De Rol Van Nationale Identiteit in Het Internationaal Cultuurbeleid
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
© Toine Minnaert, 2016 ISBN 978-90-393-6647-9 Drukwerk: EZBook.nl BV, Blaricum Verbinden en verbeelden De rol van nationale identiteit in het internationaal cultuurbeleid Connecting and representing The role of national identity in international cultural policy (with a summary in English) Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit Utrecht op gezag van de rector magnificus, prof. dr. G.J. van der Zwaan, ingevolge het besluit van het college voor promoties in het openbaar te verdedigen op vrijdag 30 september 2016 des middags te 2.30 uur door Antonius Johannes Cornelis Minnaert geboren op 18 juli 1975 te IJsselstein (U) Promotor: Prof. dr. J.S. de Leeuw Copromotor: Dr. C.M. Vuyk INHOUD VOORWOORD 0 INLEIDING 1 0.1 EEN OPLAAIEND DEBAT 1 0.2 PROBLEEMSTELLING EN OPBOUW 6 0.3 TERREINVERKENNING 10 0.3.1 De onderzoeker als bemiddelaar 12 0.3.2 Triangulatie 26 0.4 BRONNENMATERIAAL 27 0.5 KERNCONCEPTEN 29 0.5.1 Internationaal cultuurbeleid: een beleidsterrein vol spanningen 30 0.5.2 Nationale identiteit: veranderde relatie tussen cultuur en natie 33 0.6 METHODOLOGISCH RAAMWERK 38 0.6.1 Kritiek: Consistenties en inconsistenties 39 0.6.2 Ideologie: Politieke ideologie en de doelgroep van beleid 41 0.6.3 Macht: Institutionalisering en afhankelijkheid 43 0.7 LEESWIJZER 45 1 EERSTE PERIODE: AFTASTEN VAN VOORLICHTING NAAR ‘HOLLAND PROMOTION’ (1970-1986) 47 1.1 WAT VOORAFGING 49 1.1.1 Bilaterale culturele verdragen 49 1.1.2 Voorlichting, samenhang en coördinatie: van NICB naar CICB 55 1.2 DE EERSTE FORMELE BELEIDSNOTA 57 1.3 HET EERSTE DEBAT 60 1.4 VOORLICHTING OVER NEDERLAND 65 1.5 EEN MAGER VERVOLG 69 1.6 EEN STEVIG DEBAT 71 1.7 DE INTRODUCTIE VAN ‘HOLLAND PROMOTION’ 79 1.8 EEN TELEURGESTELDE KAMER 83 1.9 TUSSENSTAND: CULTUURNATIONALISME 88 2 TWEEDE PERIODE: OVERGANG VAN BUITENLANDBELEID NAAR CULTUURBELEID (1987-1996) 91 2.1 CULTUUR ZONDER GRENZEN 92 2.2 EEN REACTIE IN TWEE FASES 96 2.3 EEN TERUGHOUDENDE KAMER 100 2.4 VERSCHUIVINGEN IN DE INSTRUMENTEN 104 2.5 VERDERE VERWIJDERING 106 2.6 INVESTEREN IN CULTUUR 111 2.7 DE STEM VAN DE SECTOR 118 2.8 HERIJKING VAN HET BUITENLANDBELEID 121 2.9 PANTSER OF RUGGE(N)GRAAT 125 2.10 EEN DEBAT OVER DE VRIJHAVEN 127 2.11 TUSSENSTAND: MULTICULTURALISME 132 3 DERDE PERIODE: GEZAMENLIJKHEID HET NIEUWE ICB (1997-2006 ) 135 3.1 INTENSIVERING VAN HET INTERNATIONAAL CULTUURBELEID 136 3.2 EEN MILDE KAMER 138 3.3 EEN KRITISCHE RAAD VOOR CULTUUR 143 3.4 CULTUUR ALS CONFRONTATIE 147 3.5 DE STEM VAN DE ADVISEUR 154 3.6 MEER DAN DE SOM 160 3.7 STAGNATIE 162 3.8 MEER FOCUS 165 3.9 TUSSENSTAND: CULTUURRELATIVISME 169 4 VIERDE PERIODE: GESCHEIDEN KOERSEN STRATEGIE EN DIPLOMATIE (2007-2012) 175 4.1 STRATEGIE EN STURING 176 4.2 VAN IDENTITEIT NAAR IDENTIFICATIE 181 4.3 KUNST VAN LEVEN EN GRENZELOZE KUNST 184 4.4 EEN DEBAT OVER INCIDENTEN 188 4.5 HET ROER GAAT OM 192 4.6 TUSSENSTAND: INSTRUMENTALISME 195 5 CONCLUSIE 199 5.1 VERBINDEN EN VERBEELDEN: DE DIALECTIEK VAN HET ICB 200 5.2 VERSCHUIVENDE SPANNINGEN 202 5.3 DE IDEOLOGISCHE SLINGERBEWEGING VAN HET BELEID 205 5.4 DE TWEEDE KAMER ALS IDEOLOGISCH STRIJDPERK 206 5.5 VERANDERENDE MACHTSSTRUCTUREN EN POGINGEN TOT INSTITUTIONALISERING 