Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst W.P. Gerritsen en A.G. van Melle bron W.P. Gerritsen en A.G. van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. SUN, Nijmegen 1993 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/gerr010vana01_01/colofon.php © 2017 dbnl / W.P. Gerritsen / A.G. van Melle 5 Inleiding Elk tijdvak kiest zijn favoriete figuren uit de verhalenvoorraad die door het verleden is overgeleverd en geeft aan die figuren een eigentijdse invulling. Deze stelling gaat zeker op voor de literatuur van de Middeleeuwen en voor het voortleven van veel in oorsprong middeleeuwse verhaalstof in de literatuur, de beeldende kunst en allerlei muzikale en theatrale kunstvormen van de vijf eeuwen ná 1500. In dit boek is getracht de lotgevallen van negentig middeleeuwse verhaalfiguren door de tijd heen te volgen. Elk personage wordt eerst gesitueerd in de verhaalcontext waarin het voor de eerste maal in de overlevering opduikt. Vervolgens komen de latere middeleeuwse bewerkingen ter sprake, waarbij een indruk wordt gegeven van de stand van het wetenschappelijk onderzoek dat aan deze verhaalstof is gewijd. Als het betrokken personage ook een rol heeft gespeeld in na-middeleeuwse kunstuitingen, wordt dit Nachleben aan het slot van het artikel beschreven. In overeenstemming met de opzet van de reeks waarin Van Aiol tot de Zwaanridder verschijnt zijn de artikelen alfabetisch gerangschikt. Deze inleiding biedt gelegenheid, de contouren van de literair-historische ontwikkeling aan te geven en kort in te gaan op een aantal algemene aspecten van de middeleeuwse verhaalkunst. Een gemeenschappelijk kenmerk van de meeste verhalen die in dit boek ter sprake komen, is hierboven al aangeduid: hun retrospectief karakter. In andere (hier niet behandelde) middeleeuwse verhalende genres - in exempelen, boerden en novellen bijvoorbeeld - is de handeling gewoonlijk in het heden of in een niet nader bepaald recent verleden gesitueerd. Hier - in het heldenlied, het epos, het lai, de roman en de daarvan afgeleide literaire vormen - gaat het meestal om gebeurtenissen in een ver en groots verleden. De meest archaïsche epische verhaalkunst die ons uit het Europa benoorden de Alpen is overgeleverd, stamt uit Ierland (»Cú Chulainn): de oudste teksten dateren uit de 9e, mogelijk zelfs uit de 8e eeuw; zij geven een beeld van een cultuurfase die overeenkomt met die van de door Caesar en andere antieke auteurs beschreven Galliërs. Niet ten onrechte heeft de keltoloog K.H. Jackson deze Oudierse epiek getypeerd als ‘a window on the Iron Age’. De oudste handschriften waarin Germaanse heroïsche poëzie is overgeleverd, dateren van rond het jaar 1000; deze gedichten hebben betrekking op vorsten en helden uit de periode van de Volksverhuizingen en de invallen van de Hunnen. De Gotenkoning Theoderik de Grote (493-526) wordt als »Dietrich van Bern de favoriete held van 13e-eeuwse Duitse epiek. De Franse chansons de geste die vanaf de 12e W.P. Gerritsen en A.G. van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst 6 eeuw te boek worden gesteld, evoceren gebeurtenissen uit de tijd van »Karel de Grote (768-814), zijn voorgangers en zijn opvolgers. De eerste Arturromans verschijnen rond 1160; zij spelen aan het hof van een vorst die volgens middeleeuwse geschiedschrijvers in het jaar 542 zou zijn gesneuveld. Zelfs het verhaal van »Floris en Blanchefleur, dat grotendeels in een chronologisch nauwelijks gespecificeerde oosterse wereld speelt, blijkt aan het eind stevig verankerd in het verleden: de herenigde gelieven worden de grootouders van Karel de Grote. Het retrospectieve karakter van veel middeleeuwse verhalen laat zich ten dele verklaren uit een oeroude functie van verhalende poëzie: het vasthouden van de herinnering aan grote gebeurtenissen uit het verleden. In een archaïsche samenleving is het de dichter-zanger die het collectieve geheugen van de stam belichaamt. Zijn taak is, het verleden te laten spreken als situaties in het heden daarom vragen. De blinde Friese zanger Bernlef, die zich rond 785 aansloot bij de evangelieprediker Sint Liudger, was bij zijn tijdgenoten geliefd om zijn kennis van de heldendaden der ouden en de oorlogen van koningen (‘antiquorum actus regumque certamina’), waarover hij, zichzelf begeleidend op de harp, placht te zingen. De Germaanse skop (bard) stond in hoog aanzien en was geliefd bij koning en volk: de oudste Friese wetten stellen een bijzondere - en aanzienlijke - schadevergoeding vast voor het verwonden van de hand van een harpenaar. Ook bij militaire operaties had de zanger een belangrijke rol te