Adriaan de Lelie (1755-1820) strateeg, netwerker en vernieuwer

Josephina de Fouw Universiteit van E-mailadres: [email protected] Master Museumconservator Studentnummer: 5612195

Begeleider: dr. Rachel Esner Tweede lezer: dr. Jenny Reynaerts

31 januari 2014

Afbeeldingen omslag linksboven: De Lelie. De druivenverkoopster. 1795-96. olieverf op doek. 103,3 x 83,2 cm. detail met zelfportret. rechtsboven: detail van cat.nr. 46 met zelfportret. linksonder: detail van cat.nr. 54 met zelfportret. rechtsonder: detail van cat.nr. 37 met zelfportret. Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Strategische keuzes en gelukkige omstandigheden: de loopbaan van De Lelie 9 1.1 Een kaardenmakerszoon wil kunstenaar worden 9 1.2 Oefening baart kunst: leertijd in Antwerpen en Düsseldorf 11 1.3 Een nieuwe start, een eigen gezin 18 1.4 Felix Meritis: groeien in genootschapssfeer 19 1.5 De top bereikt: lid van het Koninklijk Instituut 24 Conclusie 29 Casus 1: Familieportret Bonebakker met Bennewitz 31 2. Het belang van netwerken: De Lelies opdrachtgevers 35 2.1 Netwerken 35 2.1.1 Dichtbij huis: de familie en de kerk 36 2.1.2 Felix Meritis en de gemeenschap van genootschappen 40 2.1.3 Patronage in de provincie 48 2.1.4 Opdrachtgevers overzee 53 2.2 Een analyse van de opdrachtgevers 55 2.2.1 Spreiding 55 2.2.2 Woonplaatsen 57 2.2.3 Beroepsklassen 58 2.2.4 Religieuze achtergrond 60 2.2.5 Politieke achtergrond 61 Conclusie 64 Casus 2: Huichelbos van Liender in een Engelse ijzersmelterij 67 3. Wedijver om de gunst van de opdrachtgever: De Lelies concurrenten 73 3.1 Naar Amsterdam! Portrettisten op zoek naar werk 73 3.2 Traditie en vernieuwing 85 3.3 Een eigen stijl 99 3.4 Ieder z’n niche 107 3.5 ‘Die vereenigden fchier alles, wat men van den Kunftenaar kan verlangen’: 113 De Lelies portretten door de ogen van critici Conclusie 116 Conclusie 117 Catalogus 127 Bibliografie 179

1

Bijlagen 187 I. Fragment-genealogie De Lelie 189 II. Opdrachtgevers 191 III. Data grafieken 215 IV. Izaäk Schmidt over De Lelie, 1813 (transcriptie) 219

2

Inleiding

Op 30 november 1820 overleed de schilder Adriaan de Lelie (1755-1820) in de leeftijd van 65 jaar. Dezelfde dag nog verscheen in de Amsterdamsche Courant een overlijdensbericht, dat werd overgenomen door de Nederlandse Staatscourant. ‘Zijne kunstverdiensten en beminnelijke hoedanigheden, maken dit verlies zeer treffend voor deze stad en de zijnen’, verkondigde de krant.1 De kunstliefhebber Jacob de Vos Willemsz. (1774-1844) schreef een necrologie over De Lelie, waarin hij de ‘fixe manier en treffende gelijkenis’ van diens portretten prees en de ‘gemakkelijke behandeling en natuurlijke voorstelling’ van de genrestukken, die bezoekers van tentoonstellingen zoveel genoegen hadden verschaft. Vele jonge kunstenaars dankten hun vorming aan De Lelie. ‘Verschoond van verftand en van opregten inborst’ was de schilder bovendien prettig in omgang. Het was ‘met regt’ dat zijn dood werd betreurd.2

Uit deze berichten blijkt dat De Lelies ster bij zijn overlijden hoog stond. Bestemd om kunstenaar te worden was hij geenszins. Geboren en getogen in Tilburg was voor hem uitgestippeld dat hij als kaardenmaker in de voetsporen van zijn vader zou treden. Het liep anders. Na een opleiding aan de kunstacademie van Antwerpen en een studietijd in Düsseldorf vestigde De Lelie zich in Amsterdam, waar hij al snel zijn eerste successen boekte. Hij maakte naam als portret- en genreschilder, kreeg opdrachten voor enkele historiestukken en werkte mee aan decoratieprogramma’s van interieurs. Bij het departement tekenkunde van het genootschap Felix Meritis werd hij verscheidene malen gekozen tot commissielid en in 1808 viel hem de eervolle benoeming tot lid van de Vierde Klasse van het door Lodewijk (1778-1846) opgerichte Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten ten deel. Kortom, De Lelie was een gezochte en gerespecteerde schilder. Deze scriptie richt zich op de vraag hoe De Lelie zo succesvol is geworden.

Mijn interesse in De Lelie is ontstaan tijdens het jaar dat ik in het kader van de master Museumconservator als conservator-in-opleiding in het werkte voor dr. Jenny Reynaerts, conservator schilderijen 18de en 19de eeuw. In dat jaar heb ik onderzoek gedaan naar twee schilderijen van De Lelie, die ter verkoop werden aangeboden aan het Rijksmuseum. Een

1 Nederlandsche Staatscourant 4-12-1820, p. 3. 2 De Vos 1822, pp. 39-40. 3

van deze werken, De Lelies portret van de familie van Adrianus Bonebakker (1767-1842) met Dirk Lodewijk Bennewitz (1764-1826), is uiteindelijk verworven. Tijdens het onderzoek raakte ik onder de indruk van de omvang en diversiteit van De Lelies oeuvre. Op de vraag hoe de schilder erin was geslaagd zo veel opdrachten te krijgen, bood de literatuur geen antwoord. Daarom besloot ik mijn afstuderen aan te wenden om deze vraag zelf te beantwoorden.

De literatuur over De Lelie is beperkt. Aan verschillende tijdgenoten, onder wie Wybrand Hendriks (1744-1821) en Egbert van Drielst (1745-1818), zijn tentoonstellingen gewijd, waarvan de catalogi belangrijke naslagwerken vormen. Charles Howard Hodges (1764-1837) kan zelfs bogen op een oeuvrecatalogus, samengesteld door A.C.A.W. van der Feltz in 1982. Hierbij vergeleken ligt het onderzoek naar De Lelie ver achter. De belangrijkste publicatie over De Lelie is nog altijd het artikel van Jan Knoef (1896- 1948), dat in 1940 verscheen in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift en acht jaar later als hoofdstuk werd opgenomen in Tusschen Rococo & Romantiek. Eerder al had hij in het Jaarboek Amstelodamum een artikel gepubliceerd over De Lelies genootschapsportretten van Felix Meritis.3 Het onderzoek dat Knoef verrichte naar de Nederlandse teken- en schilderkunst van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw was baanbrekend. Over De Lelie verzamelde hij niet alleen tal van biografische gegevens, hij bestudeerde tevens zijn ontwikkeling als kunstenaar en inventariseerde alle op dat moment bekende werken. Knoef werkte intensief samen met Adolph Staring (1890-1980), die in 1956 een studie uitbracht over Nederlandse groepsportretten uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw onder de titel De Hollanders thuis. Gezelschapsstukken uit drie eeuwen. Vier van de 65 hierin beschreven gezelschapstukken zijn van de hand van De Lelie.4 In de jaren 1960 verwierf het Rijksmuseum De Lelies portretten van Jansz. (1744-1799) en Josephus Augustinus Brentano (1753-1821). De Lelie portretteerde beide verzamelaars in de schilderijenzaal van hun woning, te midden van hun collectie en omringd door bezoekers. De schilderijen zijn het onderwerp van twee uitgebreide studies door C.J. de Bruyn Kops en R.W.A. Bionda, uitgebracht in het Bulletin van het Rijksmuseum in respectievelijk 1965

