‘Het album Pandora van (1618-1700)’

George J. Möller

bron George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700).’ In: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 76 (1984), p. 69-101.

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/moll013albu01_01/colofon.htm

© 2001 dbnl / George J. Möller 69

Het album Pandora van Jan Six (1618-1700) door drs. George J. Möller

In de Collectie Six te 1 bevindt zich het album amicorum Pandora van Jan Six. Tot nu toe was van dat album niet veel meer bekend, dan dat , beschermeling van Jan Six, er twee tekeningen in had gemaakt. Er was slechts éénmaal een enigszins uitgebreid overzicht gegeven van de inhoud van het album 2. Dit artikel, van J. Six in het Haagsch Maandblad uit 1924, was echter nogal onvolledig en bevatte een aantal onvolkomenheden. Het is dan ook niet overbodig om het album van Six nog eens aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen en een integraal overzicht te geven van de inhoud ervan 3. Het album van Six is het bestuderen zeker waard. Allerlei culturele en persoonlijke relaties worden, als de draden van een web, in het album Pandora zichtbaar.

De volmaeckte hovelinck

Toen Jan Six 4 op 14 januari 1618 werd geboren, was zijn vader al enkele maanden overleden. Zijn moeder Anna Wymer was een zakelijke vrouw, die na het overlijden van haar man Jean Six het familiebedrijf voortzette. Jean was de zoon van een uit St. Omer afkomstige Charles Six, die zich op het einde van de zestiende eeuw in Amsterdam had gevestigd. Zowel de vader als de zoon voorzagen in hun levensonderhoud met het verven van laken en het vervaardigen van bourat, een soort zware gebloemde zijde. Het familiebedrijf bracht de twee broers Jean en Guillaume een zekere welstand en het stelde Anna Wymer in staat haar twee zoons Pieter en Jan een voortreffelijke opvoeding en opleiding te geven. Pieter studeerde in Groningen filosofie en in Leiden rechten. Jan voltooide vermoedelijk zijn rechtenstudie in Groningen 5. Hij sloot zijn opleiding af met een reis naar Italië te paard, in het jaar 1641. Zo'n Grand Tour 6 was een vrij normale afsluiting van de opvoeding van jonge mannen uit de welgestelde kringen. Jan Six ging zich nu na zijn studie verder bezighouden met het familiebedrijf, dat nog steeds geleid werd door zijn moeder. Op 22 juni 1643 sloten Pieter en Jan een contract af met hun neef Willem Six om in compagnie laken te verven, gedurende 5 jaar. De samenwerking werd in 1646 en 1648 opnieuw vastgelegd. De dood van Willem maakte echter een einde aan het contract, waarna Pieter en Jan zich uit de zaak terugtrokken 7. Twee jaar later, in 1654, overleed Anna Wymer. Jan legde zich toe op het verzamelen van kunst en boeken. Uit de bewaard gebleven veilingcatalogus 8 van zijn bibliotheek kunnen we opmaken dat Six een echte ‘lettré’ was. Zijn bibliotheek, die ruim 1900 titels omvatte, weerspiegelde de

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 70 verzamelaar. Hij bezat boeken op de traditionele gebieden medicijnen, rechten en theologie, maar het grootste deel van zijn boekenverzameling werd gevormd door literaire werken van Spaanse, Italiaanse en Nederlandse auteurs, naast vele klassieke Latijnse teksten. Ook bezat Six vele werken op het gebied van de kunst en de architectuur, zowel van Franse, Italiaanse als Nederlandse meesters. Six bezat drie exemplaren van het beroemde boek van de Italiaanse edelman Baldassare Castiglione Il cortegiano. In 1662 verscheen van dit boek een Nederlandse vertaling 9 van de hand van Lambert van den Bos, onder de titel De volmaeckte hovelinck, opgedragen aan Six, door de drukker Abraham Wolfganck, omdat Six in een aantal gesprekken zich zeer lovend had uitgelaten over het boek. Six voldeed dan ook in vele opzichten aan de idealen die Castiglione beschreef in zijn boek.

De dichter in de schaduw der groten

Jan Six was, wat wel genoemd wordt een minor poet. Hij heeft naam gemaakt met het schrijven van enkele literaire werken. De meeste bekendheid heeft hij gekregen met zijn treurspel Medea, dat op 24 oktober 1647 op de Amsterdamse schouwburg onder leiding van Jan Vos werd opgevoerd en in 1648 bij Jacob Lescaille in druk is verschenen. Rembrandt, die niet veel boekillustraties heeft gemaakt, etste voor Jan Six de titelpagina 10 voorstellende de bruiloft van Jason en Creüsa. Six had de klassieke stof van het Medea-verhaal naar eigen inzicht bewerkt, waarbij hij trouw was gebleven aan het Senecaanse model van het strengklassieke treurspel (in het tweede bedrijf is zelfs een toneel geheel vertaald). Naar het oordeel van de literatuur-historicus Te Winkel 11 stak ‘het poëtisch gehalte der goedgebouwde alexandrijnen niet zelden gunstig (af) bij het vele middelmatige, dat destijds van het tooneel af gezegd werd’. In 1654 volgde het blijspel Onschult, dat ook in de Amsterdamse schouwburg werd opgevoerd en dat pas in 1662, overigens zonder de naam van Jan Six, in druk verscheen. De stof voor dit toneelstuk had Six ontleend aan het tweede deel van Mateo Alemans roman Guzman de Alfarache 12. Voorts kennen we van Six nog een aantal verspreide gedichten, onder andere in de bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten 13 uit 1651. Daarnaast schreef Six veel neolatijnse gedichten en een hele verzameling chronogrammen, in zijn ‘grote Pandora’. Ook heeft hij een aantal gelegenheidsgedichten geschreven, bijvoorbeeld bij het verschijnen van dichtwerk van een vriend. Achter de 2e druk van zijn Medea uit 1679 nam Six een lang gedicht, getiteld Muiderberg, op, opgedragen aan zijn vriend Henrik Hooft. Door het huwelijk van Jan Six met Margaretha Tulp in 1655, werd hij geparenteerd aan een van de invloedrijkste magistraten in Amsterdam, Dr. Nicolaas Tulp. Tulp was sinds 1622 lid van de Raad en hij werd vier maal tot burgemeester benoemd. Het zal wel aan zijn invloed te danken zijn geweest, dat Jan Six in 1656, toen zijn schoonvader burgemeester was, tot Commissaris van Huwelijkse Zaken werd benoemd.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 71

In 1666 werd Six commissaris van de bank van lening en op 1 februari 1667 werd hij tot schepen benoemd. Van 1679 tot zijn dood in 1700 was hij lid van de Vroedschap. In 1691, toen hij al 73 jaar oud was, viel Six de hoogste eer te beurt, de benoeming tot burgemeester. Sindsdien stond hij dan ook bekend onder de naam burgemeester Jan Six. Zo wordt ook zijn portret, dat Rembrandt in 1654 van hem maakte, aangeduid. Na zijn burgemeesterschap kwam Six in 1692 in de Thesaurie, de raad van oud-burgemeesters terecht 14. Hij was in de val van De Vries meegetrokken, na een conflict met de nieuwe leider Joan Corver, die zeer in de gunst stond bij stadhouder Willem III.

Het album Pandora

Het album Pandora van Jan Six, in klein folio-formaat 15, telt 170 bladen. Het is gebonden in een perkamenten band, met gele zijden linten om het dicht te knopen, waarvan helaas niet veel meer over is. Op de voorzijde staat op het perkament met sierlijke letters de naam Pandora en het jaartal 1651 geschreven (afb. 1). De bladen zijn niet gefolieerd of gepagineerd. De hieronder gehanteerde foliëring is niet in het album aangegeven.

1. Het album Pandora van Jan Six. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 72

Het album 16 bevat in totaal 21 geschreven bijdragen en 11 bladen met tekeningen. Daarnaast liggen nog los in het album een fragment van een olieverfschilderijtje, met een strookje papier met een Franse tekst, waarmee de naam van het album verklaard wordt. Verder een plattegrond van een tuinontwerp, met los daarbij een lijst met de indeling van die tuin. In hoeverre het album van Six een traditioneel album amicorum is, of meer een kunstboek, laat ik hier in het midden. Ik kom daar aan het slot van mijn artikel uitgebreid op terug.

Overzicht van het album

Los in het album liggen: 1. een strookje 17 met Franse tekst, waarschijnlijk in het handschrift van Six. 2. Een fragment 18 van een olieverfschilderijtje, voorstellende de figuur van Pandora. 3. Een plattegrond van een tuinontwerp, uitgeknipt en ingekleurd. 4. Een beschrijving van de plattegrond van de tuin.

Indeling van het album 19

fol. 1 t/m 3 blank. fol. 4r. krijttekening J. Soryou van het Colosseum (1673-1676). fol. 5r. krijttekening J. Soryou van de ruïne van Nijenrode (1673-1676). fol. 6 uitgesneden. fol. 7 t/m 39 blank. fol. 40r. pentekening Rembrandt, Homerus draagt zijn verzen voor, 1652. fol. 41 blank fol. 42r. pentekening Rembrandt, Anna Wymer in haar kamer, 1652. fol. 43 t/m 60 blank. fol. 61r. gedicht Vondel, Op d'afbeeldinge des geleerden en beleefden Jongelings Ioan Six. (vóór 1660). ingeplakt: gedicht Vondel, Danckoffer aen Joan Six, (1658). fol. 62 blank. ingeplakt: gedicht Vondel, Lastmans Offerstaetsi, (1648). fol. 63 blank. ingeplakt: gedicht Vondel, Op het marmerbeelt van den E. Heere D. Nikolaes Tulp, (1658-1660). fol. 64 t/m 66 blank. fol. 67r. gedicht G. Brandt, Op de geboortedagh van een Joffrouw, (20-1-1651). fol. 68 blank. fol. 69r. gedicht Jan Six, Op d'Afbeeldinge van een Joffrou, 1651. ingeplakt: gedicht Jan Six, Niew Jaar aan HW, (vóór 1664?).

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ fol. 70 t/m 118 blank. fol. 119r. kalligrafie M. Komans, Aan de Konstkamer van den E. Heer Joan Six, 4-5-1678. fol. 120 t/m 127 blank. fol. 128r. spreuk Coenraad van Beuningen, 4-11-1671. fol. 129 t/m 133 blank. fol. 134r. gedicht Antonides vander Goes, Aen den Korealketen van Rozemont, 23-11-1671. fol. 135 t/m 136 blank. fol. 137r. Kalligrafie Daniël de Lange. fol. 138 blank. fol. 139r. Kalligrafie Elias Noski, 18-1-1666.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 73

fol. 140r. blank. fol. 140v. tekeningen Dortsman vestingpoort, april 1666. fol. 141r. tekeningen Dortsman vooraanzicht en plattegrond vestingpoort, april 1666. fol. 142r. blank. fol. 142v. tekening Dortsman vooraanzicht en zijkant huis, april 1666. fol. 143r. tekening Dortsman, plattegrond huis, april 1666. fol. 143v-144r. gedicht Jan Vos, toen ick Hooft van de Schouburg wierdt (1651?). fol. 145r. tekeningen Dortsman koepel met plattegrond, augustus 1667. fol. 146r. tekeningen Dortsman pyramide met plattegrond, augustus 1667. fol. 147r. tekeningen Dortsman praalgebouw met plattegrond, augustus 1667. fol. 148r. blank. fol. 148v.-149r. gedicht Jan Six, In Poëmata Petrii Francii. (1686 of later). fol. 150r. gedicht Jan Six, In Pacem Anglo-Batavam. (1674). fol. 151 blank. fol. 152r. Kalligrafie Vrage/Antwoort. fol. 153 t/m 154 blank. fol. 155r-155v gedicht Antonides vander Goes, Op Ymont, 1-5-1672. fol. 156r.-156v.-157r. gedicht Francius, Ad Elstbroekiam…., 23-5-1672. fol. 158 blank. fol. 159r.-159v.-160r. gedicht Jan Vos, op Rubens' Hero en Leander. (1658 of eerder). fol. 161 t/m 162 blank. fol. 163r. gedicht Lescaille, Kers-Nacht, 24-12-1653. fol. 164r. gedichtje Henrik Hooft, 24-3-1674. fol. 165 t/m 170 blank.

