STACHYURUS- Staartaar Dendraflora Nr 33 - 1996

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

STACHYURUS- Staartaar Dendraflora Nr 33 - 1996 STACHYURUS- Staartaar Dendraflora Nr 33 - 1996 R.T. H_OUTMAN Een van de geslachten waar niet direct aan wordt gedacht, als het gaat om winterbloeiende gewassen, is Stachyurus. Deze tamelijk onbekende plant kan in de toekomst tot het standaardsortiment boomkwekerijgewassen behoren. Er is een toenemende vraag naar een breder sortiment met andere sierwaarden dan bloei in het voorjaar of de zomer; Stachyurus past hier zeer goed in. SYSTEMATIEK Stachyurus is een klein geslacht, dat in de familie van de Stachyuraceae is geplaatst. Over de classificatie van deze familie zijn de systematici het niet geheel eens, maar nadat de Stachyuraceae voorheen bij de Theaceae waren ondergebracht, wordt de familie nu als op zichzelf staand beschouwd binnen de orde van de Violales. Ook worden argumenten voor verwantschap met de Flacourtiaceae aangevoerd. Stachyurus bevat acht tot tien soorten, afhankelijk van de interpretatie, die de verschillende systematici hanteren. In Nederland zijn drie soorten in cultuur. Naast S. chinensis en S. praecox, wordt ook S. himalaicus op zeer beperkte schaal gekweekt. Over de kenmerken van de laatstgenoem­ de soort bestaat enige verwarring, hierover meer bij de soortsbeschrijving. MORFOLOGIE De tot Stachyurus behorende soorten zijn eenhuizige bladverliezende of groenblijvende struiken tot kleine bomen met verspreide bladstand. De enkelvoudige bladeren hebben gewoonlijk een gezaagde bladrand. De bloeiwijze is een okselstandige, hangende tros, die bestaat uit een aantal bloemen. Ze worden in het najaar gevormd. De afzonderlijke bloemen en vooral de vruchten zijn zeer kort gesteeld. Hieruit blijkt, dat - morfologisch gezien - de bloemen in een tros en dus niet in een aar bijeen staan. (De Nederlandse naam staartaar is daarom feitelijk onjuist). De planten bloeien gewoonlijk vóór of soms ook tijdens het uitlopen van het blad. De bloemkleur is in de regel groengeel tot geel, zelden wit of purperrood. De bloemen zijn gewoonlijk tweeslachtig en hebben vier kelkbladen en vier of vijf kroonbladen, vier in de lengte gedeelde meeldraden en een boven­ standig vruchtbeginsel, bestaande uit vier vruchtbladen. De vrucht is een vierhokkige droge, leerachtige bes. Het verspreidingsgebied van Stachyurus beperkt zich tot Centraal- en Oost-Azië (Nepal, China, Taiwan en Japan). CULTUUR EN GEBRUIKSWAARDE Met Stachyurus zijn in cultuur weinig problemen. De plant groeit het beste op zure gronden en zal op kalkrijke bodem minder goed gedijen. Zoals andere gewassen, die vrij vroeg uitlopen is ook Stachyurus enigszins gevoelig voor nachtvorst. Het jonge blad bevriest bij een gemiddelde nacht­ vorst, maar de plant zal zich vrijwel zeker herstellen. Tijdens de opkweek van Stachyurus zijn er weinig of geen problemen. De planten zijn eenvoudig door middel van stekken te vermeerderen. Dit kan zowel in februari (zg. winterstek) als in juli. De soorten kunnen ook door middel van zaaien worden vermeerderd, maar dit is niet aan te bevelen gezien de variatie in bloemkleur, die voor kan komen. Jonge planten kunnen gedurende de winter behoorlijk invriezen. Het is dus zaak om deze in een tunnel of koude kas te overwinteren. Wanneer twee- of driejarige planten eenmaal zijn uitgeplant, is dit gevaar minder groot. De bekendste twee soorten, S. chinensis en S. praecox en hun cultivars (uitgezonderd var. matsuzakii) zijn in Nederland voldoende winterhard. Met de andere soorten is in West-Europa nog onvoldoende ervaring opgedaan. Gezien de natuurlijke verspreiding - deze soorten komen alle voor in de provincies Guizhou (Kweichow), Sichuan (Szechuan) en Yunnan in Zuidwest-China- is de winterhardheid waarschijnlijk net niet voldoende voor Nederland, zeker niet in strenge winters. De winterhardheid hangt overigens af van de hoogte waarop ze in het natuurlijke verspreidingsgebied groeien. In Engeland heeft