3 Knoef 1938, 1940 en 1948. 4 Staring 1956, pp. 176-184. 4

en 1986.5 Meer dan naar De Lelie verrichtten de auteurs onderzoek naar de personen Gildemeester en Brentano en hun verzamelingen. De Bruyn Kops identificeerde een groot deel van de personen en schilderijen afgebeeld in Gildemeesters schilderijenzaal en Bionda bereikte hetzelfde ten aanzien van De Lelies portret van Brentano. Bionda maakte daarnaast een reconstructie van het decoratieprogramma van Brentano’s schilderijenzaal. Hoewel De Lelie in de studies van ondergeschikt belang is, verrijken de artikelen het inzicht op de relatie tussen de schilder en twee vooraanstaande Amsterdamse verzamelaars. De eerdergenoemde Van der Feltz publiceerde in 1987 een artikel over De Lelie in Antiek. Hij baseerde zich grotendeels op Knoef, maar voegde enkele nieuwe biografische gegevens toe. In hetzelfde tijdschrift publiceerde hij twee jaar later een kort artikel over De Lelies pendantportretten van Wouter Hendrik van Nellesteijn en Charlotte Freiin von König. 6 In dat jaar verscheen ook een artikel in Kunstschrift van Gerd-Helge Vogel over De Lelies genrestukken.7 Vogel plaatst de genrestukken in de context van de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen in de Republiek in de tweede helft van de achttiende eeuw. In deze turbulente tijd boden De Lelies taferelen van huiselijk geluk de burgerij een middel om te ontsnappen aan de realiteit van de dag. De sociale idylle, zoals uitgedrukt in de genrestukken, dienden volgens Vogel bovendien de verworven machtspositie van de burgerij te helpen behouden. In 2005 schreef VU-student Karel Ackema zijn doctoraalscriptie over De Lelie. De scriptie is vooral inventariserend en biedt mede door het ontbreken van een duidelijke vraagstelling weinig nieuwe inzichten. Als naslagwerk heeft de scriptie wel grote waarde, want Ackema heeft alle gegevens over De Lelies leven en werk overzichtelijk bijeengebracht. In het Jaarboek Amstelodamum verscheen in 2009 een artikel van Tom van der Molen over De Lelies Felix Meritis-groepsportretten.8 Door de ontstaansgeschiedenis van de schilderijen te reconstrueren, toonde Van der Molen aan dat de groepsportretten in het verleden onterecht als een samenhangende serie zijn beschouwd. Hij concludeert dat de verschillen tussen de portretten voortkomen uit de uiteenlopende ideeën en functies die De Lelie en de opdrachtgevers bij ieder schilderij voor ogen hadden.

5 De Bruyn Kops 1965 en Biona 1986. 6 Van der Feltz 1987en 1989. 7 Vogel 1989 en Ackema 2005, p. 29. 8 Van der Molen 2009. 5

Tot nu toe zijn alleen afzonderlijke publicaties over De Lelie genoemd. Daarnaast zijn collectie- en tentoonstellingscatalogi een belangrijke bron van informatie. De meeste schilderijen in museaal bezit bevinden zich in het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum. Tentoonstellingen waarop schilderijen van De Lelie waren te zien, zijn: Op zoek naar de Gouden Eeuw, Nederlandse schilderkunst 1800-1850 ( Museum, 1986), Edele eenvoud, neoclassicisme in Nederland 1765-1800 (Frans Hals Museum/ Teylers Museum, 1989) Kopstukken, Amsterdammers geportretteerd 1600-1800 (Amsterdams Historisch Museum, 2002) en Portret in portret in de Nederlandse kunst 1550-2012 (Dordrechts Museum, 2012).

Uit dit overzicht blijkt dat na Knoef, die het oeuvre van De Lelie in zijn geheel bestudeerde, vooral onderzoek is verricht op objectniveau, waarbij één of enkele schilderijen steeds het uitgangspunt vormden van een casestudie. Wat betreft de portretten is de aandacht bovendien hoofdzakelijk uitgegaan naar de geportretteerde personen, zodat aspecten als stijl en compositie onderbelicht zijn. Hoewel in deze scriptie De Lelies schilderijen in samenhang worden bestudeerd, is het geen oeuvrecatalogus. Ten eerste omdat ik mij beperk tot de portretten, die de kern van De Lelies oeuvre vormen. Weliswaar heeft dit tot gevolg dat de genrestukken buiten beschouwing blijven, maar daar staat tegenover dat het onderzoek aan focus wint en diepgaandere analyses mogelijk zijn. Ten tweede omdat, zoals al aangegeven, in het onderzoek de vraag naar het succes van De Lelie leidend is. Zowel De Lelies kwaliteiten als kunstenaar én als zakenman en ondernemer worden verkend. In bredere zin biedt deze benadering inzicht op de voorwaarden waaraan een kunstenaar moest voldoen om succesvol te worden in de onstuimige periode 1780-1820, waarin de regeervormen van het land elkaar in hoog tempo opvolgden en de samenleving ingrijpend veranderde.

Het onderzoek is opgesplitst in drie onderdelen, waarvan de resultaten in evenveel hoofdstukken worden gepresenteerd. De indeling is gemaakt op basis van de verschillende factoren die bijdroegen aan het succes van De Lelie. Het eerste hoofdstuk behandelt chronologisch de loopbaan van De Lelie, waarbij de nadruk ligt op strategische keuzes van de schilder zelf enerzijds en keerpunten door toevallige ontmoetingen en gebeurtenissen anderzijds. Twee casussen werpen licht op De Lelies werkzaamheden in het departement tekenkunde van Felix Meritis en zijn rol in de Vierde Klasse