209 5.6 EEN TOEKOMST VOOR HET ICB 212 5.7 REFLECTIE 215 6 BRONNEN 219 6.1 LITERATUUR 219 6.2 BELEIDSADVIEZEN 223 6.3 KAMERSTUKKEN 224 7 SUMMARY 231 VOORWOORD Mijn eerste uitgebreide kennismaking met het onderwerp internationaal cultuurbeleid (ICB) vond plaats in het najaar van 1999. In de zomer van dat jaar was ik afgestudeerd aan de doctoraalopleiding Theater-, Film- en Televisiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht en dankzij mijn scriptiebegeleider Frans Bosboom was ik aansluitend parttime aan de slag bij de toenmalige specialisatie Kunstbeleid en -management. In november wist ik daarnaast een parttime aanstelling als junior-onderzoeksmedewerker te bemachtigen bij de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik werkte daar mee aan de eerste IOB-evaluatie van het ICB, en kreeg op die manier een mooie inkijk in het interdepartementale beleidsterrein op het snijvlak van buitenlandbeleid en cultuurbeleid. Na het verschijnen van het evaluatierapport ging ik per 1 januari 2002 fulltime aan de slag bij de Universiteit Utrecht. Tot op de dag van vandaag tracht ik daar – mede geïnspireerd door deze periode – een balans aan te brengen tussen wetenschap en praktijk, met bijzondere aandacht voor het cultuurbeleid dat de landsgrenzen overschrijdt en overstijgt. Het is met veel genoegen dat ik in dit voorwoord enkele mensen en organisaties bedank die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit proefschrift. Ten eerste gaat veel dank uit naar mijn copromotor Kees Vuyk. Hij wist tijdens het begeleidingstraject steeds de juiste manier te vinden om me op gang te trekken en te houden. Ook bedank ik mijn promotor Sonja de Leeuw, die me met haar feedback iedere keer wist uit te dagen om te komen tot scherpere uitspraken en diepere lagen in de analyse. Uiteraard wil ik ook de vele collega’s van het departement Media- en Cultuurwetenschappen bedanken met wie ik in de loop der jaren intensief heb samengewerkt. In het bijzonder bedank ik de collega’s van Kunstbeleid- en management: Hestia Bavelaar, Peter Bosma, Jaap Boter, Francesco Chiavalotti, Frank de Glas, wijlen Jos Grazell, Folkert Haanstra, Kim Joostens, Philomeen Lelieveldt, Ingmar Leijen, Anneke Mengerink, Clara Pafort-Overduin en Eva Rovers. Een aparte vermelding verdient de al eerder genoemde Frans Bosboom, die het KBM-vuur in mij heeft aangewakkerd, en die me bij mijn eerste stappen in de universitaire wereld heeft bijgestaan. Ook ben ik dank verschuldigd aan het OGC/ICON voor de ondersteuning die ik in de loop der jaren heb gekregen bij het promotietraject, en de vele studenten die ik in de afgelopen jaren heb mogen doceren over dit onderwerp. Hun vragen en kritische kanttekeningen hebben mijn denken over deze thematiek verder aangescherpt. Buiten de muren van de universiteit heb ik in de loop der jaren met vele mensen van gedachten gewisseld over mijn onderzoek. Zo heb ik gesprekken gevoerd met diverse ambtenaren van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Buitenlandse Zaken, medewerkers van de Raad voor Cultuur, van de Boekmanstichting, en van de talloze culturele (sector)instellingen die betrokken zijn geweest bij de formulering en uitvoering van het ICB, waaronder de SICA en het TIN. Het zijn teveel mensen om bij naam te