Pandora

Op de perkamenten band van het album van Six staat in sierlijke letters de naam Pandora geschreven, met daaronder het jaartal 1651 (afb. 1). In het album ligt een los strookje papier met daarop, in het handschrift van Jan Six, de volgende Franse tekst:

Les Dieux enrichissent PANDORE de leurs dons precieux pour la rendre agreable aux Hommes,

(De goden verrijken Pandora met hun kostbare gaven om haar voor de mensen aangenaam te doen stemmen).

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ In het album ligt ook nog een fragmentje van een olieverfschilderij, voorstellende een staande Pandora-figuur, het gezicht naar links gewend, een pyxis in haar linkerhand houdend als een ‘vijgeblad’, de rechterarm afhangend langs haar lichaam. Zij wordt omringd door fragmenten van goden. (afb. 2.) De vraag dringt zich natuurlijk op: waarom gaf Jan Six zijn album de naam Pandora, wat betekende die naam in de 17e eeuw, waar is het Franse tekstje aan ontleend en waar komt de afbeelding van Pandora vandaan? Wij kennen Pandora 20 tegenwoordig nog slechts als de brengster van het kwaad over de aarde. Zij had op de berg Olympus van de goden allerlei geschenken ge-

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 74 kregen en die in een doos mee naar de aarde genomen, waar ze door Epimetheus, de broer van Prometheus, tot vrouw werd verkozen. Op de aarde kon Pandora haar nieuwsgierigheid echter niet bedwingen, opende de doos en verspreidde zo al het kwaad over de aarde. Alleen de Hoop bleef in de doos achter. Hoe valt dat te rijmen met de naam Pandora die Six op zijn album vermeldde?

2. Pandora fragment van een olieverfschilderij. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

In de 17e eeuw was de Pandora-mythe nog een ‘hemelse’ mythe, dat wil zeggen dat in de mythe vooral de nadruk lag op het gedeelte waarin Pandora op de berg Olympus de gulle gaven van de goden in ontvangst nam. Op gravures en etsen uit die tijd en ook op het fragment van het olieverfschilderij zien we dit hemelse moment afgebeeld. Het olieverffragment is gekopieerd naar een gravure van Cornelis Bloemaert, die op zijn beurt de gravure weer heeft gemaakt naar een tekening van Abraham Diepenbeeck, een medewerker en leerling van Rubens. Bloemaerts gravure komt voor in een Frans boek, in 1655 in Parijs verschenen: Michel de Marolles, Tableaux du temple des muses 21. Het boek geeft een overzicht van de mythen verbonden met een hele reeks Griekse goden. Bloemaerts gravure is

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ in de 17e eeuw erg populair geweest, zó populair, dat daardoor het ‘hemelse’ beeld van Pandora als ontvangster van de gulle gaven van de goden zich verder heeft kunnen verspreiden.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 75

Jan Six moet het boek van De Marolles gekend hebben 22; het fragment van het olieverfschilderij is gekopieerd naar de gravure van Bloemaert. Het stukje Franse tekst, dat los in het album ligt is afkomstig uit het boek van De Marolles en wel uit het hoofdstuk waarin de Pandora-mythe wordt verhaald. Six heeft de Franse tekst uit het boek, gedeeltelijk in eigen woorden, opgeschreven op een strookje papier en vervolgens met het fragment van het olieverfschilderij in zijn album gelegd. Nu is in ieder geval duidelijk geworden hoe Six aan de naam Pandora kwam. Hij sloot daarmee aan bij een zich vernieuwende traditie: Pandora als de al-begiftigde 23, die in haar doos of vaas de gulle gaven van de goden verzamelde. Het album van Six moeten we dan ook in die traditie zien; een album waarin zijn vrienden en bekenden hun giften schreven of tekenden, daarmee Six erend.

Jan Six en Vondel

Vondel leverde vier bijdragen voor Pandora. Daarbij is overigens opvallend dat alleen het kwatrijn op het portret van Six rechtstreeks in het album werd geschreven. De drie andere gedichten, op losse bladen, zijn door Six, naar ik aanneem, in zijn album geplakt. Toen Jan Six in 1655 trouwde met Margaretha Tulp, schreef Vondel een bruiloftsdicht 24, waarin hij eraan herinnerde dat Anna Wymer zelf de bruid had uitgekozen:

Hoe ze in haeren tijt, bekommert voor den soon, Uyt duyzend maegden een zoo zedig koos als schoon: Een zuivre Tulp, dit puik van allerhande bloemen, Toen 't oog op deze viel, die wij de perle noemen.

Op fol. 61r schreef Vondel een kwatrijn 25 op een portret van Jan Six. Er is veel gespeculeerd op welk portret dit gedichtje geschreven zou zijn. Volstrekte zekerheid is echter niet te geven. Ik zal hieronder enkele mogelijkheden aangeven. De tekst in het album 26luidt als volgt: Op d'afbeeldinge des geleerden en beleefden Jongelings Ioan Six.

Zoo maelt men SIX, in 't bloejenst van zyn jeught, Verlieft op Kunst en Wetenschap, en Deught, Die schooner blinckt dan iemants pen kan schryven. De verf vergaet: de Deught zal eeuwigh blyven. J. V. Vondel.

Het gedichtje is niet exact te dateren, maar moet wel geschreven zijn vóór 1655, het jaar waarin Six in het huwelijk trad, anders had Vondel hem geen jongeling genoemd. Er is vaak aangenomen dat Vondel zijn gedichtje schreef op het portret van de hand van Rembrandt uit 1654 27. Naar mijn oordeel staat Six, die in 1654 36 jaar oud was, op dit portret echter in het geheel niet als jonge man afgebeeld. Hij lijkt

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 76 juist ouder te zijn gemaakt door Rembrandt (afb. 3). Dat treft des te meer als we dit portret vergelijken met het schilderij dat Wallerand Vaillant in 1649 van Six maakte (afb. 4). Op dit portret 28 zien we Six als een jonge man afgebeeld, een stuk jonger dan de vijf jaar verschil tussen beide portretten doen vermoeden. Mijns inziens heeft Vondel dan ook dit laatste portret van Vaillant voor ogen gehad, toen hij zijn gedichtje schreef. Wellicht moet ik mijn mening herzien, als blijkt dat Six' portret van de hand van Rembrandt na een recente schoonmaakbeurt een metamorfose heeft ondergaan en onder de vernislagen een ‘verjongde’ Jan Six te voorschijn komt. Vondel kan in ieder geval niet gedoeld hebben op ets van Jan Six aan het venster, uit 1647. In het gedichtje zegt Vondel immers in r.4: ‘De verf vergaet….’. Dat kan zowel verwijzen naar verf als naar kleur, maar niet slaan op een ets, die immers geen kleur heeft. Wellicht komt ook nog het kleine portret dat Ter Borch in 1640 van Six maakte in aanmerking.

3. Rembrandt, Jan Six, 1654. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 4. Vaillant, Jan Six, 1649. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

Tussen fol. 61 en 62 is in het album 1½ blad ingeplakt met daarop geschreven Vondels Danckoffer Aen den E. Heere Joan SIX. Voor zyn ooft en wiltbraet my uit zyne hofstede toegezonden. Het gedicht 29 heeft nog de oorspronkelijke briefvorm, met op de voorzijde het adres:

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 77

Den eerentvesten en hooghgeleerden Heere Joan Six op zyne hofstede te Hillegom.

Het blad met het adres is aan de bovenzijde enigszins beschadigd en heeft aan de onderzijde nog de restanten van een zegel. Het gedicht moet, gezien de inhoud, geschreven zijn ná het huwelijk van Six met Margaretha Tulp. In een lange inleiding van 25 regels maakt Vondel een aantal toespelingen op de Noordse oorlog, de verwarring in Engeland na de dood van Cromwell en de samenwerking tussen Engeland en Frankrijk in de oorlog tegen Spanje. De Christenwereld is in beroering, ijdelheid en staatszucht leiden tot oorlog. Jan Six zit op zijn buiten Elstbroek te Hillegom en beziet al die woelingen. Hij troost zich met de natuur die hem omringt, hier is hij in zijn element. Hij verdiept zich in kunst en schone boeken. ‘En als het leven hem verdriet’ (r. 49), zoekt hij troost bij zijn Margriet. Hij leidt haar rond over zijn hof en door zijn boomgaard, de duinen en de weiden. Daar op zijn buiten, dat hij niet wil ruilen voor Krezus' schatten (r. 64), gaat de zon veel eerder op en veel later onder dan elders. Al het goede dat de aarde hem biedt, kan hij niet alleen opeten, ‘maer moet het reicken/Aen andren, tot een gunstigh teiken’ (r. 75-76). Ook Vondel valt dat voorrecht ten deel en de dichter vraagt zich aan het einde van zijn gedicht af hoe hij zijn dankbaarheid kan laten blijken. Hij besluit dan met ‘De hemel zette u dit betaelt’ (r. 82). Met andere woorden: ik kan u niet werkelijk bedanken, alleen de hemel kan dat. Tussen fol. 62 en 63 is in het album een blad ingeplakt met een gedicht 30 van Vondel op een schilderij van , getiteld Lastmans OFFERSTAETSI van Lystren. aen Ioannes SIX. Het gedicht moet dateren van of vóór 1648, want in dat jaar is het opgenomen achter de eerste druk van Vondels Salomon. Lastman maakte zijn schilderij in 1614 31. Six moet het al in zijn bezit hebben gehad, toen Vondel zijn gedicht schreef. Na het overlijden van Six werd het schilderij op de veiling van diens kunstcollectie verkocht voor ƒ 230,-. Lastmans schilderij verbeeldt het ‘wonderwerck van Lystren’ (r. 5), namelijk het verhaal van Handelingen 14, 8-18: het optrekken van de priesters van Jupiter en de scharen van Lystren, die aan Barnabas en Paulus wilden offeren, in de waan dat Jupiter en Mercurius waren neergedaald. Vondel waardeerde in het schilderij vooral de ‘Schikkunst’, de compositie en de overdaad en overvloed op het schilderij 32. Op een dubbelgevouwen blad, ingeplakt tussen fol. 63 en 64, schreef Vondel een gedicht 33 op het marmerbeeld van Six' schoonvader, Nicolaas Tulp. Het gedicht zou geschreven moeten zijn in 1658 34. Het marmerbeeld, van de hand van Artus Quellinus, wordt gedateerd tussen 1654 en 1656. Het model, dat door

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 78

Quellinus zelf is gemaakt, bevindt zich in het te Amsterdam. Het marmerbeeld, op een ongewoon gesneden houten voetstuk met een tulp, bevindt zich in de Collectie Six 35. Het Latijnse motto bij het gedicht is ontleend aan Aeneïs VI, 848 en betekent: Uit het marmer zullen zij de levende gelaatstrekken te voorschijn brengen. Op het marmerbeelt van den E. Heere D. Nikolaes Tulp, Burgemeester en Raet van Amsterdam. Vivos ducent de marmore vultus.

De Hollantsche Eskulaep, en Aemstels Hippokraet, Der Weezen Vader, en de dappere beschermer Van 't Recht en Raethuis, en den burgerlycken Staet Leeft voor zyne afkomst, nu Quellyn hem klinckt in marmer. Zoo komt beelthouwery gedachtenis te hulp. Men ziet in 't beelt den geest en 't leven van ons TULP. J. V. Vondel.