6

van het Koninklijk Instituut. De bewaard gebleven archieven van beide instellingen maken het mogelijk om hiervan een nauwkeurig beeld te vormen. In hoofdstuk twee staan de opdrachtgevers van De Lelie centraal. Om de modus operandi van de schilder te reconstrueren, worden de netwerken die hij aanboorde en opbouwde om opdrachten te werven in kaart gebracht. Een analyse van de achtergrond van de opdrachtgevers maakt duidelijk tot welke milieus De Lelie wist door te dringen én welke deuren voor hem gesloten bleven. Voor het netwerkonderzoek vormde de database van het onderzoeksproject Economic and Artistic Competition in the Amsterdam Art Market, c. 1630-1690 (ECARTICO), geleid door Eric Jan Sluijter en Marten Jan Bok, een inspiratiebron. Deze database modelleert de netwerken tussen kunstenaars, hun verwanten en hun koperspubliek.9 Het inter- genootschappelijke netwerk waarvan De Lelie gebruik maakte, heb ik op vergelijkbare wijze zichtbaar gemaakt. Voor de analyse van de opdrachtgevers heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de website Biografisch Portaal, die toegang biedt tot informatie (levensbeschrijvingen, portretten en verwijzingen naar literatuur en archivalia) over meer dan 70.000 personen uit de Nederlandse geschiedenis.10 Een andere veelvuldig geraadpleegde website is WieWasWie, een online platform met persoonsinformatie uit de archieven van erfgoedinstellingen uit heel Nederland.11 Hoe De Lelie zich onderscheidde van andere portrettisten, vormt het onderwerp van hoofdstuk drie. Op basis van portretgenres (bijvoorbeeld het familieportret), schilderstijl, opdrachtgevers en receptie wordt een vergelijking gemaakt met enkele tijdgenoten. Hierbij heb ik mij beperkt tot die schilders die als De Lelies meest directe concurrenten beschouwd kunnen worden, namelijk de in Amsterdam werkzame schilders en de in Haarlem woonachtige Wybrand Hendriks (1744-1831). Een belemmering bij dit onderzoek was het gebrek aan literatuur over sommige tijdgenoten. Dit probleem is zo veel mogelijk ondervangen door het gebruik van contemporaine bronnen (biografieën en tentoonstellingscatalogi) en de beschikbare informatie in de databases van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. De hoofdstukken worden afgewisseld door casussen, die een opmaat vormen naar het volgende hoofdstuk. In casus één staat De Lelies portret van de familie van Adrianus Bonebakker met diens compagnon Dirk Lodewijk Bennewitz centraal. Casus twee behandelt het portret van

9 Voor de database en informatie over het ECARTICO, zie: http://burckhardt.ic.uva.nl/ecartico/database.html. 10 Het Biografisch Portaal is een initiatief van de Stichting Biografisch Portaal van Nederland: een samenwerkingsverband van de belangrijkste cultuurwetenschappelijke instellingen van Nederland. Voor meer informatie, zie: http://www.biografischportaal.nl/about. 11 Voor meer informatie over WieWasWie, zie http://wiewaswieblog.nl/over/. 7

Jan Daniël Huichelbos van Liender (1732-1809). In de eerste casus is de vraag hoe de portretopdracht zijn beslag heeft gekregen leidend, in de tweede casus ligt de nadruk op de uitvoering en het resultaat. Tot besluit worden de uitkomsten van het onderzoek in het licht gehouden van de handelingstheorie van de Franse socioloog en filosoof Pierre Bourdieu (1930-2002). Het uitgangspunt van Bourdieu’s theorie is dat een individu en diens omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden in een voortdurende dynamiek. Bourdieu’s model biedt de mogelijkheid om het gedrag van individuen in hun onderlinge relaties te analyseren. Vanuit dit theoretische denkkader kan het succes van De Lelie op verhelderende wijze verklaard worden. In het kader van dit onderzoek zijn Bourdieu’s Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste (1984) en The Field of Cultural Production: Essays on Art and Literature (1993) het meest relevant. Van deze sleutelpublicaties zijn respectievelijk de hoofdstukken The Aristocracy of Culture en The Field of Cultural Production, or: The Economic World Reversed bestudeerd. Om Bourdieu’s sleutelbegrippen beknopt samen te vatten, is gebruik gemaakt van secundaire literatuur, te weten Art Rules: Pierre Bourdieu and the Visual Arts (2007) door Michael Grenfell en Cheryl Hardy, en Richards Jenkins’ introductie op Bourdieu (2002) in de serie Key Sociologists van de wetenschappelijke uitgeverij Routledge.

Ten slotte nog een opmerking over de gehanteerde voorwaarden bij het al dan niet opnemen van portretten in het onderzoek. Het is een gelukkige omstandigheid dat De Lelie zijn portretten vaak signeerde. De gesigneerde portretten zijn zonder uitzondering in de studie gebruikt. Er zijn echter ook ongesigneerde portretten die op grond van stilistische kenmerken aan De Lelie zijn toegeschreven. De toegeschreven portretten in museale collecties zijn alle in het onderzoek opgenomen. Hierbij heb ik enerzijds vertrouwd op de expertise van de betreffende musea en anderzijds de toeschrijving steeds zelf beoordeeld op basis van hoge resolutie opnames en bezichtiging van de portretten in de musea en depots. Van de portretten in particulier bezit zijn alleen die portretten bestudeerd die door een specialist aan De Lelie zijn toegeschreven. Dit betekent dat mogelijk enkele originele portretten in deze studie ontbreken, maar juist het streven naar zekerheid rechtvaardigt mijns inziens dit voorbehoud. Het toetsen van de toeschrijving van deze portretten was bovendien moeilijk, omdat de verblijfplaats vaak niet bekend is en alleen zwart-witfoto’s ter beschikking zijn.

8

1. Strategische keuzes en gelukkige omstandigheden: de loopbaan van De Lelie

Het succes van een kunstenaar wordt door een samenspel van factoren bepaald. Talent is belangrijk, maar talent alleen is niet voldoende. Een kunstenaar dient evenzeer over connecties en de zogenaamde kruiwagens te beschikken. En soms is het een kwestie van op de juiste tijd op de juiste plaats zijn. In dit hoofdstuk wordt de levensloop van De Lelie in ogenschouw genomen. Hierbij ligt de nadruk op de keerpunten in zijn loopbaan: ontmoetingen, benoemingen en gebeurtenissen met ingrijpende gevolgen. Eerst komen De Lelies jeugd en opleiding aan de orde, waarna wordt ingegaan op zijn vestiging in Amsterdam. Vervolgens wordt stilgestaan bij zijn rol in het genootschap Felix Meritis en het Koninklijk Instituut voor Wetenschappen en Schone Kunsten. Het zal blijken dat De Lelies carrière een aaneenschakeling is van strategische keuzes en gelukkige omstandigheden.

1.1 Een kaardenmakerszoon wil kunstenaar worden

Adriaan de Lelie werd op 19 mei 1755 in Tilburg geboren als zoon van Arnoldus de Lelie (1714- 1766) en Helena Hoecken (1724-1804). Hij was de negende van de elf kinderen die het echtpaar kreeg. De meeste van hen was geen lang leven beschoren; naast Adriaan bereikten alleen zijn broers Joannes (1744-1829) en Laurentius (1757-1831) en zijn zus Helena Maria (1759-1825) de volwassen leeftijd. Het gezin woonde in een huis in de Noordhoek.12 In 1766 telde Tilburg 7800 inwoners en dertig jaar later waren dit er 8500. Binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden was Tilburg op Den Haag na het grootste dorp. Een dorp, want pas in 1809 kreeg Tilburg stadsrechten. Vrijwel alle inwoners, ook de De Lelies, waren katholiek; nog geen drie procent beleed een ander geloof. Hoewel qua bevolkingsomvang vergelijkbaar, miste Tilburg de allure van de hofstad. De centrumwijken maakten weliswaar een stedelijke indruk, maar in 1790 was nog ruim zestig procent van de heerlijkheid Tilburg onontgonnen heide en moeras. De belangrijkste bron van inkomsten was de textielnijverheid.