men de ervaring metS. himalaicus, dat deze slechts 12(;) in de mildere regio's van het land een winter kan overleven. duidelijker toeg~spitste bladtop, terwijl var. latus een bladtop . heef~, die . uitge:an~~toegespitst is. De groeikracht en het regeneratievermogen van Stachyurus zijn enorm. Hoewel oude struiken Waarom deze variëteiten deze status hebben is de auteur van dit artikelmet dmdehjk. Voor zover dikwijls zeer rijk bloeien, kunnen deze rigoureus worden gesnoeid. Na het snoeien zal de plant bekend is Li de enige auteur, die deze variëteiten onderscheidt. stevige nieuwe scheuten produceren, die in één seizoen meer dan 1.5 m hoog kunnen worden! Er zijn weinig ziekten of plagen waarvoor Stachyurus gevoelig is. Voor veel voorkomende ziekten Staehyurus ebioensis var. braebystaebyus C.Y. Wu & S.K. CHEN en plagen, zoals bladvlekkenziekte, meeldauw, roest en Verticillium hoeft niet te worden gevreesd. Ook bladluizen worden op Stachyurus niet of weinig waargenomen. syn. Stachyurus brachystachyus (C.Y. Wu & S.K. CHEN) Y.C. TANG & Y.L. CAo Deze variëteit wordt door Wu & Chen in een studie over Stachyurus ( 1981) onderscheiden. De plant De gebruikswaarde van Stachyurus ligt vooral in het gebruik in tuin en park, maar ook in het wijkt af door de kortere trossen. Evenals d~. o~?er .s. chinensis. g~noemde variëte.i.ten lijkt d~ze openbaar groen kan deze struik worden geplant. Aangezien Stachyurus relatief eenvoudig door onderscheiding overbodig. Ze vallen waarschiJnliJk bmnen de variatie van de natuurliJke populaties middel van winter- of zomerstek kan worden vermeerderd, zijn deze niet extreem duur in aanschaf. binnen de soort. Ondanks het grote regeneratievermogen is deze struik niet bestand tegen het herhaaldelijk afbreken van takken, zoals dit op sommige plaatsen in het openbaar groen gebeurt. Wanneer Stachyurus in het openbaar groen wordt geplant, verdient het de voorkeur deze op enige afstand van wegen en paden te Staebyurus ebioensis 'Celina' (L.A. Terlouw, Leusden, Neder!., 1990)- zie kleurenfoto blz. 125 plaatsen. De moederplant van 'Celina' is een uit zaad gekweekte kloon van Stachyurus chinensi~ .. Deze staat Door de zeer vroege bloei, die tussen de bloei van Harnamelis en de meeste voorjaarsbloeiers-zoals in Arboretum "Hemelrijk" te Essen, België. Kweker Terlouw merkte de plant op toen hiJ op bezoek Forsythia - valt, vult Stachyurus een periode op waarin geen struiken bloeien met gele bloemen. was bij familie De Belder en deze daar zag bloeien. Hij kreeg toestemming de plant te vermeerderen, Wanneer Stachyurus achter lagere struiken in de tuin wordt geplant, kan deze in de zomer als groene te benamen en in de handel te brengen. achtergrond dienen. 'Celina' is een forse struik tot 4 m hoog. De twijgen en bladeren zijn als die van de soort, waarbiJ moet worden opgemerkt, dat oudere twijgen iets meer roodbruin van kleur zijn. SORTIMENT Het opvallendste kenmerk zijn de zeer lange, (10-)12-18(-2~) cm lange trossen. Deze bevatte.n (20-)30-45( -60) afzonderlijke bloemen, 8 mm lang en 4-6 mmm doorsnede. Evenals van de soort IS de kleur zacht groengeel (RHS CC 1C/154D). De langste trossen bevinden zich in de regel ~an het Stachyurus brachystachyus - zie Staebyurus ebioensis var. braebystaebyus begin van de twijg, meer naar het eind van de twijg worden deze korter (3-10 cm, be;;taande mt 5-10 Staebyurus ebioensis FRANCH. - China bloemen). Een goede eigenschap is dat ook oudere planten lange tross~n producere~. Een ~ndere goede eigenschap van 'Celina' is dat er bloemen worden gevormd op eenJang hout. Dit houdt m, ~~t syn. Stachyurus duclouxii PITARD EX CHUNG er ook in het voorjaar na rigoureuze snoei bloemen kunnen worden verwacht. De trossen. ZIJn Stachyurus praecox DIELS weliswaar niet zo lang als die op de tweejarige twijgen, maar de meeste andere Stachyurus-cult1vars Stachyurus sinensis HoRT. bloeien niet op eenjarige hout. 