Toneel En Theater in Limburg in De 19E En 20E Eeuw
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw Harry Schillings bron Harry Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw. Van Gorcum, Assen / Amsterdam 1976 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi015tone01_01/colofon.php © 2013 dbnl / erven Harry Schillings V Voorwoord De Redactie van de Maaslandse Monografieën is er steeds op bedacht geweest haar publicatie-activiteiten zo wijd mogelijk over de geschiedenis van de beide Limburgen uit te strekken, en daarbij een zo groot mogelijke diversiteit na te streven. Zo is in de tot op heden verschenen 22 delen van deze serie aandacht besteed aan de staatkundige en de sociaal-economische geschiedenis, aan de historie van kerk en godsdienst en aan de cultuurgeschiedenis, waarvan een zeer belangrijke periode door Prof. Timmers behandeld is in zijn in de Maaslandse Monografieën verschenen werk over de Maaslandse Kunst. Met betrekking tot al deze deelgebieden van de historie van de beide Limburgen is nog veel onderzoek en publicatie nodig, ook op het terrein van de cultuurgeschiedenis, waarbij onder meer gedacht dient te worden aan de geschiedenis van het toneel en van de pers. De Redactie is daarom bijzonder verheugd, dat de Stichting Tournooi der Lage Landen het initiatief heeft genomen een publicatie te doen verschijnen, die tot onderwerp heeft de historie van het toneel in Nederlands-Limburg in de 19e en 20e eeuw en de heer Harry Schillings bereid vond een studie over dit onderwerp nader uit te werken. De Redactie prijst zich gelukkig, dat deze publicatie voor de Maaslandse Monografieën beschikbaar werd gesteld. Harry Schillings is als weinigen aangewezen om een geschiedenis van het toneelleven in Limburg te schrijven. Zoon van de pionier van een artistiek verantwoord amateurtoneel, Jef Schillings, de regisseur van het befaamde ‘Zuid-Limburgs Toneel’, gehuwd met een dochter van Piet Malherbe, leeft hij in een sfeer, waarin de liefde tot het volkstoneel als een vanzelfsprekende zaak kan worden beschouwd. Zelf is hij de auteur van meerdere toneelspelen in het algemeen Nederlands en in dialect, zoals b.v. het spel over het mijnbedrijf ‘Nog ummer zingt d'r Lieëwerik’. Zijn verbondenheid met het toneel manifesteert zich in nauwe relaties met hen, die in Limburg als hoofdrolspelers of figuranten voor het voetlicht hebben gestaan, in de opbouw van een unieke collectie toneelspelen voor Harry Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw VI de Provinciale Bibliotheekcentrale te Roermond en met name ook in het werk, dat thans voor ons ligt. Deze geschiedenis van het toneel in de twee laatste eeuwen getuigt niet alleen van een brede belezenheid en een veelomvattende kennis van de materie, doch ook van een groot, persoonlijk engagement. Hierbij gaat zijn voorliefde in de eerste plaats uit naar het volkstoneel, dat hij ziet als een waardevol bestanddeel - bovendien een stimulans - van de Limburgse volkscultuur in het algemeen. Hoewel hij een open oog heeft voor het beroepstoneel en de moderne gedachtenwereld, blijken traditionele waarden een bijzondere plaats in zijn aandacht en engagement in te nemen, al staat hij hier zeker niet kritiekloos tegenover. De lijnen, die hij in de geschiedenis van het volkstoneel aangeeft, bieden tevens een perspectief voor het behoud van deze uiting van volkscultuur in de toekomst. De schrijver was aangewezen op vaak onvolledige archieven van toneelen operettegezelschappen, op ‘klein drukwerk’, zoals reglementen, programma's en affiches en in het bijzonder op de regionale kranten uit de 19e en 20e eeuw, waarvan niet slechts de berichten en recensies doch ook de ingezonden stukken en advertenties gegevens opleverden. Het gebruik van dit zeer verspreide en niet zelden moeilijk te bereiken materiaal geeft de geschiedenis van toneel en theater van Harry Schillings eerder een narratief dan een kritisch-analyserend karakter. Het werk wordt dan ook gekenmerkt door een grote rijkdom aan feitenmateriaal: de lotgevallen van de verschillende, soms kortstondige gezelschappen met hun repertoire en opvoeringen, waarbij herhaaldelijk wordt ingespeeld op maatschappelijke situaties, de publieke opinie en de houding van de geestelijkheid en de overheid tegenover de toneelkunst en haar beoefening. Dit resultaat is mede te danken aan het engagement van de schrijver en zijn relaties met alles wat in de afgelopen periode op gebied van het toneel in Limburg is aangegaan. Nu deze periode zich in meerdere opzichten als een breuk met het verleden aftekent, lijkt het meer dan aannemelijk, dat het werk nog juist ‘op tijd’ is voltooid en in een verdere toekomst niet meer, althans niet met deze rijkdom aan gegevens en sfeerwerking, te verwachten zou zijn. Zonder twijfel blijven wensen bestaan. De