12 Voor een fragment-genealogie van de familie De Lelie, zie bijlage 1. Voor de naam van de straat waar de familie woonde, zie: Regionaal Archief Tilburg en Stadsarchief Tilburg. ‘1755 Adriaan de Lelie geboren’, Tilburgse Tijdmachine. www.tijdmachinetilburg.nl. geraadpleegd oktober 2013. 9

Meer dan de helft van de bevolking was rond 1800 in deze sector werkzaam. Dit geldt ook voor Arnoldus de Lelie, die kaardenmaker van beroep was.13 Enkele dagen voor zijn overlijden in 1766 liet Arnoldus met zijn vrouw een testament opmaken, waarin zij ten aanzien van hun kinderen bepaalden om deze ‘ter schoolen te laten gaan omme te leeren leesen en schrijven alsmede aan ieders een ambagt ofte handtwerck te laten leeren.’14 Dat zijn laatste wil werd geëerbiedigd, blijkt uit de loopbaan van zijn zonen. Laurentius trad als kaardenmaker in de voetsporen van zijn vader en Joannes werd boterwaagmeester.15 De broers schreven samen een kroniek, waarin zij chronologisch de gebeurtenissen in Tilburg vanaf 1744 tot 1830 beschreven.16 Behalve van sterfgevallen, diefstallen en branden geeft de kroniek een beeld van de politieke ontwikkelingen in Brabant. Zo wordt stilgestaan bij de inval van het Franse leger (1794), het planten van de vrijheidsboom (1794) en het bezoek van Lodewijk Napoleon (1778-1846) in 1809. Helaas hebben de schrijvers de gebeurtenissen in neutrale bewoordingen opgetekend en zich onthouden van het innemen van een standpunt, waardoor het niet mogelijk is om politieke overtuigingen van de De Lelies uit de kroniek af te leiden. Evenmin geeft het geschrift inzicht in het gezinsleven. Volgens de kunstenaarsbiografen Roelof van Eijnden (1747-1819) en Adriaan van der Willigen (1766-1841) was Adriaan de Lelie voorbestemd om kaardenmaker te worden en met zijn broers de zaak van hun vader voort te zetten. De jonge De Lelie legde echter meer interesse aan de dag voor tekenen en schilderen dan voor het maken van kaarden. Hij zou zichzelf, bij gebrek aan een plaatselijke tekenschool, de eerste beginselen hebben eigen gemaakt. Belangrijker dan deze zelfscholing was echter de omgang met een andere Tilburgse schilder: Cornelis van Spaendonck (1756-1839).17 Cornelis van Spaendonck had zich net als zijn oudere broer Gerard (1746-1822) toegelegd op het schilderen van bloemen. Jan Anthony van Spaendonck, de vader van de broers, had aanvankelijk een carrière als ambtenaar voor Gerard in gedachten gehad. Maar nadat hij eerst zijn

13 Gorisse 2001, pp. 193, 212-213 en Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl. 3, p. 68. Iemand die kaarden maakt, die worden gebruikt voor het uit elkaar kammen van wol. 14 Gecit. uit Van der Feltz 1987, p. 261. 15 De beroepen zijn vermeld op de papieren persoonskaarten in het Regionaal Archief Tilburg. Mijn dank gaat uit naar mw. Ans Holman, coördinator van de vrijwilligers in het archief, voor het toezenden van de scans van de kaarten. 16 In 1897 heeft W. Bezemer de kroniek in afleveringen gepubliceerd in Taxandria (Taxandria, IV (1897), pp. 17-21, 41-46, 103-107 en 164-169). Voor achtergrondinformatie over de kroniek, zie Peeters 1992. 17 Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl.3, pp. 67-68. 10

functie als rentmeester verloor en later zijn ambt als burgemeester moest neerleggen, besefte hij dat de ambtenarij net zo min zekerheid bood als het kunstenaarsbestaan. In 1764 vertrok Gerard naar Antwerpen, waar hij in de leer ging bij de decoratie- en meubelschilder Jacob III Herreyns. Vijf jaar later reisde hij door naar Parijs, waar hij al snel succes oogstte. Lodewijk XVI (1754- 1793) benoemde hem in 1774 tot koninklijk miniatuurschilder. Terwijl Gerard in Antwerpen en Parijs aan de weg timmerde, was Cornelis nog in Tilburg, waar hij optrok met De Lelie. Van Eijnden en Van der Willigen vermelden dat de vriendschap tussen de twee ‘zeer veel bijdroeg’ aan De Lelies teken- en schildervaardigheden. De Lelie nam dus de kans te baat om het nodige op te steken van zijn meer ervaren leeftijdgenoot. In 1773 echter ging ook Cornelis van Spaendonck naar Antwerpen. De Lelie wilde zijn vriend achterna reizen, maar dit stond zijn moeder niet toe. Door de volharding van haar zoon en het advies van een vriend –wie dit was, is onbekend- draaide ze evenwel bij. En zo kon ook De Lelie afdalen naar het zuiden teneinde zich verder te bekwamen in de schilderkunst.18 Overigens waren De Lelie en de Van Spaendoncks niet de enige schilders die Tilburg rijk was. In 1774 vestigde de behangsel- en stillevenschilder Nicolaas Frederik Knip (1741-1808), de stamvader van de schildersfamilie Knip, zich voor dertien jaar in het dorp. Het contact tussen de familie Knip en Van Spaendonck was goed. Toen Josephus Augustus Knip (1777-1847), Nicolaas Frederiks’ oudste zoon, in 1801 naar Parijs ging, werd hij daar opgevangen door Gerard van Spaendonck. Van Spaendonck werd zelfs de leermeester van Josephus’ zus Henriëtta Geertruij (1783-1842), die een jaar na hem naar de Franse hoofdstad was getogen.19 Hoewel de betrekkingen tussen beide families in Tilburg zullen zijn ontstaan, is het onwaarschijnlijk dat De Lelie de Knips bij aanvang van zijn loopbaan kende. Nicolaas Frederik arriveerde immers pas in 1774 in Tilburg en De Lelie was toen al in Antwerpen of stond op het punt erheen te gaan.

1.2 Oefening baart kunst: leertijd in Antwerpen en Düsseldorf

Dat De Lelie en de Van Spaendoncks voor de stad Antwerpen kozen is begrijpelijk. Hoewel de grote bloeitijd van de zestiende en zeventiende eeuw, met Rubens en zijn school als hoogtepunt, voorbij was, had de stad dankzij haar academie nog altijd een grote aantrekkingskracht.