Vondel eerde Tulp als geneeskundige, burgemeester, lid van de Raad en als Weesmeester. Onder het beheer van Tulp werkte Quellinus aan het beeldhouwwerk van het nieuwe Amsterdamse stadhuis 36.

Jan Six en Rembrandt

Op fol. 40r. maakte Rembrandt in 1652 een tekening 37 met de rietpen en roetbruin ingekleurd, voorstellende Homerus die zijn verzen voordraagt (afb. 5). Onderaan is de tekening gesigneerd en gedateerd: Rembrandt aen Joannus Six. 1652. De tekening is een variant op een deel van Rafaëls beroemde fresco Parnassus, waaruit Rembrandt de Homerusfiguur overnam. 38 Op de tekening zien we Homerus, een breedgebaarde grijsaard, een doek om het hoofd, omgeven door staande en zittende, meest kaal geschoren mannen en enkele vrouwen, die zeer aandachtig luisteren. Aan de voeten van Homerus zit een blondgelokte knaap, die naar hem opkijkt, om zijn zangen op te tekenen. De keuze van het onderwerp lijkt een eerbetoon aan de dichter Jan Six. Naar aanleiding van Rembrandts ondertekening is nogal eens gefilosofeerd over de aard en intimiteit van de relatie tussen Six en Rembrandt. Toen Rembrandt de tekening maakte was Six nog een jonge man van 34 jaar. Rembrandt was ruim 10 jaar ouder. De schilder had in de signering het woord Mynheer of Heer weggelaten en sprak Six bij zijn voornaam aan. Dat zou hij niet gedaan hebben, als er slechts van een verhouding tussen opdrachtgever en kunstenaar sprake zou zijn geweest 39. Van Gelder 40 zet deze gedachte weer op losse schroeven: ‘However, there is a great difference of opinion about the precise relationship of the two men which has been thought to range from that of artist and patron to that of close and intimate friends’.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 79

5. Rembrandt, Homerus draagt zijn verzen voor, 1652. fol. 40r. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

Rembrandt had de Homerusfiguur uit Rafaëls fresco niet slaafs overgenomen 41. Het is zeer wel mogelijk dat Six in 1641 gedurende zijn Italiaanse reis in het Vaticaan het fresco heeft gezien. De compositie van het kunstwerk heeft hij wellicht besproken met Rembrandt aan de hand van een gravure van Marcantonio Raimondi. Rembrandts opvattingen hierover zijn terug te vinden in zijn ets La petite tombe, waarschijnlijk in 1652 gemaakt. De tekening van Homerus is sterk beïnvloed door deze ets. Rembrandt maakte Homerus tot het middelpunt van de tekening en hij gaf er ook een toets van realisme aan, door het afbeelden van de armstoel, waaruit de dichter zojuist schijnt te zijn opgestaan. ‘It is as if Rembrandt had wanted to make it clear to Jan Six that it was just this lifelike realistic quality that was lacking in the print after Raphael’. 42 Op fol. 41r. maakte Rembrandt een gewassen pentekening 43, voorstellende Anna Wymer, de moeder van Jan Six, als in haar werkkamer. (afb. 6). Onderaan signeerde Rembrandt: Rembrandt f 1652. Heel lang is aangenomen dat de afbeelding Anna Wymer moest voorstellen, in haar werkkamer. Haverkamp Begemann 44 heeft aan willen tonen, onder andere op grond van een tekening van

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 80

Minerva uit 1635, dat het hier niet ging om Anna Wymer, maar om een tekening van de godin of Pallas Athene. Het blijft desalniettemin heel wel mogelijk dat Rembrandt op die manier de vrouw eerde, die al zo veel jaren met veel wijsheid het familiebedrijf leidde. Tenslotte was de Homerustekening ook een impliciet eerbetoon aan de dichter Jan Six.

6. Rembrandt, Anna Wymer als Pallas Athene in haar werkkamer, 1652. fol. 41r. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

De tekening stelt het volgende voor: Een hoge kamer, met een raam met grote ruiten op de achtergrond, waarvoor heel licht uitkomt een vrouw met een mutsje op, die in een groot boek leest, dat met andere op een tafel ligt. Links vóór de tafel staat een voetstuk van eigenaardige vorm, vierkant op een drievoet, alsof het een draaistandaard is, waarop een vrouwenborstbeeld. Daarover ligt een zwaar gordijn, dat de voorgrond van boven afsluit. Rechts is een schild aan de wand opgehangen, met een helm zonder vizier en een lans ernaast 45. Deze twee tekeningen waren niet de eerste blijken van samenwerking tussen Rembrandt en Jan Six. Al 11 jaar eerder, in 1641, schilderde Rembrandt het portret van Anna Wymer 46. In 1645 maakte hij een ets die bekend zou worden onder de naam het bruggetje van Six 47. Twee jaar later, in 1647, maakte Rembrandt, na een aantal voorstudies, de ets

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 81

Jan Six aan het venster 48. Daar zien we Jan Six staan, geleund in het venster, met een stuk papier in zijn handen, links hangt een gordijn, rechts in de hoek werd als repoussoir een stoel geplaatst. De stapel boeken en het half zichtbare schilderij links aan de muur, onderstrepen de intellectuele uitstraling van de geportretteerde. In 1648 maakte Rembrandt voor het toneelstuk Medea van Six de titelpagina, een ets genaamd Medea of de trouw van Iason en Creusa. De opdracht voor deze ets kwam van Six zelf en niet van Lescaille bij wie de tragedie gedrukt werd. Dat blijkt uit het plaatsen van de initialen van Six midden onder de 4e staat van de ets, waar ook een kwatrijn uit de tragedie toegevoegd werd 49. Er bestaat een nauwere relatie tussen de ets en het toneelstuk dan tot nu toe altijd werd aangenomen. Rembrandt bezat een exemplaar van de Medea, zoals bleek bij het opmaken van de inventaris bij zijn faillissement in 1656. In 1654 maakte Rembrandt tenslotte het schitterende portret 50 van Jan Six, dat nog steeds tot de Collectie Six behoort (afb. 3). Het schilderij is noch gedateerd, noch gesigneerd, maar we weten middels een chronogram (tijddicht) dat het in 1654 gemaakt moet zijn. Jan Six bezat een grote foliant, ook Pandora geheten, waarin hij ‘literaire’ aantekeningen maakte, terwijl hij het omgekeerd gebruikte voor zijn aantekeningen toen hij lid van de Vroedschap was vanaf 1679. In deze grote Pandora schreef Six:

AonIDas tenerIs qVI SUM VeneratVs ab AnnIs TaLIs ego IanUs SIXIVs ora tULI. op myn schildery.

(Zo zag ik, Jan Six, eruit, die sedert mijn jeugd de Muzen hebt gediend) 51.

De kapitalen leveren (met uitzondering van A, S en T) het jaartal 1654 op.

Jan Six en Jan Vos

De Amsterdamse dichter en glazenmaker Jan Vos schreef twee gedichten in Six' album. Op fol. 143v. en 144r. schreef Vos een gedicht ter gelegenheid van het feit dat hij voor de eerste maal benoemd werd tot regent van de Amsterdamse schouwburg, in juli 1647. 52 Vos is, met een onderbreking in 1652, telkens herbenoemd als hoofd van de schouwburg. Of hij zijn eerste benoeming aan Jan Six te danken had, durf ik niet uit te maken. Het gedicht is wel opgevat als een dankdicht 53. In 1651 verscheen het voor het eerst in druk in de bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten 54, met de vermelding: Uyt het Kunstboeck van Ian Six. Six was overigens zelf één van de samenstellers van de bundel, evenals Jan Vos. Naar het oordeel van de literair-historicus Te Winkel 55 was Vos zeer in zijn schik met zijn benoeming. Vos noemde op waartoe hij nu allemaal in staat was: hij kon meer keizers kiezen dan de ‘zeve keuren/die in 't beroemt Garmanje zijn’. Hij mengt most en fenijn, heeft de rijken in zijn handen, de schenners van het heilig recht zal hij ontwapenen. Maar dat hij, terwijl hij zoveel Cezars maakt, zelf niet op de troon komt brallen, bewijst dat hij niet staatzuchtig is. Wie daaraan nog

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 82 twijfelen zou, kome, zegt Vos, in zijn voorhuis; daar zal men hem dan voor zijn onderhoud glazen zien maken, want dat kan hij ook nog. Of is dit alles een beetje ironisch bedoeld van Vos? De hoofden van de Amsterdamse schouwburg vormden een college van zes regenten van overwegend katholieke signatuur. Ook Jan Vos was katholiek. Er werden nooit hoofden benoemd die een rol speelden in de Amsterdamse politiek, het was een college van het tweede plan. Toen op 24 oktober 1647 de Medea van Six in de Amsterdamse schouwburg werd opgevoerd, was Vos al enkele maanden hoofd van de schouwburg. Het toneelstuk is dan ook waarschijnlijk onder zijn regie opgevoerd. Op fol. 159r. 159v. en 160r. schreef Jan Vos een gedicht op een schilderij van Rubens, voorstellende Hero en Leander. Het gedicht is getiteld: Den dooden Leander in d'armen der zeegodinnen door Rubens geschildert. Hero, een priesteres van Venus, woonde te Sestus, een Thraciese stad op het smalst van de Hellespont. Leander, die haar aanbad, woonde aan de overzijde te Abydos. Om haar te bezoeken zwom hij telkens de zeestraat over. Toen hij door een storm omkwam en zijn lijk bij Hero aanspoelde, stortte zij zich in zee. De laatste regels van het gedicht luiden:

Leander is om hals. hij komt op d'Amstelranden, in 't huis van Six belanden. deez' toon Appel gelijk zijn broer Appol zijn gunst. men eert zich zelf door kunst.

In druk 56 kreeg het gedicht nog de vermelding bij de titel dat het schilderij hing ‘In den zaal van den Heer Pieter Six’. De laatste regels van het gedicht zijn wel opgevat als een aanduiding dat Pieter zelf schilderde. Apollo inspireerde de dichter Jan Six en Apelles zou Pieter goedgunstig gezind zijn geweest. Om daaruit nu te concluderen dat Pieter zelf schilderde, gaat mij wat te ver. Deze regels kunnen ook opgevat worden als een eerbetoon aan twee kunstminnaars, liefhebbers van de dichtkunst (Jan) en de schilderkunst (Pieter). Rembrandt kocht op 8 oktober 1637 van de Amsterdamse advocaat Troianus de Magistris een schilderij van Rubens, voorstellende Hero ende Leander, dat door Jan Jansz. Uyl aan De Magistris in onderpand was gegeven vanwege zijn schulden. Rembrandt betaalde voor het schilderij ruim 424 gulden. In 1644 verkocht hij het weer door, aan de kunsthandelaar Lodewijk van Ludick 57. Via hem kan het schilderij heel goed in het bezit zijn gekomen van Pieter of Jan Six.

Jan Six en Adriaan Dortsman

In april en mei 1666 en in augustus 1667 maakte de uit Vlissingen afkomstige bouwmeester Adriaan Dortsman een aantal tekeningen in het album van Jan Six, verspreid over fol. 140v-143r. en fol. 145r-147r. Allereerst maakte Dortsman op fol. 140v de doorsnede van een poort en op fol. 141r. het vooraanzicht en de plattegrond van die poort in eenvoudige bruine pen-lijnen met Oost-Indische inkt ge-

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 83 wassen. Op het vooraanzicht van de poort staat het wapen van Amsterdam, in lauwertakken gevat, met links en rechts M. VIc en LXVI (1666) 58. In de plattegrond staat zeer klein geschreven: A. Dortsman in april. Onder de plattegrond is de schaal van de tekening aangegeven in Rijnlandse voeten. Het front van de poort meet 80 voet (d.i. 24 meter, 1 Rijnlandse voet is 0,308 m.).

