<<

V O O R O U D E R S VAN VERAF EN VAN NABIJ

door Jacob Gaaikeszoon Euwema

Zoals we hier bijeen zijn op deze familiereünie 2012, met z’n zeventigen (!), zijn we allemaal (gerelateerd aan) nakomelingen van Gaaike Euwema en Janke Knoop , als oudste generatie hun zoon en dochter (de jongste dochter helaas alleen in herinnering, zij stierf 9 maart 1986), als volgende generaties de kinderen én kleinkinderen van deze drie takken van de stamboom.

Om deze ‘stamboom’ even in de juiste verhoudingen te zien: elk mens is voortgekomen uit 2 ouders, 4 grootouders, 8 overgrootouders, 16 betovergrootouders enz. enz. Dit doordenkend tot 500 jaar terug, tot het moment dat de eerste Iwema/Euwema in de annalen vermeld staat, zou je ons als 15 e en 16 e generatie kunnen beschouwen, en dat houdt weer in dat er meer dan 100.000 (= 2 tot de 16 e macht) voorouders aan ons, zoals we hier zitten, te pas zijn gekomen… (Dat dit voor elk mens opgaat maakt begrijpelijk dat van de intussen 7 miljard mensen op onze planeet aarde geen twee aan elkaar gelijk zijn, zelfs niet wat betreft vingerafdruk en DNA!!)

Van ónze 100.000 zijn er slechts een tiental die je ‘bloedverwant’ zou kunnen noemen van de Harcko Iwema die rond 1500 het Iwema-Steenhuis in Niebert bewoonde en als ‘Richter en Schepper’ (buurrechter en zijlrechter) het gezag uitoefende in die buurt (hier vlak bij: Leek - Tolbert - Niebert - Nuis - ). Bij toerbeurt werden de buurrechters ook tot een nog wat hoger ambt geroepen, nl. dat van Grietman van Vredewold, doch daar kwam de klad in toen Beetke van Rasquert, weduwe van Wigbold van Ewsum en slotvrouwe van De Nienoord (op het landgoed waarvan we nu deze reünie houden!!) het voor elkaar kreeg dat de grietenij van heel Vredewold in het vervolg erfelijk zou toevallen aan haar nakomelingen. De overdracht van het grietmanschap van Westerdeel-Vredewold zou op hemelvaartsdag 1530 plaatsvinden op het kerkhof van Nuis en daartoe zou Jonker van Ewsum de eed afleggen in het bijzijn van Karel van Gelre, (bastaard)zoon van dé (echte) Karel van Gelre en door deze aangewezen tot stad- houder van en Ommeland – en die eed zou worden afgenomen door onze Harcko Iwema, als oudste van de verzamelde buurrechters. Doch deze was door een heftige gemoeds- beweging overmand niet in staat deze handeling te verrichten en sprak bovendien zacht en uit- sluitend Fries, een taal die Karel niet verstond, dus moest een ander het van hem overnemen. In de annalen (de ‘acten’) staat het zo: “.. wt cranckheyt des hooffdes, als dat seer schudde ende oeck Vrees sprack, ende syn sprake weecklyck was, alsoe dat juncker Kaerle hem nvet wal ver- staen kunde…” Met die ‘ziekte’ (van Parkinson, zou je nu denken) viel het overigens wel wat mee, want toen later heer Jacob, kapelaan van de van Ewsums, op ‘een heilige dag’ in Niebert voor de mis een brief wilde voorlezen waarin een en ander nog eens bevestigd werd, was het weer alleen ene Harcko Iwema die ‘ overluyt ’ van zich liet horen. En zelfs 12 jaar later dient er nog een proces hiertegen bij de Hoofdmannenkamer in ‘de stad’, ook weer mede aangespannen door Harcko Iwema, maar het is een verloren zaak, want die vermaledijde Nienoorders hadden alles zorgvuldig ‘zwart-op-wit’ (op perkament) weten te krijgen en daar viel - ook toen al - niet tegen op te boksen. Het lijkt een onbeduidend voorval en niet een ‘verre voorvader’ om je op te beroemen, maar hier is toch wel sprake geweest van een ‘historische gebeurtenis’, namelijk het begin van het einde van de zelfstandigheid van de voordien onafhankelijke buurrechters, die de vermaarde ‘Friese Vrijheid’ nog enigszins binnen de perken hadden weten te houden en hadden behoed voor een afglijden in anarchie en losbandigheid in de geïsoleerde en ver van de machts- centra gelegen ‘boerenrepubliekjes. Van de volgende generaties hebben waarschijnlijk alleen de eerstgeborenen in het Iwema- Steenhuis van Niebert gewoond, de anderen moesten elders aan de kost zien te komen, en opvallend is dat ze wel steeds in het Westerkwartier, of nog dichter bij huis, in Westerdeel- Vredewold, zijn blijven wonen; en generaties lang bijv. in Oldebert (Tolbert) en wel als land- bouwer d.w.z. boer – maar begin 1800 beginnen het landarbeiders te worden, of erger nog: dagloners, dus losse (en vaak werkeloze) landarbeiders, en dat in Lucaswolde, nog steeds vlak bij Niebert. Bij zijn overlijden in 1827, 46 jaar oud, komt ónze Harm Bonnes(zoon) weer als landbouwer te boek te staan. Zijn oudste zoon Bonne Harms wordt echter weer ‘boerenknegt’ genoemd, maar trouwt met een timmermansdochter uit , waar ze ook komen te wonen. Hun oudste zoon, traditiegetrouw genoemd naar de grootvader vaderszijde, wordt maar 2 jaar oud, maar dan is hun tweede zoon, genoemd naar de grootvader moederszijde, al bijna een jaar oud. Bij diens geboorteaangifte d.d. 1 augustus 1836 in het gemeentehuis van Grotegast wordt een vergissing begaan waaraan wij tot op heden onze EU-achternaam te danken hebben: Bonne Harms geeft keurig zijn zoon aan als Pieter Iwema, ondertekent de geboorteakte ook als Iwema, maar de noterende ambtenaar heeft hem te boek gesteld als Bonne Harms Euwema, dus werd zijn zoon Pieter ook een Euwema en dat is hij gebleven, daar hielp kennelijk geen lieve vader of moeder aan. Misschien was hij de eerste Iwema die in de gemeente Grotegast opdook, waar al wel eeuwenlang Euwema’s woonden, op een ‘heerd’ aan de weg tussen Lutjegast en Niekerk, nu de Abel Tasmanweg geheten (Abel Tasman was ook een Lutjegaster!). In het dialect van de streek werd Euwema uitgesproken als Iwema (ook vader werd veelal Gooike Iwma genoemd!) dus die ambtenaar zal gedacht hebben: daar hebben we er weer een. Die echte oorspronkelijke Euwema’s zijn overigens ook lang in het Westerkwartier blijven hangen, naar het schijnt, zo was er in Kornhorn een slagerij onder die naam, en toen we later in Leeuwarden kwamen te wonen werd ons gevraagd of we familie waren van Tjerk Euwema, straaljagerpiloot aldaar… Misschien heeft onze Pieter Bonnes eerst ook helemaal niet geweten dat hij als Euwema te boek stond en bleek dat pas toen hij zelf in 1864 trouwde en kinderen kreeg, maar dat hij als oudste zoon de overlijdensadvertentie van zijn moeder ondertekende met P. Iwema moet wel welbewust zijn gebeurd, wellicht om verwarring te voorkomen. Zo zag die advertentie er uit:

(Let op de vormgeving, getuigend van een goed taalgevoel én een artistiek gevoel voor ‘stijl’ die ook in de volgende generatie de kop opsteekt in de persoon van dochter Hiltje, zusje van Jakob, die een gedreven en begenadigd briefschrijver kon worden genoemd – iets wat in die tijd en zeker in dat sociale milieu niet heel ‘gewoon’ zal zijn geweest!)

Zijn broers Jan, geb. 1848 en JanHarm, geb.1854 (dus maar liefst 18 jaar na Pieter), waren toen alle twee gewoon als Iwema’s (!) naar Amerika geëmigreerd, jaren later gevolgd door alle drie de broers van ónze voorvader Jakob Euwema. Die emigratie van die eerste Euwema’s vond plaats in 1893, het jaar dat Jakob Euwema trouwde met Grietje Kremer - die de volgzaamheid zelve was, maar (halsstarrig? koppig?) niet viel te bewegen haar vaderland vaarwel te zeggen. Haar vader, Gaaike Kremer (daar komt dus de naam van onze vader en grootvader vandaan!) was toen al overleden, vandaar dat zijn beroep niet in de huwelijksakte staat vermeld, van haar moeder Klaaske Noordhof is een brief bewaard gebleven d.d. 2 jan. 1901 die aldus begint : “Weer hebben wij allen, zoo wij niet beter weten, in gezondheid het nieuwe jaar en ook de nieuwe eeuw beleeft” en waarin ze tot besluit “ J. en G. met uwe lieve Kinderen des Heeren zegen “ toewenst. Wel een teken dat ook deze tak (van die 100.000!) niet ‘van de straat’ was! Ze kwamen van Noordhorn en dochter Grietje stond te boek als naaister, wat ook op enigerlei vervolgopleiding wees. Haar zus Eiske trouwde met een Top en ook de Toppen waren sociale stijgers die er mochten wezen. Op de volgende foto zijn al de Amerika-gangers, Iwema’s en Euwema’s, samen te zien:

Weer was het dus ónze voorvader die verkoos honkvast hier te blijven, in het voetspoor van zijn vader wel verhuizend van het ene gehucht naar het andere (zoals , Wierum, Den Ham) en soms zelfs een echt dorp (zoals en Hoogkerk), maar nergens een vast be- staan (als landarbeider) vindend, de reden waarom zijn broers een goed heenkomen hadden gezocht naar Amerika, het beloofde land van de onbegrensde mogelijkheden... Misschien gelijktijdig met zijn vader komt hij met zijn inmiddels drie kinderen rond de eeuw- wisseling in Hoogkerk terecht, aan het Aduarderdiep: stamvader Pieter Bonnes aan de kant van Leegkerk (Waar we later ons weekendboerderijtje hadden; achteruit bij van Zanten liep toen een weg naar een brug, aan de overzijde waarvan het gemeentelijke armenhuis lag!), waar hij wat varkens hield (dus nauwelijks echt ‘boer’mocht heten), onze grootvader Jakob Pieters(zoon) aan de overkant van het Aduarderdiep, in het kleinste en meest armzalige huisje van de buurt:

Dat men daarbij toen toch al de status van ‘geletterde’ althans ‘geschoolde’ kon hebben zou kunnen blijken uit deze briefkaart uit 1908:

Vanhieruit begint de sociale stijging, de weg omhoog waartoe onze familie ‘voorbestemd’ was – ook in die zin dat én de capaciteiten én de ambities ruimschoots voorhanden waren. Maar dat het een moeizame weg omhoog was, heel wat vergend aan geduld en doorzettingsvermogen, daarvan leggen de volgende beelden - en het verhaal daarbij - getuigenis af:

Bij zijn huwelijk op 11 mei 1893 woonde Jakob in Den Ham (bij ) en werkte hij als boerenknecht. Het was een crisistijd bij uitstek, met de ene economische recessie na de andere, en vooral in de landbouw veel werkloosheid, waar ook dit gezin mee te maken zal hebben ge- kregen. Gelukkig kon Griet een centje bijverdienen als naaister én met ‘bakeren’ (kraamhulp). Hun eerste zoon Piet werd geboren in Aduard, exact 9 maanden na het huwelijk, evenals hun dochter Klaaske 2 jaar later, maar 3 jaar nadien wordt zoon Marten geboren in Zuidhorn, dus daarheen is men dan kennelijk verhuisd. En op 16 november 1901 komt hun zoon Gaaike ter wereld in Hoogkerk, dus dan woont men in die zeer schamele behuizing aan het Aduarderdiep, waar ook de volgende twee zonen, Roelf en Henk, worden geboren. Het was een harde tijd: Jakob gebukt gaande onder een hondenbaan (voor een hongerloontje), Griet, toch al niet zo sterk, zich uitslovend in haar snel groeiende gezin en daarnaast nog druk in de weer met haar naaiwerk en haar 'bakeren', en dat allemaal in en vanuit een behuizing die nau- welijks bewoonbaar was te noemen. Toch schijnt Jakob zich reeds in die tijd te hebben ‘opge- werkt’ tot een persoon met enig maatschappelijk aanzien, en was het (ook toen al…) zijn vrouw die daarvoor de zwaarste tol moest betalen: tot op hoge leeftijd schijnt ze zich erover te hebben beklaagd dat zij altijd de kinderen stil moest zien te houden omdat hun vader zijn (nacht-)rust nodig had. Avond aan avond zou hij laat thuis zijn gekomen van vergaderingen, en omdat hij 's morgens al zeer vroeg weer uit de veren moest, mocht hij vooral niet worden gestoord in zijn toch al zo korte slaap. Behalve regelmatig lid van de kerkeraad (van de Gereformeerde kerk van Hoogkerk) was hij ook een tijdlang lid van het schoolbestuur (van de Gereformeerde school aan de Kerkstraat). Als hoogtepunt van zijn maatschappelijke inspanningen en carrière geldt echter het feit dat hij een plaatselijke afdeling van 'Patrimonium' heeft opgericht, de gereformeerde 'vakbond', nadrukkelijk bedoeld voor zowel werknemers als werkgevers. Hij zal dit soort werk dus misschien als boerenknecht hebben gedaan, aangenomen dat het verhaal klopt dat hij reeds aan het Aduarderdiep 's avonds veel van huis was vanwege maatschappelijke verplichtingen; maar waarschijnlijker is toch eigenlijk dat hij pas als fabrieksarbeider deze activiteiten heeft ondernomen. Hoe het zij, bij een jubileum van deze vereniging schijnt zelfs champagne te zijn geschonken (misschien om aan te geven dat in elk geval de patroons 'niet van de straat' waren?), doch de oprichter en oud-voorzitter (her)kende deze dure drank niet en moest, als overtuigd en consequent geheelonthouder geen alcohol gewend, na afloop stomdronken op een kruiwagen naar huis worden vervoerd, daarbij nog steeds 'in alle onschuld' en heel opgeruimd verklarend dat hij niet wist dat prikkellimonade zo lekker kon zijn... De reumatische aandoening waar hij later aan leed en waardoor hij slecht ter been was (en een wandelstok moest gebruiken: een hele mooie, versierd met allerlei 'onderscheidingstekens', waaronder zeker ook een verzilverd plaatje met de naam 'Patrimonium' erop!), werd toege- schreven aan het koude werk dat hij altijd had moeten doen als voerman; maar het kan ook zijn dat hij juist het boerenwerk heeft moeten staken vanwege zijn lichamelijke klachten en dat hij als voerman op een 'paard en wagen' daar juist wat minder last van dacht te hebben. Hoe het zij, zijn eerste baan in de industrie schijnt die bij Roelfsema's (Stoom) Oliefabriek te zijn geweest. Men is toen komen te wonen in één van de rijtjes armetierige 'armenkamers' ('Lange Jammers': diakonie-rijtjeshuisjes voor armlastigen!) die destijds aan het Hoendiep naast de oliefabriek stonden (en wel in de rij die het verst van de fabriek af stond en die nog het langst is blijven staan: ook zo'n woning waarop door de kinderen werd gewezen met een mengeling van gêne en gepaste trots!). Omstreeks diezelfde tijd moet de directeur van die fabriek - P.R. Roelfsema - een royaal herenhuis aan de Jozef Israëlsstraat nr. 84 in 'de stad' hebben betrokken, vlak bij het Hoendiep, de uitvalsweg naar Hoogkerk (waar toen een fraai directiekantoor werd gebouwd), en het toeval wil dat zo'n halve eeuw later ene Jacob Euwema uitgerekend dit huis zou kopen (en bijna twintig jaar bewonen). Zou het eveneens een (onbewuste) 'genoegdoening' zijn geweest dat dezelfde kleinzoon in 1970 een dure directieauto - een Austin Westminster met crème lederen bekleding - overnam van de directeur van die andere, nog veel grotere, fabriek in Hoogkerk: de ‘Reus van Vierverlaten’ oftewel de Noord-Nederlandse Beetwortel-Suikerfabriek?

