Van Stevin Tot Lorentz
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Van Stevin tot Lorentz Portretten van achttien Nederlandse natuurwetenschappers onder redactie van A.J. Kox bron A.J. Kox (red.), Van Stevin tot Lorentz. Portretten van achttien Nederlandse natuurwetenschappers. Bert Bakker, Amsterdam 1990 (2e herziene uitgave). Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kox_001vans01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / A.J. Kox 7 Ten geleide Aan de hand van achttien portretten van Nederlandse wetenschapsmensen wordt in deze bundel een beeld gegeven van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen in Nederland tussen 1600 en 1900.1 Het begin van deze periode valt samen met de opkomst van de mechanistische natuurwetenschap, waarin wiskunde en mechanica een centrale rol spelen en waarin het experiment een steeds belangrijker plaats inneemt. Onder invloed van het werk van Copernicus, Kepler en Galilei raakten de denkbeelden van Aristoteles, die de wetenschap lange tijd hadden beheerst, meer en meer op de achtergrond. De natuur werd niet langer opgevat als een organisch samenhangend geheel, maar als een, weliswaar ingewikkelde, mechanische constructie. Met behulp van de wiskunde probeerde men de wetten op te stellen waarmee de natuur kon worden beschreven. Daarbij werden ook ervaringsgegevens gebruikt, zij het aanvankelijk niet door iedereen in dezelfde mate. Ook kregen de wetenschapsmensen meer waardering voor de kennis van de mensen van de praktijk, de werktuigbouwers en andere handwerkslieden. De toegenomen belangstelling voor praktische kennis komt duidelijk tot uiting in het werk van Stevin, die kan worden beschouwd als een van de eerste Nederlandse vertegenwoordigers van de mechanistische natuurwetenschap. Stevin was zowel wetenschapsman als ingenieur en slaagde erin de door hem verworven kennis nuttig te gebruiken bij het construeren van mechanische werktuigen. Ook bij Van Leeuwenhoek speelde de praktijk een grote rol: hij maakte zijn eigen microscopen, die waren voorzien van zelfgeslepen lenzen, en droeg door zijn waarnemingen in belangrijke mate bij tot de kennis van de levende natuur. Het werk van Beeckman is meer filosofisch van aard. Als een van de eersten ontwikkelde hij - zij het op fragmentarische wijze - een mechanistisch wereldbeeld. Een meer uitgewerkte versie van dit wereldbeeld vinden we bij Huygens, die, in tegenstelling tot Beeckman, in de wetenschappelijke wereld van de zeventiende eeuw een vooraanstaande positie innam. Het werk van Huygens heeft een sterk wiskundige inslag, maar daarnaast had hij veel aandacht voor de praktijk - hij sleep zelf lenzen - en voor het experiment. In zijn opvattingen over het belang van ervaringskennis bij het wetenschappelijk onderzoek nam Huygens een tussenpositie in tussen twee belangrijke stromingen: het rationalisme en het empirisme. Het rationalisme, waarvan Descartes de belangrijkste vertegenwoordiger was, leerde dat de rede de enig betrouwbare kennisbron was. De empiristen, die zich vooral op het Van Stevin tot Lorentz 8 werk van Francis Bacon baseerden, waren daarentegen van mening dat wetenschapsmensen zich in de eerste plaats met het verzamelen van zoveel mogelijk ervaringskennis moesten bezighouden. In Nederland is de invloed van dit empirisme duidelijk aanwezig in het werk van Swammerdam, die zich vooral op de studie van de levende natuur toelegde en op dit gebied een grote hoeveelheid empirische kennis verzamelde. Mede onder invloed van de denkbeelden van Newton kreeg de natuurwetenschap aan het einde van de zeventiende eeuw definitief een empirisch karakter. Newton was van mening dat men op grond van empirische gegevens langs inductieve weg een in de taal van de wiskunde gestelde wetenschap moest opbouwen. Dit newtonianisme heeft de Nederlandse wetenschap van de achttiende eeuw sterk beïnvloed. In het algemeen kan worden gezegd dat in Nederland het wetenschappelijk niveau in de achttiende eeuw lager was dan in de zeventiende eeuw. Er was veel aandacht voor alle takken van wetenschap, maar originele bijdragen bleven uit. De invloed van Newton komt dan ook vooral tot uiting in de manier waarop de natuurwetenschappen werden onderwezen. Een van de eerste aanhangers van het newtonianisme was de geneeskundige Boerhaave, die door zijn colleges aan de Leidse universiteit wereldberoemd werd. Op het gebied van de natuurkunde werden de opvattingen van Newton uitgedragen door de hoogleraren 's Gravesande en Van Musschenbroek, zowel in hun colleges als in enkele leerboeken, die ook buiten Nederland grote invloed hadden. Ook de natuurkundige Van Swinden, die een belangrijke rol speelde bij de invoering van het metrieke stelsel in Nederland, baseerde zich op het werk van Newton. In de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting, bestond er van de zijde van het publiek een grote