7. Dortsman, tekening buitenhuis op fol. 142v. april 1666. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

Op fol. 142v. (afb. 7) tekende Dortsman de voorzijde en de doorsnede van een groot buitenhuis, waarvan op fol. 143r. de plattegrond is afgebeeld, met de ondertekening A. Dortsman in april 1666. Het is een zeer uitvoerige tekening met de pen. De grote middenzaal is met beelden versierd en de voorgevel voorzien van een brede voorgalerij en ook met beelden versierd. Hierbij ligt los in het album de uitgeknipte plattegrond van een grote tuinaanleg, met sterrebossen en lanen, vijvers en perken, een hoofdgebouw en bijgebouwen zoals stallen en koetshuizen, gegroepeerd om een voorplein 59. Daarbij hoort een los blad met Beschrijving op de Letters, mijns inziens in het handschrift van Jan Six. Uit die beschrijving, die ik hier kortheidshalve weg moet laten, blijkt onder andere dat de voorlaan van het grote huis ‘recht op Munster’ moest zien. Wat dat precies betekent is mij niet duidelijk. Is soms Monster (in het Westland) bedoeld? Op de achterzijde van de tuinplattegrond staan de maten aangegeven in Munsterse roeden, in het handschrift van Dortsman. Omgerekend zou de hele tuin ±436 m. lang moeten zijn en op het breedste gedeelte ±230 m. breed. Het moet zeker een tuinontwerp zijn geweest, bedoeld voor een heel groot buitenverblijf. De plattegrond is geïnspireerd door de in de tweede helft van de 17e eeuw in zwang zijnde Franse tuinarchitect André le Nôtre. Met name de indeling van de tuin langs een langgerekte middenas, waarlangs de gehele tuin en de gebouwen zijn gerangschikt, wijst duidelijk op die Franse invloed 60. Op fol. 145r. maakte Dortsman in mei 1666 drie tekeningen van een grote koepelbouw op een vierhoekig plan. Midden op het blad staan enkele maten aangegeven:

de pilasters van buytten 4v: voor 1 modul en van binnen 3½ v: voor 1 modul alle van een Corintica ordre

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 84

In het midden van de plattegrond staat de afmeting aangegeven: 100 v. De doorsnede van de koepel zou dan ca. 28 m. moeten bedragen. Dat Dortsman een zekere affiniteit had met koepels, zal later blijken bij de bouw van de Ronde Lutherse Kerk te Amsterdam. Op fol. 146r. maakte Dortsman in augustus 1667 een zeer oorspronkelijk ontwerp van een ‘poort in een stadswal, bijna geheel opgesloten in een steile pyramide, als die van Sestius, alleen van binnen met een drietal kleine vensters, twee voor de wachten, en een voor de bovenzaal, boven een kleinen dorischen voorbouw, terwijl naar buiten de doorgang pylonachtig lijkt voor te springen’ 61. Tenslotte maakte Dortsman, ook in augustus 1667, op fol. 147r. tekeningen van de voorzijde, doorsnede en plattegrond van een praalgebouw. Het front meet 116 voet, dat is ca. 32 m. Adriaan Dortsman 62 was omstreeks 1635 in Vlissingen geboren. Zijn vader was timmerman en de zoon zal het vak wel bij hem geleerd hebben. In 1652 was Adriaan reeds meester-timmerman. In 1658 vertrok hij naar Leiden om zich verder te bekwamen in de mathematica. In 1665 kwam hij naar Amsterdam, waar hij in 1667 benoemd werd tot bouwmeester van de Ronde Lutherse Kerk aan het Singel. De nog zo jonge architect had zijn benoeming waarschijnlijk te danken aan het feit dat hij theoretische kennis paarde aan praktische vakbekwaamheid en wellicht ook omdat hij sinds eind 1665 onder de bescherming van Jan Six stond. Dortsman heeft zich tegenover Jan Six niet hoeven bewijzen in het album Pandora. Eind 1665, begin 1666 maakte hij twaalf ontwerptekeningen voor het huis van Six op de Herengracht (thans no. 619). Door het chronogram op de gevel SaLVs hVIC DoMVI (heil dit huis), weten we dat de bouw in 1667 moet zijn begonnen. Dortsman en Six hebben herhaaldelijk samengewerkt bij het kopen en bebouwen van erven op de Herengracht en de Binnen-Amstel 63. Dortsman leende daarvoor tot tweemaal toe ƒ 6000,- van Jan Six, die hij echter niet terugbetaalde. Na de dood van de bouwmeester in 1682 zijn de betalingen alsnog geregeld met zijn erfgenamen. Het uitstel van betaling heeft de goede verstandhouding tussen Dortsman en zijn maecenas overigens niet nadelig beïnvloed. Nog in februari 1681 maakte Dortsman ontwerpschetsen voor een buitenhuis van Six in het Noord-Hollandse Wimmenum.

De onbekende Soryou

Op fol. 4r. maakte J. Soryou een tekening 64 in rood krijt voorstellende een antieke ruïne. Het zou een afbeelding van het Colosseum te Rome kunnen zijn. Links op de voorgrond zijn enkele ruiters te zien en meer naar rechts staan twee personen. De suggestie 65 dat de tekening een herinnering van Six aan zijn Italiaanse reis zou moeten zijn, lijkt mij wat al te onwaarschijnlijk. De tekening is waarschijnlijk gemaakt tussen 1673 en 1676. Het lijkt erg twijfelachtig of Six ruim dertig jaar ná zijn Italiaanse reis nog behoefte had aan zo'n herinnering. Soryou maakte één blad verder, op fol. 5r., nog een tekening 66, nu in zwart

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 85 krijt, dwars op het blad geplaatst, met linksboven de aanduiding:

T Huys: Te Niewenrooden gherinueert en: verbrant: door de Franschen int iaer 1673

Rechtsboven is de tekening gesigneerd met: J: Soryou: Fecit. Een ets naar de tekening is opgenomen in het boek 't Ontroerde Nederlandt door de wapenen des Konings van Vranckryck…, Amsterdam, 1676, in Deel II, tussen p. 626-627. Soryou signeerde daar overigens met J. Sorious. De ets is er één uit een serie van twaalf afbeeldingen van Utrechtse steden en buitenplaatsen, die door de Fransen in 1672 werden verwoest 67. Jan Soryou moet ook bloemschilder zijn geweest. Hij was waarschijnlijk een zoon van Daniël de Soryou, die bevriend was met de Duitse schilder, etser en tekenaar Joachim von Sandrart. Deze werkte van 1637 tot 1642 als portretschilder in Amsterdam 68. Hoe Six met Soryou in contact is gekomen is verder onbekend. Over zijn verdere aktiviteiten als schilder weten we ook niets.

Jan Six en Petrus Francius

Op fol. 148v en 149r. liet Jan Six in kalligrafie 69 een Latijns gedicht schrijven op de gedichten van Petrus Francius 70:

In Poëmata PETRI FRANCII, eloquentiae & graecae linquae Professoris.

Vertaald 71:

Op de gedichten van Petrus Francius, hoogleraar in de welsprekendheid en het Grieks.

Six moet het gedicht geschreven hebben in of na 1686, want in dat jaar werd Francius benoemd tot hoogleraar in het Grieks aan het Athenaeum Illustre. Six stelde in zijn gedicht al het aardse tegenover het beoefenen van de Deugd: alles zal je moeten missen, rijkdom, liefde, ereambten, je huis, vrouw en kinderen en zelfs de dichtkunst van Francius. Je vertrouwen moet je stellen in de Bestuurder van het Universum. Bezie de wisselingen der dingen van boven af, verhef je geest boven al het vergankelijke aardse. Dat is de filosofische gedachte die Six uitspreekt in zijn gedicht:

Tandem cupîtis, Pietre! carebimus; Villâque noster quam lavat Amstela; Uxore, cum natis, decente; Fascibus, aere, tuoque PLECTRO.

Vertaald:

Eindelijk zullen we al wat ons dierbaar is, missen Petrus,

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ Ons huis, waarlangs de Amstel vloeit, Onze ingetogen vrouw, met de kinderen, Ereposten, geld en jouw LIER.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 86

Petrus Francius, geboren op 19 augustus 1654 te Amsterdam en aldaar overleden op 19 augustus 1704, leerde op het Athenaeum Grieks en Latijn onder rector Adriaan Junius. Te Leiden studeerde hij Historien onder vader en zoon Gronovius, reisde daarna naar Engeland, Frankrijk en Italië en promoveerde tot doctor in de beide rechten in Angers. In 1674 werd hij benoemd tot Professor in de Historien en Welsprekendheid aan het Athenaeum Illustre. Daar had hij al in 1672 een openbare redevoering gehouden over de oefening der welsprekendheid. Vanaf 1678 was hij regent van de heropende Amsterdamse schouwburg, onder Nil Volentibus Arduum 72. In 1692 werd Francius gevraagd als professor in de Historien en Welsprekendheid te Leiden, maar de Amsterdamse burgemeesters wisten hem te behouden door hem een hoger salaris te bieden 73. Francius is vooral bekend geworden als Neolatijns dichter, hoewel hij ook een kenner van de Nederlandse literatuur was. Toen Six' schoonvader Nicolaas Tulp in 1672 zijn 50-jarig ambtsjubileum vierde als lid van de Raad, droegen Francius en Six bij het feestmaal Latijnse gedichten voor 74. Bij de benoeming van Jan Six tot burgemeester in 1691 schreef Francius het gedicht: Johanne Sixio Consule 75. Op fol. 156r, 156v. en 157r. schreef Francius op 23 mei 1672 een Latijnse ode aan Jan Six, waarin hij diens buitenverblijf Elstbroek te Hillegom bezong. Dit gedicht komt niet voor in een van de bundels poëzie van Francius. Hij moet Jan Six ongetwijfeld hebben bezocht op diens buitenplaats, gezien de nauwkeurige beschrijvingen in het gedicht.

Ad Elstbroekiam, viri generis claritate eximii IOANNIS SIXTII Iudicis Amstelae damensis, villam. ODE.

Vertaald:

Ode Aan Elstbroek, de villa van de man, uitmuntend door het aanzien van zijn geslacht, IOANNES SIX, rechter van Amsterdam.

Francius spreekt vervolgens het buiten Elstbroek aan, looft de mooie ligging, de beekjes, de vogels, de paadjes waarlangs je kan wandelen, het is alles een lust en genoegen voor de eigenaar Six. Als hij op zijn buiten komt, dan leeft de natuur op, alles gaat zwanger van het nieuwe jaar. Dáár wil Francius wel wandelen en zich nog gelukkiger voelen dan gelukkige koningen. Er is een overvloed aan vruchten, vis en Rijnwijn. Maar bovenal treft hem daar het vriendelijke gezicht van de gastheer Six, bij een heerlijke maaltijd.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 87

Jan Six en Antonides van der Goes

Antonides vander Goes schreef in Pandora twee gedichten. Op 23 november 1671 schreef hij op fol. 134r. het volgende erotische gedicht 76: Aen den koraelketen Van Rozemont.