Mogelijk heeft Jakob toen direct al de baan van voerman gekregen (die in elk geval iets beter was dan die van sjouwer: de hele dag gebukt gaande onder loodzware zakken lijnzaad, die van schip naar fabriek moesten worden gedragen) en heeft hij dat te danken gehad aan het feit dat hij een 'gereformeerde broeder' was, weliswaar actief in het vakbondswerk maar toch tenminste niet zo'n vermaledijde revolutionaire socialist/communist… Vrijwel zeker zal Jakob zijn volgende baan (mede) te danken hebben gehad aan zijn kerklid- maatschap, want van de betonfirma 'Kool & Wildeboer' was laatstgenoemde actief lid van de gereformeerde kerk (mogelijk heeft hij zelfs wel met zijn werknemer samen in de kerkeraad gezeten: dat was toch wel het bijzondere van deze 'kleine luiden' dat ze buiten werktijd, en zeker in de kerk, als elkanders gelijken golden, daar in elk geval voor elkaar niet onderdeden). Bij Wildeboer werkte Jakob in elk geval als voerman, en ook daar zal toch wel het nodige til- werk aan te pas zijn gekomen (van zware betonblokken) en dit zal zijn kwaal niet ten goede zijn gekomen. Men woonde in die jaren in een eenvoudige fabrieksarbeiderswoning aan de Kerk- straat, nr. 102, van het type 'twee onder één dak' zoals er verder in het dorp ('over de brug') stratenvol waren gebouwd door de, in 1908 opgerichte, Woningbouwvereniging Hoogkerk.

Het moet in de twintiger jaren zijn geweest dat er opeens, als een geschenk uit de hemel, uitzicht kwam op een iets makkelijker en misschien zelfs luxer leven. Doordat een oudtante (?) van de Euwema's kinderloos en als weduwe overleed verviel haar erfenis aan de kinderen van Pieter Bonnes Euwema en Martje Dijkstra. Er wordt de naam genoemd van een zekere 'tante Bouwina', die getrouwd was geweest met de aannemer die de grote herenhuizen aan de Hereweg bij de viaduct in Groningen zou hebben gebouwd. Hoe het zij: de gebroeders Euwema die naar Amerika waren geëmigreerd hadden daar in vrij korte tijd zo'n 'fortuin' gemaakt, dat zij afzagen van hun erfdeel (een genereus gebaar dat hen door hun vrouwen niet in dank schijnt te zijn afgenomen: een dochter van één hunner, de toen 87-jarige Helen (Hiltje) Agema-Euwema, wist zich dit nog te herinneren: ook de broers hadden dit onverwachte extraatje toch eigenlijk wel goed kunnen gebruiken. Terzijde: Helen’s zoon Dave Agema werd na luchtmachtpiloot captain- vlieger bij American Airlines en nog weer later volksvertegenwoordiger voor West-Michigan!), zodat Jakob over het gehele bedrag kon beschikken. Van dit geld werd in (of omstreeks) 1929 een dubbel huis aan de Kerkstraat nr. 103 in Hoogkerk gebouwd, door schoonzoon Ine van der Wilp samen met de zoons Marten & Roelf, en kennelijk door Marten ontworpen (want er zijn duidelijke overeenkomsten met diens zelfgebouwde huis-annex-timmermanswerkplaats aan de Kromme Elleboog 48/50 in Haren). Het winkelpand oogde heel wat, zeker vergeleken met de belendende percelen, maar zal in die tijd toch misschien niet veel meer dan ƒ10.000 hebben gekost. De noordelijke (kleinere) helft werd verhuurd (aan meester Broekema, van de tegenover gelegen gereformeerde school), de grotere zuidelijke helft werd gebouwd en ingericht als winkel, eerst vnl. van 'potten en pannen', getuige een foto van de etalage. Op het uithangbord van die begintijd staat te lezen dat er aardewerk en klompen te koop zijn, naast levensmiddelen en tabaksartikelen en dat men op alle werkdagen geopend is; én dat er een leesbibliotheek in is gevestigd: deze werd beheerd door jongste zoon Henk, die in die tijd nog bij zijn ouders in woonde (en die na zijn huwelijk in 1932 boven de winkel heeft gewoond, en deze nog enige jaren van de ondergang heeft proberen te redden). Volgens de verhalen was moeke Euwema soms zo 'met de zaak verlegen' dat ze klanten nauwelijks te woord durfde staan: om de hoek van de deur (men woonde achter de winkel) gaf ze te kennen dat haar man zo wel zou komen. Maar ook vader Euwema (door de kinderen veelal 'vooi', als dialect voor 'vader', genoemd) was toch geen echte kruidenier, daarvoor was hij misschien toch teveel bezet door zijn bezigheden (verplichtingen!) voor 'Kerk, Staat en Maatschappij'.

Onze (over-groot-)vader Jakob Euwema als voorzitter van Patrimonium Hoogkerk

Van vader Jakob is geen geschreven woord bewaard gebleven, waarschijnlijk liet hij het schrijven liever aan zijn vrouw over. Van haar hand is een brief bewaard gebleven die ze schreef aan hun zoon Gaaike in Den Haag, in een fraai handschrift en getuigend van taalvaardigheid. Opmerkelijk is de zin: ”Vader is noch bij Wildeboer hij heeft met hem zelf gesproken en hij wist het niet dat Vader was aangezegd.” Zou dat ‘ontslag aangezegd’ zijn geweest en was dat zo, dank zij de bestuurlijke connecties, nog net te voorkómen?

Nog duidelijker dan met de voornoemde verbetering van de woonsituatie, is de sociale stijging van dit gezin te illustreren met de achtereenvolgende ‘statieportretten’ die op gezette tijden werden gemaakt, door beroepsfotografen (als Steenmeyer in de Heerestraat) – in een tijd dat alleen de rijke mensen over een eigen fototoestel konden beschikken (iets wat nu misschien nauwelijks nog voor te stellen is). Dit waren foto’s waar je mee voor de dag kon komen, al werd dat misschien door menigeen ongepast gevonden voor mensen van zulke eenvoudige kom-af en wonend in zulke armetierige behuizingen…

Me verder vnl. beperkend tot onze (groot)vader Gaaike Euwema : pas toen ik onze familie- geschiedenis schreef (om de 2 e hands PC die ik van onze Marjan had overgenomen te kunnen benutten als tekstverwerker, alweer bijna 25 jaar geleden…) betreurde ik dat ik mijn ouders niet grondiger had ondervraagd over hun levensloop, nu moet ik het doen met vermoedens op grond van speurwerk in oude brieven en ansichtkaarten. ( N.B.: zie dit als een waarschuwend woord !!) Oudste zoon Piet, die ook goed kon leren (en later de onderwijsakte nog haalde), moest direct na school aan het werk (o.a. bij zijn opa aan de overkant, die bepaald niet aardig voor hem was – en zich misschien ergerde aan dit onooglijke en in elk geval niet-veelbelovende eerste kleinkind). Dochter Klaaske moest middels een ‘dienstje’ (als dienstmeid, o.a. bij de dominee) een bijdrage leveren aan het schamele gezinsinkomen, en alleen Marten kon een opleiding (tot timmerman) volgen, zij het aan een avondschool (hij werd later zelfstandig aannemer in het boerenrenteniers- dorp Haren, waar hij menige twee-onder-één-kap-villa ontwierp en bouwde). Gaaike had een kunstzinnige inslag en ging het schildersvak in, als leerling van een schildersbedrijfje ter plaatse. Maar omdat hij toch andere, artistieke, ambities én (teken)talenten had, mocht Gaaike rond zijn 20 e jaar naar de grote stad den Haag om daar aan de kunstacademie een avondopleiding te volgen, overdag de kost verdienend als huis- of reclameschildersknecht. Het lukte hem wel (net) om zijn hoofd boven water te houden, o.a. door vaak van kosthuis te wisselen, maar wat de opleiding betreft wist hij het niet verder te brengen dan de laagste tekenakte (tekenlesbevoegd- heid voor alleen het lager onderwijs) en dat er toch geen groot kunstschilder in hem school, daarvan was (of werd) hij zich allengs ook wel bewust. Hij heeft altijd met heimwee teruggezien op zijn ‘Haagse periode’, zijn kennismaking met de grote wereld en boeiende mensen, met altijd een blik in zijn ogen dat hij helaas het belangrijkste ongezegd moest laten, dat te raden overliet... Wat ik nu zo graag had willen weten, maar dus verzuimd heb te vragen, was waaraan hij toch dit bijzondere ‘voorrecht’ te danken had dat hij als enige uit dit armlastige gezin zo’n sprong naar boven mocht wagen. Niet aan zijn brave gedrag, want net als zijn oudste broer Piet gold hij juist meer als een minder meegaande dwarsligger, zeker vergeleken met zijn wél voorbeeldig-brave o-zo-degelijke andere broers. Die andere broers, hierboven afgebeeld, behoorden tot ‘het golden ploegje’ van oppassende en ambitieuze jongemannen die zeer gezien waren bij de huwbare gere- formeerde meisjes van het dorp. Gaaike daarentegen werd gerekend tot ‘het stel’ – en die waren wél zo interessant voor wél zulke interessante meisjes. Hij schijnt er zelfs een motorfiets op na te hebben gehouden, en vooral daardoor ook bij een van ‘de mooiste meisjes van het dorp’ Janke Knoop in de smaak te zijn gevallen (misschien zelfs tijdens een ‘zangersdag’ hier in Nienoord!).

Maar nu dus eerst die andere meest nabije familietak van ons (van die 100.000 zeg maar…), zo ziet ons KNOOP-TIEKSTRA -voorgeslacht er in grote lijnen uit: GERM KNOOP was de jongste zoon uit het huwelijk d.d. 09-05-1868 gesloten tussen Harm Knoop uit Saaksum en Janke van der Vinne uit Visvliet. Harm Knoop stamde van Gerben Knoop en Louke Feeringa, die trouwden 23-05-1840, toen de bruidegom 48 en de bruid 36 jaar oud was. Gerben Knoop stamde weer van Harm Knoop en Jitske Gerbens - Louke Feeringa stamde van Haje Feeringa & Ida Mosselaar. Janke van deVinne stamde van Pieter van der Vinne en Johanna van der Lei. Oudere kinderen uit het huwelijk Knoop - v.d.Vinne: Johanna (getrouwd met Stokroos; hun dochter Jannie trouwde met kleermaker Meyer, zij kwamen regelmatig bij ons op bezoek. Bij deze ‘tante Jo’, een statige en strenge dame van stand, wonend in een herenhuis aan het spoor, aan de oostzijde onderaan de viaduct, mocht ik in mijn eerste HBS-jaren tussen de middag mijn broodje opeten). Louwe , getrouwd met ‘tante Henke’, als weduwe in Amsterdam wonend (op de divan in de Madurastraat 18 gezeten kreeg ik in augustus 1945 de krant onder ogen waarin melding werd gemaakt van de atoombom op Hiroshima!); haar dochter Alie was met ene Boer getrouwd (geweest) en bezocht ons ook met enige regelmaat. En dan was er nog een dochter Elizabetha en die trouwde eveneens met een Tiekstra, nl. Geert, jongere broer van Renskje.

Van déze Tiekstra-Knoop-combinatie staat op internet de kwartierstaat (vanuit Germ Louwe) terug gaand tot de 16 e eeuw – waarin ook voornoemden allemaal terug te vinden zijn in hun familieverband (doch daarin helaas geen spoortje ‘joods bloed’ waarop ik zo had gehoopt…).

RENSKJE TIEKSTRA was de oudste dochter uit het huwelijk d.d. 13-5-1871 gesloten tussen Rein Tiekstra (zoon van Hendrik Tiekstra en Dettje Teunissen) uit Suameer en Aafke Rinkema uit . Andere kinderen uit dit huwelijk Tiekstra-Rinkema: Det trouwde met Anne Heemstra en woonde aan de Noorderstraat in Hoogkerk. We kwamen regelmatig op bezoek bij ‘tante Det en oom Anne’, ook al toen ze nog op een boerderijtje aan het Koningsdiep woonden, als buren van scheepswerf Barkmeyer. Hun (klein)kinderen woon- den ook in of rond Hoogkerk en golden als onze nabije (achter-)achterneven en -nichten. Wolter had als vrouw ‘tante Baay’ en had een zeer fors postuur dat wel paste bij zulke namen. Geert was (ook) getrouwd met een Knoop, en die was voor ons ‘tante Bet’, ze woonden in een laag gelegen klein huis onderaan de doorgaande dorpsstraat in Niezijl. Hendrik was getrouwd met (voor ons) ‘tante Hiltje’, ze bleven kinderloos en woonden op een boerderijtje in Kornhorn, waar ’s zaterdags nog zand over de brandschone vloeren werd ge- strooid. We hebben er met ons gezinnetje (met nog maar twee kinderen) eens gelogeerd, van zaterdag op zondag, en die zondag gingen we naar hun strenge christelijk-gereformeerde kerk.

Van deze stammoeder Aafke Rinkema is een brief bewaard gebleven waarin ze haar Geliefde Zoon en Dochter meedeelt “ dat ons klein lievelingtje Harmke gisteravond om half elf is over- leden” – aan buikvliesontsteking, en waarin ze vraagt op de begrafenis te komen, “ als ge niet komt stuur ons dan even een briefkaart, maar zaterdag komt Wolter ook, dan weten we ook wel weer hoe het bij u is. Anders is hier alles goed. Detje gaat mooi vooruit hoewel dit er geen goed toe doet – maar we moeten ons er alweer tegen verzetten (??) hoewel het soms moeijlijk gaat want wij kunnen er niets aan veranderen maar wij moeten stil zijn want de menschen doen het ons niet. ” Aafke Rinkema stierf 5 juni 1936 in , 89 jaar oud, 34 jaar na haar man. (We moeten deze overgrootmoeder dus nog gekend hebben, maar herinneren haar ons niet.)

De voltalligeTiekstra-familie met de hier bij name genoemde generatie, op oudere leeftijd, vnl. zittend op de voorste rij, onze omoe Renskje 2e van rechts (opa Knoop is er niet bij, dus waarschijnlijk dateert deze foto van na 1952, het jaar dat hij overleed). Tante Det zit uiterst links, met haar man Anne - en hun kinderen - achter zich. Daarnaast zit (oud)oom Hendrik Tiekstra, diens vrouw Hiltje zit naast Renskje. Wolter en Baay sluiten de rij in het midden, en achter hen staan dan nog Geert & Bet, voor hun huis in Niezijl is deze foto waarschijnlijk genomen.

