Drie Miriden Nieuw Voor De Nederlandse Fauna (Heteroptera: Miridae)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Drie miriden nieuw voor de Nederlandse fauna (Heteroptera: Miridae) Berend Aukema AUKEMA, B., 1990. THREE MIRIDS NEW TO THE DUTCH FAUNA (HETEROPTERA: MIRIDAE). - ENT BEK, AMST 50 (12): 165-168. Abstract: The mirids Psallus weberi, Phoenicocoris modestus (Phylinae) and Dichrooscytus gustavi (Mirinae) are recorded for the first time from The Netherlands. Biological and distributional notes on the species are given and a key to the Dutch species of Dichrooscytus is presented. Pomona 66, 6708 CC Wageningen. De miriden Psallus weberi Rieger, Phoeni¬ melanocephalus (Linnaeus), P palliceps cocoris modestus (Meyer-Dur) (Phylinae) en (Fieber), Psallus mollis, Orthotylus tenellus Dichrooscytus gustavi (Josifov) (Mirinae) (Fallén), Cyllecoris histrionicus (Linnaeus), werden in het voorjaar van 1990 voor het eerst Dryophilocoris flavoquadrimaculatus (De- in Nederland waargenomen. geer) en Calocoris striatellus (Fabricius) in groot aantal waargenomen. Psallus variabilis (Fallén), P albicinctus (Kirschbaum) en P va¬ Psallus weberi Rieger (fig. 1) rions (Herrich- Schaffer) werden echter slechts Psallus weberi Rieger werd recentelijk uit in enkele exemplaren aangetroffen. Op zome- Zuidwest-Duitsland beschreven (Rieger, reiken in de onmiddellijke omgeving werden 1977). Gezien een vondst bij Leverkussen naast deze soorten ook Psallus perrisi (Mul¬ (Günther, 1989) viel het voorkomen van sant & Rey), P wagneri Ossiannilsson en P weberi in Nederland te verwachten. Als waard- confusus Rieger aangetroffen, terwijl variabilis plant wordt zomereik (Quereus robur L.) op¬ en varions op deze bomen veel talrijker voor¬ gegeven. Buiten Duitsland werd weberi tot kwamen, dan op de wintereik. dusverre alleen in Luxemburg gevonden (Reichling, in litt. 1990). Omdat Reichling schrijft, dat hij weberi op twee verschillende plaatsen ving op wintereik (Quereus petraea (Mattuschka) Lieblein), bezocht de auteur in gezelschap van G. Morseid (Rheden) op 27 mei 1990 het landgoed Duno bij Doorwerth. Bij eerdere gelegenheden (26-27. vi en 9.VÜ.1988) werd daar namelijk langs de boven¬ rand van een open zuidhelling een fraaie, al¬ leenstaande wintereik bemonsterd, met als re¬ sultaat een mooie serie van de in Nederland nog zeer weinig verzamelde Psallus mollis (Mulsant & Rey) (Aukema, 1989a, 1989b). Op 27.V. 1990 werd Psallus weberi in groot aantal geklopt van de tot op de grond over¬ hangende onderste takken van deze wintereik. Fig. 1. Aedeagus van Psallus weberi naar Rieger (1977) Naast weberi werden ook de miriden Phylus (Schaallijn 0,25 mm). 166 Ent. Ber., Amst. 50 (1990) Op 16 juni was weberi nog slechts in klein tylus fuscescens ontbrak hier evenwel, terwijl aantal (mannetjes en vrouwtjes) aanwezig. van de zeldzame pentatomide Chlorochroa pi- Psallus weberi is in de vangparaplu al te nicola (Mulsant & Rey) een mannetje werd herkennen aan de grootte (gemiddeld ongeveer gevangen (de eerste vondst in Overijssel, zie 4 mm lang), de mat oranjebruine kleur en de Aukema, 1989b). gedrongen vorm, waardoor de soort sterk doet Phoenicocoris modestus onderscheidt zich denken aan een grote uitgave van albicinctus. van P obscurellus