belangstelling voor de wetenschap. Deze belangstelling leidde tot de oprichting van een groot aantal gezelschappen en genootschappen die het beoefenen en populariseren van de natuurwetenschappen tot doel hadden. Door zijn leidende rol in een aantal van deze gezelschappen en door zijn activiteiten als popularisator was de zeer veelzijdige Van Marum een typisch achttiende-eeuws geleerde. Op wetenschappelijk gebied maakte Van Marum naam als scheikundige. In de negentiende eeuw beleefde de Nederlandse wetenschap weer een periode van grote bloei. Op bijna alle gebieden werden door Nederlanders belangrijke bijdragen geleverd. Kenmerkend voor deze eeuw is een toenemende specialisatie: door de groei van de wetenschappelijke kennis werd men gedwongen zich in de keuze van zijn werkterrein te beperken. Alle in deze bundel optredende wetenschapsmensen uit de negentiende eeuw waren op een specifiek vakgebied werkzaam: Buys Ballot was natuurkundige en deed belangrijk werk op het gebied van de meteorologie, Donders werd wereldberoemd als fysioloog, De Vries was bioloog en werkte vooral op het Van Stevin tot Lorentz 9 gebied van de plantenfysiologie en de erfelijkheidsleer, Kapteyn kreeg grote bekendheid als astronoom, Van 't Hoff verwierf veel aanzien door zijn werk op het grensgebied tussen natuurkunde en scheikunde en Van der Waals, Kamerlingh Onnes en Lorentz bezorgden Nederland een vooraanstaande positie op het gebied van de natuurkunde. Het laatste portret van deze bundel is gewijd aan Lorentz, de laatste grote vertegenwoordiger van de klassieke, uit de mechanistische wetenschap van de zeventiende eeuw ontstane natuurwetenschap. Het tijdperk van deze klassieke wetenschap eindigde in de eerste decennia van de twintigste eeuw, toen de natuurwetenschap door de ontwikkeling van de relativiteitstheorie en de quantummechanica totaal van gedaante veranderde. Zo sloot Lorentz een periode in de ontwikkeling van de natuurwetenschap af die bij Stevin was begonnen. A.J. Kox Eindnoten: 1 Ongeveer dezelfde periode wordt behandeld in K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin: Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland, 1589-1940. Meppel/Amsterdam, 1985. Van Berkel geeft een boeiend en gedetailleerd overzicht van de ontwikkeling van de natuurwetenschap in Nederland, waarbij ook de maatschappelijke en institutionele context aan de orde komen. Van Stevin tot Lorentz 10 1 Simon Stevin 1548-1620 A.J. Kox Over het leven van Stevin is maar weinig met zekerheid bekend. Dat geldt vooral voor de eerste dertig jaar van zijn leven. Zeker is, dat hij in Brugge is geboren. Dat feit wordt vermeld op de titelpagina van veel van zijn werken. Van de geboortedatum kennen we alleen het jaar, zij het ook dat niet met absolute zekerheid: 1548. Stevin was een buitenechtelijk kind. Zijn moeder heette Cathelijne van der Poort, zijn vader Antheunis Stevin. Deze gegevens komen voor in een akte uit 1577, waarin Stevin meerderjarig wordt verklaard. Uit dezelfde akte blijkt, dat Stevin in dat jaar tot klerk werd benoemd op het belastingkantoor van het Vrije van Brugge.1 Uit een passage in een van Stevins werken kan worden opgemaakt dat hij eerder een soortgelijke betrekking in Antwerpen had. Meer dan dit weten we niet over de eerste periode van zijn leven. Men heeft wel gemeend dat Stevin vóór 1577 langdurig door Europa heeft gereisd, maar daarvoor bestaat geen enkel bewijs. Dat hij veel gereisd heeft staat vast - uit zijn werken blijkt dat hij Polen, Noorwegen en Pruisen heeft bezocht - maar wanneer die reizen hebben plaatsgevonden is niet bekend. In 1581 vestigde Stevin zich in Leiden, zoals blijkt uit het bevolkingsregister van die gemeente. Twee jaar later liet hij zich daar aan de universiteit inschrijven onder de naam Simon Stevinius Brugensis. In de jaren na 1581 verschenen kort na elkaar een aantal publikaties, gewijd aan zeer uiteenlopende onderwerpen. De eerste was Tafelen van interest (1582). In dit werk behandelt Stevin de theorie van de renteberekening. Bo- Van Stevin tot Lorentz 11 vendien bevat het een serie rentetafels, wat tamelijk belangrijk was. Vóór het verschijnen van Tafelen van interest bestonden er wel rentetafels, maar deze werden door de eigenaars (meestal bankiers) geheim gehouden. In 1583 verscheen Problemata geometrica, waarin niet alleen een groot aantal meetkundige problemen wordt behandeld, maar ook de werking wordt uiteengezet van allerlei meetinstrumenten, vooral voor de landmeetkunde. Twee jaar later kwamen drie werken uit: Dialectike ofte Bewysconst, De thiende en l'Arithmétique. Dialectike is het eerste leerboek over logica in de Nederlandse taal. In De thiende wordt een nieuwe schrijfwijze voor decimale breuken ingevoerd. l'Arithmétique is gewijd aan de algebra. Uit 1586 dateren drie zeer belangrijke werken, die in één band werden uitgegeven: De beghinselen der weeghconst,