer

1. Attenderingen a. Voor aansluiting van het bouwwerk op de gemeentelijke riolering heeft u toestemming nodig. Een aanvraagformulier treft u aan op www.veere.nl (loket  digitaal loket producten en diensten  rioolaansluiting aanvragen). U kunt ook een exemplaar aanvragen bij de gemeente, tel. 0118-555430. a. U bent volgens het privaatrecht aansprakelijk voor eventuele schade die door de werkzaamheden aan eigendommen van derden ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld schade als gevolg van trilling tijdens het heiwerk zijn. b. Voor het plaatsen van containers/bouwmaterialen op de openbare weg of op andere gemeentelijke eigendommen neemt u vooraf contact op met de heer M. Melis van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Veere, telefoon 0118- 555425, e-mail: [email protected]. c. Als u bij sloop- en/of bouwwerkzaamheden iets vindt waarvan u weet of vermoedt dat het een monument is, meldt u dit zo spoedig mogelijk bij de Walcherse archeologische dienst, tel. 0118-678803, of per e-mail: [email protected]. In artikel 53 van de Monumentenwet staat, dat u dit verplicht bent.

22

Bijlage 3 Nog in te dienen gegevens (paragraaf 2.2 Bor)

U dient ten minste 3 weken voordat met het bedoelde onderdeel wordt begonnen bij de cluster toezicht en handhaving, Postbus 1000, 4357 ZV Domburg de volgende gegevens in:

- Een statistische berekening en tekening van de definitieve windturbines. - Een statistische berekening en tekening van de definitieve funderingspoeren van de windturbines. - Uit deze berekeningen moet ook de onderlinge samenhang van de verschillende onderdelen blijken. - Bij de funderingsberekeningen moet een sonderingsrapport worden ingediend. - Bouwveiligheidsplan.

Voordat u met het desbetreffende onderdeel begint moeten wij deze gegevens goedgekeurd hebben.