'Celina' is een goede aanwinst in het relatief kleine Stachyurus-sort1ment. Dit is een van de twee soorten, die in de cultuur van betekenis zijn. De naam wordt soms foutief gespeld als S. sinensis. Deze uit China afkomstige struik wordt vaak verward met de (in naam) bekendere S. praecox. Wanneer de twee soorten met elkaar worden vergeleken, vallen er enkele Staebyurus ebioensis 'Joy Forever' (L.A. Terlouw, Leusden, Nederland, 1995) verschillen op. Tijdens de bloei is te zien dat de stijl van de bloemen vanS. chinensis even lang of iets langer is dan de kroonbladen. Bij S. praecox is deze korter. Ook de plotseling toegespitste bladeren Deze nieuwe cultivar valt op door het bonte blad. De basiskleur is donkergroen met soms enkele vormen een duidelijk kenmerk ten opzichte van de lang toegespitste bladeren van S. praecox. geelgroene vlekken en een helder groengele rand. Bovendien bloeit S. chinensis in de regel een tot twee weken later danS. praecox. De bloemen vanS. Deze bontbladige plant ontstond toen een zomerstek m plaats van n~:ma~l groene, ge~lgerande chinensis zijn vrijwel altijd groengeel, dit in tegenstelling tot S. praecox, waarvan de bloemen bladeren produceerde. De plant groeit minder krachtig dan de soort en hjkt met ~f nauweh~ks last te minder groen zijn. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de bloemkleur van laatstgenoemde soort hebben van terugslag. De originele plant van 'Joy Forever' heeft tot nu toe met gebloeid. variabel is. Deze soort groeit van nature in een landklimaat, wat zijn weerslag vindt in de winterhardheid. Uit Staebyurus ebioensis 'Magpie' (Hillier Nurseries Ltd., Winchester, Engeland, 1948) ervaring in de kwekerijen is bekend, dat S. chinensis beter afhardt dan S. praecox, die van nature voorkomt in Japan. De jonge twijgen van S. chinensis sterven veel minder snel in na een koude 'Magpie' werd omstreeks 1945 in de kwekerij van Hiliier ontdekt ~n nadat men deze kloon .enige winter. jaren had waargenomen, werd deze in 1948 op ~e.markt gebra~ht. B1~nen he~ S~achyurus-sortime.nt Stachyurus chinensis wordt op den duur een iets afgeplatte struik van ongeveer 3.5-4 m hoog; in het is het een opvallende plant; het is een van de we1mge bontbladige cultivars, d1e mEuropa be.~end IS. natuurlijk verspreidingsgebied wordt de plant meestal iets groter. De jonge twijgen zijn purperkleu­ 'Magpie' is een opgaande struik, die veel minder fors groeit dan de so?rt. J?e bl~emen, tWIJgen en rig, zelden bruin of groen.
Recommended publications
  • Junker's Nursery
    1 JUNKER’S NURSERY LTD 2011-2012 Higher Cobhay (01823) 400075 Milverton Somerset E-mail: [email protected] TA4 1NJ Website: www.junker.co.uk See website for more detail: www.junker.co.uk elcome to a new look catalogue. Mind you, the catalogue is season, but if that means planting at a time of year when the plants have2 the least of the changes this year! We have finally completed best chance of success, then that can only be a good thing. I would en- W our relocation to our new site. Although we have owned it courage you therefore to make your plans and reserve your plants for for nearly 4 years now, personal circumstances intervened and it has when we can lift them. Typically we start this in mid-October. The taken longer to complete the move than we anticipated. It was definitely plants don’t need to have completely lost their leaves, but they do need worth the wait though (even if the rain is streaming down the windows to have finished active growth for the season. We will then continue lift- yet again, even as I write this in late July!) So much is different that it’s ing right through until March or so, but late planting can be risky in the difficult to know where to start...what remains unchanged however is our event of a dry spring such as we’ve had the last couple of years. Lifting commitment to growing the most exciting plants to the best of our abil- is weather dependant though, as we can’t continue if everything is water- ity, and to giving you, the customer, the kind of personal service that logged or frozen solid.