onder andere door de ge¬ Ook de opvallende bestippeling van kop en ringere grootte (2,2-2,6 tegen 3,3-3,6 mm en pronotum doen aan deze soort denken. Zeker¬ 2,4-2,6 tegen 2,4-2,9 mm voor respectievelijk heid omtrent de determinatie verschaffen de mannetjes en vrouwtjes), de sterk glanzende vorm van aedaegus (fig. 1) en de aanwezigheid bovenzijde, de relatief korte, lichter gekleurde van een kleine dorsolaterale tand aan de linker¬ sprieten en de mannelijke genitaliën (Wagner, zijde van de genitaalcapsule (Rieger, 1977). 1952, 1975). Het is opmerkelijk, dat weberi op de be¬ Zowel modestus als obscurellus leven fyto- wuste wintereik dit jaar zo talrijk is, terwijl hij faag op grove den. Reichling (1985) ving beide daarop in 1988 in het geheel niet werd aange¬ soorten echter ook op fïjnspar {Picea abies (L.) troffen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen Karsten). Imagines komen voor in de maan¬ of weberi inderdaad alleen maar op wintereik den juni en juli {obscurellus tot in augustus) en voorkomt, of dat deze interessante aanwinst de soorten overwinteren als ei (Wagner, 1952, ook op de zomereik te vinden is. Wintereiken 1975). op de St. Maartensberg (Piasmolen), de Wij- Phoenicocoris modestus komt voor in lerberg en omgeving (Ubbergen) en in Wage- Noord- en Midden-Europa: Finland, Zweden, ningen werden na de vondst in Doorwerth Duitsland, Luxemburg, Frankrijk, Zwitser¬ tevergeefs afgeklopt. land, Oostenrijk, Joegoslavië, Tsjechoslowa- kije, Hongarije, Bulgarije, Polen en West-Rus¬ land (Hoberlandt, 1977; Josifov, 1986; Phoenicocoris modestus (Meyer-Dür) Reichling, 1985 en Stichel, 1956-1958). De Tijdens de zomervergadering van de Neder¬ vondst in Oost-Nederland sluit derhalve goed landse Entomologische Vereniging te Buurse aan bij het areaal van modestus. werd op 9.vi.l990 het Buurserzand bezocht, waarbij speciale aandacht werd besteed aan de Dichrooscytus gustavi (Josifov) wantsenfauna van de grove den (Pinus sylves¬ tris L.). Thuisgekomen bleken zich bij het ver¬ MacGillavry (1930) wees al op de mogelijk¬ zamelde materiaal een mannetje en drie heid, dat er in Nederland op jeneverbes vrouwtjes van de nog niet eerder in Nederland {Juniperus communis L.) een miride van het aangetroffen Phoenicocoris modestus (Meyer- genus Dichrooscytus voor zou kunnen komen. Dür) te bevinden. Toendertijd was D. gustavi nog bekend on¬ Naast modestus werden op dezelfde dennen der de naam D. valesianus Fieber. Inmiddels de miriden Plesiodema pinetellum (Zetter- is echter gebleken, dat valesianus een montane stedt), Phoenicocoris obscurellus (Fallén), soort is, die uitsluitend voorkomt op Juniperus Cremnocephalus albolineatus Reuter, Ortho- nana Syme in bergstreken in Midden- en Zuid- tylus fuscescens (Kirschbaum) en de lygaeide oost-Europa (Zwitserland, Italië, Joegoslavië, Gastrodes grossipes (Degeer), alsmede larven Griekenland, Albanië, Bulgarije en Zuid-Rus- van de miriden Pilophorus cinnamopterus land (De Krim)) (Göllner-Scheiding, 1989; Jo¬ (Kirschbaum) en Camptozygum aequale (Vil- sifov, 1981, 1986). De auteur ving valesianus Iers) gevangen. bovendien in Oostenrijk (Ötztal, Obergurgl, Onder vrijwel gelijke omstandigheden werd 7.VÜ.1976, leg. en coli. B. Aukema). op 16.vi. 1990 een vrouwtje van