Koraelen, die om 't poesle kropje speelt Van Rozemont, en streelt die malsche wangen, En kust den hals van dat aenminnich beelt, En ziet om laegh de liefijke appels hangen Des boezems, wit als sneew, die d'Alpen dekt; Gelukkige, de wegen staen u open: Gaet heen, daer u die blanke Noortstar trekt. Het staet u vrij mijn kerker nu t'ontlopen. Maer als gij weêr moogt dartlen buiten toom, En rollen langs die heuvlen op en neder; Zoo moet mijn hant u raeken zonder schroom, Of gij omhelst uw rozemont noit weder. Doch zoo zij steels gewijze eens lager tast, En komt zij eens onwetende aen te raeken Het levend sneew van dat gezielt albast, Dat Goden zelf in liefde zou doen blaeken: Zoo moet gij mij voor ongenâe behoên. Zoo waarlijk moete u Rozemont ontfangen, Wanneer gij keert, met een' onnoslen zoen, En als voorheen op haeren boezem hangen. J. Antonides vander Goes. den 23 van slachtmaent 1671.

1671 was het jaar waarin Antonides zijn grote gedicht de Ystroom schreef, een episch stroomgedicht in vier boeken, waarin hij Amsterdam verheerlijkte 77. Hij is vooral bekend geworden als dichter in het nationaal-heroïsche genre. Antonides was een vertegenwoordiger van de nationale monumentale barok, gekenmerkt door een streven naar ‘weidsen en sierlijken, een rhetorisch-pralenden, een ornamentrijken vorm’. 78. De uit Goes afkomstige Antonides, geboren 3 mei 1647, overleden 18 september 1684, schreef vooral grote lofdichten op nationale helden als De Ruyter en Tromp. David van Hoogstraten gaf in 1714 zijn gedichten opnieuw uit, voorzien van een biografische schets, waarin hij hem vergeleek, wellicht ten onrechte, met Vondel 79. Jan Six schreef, evenals Buisero, Huygens, Vollenhoven en Vondel een lofdicht op Antonides' Ystroom 80. De Rozemont, wier Koraelketen Antonides aansprak in zijn gedicht is mogelijk dezelfde Rozemont uit het sonnet ‘waer schuilt gij, Rozemont, in dicht gegroeide linden’. Wellicht zijn beide ‘rozemondjes’ dezelfde als Suzanne Bormans, de dochter van de predikant Bormans, met wie Antonides in 1678 trouwde 81. Op fol. 155r. en 155v. schreef Antonides op 1 mei 1672 een lofdicht 82 op het

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 88 buiten Ymond van Jan Six. De dichter sprak de buitenplaats aan, verheerlijkte het en loofde de ligging aan de Diemermeer bij Zeeburg. Daar kon Six uitrusten van zijn arbeid als schepen. Antonides zinspeelde ook op het lange gedicht Muiderberg, waar Six toen blijkbaar al aan bezig was (het verscheen in 1675 in druk, opgedragen aan Henrik Hooft). R. 17 luidt: ‘Het Muiderbergparnas zal hem zijn dichtlust wekken’. Ymond inspireerde Six, aldus Antonides, ook tot het schrijven van treurtoneel, zedelessen en het bedrijven van de Neolatijnse dichtkunst. De gunsten die Six ontving op zijn hofstede, worden erkend in ‘eenen rijken oogst van lieflyk kruit en ooft’ (r.31). En als de zon hoog aan de hemel staat, geeft Ymond zijn Heer koele schaduwen en koestert hem in de luwte, beschermt hem tegen de bulderende wind. Antonides wacht hoopvol de ‘wasdom’ (r.38) van Ymond af, om te zijner tijd ‘een strael te scheppen uit dat licht’, dat wil zeggen, zich dichterlijk te laten inspireren. Het gedicht eindigt tenslotte met de wat mysterieuze regel ‘Dit strekke u onderwijl tot een geboortedicht’. De u in het gedicht is het buiten Ymond, dat door Antonides wordt aangesproken. Blijkbaar is dat door Six op 1 mei, de datum in de ondertekening, in eigendom verkregen.

Six' Eigen bijdragen in het album

In het album Pandora ontbreekt een opdracht van Six, waarin hij zijn vrienden vraagt een bijdrage voor zijn album te leveren. Daarentegen schreef Six wel zelf vier bijdragen. Het gedicht voor Francius heb ik hiervoor al genoemd. Er resteren hier nog drie gedichten van de hand van Six. Op fol. 69r. schreef Six in 1651 het volgende gedicht 83: Op d'Afbeeldinge van een Joffrow door Joannes Livius konstrijk schilder.

O, Livius! al staat hier veel, Hier staat Marias minste deel: Al zijt gy heerlyk van gedachten, Uw konst moet na iets hogers trachten. Al had gy 't blozen van koraal, Of van een vroegen ochtent straal, Tot hare lipjes uitverkozen; Noch zou haar montie schoonder blozen. Neem 't flikren van een diamant Tot d'oogen, sneew tot hals en hant; Noch zullen 't winnen hals en handen; En 't ooghje zal veel eedler branden, Och wist gij raat tot haar gezicht: Haar aart te treffen viel u licht: Gy most na dit wel 't meeste pogen. Men ziet haar hartjen door haar oogen. J: Six.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 1651.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 89

Het gedicht is in 1659 opgenomen in de bundel Bloemkrans van verscheiden gedichten 84. Daar kunnen we uit opmaken dat Six het gedicht schreef op een portret van Maria van Bellen, van de hand van Lievens. Van diezelfde Lievens bezat Jan Six het portret van Vondel, waarop de dichter afgebeeld staat met een rol en waar Six het volgende gedichtje 85 op maakte:

Dit's Vondel met zijn rol Appelles trof Apol.

Zie over Maria van Bellen 86 en de relatie tussen haar familie en Jan Six het artikel van Van Eeghen hiervoor p. 57. In de bundel Koddige Olipodrigo II 87 komt van de hand van de dichteres Gondina van Weerdt een gedicht voor op hetzelfde portret van Maria van Bellen. Haar gedicht is getiteld:

Op het geestigh' Conterfeitsel van Juffer Me Juffer Maria van Belle: Geschildert door Livius.

Hieruit blijkt dat het om een schilderij van Maria van Bellen gaat. In het overzichtswerk van Schneider-Ekkart 88 over Lievens wordt onder nummer Z 48 melding gemaakt van een ‘Bildnis von Maria van Bellen. Dichterin. Wohnte um 1650 in Amsterdam’. Naar het oordeel van Schneider-Ekkart is dit portret mogelijk identiek aan een zwartkrijttekening uit 1650 van een jonge dame 89. Dat klopt echter niet met de titel van het gedichtje van Gondina van Weerdt, waar immers gesproken wordt van een geschilderd portret, terwijl het portret van de jonge dame een tekening in zwart krijt is. Op een blad, met dezelfde afmetingen als de andere bladen in het album, ingeplakt tussen fol. 69 en 70, schreef Jan Six een sonnet (afb. 8), getiteld Niew Jaar aan, gevolgd door een getekend kruis 90, gevormd uit de letters H en W, die elk vier keer voorkomen. Naar mijn oordeel is dit sonnet de kladversie, gezien de vele doorhalingen en wijzigingen, van een gedicht dat Six schreef voor een zekere H.W., bijvoorbeeld voor diens album amicorum. Het sonnet is, als het gelezen wordt met de wijzigingen, wel voltooid. Wie was H.W.? In de kringen rondom Jan Vos, Jan Six en Rembrandt stuitte ik op de naam van Hendrik Waterloos. Hij was vanaf 1656 voorzanger in de Nieuwe Kerk en van 1661 tot zijn dood in 1664 ziekentrooster. Hij schreef enkele gedichten en liet Rembrandt voor hem een schilderij maken, voorstellende een Verrezen Christus aan Maria Magdalena verschijnend. In de bundels Klioos Kraam en Hollantsche Parnas, waarin ook Six gedichten schreef, staan tevens bijdragen van Waterloos. Het is zeer goed mogelijk dat beide dichters elkaar gekend hebben. Ook in de kringen rondom Jan Vos was Waterloos geen onbekende. Zo schreef hij een lofdicht op de gedichten van Vos en een sonnet op diens afbeelding in Alle de Gedichten 91. Van Vos' Vergrooting van Amsterdam maakte Waterloos een prozabewerking.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 90

8. Jan Six, Niew Jaar aan H.W., tussen fol. 69 en 70 ingeplakt. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

Het blijft natuurlijk onzeker of Hendrik Waterloos identiek is aan H.W., voor wie Six zijn sonnet schreef. Ik heb zijn naam echter niet ongenoemd willen laten, omdat Waterloos in kringen verkeerde, waar ook Six geen onbekende was. Als het gedicht voor Waterloos is geschreven, dan moet het dateren van of vóór 1664. In dat jaar stierven Waterloos en zijn vrouw Isabella van der Horst een plotselinge dood. Op fol. 150r. schreef Jan Six, waarschijnlijk in 1674, een Latijns gedicht ter gelegenheid van de Vrede van Westminster, gesloten na de 3e Engelse oorlog: In Pacem Anglo-Batavam. De titel wordt gevolgd door een chronogram, met het jaartal 1674 daarin verborgen:

A DoMIno VenIt paX et VICtorIa Laeta.

(Van de Here is de vrede en de blijde overwinning gekomen).

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 91

Six maakte in zijn gedicht gebruik van de beeldspraak uit het Bijbelse Exodusverhaal, waarin God zich weer heeft ontfermd over zijn onderdanen en ze, onverdiend, verlost uit de puinhopen, ontstaan door de oorlog met Engeland. Ondanks de hebzucht en zonder dat zij het verdiend hebben, heeft God zich weer ontfermd over zijn volk. Karel II is tot betere gedachten gekomen en onder de leiding van Willem III is de vrede gesloten. De onderhandelingen over een Engels-Nederlandse vrede werden geopend op het einde van 1673. De Republiek was gemakkelijk te vinden voor een afzonderlijke vrede met Engeland, waar Karel II steeds meer tegenstand te duchten had van het parlement. In november 1673 werden hem zelfs de gelden voor het voeren van de oorlog onthouden. Een snelle vrede zou beide partijen goed van pas komen. De op 19 februari 1674 gesloten Vrede van Westminster was zeer gunstig voor de Republiek: ‘De Republiek mocht zich in de handen wrijven, dat zij zich van een zo belangrijke vijand voor een zo lage prijs kon vrijkopen’ 92. Six heeft in belangrijke staatszaken nooit een rol gespeeld. Net als zijn schoonvader Nicolaas Tulp was hij prinsgezind. Bij de omwenteling te Amsterdam in september 1672 bleven beiden dan ook op het kussen zitten.

De overige bijdragen

Er resteren nu nog zeven zogenaamde ‘losse’ bijdragen uit het album, waarvan vier kalligrafische inscripties zijn. Op fol. 67r. schreef Gerard Brandt het volgende gedichtje: Op de Geboortedagh van een Joffrouw.

Wacht niet dat ik hier uw handen Met een zijde lindt vercier, Nu ik uw geboorte vier; Want ik weet gij haat de banden, Ja de schijn van slavernij. Wacht ook nu geen krans van mij; Want de kleuren van uw kaeken, En de geuren van uw mondt, Die men nooit op bloemen vondt, Konnen zelf uw krans wel maeken. Doch de lieffelijke deucht, En uw ongeveinsde jeucht, Kan noch beter kranssen toonen: Zeden zijn de beste kroonen.