    [Show full text]
  • STACHYURACEAE 1. STACHYURUS Siebold & Zuccarini, Fl. Jap. 1: 42. 1836
    STACHYURACEAE 旌节花科 jing jie hua ke Yang Qiner (杨亲二)1; Peter F. Stevens2 Shrubs or small trees, sometimes climbing, deciduous or evergreen; branchlets conspicuously pithy, most often glabrous, occasionally puberulous when young. Winter buds small, with 2–4 scales. Leaves simple, alternate; stipules caducous, linear-lanceo- late; leaf blade membranous to leathery, margin serrate. Racemes or spikes axillary, erect or nodding. Flowers small, regular, bisex- ual, or plant dioecious, shortly pedicellate or sessile; bracteoles connate at base. Sepals 4, imbricate. Petals 4, imbricate. Stamens 8 in 2 series; filaments subulate; anthers versatile, introrsely longitudinally dehiscent. Ovary superior, 4-loculed; ovules numerous on intrusive-parietal placentae; style short; stigma capitate, shallowly 4-lobed. Fruit a berry, pericarp leathery. Seeds numerous, small, with soft arils; endosperm fleshy; embryo straight; cotyledons elliptic; radicle short. 2n = 24. One genus and ca. eight species: E Asia; seven species (four endemic) in China. Although the familial status of the Stachyuraceae has been generally accepted, its systematic position has been long controversial. It was considered related to Actinidiaceae, Clethraceae, Crossosomataceae, Flacourtiaceae, Hamamelidaceae, Staphyleaceae, Theaceae, or Violaceae by different authors based on evidence from embryology, seed anatomy, wood anatomy, palynology, or rbcL sequence data. The reader may also wish to refer to two other recent studies of the family, by Chen (Acta Bot. Yunnan. 3: 125–137. 1981) and Tang et al. (Acta Phytotax. Sin. 21: 236–253. 1983). Shan Hanrong. 1999. Stachyuraceae. In: Ku Tsuechih, ed., Fl. Reipubl. Popularis Sin. 52(1): 81–96. 1. STACHYURUS Siebold & Zuccarini, Fl. Jap. 1: 42. 1836. 旌节花属 jing jie hua shu Morphological characters and geographic distribution are the same as those of the family.
    [Show full text]
  • BMC Evolutionary Biology Biomed Central
    BMC Evolutionary Biology BioMed Central Research article Open Access Mitochondrial matR sequences help to resolve deep phylogenetic relationships in rosids Xin-Yu Zhu1,2, Mark W Chase3, Yin-Long Qiu4, Hong-Zhi Kong1, David L Dilcher5, Jian-Hua Li6 and Zhi-Duan Chen*1 Address: 1State Key Laboratory of Systematic and Evolutionary Botany, Institute of Botany, the Chinese Academy of Sciences, Beijing 100093, China, 2Graduate University of the Chinese Academy of Sciences, Beijing 100039, China, 3Jodrell Laboratory, Royal Botanic Gardens, Kew, Richmond, Surrey TW9 3DS, UK, 4Department of Ecology & Evolutionary Biology, The University Herbarium, University of Michigan, Ann Arbor, MI 48108-1048, USA, 5Florida Museum of Natural History, University of Florida, Gainesville, FL 32611-7800, USA and 6Arnold Arboretum of Harvard University, 125 Arborway, Jamaica Plain, MA 02130, USA Email: Xin-Yu Zhu - [email protected]; Mark W Chase - [email protected]; Yin-Long Qiu - [email protected]; Hong- Zhi Kong - [email protected]; David L Dilcher - [email protected]; Jian-Hua Li - [email protected]; Zhi- Duan Chen* - [email protected] * Corresponding author Published: 10 November 2007 Received: 19 June 2007 Accepted: 10 November 2007 BMC Evolutionary Biology 2007, 7:217 doi:10.1186/1471-2148-7-217 This article is available from: http://www.biomedcentral.com/1471-2148/7/217 © 2007 Zhu et al; licensee BioMed Central Ltd. This is an Open Access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (http://creativecommons.org/licenses/by/2.0), which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided the original work is properly cited.