vervullen: hij was het die de strijders aanvuurde door hun de roemruchte daden van vroegere helden voor te houden. In latere eeuwen bleef dit gebruik bestaan. Voordat de troepen van Willem de Veroveraar in 1066 bij Hastings ten strijde trokken, zong de zangerkrijgsman Taillefer een lied over »Roelant. Verhalen over het verleden hadden een actuele functie. Dit verklaart waarom zij steeds opnieuw werden aangepast aan veranderde omstandigheden. Het oude verhaal was namelijk een zeer effectief middel om eigentijdse, moderne opvattingen ingang te doen vinden of ter discussie te stellen. Verscheidene Oudfranse chansons de geste verhalen van dynastieke veten ten tijde van de Karolingers, maar weerspiegelen tegelijkertijd een in de 12e eeuw hoogst actuele feodale problematiek. Wat in het heden als een ideaal gold, werd voorgesteld alsof het in het verleden werkelijkheid was geweest. Een fraaie illustratie hiervan leveren de oudste Arturromans. Een van de culturele idealen van de 12e eeuw laat zich samenvatten in het begrip ‘hoofsheid’. Hierbij gaat het om een aristocratische levensstijl, berustend op een complex van sociale vaardigheden waarover een individu moest beschikken om deel te kunnen nemen aan een feeste- W.P. Gerritsen en A.G. van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst 7 lijk gezelschapsleven. In de Arturromans - en al eerder in het fantasievolle geschiedwerk van Galfredus van Monmouth - werd dit moderne cultuurideaal geprojecteerd op het (naar wij thans weten fictieve) rijk van koning Artur, waar de hoofsheid haar hoogste bloei zou hebben gekend. Het nieuwe genre had overigens nog veel meer te bieden dan hoofse modellen. Onder de handen van dichters als Chrétien de Troyes en Wolfram van Eschenbach groeide de Arturroman uit tot het literaire genre bij uitstek waarin existentiële problemen aan de orde worden gesteld. Wolframs Parzival is dezelfde, en toch ook weer niet dezelfde figuur als Chrétiens Perceval. Bij zijn omwerking, uitbreiding en afronding van Chrétiens onvoltooide roman Perceval ou le Conte du Graal heeft de Duitse dichter zich allerlei afwijkingen veroorloofd, die ook te maken hebben met de portrettering van de titelheld. In nog veel sterkere mate geldt dit voor de Parsifalfiguur van Richard Wagner. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het begrip ‘personage’, als het wordt toegepast op de opeenvolgende stadia van een verhaaltraditie, een niet geringe complexiteit vertoont. Enerzijds gaat het zonder twijfel om een bestendig element: het personage Perceval met zijn (vrijwel) gelijkblijvende naam en een in grote lijnen gelijkblijvend grondpatroon van gebeurtenissen behoort tot de constanten die een verhaaltraditie dragen en herkenbaar maken. Maar anderzijds is het personage ook te vergelijken met een lege huls, die in elke nieuwe versie van het verhaal een andere lading krijgt. Binnen het genre doen zich voortdurend subtiele personele verschuivingen voor. Een personage dat een tijdlang kennelijk tot de favorieten van het publiek heeft behoord, kan in een volgende fase met een lichte ironie worden getekend, om in een nog later stadium naar het tweede of derde plan te retireren en plaats te maken voor een nieuwe held. Een genre als de Arturroman veronderstelt een intens meelevend en oordelend publiek, dat zich met de verhaalfiguren identificeerde en dat zich ook de kleinste nuances niet liet ontgaan. Een internationaal publiek. Dat geldt al voor de vroegste literaire overblijfselen uit de Germaanse wereld. In »Widsith, een Oudengels gedicht uit de tweede helft van de 7e eeuw, somt een skop de landen op die hij op zijn reizen heeft bezocht. Hij is opgetreden aan het hof van machtige vorsten, bij de Gotenkoning »Ermenrik, bij Attila, de heerser over de Hunnen (»Etzel), bij Theoderik de Grote (»Dietrich van Bern), bij koning Alboin van de Longobarden. Overal heeft men zijn kunst gewaardeerd en hem rijkelijk beloond. Aangezien deze vorsten in verschillende eeuwen hebben geleefd - de historische Ermanarich stierf in 375, Alboin in 573 - moet de skop Widsith als een fictionele figuur worden beschouwd. Dat neemt niet weg dat W.P. Gerritsen en A.G. van Melle, Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst 8 de heroïsche liederen waarop hij in het gedicht zinspeelt, tot één wijdvertakt repertoire moeten hebben behoord, dat in het noordwesten van Europa eens algemeen bekend is geweest. Ook latere genres hebben zich tot ver buiten hun oorsprongsgebied verbreid. Van verscheidene Oudfranse chansons de geste zijn Italiaanse en Spaanse versies overgeleverd; daarnaast bestaan er bewerkingen