18 Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl.3, p. 68; Boven en Segal 1980, pp. 11-18. 19Bergvelt en Van Boven 1977, pp. 14-15 en 18-20; Kuyvenhoven 1988, pp. 26-28, 33-34 en 46 en Van Boven en Segal 1980, p. 24. 11

Daarnaast speelde bij de keuze ook het gedeelde verleden een rol. Tot de Vrede van Münster in 1648 hadden Tilburg en Antwerpen tot het hertogdom Brabant behoord. In dat jaar werd het hertogdom opgesplitst: het noordelijke deel, met Tilburg, werd als Staats-Brabant onderdeel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het zuidelijke deel, met Antwerpen, onderdeel van de Spaanse Nederlanden. Ondanks de scheiding bleef men beneden de rivieren op het Zuiden georiënteerd en het gevoel van culturele verbondenheid moet in de achttiende eeuw nog sterk zijn geweest.20 De Lelie ging in Antwerpen in de leer bij de tegenwoordig onbekende behangsel- en decoratieschilder A. Peeters. Cornelis van Spaendonck werd onderricht door de leermeester van zijn broer, Jacob III Herreyns, een schilder wiens werkzaamheden eveneens op het ambachtelijke vlak lagen. Na een paar jaar -Cornelis was toen al doorgereisd naar Parijs- kon De Lelie rondkomen van het werk dat hij maakte. Hiermee geen genoegen nemende besloot hij een nieuwe richting in te slaan. Hij wilde zich toeleggen op het schilderen van figuren en portretten en ging in de leer bij de historie- en portretschilder André-Bernard de Quertenmont (1750-1835). De Quertenmont was professor en vanaf 1778 directeur van de Academie van Antwerpen en had daarnaast een particuliere school aan huis.21 Van deze tweede leermeester, die De Lelie zowel thuis als op de academie onderwees, zijn weinig schilderijen bekend. De Quertenmont bracht portretten van Rubens en Van Dijck in prent en het clair-obscur en de dramatiek van zijn portret van de beeldhouwer Peter Scheemekers (1691-1781) roept deze meesters in herinnering (afb. 1).22 Dit portret staat ver af van De Lelies portret van Anna Christina Fisco van 1777, het enige dat overgeleverd is uit zijn Antwerpse periode (cat.nr. 1). Over de vrouw is niets bekend, maar haar juwelen doen vermoeden dat zij uit een goed milieu kwam. De tekening is nog wat stijf, maar De Lelie slaagde erin zijn opdrachtgeefster te presenteren als een voorname en elegante vrouw. Kennelijk was De Quertenmont weinig dwingend, want ook andere leerlingen konden een eigen stijl ontwikkelen. Frans Balthazar Solvyns (1760-1824) heeft naam gemaakt als marineschilder, Augustin Ritt (1766-1816) specialiseerde zich in het miniatuurportret en Frans

20 Van Boven en Segal 1980, pp. 13-14. 21 Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl.3, pp. 50-51 en 68-69; Van Boven en Segal 1980, p. 18. 22 De afbeeldingen van de schilderijen in museale collecties zijn afkomstig van de online collectiedatabases van de betreffende musea. Alle andere afbeeldingen zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig van de databases RKDImages en RKDPortraits, waarbij steeds het afbeeldingsnummer dan wel IB-nummer is vermeld.

12

Marcus Smits (1760-1833) werd portrettist.23 Ackema wees er terecht op dat Smits’ ongedateerde portret van de schilder Willem Jacob Herreyns (1743-1827) wat betreft stijl en compositie verwant is aan de portretten die De Lelie in Amsterdam zou vervaardigen (afb. 2).24

1. Andreas Bernardus de Quertenmont. Peter 2. Frans Marcus Smits. Willem Jacob Herreyns Scheemakers (1691-1781). 1776. olieverf op doek. (1743-1827). olieverf op doek. 63 x 50 cm. 62,9 x 48,9 cm. National Portrait Gallery, Londen Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, (NPG 2675). Antwerpen (333). Hoewel De Lelie leerling was van De Quertenmont, zal hij aan de Academie tevens kennis hebben genomen van het werk van andere meesters. Twee toonaangevende docenten die onder meer portretten maakten, waren Willem Jacob Herreyns (1743-1827) en Andreas Cornelis Lens (1739-1822). Herreyns was van 1764 tot 1767 leraar en plaatsvervangend directeur in Antwerpen, maar vertrok om in 1771 een academie op te richten in Mechelen. Toen De Lelie in de Scheldestad arriveerde was Herreyns dus al vertrokken, maar hij zal zijn werk vermoedelijk wel hebben gekend. Herreyns’ vervaardigde zijn vooral religieuze historiestukken in de stijl van Rubens. Kerremans beschouwt zijn portretten als vernieuwender, wijzend op de eenvoudigere

23 Andreas Bernardus Quertenmont, RKDArtists (recordnr. 65239); Frans Balthazar Solvyns, RKDArtists (recordnr. 73851); E.M. Stuart. ‘Augustin Ritt: The King of Miniature Painters’, Fine Arts Journal, vol. 30, nr. 5 (mei 1914), pp.197-207. Ritt was van 1781 tot 1786 leerling van De Quertenmont aan de academie. 24 Ackema 2005, p. 9. 13

modellen zonder welbepaalde pose en een diepere psychologische uitdrukking.25 Toch valt bij de portretten van Lens en Antoon de Vries vooral op hoezeer Herreyns aansloot bij de traditie van het hofportret (afb. 3-4). Vertegenwoordigde Herreyns de Rubensiaanse idealen, Lens was degene die na een reis naar Italië het onderwijs op neoclassicistische leest wilde schoeien. Hij verweet het Sint- Lukasgilde het stagneren van de kunst en bewerkstelligde in 1773 –omstreeks De Lelies aankomst in Antwerpen- dat de Academie en het gilde werden losgekoppeld.26 Lens was in de eerste plaats een historieschilder, maar heeft ook portretten gemaakt. Het is aannemelijk dat De Lelie, ambitieus als hij was, het werk van de voorvechter van de nieuwe stijl kende. In 1762, nog voor zijn reis naar Rome, portretteerde Lens de graveur Pieter Franciscus Martenasie (1728-1789, afb. 5). De ontspannen pose van Martenasie en het huiselijke geborgenheid van het atelier verlenen het portret een informeel karakter. Deze eigenschappen zijn kenmerkend voor de portretten die De Lelie later zou maken.

3. Willem Jacob Herreyns. De schilder Andries 4. Willem Jacob Herreyns. Antoon de Vries. Cornelis Lens (1773-1770). olieverf op doek.. 116,5 x olieverf op doek. 116 x 84,5 cm. Koninklijk 96 cm. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen Antwerpen (1213). (930).

25 Coekelberghs en Loze 1985, pp. 94-95 en 401. 26 Coekelberghs en Loze 1985, pp. 67-68. 14

5. Andreas Cornelis Lens. De graveur Pieter Franciscus Martenasie (1728-1789). 1762. olieverf op doek. 78,5 x 98,5 cm. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (1091).