    [Show full text]
  • DATING PHYLOGENETICALLY BASAL EUDICOTS USING Rbcl SEQUENCES and MULTIPLE FOSSIL REFERENCE POINTS1
    American Journal of Botany 92(10): 1737±1748. 2005. DATING PHYLOGENETICALLY BASAL EUDICOTS USING rbcL SEQUENCES AND MULTIPLE FOSSIL REFERENCE POINTS1 CAJSA LISA ANDERSON,2,5 KAÊ RE BREMER,3 AND ELSE MARIE FRIIS4 2Department of Systematic Botany, Evolutionary Biology Centre, Uppsala University, NorbyvaÈgen 18D, SE-752 36 Uppsala, Sweden; 3Stockholm University, Blom's House, SE-106 91 Stockholm, Sweden; and 4Department of Palaeobotany, Swedish Museum of Natural History, P.O. Box 50007, SE-104 05 Stockholm, Sweden A molecular dating of the phylogenetically basal eudicots (Ranunculales, Proteales, Sabiales, Buxales and Trochodendrales sensu Angiosperm Phylogeny Group II) has been performed using several fossils as minimum age constraints. All rbcL sequences available in GenBank were sampled for the taxa in focus. Dating was performed using penalized likelihood, and results were compared with nonparametric rate smoothing. Fourteen eudicot fossils, all with a Cretaceous record, were included in this study for age constraints. Nine of these are assigned to basal eudicots and the remaining ®ve taxa represent core eudicots. Our study shows that the choice of methods and fossil constraints has a great impact on the age estimates, and that removing one single fossil change the results in the magnitude of tens of million years. The use of several fossil constraints increase the probability of approaching the true ages. Our results suggest a rapid diversi®cation during the late Early Cretaceous, with all the lineages of basal eudicots emerging during the latest part of the Early Cretaceous. The age of Ranunculales was estimated to 120 my, Proteales to 119 my, Sabiales to 118 my, Buxales to 117 my, and Trochodendrales to 116 my.
    [Show full text]
  • Phylogeny and Systematics of Crossosomatales As Inferred from Chloroplast Atpb, Matk, and Rbcl Sequences
    Korean J. Pl. Taxon. (2010) Vol. 40 No. 4, pp.208-217 Phylogeny and systematics of Crossosomatales as inferred from chloroplast atpB, matK, and rbcL sequences Sang-Hun Oh* L. H. Bailey Hortorium, Department of Plant Biology, 412 Mann Library, Cornell University, Ithaca 14853, U.S.A. (Received 26 November 2010 : Accepted 8 December 2010) ABSTRACT: Crossosomatales is a recently recognized order in the rosid II clade with about 64 species in eight morphologically distinct families that have been previously classified in as many as 15 other orders. Phylogenetic relationships among the families and genera within Crossosomatales were investigated using chloroplast atpB, matK, and rbcL sequences employing maximum parsimony, maximum likelihood, and Bayesian methods. The phylogenetic framework was used to examine the patterns of morphological evolution and synapomorphies for subclades within Crossosomatales. The combined data with representative species from all genera in the order strongly supported monophyly of Crossosomatales. Strong support was found for the families in the Southern Hemisphere, in which Aphloiaceae is sister to the clade of (Geissolomataceae, (Ixerbaceae + Strasburgeriaceae)). The sister relationship between the Southern Hemisphere clade and families distributed primarily in the Northern Hemisphere was also supported. As in the previous studies, following relationships were found within the North- ern Hemisphere clade: Staphyleaceae is sister to a clade of (Guamatelaceae, (Stachyuraceae + Crossosomataceae)). The pattern analysis
    [Show full text]
  • Stachyurus Praecox Japanese Early Spiketail Friends the Genus Stachyurus Is Native to Areas from the Himalayas Through China to Northern Indochina and Japan
    Plant in Focus, October 2018 Stachyurus praecox Japanese Early Spiketail Friends The genus Stachyurus is native to areas from the Himalayas through China to northern Indochina and Japan. Stachyurus is the only member of the Family Stachyuraceae. While the family is of now generally accepted, its placement among other families is Geelong Botanic Gardens still in dispute. The German explorer and physician, Philippe von Siebold, discovered Stachyurus praecox in Japan and this was described in collaboration with another German physician, Joseph Zuccarini, in their book, Flora Japonica, in 1836. This is very early for exploration of Japan as it was isolated politically and socially, except for a few Jesuit missionaries. Japan strictly controlled trade until 1868. However, plant collectors were keen to find exotic species in the 19th and 20th centuries, and today Stachyurus comprises about 8 species, half being native to China. This plant likes moist, humus-rich Stachyurus praecox catkin-like infloresences GBG. soil, neutral to acid. September 2018. Photo: JD Plant description This plant is upright, around 4 metres in height and spreading to a similar width. It is deciduous with shiny, dark brown, arching branches. The leaves appear after the flowers and are toothed and eliptic in shape. These colour in autumn. When in flower, it is the most spectacular. Flowers appear in very early spring. Small, 4- petalled very pale green bells hang in long inflorescences from along the branches. This is a dioecious plant with functionally separate male and female plants. The main pollinators are probably hover moths and early bees. Our plant has not been known to bear seed.