Maar nu dus naar de Knoop-Tiekstra-voorouders waar het ons hier om gaat: Op de 13 e Mei 1899 is in de gemeente het huwelijk voltrokken tussen Germ Knoop , geboren 2 december 1869 te Oldehove, van beroep arbeider, wonende te Pieterzijl, provincie Groningen en Renskje Tiekstra , geboren 20 augustus 1874 te Grootegast, van beroep dienstmeid wonende te Burum, provincie Friesland. Uit hetzelfde trouwboekje onder Kinderen: Harm Knoop, geboren 2 maart 1900 te Ruigezand - gemeente Oldehove Rein Knoop, geboren 29 october 1901 te Ruigezand Janke Knoop, geboren 5 april 1903 te Ruigezand

Hier doemt weer een vraag op die ik nu helaas aan niemand meer kan stellen. Omoe Knoop had het altijd over Munnekezijl (“Muntjeziel’) als de plaats waar ze vandaan kwam en waar ze, vlak bij de dijk van de toen nog echte Lauwerszee, de grillen van onweer had leren kennen (bij af- gaand water wilde de zee de bui wel hebben en dreef die dus over, bij opkomend water niet, en dan kon zo’n bui, waar ze vuurbang voor was, dus blijven hangen of terugkeren). Haar andere verhalen betroffen altijd de vreselijke ‘dikke boeren’ die hun personeel uitbuitten en als slaven behandelden (als beginnende dienstmeid mocht je bijv. nooit een voet in het voorhuis zetten, laat staan samen met hen aan tafel eten en zo). Maar haar man Germ heeft het nooit, voorzover ik weet, tot vast arbeider gebracht, daarvoor was hij te onverschillig (en te revolutionair?), dus hoe kunnen ze nu ooit in Ruigezand hebben gewoond, waar alleen grote herenboerderijen stonden met de bijbehorende woninkjes voor de vaste arbeiders. Maar het kan ook zijn dat het ‘vaste 1 e dienstmeid’ Renskje was die recht kon doen gelden op zo’n arbeiderswoning in de polder (Ze had een opmerkelijk goede band met haar vroegere werkgevers en was ook apetrots dat die zelfs op de begrafenis van haar man kwamen, wat mij toen grondig ergerde, deze hondse aan- hankelijkheid aan haar ‘meesters’!). Hoe het zij, Munnekezijl lag net aan de andere kant van de grensrivier de Lauwers, in Friesland, kon in elk geval niet vallen onder de gemeente Oldehove. De oplossing van dit raadseltje vond ik op een oude felicitatie-ansichtkaart d.d. 4 april 1913 gericht aan ”de Jongejuf. J. Knoop, p/a den Heer G. Knoop – Kraburen bij Munnekezijl, en Krabburen ligt een paar kilometer noordwestelijk van Munnekezijl, richting oude zeediijk, en daar heeft moeder ons inderdaad eens het huisje aangewezen waar ze vroeger had gewoond, horend bij een grote boerderij (van ene Elema?) – waar (ook) opa toentertijd misschien heeft gewerkt (pas nadat hij als vader van drie kinderen zijn wilde haren had verloren?). Nog een aanwijzing dat het met die vroegere ‘slavendrijvers’ misschien wel wat meeviel: Janke is vanuit Hoogkerk nog weer ‘uitbesteed’ geweest bij J.B. de Jong, landbouwer te Munnekezijl, want zo luidt haar per adres op de ansichtkaarten die Gaaike haar stuurde in 1922 én op de ansichtkaart d.d. 18 september 1922 van haar a.s. schoonmoeder, aldus luidend: “ B,J, Gij denkt zeker ook al dat gij vergeten word hè, maar ik moest eerst het adres even weten anders was ik bang dat het niet goed over kwam. H ( Henk ) is vanmorgen weggegaan en kan dus zowat om twee uur in den Haag zijn, wat zal G ( Gaaike ) blij zijn hè. Het is hier alles nogal bij ’t oude en wat koud en buiïg, dat treft gij niet mooi. Kleine J. ( 2e kleinkind Jacob, geb, 1920) is soms niet goed. En nu Hartelijk gegroet van ons allemaal Afzender Hoogkerk - J. Euwema en G. Eu-Kremer. ” (En dit is misschien nog wel het meest opmerkelijk, dat nadrukkelijk noemen van haar meisjesnaam Kremer naast dat afgekorte Eu – en dat voor iemand die ik alleen maar heb leren kennen als de stille bescheiden echtgenote van opa Euwema, wel lief en zorgzaam en zo, maar zo ‘dienstbaar’ dat ze zichzelf welhaast wegcijferde. Of zou haar zoon Gaaike ook van haar zijn kunstzinnige aanleg hebben én misschien is zij het ook geweest die haar niet bepaald kunstlievende man ertoe wist te bewegen hun zoon die dure, althans hele luxe, opleiding aan de Haagse kunstacademie te doen volgen?

Deze laatste foto zal genomen zijn achter hun fabrieksarbeiderswoning aan de Zuidersingel 31 in Hoogkerk. Opa had toen waarschijnlijk wisselend werk bij verschillende fabrieken en bedrijven (Hoogkerk was toen het dorp met de grootste ondernemingsdichtheid van het land, leerden we op school, en dat was dan iets om trots op te zijn, de stank moest je maar voor lief nemen…) Zo heeft hij gewerkt in de campagne van de grote suikerfabriek als kolensjouwer (steenkool voor de stoommachines waarop de fabriek toen draaide) en daarbij is hij eens bedolven geraakt onder een berg kolengruis die was gaan schuiven, en bijna gestikt. Hij gold als ongeschoold en zal dus vaak de eenvoudigste baantjes hebben gehad, zoals bijv. betonstorter. Dat moet zijn vrouw een doorn in het oog zijn geweest, want die had ambitie voor twee en nog veel meer! Ze was niet afkerig van de hogere klassen (zoals haar man misschien) maar voelde zich daar niet voor onder doen en zette alles op alles om tenminste haar nakomelingen tot die hoogte te doen stijgen. Het verhaal gaat dat zij zo goed kon leren dat ze in de hoogste klassen als ‘volleerd’ gold en als hulpje van de meester mocht fungeren. Ze zal een ‘slimme meid’ zijn geweest die zichzelf zeker ook mans genoeg vond om de juiste partner te kiezen, en het schijnt een levenslange frustratie voor haar te zijn geweest dat haar later ter ore kwam dat Germ Knoop tegenover zijn kornuiten zou hebben opgeschept dat hij die meid wel ‘s even zou strikken, dat het initiatief dus van hém was uitgegaan. Of dit ook echt de diepere oorzaak was van hun ‘vechthuwelijk’is niet na te gaan, feit is dat ze altijd hebben geleefd als ‘kat en hond’, en dan zij als de venijnige kat die te pas en te onpas uithaalde naar haar man, en hij als de stille en ogenschijnlijk goedige lobbes van een hond die het opeens teveel kon worden en hij van zich afbeet in een vloekende driftbui waarvoor een ieder sidderde. Als kleinkinderen hebben we dit nooit meegemaakt, we hebben het van horen zeggen, voor ons was hij een ideale en hele nabije opa, die zich i.t.t. omoe helemaal niet met onze opvoeding bemoeide (en ook niet openlijk partij koos tégen zijn bemoeiallerige vrouw). De kinderen hebben, voorzover ik weet, ook nimmer partij gekozen in de voortdurende strijd tussen hun ouders, ze hadden echt ‘alle respect’ voor zowel de een als de ander. Van zoon Rein werd wel verteld dat hij veruit de moeilijkste was in de moeilijke jaren én dat hij misschien het meest van zijn vader had, maar juist ook van hem zou zijn moeder hoge verwachtingen hebben gekoesterd. Toen het er naar uit begon te zien dat hij ‘niet wilde deugen’, zoals dat toen heette, (hij zou zelfs met de justitie in aanraking zijn gekomen, iets ergers was haast niet denkbaar) ging hij naar Limburg in de mijnen werken. Hij bracht het daar niet alleen tot meesterhouwer in de mijn Maurits, maar veel later ook tot wethouder van industrie in de gemeente Brunssum, geen geringe verdienste voor een gereformeerde broeder (maar misschien had hij dit ook wel te danken aan het feit dat de katholieken niets van hem te vrezen hadden, met hem konden ‘lezen en schrijven’ – zoals vroeger die overheersende hereboeren met zijn dienstvaardige moeder…) Oudste zoon Harm aardde misschien meer naar moeders Tiekstra-kant, miste in elk geval de dwarse driftigheid van de Knoop-kant, kon goed leren en moest en zou dus ‘doorleren’ en dat zal de reden zijn geweest dat men naar Hoogkerk verhuisde, van waaruit hij vervolgonderwijs in Groningen kon volgen: in elk geval de Handels-Avondschool (in het tegenwoordige Werkman- college), wellicht ook de typografen(zetters)opleiding aan de (avond of dag) ambachtschool. De drie jaar jongere Janke zal dus waarschijnlijk ook nog enkele jaren op ‘onze’ school hebben gezeten, hoewel ik haar daar nooit over heb horen praten (zoals vader, die wist te vertellen dat in zijn tijd de klassen nog verwarmd werden met grote kolenkachels van het merk Godin, en dat zij dan de kolen moesten halen om hieraan te ‘offeren’). Wanneer en hoe precies het Grote Toeval hen heeft samengebracht vermeldt de historie niet, er is nooit verteld dat zij ‘er vroeg bij was’ wat verkering betreft, dus waarschijnlijk is ze toch wel (bijna) 18 jaar geweest toen ze echt met Gaaike ging. Ze zat ruim in de vriendinnen (die ze altijd trouw is gebleven!) voordat een vriendje in beeld kwam. Die vriendinnen, waaronder Frouk Hazenberg, dochter van de gemeentesecretaris van Hoogkerk (later burgemeester van ), zal ze hebben ontmoet op de meisjes- en/of de zangvereniging of bij de kerk, de ontmoetings- plek bij uitstek. Van enig vervolgonderwijs is geen sprake geweest, kwam toen in die kringen ook niet aan de orde voor meisjes, maar waarschijnlijk heeft ze wel een naai- en coupeurcursus gevolgd in Groningen, en heeft ze daaraan te danken (én aan de ambities van haar moeder én misschien ook aan het naaionderricht dat ze van haar a.s. schoonmoeder kreeg!) dat ze jarenlang ‘huisnaaister’ is geweest bij gegoede gereformeerde families (een huisnaaister was beslist geen dienstmeisje, wel een beetje tevens een kindermeisje, iets wat je nu misschien ‘au pair’ zou noemen, maar vooral bedoeld voor herstelwerk én het naaien van kinderkleding). Later deed ze niets liever dan hoog opgeven van de relatie die ze met deze families had opgebouwd, tegenover een ieder die het maar wilde horen (ook bijv. tegenover mijn nieuwe stadse studievrienden, wat ik soms wel wat gênant vond…), dus is het opmerkelijk dat er met geen woord over wordt gerept in de briefwisseling uit ‘22/’24 - wat welhaast moet betekenen dat deze ‘belangrijke betrekkingen’ gedateerd moeten worden in de (lange!) periode tussen 1923 (verloving) en 1929 (huwelijk). Na de volgende pagina’s met foto’s, o.a. uit deze periode, kom ik terug op deze briefwisseling, waarin ook argumenten hiervoor te vinden zijn.

De eerste foto: een wat benard kijkend klein meisje temidden van een grote groep kinderen van diverse leeftijden, kennelijk de complete lagere school van Munnekezijl.

Zo zag Janke er dus uit toen ze nog in Munnekezijl woonde, waarschijnlijk de trots van haar moeder, die de wereld wel eens wilde laten zien wat voor prachtige kinderen ze ter wereld had gebracht en hoe goed ze die wist te kleden. Iets wat Janke later als moeder ook heeft ‘bezield’, tot en met de prachtige strikken in het haar.

En zo groeide Janke uit tot ‘het mooiste meisje van het dorp’ (of tenminste van de kerk…) en dat werd op gezette tijden op de foto vastgelegd: op de groepsfoto (van de meisjesvereniging?) zit ze vooraan ‘in het middelpunt’, met rechts naast zich Frouk Hazenberg en Annie Staal (die zou trouwen met Piet Roorda; haar zus staat achter haar en werd onze andere ‘tante Frouk’) en links Sien (toen onderwijzeres in Hoogkerk, later getrouwd met onze oom Marten), geflankeerd door timmermansdochter Marie Duister- winkel - en geheel rechts misschien de toekomstige moeder van mijn vriend Jan de Weerd.