Mijn Heer J. Six, Hier hebt gij volgens u begeeren van mijn kunst die ik wensch dat deeze plaets mocht waerdich zijn. G. Brandt.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 92

Het gedichtje is in de bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten 93 uit 1651, voor het eerst in druk verschenen. Daar luidt de titel van het gedicht echter: Aen S.A. Op haar geboortedagh. Het gedicht is ondertekend met E.D. De initialen S.A. staan volgens Penon 94 voor Suzanne Arbele = Suzanne van Baerle. Dit spel met de letters van de naam van zijn toekomstige vrouw deed Brandt al bij een eerder gedicht: Op het Klavesimbel-speelen van Arbela, in zijn Gedichten uit 1649. Aan haar droeg Brandt ook een van de eerste uitgaven van zijn Torquatos op 95. In Brandts Poëzy 96 uit 1727 staat het gedicht uit het album van Six met de volgende titel, waarmee meteen aan alle onduidelijkheden een einde wordt gemaakt: Aan Joffrouw Suzanne Barlaeus op haar Geboortedagh. Onderaan staat de datum: Den XX Januar. MDCLI. Brandt heeft zijn gedicht geschreven op de verjaardag van zijn toekomstige vrouw, die toen 19 jaar werd. Brandt ging met haar op 23 augustus 1652 in ondertrouw, waarna op 8 september de bruiloft volgde. Waarom Brandt zijn gedicht met E.D. ondertekende is mij niet duidelijk geworden. Six heeft Brandt, blijkens de ondertekening, verzocht zijn dichterlijke vaardigheden te tonen in het album. Dat is dan ook de enige reden waarom het gedicht in Six' Pandora staat. Het heeft verder geen relatie met Six, het is geen lofdicht of eerbetoon, maar een liefdesgedicht van Brandt voor zijn toekomstige vrouw. Op 4 mei 1678 schreef M. Komans de volgende kalligrafische tekst op fol. 119r.: Aan de Konstkamer Van den E Heer Joan Six Schepen tot Amsterdam.

Schoon gij een konstprieel vertoont Gij zijt niet machtig uit te drukken Wat zucht in SIX uw Meester woont Tot Konst en brave Meester Stukken. M. Komans. den 4. Maij A° 1678.

Komans sprak het album aan als Konstkamer en konstprieel. Een ongeveer gelijke aanduiding (Kunstboek) vonden we al in 1651 bij de gedichten van Jan Vos en Gerard Brandt, in de bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten. Toen Komans zijn kalligrafische bijdrage leverde, stonden in het album al de tekeningen van Rembrandt, Dortsman en Soryou. Hij kon dan ook terecht spreken van een Konstkamer. Het is niet eenvoudig uit te maken welke M. Komans het gedichtje heeft geschreven. Er zijn zeker drie generaties Michiel Komansen geweest 97: Michiel I 1587-1664, Michiel II 1614/20-1687, Michiel III ca. 1650-1720.

Het Rijksmuseum te Amsterdam is in het bezit van een portret van Michiel II met

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 93 zijn derde vrouw Elisabeth van Meersch, geschilderd door Michiel van Musscher in 1668. Michiel II is daarop als een schilder in zijn atelier afgebeeld. In zijn handen houdt hij een half opgerold blad papier vast, met daarop een gedeeltelijk kalligrafische tekst. Dat vormt een aanwijzing dat Michiel II, net als zijn vader, de kunst van het schoonschrijven heeft beoefend. In Amsterdam heeft hij, samen met Daniël van Breen en Adam Boreel, een Collegianten-college opgericht. In 1676 verhuisde hij naar Noordwijk, waar hij zich vestigde als kostschoolhouder en Frans schoolmeester. Zijn zoon, Michiel III, was ook schrijfmeester en tevens dichter in de kring rondom de liberale collegiant Jan Zoet (1608-1674). Michiel III ondertekende zijn gedichten met M. Komans de Jonge, blijkbaar om zich te onderscheiden van zijn vader. In het album van Six staat in de ondertekening M. Komans. Op 4 mei 1678, de datum in de ondertekening, was Michiel II nog in leven. Zou het gedicht van Michiel III afkomstig zijn geweest, dan was het waarschijnlijk dat hij had ondertekend met de toevoeging de Jonge. Nu dat niet gebeurd is, is er reden om aan te nemen dat het gedicht van Michiel II afkomstig is. Op fol. 128r. schreef Coenraad van Beuningen op 4 november 1671 de spreuk nemo malus felix uit Juvenalis, Satura IV, vers 8. 98 Van Beuningen was in november net teruggekomen van een gezantschap in Engeland. Six moet hem goed gekend hebben. In zijn ‘grote’ Pandora, waarin hij dagelijkse aantekeningen maakte over de Vroedschap, vermeldde hij regelmatig Van Beuningens mening 99. Jan Six leende in 1669 ƒ 7000,- aan Van Beuningen, voor de aankoop van twee erven aan de zuidzijde van de Keizersgracht, even bewesten de Reguliersgracht. De rente zou 3% bedragen en gedurende het leven van Van Beuningen zou niet afgelost hoeven worden. Wat Six tot deze ongunstige voorwaarden heeft bewogen, is niet bekend. In 1671 droeg Van Beuningen de erven over aan zijn broer Geurt, maar de rentebrief bleef ten laste van Coenraad staan, die niet eens rente betaalde. Na zijn dood in 1693 zijn hierover nog processen gevoerd. Six eiste toen ƒ 10.585,- plus rente. Tenslotte volgde op 17 mei 1695 voor notaris Daniël van Leebergen een schikking, welke door Schepenen op 22 mei aansluitend werd gefiatteerd 100. Op fol 137r. toonde de schoonschrijver Daniël de Lange een proeve van zijn kunnen. Linksboven aan het blad maakte hij een kunstige krul met één pennestreek en rechtsonder tekende hij met zijn naam in sierlijke kalligrafische letters. De bijdrage is niet gedateerd. Wellicht is het opschrift Pandora met het jaartal 1651 op de band van het album ook van zijn hand, evenals het Latijnse gedicht van Six op de Poëmata van Francius. Van Daniël de Lange is niet veel bekend. Wel weten we dat Vondel een gedichtje 101 maakte op zijn portret. Ook Jan Vos 102 en R. Anslo 103 maakten lofdichten op De Lange. De schoonschrijver Elias Noski vulde fol. 139r. ‘bijna geheel met een enkele groote, zeer ingewikkelde pennehaal, waarin de letters JOAN SIX A.H. recht en ondersteboven duidelijk te herkennen zijn. Boven en onder aan de bladzijde staan die letters, onder op hun kop, afzonderlijk in goud geschreven’. 104 In een

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 94 zeer miniscuul handschrift ondertekende Noski rechtsonder als volgt:

So weit den 18 Januarii Anno 1666 ELIAS NOSKI EINS IS NOTHIG LUC.10 V.42.

Lukas 10 vers 42 luidt: ‘Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede doel uitgekozen, hetwelk van haar niet weggenomen zal worden’. (afb. 9) Elias Noski was een uit Bohemen afkomstige steenschrijver en kalligraaf. Hij woonde op de Lauriergracht waar hij zijn atelier had. Op 23 februari 1668 werd zijn nalatenschap opgemaakt door notaris. J. Hellerus 105. In een brief in

9. Elias Noski, Kalligrafie, 18 januari 1666, fol. 139r. Collectie Six, Amsterdam. Fotografie: Art Promotion Amsterdam bv.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 95 schoonschrift, gedateerd 30 april 1666, bood Noski zijn diensten aan aan de Amsterdamse burgemeesters, om de inscripties voor het nieuwe stadhuis te verzorgen. Zijn brief begon met de pregnante woorden: ‘U. Ed. Groot. Achtb. is volkomen wel bekent dat d'edele schrijfkonst oorspronckelijck is uijt den hemel’ 106. Voor Noski was de kalligrafie, zoals voor veel van zijn tijdgenoten, de tiende Muze. Jan Six waagde in zijn grote Pandora een vruchteloze poging om van de naam Elias Noski een anagram te maken 107. Op fol. 152r. maakte een onbekende schoonschrijver het volgende gedichtje:

VRAGE Wie ist die alle Konst bemind en d.Amstels burgerschap besind geleerthyd heeft en schrander oordeel ANTWOORT 't is SIX voor het gemeene voordeel.

Het gedichtje is niet gedateerd en evenmin gesigneerd. Daardoor is het niet eenvoudig uit te maken wie de tekst geschreven heeft. Het kalligrafisch schrift is ook al geen aanwijzing, want in de tweede helft van de 17e eeuw werd de kunst van het schoonschrijven door vele schoolmeesters beoefend. Op fol. 163r. schreef de bekende Amsterdamse drukker Jacob Lescaille een sonnet getiteld: Kers-nacht aen den Heer JOAN SIX, Uitmuntende Minnaer van alle Deughden, Kunsten en Wetenschappen. Het is een gedicht ter gelegenheid van het Kerstfeest, opgedragen aan Six. Het sonnet is gedateerd 24 december 1653. In 1648 gaf Lescaille het treurspel Medea van Six uit, later gevolgd door het blijspel Onschult, overigens zonder de naam van Six. Daarna volgden nog de eerste en tweede druk van het lange gedicht Muiderberg, opgedragen aan Henrik Hooft. In 1679 volgde nog een tweede druk van de Medea. Lescaille schreef ter gelegenheid van het huwelijk van Six met Margaretha Tulp een bruiloftsdicht, later gedrukt in de bundel Hollantsche Parnas 108. In dezelfde bundel staat van Lescaille ook een gedicht op de ets van Rembrandt uit 1647, voorstellende Jan Six aan het venster 109. Op fol. 164r., het laatste blad van het album dat beschreven is, schreef Henrik Hooft in een bijna onleesbaar handschrift het volgende curieuze gedichtje:

Geschreven reden sijn maer int, gesproken woorden enckle wint, die dát niet siet, is maer een kint of overgeven stekeblint. ten minsten t'leijt soo bij u vrint Amsterd den 23 maert 1674 Henrik Hooft.

Het is een vreemd gedichtje, waarin Hooft nogal heeft zitten knoeien. In de rechtermarge is in de 3e regel maer een kint bijgeschreven en stekeblint zou moeten worden verplaatst. Onder regel 4 is of overgeven bijgeschreven, dat via een stip-

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 96 pellijn gekoppeld is aan stekeblint. Dat levert uiteindelijk de hierboven staande tekst op. Geparafraseerd luidt het gedichtje dan: Geschreven woorden zijn slechts inkt, gesproken woorden enkel wind. Wie dat niet ziet, is óf een kind, óf stekeblind, zo is dat tenminste bij uw vriend Hooft, (die daarmee een gepaste bescheidenheid laat blijken). Six droeg aan Henrik Hooft zijn lange gedicht Muiderberg op, waar hij al in 1672 aan werkte. Henrik Hooft (1617-1678) was een ver familielid van C.P. Hooft, die zijn oud-oom was. Henrik bekleedde gedurende vele jaren belangrijke functies in de stadsregering. Sinds 1655 was hij lid van de Vroedschap. Zes maal was hij burgemeester. Na de woelingen met Valckenier weigerde Hooft in 1673 om als burgemeester aan te blijven. Hij werd nu de aanvoerder van de oppositie in de Vroedschap 110. In 1677 kwamen Valckenier en Hooft toch tot elkaar in hun verzet tegen de buitenlandse politiek van de stadhouder, met name vanwege de kostbare oorlog tegen Frankrijk.

Een album amicorum of een kunstboek?