    [Show full text]
  • Floral Structure and Systematics in Four Orders of Rosids, Including a Broad Survey of floral Mucilage Cells
    Pl. Syst. Evol. 260: 199–221 (2006) DOI 10.1007/s00606-006-0443-8 Floral structure and systematics in four orders of rosids, including a broad survey of floral mucilage cells M. L. Matthews and P. K. Endress Institute of Systematic Botany, University of Zurich, Switzerland Received November 11, 2005; accepted February 5, 2006 Published online: July 20, 2006 Ó Springer-Verlag 2006 Abstract. Phylogenetic studies have greatly ened mucilaginous inner cell wall and a distinct, impacted upon the circumscription of taxa within remaining cytoplasm is surveyed in 88 families the rosid clade, resulting in novel relationships at and 321 genera (349 species) of basal angiosperms all systematic levels. In many cases the floral and eudicots. These cells were found to be most structure of these taxa has never been compared, common in rosids, particulary fabids (Malpighi- and in some families, even studies of their floral ales, Oxalidales, Fabales, Rosales, Fagales, Cuc- structure are lacking. Over the past five years we urbitales), but were also found in some malvids have compared floral structure in both new and (Malvales). They are notably absent or rare in novel orders of rosids. Four orders have been asterids (present in campanulids: Aquifoliales, investigated including Celastrales, Oxalidales, Stemonuraceae) and do not appear to occur in Cucurbitales and Crossosomatales, and in this other eudicot clades or in basal angiosperms. paper we attempt to summarize the salient results Within the flower they are primarily found in the from these studies. The clades best supported by abaxial epidermis of sepals. floral structure are: in Celastrales, the enlarged Celastraceae and the sister relationship between Celastraceae and Parnassiaceae; in Oxalidales, the Key words: androecium, Celastrales, Crossoso- sister relationship between Oxalidaceae and Con- matales, Cucurbitales, gynoecium, Oxalidales.
    [Show full text]
  • Angiosperm Phylogeny Inferred from Sequences of Four Mitochondrial Genes 1Yin-Long QIU∗ 1Libo LI 1Bin WANG 1,2Jia-Yu XUE 1Tory A
    Journal of Systematics and Evolution 48 (6): 391–425 (2010) doi: 10.1111/j.1759-6831.2010.00097.x Angiosperm phylogeny inferred from sequences of four mitochondrial genes 1Yin-Long QIU∗ 1Libo LI 1Bin WANG 1,2Jia-Yu XUE 1Tory A. HENDRY 1Rui-Qi LI 1Joseph W. BROWN 1Ya n g L I U 1Geordan T. HUDSON 3Zhi-Duan CHEN 1(Department of Ecology and Evolutionary Biology, University of Michigan, Ann Arbor, MI 48109, USA) 2(School of Life Sciences, Nanjing University, Nanjing 210093, China) 3(Institute of Botany, Chinese Academy of Sciences, Beijing 100093, China) Abstract An angiosperm phylogeny was reconstructed in a maximum likelihood analysis of sequences of four mitochondrial genes, atp1, matR, nad5, and rps3, from 380 species that represent 376 genera and 296 families of seed plants. It is largely congruent with the phylogeny of angiosperms reconstructed from chloroplast genes atpB, matK, and rbcL, and nuclear 18S rDNA. The basalmost lineage consists of Amborella and Nymphaeales (including Hydatellaceae). Austrobaileyales follow this clade and are sister to the mesangiosperms, which include Chloranthaceae, Ceratophyllum, magnoliids, monocots, and eudicots. With the exception of Chloranthaceae being sister to Ceratophyllum, relationships among these five lineages are not well supported. In eudicots, Ranunculales, Sabiales, Proteales, Trochodendrales, Buxales, Gunnerales, Saxifragales, Vitales, Berberidopsidales, and Dilleniales form a basal grade of lines that diverged before the diversification of rosids and asterids. Within rosids, the COM (Celastrales–Oxalidales–Malpighiales) clade is sister to malvids (or rosid II), instead of to the nitrogen-fixing clade as found in all previous large-scale molecular analyses of angiosperms. Santalales and Caryophyllales are members of an expanded asterid clade.