De 9 jaar lange (!) tijd tussen verkering en huwelijk (waarvan bijna 6 jaar zelfs officieel verloofd) werden grotendeels gescheiden doorgebracht, Gaaike in den Haag en Janke in Hoogkerk en hooguit een keer per maand elkaar een paar korte dagen in levende lijve treffend. Daarover gaat het vooral in de briefwisseling, waarvan slechts een twintigtal brieven uit 1922-1924 bewaard zijn gebleven. (De ansichtkaarten vanuit of naar den Haag komen ook uit deze periode, maar één kaart van Gaaike is gedateerd 26-IX-1925, dus tot zolang heeft hij het daar in elk geval nog vol- gehouden.) Al in de eerste brief, van 30 juli 1922, wordt melding gemaakt van een (spannend) examen (“ maar we zullen God bidden dat hij mij ook die dag bijstaat ”), dus hij moet toch wel minstens een jaar eerder met zijn opleiding zijn begonnen. In de daarop volgende, wel zeer god- vruchtige, brief is het Gaaike die Janke oproept om veel te bidden: “ Vertrouw op God, dan zal toch alles weer in orde komen. Ik weet Janke dat de liefde wel eens kan wankelen, maar dat het helemaal omver valt, dat kan ik niet geloven. En ik vertrouw dat, als het waarlijk echte liefde is tusschen ons, waaraan ik niet twijfel, dat God ons dan ook samen door het leven wil laten gaan, en ons Zijn zegen en geluk niet zal onthouden. Dus Janke, heb weer moed en hoop, evenals bij mij de hoop weer gaat herleven .” In de daarop volgende brief is Gaaike toch nog niet gerust: “En nu ben ik zo’n zenuwpatiënt, als ik op iets mijn zin heb gezet, of dat ik iets had gehoopt, en het gebeurt niet, dan is het mis. Dat was nu ook het geval .(de tussentijdse brief bleef uit) Telkens kwam de gedachte bij mij op, je word zo’n beetje uit medelijden aan de lijn gehouden en dat kon ik niet verkroppen, want heusch, daar kwam mijn eergevoel tegen op .” Gaaike had zelfs op het punt gestaan om te schrijven dat hij de eerste maanden niet thuis zou komen, maar net op tijd kwam toen toch Janke’s brief. “ Je schreef me je had het te druk gehad, maar als je nu toevallig naar mijn moeder gaat om haar te helpen, dan vraag je maar gerust 2 uur vrij om mij, al is het maar een kort briefje, te schrijven hoor, moeder zal het vast niet weigeren.” In de volgende brief van 10 september schrijft Gaaike over de moeilijke vakken die hij allemaal krijgt (‘ Meetkunde en Annatomie zijn zwaar .”), waarna hij op Reintje (Knoop) komt die ook ergens voor gezakt is: “Want ik vind het erg zielig hoor, maar ja, zoo is examen doen nu eenmaal. Van de avond- cursus op de academie hier in den Haag zijn voor de lagere acte van de 18 slechts 2 geslaagd. Ik geloof dat dat het record is. Wil je Harm ook even feliciteren van mij met zijn diploma. Heeft hij nog werk? ” Hij hoopt dat Janke heerlijk gaat genieten van het buitenleven en belooft haar daar een paar kaarten te sturen (en dat zijn dan die kaarten gericht aan J.B. de Jong, landbouwer te Munnekzijl). Maar pas op 20 oktober is de kou kennelijk helemaal van de lucht: “ Ik heb God gedankt Janke dat Hij ons gebed verhoord heeft, en jou weer aan mij heeft terug gegeven, en gesmeekt, dat Hij nu ook verder zijnen zegen aan ons wil betoonen. Mijn grootste wensch is nu, en ik hoop het te kunnen volbrengen, dat ik je gelukkig en tevreden zal kunnen maken . “ En weer vraagt hij of “ Harm nog steeds thuis is of is hij alweer in een betrekking” en hoe het met Rein z’n 6-tal is afgelopen, waarna hij beschrijft hoe benard de toestand in den Haag is: “Op iedere hoek van de straat zie je wel een staan met lucifers te bedelen. Iedere dag zie je troepen werk- lozen demonstreren” – demonstreren tegen de bezuinigingen die ongetwijfeld aan Colijn te wijten zijn, de Colijn die door Janke een paar maanden eerder trots als ‘ onze christen-staatsman ’ werd aangeduid, voor wiens verkiezing de straten in Hoogkerk vol hadden gehangen met zijn portret en voor wie haar broer Harm samen met Gaaike’s broers Piet en Marten zelfs actie hadden gevoerd door huisbezoeken af te leggen… Ook Gaaike ontspringt deze dans niet, op 3 december ’22 schrijft hij: “ Van de bond krijg ik 14.50 gl. uitbetaald, dus bijna de kost. Ik kan dan mooi een poosje mij wat meer op mijn lessen toeleggen, en tusschen tijd wat om mij heen zien naar een andere betrekking. ” En een week later: “I k ben nu ook zonder betrekking Janke, Zaterdagmorgen heb ik voor het laatst gewerkt. Enfin, we zullen maar hopen dat het niet al te lang duurt. Ik kan nu mee lopen in die eindeloze stroom van slachtoffers der hedendaagse maat- schappij. Van de middag had je hier weer een reuzen demonstratie van de s.d.a.p. De heele Prinsengracht was zwart van de menschen, 2 muziekkorpsen erbij en 12 bereden politieagenten op ’t paard. Het was wel een mooie demonstratie. Geloof maar gerust Janke dat er op het ogen- blik weer heel wat honger wordt geleden. Het is maar te hopen dat ook onze partij zich sterk tegen loonsverlaging en arbeidsverslechtering verklaard, anders gaan we ongetwijfeld een slechte tijd tegemoet.” In de brief van 18 februari ’23 wenst hij Janke een betere ‘trekker’ toe dan hij zelf is: “Schaatsen is nu een van die takken van sport waar ik heel goed bij gemist kan worden. Ik geloof dat we over het algemeen nog al tamelijk wat kunnen presteeren met ons beiden, maar dan moet je schaatsen er niet bij rekenen. ” Even verder: “ Wat een mooi portret heb je mij ja gestuurd. Ik vind het heel aardig gedaan. Je staat daar zoo genoeglijk tusschen die twee kinderen in, precies of je wil zeggen, had je dat nu wel van mij verwacht? Weliswaar lijk je een beetje ouder als je werkelijk bent, maar dat hoort toch ook bij kinderen, is ’t niet? Ik geloof stellig dat je wel graag een paar van die kinderen woudt hebben, niet? Nu, ik kan met het best voorstellen. Het schijnt me prachtig te wezen kinderen te hebben die, als je thuis komt, op je af vliegen, daar je mee om kunt ravotten, die je tenslotte moogt opvoeden tot nuttige leden van de Maatschappij. Maar daar tegenover staat dat ik niet kon zien dat ze maar één ogenblik honger zouden hebben. Maar je bent nog te jong Janke om Moeder te wezen en ik zou het werkelijk betreuren als je het al zoo ver gebracht had. We moeten beiden nog veel leren voor we het zoo ver gebracht hebben, maar we zullen hopen Janke dat de tijd eens komt. Ik ben nu uitgetrokken van de bond en trek nu 10 gulden van het Maatschappelijk Hulpbetoon.. Ik vind het wel een weinig vernederend, maar och, ieder doet het. Het gaat nog gewoon over de bond, dus je gaat Zaterdags naar de bond en krijgt 10 gl. Wil je wel gelooven Janke dat ik dood gelukkig zou wezen als ik een betrekking kon krijgen dat iets beter is dan dat rotvak. Als ik tenminste geen kans had om ooit iets verder te komen als verver, dan moet ik je beslist aanraden om alle omgang met mij te verbreken, want dan ging je een slechte tijd tegemoet hoor. Ik hoop echter in staat gesteld te worden je later iets meer aan te kunnen bieden.” In de volgende brief maakt Gaaike zich zorgen over zijn a.s zwager Rein: “ Hij zal zeker wel zo verstandig wezen om dat plan naar Amerika te gaan, uit zijn hoofd te zetten. Heusch, het is niets voor Rein, tenminste niet om alleen te gaan. Als je nu je zinnen wilt verzetten, bestaat er toch gelegenheid genoeg voor. Laat hem bijv. gaan leeren voor iets waar hij zich voor interesseert. Dat is werkelijk een pracht middel om je gedachten goed bij elkaar te houden. ”Volgt een verslag van het bezoek van koning Gustaaf, met alle pracht en praal, waarbij je alleen de kinderen af en toe hoorde juichen: “terwijl de groteren heel sjiek stonden te kijken, maar de mond open doen, nee hoor. Voor het paleis later, toen ze met hun drieën in een auto stapten, stond er zo’n oude heer achter mij die uit alle macht hoera begon te roepen, maar de overige heeren en dames keken zoo verwonderd en zoo verachtelijk achterom dat die mijnheer, precies als een hond die een bestraffing krijgt, met de staart tusschen de benen kalm maar snel verdween. ” In de brief van 29 april beschrijft hij lyrisch het ontluikende voorjaar en dat brengt hem op de volgende overpeinzing: “ Dan kan je zo echt terug blikken op datgene wat voorbij is. Dan beleef je weer al die dingen en gebeurtenissen die tijdens de nog maar weinige jaren van het leven, hebben plaatsgehad. Maar, en dit is de schaduwzijde, het zijn niet alle beelden met een zoete herinnering, maar er zijn ook dingen bij die je zelfs nu nog enigszins doen blozen. Doch, het is niet alleen een terugblikken, maar het is ook een vorming van gedachten en wenschen, die men graag verwezenlijkt zou willen zien, terwijl men van te voren alreeds weet dat ze toch bijna tot het onmogelijke behooren. Enfin, idealen te hebben is goed, en dat ze steeds boven datgene liggen van wat men bereikt, is ook goed, want juist hierdoor gevoelt men steeds een prikkel tot werken. ” En even verderop heet het: “Een mensch is niet geschikt om zonder iets lief te hebben en te vereeren, te leven. Hij moet iets hebben dat hij meer dan bemind en iets dat boven hartstocht verheven is. Dat iets ben je nu voor mij Janke. Ik gevoel dat je een stuk van mijn leven bent geworden, zonder dat zou mijn leven een groote holte vertonen. Ik hoop Janke dat je me niet al te sentimenteel zult vinden. Het is geen flauwe onzin wat ik je schrijf, maar iets dat ik werkelijk gevoel. Ik zou nog wel meer kunnen schrijven, maar wat doel heeft dat, het zou toch op hetzelfde neer komen. ” In de brief van 27 mei ’23 gaat Gaaike nog even op deze toer verder: “Een mensch kan nu eenmaal niet buiten de liefde leven. Het zal steeds zijn liefde geven aan zijn ouders, meisje of de materie. Ik voor mij, heb het aan alle drie gegeven, maar onder die drie neem jij dan toch nog de hoofdplaats in. Als ik bij jou ben Janke, zie ik het leven veel aangenamer voor mij liggen als hier het geval is. Toch geloof ik dat deze paar jaar goed voor me zijn. Ik ben sinds ik hier kwam, veel gevoeliger geworden voor indrukken. Ik heb niet meer die grensloze onverschilligheid en ongevoeligheid over mij als een goed jaar terug. ” En dan is er twee maanden later die fraaie verlovingskaart:

Ongetwijfeld ontworpen en gedrukt door de intussen echt ‘bevoegde’ typograaf Harm Knoop (die ook later altijd de geboortekaartjes van de familie drukte voor een vriendelijk familieprijsje!) en iets uitstralend van de ‘betere stand’ waar de verloofden en hun families wel naar streefden maar nog niet hadden weten te bereiken (zelfs de straatnamen doen chiquer aan dan ze waren…). De volgende (bewaarde) brief is gedateerd 19 augustus en daaruit blijkt dat Janke, als verloofde, nu zelfs in den Haag mag komen logeren: “ Het zal misschien het mooiste wezen schat, dat ik Woensdag ’s avonds met de laatste trein thuis kom en dat we dan Zaterdags naar den Haag gaan, want dan hebben we de heele zondag ook nog, vin je niet? Je kunt hier wel slapen hoor op mijn bed, dan ga ik boven slapen bij een van de jongens. Als je tenminste niet vies van mijn bed bent Janke, in dat geval zou ik een andere plaats voor je moeten zoeken. Vertrouwd je moeder je wel zo lang bij mij schat? Het is gelukkig weer druk bij van Vriesland, zoodat ik de eerste weken nog wel werk zal hebben. Ik wou dat ik maar aan het werk kon blijven tot Februari ongeveer. We zullen maar afwachten en hoopen. Hebben Harm en Rein beiden nog werk? ” Janke verdedigt zich in een brief van 6 november 1923 (een half jaar na de verloving, precies 6 jaar later zou ze moeder worden) met verve tegen Gaaike’s (niet aflatende?) kritiek: “Ik kon uit de heele brief weten dat je je niet lekker gevoelde, niet omdat je mij precies gezegd hebt waar het op staat, want dat zou je anders ook hebben gedaan (als je niet ziek was geweest) en dat is ook juist goed. Ik zal me ook niet gaan verdedigen want ik weet dat kan ik jammer genoeg niet. Maar ik hoop toch niet dat je denkt dat ik keek zooals ik me op dat moment gevoelde. Want dat vertrekken van het gezicht is juist gekomen door angst dat het niet goed zou komen, dat heb ik altijd als het wat lang duurt. Die houding vin ik nu juist niet leelijk, dat valt dunkt mij juist op door mijn minachtend gezicht.” En even verderop: “De Zondagsschool van H(arm) en M(arten) is boven verwachting goed gelopen de eerste keer. Ze zagen er wel wat tegenop eerst. Marten is ook zonder werk gekomen. ” Op 12 november gaat het zo verder: “’ k Ben blij met de brief die ik nu van je heb gekregen hoor, maar je behoeft werkelijk niet zoo’n medelijden met me te hebben, want heusch, zoo erg is het niet. Ook zal ik je maar even geruststellen aangaande jouw goeie hoedanigheden, want heusch Gaaike lief, als ik er met een lampje om moest zoeken zou ik jou niet als man of verloofde willen hebben…. Ik ken die pessimistische oogenblikken van jou wel en daarom kan ik ze ook verdragen, je hebt het zelf op zo’n oogenblik lastiger dan ik, en buitendien je hebt niets geschreven wat niet waar was, ofschoon ik er wel uit kon vernemen dat je een van die slechte oogenblikken had. Maar als ik wat heb te vergeven doe ik dat gaarne hoor, maar ik geloof dat er dan van mijn kant ook vaak vergeving is te vragen.---- want juist dat je zoo bent als je hebt geschreven, is het wat mij ongerust maakt. Ik hoorde gisteren dominee in de preek nog zeggen, in wat verband weet ik zoo niet meer, dat twijfel zoo dikwijls eindigde in ongeloof, en dat zou verschrikkelijk wezen. Je moet niet denken dat juist mijn verlangen is dat je maar gauw belijdenis doet dat het dan wel goed komt, o nee, maar ik zou zoo graag zien dat je de twijfel geen voet gaaft, want dat is gevaarlijk, daar hebben we juist biddend tegen te strijden. Wij menschen kunnen Gods werk niet doorgronden, dat kunnen de grootste geleerden niet eens, en toch zijn er daarbij nog veel die geloven. Voor een socialist of zooiets zie ik je helemaal niet aan, dat zou ik niet graag willen. Maar je moet altijd oppassen Gaaike dat je beginsel en personen niet met elkaar verwardt, op de daden van menschen kunnen we niet zien maar wel op die van God. Ik bid iedere avond voor je dat God de twijfel van je wil wegnemen, je denkt nu misschien wel ik kan er niks aan doen dat ik zoo ben, maar werkelijk mijn jongen dat geloof ik niet, je kunt er wel tegenin gaan en meer de bijbel en verklaringen ervan gaan lezen. Je zegt dat je niet naar de catechisatie kunt gaan, of je hebt er geen lust in, maar ik geloof toch wat meer of je er van gaat lezen hoe meer je er van zult houden. ---- Meer schrijf ik hier nu maar niet over hè schat, ik hoop dat ik me een beetje duidelijk heb uitgedrukt en niet te wreed ben geweest, want je weet dat is mijn bedoeling niet. Het zou zoveel heerlijker en geruster wezen voor de toekomst als dat alles goed met je was, vin je ook niet mijn jongen? Laat me maar veel bidden er om hè schat, ik zie je werkelijk niet voor een halve heiden aan hoor, maar zooals het nu is is het ook niet goed. Je moet niet denken dat ik mijn gebreken op dat gebied niet heb hoor, niet weinige, ik gevoel maar al te goed dat het nog iets anders is om de belijdenis te beleven dan om het af te leggen.” Volgt het verhaal van iemand die met haar ‘aangenomen’is maar nu opnieuw naar de kerkeraad moest om schuld te belijden dat ze, nog ongehuwd, ‘moest trouwen’: ”Je ziet dat het met belijdenis afleggen ook niet goed is, hoewel een die geen belijdenis heeft gedaan hier zich niet mee mag verontschuldigen .” Na een paar regels over SintMartinus-lopers: “’t is leuk om zo’n gewoonte in stand te houden, maar om het te doen vind ik altijd enigszins schooierig ” en over dat ze - ook nog wel onverdoofd - een kies heeft laten trekken bij huisarts Poelman, volgt een verslag dat eens te meer duidelijk maakt dat de gezinnen Euwema en Knoop meer contact met elkaar hadden dan alleen te verklaren valt uit de relatie Gaaike-Janke: “ Harm en ik zijn gisteravond gezellig naar jullie thuis geweest, vader en moeder en Rein waren naar de stad en Harm en Marten ’s middags naar de zondagsschool, welke gelegenheid ik maar heb gebruikt om naar oom en tante te gaan.---- en uit de Zondagsschool hebben de jongens mij van huis gehaald en zijn samen naar jullie thuis gaan eten. Rein is nog in Eelderwolde met de dorschmachine, hij is er ook in de kost, ik geloof dat het tot donderdag duurt en dan komt hij weer in Hoogkerk bij de boeren. Spier (elektricien bij de Halm die later tegenover ons in de Kerkstraat woonde) heeft ons vandaag electrisch licht in het schuurtje gemaakt, dat is gemakkelijk hoor. Je verneemt zeker wel dat ik een beetje om de nieuwtjes begin te zoeken, maar dat gebeurt uit zuinigheidsoogpunt begrijp je, het is natuurlijk jammer dat zo’n groot vel onbeschreven blijft…” En 14 januari 1924 moet Janke alweer in het geweer om haar verloofde gerust te stellen: ---- “ Kan deze brief je ongerustheid wegnemen schat? Ik heb met deze hetzelfde gebrek als met andere brieven, dat ik me niet goed kan uitdrukken op papier. Heb ik werkelijk bij de vorige brief de aanhef vergeten, heb ik er later niet nog iets boven geschreven dat je het niet hebt gelezen? Het is niet dat ik me geen tijd geef om naar jou te schrijven Gaaike, want ik schei nooit eerder ermee uit dan da ik niet meer weet te schrijven.-----Dat we allebei eigenschappen in onze natuur hebben die we ook van beide zijden graag anders zouden zien, spreekt natuurlijk vanzelf, hoewel ik ze nogthans niet zou kunnen noemen, en daar hoeft de liefde niet minder sterk om te zijn, vin je wel schat? ” In de laatste brief, van 4 februari, geeft Janke het volgende beeldende verslag haar leven in Hoogkerk: “ Ik heb het gister reuzendruk gehad, gistermiddag direkt uit de kerk naar de Zondagsschool, thuisgekomen gauw een boterham en toen tot bijna half elf naar de zangver. Dat was me een drukte zeg, er zijn er al 66 leden, en 58 moesten gister worden gestemd, de overigen waren er niet. ‘k zal je zoo’n beetje vertellen hoe of het ging, want jij wilt toch zeker geen lid worden is’t wel? Toch jammer Gaaike dat je er niet voor in de gelegenheid bent want je hebt heusch wel een mooie stem voor zingen hoor. Je wilt me misschien niet gelooven maar ik mag je zoo graag horen meezingen, b.v. hier in huis of in de kerk, dan houd ik me het liefst stil om te luisteren. Mar ik zal vertellen. Het begon om zeven uur. Toen werd eerst onder hevig geklop van de hamer door (voorzitter!) Harm eenige ogenblikken stilte gemaakt en heeft hij met gebed geopend. Ver- volgens de direkteur welkom toeroepen en toen een reglement voorlezen van een andere vereni- ging wat een weinig moest veranderd worden, daar ging een goed uur mee heen want het telde maar even 36 artikels. Nu werdt er een muzikale commissie benoemd door de direkteur, bestaand uit Harm, Albert Scholten en…..Annie Staal (zus van Janke’s vriendin Frouk Staal, later getrouwd met Piet Roorda en moeder van mijn jeugdvriend Tjesse), die met de direkteur onze stem moesten onderzoeken, je kunt je voorstellen wat een gegil er toen kwam wanneer er weer twee naar de oude consistorie moesten. Maar ik ben bij de eerste stem gekomen, daar ben ik blij om, dan kun je je stem veel beter ontwikkelen als bij de tweede. We hebben nog een klein uur gezongen en toen zijn we maar weer naar huis gestapt en hebben Alie Buiter, Piet en Annie, Albert Scholten en de direkteur en o ja Ekke ook nog een kopje koffie bij ons gehad, want (dir.) Sikkema z’n fiets was bij ons, en toen nam Harm de heele clup nog maar even mee. Toen ze weg waren heeft Harm nog een poosje loopen braken, ik geloof dat hij twee sigaren had gehad. Nu weer genoeg hierover. ” Gaaike’s voorlaatste brief is van 9 juni ’24 en - weer eens - in mineur: “Veel lust heb ik niet tot schrijven Janke. Ik voel me werkelijk deze dagen wat eenzaam en verlaten. Ik had er natuurlijk op gerekend nog wel eenig bericht van huis te krijgen voor de Pinksterdagen. Van jou had ik ook zoo half en half nog wat verwacht Janke, maar van mijn ouders of broers in ieder geval. Van Piet zijn examen heb ik nu nog niks gehoord. Het is voor mij een bewijs dat ik door jullie niet begrepen wordt. Dat maakt me enigszins teleurgesteld en mistroostig. Ik wil zoo gaarne meeleven met jullie daar. Over de kleinste dingen en gebeurtenis- sen die betrekking hebben op jullie, maak ik me bezorgd en gevoel ik belangstelling. Maar het is niet de eerste keer dat ik mijn teleurstelling moet overwinnen en ik ben vast besloten het ook deze keer te doen. Het is in mijn omstandigheid wel wat gevaarlijk als ik dat moet doen, maar dat kan ik dan ook niet helpen Janke. Jij behoeft je zoozeer niet beschuldigd te voelen Janke want je wekelijkse brief had ik gekregen. Indien je het had gevoeld dat ik een paar letters nodig had, dan hadt je ongetwijfeld wel geschreven. Nu je dat niet hebt gevoeld hebt je ook niet geschreven, zoodat je in dezen absoluut vrijuit gaat. Men moet nooit tegen zijn gevoel ingaan want dan gaat het niet meer spontaan. Ik heb mijn oproeping voor het examen ontvangen. Voor de Ma (Middelbare acte?) begint het 14 juli, voor de N9 (?) 28 juli. Mijn kansen zijn gelijk ½ op de 100, dus Janke stel je er alsjeblieft niet te veel er van voor want ik weet voor mezelf het best hoe ver ik ben. Het is voor ons niet zoo’n grote schande als we zakken, aangezien de stof die we moeten verwerken voor 2 jaar avondlessen vel te uitgebreid is. De examens worden gelukkig in den Haag afgenomen. Zeg Janke, wel gefeliciteerd met de verloving van je broer (Harm) hoor . Je had wel geschreven dat het waarschijnlijk zou gebeuren deze dagen maar vast wist ik het niet anders had ik wel eerder een kaartje gestuurd. Ik ben nu weer op het atelier aan ’t werk. Deze week ben ik ook naar een tandarts geweest. Mijn holle kies wordt geplombeerd en mijn tanden en het tandvleesch zijn grondig gereinigd. Ze zijn een heel stuk opgeknapt zeg. Nu Janke, meer nieuws heb ik niet te vertellen; het is wel niet veel deze keer, maar dat zult ge mij hoop ik wel vergeven nietwaar.” De laatste bewaard gebleven brief is van 18 juli 1924 en doet verslag van dat gevreesde examen: “Ik zal je nog maar even voor de zondag een briefje schrijven want je zult ook wel erg nieuwsgierig wezen hoe het met me gaat. Zoo als je weet hadden we maandag koptekenen. Het was een heel moeilijk vrouwenkopje; een kop van een Florentijnse vrouw. Eerst was ik erg zenuwachtig toen ik moest beginnen. Het eerste half uur heb ik me dan ook heel erg moeten in- houden, want dat beven is verschrikkelijk zeg. Enfin, later ging het nogal zoodat ik hoop heb voor die kop wel voldoende te hebben. De 2 e dag ’s morgens opstel kunstgeschiedenis. Dat was verbazend moeilijk en ik heb absoluut geen gedachte wat voor een cijfer ik daar voor zal heb- ben. ’s Middags wandplaat tekenen in 3 uur tijd. Nou, zie je, dat is nou juist een vak waar je zoo moe van wordt en tevens een van de zwaarste vakken. Ik geloof echter dat ik daar op zijn kantje voldoende voor zal hebben. Woensdag is mijn slechtste dag geweest en heb ik het ook absoluut verknoeid. Perspectief en beschrijvende meetkunde waar ik niet uit ben gekomen. Bah, wat was dat een vervelende dag. Gister moesten we een ontwerp maken, maar laat ik je zeggen Janke, dat dat al minstens een jaar geleden is dat ik dat heb gedaan. Ik heb dan gister ook niet veel succes gehad. Vandaag moesten we een meubel of iets dergelijks opmeten en daarvan de verschillende projecties bepalen. Het was voor de eerste maal van mijn leven dat ik het deed, dus je kunt je voorstellen wat ik ervan kon. Het kostte me wat zweetdruppels, maar overigens heb ik het er nog tamelijk afgebracht. Morgen moeten we een groot spierbeeld tekenen en dan de spieren erin zetten (De vrije zaterdagmiddag geven ze ons maar niet). Ik zit in dezelfde groep als Melis (die ken je toch wel, is ’t niet?). Die heeft nu overdag 2 jaar gestudeerd en wat zijn theorie aangaat veel vaster dan wij hoor. Alleen zijn teekenen vond ik nog slecht zoodat ik hem heel weinig kans geef. Er is nog een van Groningen die nu voor de 3 e keer opgaat. Meer als de helft zijn menschen die 1 of 2 keer, sommigen al 3 keer op zijn geweest .” De geschreven historie vermeldt niet hoe vaak Gaaike het heeft geprobeerd, maar het is hem uiteindelijk niet gelukt de akte MO-tekenen te halen. En de zojuist genoemde Melis, die degelijker dagonderwijs volgde, slaagde er wel in en bezorgde mij in de 3 e klas van de middelbare school (de HBS) de allereerste onvoldoende van mijn leven: een 5 voor tekenen. Was dit op-zich al merkwaardig, zo’n zuinige onvoldoende voor tekenen, helemaal vreemd was dit in mijn geval, want ik gold als een van de betere tekenaars, die bijv. mocht voortekenen op het bord bij aardrijkskunde (de enige die hierin nog beter was werd later kunstschilder en leraar aan de filmacademie in A’dam: Klaas Sans) - ik bedoel maar… Je hoeft geen psychiater of psycholoog te zijn om (in) te zien dat hier een hak werd gezet: Melis was zo ongeveer de minst artistieke figuur die men zich kan voorstellen (zijn bijnaam was ‘koekje’ naar een ‘melig’ meelkoekje) en heeft het misschien toch niet goed kunnen hebben dat die losse-vrije artiest Gaaike Euwema zo’n knappe vrouw aan de haak had geslagen en ook nog een zoon kreeg die uitblonk op de middelbare school… Gaaike heeft waarschijnlijk eind 1925, 24 jaar oud, zijn aspiratie (en/of de moed) opgegeven om meer te worden dan eenvoudig huisschilder (‘verver’) en is toen teruggekeerd naar Hoogkerk, waar hij wel weer kon intrekken in het ouderlijk huis aan de Kerkstraat 102. Hij had toen misschien al geregeld dat hij (weer?) aan het werk kon bij schilder Ausema in ons latere huis Kerkstraat 21. En daarnaast is hij waarschijnlijk (weer?) de gangbare opleiding gaan volgen aan de Handels-Avondschool, (ook weer…) zonder het Middenstandsdiploma daar al te behalen. (Daarvoor zat hij in de eerste oorlogsjaren avond aan avond te blokken met handelsrekenen en boekhouden, een schriftelijke cursus waarvoor hij proefwerken moest opsturen die hij dan met een cijfer terugkreeg, omdat de bezetter dit verplicht had gesteld voor ‘kleine zelfstandigen’.) Maar om te kunnen trouwen moest er wel wat meer dan dit brood op de plank komen en daar wist Janke een belangrijke bijdrage aan te leveren, met haar maar liefst drie betrekkingen bij gerenommeerde/gereformeerde families als huisnaaister, voor een of meer dagen per week. Haar eerste betrekking was die bij de herenmodezaak P.S. Bakker aan het Aakerkhof, waar men ook eigen coupeurs in dienst had maar voor het gezin, ‘voor vrouw en kinderen’, een huisnaaister. Dat ze daar al direct een aparte plaats wist te verwerven zou je kunnen aflezen uit het feit dat Mejuffrouw Janke Knoop aan de Zuidersingel in Hoogkerk al in 1925 een vakantie-ansichtkaart krijgt vanuit uit Heerde van D.M. Bakker en S.Bakker-Dijk en in 1926 ansichtkaarten uit Burum van Pop en Bei en Beits en Djoe en zelfs zomaar een ansicht van ‘popke’ met z’n eigen naam in nog zeer kinderlijk handschrift. Beitske en Dieuwke waren de dochters Bakker die ook in mijn jonge jaren nog wel bij ons op bezoek kwamen, en Djoeke herinner ik me als een onuitstaanbare baasspeler, voor wie ik de benen nam naar mijn opa en omoe, waar ik dan weer voor op m’n kop kreeg, want zo had je je niet te gedragen tegenover zulke gewaardeerde gasten, hoe jong ook. Die Djoeke stond trouwens ook in haar eigen familie bekend als een bazig ‘old wief’ – en dat ik dat weet komt van de zoveelste ‘toevalligheid’ in dit familieverhaal: de geliefde oma Dijk- Couperus van ‘mijn’ Fenny was nl. een tante van de kinderen van ‘oom Durk’ Bakker en ‘tante Sijke’ Bakker-Dijk; de laatste gold als een ‘dame van stand’ die wist hoe het toeging in deftige kringen (iets wat Janke zeer zal hebben geïmponeerd, zoals ze ook veel zei te hebben geleerd van de strengheid en preciesheid van haar bazin). Een broer van ‘mevrouw Bakker’(zoals ze altijd werd aangeduid) was hervormd predikant en ook hun zoon Popke (genoemd naar de P van P.S. Bakker) ging later theologie studeren aan de VU: hij was de eerste ‘rooie’ gereformeerde dominee en dat kon toen nog helemaal niet, in de jaren na de oorlog, dus werd hij directeur van de (ongetwijfeld toen ook al ‘rooie’) Christelijke Sociale Academie in Amsterdam.

Haar tweede (?) betrekking was de textielgroothandel Dekker in de Turftorenstraat (‘Tricotages - Gebreide goederen’). (Hiertegenover kwam haar broer Harm te werken, eerst als zetter, later als bedrijfsleider-compagnon van drukkerij Jacob Dijkstra, in 1931 overgenomen als de Fa. Knoop & Niemeyer). Ook de talrijke Dekker’s werden al gauw huisvrienden, ook al van de familie Knoop aan de Zuidersingel. “Waarde vrienden” – zo luidt een vakantie-ansichtkaart uit Vries – “ Het gaat ons hier uitstekend naar de zin. Hartelijk gefeliciteerd met het huwelijk van Reint en Trijn. Jullie komen na de volgende week hè? Nu, tot ziens hoor. Familie Dekker ”. Later krijgt ‘ Jongeheer Japie ’ voor z’n verjaardag een felicitatiekaart van Fa. Dekker, Annie Dekker stuurt een ansichtkaart vanuit haar vakantieadres (?) in Zuidlaren en de laatste briefkaart dateert van 2 dec. 1939: “ Geachte vrienden, Ontvang onze hartelijke felicitatie met de geboorte van uw dochtertje Margaretha. We wilden wel graag U bezoeken, maar door de St. Nicolaasdrukte wordt het volgende week. Hopende dat Moeder en kleine het wel gaat, blijven wij met vriende- lijke groeten fam. G. Dekker. Bij goed weer denken Annie en Zus woensdagmiddag te komen. ”

Met de derde (?) betrekking, de fam. Mulder (commissionair in granen) bestonden wel iets minder nauwe, bijna ‘familiaire’, banden, maar er werd wel heel intens meegeleefd met de fatale ziekte van het jongste zoontje (overleden aan een hersentumor, waardoor hij eerder al een oog had moeten missen). En toen ik als aspirant-lid van de (gereformeerde) studentenvereniging een ouderejaars als ‘patroon’ moest voordragen koos ik Wijnand Mulder, en alweer ‘heel toevallig’ werd (ook) deze later sociaal-psychiater en hoofd van de desbetreffende afdeling van de GG&GD van A’dam, in de tijd dat de drugsproblematiek daar de kop opstak. Na zijn pensionering kwam hij in Haren te wonen, waar we steeds contact met hem hebben onderhouden. De familie Mulder woonde in de Petrus Driesenstraat, ook weer toevallig (?) een paar huizen bij broer Harm Knoop vandaan, die daar zal zijn komen te wonen toen hij bedrijfsleider of compagnon werd bij drukkerij Dijkstra aan de Turftorenstraat. Ik zie nog voor me hoe we op een zaterdagmorgen bij hen op bezoek waren en terwijl onze ouders beneden aan de koffie zaten was ik bij mijn oudere neef Germon op diens kamertje, vanwaar uit hij met het elastiek van een fiets- binnenband steentjes tegen de ramen schoot van de Kunstnijverheidsschool schuin tegenover (in die jaren, het zal omstreeks 1937 zijn geweest, was er ook op zaterdagmorgen nog school).

Terwijl Janke het nuttige met het nog nuttiger verenigde, niet alleen geld verdiende voor de uit- zet maar ook van zeer nabij kennismaakte met andere mensen uit andere (hogere!) milieu’s en daar een goede indruk wist te maken en goodwill wist te verwerven, zonder zichzelf en haar eigen milieu ontrouw te worden, stond Gaaike voor de opgave om dat wat er over was gebleven van zijn ambities te verwezenlijken, door dan wel geen kunstschilder te worden maar toch in elk geval als huisschilder kleine zelfstandige (evenals zijn broer Marten en later zijn zwager Harm), met minder meende hij bij zijn a.s. vrouw (en schoonmoeder…) niet aan te kunnen komen!