Na zijn leertijd in Antwerpen reisde De Lelie door naar Düsseldorf. In een tijd zonder musea waren kunstenaars voor het bezichtigen van kunst aangewezen op openbare gebouwen, zoals stadhuizen en kerken, en particuliere verzamelingen. De Keurvorstelijke Galerij in Düsseldorf was één van Europa’s grootste trekpleisters voor liefhebbers en kunstenaars. De verzameling, met meesterwerken uit de Renaissance en Barok, was grotendeels gevormd door Johan Willem van de Palts (1658-1716) en zijn vrouw Anna Maria Luisa de Medici (1667-1743). Tussen 1709 en 1714 liet Johan Willem speciaal voor de collectie een galerij oprichtten naast zijn kasteel. Karel Theodor (1724-1799), de keurvorst ten tijde van De Lelies bezoek, gaf in 1756 de schilder en kunsthandelaar Leonard Krahe de opdracht de presentatie van de schilderijen te reorganiseren. Het resultaat was een indeling naar school en vervolgens kunstenaar. Een zaal was geheel gewijd aan Rubens.27 Ongetwijfeld was de kans om de oude meesters met eigen ogen te kunnen aanschouwen voor De Lelie de reden om naar Düsseldorf te gaan. Van Eijnden en Van der Willigen vermelden dat de schilder in de Keurvorstelijke Galerij “bijna alle de Portretten door Rubens en Van Dijck

27 MacClellan 2008, pp. 121-122. 15

beftudeerde en kopijeerde, mitsgaders eenige Hiftorieftukken zoowel door Italiaanfche als Nederlandfche Meesters.”28 Een van de werken die De Lelie er kopieerde is Van Dijcks portret van de beeldhouwer Georg Patel (1601-1635) uit 1628 (afb. 6-7), dat hing in een zaal volledig gewijd aan de portretschilderkunst.29 Ook in Antwerpen had De Lelie als onderdeel van zijn opleiding kopieën vervaardigd. In de St-Michielsabdij maakte hij een studie in olieverf op papier naar Rubens’ Aanbidding door de koningen (afb. 7-8).30 In Düsseldorf ontmoette De Lelie de beroemde medicus Petrus Camper (1722-1789), die de stad in augustus 1782 aandeed en bij die gelegenheid zowel de Keurvorstelijke Galerij als de kunstacademie bezocht.31 Deze kennismaking was van grote betekenis voor zijn verdere loopbaan. Camper was van 1755 tot 1761 hoogleraar aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam en als dilettant en liefhebber goed op de hoogte van de stand van de kunsten in de hoofdstad. Na het zien van diens werk adviseerde hij De Lelie om zich in Amsterdam te vestigen, omdat daar op dat moment geen portretschilders van belang waren en hij de schilder aan opdrachten kon helpen.32 Uit deze raad blijkt dat De Lelie zich in Düsseldorf verder heeft toegelegd op het maken van portretten. Het vooruitzicht om in Amsterdam de bescherming van een vermaarde wetenschapper te kunnen genieten moet aantrekkelijk zijn geweest. Hij stelde zijn vertrek echter nog twee jaar uit, volgens Van der Eijnden en Van der Willigen om zijn studie te volbrengen. Hoogstwaarschijnlijk ontmoette hij in die tijd de Amsterdamse schilders Jan Ekels (1759- 1793), Daniel Dupré (1752-1817) en Jacques Kuijper (1761-1808), die in 1783 samen een reis langs de Rijn maakten. Het drietal maakte een tussenstop in Düsseldorf om de Keurvorstelijke Galerij te bezichtigen.33 De kans is groot dat de schilders De Lelie daar inlichtten over de kunstmarkt in Amsterdam. Zich verzekerd van steun van Camper en beschikkende over contacten in de kunstenaarswereld, ging De Lelie omstreeks 1784 naar de hoofdstad om zijn geluk te beproeven.

28 Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl.3, p. 69. 29 Von Mechel en De Pigage 1778 (herdruk 2009), pp. 111 en pl. XXIII. 30 Voor het schilderij van Rubens, tegenwoordig in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, zie: Van Mulders 2008, p. 63. Drs. John van Cauteren, conservator van het Gemeentemuseum Weert, heeft olieverfschets op basis van herkomst en stijl toegeschreven aan De Lelie. 31 Korst 2008, pp. 183-184. 32 Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl.3, p. 69. 33 Van Eijnden en Van der Willigen, 1820, dl. 2, p. 433. 16

6. De Lelie naar Van Dyck. Georg Petel (1601-1635). 7. Anthony van Dyck (1599-1641). Georg Petel. penseel en dekverf op papier. 178 x 142 mm. Museum 1628. olieverf op doek. 73 x 57 cm. Alte Boijmans van Beuningen, Rotterdam (AdL 2 (PK)). Pinakothek, München (406).

8. (toegeschreven) De Lelie naar Rubens . 9. Peter Paul Rubens (1577-1640). Aanbidding door Aanbidding door de Koningen. olieverf op papier. de Koningen. 1624. olieverf op paneel. 447 × 336 67 x 72,5 cm. Gemeentemuseum Weert. cm. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen. 17

1.3 Een nieuwe start, een eigen gezin

Het eerste teken van De Lelies verblijf is zijn ondertrouw op 20 april 1786, gevolgd door zijn inschrijving als Poorter op 14 november en zijn toetreding tot het Sint Lukas-Gilde op 9 december van hetzelfde jaar.34 De Lelie trouwde met Maria Theresia Morria (1758-1821), dochter van Casper Morria en Anna Maria Vos. Dat juist zij zijn bruid was is niet toevallig. In Amsterdam woonde de familie van Cornelis de Lelie en de schilder zal de banden met deze vermoedelijk verre familie hebben aangehaald.35 Dit gezin stond op goede voet met de Morria’s. In 1782 waren Casper en (zijn zus?) Catharina Morria getuigen bij de doop van Catharina Maria Beekman, dochter van Cornelis Beekman en Adriana de Lelie (geb. 1754); Adriana was een dochter van genoemde Cornelis de Lelie en Maria Krijger.36 Toen de echtgenoten twee jaar later hun dochter Maria Theresia lieten dopen, trad Maria Theresia Morria op als getuige.37 Het is aannemelijk dat Adriana, die even oud was als Adriaan de Lelie, haar Tilburgse bloedverwant aan zijn toekomstige vrouw voorstelde. Misschien zagen zij elkaar wel voor het eerst bij de doopdienst, die immers plaatsvond in het vermoedelijke jaar van De Lelies aankomst in Amsterdam. Toen De Lelie in 1786 in ondertrouw ging, woonde hij in de Kalverstraat. Zijn verloofde woonde nog bij haar ouders in de Kerkstraat bij de Utrechtsestraat op nr. 365. Vlak na hun huwelijk lieten de echtgenoten een testament opmaken, waaruit blijkt dat ze waren ingetrokken in een woning op de Oude Turfmarkt. Hierna zijn ze ten minste nog twee keer verhuisd. Vermoedelijk na het overlijden van de ouders van Morria betrok het echtpaar het ouderlijk huis in de Kerkstraat. Later hebben ze zich gevestigd aan de Keizersgracht bij de Binnenamstel, waar ze in ieder geval in 1806 al woonden. In dit huis overleed De Lelie op 30 november 1820. Uit de memorie van de aangifte van zijn nalatenschap blijkt dat hij de woning had aangekocht. Het wordt beschreven als “de Helft in Een Huis en Erve staande en gelegen te Amsterdam op de