In mijn inleiding heb ik in het midden gelaten of het album Pandora een ‘echt’ album amicorum is, of meer een kunstboek. De bijdragen in het album strekken zich uit over een zeer lange periode: van 1651 tot zeker 1686, een periode van 35 jaar. Six was 33 jaar oud, toen hij met zijn album begon, overigens ná zijn studententijd. Toen de laatste bijdrage werd geschreven, was Six zeker 68 jaar oud. Hij heeft gedurende een hele lange periode in zijn leven het album gebruikt voor het verzamelen van gulle gaven van vrienden en bekenden. De naam Pandora wijst ook in die richting. Er zijn overigens wel meer alba bekend die een zo lange periode bestrijken. Daarin wijkt het album van Six dan ook niet af. Maar er zijn nog wel enkele andere punten die hier de aandacht verdienen. In het album staan meerdere bijdragen van één auteur of tekenaar; vier teksten van Vondel, twee tekeningen van Rembrandt, twee van Soryou, verschillende bladen met architectonische tekeningen van Dortsman, twee gedichten van Jan Vos, twee van Antonides. Daarnaast nog eens vier bijdragen van Six zelf. Dat wijst er toch op dat Six zijn album gebruikte voor het verzamelen van voor hem waardevolle geschenken van vrienden en bekenden, ook al zijn de bijdragen nogal verschillend van kwaliteit. Lang niet elk gedicht of tekening is ook een traditioneel eerbetoon aan Six zelf, zoals gebruikelijk was in alba amicorum. Brandts gedicht op de geboortedag van Suzanne van Baerle en het gedicht van Antonides Op de Koraelketen van Rozemont zijn niet bedoeld als eerbewijs aan Six, maar meer als blijken van dichterlijke kwaliteiten. Brandt vermeldde dat ook expliciet onder zijn gedicht. Hij was gevraagd door Six iets van zijn kunst te laten zien. In 1651 verschenen twee bijdragen uit het album in druk, namelijk het gedicht van Vos, ter gelegenheid van zijn benoeming tot hoofd van de schouwburg en het zojuist genoemde gedicht van Brandt. Six was één van de samenstellers van die

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 97 bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten. In het register staat bij deze twee gedichten vermeld: Uyt het Kunstboeck van I. Six. Ook de schoonschrijver M. Komans sprak het album aan als Konstkamer en konstprieel. Al deze kenmerken van het album zijn, op zichzelf beschouwd, niet zonder precedent. Maar alles bij elkaar genomen wijst het toch in de richting dat Six' Pandora meer is dan een album amicorum. De geschiedenis van het album amicorum is nog niet geschreven. Het is dan ook erg moeilijk sluitende conclusies te trekken met betrekking tot de vraag: Kunstboek of album? Ik heb desondanks bovenstaande opmerkingen niet achterwege willen laten, omdat ze punten betroffen die mij bij het onderzoek steeds weer opvielen. Ik heb wel willen laten zien dat het album van Six, nader bestudeerd, een netwerk van culturele relaties zichtbaar maakt. Die relaties waren meestal overigens al bekend uit andere gegevens, maar zijn hier toch in een breder perspectief geplaatst. Zo heb ik getracht een beeld te schetsen van de ‘cercle’ waarin Six zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw bewoog.

Eindnoten:

1 Six Stichting no. 12. Ik ben veel dank verschuldigd aan Jhr. Six van Hillegom, die mij in staat heeft gesteld het album Pandora van zijn verre voorvader Jan Six te bestuderen. 2 J. Six, ‘De Pandora van Jan Six’. Haagsch Maandblad 1924, Deel I, no. 3, p. 378-392. 3 Ik heb dit gedaan in het kader van het schrijven van mijn doctoraalscriptie Nederlands. Ik ben veel dank verschuldigd aan Mevr. Dr. M. Spies en Dr. C.L. Heesakkers, die mij bij mijn onderzoek behulpzaam zijn geweest en die bereid waren een eerdere versie van dit artikel kritisch te bekijken. 4 Voor de biografica over Six zie: J.E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam. Haarlem, 1903-1905. Deel I, p. 349. Deel II, p. 585-586, 1067-68. M.G. de Boer, ‘Vergeten leden van een bekend beslacht’. Jaarboek Amstelodamum 42, 1948, p. 10-34. 5 Zie Arch. Six, doos 24 DL III, p. 103-VII-D-ds 24. 6 Zie over Grand Tour: A. Frank van Westrienen, De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1983. 7 Elias a.w. Deel II, p. 1068. 8 Catalogus instructissimae bibliothecae, nobilissimi & amplissimi Domini Do. Joannis Six (…). Amstelodami, 1706. Ex officina Henrici & Viduae Theodori Boom. Het enig bekende exemplaar in de K.B. te Den Haag, sign. 5391-1. Zie over Six' aktiviteiten als boekenverzamelaar: H. de la Fontaine Verwey, ‘Het Caesarhandschrift’. In: Idem, Uit de wereld van het boek III. In en om de ‘Vergulde sonnewijser’. Amsterdam, 1979. p. 243-247. 9 Baldazar de Castiglione, De volmaeckte hovelinck. Amsterdam, 1662. Abraham Wolfganck. De opdracht aan Six op *3r en *4v. 10 Mevr. Oey-de Vita te Amsterdam bereidt een proefschrift voor over dit toneelstuk van Six en de relatie met de titel-ets van Rembrandt. 11 J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Haarlem, 1924. Deel IV, p. 152. 12 Ibidem.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 13 Verscheyde Nederduytsche gedichten van Grotius, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen. Versamelt door JV. JS. TVD. B. GP. CLB. Amsterdam, 1651. Lodewyck Spillebout. (hier verder afgekort als VNG 1651.) In deze bundel staan de volgende gedichten van Six: Brief aan Cloris, p. 14, Redelycke Liefde aan H.T., p. 21, In Effigiem Petri Six., p. 113. Zedewetten, p. 137. Landtleven aan Henrick Hooft, p. 139. Zie over de anoniem in deze bundel opgenomen gedichten: G. Penon, Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. z.p. 1880. Deel I, p. 1-75, deel II, p. 1-71. 14 Elias a.w., p. CXXXIV. 15 De bladen hebben verticale kettinglijnen en op het midden van elk blad een watermerk, c.q. contra-merk. Het is dus geen kwatrijn, zoals Six 1924, p. 379 beweerde. 16 Fol. 43 t/m 134 zijn voorzien van met inkt getrokken lijnen, zodat op elk blad op de recto-zijde een rechthoek is ontstaan van 10 cm breed en 16,5 cm hoog, waarin de bijdrage geschreven diende te worden. 17 Het strookje papier meet 13,5 cm breed bij 7 cm hoog. 18 Het fragmentje, olieverf op papier, meet 12,5 cm breed bij 23,5 cm hoog. 19 De tussen haakjes geplaatste datering is door mij vastgesteld. Deze datering zal ik bij de respectievelijke bijdragen zo nodig beargumenteren. 20 Ik baseer me bij het hiervolgende op: D. and E. Panofsky, Pandora's box. The changing aspects of a mythical symbol. New York, 1965. Hoofdstuk I. 21 Michel de Marolles, Tableaux du temple des muses tirez du cabinet de feu Mr. Favereau. Paris, MDCLV. Antoine de Sommeville. 2°. De gravure is ingevoegd tussen p. 34 en 35. 22 In de veilingcatalogus van de bibliotheek van Six uit 1706 heb ik het boek van De Marolles niet aangetroffen. Wel vond ik in de inventaris van Pieter Six jr. (een zoon van Jans broer Pieter), opgemaakt op 19 juli 1704 (Not.Arch. G.A. Amsterdam 4720:691) het boek in fo no 65 Tableaux du temple des muses. Dit moet de Parijse editie uit 1655 zijn, in folio. De Amsterdamse editie uit 1676, gedrukt bij Abraham Wolfganck, is in kwarto. Het is heel wel mogelijk dat Pieter Six het boek van zijn oom gelegateerd heeft gekregen. 23 Pandora als de munus omnium generale. Zie Panofsky a.w., p. 68. 24 J. van den Vondel, De Werken. Mij. voor goede en goedkoope lectuur. Amsterdam, 1927-1937. 10 Dln. Register 1939. Deel V, 852. (Hierna te noemen W.B.-editie.) 25 Unger no. 56. 26 De W.B.-editie zegt de tekst te geven volgens het hs. in het album Pandora. Ik constateerde echter de volgende afwijkingen: Titel:

Op d'AFBEELDINGE van den geleerden en beleefden heere, nu Commissaris, JOAN SIX.

r.1. Six i.p.v. SIX, bloeienst i.p.v. bloejenst. Dit is de tekst zoals die afgedrukt is in de bundel Hollantsche Parnas of verscheide gedichten, gerijmt door J. Westerbaen, J. v. Vondel, J. Vos, G. Brandt, R. Anslo (…). Verzamelt door T. v. Domselaar. Amsterdam, 1660. Jacob Lescaille. Het gedichtje van Vondel op p. 147. Six werd in 1656 Commissaris van huwelijkse zaken. 27 Zie ook Six 1924 a.w., p. 381. 28 Collectie Six 67,5 bij 82,5 cm. Zie ook C. Campbell, ‘Portretten en kaerteblaren’. De kroniek van het Rembrandthuis 30, 1978, no. 2, p. 24. 29 W.B.-editie VIII, p. 698-700. Unger no. 57. De tekst in druk verschilt op enkele plaatsen van het hs. Ik noteerde de volgende afwijkingen. Tussen haken de tekst in het album Pandora. r.7. heiden (Heiden) r.9. Hoe komt het, dat de Turck, geweckt (Hoe komt het dat de Turck, geweckt) r.12. Maenen (maenen) r.22. Beschaemde, is nu een schande, en smet (Beschaemde, is nu een schande en smet) r.37. Die met zyn vingeren en hant (Die, met zyn vingeren en hant) r.38 noort-as (noordtas) r.40. Zoo stil zyn hoef, en errefstede (Zoo stil zyn hoef en errefstede) r.42. Men moedtwil uitbant, en gevaer, (Men moedtwil uitbant, en 't gevaer), r.50. MARGRIET, (Margriet,) r.52. ….en weiden, (… en weiden;) r.67. aengenaemer, (aengenaemer). 30 W.B.-editie V, 451-453. Unger no. 51. Ik noteerde de volgende afwijkingen ten opzichte van het hs. Tussen haken de tekst in het album Pandora. r.46. Naar (Naer) r.57 By d'ander; (By