    [Show full text]
  • Rosid Radiation and the Rapid Rise of Angiosperm-Dominated Forests
    Rosid radiation and the rapid rise of angiosperm-dominated forests Hengchang Wanga,b, Michael J. Moorec, Pamela S. Soltisd, Charles D. Belle, Samuel F. Brockingtonb, Roolse Alexandreb, Charles C. Davisf, Maribeth Latvisb,f, Steven R. Manchesterd, and Douglas E. Soltisb,1 aWuhan Botanical Garden, The Chinese Academy of Science, Wuhan, Hubei 430074 China; bDepartment of Botany and dFlorida Museum of Natural History, University of Florida, Gainesville, FL 32611; cBiology Department, Oberlin College, Oberlin, OH 44074-1097; eDepartment of Biological Sciences, University of New Orleans, New Orleans, LA 70148; and fDepartment of Organismic and Evolutionary Biology, Harvard University, Cambridge, MA 02138 Communicated by Peter Crane, University of Chicago, Chicago, IL, January 4, 2009 (received for review April 1, 2008) The rosid clade (70,000 species) contains more than one-fourth of all nitrogen-fixing bacteria (nitrogen-fixing clade) and defense mech- angiosperm species and includes most lineages of extant temperate anisms such as glucosinolate production (Brassicales) and cyano- and tropical forest trees. Despite progress in elucidating relationships genic glycosides (2). Many important crops, including legumes within the angiosperms, rosids remain the largest poorly resolved (Fabaceae) and fruit crops (Rosaceae), are rosids. Furthermore, 4 major clade; deep relationships within the rosids are particularly of the 5 published complete angiosperm nuclear genome sequences enigmatic. Based on parsimony and maximum likelihood (ML) anal- are rosids (with 2 other rosids, Manihot and Ricinus, well under- yses of separate and combined 12-gene (10 plastid genes, 2 nuclear; way): Arabidopsis (Brassicaceae), Carica (Caricaceae), Populus >18,000 bp) and plastid inverted repeat (IR; 24 genes and intervening (Salicaceae), and Vitis (Vitaceae, sister to other rosids).
    [Show full text]
  • The Families and Genera of Vascular Plants
    THE FAMILIES AND GENERA OF VASCULAR PLANTS Edited by K. Kubitzki Volumes published in this series Volume I Pteridophytes and Gymnosperms Edited by K.U. Kramer and P.S. Green (1990) Date of publication: 28.9.1990 Volume II Flowering Plants. Dicotyledons. Magnoliid, Hamamelid and Caryophyllid Families Edited by K. Kubitzki, J.G. Rohwer, and V. Bittrich (1993) Date of publication: 28.7.1993 Volume III Flowering Plants. Monocotyledons: Lilianae (except Orchidaceae) Edited by K. Kubitzki (1998) Date of publication: 27.8.1998 Volume IV Flowering Plants. Monocotyledons: Alismatanae and Commelinanae (except Gramineae) Edited by K. Kubitzki (1998) Date of publication: 27.8.1998 Volume V Flowering Plants. Dicotyledons: Malvales, Capparales and Non-betalain Caryophyllales Edited by K. Kubitzki and C. Bayer (2003) Date of publication: 12.9.2002 Volume VI Flowering Plants. Dicotyledons: Celastrales, Oxalidales, Rosales, Cornales, Ericales Edited by K. Kubitzki (2004) Date of publication: 21.1.2004 Volume VII Flowering Plants. Dicotyledons: Lamiales (except Acanthaceae including Avicenniaceae) Edited by J.W. Kadereit (2004) Date of publication: 13.4.2004 Volume VIII Flowering Plants. Eudicots: Asterales Edited by J.W. Kadereit and C. Jeffrey (2007) Volume IX Flowering Plants. Eudicots: Berberidopsidales, Buxales, Crossosomatales, Fabales p.p., Geraniales, Gunnerales, Myrtales p.p., Proteales, Saxifragales, Vitales, Zygophyllales, Clusiaceae Alliance, Passifloraceae Alliance, Dilleniaceae, Huaceae, Picramniaceae, Sabiaceae Edited by K. Kubitzki (2007) The Families and Genera of Vascular Plants Edited by K. Kubitzki Flowering Plants · Eudicots IX Berberidopsidales, Buxales, Crossosomatales, Fabales p.p., Geraniales, Gunnerales, Myrtales p.p., Proteales, Saxifragales, Vitales, Zygophyllales, Clusiaceae Alliance, Passifloraceae Alliance, Dilleniaceae, Huaceae, Picramniaceae, Sabiaceae Volume Editor : K.