34 Knoef 1948, p. 40. 35 De aard van de familierelatie is onbekend. Cornelis de Lelie is in ieder geval niet in Amsterdam of Tilburg geboren. 36 SAA, DTB 312, p. 190 (folio 95v), nr. 2 en DTB 321, p. 85 (folio 43), nr. 12. 37 SAA, DTB 313, p. 305 (folio 154), nr. 1. 18

Keizersgracht bij den Amstel wijk 60 geteekend verponding N° 5985.” 38 Tenzij dit deel van de Keizersgracht is omgenummerd sinds 1875, gaat het om Keizersgracht 749 (afb. 10).39 De Lelie en Morria kregen samen vier kinderen, die allen werden gedoopt in de Rooms-katholieke Mozes en Aäronkerk. Twee zonen stierven op jonge leeftijd en Adam Adrianus (1790-1849) overleed kinderloos. Alleen Joannes Arnoldus Antonius (1788-1845), de tweede zoon, zette het geslacht voort. Hij is in de kunsthistorische literatuur beter bekend als Jan Adriaan Antonie. Deze zoon trad in de voetsporen van zijn vader en werd door hem opgeleid. Jan Adriaan Antonie

10. (detail) Keizersgracht 747-749-751 enz. specialiseerde zich in het genrestuk en was naast foto. Stadsarchief Amsterdam schilder tevens kunsthandelaar en restaurator.40 (010009002947 ).

1.4 Felix Meritis: groeien in genootschapssfeer

Op 24 september 1787 werd een belangrijke basis gelegd voor De Lelies succes. Hij werd geballoteerd tot lid van het departement tekenkunde van het genootschap Felix Meritis in Amsterdam. Lidmaatschap was slechts op voordracht mogelijk en het was de verzamelaar en dilettant Dirk Versteegh (1751-1822) die De Lelie voordroeg. Het is niet bekend hoe de twee elkaar hebben leren kennen, maar mogelijk trad Camper op als tussenpersoon. Camper was namelijk bevriend met de graveur Reinier Vinkeles (1741-1816), die net als Versteegh een actieve rol speelde in het departement tekenkunde. Een andere mogelijkheid is dat het contact

38 Van der Feltz 1987, p. 264; SAA, toegangsnr. 5075 Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam, inv.nr. 15416 Nathanael Wilthuijzen 1 t/m 30 Juni 1786 nr. 43; NHA, toegangsnr. 178 Memories van Successie 1818-1902, inv.nr. 245 nov. 1820; SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 299 Aanmeldingsformulieren voor het lidmaatschap van het departement 1793-1824, nr. 34. Op dit aanmeldingsformulier van Jan Adriaan de Lelie van 1806 staat als adres de Keizersgracht bij de Amstel vermeld. Hij was toen 18 jaar oud en zal nog bij zijn ouders hebben gewoond. 39 SAA, Register van de Nummering der Gemeente Amsterdam, 1853 (dl. 21, A-M) n 1875 (dl. 23, A-Noot). 40 Voor de fragment-genealogie van de familie De Lelie, zie bijlage 1. Ackema 2005, p. 10. 19

verliep via Dupré, de landschapsschilder die De Lelie in Düsseldorf had ontmoet. Versteegh was mecenas van Dupré en mogelijk drong deze er bij hem op aan zich ook over De Lelie te ontfermen.41 Interessant is dat De Lelies eerste portretopdrachten met Versteegh in verband te brengen zijn. Versteeghs echtgenoot was Nicoletta Menkema, wiens zus Neeltje getrouwd was met Arnoldus Laurens Weddik. In 1786 maakte De Lelie een portret van de familie van Bartholomeus Weddik Wendel (1746-1825), de broer van Arnoldus Laurens (cat.nr. 6.). Een paar jaar later vervaardigde hij een dubbelportet van Anna Elisabeth Menkema (1751-1815), een andere zus van Nicoletta, met haar zoon Theodorus Johannes Kerkhoven (1789-1857; cat.nr. 23). Ook Catharina Margaretha Smit, de schoonmoeder van Anna Elisabeth, werd door hem vereeuwigd (cat.nr. 32). Ten slotte maakte De Lelie omstreeks 1801 pendantportretten van het echtpaar Kerkhoven- Menkema (cat.nrs. 56-57).42 Op grond van deze portretopdrachten en de voordracht bij Felix Meritis is het aannemelijk dat Versteegh een van de twee ‘kunstminnaars’ was die zich volgens De Vos over De Lelie ontfermden na diens aankomst in Amsterdam. Wie de tweede persoon was in wie de schilder ‘aanmoediging en befcherming’ vond, is onbekend.43 Om het belang van De Lelies lidmaatschap van Felix Meritis te begrijpen, dient te worden stilgestaan bij de betekenis van genootschappen in de laat achttiende-eeuwse samenleving. De Republiek was toen overdekt met een netwerk van genootschappen. Het maatschappelijke en culturele leven speelde zich, vooral na 1770, in deze kringen af. Mijnhardt heeft een aantal oorzaken voor de grote toename van het aantal genootschappen na 1750 aangewezen. Het voert te ver om deze allemaal te behandelen, maar een ontwikkeling verdient de aandacht. Mijnhardt stelt dat genootschappen een alternatief konden bieden voor de afbrokkelende patronage- en clientèlesystemen die tot de pijlers van de samenleving van het ancien régime hadden behoord. Door migratie en mobiliteit voldeden de traditionele netwerken en de vangnetfunctie van familie, buurt en gilde steeds minder. In dit opzicht strekte het genootschap ook kunstenaars tot voordeel,