auteur plaatst weliswaar zijn materie in het kader van de ontwikkeling die de behandelde peiode kenmerkt: van plaatselijke, geïsoleerde gemeenschap tot nivellerende verstedelijking, van sociale gebondenheid en controle tot openheid en vrijheid van het individu, doch een systematische beschrijving van de invloed op het toneel van de diverse politieke en sociale stromingen vóór en na de oorlog ontbreekt. Evenmin is de houding van de overheid tegenover deze het gedrag en de publieke opinie beïnvloedende activiteit nader uitgewerkt. De vraag of een werk van een dergelijke dimensie nog wel in over- Harry Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw VII eenstemming te brengen is met een gedetailleerde beschrijving van wat zich, op het gebied van het toneel, de opera en de operette in de Limburgse steden en dorpen heeft afgespeeld, buiten beschouwing gelaten, zou deze opzet een diepgaand onderzoek in de overheidsarchieven - en dan dient men vooral te denken aan de archieven van de gouverneurs in Limburg - hebben vereist. De omvang van deze overheidsarchieven is echter van dien aard, dat bewerking daarvan een tijdrovende aangelegenheid geweest zou zijn en dat verwerking van de resultaten daarvan in de thans gereed gekomen studie de publicatie daarvan ter gelegenheid van het 25e Tournooi der Lage Landen verhinderd zou hebben. Bestuur en Redactie zijn er zich van bewust, dat aanvulling en voortzetting van deze studie een taak is, die in de toekomende jaren zal moeten worden vervuld, waarmede een belangrijk facet van de cultuur in de beide Limburgen de aandacht zal hebben verkregen, die het verdient. De Redactie. Harry Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw XI Literatuur Algemeen Albach, B., Duizend jaar toneel in Nederland. Bussum 1965. Albach, B., Het huis op het plein; heden en verleden van de Amsterdamse Stadschouwburg. Amsterdam 1957. Autenboer, E.v., Volksfeesten en Rederijkers te Mechelen (1400-1600). Gent 1962. Baur, E., Theater für Kinder. Stuttgart 1970. Beerends, J., De culturele betekenis van het Leekenspel. Bussum 1937. Berthold, M., Weltgeschichte des Theaters. Stuttgart 1968. Boogerd, L.v.d., Het Jezuitendrama in de Nederlanden. Groningen 1961. Brink, J. ten, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw; in Biographieën en Bibliographieën; 1830-1880. Amsterdam 1888, 3 dln. Coffeng, J.M., Lexicon van de Nederlandse tonelisten. Amsterdam 1965. Dieke, G., Die Blütezeit des Kindertheaters. Emsdetten 1934, 214 blz. Elebaers, K., A. de Maeyer en R. Roemans, Anton van de Velde. Diest 1944. Gillhoff, G.A., The Royal Dutch Theatre at the Hague (1804-1876). The Hague 1938. Godelaine, C., Het Vlaamsche volkstoneel; met voorw. van J. Boon. Davidsfonds 1939. Gregor, J., Weltgeschichte des Theaters. Zürich 1933. Hartnoll, Ph., A concise history of the theatre. London 1968. Hauser, A., Van grotschildering tot filmbeeld; de geschiedenis van kunst en literatuur als maatschappelijke verschijnselen. Amsterdam 1957. Oorspronkelijke titel ‘The Social History of Art’. Heaton, V., The Oberammergau Passion play. London 1970. Hummelen, W.A.A., Repertorium van het rederijkersdrama 1500-1620. Assen 1968. Hunningher, B., Een eeuw Nederlands toneel. Amsterdam 1949. Kindermann, H., Theatergeschichte Europas. Salzburg 1959, IX dln. Kossmann, E.F., Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel in de 17e en 18e eeuw. 's-Gravenhage 1915. Koster, S., Van schavot tot schouwburg; vijfhonderd jaar toneel in Haarlem. Haarlem 1970. Kruyskamp, C., Het Antwerpse landjuweel van 1561; een keuze uit de vertoonde stukken. Mak, J.J., De Rederijkers, Amsterdam 1944. Merkelbach, G., Over tooneel, Amsterdam 1926. Monteyne, L., Drama en toneel van Oost en West door de tijden heen. Antwerpen 1949. Harry Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw XII Monteyne, L., Een eeuw Vlaamsch Tooneelleven; 1830-1930. Antwerpen 1936. Noord en Zuid Nederlandsche Tooneel-Almanak; 1875-1879. Pos, W.Ph., De toneelkunstenaar August Defresne. Amsterdam 1971. Putman, W., Toneelgroei (1921-1926); Indrukken over het na-oorlogsche tooneelherleven in ons land. Brugge z.j. Rapport inzake het Dilettantentoneel. Amsterdam 1938. Roever, N. de en G.J. Dozy, Het Leven van onze voorouders; Deel IV. Amsterdam z.j. Schaik Willing, J. van, Uit de stalles 1966. Schilp, C.A., Toneel in Utrecht in de twintiger en dertiger jaren. Utrecht 1975. Schnürer, G., Kerk en beschaving in de Middeleeuwen. 3 dln. Haarlem 1949-1950. Schotel, G.D.J., Geschiedenis der Rederijkers in Nederland. 2 dln. Rotterdam 1871. Schultze, H., Das deutsche Jugendtheater; seine Entwicklung vom deutschsprachigen Schultheater des 16. Jahrhunderts bis zu den deutschen Jugendspielbestrebungen der jüngsten Gegenwart dargestelt, gesichtet und gewertet an den brauchtumsgebundenen