    [Show full text]
  • Rosid Radiation and the Rapid Rise of Angiosperm-Dominated Forests
    Rosid radiation and the rapid rise of angiosperm-dominated forests Hengchang Wanga,b, Michael J. Moorec, Pamela S. Soltisd, Charles D. Belle, Samuel F. Brockingtonb, Roolse Alexandreb, Charles C. Davisf, Maribeth Latvisb,f, Steven R. Manchesterd, and Douglas E. Soltisb,1 aWuhan Botanical Garden, The Chinese Academy of Science, Wuhan, Hubei 430074 China; bDepartment of Botany and dFlorida Museum of Natural History, University of Florida, Gainesville, FL 32611; cBiology Department, Oberlin College, Oberlin, OH 44074-1097; eDepartment of Biological Sciences, University of New Orleans, New Orleans, LA 70148; and fDepartment of Organismic and Evolutionary Biology, Harvard University, Cambridge, MA 02138 Communicated by Peter Crane, University of Chicago, Chicago, IL, January 4, 2009 (received for review April 1, 2008) The rosid clade (70,000 species) contains more than one-fourth of all nitrogen-fixing bacteria (nitrogen-fixing clade) and defense mech- angiosperm species and includes most lineages of extant temperate anisms such as glucosinolate production (Brassicales) and cyano- and tropical forest trees. Despite progress in elucidating relationships genic glycosides (2). Many important crops, including legumes within the angiosperms, rosids remain the largest poorly resolved (Fabaceae) and fruit crops (Rosaceae), are rosids. Furthermore, 4 major clade; deep relationships within the rosids are particularly of the 5 published complete angiosperm nuclear genome sequences enigmatic. Based on parsimony and maximum likelihood (ML) anal- are rosids (with 2 other rosids, Manihot and Ricinus, well under- yses of separate and combined 12-gene (10 plastid genes, 2 nuclear; way): Arabidopsis (Brassicaceae), Carica (Caricaceae), Populus >18,000 bp) and plastid inverted repeat (IR; 24 genes and intervening (Salicaceae), and Vitis (Vitaceae, sister to other rosids).
    [Show full text]
  • Phylogeny of Basal Eudicots: Insights from Non-Coding and Rapidly Evolving DNA Andreas Worberga, Dietmar Quandtb, Anna-Magdalena Barniskeb, Cornelia Lo¨Hnea, Khidir W
    View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk brought to you by CORE provided by Elsevier - Publisher Connector ARTICLE IN PRESS Organisms, Diversity & Evolution 7 (2007) 55–77 www.elsevier.de/ode Phylogeny of basal eudicots: Insights from non-coding and rapidly evolving DNA Andreas Worberga, Dietmar Quandtb, Anna-Magdalena Barniskeb, Cornelia Lo¨hnea, Khidir W. Hiluc, Thomas Borscha,Ã aNees-Institut fu¨r Biodiversita¨t der Pflanzen, Rheinische Friedrich-Wilhelms-Universita¨t Bonn, Meckenheimer Allee 170, 53115 Bonn, Germany bInstitut fu¨r Botanik, Technische Universita¨t Dresden, Zellescher Weg 20b, 01217 Dresden, Germany cDepartment of Biological Sciences, Virginia Tech, Blacksburg, VA 24061, USA Received 13 June 2006; accepted 10 August 2006 Dedicated to Wilhelm Barthlott on the occasion of his 60th birthday Abstract Sequence data of the trnL group I intron, the petD group II intron, the trnL-F and petB-D spacers, and the rapidly evolving matK gene were analysed from all families of the basal eudicot grade and from representatives of 19 core eudicot orders. The dataset comprised 5654 positions of aligned sequence plus a matrix of 1087 binary indel characters. Mutational hotspots correspond in number and extension to hotspots already known from basal angiosperms and, with respect to secondary structure, are generally located in terminal parts of stem-loop regions. Parsimony, Bayesian, and likelihood analyses depict Ranunculales as sister to all remaining eudicots with maximum support. The branching order in the basal eudicot grade is further resolved as Sabiales, Proteales, Trochodendrales, and Buxales. Nearly all of the backbone nodes gain high confidence, except for the node showing Proteales diverging before Trochodendrales, which is only moderately supported (83% JK).
    [Show full text]