noemen, het risico is te groot dat ik mensen vergeet. Al deze gesprekken hebben mij geholpen om het verhaal achter het beleid te blijven zien en voorkomen dat het een louter papieren werkelijkheid bleef. Tot slot zijn er drie mensen wiens liefde en rotsvaste vertrouwen me door vele moeilijke momenten hebben geloodst, en die me hebben gemaakt tot wie ik ben. Ten eerste zijn dat mijn ouders, die me de ruimte gaven om na mijn middelbare school een uitwisselingsjaar in Texas mee te maken – een staat die binnen de context van het ICB nog een bijzondere rol zou vervullen – en die me altijd vol overgave hebben gesteund in de keuzes die ik maakte en de dingen die ik ondernam. Helaas maakt mijn moeder dit bijzondere moment niet meer mee, net zomin zoals de geboorte van onze zoon Louis een paar maanden geleden, maar in gedachten is ze er al die tijd bij geweest. Dit boek draag ik op aan mijn allerliefste, aan mijn echtgenote Hanneke. Samen met haar kan ik de hele wereld aan. De laatste punt is gezet. Ruimte en tijd voor nieuwe plannen! 0 INLEIDING 0.1 EEN OPLAAIEND DEBAT Op 29 januari 2000 verscheen in de NRC het befaamde artikel “Het multiculturele drama” van publicist en PvdA-prominent Paul Scheffer. Hij stelde daarin bezorgd vast: “Onder de oppervlakte van het openbare leven drijft een zee van verhalen over de botsing van culturen, die niet of nauwelijks worden gehoord” (Scheffer 2000a). Volgens Scheffer had het immigratiebeleid, dat volgens hem werd gekenmerkt door ruimte toelating en beperkte integratie, gezorgd voor een groeiende kloof tussen de culturele bevolkingsgroepen. In zijn optiek was integratie met behoud van eigen identiteit “een vrome leugen, die niet zoals nu door de overheid moet worden aangemoedigd” (Scheffer 2000a), en had die tolerante houding gezorgd voor een gevoel van vervreemding in de samenleving. De negatieve gevolgen van de toegenomen culturele verschillen waren te lang gebagatelliseerd onder het mom van een multiculturele samenleving, en het werd tijd dat de overheid in actie kwam door bijvoorbeeld programma’s te ontwikkelen om immigranten kennis op te laten doen van de Nederlandse taal en cultuur. Het artikel, dat een belangrijk ijkpunt vormt in het Nederlandse debat over nationale identiteit (WRR 2007: 29), leidde destijds tot een levendige discussie. Daarbij was de vraag niet of de culturele diversiteit in Nederland als gevolg van immigratie was toegenomen, de discussie spitste zich toe op de taak van de overheid bij de mogelijke spanningen die door deze cultuurverschillen werden veroorzaakt.1 Sommigen vonden dat Scheffer veel te vroeg alarm sloeg, en droegen voorbeelden aan van geslaagde integratie. Anderen voelden zich door zijn artikel juist gesterkt in hun opvatting dat de overheid veel te laks was geweest, en staken een pleidooi af voor een strenger integratiebeleid. In een reactie twee maanden later onderschreef Scheffer dat er op een aantal fronten inderdaad vooruitgang te zien was. Hij bleef echter bij zijn conclusie dat de multiculturele veranderingen vooral hadden geleid tot ongelijkheid en segregatie, en dat de overheid daar actiever op diende te reageren (Scheffer 2000b). In de Tweede Kamer kwam het artikel ter sprake tijdens een debat over de integratie van nieuwkomers (TK 1999-2000a).