modestus ge¬ De andere in Midden-Europa op jeneverbes vangen in het Elzenerveld (Markelo). Ortho- voorkomende Dichrooscytus werd door Josi- Ent. Ber., Amst. 50 (1990) 167 fov (1981) naar Duits materiaal (Karlstadt/ Dichrooscytus gusïavi komt voor op ge¬ Main) onder de naam gusïavi beschreven. wone jeneverbes (.Juniperus communis), ge¬ Precies zestig jaar na de oproep van MacGil- kweekte jeneverbes (Göllner-Scheiding (1989) lavry werd Dichrooscytus gusïavi voor het ving de soort op “Blauzederwacholder” (/. eerst in Nederland verzameld: op 13.vi.1990 squamata D. Don)) en op californische cypres. verzamelden D J. Hermes (Geldrop) en de Imagines komen in twee generaties voor: de auteur haar in groot aantal in twee tuinen in eerste van eind mei tot begin juli en een tweede Beek (gemeente Ubbergen) en op 17.vi.1990 generatie in september/oktober (Günther, werd gusïavi eveneens in aantal verzameld in 1989; Göllner-Scheiding, 1989). De eieren een tuin te Wageningen (leg. en col! B. Auke • overwinteren. ma). In Beek werden imagines en larven van D. gusïavi is inmiddels bekend uit Zuid- gusïavi geklopt van gekweekte jeneverbessen Engeland, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, en van californische cypres (Chamaecyparis Duitsland, Hongarije en Noord'Italië (Dol¬ lawsoniana (Murr.) Pari) en in Wageningen ling, 1988; Göllner-Scheiding, 1989; Josifov, van gekweekte jeneverbes. 1981; Reichling, 1985). Of eerdere vermel¬ dingen van valesianus uit Polen, Tsjecboslo De drie Nederlandse soorten van het genus wakije en Zwitserland ook op gusïavi betrek¬ Dichrooscytus zijn als volgt van elkaar te on¬ king hebben, is nog niet duidelijk (Göllner- derscheiden: Scheiding, 1989). In hoeverre gusïavi zich actief verspreidt, of 1 Scutellum en cuneus geheel of grotendeels dat er vooral sprake is van passief transport oranje tot oranjerood. Half opgerichte be¬ door ’’aanplant” van populaties via gekweekte haring van het corium zwart. Grotere coniferen, is niet echt duidelijk. In onze natuur¬ soorten, 4,6-6,3 mm lang. .......... 2 lijke jeneverbesstruwelen is de soort nog niet — Scutellum groen. Cuneus groen, proxi- aangetroffen, maar gezien de vlieg waarnemin¬ maal en distaai smal rood. Half opgerichte gen (Günther, 1989) lijkt gusïavi zeker over beharing van het corium lichter van kleur voldoende verbreidingsmogelijkheden te be¬ (geel tot geelbruin). Kleiner, 3,7-4,4 mm schikken om ook deze biotopen te kunnen lang. Op Juniperus en Chamaecyparis koloniseren. ..................... gusïavi Josifov 2 Groter, 5,5-6,3 mm lang. Rostrum lang, Literatuur tot ruim voorbij de achtercoxae reikend. Vertex hoogstens 1,5 maal zo breed als de Aukema, B., 1989a. Psallus confusus en Psallus mollis in Nederland (Heteroptera: Miridae). - Ent. Ber., Amst. ogen. Tweede sprietlid lang, 1,3-1,5 maal 49: 15-17. zo lang als de breedte van het pronotum. Aukema, B„ 1989b. Annotated checklist of Hemiptera- Op Purus .......... rufipennis (Fallen) Heteroptera of The Netherlands. - Tijdschr. Ent. 132: — Kleiner, 4,6-5,1 mm lang. Rostrum kort, 1-104. Dolling, W. R., 1988. Odontoscelis and Dichrooscytus: tot aan de achtercoxae reikend. Vertex two cases of mistaken identity. - Newsletter Hetero¬ ongeveer 2 maal zo breed als de ogen. ptera Study