Woonruimte kwam vrij in het voormalige postkantoor, dat toch te groot was gebleken voor de snel groeiende economie van Hoogkerk en vervangen door een bescheidener kantoor aan de Middenweg, en daar kregen Gaaike en Janke hun eerste huis, achter de vitrages rechts-boven. Naar het schijnt heeft Gaaike er hier reeds een eigen werkplaats(je) op na gehouden, in een aan- bouw aan het gangetje rechts.

Getrouwd werd er op 14 februari 1929 in het naastgelegen gemeentehuis van Hoogkerk, op een zo bitter koude dag dat de kerk niet voldoende verwarmd kon worden en de huwelijksplechtig- heid moest plaatsvinden in de kleine consistorie (en het bruidsboeket in de handen van bruids- meisje-nichtje Grietje van der Wilp bevroor!). Op 6 november van hetzelfde jaar (en dat vergde nogal wat uitleg...) ‘des voormiddags te twee uur’ werd hier hun zoon Jacob geboren, ook weer in een periode van bittere koude (voornoemd nichtje herinnerde zich dat ze bij het kraambezoek zat te kijken naar de schaatsers op het bevroren Hoendiep). Mijn 26-jarige moeder was geveld door ‘spier- en gewrichts-rheuma’ en ik werd eerst verzorgd door omoe Knoop (de andere oma ‘bakerde’ wel, maar kwam er bij mij niet aan te pas). Die zal mij ook ten doop hebben gehouden, bij de gereformeerde predikant ds. Middelveld, al vier dagen na mijn geboorte, want mijn ouders waren voor de zgn. ‘vroegdoop’: het ‘voor alle zekerheid’ én uit dankbaarheid zo snel mogelijk aanvaarden van dit (onderscheidings-) ‘teken des verbonds’. Al het jaar daarop kocht mijn 29-jarige vader een eigen huis (annex werkplaats) aan de Kerkstraat nr. 21, van zijn vml. werkgever Ausema, voor de somma van ƒ4750 (en een hypotheek van ƒ3500). Het moet vooral ook voor ‘omoe Knoop’ een glorierijke gebeurtenis zijn geweest, dat haar dochter en schoonzoon en het jaar daarop haar zoon en schoondochter een ‘eigen zaak’ begonnen en/of zelfs een eigen huis konden gaan bewonen. Het zou me niet verbazen dat ze daaraan ook financieel heeft bijgedragen, want ze had er echt haar laatste cent voor over om haar kinderen ‘het diensthuis uit te leiden’ en eigen baas te worden (zonder zich daarop ooit te laten voorstaan). Als kleutertje ben ik talloze malen door mijn omoe meegenomen als ze met bus of trein naar de stad reisde en altijd deden we dan ook de Turftorenstraat even aan waar haar Harm de scepter zwaaide (en mij van stroken papier voorzag waar ik zo mooi op kon tekenen). Het in die crisisjaren beginnen met een eigen zaak was wél vragen om financiële moeilijkheden, en die bleven dan ook niet uit... Ze duurden meer dan 25 jaar, om precies te zijn, want toen vader (even kortdurend) failliet ging, was ik al druk met mijn co-schappen bezig en waren André en Rensy al verloofd (en Fenny en ik bijna), dus het was knap pijnlijk, ook voor de wederzijdse familie. De curator was schilder Euwema goed gezind, want hij stond als zeer betrouwbaar bekend bij de leveranciers (zijn schuldeisers) en bij zijn klanten als zeer vakkundig wat zijn beroep betrof, maar als te onzakelijk (te aardig) wat zijn debiteuren aan ging.

Het huis rechts op de foto enkele jaren vóór 1930

Het huis aan het eind rechts omstreeks 1937, met rechts op de voorgrond het ‘stempellokaal’ daterend uit de crisisjaren: hier moesten lange rijen werklozen dagelijks op gezette tijden een stempel komen halen ten bewijze dat ze niet ‘zwart werkten’ en dus recht konden doen gelden op een uitkering. Onvergelijkbaar veel belangrijker dan de groei en de opbrengst van de zaak, was uiteraard de groei en de gezondheid van het gezin. Op 29 augustus 1932 (eerdaags dus 80 jaar geleden!) werd de eerste dochter geboren. Op de foto hiernaast zal Rensy zo’n negen maanden zijn geweest en ik dus om en nabij de 3½ jaar – getuige ook de foto uit 1933 op de volgende pagina. Onze zorgzame moeder houdt zich schuil maar haar beschermende hand is ook boven de tafel te zien: dit beeld is bijna symbolisch voor de zichzelf weg- cijferende en tóch tot niets verplichtende moeder- liefde die ze ons altijd ‘van ganser harte’ heeft toegedragen.

Gezien het hek van onze buren stamt de linkerfoto van voor 1937, de ander van na 1937.

De verzamelde Euwema-familie op 11 mei 1933 ter gelegenheid van het 40-jarig huwelijk van Jakob Euwema en Grietje Kremer – achter hun huis-annex-winkel Kerkstraat 103 in Hoogkerk.

Staande van rechs naar links: vader Gaaike (zowel op deze groepsfoto als in politiek-levens- beschouwelijke zin op de linkervleugel van de familie!), tante Ida, haar oudste zoon Jacob, oom Roelf, Grietje van der Wilp, Klaas van der Wilp, Jacob van der Wilp, oom Ine van der Wilp, oom Marten, diens oudste dochter Monna en oom Henk.

Zittende van rechts naar links: moeder Janke, met Rensy op schoot, haar oudste zoon Jacob (ik dus), tante Grietje (met op haar schoot jongste dochter Hiltje), haar oudste zoon Koen, oom Piet (met op schoot oudste dochter Gretha), Oma & Opa, tante Klaasje, tante Sien (met op schoot zoon Jakob), haar jongste dochter Gretha, leunend tegen tante Toos (van oom Henk).

Deze kiekjes moeten zijn gemaakt op (of rond) 13 mei 1939 bij gelegenheid van het 40-jarig huwelijk van opa en oma Knoop, met bovenaan alle Knoopjes in chronologische volgorde op het dak van opa’s vermaarde hut en daaronder de kiekjes genomen in opa’s al even geweldige ‘hof’. De onderste foto’s zijn van een dagje uit naar zee – in Delfzijl…

De linkerfoto betreft de 1 e schooldag in 1936, de rechter foto is gedateerd 8 augustus 1937

Opa en oma Knoop voor hun huis Kerkstraat 1, in het rijtje naast de oude Herv. Kerk - en opa Knoop met kleindochtertje aan de hand, verderop in de mistige Kerkstraat.

Op de linkerfoto moeder in haar meest dagelijkse uitmonstering (met schort) en Rensy met een fraaie smetteloze strik in het haar. De foto is genomen achter het huis van overbuurman de Groot.

Op de rechterfoto komen vader en zoon kennelijk uit de kerk, want ze zijn op hun zondags gekleed en lopen aan het Hoendiep ongeveer ter hoogte van hoefsmid Lucas Smid. Opmerkelijk is mijn ‘pofbroek’, een kledingstuk dat toen, omstreeks 1940, nogal in de mode was maar in Hoogkerk enig opzien (en als ‘drollenvanger’ de nodige spot) baarde. Deze ‘plusfours’was van Engelse origine, in de volgende oorlogsjaren kwam de ‘rijbroek’ naar Duits model in de mode. Dit was een zgn. straatfoto, ongevraagd opgenomen en naderhand te koop aangeboden in een etalage van een winkel in rookwaren; dat deze op zondag gemaakte foto gekocht werd was wel tegen de gereformeerde principes…

Optocht bij gelegenheid van koninginnedag 1939: ik als bruidegom, Boukje van der Woude (zusje van mijn vriend IJsbrand) als bruid, Rensy rechts als bruidmeisje – en vooral ook: moeder in positiemantel, in verwachting van de dochter die als Margaretha Klaasje op 25 nov. 1939 ter wereld zou komen. Op de linkerfoto voor het huis van buurman Aussendorf, ik tussen Rensy en IJsbrand van der Woude. En op de volgende foto’s de kleine Gretha in haar eerste levensjaren:

De kinderwagen is vanuit ‘de ree’ de straat op gereden, het huis links is van overbuurman Piet Gorter, daarnaast smederij annex garage Mans Poort, toen nog met benzinepomp. De onderste foto is duidelijk een statieportret van Steenmeyer. Ze was een snoezig zusje, echt om te knuffelen.

Het voltooide gezin in augustus 1941 – dus bij gelegenheid van het 12 ½ -jarig huwelijk?

Kiekje uit 1944, met als ‘vreemd’ jongetje het ’hongerige Hageneesje’ Jaap van der Linden die een tijdje bij ons kwam aansterken (en mij na thuiskomst een ontroerende briefkaart schreef met de uitnodiging om volgend jaar bij hen te komen logeren: “Misschien is de oorlog dan wel voorbij. Dan kun je van alles eten.”)

In de oorlogsjaren verdient één lid van onze familie een eervolle vermelding – en dat is omoe. Zo zag ze er toen uit, want dit portret is samengesteld uit de twee pasfoto’s voor het persoons- bewijs (dat verplicht werd in 1941), vandaar dat ze er zo gelijk en ‘gescheiden’ op staan.

Oom Harm had in 1941 de drukkerij over kunnen nemen van Eerelman, nadat hij de zaak in de Turftorenstraat aan zijn compagnon Niemeyer over had moeten laten (er door deze uit gewerkt) en werd hierdoor tevens uitgever van Eerelman’s Weekblad (na de oorlog door hem omgedoopt tot Harener Weekblad). De drukkerij heette La Promenade, naar het bekende pand en vml. hotel aan de Rijksstraatweg 101, dus schuin tegenover ons huidige huis Rijksstraatweg 82. (We zijn daar in en na de oorlog vaak op bezoek geweest, en ik herinner me dat op de zolder van het koetshuis waarin de drukkerij was gevestigd, schilderijen van het beroemde familielid Eerelman achteloos tegen de wand stonden.) In het diepste geheim, uiteraard ook voor de familie, werd het illegale blad Trouw daar gedrukt, en toen in 1944 de Trouw-organisatie dreigde te worden opgerold kregen alle, in het land verspreide, medewerkers het dringende advies onder te duiken, zo mogelijk met de hele familie (zodat niemand de Duitsers op het spoor kon zetten). Harm klopte hiervoor aan bij zijn ouders in Hoogkerk, de kinderen waren over de familie verspreid, en kreeg toen van zijn moeder te horen: “Harm, je moest je schamen!” – want zij vond dat je voor geen enkele prijs je vrouw en kinderen in gevaar mocht brengen, zeker niet voor ‘koningin & vaderland’ en dat soort leuzen. Ze kregen natuurlijk wel onderdak (onderduik) geboden, dat sprak vanzelf, maar omoe peperde hen toch wél even in dat dit soort dapper ‘vaderlandslievend’ gedrag eigenlijk onverantwoord was voor iemand met vrouw en kinderen. Er werd verder geen woord aan vuil gemaakt, ook later niet. Tante Iet vertelde me dit pas toen ik haar bezocht in het bejaardenhuis, en ze keek alsof ze nog steeds niet over haar verbazing heen was: stel je toch eens voor zo’n reprimande tegenover de zoon die juist zoveel lof kreeg toegezwaaid voor het verzetswerk, dat hij ook nog in alle stilte en bescheidenheid had gedaan, omdat hij het verzoek om dit te doen eenvoudigweg niet kon weigeren. Maar tante Iet zei erbij, met zoveel woorden of impliciet, dat omoe toch wel een hele bijzondere vrouw was, die respect afdwong met haar eigenzinnigheid, en dat ik wel trots mocht zijn op zo’n grootmoeder. En zo is het maar net! N.B. : Ik tracht me te beperken tot familiekiekjes waar een ieder van de drie ‘takken’ Euwema op staat, foto’s van de afzonderlijke drie Euwema-kinderen laat ik graag over aan de desbetreffende nakomelingen …

. Kiekje van na de bevrijding, getuige het soldatenshirt dat ik draag (en dat ik toen opdeed). Oma Euwema (naast mij) woont in die tijd (vanaf 1946) al bij ons in en kreeg kennelijk bezoek van oom Henk, wiens vrouw en kinderen rechts op de foto staan. Oom Henk zal deze foto hebben genomen, op ‘de ree’ naast ons huis.

En hier poseren wij voor ons (in 1946 nog niet verbouwde) huis Kerkstraat 21

En hier achter ons (intussen verbouwde) huis in 1951 (nog zonder schutting etc.)

En zo zagen we er medio 1948 uit: Rensy (hier naast haar vriendin Geesje Dinkela) en ik (hier op weg naar het zwembad Hoogkerk. naast mijn jeugdvriend Tjesse Roorda).

In die tijd hield ik een eenvoudig ‘feitelijk’ dagboek bij en daaruit blijkt dat ik mei/juni ‘48 voor het eerst logeerde in 2 e Exloërmond, in het huisartsengezin van mijn nieuwe studievriend André Hoen – en kort na thuiskomst weet ik hem over te halen om zich, net als ik, aan te melden bij de Nationale Reserve, maar als hij dan in zijn soldatenuniform thuis verschijnt krijgt zijn moeder een hysterische aanval en blijft hem niets anders over dan zijn uniform weer in te leveren… Onder 12 februari 1949 staat: De verkering met Geesje begint wat meer vorm te krijgen, ze blijft vaker een weekend bij ons (bij Rensy) over, zo vertrekt ze op de morgen dat mijn ouders 20 jaar zijn getrouwd: “ eerst vergeten ” noteer ik. Rensy heeft inmiddels verkering met André, die met een blindedarmontsteking op de operatietafel belandt. André komt bijna dagelijks bij ons langs en komt dus ook regelmatig ter sprake (bijv. eind maart: “ even van hart tot hart met André kunnen spreken, primeur, toen anderen even weg waren ”) – ook wel in kritische zin. En intussen maak ik de ene na de andere (voor mij) ‘historische gebeurtenis’ mee: op 21 april 1949 zie ik, logerend bij de ouders van studievriend Wim Fanoy in Eindhoven, voor het eerst televisie, een experimentele uitzending van Philips alleen bestemd voor enkele medewerkers (het zou nog jaren duren voor TV gemeengoed werd); en op 21 mei mag ik voor het eerst van mijn leven het stuur van een auto even hanteren, in het autootje van mijn oom Harm rijdend van de Kerkstraat naar de Noorderstraat in Hoogkerk v.v.. Op zondag 29 mei “wegens Avondmaal ’t huis bewaakt. Zitten lezen in Inwendige Dienst- reglement. André hier, Jan de Weerd nog even op bezoek. ’s Middags weer zitten lezen. Scène tussen Rensy en moeder: langdurig gelul moeder ( me t) André; verkering André-Rensy wordt voor onbepaalde tijd verbroken, tranen Rensy. Hierna langdurig met André zitten zwammen. Hem zachtaardig iets bijgebracht over zijn zgn. ‘eerlijkheid’ doch ‘onwellevendheid’. Zitten lezen. ’s Avonds 19.00 uur kerkdienst. Ds. Bloem. Geesje ook hier. ’s Avonds weer zitten lezen. Geesje ca. 22.00 uur hier met Alie van der Woude, gereed om huiswaarts te gaan (opgepast bij van der Zee). Meegegaan. Vervolgens langdurig met G. gezwamd. In principe besloten de zgn. verkering vooreerst uit te maken. Ter bedde nog even gelezen tot 0.15 uur.” En de volgende dag gaat dit leventje gewoon verder: “Wat orde op zaken van algemene aard gesteld. ‘s Middags juist bezig me klaar te maken voor reis naar Haren: Jelte Kits hier. Zitten zwammen (zowel hier als bij opa). Samen met Jelte naar Haren. Gegeten. Na den eten Roelof Bolt opgehaald. Met z’n drieën de hoogstaande tennissport kritisch bekeken op terrein Huize Kempenaar. Tot ca. 21.30 uur. In schemering Terborgsteegwaarts. Haren is mooi. Jelte en Roelof nog even eindje mee gelopen (tot Botanicuslaan ) (dus tot aan ons huidige huis , toen nog het hoekhuis van de Botanicuslaan, waar ik overigens geen enkele herinnering aan bewaar, hoewel dit gesprek me nog helder voor de geest staat!! ) Jelte langdurig én doeltreffend bezedemeesterd. Bolt ontplooit verrassend inzicht. Jelte zijn egocentrisme onder ’t oog gebracht. Getracht hem te doen toe- treden tot NR als methode van opvoeding. Tot ca. 22.45 uur. Huiswaarts. Even zitten lezen. Ca. 0.00 uur ter bedde.”