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ d'ander,) r.68. Met woorden, handen en gebaer, (Met woorden handen en gebaer,) r.76. elck zyn kleet, (elck zyn kleet) r.77. wynkelck storte, (wynkelck storte) r.81. Den drang (Dien drang). 31 K. Freise, Pieter Lastman, sein Leben und seine Kunst. Leipzig, 1911, p. 69. 32 Zie B.P.J. Broos, ‘Rembrandt and Lastman's Coriolanus’. Simiolus 8, no. 4, 1975-1976, p. 214. 33 Unger no. 55. W.B.-editie VIII, p. 694. Ik noteerde de volgende afwijkingen t.o.v. het hs. Titel: Marmerbeelt r.2. de tussen en en dappere boven de regel bijgeschreven. r.3. Burgerlycken. 34 Zie Six 1924 a.w., p. 383. W.B.-editie VIII, p. 694. 35 Six 1924 a.w., p. 383. J. Gabriëls, Artus Quellien, de Oude ‘Kunstryck Belthouwer’. Antwerpen, 1930, p. 252. 36 Gabriëls a.w., p. 252. 37 Benesch 913, 255x180 mm. 38 B.P.J. Broos, Rembrandt en tekenaars uit zijn omgeving. Oude tekeningen in het bezit van de Gemeentemusea van Amsterdam, waaronder de collectie Fodor. Amsterdam, 1981, p. 58. 39 J. Six, ‘Jan Six aan het venster’. Rembrandtkroniek 23, 1969, no. 2, p. 34-52, m.n.p. 38. 40 Geciteerd in: C. Bille, ‘Rembrandt and burgomaster Jan Six. Conjectures as to their relationship’. Apollo. Magazine of Arts. 1967, p. 259-266, m.n.p. 260. 41 Ik baseer me hiervoor op Broos 1975-1976 a.w.p. 220-221. 42 Ibidem. 43 Benesch 914. ‘Reed-pen and bistre, wash heightenings in white (oxidized) bodycolour’. 44 E. Haverkamp Begeman, ‘Rembrandt's so called portrait of Anna Wymer as Minerve’. Studies in Western Art III, 1963, p. 59-65. Acts of the twentieth international Congress of the history of art. 45 Six 1924, p. 380-81. 46 Bredius 358. Paneel 96x80 cm. Collectie Six. 47 Bartsch 208. 131x225 mm. 48 Bartsch 285. 244x192 mm. Zie ook Broos 1981 a.w.p. 55-59. Zie hiervoor p. 54. 49 Six 1969, p. 38. Zie ook W.L. Strauss and M. van der Meulen, The Rembrandt Documents, New York, 1979, p. 263. Over Rembrandt als boekillustrator zie: H. de la Fontaine Verwey, ‘Rembrandt as a bookillustrator’. Quaerendo III, 1973, p. 3-19. 50 Olieverf op canvas, 112x102 cm. 51 Rembrandt Documents 1979, p. 322. 52 S.A.C. Dudok van Heel, ‘Jan Vos (1610-1667)’. Jaarboek Amstelodamum 72, 1980, p. 23-43. m.n.p. 16. 53 Ibidem, p. 31. 54 VNG 1651, p. 114-115. Het gedicht staat ook in de bundel Klioos Kraam vol verscheiden gedichten. Leeuwarden MDCLVI. Henrik Rintjus. p. 55-56. Idem in Dichtkunst van Jan Vos. Verzaamelt en uytgegeven door J.v.D. (Ian van Duisberg). Amsterdam, 1658, p. 268-69. In deze drie uitgaven is de tekst, afgezien van spellingsvarianten, gelijk aan het hs., met uitzondering van r. 26 een wijk is daar veranderd in uw wijk. Zo werd het gedicht nog nadrukkelijker verbonden met Jan Six. In Alle de gedichten van Jan Vos uit 1662, is het gedicht nogal omgewerkt, hoewel het inhoudelijk niet veel veranderd is. Ook de titel werd gewijzigd, blijkbaar nadat Six in 1656 Commissaris van huwelijkse zaken was geworden. 55 Te Winkel 1924, p. 223. 56 In Dichtkunst 1658 en Alle de gedichten 1662. 57 Rembrandt Documents 1979, p. 144-45. Rembrandt verdiende ruim ƒ 100,- aan de transactie. Hij kreeg ca. ƒ 530,- 58 Six 1924, p. 385. 59 Ibidem, p. 386. 60 A.G. Bienfait, Oude Hollandsche tuinen. 's-Gravenhage, 1943. p. 78. 61 Six 1924, p. 388. 62 Ik baseer me bij het hier volgende op: W. Kuyper, Dutch classicist architecture. A survey of Dutch architecture, gardens and Anglo-Dutch architectional relations from 1625 to 1700. Delft, 1980. p. 174-177. 63 Zie hierover: I.H. van Eeghen, ‘Adriaan Dortsman en Jan Six’. Maandblad Amstelodamum 57, 1970, p. 152-159. 64 Afmetingen 16 cm breed bij 13,5 cm hoog. 65 Six 1924, p. 380. 66 Afmetingen 12,2 cm hoog bij 20 cm breed. 67 Atlas van Stolk Deel III, p. 111, no. 2550. Fred. Muller 2365A.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 68 Six 1924, p. 380. 69 Het kalligrafische handschrift is mogelijk van M. Komans of Daniël de Lange. Zie Six 1924, p. 388. 70 Het gedicht is, voor zover ik heb kunnen nagaan, nooit gedrukt. 71 Ik ben dank verschuldigd aan Dr. C.L. Heesakkers voor het controleren van de transcripties en het maken van de vertalingen van de Latijnse teksten. 72 Dudok van Heel 1980, p.43. 73 J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen (…). Amsterdam, 1767, Deel XI, p. 329-332. 74 H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam (…). Uitg. door G.W. Kernkamp, 2 dln. 's-Gravenhage 1897, p. 65-66. (Werken Hist. Genootschap, Derde serie no. 7) 75 In: P. Francii, Poëmata. Editio Altera. Amstelaedami MDCXCII. Apud. Henr. Wetstenium, p. 344. 76 Het gedicht staat ook in J. Antonides vander Goes, Gedichten. Amsterdam, 1685. Jan Rieuwertsz., Pieter Arentsz., Albert Magnus. p. 258-259. Daarin de volgende afwijkingen t.o.v. het hs. r.2. … en ziet die malsche wangen, r.13. Maar …. r.16. 'T geen Goden zelfs in minnevier zou doen blaeken: De datering is weggelaten. 77 G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, Deel II, 's-Hertogenbosch, 1971, p. 484. 78 G.A. van Es, ‘In de schaduw der groten’. Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, Deel V, 's-Hertogenbosch, 1952, p. 184. 79 J. Antonides vander Goes, Alle de gedichten. Hier bey komt het leven des dichters. Amsterdam, 1714. Nicolaes ten Hoorn. 80 Six 1924, p. 385. 81 Van Es a.w., p. 204. 82 Het gedicht is ook opgenomen in Gedichten 1685, p. 213-215. De tekst wijkt in druk op de volgende plaatsen af van het hs. Tussen haken de tekst in het album Pandora. Titel:

Op den Hof, genaemt YMONT, Van den Edelen achtbaren HEERe JOAN SIX, Heer van Vroonmade &c. Schepen tot Amsterdam.

(op YMONT, den hof van den eedelen achtbaren heer JOAN SIX, Schepen tot Amsterdam.)

r.2. moedig (heerlijk). r.4. nu (hier). r.5 zeedijk (Zeeburg) de weien, (de weiden;). r.6. Die 't mêer bezoomen, dat den diemerweg quam scheien, (Langs 't vischrijk Nieuwendiep, en 't Diemerpat, gescheiden). r.7. het noortwest ('t streng Noordwest,). r.8. Den ringdijk scheurde tot den gordel, en geprest (Den ringdyk schokte tot den navel, en geprest). r.11. dien grootvorst (het waer). r.12. uwen vruchtbren gront, (uw verhoogden gront). En niet dan (En nu zoo). r.17. De Muiderberg van ver zal zijn Parnas verstrekken, (Het Muiderbergparnas zal hem zijn dichtlust wekken). r.20. Voor elk, die van dien trans zich spiegelt in het zout (Voor elk die Zeelucht zoekt, en veel van lantvreucht houd,). r.21. En 't glas der zuiderzee … (En dit gemak waardeert…). r.22. Na keur van hemelval (Nae keur van tael en maet,). r.23 blinkent (vloeiend). r.27. Zedewetten (zedelessen). r.29. En volgt de zwanen van den Tiber met zijn pennen. (En zweeft bij zwaenen van den Tiber op zijn pennen.). r.31. vrolijk kruit (lieflyk kruit). r.35. En koestren (Hem koestren). r.38. Terwijl wy me met hoop naer uwen wasdom wachten, (Nu zullen wij met hoop meer naer uw' wasdom wachten,). r.39 Om hier zomtijts dien Heer te hangen aen de zy, (Om hier zomwijl een strael te scheppen uit dat licht.) De volgende regels zijn in druk toegevoegd: r.40. Mijn dichtlust met dat manne en schat van lekkerny, r.41. Uit zijnen mont gevloeit, te wekken, en gelegen r.42. In 't kruit, vrymoedig al den zangrei op te wegen, r.43. Te wikken in 't geheim hoe zwaer elk weegt of licht. Regel 40 in het hs. Dit strekke u onderwijl tot een geboortedicht. Dit is in druk r.44.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 83 In r.9 stond eerst blinken, dat is echter heel dun doorgehaald en boven de regel is flikren geschreven. 84 Bloemkrans van verscheiden gedichten, Amsterdam, 1659. Louwijs Spillebout. p. 577-78. Hierin de volgende afwijkingen ten opzichte van het hs.: Titel:

Op 't Afbeeldsel van Juffr. MARIA van BELLEN. Aan den Schilder.

r.7 uitgekozen r.8. zal r.9. Neemt glinster van een diamant r.12. … schoonder branden r.13. Maar wist gy raat tot het gezicht. r.14. Haar aart te toonen viel u licht. r.15. Gy moet Het jaartal is in druk weggelaten. 85 Six 1924, p. 384. 86 Maria van Bellen, gedoopt in de Nieuwe Kerk 20 maart 1633, stierf na 6 februari 1679 (peet kleindochter Maria in de Amstelkerk), dochter van Jan van Bellen, ivoordraaier en hoedenmaker in de Beursstraat, en van Lijfje Andriesdr. Kaen, trouwde (ondertrouw 10 november) 5 december 1651 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam met Herman Hegerfeldt, geboren te Kopenhagen 1622/23, koopman en makelaar, begraven in de Oude Kerk 14 maart 1676. Een zoon uit dit huwelijk werd op 28 juli 1652 Luthers gedoopt als Andries. 87 Koddige Olipodrigo. Tweede Deel zynde een banket of na-gerecht van allerley smaakachtig rijmtuig. Aemstel-Dam, 1654. K. de Bruyn, p. 92. 88 H. Schneider und R.E.D. Ekkart, J. Lievens. Amsterdam, 1973. met suppl. (repr. ed. Haarlem, 1932), p. 194. 89 Ibidem, p. 208. 90 Six 1924, p. 384, spreekt over een ‘figuur als het kruis van een ridderorde’. Als je midden bovenaan begint, dan zijn duidelijk de letters H en W te herkennen. Het is een spel met de initialen van degene voor wie het gedicht bestemd was. 91 Alle de Gedichten 1662, p. 785. 92 Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Red. J.A. van Houtte, J.F. Niermeyer e.a. Utrecht, 1954, Deel VII, p. 150. 93 VNG 1651, p. 25-26. In het register staat onder B. Anonymi: ‘Op de Geboortedagh van een Iuffrouw. Uyt het Kunstboeck van I. Six.’ De tekst in VNG is gelijk aan het hs., afgezien van spellingsvarianten. In VNG 1651 ook van Brandt: Brief aan L.B. (= Suzanne van Baerle), zie Brandt's Poëzy, 1727, Deel III, p. 280. 94 Penon 1880 a.w., p. 50. 95 Ibidem, p. 51. 96 Poëzy 1727, Deel III, p. 2. 97 Ik baseer me bij het hier volgende op P.J.J. van Thiel, ‘Michiel van Musscher's vroegste werk naar aanleiding van zijn portret van het echtpaar Comans’. Bulletin van het Rijksmuseum 17, no. 1, maart 1969, p. 3-36. 98 Juvenal and Persius. The Loeb classical library 91. Tr. by G.G. Ramsay. London, 1969. 99 Six 1924, p. 384. 100 Zie I.H. van Eeghen, ‘De huizen van Coenraad van Beuningen’. Maandblad Amstelodamum 58, 1971, p. 98-108. 101 W.B.-editie IX, p. 292. 102 In Alle de gedichten 1662, p. 198. 103 In Poëzy uitg. door Joan de Haes, Rotterdam, 1713, p. 278. 104 Six 1924, p. 385. In Arch.Six VI-E-17b bevindt zich een zelfde monogram op perkament, met de mededeling: ‘So weit bis Februari Anno 1666 Elias Noski fecit Amstelredam AΩ Joan Six HAMF’. Waar de letters AH en HAMF voor staan is mij niet duidelijk geworden. 105 S.A.C. Dudok van Heel, ‘Het “schilderhuis” van en de kunsthandel van Uylenburgh aan de Lauriergracht te Amsterdam’. Jaarboek Amstelodamum 75, 1982, p. 87, noot 7. 106 B.P.J. Broos, ‘The “O” of Rembrandt’. Simiolus 4, 1970-71, p. 154. 107 Six 1924, p. 385. 108 Hollantsche Parnas 1660, p. 554. 109 Ibidem, p. 524. Zie ook Rembrandt Documents 1979, p. 470.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’ 110 J.F. De Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw. Amsterdam, 1932. (repr. 1970). p. 67-73.

George J. Möller, ‘Het album Pandora van Jan Six (1618-1700)’