En dan is het dinsdag 31 mei 1949, een dag als alle andere, maar wel zie ik die dag voor het eerst de persoon die m’n leven en m’n toekomst zal gaan bepalen én met me zal delen - en neemt, al even toevallig, ook het lot van Rensy en André een beslissende wending : “Snipverkouden en roodogig (vooral echter door alles heen verkouden).’s Morgens brief ge- schreven naar JanWillem Mulder (uitnodiging voor Pinkster). Zitten lezen in inhoud van lees- portefeuille. Hondjes eten voor ’t eerst ietsje havermout. André hier, weer in de put. Wil weer verkering. Rensy echter niet thuis. Langdurig met hem, vader + moeder zitten zwammen. Kleine man, die zich zelfs als worstelaar met geloofsproblemen...ahum...Voel me gedwongen zijn vraagtekens aan te vullen. Ca. 18.30 uur hij weg. Ca. 20.30 uur Rensy weer thuis van uit- stapje naar Hellendoorn, samen met Fenny Dijk (Noordhorn) en Douwtje Wieringa (Louwer- zijl). Ook Truida hier. Vader en moeder poosje weg, wat zitten lullen, en me met hondjes ver- maakt. Om 23.00 uur ter bedde en dit bijgewerkt tot 23.15. Geslapen.” (En de volgende dag ga ik op dezelfde toon verder, me in het geheel niet bewust van enigerlei ‘historische gebeurtenis’: ”’s Morgens post doorgelezen. Tot ca. 10.00 uur (vertrek logée’s) rondgehangen. ’s Middags is het broeierig. Overall aangeschoten en kippehok afgebroken. Blaren op de handen gewerkt.”

Kiekjes van het schoolreisje naar Hellendoorn - die later André’s verontwaardiging opwekten, omdat hierop te zien was dat Rensy zich uitstekend had vermaakt terwijl hij diep in de put zat! Fenny weet zich nog te herinneren hoe omoe vanuit haar huis, een paar huizen verderop in de Kerkstraat, kwam ‘schommelen’ (zo liep ze) om Rensy direct na haar aankomst uit Hellendoorn ervan te verwittigen dat André langs was geweest en dat hij graag weer verkering met haar wilde. En zo is het gekomen: anderhalf jaar later, op 18 januari 1952, gingen ze zich verloven en omoe mag gerust de ‘formateur’ van deze verbintenis worden genoemd. Ze zag als belangrijkste doel van haar leven het hogerop helpen komen van haar nazaten, en dat de zoon van haar dochter als eerste in de familie de universiteit had weten te bereiken en kon ‘doorleren voor dokter’ was al meer dan ze had durven hopen, en dat nu ook nog de naar haar genoemde kleindochter dokters- vrouw leek te gaan worden, dat was bijna te mooi om waar te zijn en dat liet ze zich niet ontgaan. Maar ze was ook echt zeer gesteld op André en of dat nu kwam omdat deze haar om zijn vingers had weten te winden, of omdat André zich gewoon haar waardering voor hem (als dokterszoon!) graag liet aanleunen, feit is dat hij geen kwaad bij haar kon doen (wat van mij niet gezegd kon worden: tegenover mij was ze altijd uitgesproken kritisch). Ook uit voornoemde dagboek- aantekeningen komt dit naar voren: André zat zelfs vaak bij omoe te studeren, in haar nogal armoedige en niet erg nette onderkomen, hij sliep soms wel bij haar op de divan (als er bij ons thuis geen plaats voor hem gemaakt kon worden), kortom: hij was er als ‘kind aan huis’ - wat mij vast wel afgunstig zal hebben gestemd (en mijn kritische kanttekeningen in dat dagboek zal hebben gekleurd).

Deze foto’s zijn gemaakt op 27 september 1950, bij gelegenheid van mijn kandidaatsexamenfuif, bij ons thuis in de voorkamer (nog voor de verbouwing). André moet toen de enige geweest zijn die al ‘vaste verkering’ had, vandaar dat er geen meisjes bij waren. (Dit is de club van toen acht studievrienden die vanaf 1960 jaarlijks een reünie hielden, begonnen in ’t Rode Koper in Ermelo, waar eerdaags ook de 50 e en laatste reünie zal plaatsvinden, van de vier nog overgeblevenen…) André was ook de eerste die zijn kandidaats (nu bachelor) had gehaald (hij moest het hebben van het ‘blokken’: de kennis erin stampen, en was altijd wat jaloers op mijn manier van studeren: de belangrijkste punten eruit halen en met elkaar in begrijpelijk verband brengen middels over- zichtelijke ‘uittreksels’) en zorgde er ook verder wel voor mij altijd een stapje voor te blijven. Ik was in juli, tijdens een korte kampeervakantie op Ameland, samen met Berend Abels, verliefd geworden op een meisje uit Leeuwarden, fysiotherapie studerend in Amsterdam, en had het druk met het schrijven van liefdesbrieven, die steeds de liefde van haar kant weer aanwakkerden nadat ik in levende lijve haar was tegengevallen tijdens mijn diverse (lift)reisjes naar A’dam. Samen met Romke Mebius werkte ik als ‘meteropnemer’ in de campagne 1950 van de suiker- fabriek in Hoogkerk, waarmee we bijna 300 gulden verdienden, en in mei-juni 1951 in het kampeercentrum ‘De Gavere’ in Formerum op Terschelling, waarna we samen in juli een liftreis konden maken van ca. 2000 km., door België en Frankrijk naar Zwitserland en Oostenrijk en door Duitsland terug. (André maakte toen met Menno Noordhoek een liftreis naar de Rivièra.) In ditzelfde jaar moesten we voor de 2 e keer enige tijd in militaire dienst, nu in Amersfoort, zegde ik mijn (doop)lidmaatschap op van de gereformeerde kerk en bedankte ik voor de al even steil-calvinistische studentenvereniging, dus ik had heel wat aan mijn hoofd, naast het meisje… Toch sloeg bij mij de vlam in de pan toen ik op 18 januari 1952 Fenny Dijk weer zag, of voor het eerst echt zag. Het was van mijn kant ware ‘liefde op het eerste gezicht’ en niet zo’n beetje. En dan te bedenken dat het puur toeval was dat ze was meegegaan naar die verlovingsreceptie van Rensy en André, nota bene ook nog meegetroond door haar collegaatje Lineke Hommes, die wél een oogje op mij bleek te hebben, wat van Fenny toen bepaald nog niet gezegd kon worden. Het heeft wel een maand geduurd voor ik erin slaagde een eerste afspraakje met haar te maken, en intussen moest ik mijn flikkerlicht-verkering met Iet tot een net einde zien te brengen. Het was nu mijn beurt om te twijfelen aan de houdbaarheid van onze relatie, en als reactie hierop bood Iet aan bij mij (thuis) op bezoek te komen, voor het eerst in die anderhalf jaar. Dit was echt goed bedoeld als een concessie van haar kant, want waar ze altijd de meeste moeite mee leek te hebben was mijn ‘eenvoudige milieu’: haar vader was directeur-hoofdingenieur van de Friese waterstaat en men woonde aan het Engelse Plein (vlak bij de Harlingerstraatweg, waar ik later

een veel riantere vrijstaande villa zou gaan bewonen…) en ik had het idee dat ze niet goed met mij thuis durfde komen. Maar nu kwam het mij wel heel ongelegen, vandaar dat ik André zo ver kreeg om zijn kamer voor mij vrij te maken, zodat ik haar daar kon ontvangen. Hij woonde toen aan het eind van de Parkweg, vlak bij de Parkbrug, en om daar vanuit het hoofdstation te komen was de kortste weg langs het Hoornsediep, waar toen nog een voetpad liep, maar dan moest je wel even langs de Eeldersingel – en daar werkte aan de overkant van het water een zekere Fenny in het kinderpaviljoen van het Diakonessenhuis en stel je voor dat die uit het raam zou kijken en mij daar met een ander meisje zou zien lopen - dat risico was mij te groot, dus nam ik de om- weg over de viaduct en dan de lange Rabenhauptstraat door. Dit (be)tekende inderdaad het einde van onze aan-uit-relatie, en ik was dan ook niet te vermurwen toen Iet’s vriendin, op bezoek bij haar vriend die medicijnen studeerde in Groningen (en later huisarts in Leeuwarden zou worden) mij belde en zei hoe moeilijk Iet het ermee had dat ik haar plotseling ontrouw was geworden. (Later bedacht ik dat dit telefoontje afkomstig moet zijn geweest van de telefooncel die bij de Spar stond bij ons om de hoek van de Jozef Israëlsstraat, waar we bijna 20 jaar hebben gewoond.) Maar het was nu eenmaal niet anders, de speling van het lot (het toeval) had Fenny Dijk en Jaap Euwema voor elkaar bestemd en op die beslissende datum 22-2-52 hebben we na de bioscoop (waar we ‘Schipper naast God’ zagen, naar het boek van Jan den Hartog) een afzakkertje geno- men in de chique Doelenkelder aan de Grote Markt, waar André’s stiefvader, dokter Wildeboer, ons altijd ontving voor de examenfuiven (heel wat anders dus dan zo’n fuifje bij ons thuis in de voorkamer) en om te laten zien dat ik wist hoe het hoorde bestelde ik voor ons thee met rum, net als ik André’s moeder daar had zien doen… Toen we voor het Emma(zuster)huis ten afscheid de eerste kus wisselden werd het me even teveel en dreigde ik van m’n stokje te gaan, en dat kon ik aan die thee met rum toeschrijven, maar had eerder te maken met die ‘bezegeling’ van ons lot...

Frytum 13 april 1952: verloving Aukje & Jakob Hoogkerk: Fenny als a.s. schoondochter

Niet alleen door mijn ouders maar ook door mijn omoe werd Fenny met open armen ontvangen. Op 9 juni 1952 overleed opa Knoop die al sinds de verhuizing vooral bed(stee)legerig was. Men was enkele jaren daarvoor verhuisd vanwege zijn afnemende krachten, waardoor hij ‘hut en hof’ niet meer aan kon. In mijn jongere jaren zou dit de verdrijving uit het speelparadijs hebben betekend, nu was het ‘old soldiers never die, they simply fade away’ en daar was ik - achteraf - even erkentelijk voor als voor de goedige en geschikte wijze waarop hij mijn opa was geweest: in zijn zelfgebouwde hut op de zelfgemaakte werkbank alles makend wat mijn hartje begeerde (een houten boot, auto, kromzwaard, dolk, pistolen en geweren, noem maar op) en nooit iets van mij vragend, of het moest al zijn het draaien van de slijpsteen als hij zijn zeis of beitels sleep, of soms het plukken van ‘diesels’ voor de talrijke konijnen die hij daar hield. Ook in zijn tuin en hof kon ik altijd mijn gang gaan, met hoeveel vrienden ik maar wilde, en nooit een kwaad woord. Dat omoe zo schamper over hem sprak en zo geringschattend bejegende was ronduit schokkend voor Fenny, zoiets zou bij haar grootouders ondenkbaar zijn geweest, maar ik trok me er, net als opa zelf, niets (meer) van aan. Nog veel schokkender moet voor haar zijn geweest dat ik haar eens lacherig belde met de mededeling dat ik omoe ‘met stomheid had geslagen’: toen deze weer eens van alles op me aan te merken had voegde ik haar korzelig toe: “Ach mens, stik toch!”, waarna ze geen woord meer kon uitbrengen, pas de volgende dag haar stem terugkreeg, en ik kennelijk nog onvoldoende van mijn latere vak afwist om rekening te houden met iets ernstigs als een hersenbloedinkje of, bijna even erg, een hysterische reactie. Nou ja, in deze context valt te verklaren dat ik het omoe niet zozeer kwalijk nam dat ze niet al te ‘rouwig’ was over het verscheiden van haar man, maar wat ik stuitend vond, wat me tegen mijn linkse hart stuitte, was dat ze ronduit ‘opgetogen’ was over het feit dat vroegere werkgevers uit Munnekzijl haar hadden vereerd met hun komst naar de begrafenis. Ik zag dit als ‘likken van de hand die haar had geslagen’ en het vervulde me met plaatsvervangende schaamte, vooral ook tegenover Fenny. Hoe het me in die tijd te moede was op dit gebied, moge blijken uit het volgende citaat uit deel 4 van mijn auto-biografie ‘Wie denkt hij wel dat hij is?”:

Vanuit mijn studeerslaapkamer aan de achterkant van ons huis aan de Kerkstraat-oostzijde in Hoogkerk had ik een vrij uitzicht over de weilanden richting Groningen, want de wijk Vinkhuizen bestond toen nog niet, en aan de einder rookte en stoomde de grote zuivelfabriek ‘de Ommelanden’, gelegen aan de Friesestraatweg. Het was in deze coöperatieve melk- productenfabriek dat in augustus 1952 een staking uitbrak die maar liefst zou duren tot oktober 1953, onder de bezielende leiding van Sake van der Ploeg van de ANAB (Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond) en vooral gericht tegen de anachronistisch autoritaire directeur Feike De Boer en het hem door dik en dun steunende bestuur van aangesloten boeren. De directie werd al gauw in het ongelijk gesteld (omdat men de wettelijk voorgeschreven pensioenregeling naast zich neer had gelegd), maar het (niet) weer in dienst nemen van de intussen wel weer werkwillige stakers en de tweespalt in het bestuur zorgde voor steeds nieuwe rechtzittingen en korte gedingen. Ik bezocht in die tijd wel vaker rechtzittingen en door mijn collegekaart als ‘perskaart’ te gebruiken kwam ik dan vaak vooraan op de zgn. ‘perstribune’ te zitten; maar bij één van de belangrijke gedingen tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ bestuur, de laatste op de hand van de intussen ontslagen maar nog lang niet verslagen directeur, kwam ik wegens plaatsgebrek in de bank te zitten van het officiële bestuur, zo ongeveer naast de (interim-) bewindvoerder mr.Wierenga, bewoner van de bekende borg Piloersma in Den Ham. Deze was weliswaar tegenpartij van directeur De Boer en moest het toen (21 mei ’53) tegen hem af- leggen, doch deze nuance zal me zijn ontgaan, want ik had zo radicaal partij gekozen voor de als oud vuil behandelde arbeiders dat elk bestuur en elke directie voor mij gelijk stonden als vijandige tegenstanders. Op 26 juni ’53 stuurde ik een ingezonden stuk naar de Haagse Post, doch dit werd niet geplaatst, én omdat het wat te lang werd bevonden, én omdat door de her- benoeming van De Boer (en het aftreden van dhr. Wierenga) een nieuwe fase was ingetreden... In 1957 verscheen bij van Gorcum een boek over dit laatste grote (en klassieke!) arbeids- conflict, onder de treffende titel ‘Correctie op de eeuwgrens’ (door J.J. de Wit) - en hierin trof ik een navranter voorbeeld aan van de toen nog heersende standsverschillen dan ik zelf ooit had kunnen bedenken: “Zelfs binnen de boerengroep zelf speelt het standsbesef een rol van niet te onderschatten betekenis. Even bezuiden de stad Groningen ligt een dorp (en dat moet Onnen zijn geweest, in die tijd een gehucht rond ijscofabriek de Hoop, met een klein aantal vrij grote boerenplaatsen en veel kleine boerenstulpjes ) waarin een scherpe tegenstelling bestaat tussen twee groepen boeren. De ene groep wordt gevormd door de boeren die uit boerenfamilies stammen, de andere door de boeren die zich van arbeider tot boer hebben opgewerkt. Het standsgevoel nu is bij de eersten zo sterk ontwikkeld, dat het de kerkelijke gemeente, hoewel beide groepen orthodox-protestants zijn, in feite in tweeën deelt. Het is de predikant namelijk onmogelijk beide groepen in één mannenvereniging samen te brengen. Het gevolg is dat er twee kringen zijn, waarvan de ene (die van de boer gewórden boeren) in de consistoriekamer bijeenkomt, terwijl de andere (die der ‘echte’ boeren) bij dominee aan huis zijn samenkomsten houdt.” (einde citaat)

Zo was de stand van zaken dus, zelfs nog in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, wat betreft standsbesef en standsverschil. Wat ik mijn grootmoeder, en ook mijn moeder, toen kwalijk nam was dat ze zich in deze nederige rol hadden laten dwingen, zo hun beste beentje voor zettend dat ze hogelijk gewaardeerd werden en ‘in genade aangenomen’ door hun werkgevers. Maar het kan ook anders zijn geweest, zeker wat omoe aangaat: misschien heeft zij de rollen wel om- gedraaid en mochten haar vroegere bazen blij zijn dat ze door haar als gelijkwaardig werden beschouwd en in genade aangenomen. Ze was zich van haar eigen waarde wel zo bewust dat ze zich niet liet imponeren (en intimideren) door mensen die boven haar gesteld waren in de gang- bare rangorde, en misschien dat ze het juist daarom goed kon vinden met die ‘boeren, burgers en buitenlui’ die datzelfde gevoel van eigenwaarde hadden en zich dus niet bedreigd hoefden te voelen door zo’n ‘ondergeschikte’ dan wel ‘lager geplaatste’. Zo bekeken zou die foto waarop ze als getuige bij ons huwelijk aanwijzingen geeft aan de andere getuige, Fenny’s respectabele grootvader Dijk, als zeer illustratief kunnen worden beschouwd:

Hoewel we ons hadden voorgenomen niet zoiets kleinburgerlijks te doen als verloven gingen we daar 22-2-55 toch toe over, niet met een receptie maar met een geslaagd feestje in Frytum. Ik was intussen geslaagd voor mijn semi-arts-examen en moest dus de 2 e serie co-schappen nog doen, en daarvoor was het eigenlijk ‘wel zo goed’ om mezelf als verloofd en dus bezet kenbaar te maken middels de verlovingsring (voor niet-katholieken nog aan de linkerhand). In veel ster- kere mate gold dit natuurlijk voor Fenny, die er zo uitzag als op deze foto’s uit die tijd, zij het dat zij in haar werk geen ring aan de hand mocht dragen maar wel aan de band van het schort…

Fenny die op 11-5-55 haar eindexamen A-verpleegkunde had gedaan - in het diakonessenhuis (Rensy omstreeks dezelfde tijd in het Academisch Ziekenhuis, zoal het UMCG toen nog heette).

André was ons een stap voor en kon - als arts - op 22-11-55 in het huwelijksbootje stappen. Hij had toen zelfs al een autootje mogen aanschaffen, een Fiat 600, en daarin mochten wij op de dag van het huwelijk rijden, voor het eerst in een auto met een esculaap, toen het teken van de dokterswaardigheid, dus ook voor mij een dag om nooit te vergeten…

Foto’s van onze huwelijksdag op 27 maart 1956: hier komen we uit de Pepergasthuis- kerk, receptie en ‘walking dinner’ in De Faun, op de hoek Herestraat en Zuiderdiep.

Ik wilde deze voordracht besluiten met de huwelijken van de drie kinderen Euwema-Knoop, daarna lopen de wegen uiteen en kan de familiegeschiedenis beter ‘per tak’ worden verteld. Alleen nog even dit over onze onderlinge ‘lotsverbondenheid’: van 1958 tot en met 1960 zijn de toen gehuwden samen met vakantie gegaan, naar het Zeepaardje in Midsland aan Zee op Terschelling, steeds in de auto van André (wij kregen in maart ’60 wel ons eerste Fiatje maar die was te klein en te oud om mee op vakantie te gaan).

Zie de esculaap rechts op de voorruit!

Toen we later in Leeuwarden kwamen te wonen fietsten we soms ‘s avonds een rondje over Marssum en dan memoreerde ik dat daar vroeger de garage was waar André even achteloos benzine tankte, op weg naar Harlingen – en dat dit toen de eerste keer was dat ik zoiets bewust meemaakte en er zeer door geïmponeerd was (net als door die esculaap op de voorruit).

We hebben het op die vakanties altijd heel goed samen kunnen vinden, hoe zeer onze interesses ook uiteen liepen: ik zat het liefst de hele dag te lezen, André wilde altijd iets ondernemen, bijv. vissen in Noord- of Waddenzee en ’s avonds samen bridgen. Van dat vissen herinner ik me dat we dan soms zij aan zij stonden, tot onze knieën in het water, en dat André als ‘verbeten visser’ het ene scholletje na het andere aan de haak kreeg en ik meestal bot ving, doch dit dan alleen in overdrachtelijke zin… In november 1960 hielden we dus die eerste studievriendenreünie. (Dato was toen een half jaar oud en lag met oorontsteking in het ziekenhuis, vandaar dat wij ’s avonds terug wilden en door Jaap van Loon in zijn 2CV naar het station Ermelo werden gebracht.) Bij de volgende reünie- weekends werd er altijd door de grootouders op de kinderen gepast, maar tijdens een kinder- psychiatriecongres in het Kurhaus in Scheveningen - van 24 tot 30 augustus 1962 - waren wij gehuisvest in Kijkduin en waren onze drie kinderen overdag aan de goede zorgen van Gretha toevertrouwd (in ons huis aan de St. Lucasstraat 10) en sliepen ze in Hoogkerk.

En precies een maand later - 24 september 1962 - trad ook Gretha in het huwelijk.

Gretha zou de ‘ briefschrijftraditie ’ van de familie waardig en vaardig voortzetten:

De eerste brief aan haar ‘Lieve ouders’ schreef ze op de dag voor haar huwelijk. Op de envelop staat vermeld: Deze brief niet openen voor alles achter de rug is en ik, getrouwd en wel, met mijn man op reis ben gegaan.

”De bedoeling is dat dit een soort laatste bedankje wordt en ik hoop dat jullie dit er uit op kunnen maken. Omdat ik nogal eens een grote mond had en me niet erg dankbaar toonde vonden we dit briefje eigenlijk wel nodig.---- Ik hoop dat het een beetje een troost voor jullie is, nu het huis misschien wat leeg lijkt, dat ‘thuis’ altijd iets goeds voor mij zal blijven, wat er ook gebeurt. Hier thuis ben ik gelukkig geweest en waren jullie altijd klaar om het ons nog geluk- kiger te maken. Hendrik en ik hopen dat we onze kinderen net zo’n jeugd mogen en kunnen geven, zoals jullie dat hebben gedaan. Al had ik dan soms ook veel kritiek op jullie, op moeders bedrijvigheid en vader z’n gemopper , toch hoop ik dat de periode die we nu zijn begonnen, net zo gelukkig zal zijn als die net is afgelopen. Al die kritiek moeten jullie maar met een korreltje zout nemen en ik hoop dat jullie weten dat ik ondanks dat gezeur van mij, toch nog veel van jullie hou. ------En altijd stonden jullie klaar om naar onze verhalen te luisteren en er waren vroeger op school geen ouders die zoveel interesse overal voor hadden als jullie. Ik hoop echt dat ik onze kinderen (als ze komen hoop ik) net zo’n jeugd zal geven. En ik weet wel zeker dat Rens en Jaap er net zo over denken, ook al hebben zij kritiek gehad, diep in hun hart kunnen we jullie nog lang niet missen. - Ik hoop dat jullie weten dat Hendrik en ik helemaal gelukkig met elkaar zijn en dat er niets aan ons geluk mankeert. Al hadden we wel eens ruzie, ik zal mijn best doen Hendrik gelukkig te maken, want als één man het verdient (op vader na natuurlijk) is hij het. Ik hoop dat God jullie nog heel, heel lang voor ons allemaal zal sparen en jullie weten dat wij evenveel van jullie houden als jullie voor ons doen. Vergeven jullie me al m’n gemopper? Ik ben in m’n hart alleen maar dankbaar voor zo’n stel ouders. Hier volgt een hele dikke zoen van jullie getrouwde dochter Gretha

Een volgende (bewaard gebleven) brief is van 15-11-1978 voor vader‘s 77 e verjaardag. Hieruit:

“Jullie hebben het beide de laatste tijd soms erg moeilijk. De winter staat voor de deur wat voor Vader z’n depressies en Moeder haar rheuma niet zo bevorderlijk is. Problemen die met jullie beider leven en het einde daarvan te maken hebben wegen in deze tijd extra zwaar. Problemen bij de kinderen lijken ook allemaal veel erger als je de hele dag binnen zit en tijd hebt erover te piekeren. En dan daar bovenop nog een verjaardag en de naderende Kerst en Oud en Nieuw. Geen wonder dat een mens soms depressief wordt. Jullie kennen mij beiden goed genoeg om te weten dat ik soms ook flink in de put kan zitten. Die natuur heb ik nu eenmaal en die zal ik wel het meest van Vader hebben geërfd. Maar toch ben ik blij met die natuur. Niet in alle opzichten natuurlijk, maar ik weet van mezelf dat ik ook enorm kan genieten van het leven. En daardoor, doordat je zoveel mogelijk echt wilt leven, met alles wat erbij hoort, zit je soms ook in de put. Maar dat heb ik er dan graag voor over. Voor mij is het leven daardoor enorm zinvol, omdat ik daardoor ook erg gelukkig kan zijn. Ik vertel jullie dit allemaal omdat ik zo erg graag zou willen dat jullie begrijpen dat ik dit leven en deze manier van leven, voor een heel groot deel aan jullie te danken heb. Door jullie manier van voorleven, ook met jullie moeilijkheden, ben ik geworden wat ik ben. Dit hoort zo precies of ik mezelf goed vind, maar dat weten jullie wel beter. Maar ik ben wel blij dat ik de kans ge- kregen heb om te léren leven, en soms lukt dat wel en de andere keer weer niet. En ik hoop dat ik zo kan leren sterven als dat nodig is. Want ook dat leer ik van jullie. Hoe moeilijk jullie het er ook mee hebben, jullie praten erover en jullie vertellen jullie gevoelens erover. En van wie zou ik het anders moeten leren dan van mijn ouders. Toch hoop ik van ganser harte dat jullie er nog een hele tijd mee door kunnen gaan.”

Uit een brief van 16-11-’80 voor vaders 79 e (en naar later bleek laatste!) verjaardag:

“Ik weet hoe moeilijk vooral vader het heeft met dit soort dagen omdat ik in dit opzicht heel veel op hem lijk.---- Op jullie leeftijd zal dit nog veel moeilijker zijn. Vooral ook omdat jullie vaak zullen denken of dit de laatste verjaardag zal zijn. Dit lijkt erg hard om dit zo op te schrijven, maar we weten allemaal dat jullie, en wij ook, er vaak aan denken. Bijna 80 jaar is iets wat heel veel al niet meer meemaken. Daarom zijn wij er ook verschrikkelijk blij om dat jullie dit nog wel beleven. Hoe moeilijk het soms ook zal zijn.

Jullie zijn beiden altijd erg geïnteresseerd en kritisch geweest en daar ben ik tot nu toe nog altijd heel erg blij om. Ik krijg al meer door hoe enorm belangrijk het is voor een mens uit wat voor gezin hij of zij komt. En wij hebben thuis altijd geleerd om kritisch te zijn en om interesse in mensen te hebben . Niet in dingen, niet in geld, want dat is niet belangrijk. Veel geld hebben we nooit gehad en zullen we, hoop ik, ook nooit hebben. Met geld kun je dingen kopen, maar geen vrienden en mensen waar je van houdt. En dat laatste heb ik wél en dat kan geen mens me afnemen. En dat heb ik toch maar even, mee door jullie opvoeding, geleerd. Dat is 100 x be- langrijker dan wat dan ook. Het zal best zo zijn dat jullie het lang niet altijd met mijn ideeën eens bent, maar dat hoeft ook niet. Dat ik niet meer geregeld naar de kerk ga vinden jullie ook moeilijk. Toch vind ik dat ik op mijn manier ‘christelijk’ bezig ben, een andere manier kan ik niet. Ik kom in verzet tegen onrecht en onderdrukking van mensen,of dat nou voor de boeren of voor de vrouwen is. En daar geloof ik echt in, dat dat ook in de bijbel wordt bedoeld. Ik zal best veel dingen fout doen, maar ik probeer alles zo eerlijk mogelijk te doen. Ik wil blijven vechten voor een betere wereld, een klein stukje mee helpen. Dit heb ik, naar mijn gevoel, veel van jullie geleerd. Niet alles slikken, niet overal alleen maar meelopen, maar kritisch blijven.

Maar ik hoop dat jullie weten dat alle kinderen en kleinkinderen blij zijn met zo’n stel ouders en grootouders. Al heeft iedereen het vaak druk met allerlei dingen, dat gevoel voor jullie beiden is er wel. Geloof dat nu maar. En wees jullie ook maar blij met zo’n familie van actieve en kritische mensen, want dat is voor een groot deel aan jullie te danken.”

De laatste brief is van 4-4-1981: moeders 78 e verjaardag (N.B.: vader overleed 7-5-1981) “Hoewel ik er wel moeite mee heb, wil ik jullie toch een brief schrijven. Ik heb er moeite mee omdat ik vind dat zoiets eigenlijk geen gewoonte moet worden. Zoals jullie wel weten ben ik nogal bang voor tradities. Het leven wordt dan zo gauw een sleur en daar ben ik heel erg bang voor. Maar deze traditie wil ik dan toch, vooral nu, in ere houden.------Ik geloof ook in het goede van ieder mens en dat heb ik volgens mij door jullie opvoeding gekregen. Verder geniet ik ontzettend van allerlei dingen die ik nu mag en kan doen. Dingen die me interesseren en ook die interesse heb ik van jullie gekregen. Ik hoop dat jullie me zo goed vertrouwen dat ik weet wat ik doe, al zijn jullie het er niet altijd mee eens, heb nu maar zoveel vertrouwen in jullie opvoeding van mij, dat ik alleen dingen doe waar ik mij lekker bij voel en waarbij ik niemand verdriet probeer te doen. ---- Daar ben ik ook echt heel blij om, dat we dit nog hebben. Dat we elkaar nog allerlei dingen kunnen zeggen en elkaar kunnen laten voelen dat we van elkaar houden. Hier geniet ik echt heel bewust van, ook al is de laatste tijd niet alles zo gemak- kelijk bij jullie. Maar wat er ook gebeurt, laten we proberen te genieten van elke dag nog hier en laten we proberen ons geen zorgen te maken voor de dag van morgen. Maar laten we elkaar daar wel bij helpen. Heel veel liefs van jullie jongste dochter - Gretha”

Gretha zou al 5 jaar later komen te overlijden, op 9-3-1986, moeder overleed op 15-9-1992