41 Knoef 1948, p. 40; Schuller tot Peursum-Meijer en Koops 1989, p. 8; Bergvelt 1984, pp. 32-33. 42 Voor de geboorteakte van Nicoletta Menkema, zie: SAA, DTB 71, p. 135 (folio 68), nr. 6; Voor de intekening van het huwelijk van Versteegh en Menkema, zie: SAA, DTB 627, p. 249; Ackema 2005, p. 18. Het enkelvoudige portret van Pieter Kerkhoven is identiek met zijn portret op het schilderij De inwijding van het gebouw van Felix Meritis, dat De Lelie vervaardigde in 1800-1801. Het is aannemelijk dat De Lelie Kerkhovens beeltenis op het groepsportret kopieerde ten behoeve van de pendantportretten. Mogelijk bestelde Menkema de portretten na het overlijden van haar man in 1802 om zo een blijvende herinnering aan haar echtgenoot te hebben. 43 De Vos 1822, p. 40. 20

want de vereniging van kunstenaars, liefhebbers en verzamelaars vulde een leemte in de kunstbescherming.44 De genootschappen deelden de overtuiging dat sociabiliteit, dat wil zeggen de behoefte en de vaardigheid om in gezelschap te verkeren, een sociale deugd was. Het genootschap vormde de ideale omgeving om deze deugd te oefenen en te praktiseren. Er waren echter ook onderlinge verschillen. Mijnhardt onderscheidt het geleerde, publieks-, reformatorische en politieke genootschap. Tot de tweede categorie behoren onder meer natuurkundige, letterkundige en kunstgenootschappen en genootschappen die zich met het hele spectrum van kunsten en wetenschappen bezighouden. Felix Meritis is een publieksgenootschap van het laatstgenoemde type, met departementen voor natuurkunde, koophandel, letterkunde, muziek en tekenkunde. Kenmerkend voor de publieksgenootschappen was het geprivatiseerde, niet op de staat georiënteerde en op zelfverwerkelijking gerichte karakter. Het waren besloten werelden waar de burger in een veilige omgeving de deugd kon beoefenen en zich kon ontwikkelen met behulp van ‘beschavende’ wetenschappen. Ze stonden, in tegenstelling tot geleerde genootschappen, die beschikten over een octrooi en/of de bescherming van de stadhouder genoten, geheel los van de staat. Een ander verschil tussen het geleerde en het publieksgenootschap betreft de sociale samenstelling van de leden. Voor de eerste publieksgenootschappen gold dat de leden, net als bij het geleerde genootschap, afkomstig waren uit de regentenkringen. Dit exclusivisme werd na 1770 doorbroken. Bij de nieuwe genootschappen -en dit geldt ook voor het in 1777 opgerichte Felix Meritis- bestond de meerderheid van de leden uit beoefenaars van vrije beroepen, kleine kooplieden, ambachtsbazen en renteniers. Typerend voor de publieksgenootschappen is verder de relatieve gelijkheid van de leden. In veel genootschappen, zo ook in Felix Meritis, bestonden verschillende soorten lidmaatschappen. Die correspondeerden echter niet met de sociale stratificatie, maar stonden voor de diverse vormen van betrokkenheid of waren gebaseerd op algemeen erkende kwaliteiten. Bestuursfuncties waren evenmin aan stand gebonden en werden bij toerbeurt vervuld of via democratische stemmingen toegekend. Dit alles was vastgelegd in de statuten, die de leden dienden te ondertekenen.45 Dat tegenstellingen die in de samenleving tot dissonanten konden leiden binnen de muren van het genootschap vervielen, was voor kunstenaars

44 Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 104, 110-111 en 116; Knolle 1983, p. 154. 45 Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 103, 111-117; Mijnhardt 1983, pp. 83-88; Gompes en Ligtelijn 2007, pp. 20-21. 21

een belangrijke reden om lid te worden. Lidmaatschap bood hen de unieke gelegenheid om op min of meer gelijke voet met vermogende verzamelaars en liefhebbers te verkeren. Het zal blijken dat De Lelie hiervan optimaal gebruik maakte. Zoals gezegd had Felix Meritis verschillende soorten lidmaatschappen: de effectieve, de honoraire en de titulaire leden. De effectieve leden vormden het grootste aandeel. Er waren zowel werkende als beschouwende effectieve leden. Bij het departement tekenkunde bestond de eerste groep uit professionele en amateurkunstenaars en de tweede uit liefhebbers en verzamelaars. Lager in rang stonden de titulaire leden, die in tegenstelling tot de effectieve leden geen stemrecht hadden. Honoraire leden ten slotte kregen het lidmaatschap als teken van eer toegewezen. De Lelie was effectief werkend lid. Dit betekende dat hij contributie moest betalen, kiesrecht had en dat hij was verbonden aan één departement (in zijn geval tekenkunde). Vanaf de oprichting organiseerde het departement tekenkunde tekenavonden, waar werd getekend naar model, leeman en pleister. Maandelijks vond een huishoudelijke vergadering plaats die werd afgesloten met een kunstbeschouwing.46 De Lelie speelde in het departement tekenkunde een actieve rol. Gedurende zijn bijna 35- jarige lidmaatschap trad hij op verschillende manieren op de voorgrond. Minimaal twee keer, in maart 1790 en januari 1819, was hij voor drie weken steller bij de tekenavonden. De taak van de steller was om de leeman of het model in een door hem gekozen houding te stellen. Deze individuele verantwoordelijkheid viel de leden op den duur te zwaar en daarom werd in 1803 een commissie van zes adviserende stellers opgericht die ondersteuning bood bij het bepalen van de pose. De Lelie is lid geweest van deze commissie.47 Kon hij hier een stempel drukken op de iconografie van de oefenstof, als lid van de ‘commissie ter beoordeling der bekwaamheid van voorgestelde leden’ was zijn invloedssfeer nog groter. Deze commissie, waarvan hij sinds 1807 lid was, had meerdere taken.48 Allereerst diende zij de bekwaamheid van kandidaat-werkende leden te beoordelen, met het doel ongeoefenden buiten de deur te houden. Toen het departement in 1799 besloot om voortaan jaarlijks prijsvragen uit te schrijven, kreeg de commissie er een taak

46 Gompes en Ligtelijn 2007, pp. 23-24; Knolle 1983, pp. 149 en 158. 47 SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 281, Notulen van de Huishoudelijke vergaderingen 05/1785- 02/11/1793, p. 221 (26-10-1789); SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 309, Notulen van de vergaderingen van de Commissie tot het Programma, van de Vergaderingen van Werkende Leden, en van de leden die antwoorden op uitgeschreven prijsvragen beoordeelden, p. 94 (12 maart 1821); Knolle 1983, pp. 58 en 61. 48 De Lelie werd op 10 oktober 1803 tot lid van de commissie benoemd, maar was pas op 16 oktober 1807 voor het eerst aanwezig in de vergadering. Uit zijn genotuleerde aanwezigheid bij de vergaderingen blijkt dat hij zijn hele leven lid gebleven is van de commissie (SAA, toegangsnr. 59, inv.nr. 309). 22

bij. Nooit eerder waren er in de Republiek prijsvraagcompetities georganiseerd voor kunstenaars en het initiatief kreeg al snel navolging bij andere genootschappen. Het doel van de prijsvragen was om kunstenaars ‘door eer en vergelding’ aan te moedigen. Mededingers maakten kans op een medaille en getuigschrift en de winnaars werden bekend gemaakt in diverse kranten en tijdschriften. De genoemde commissie was ervoor verantwoordelijk ieder jaar een beredeneerde lijst op te stellen van mogelijke onderwerpen in de vakken historiestuk, landschap en modeltekening. Dit voorstel werd vervolgens beoordeeld in de vergadering van werkende leden.49 Behalve bij het bedenken van de prijsvraagonderwerpen speelde De Lelie ook direct en indirect een rol bij het beoordelen van de inzendingen. In ieder vak werden de inzendingen beoordeeld door drie leden. Zij werden gekozen door een directeur uit de werkende leden van het departement en door twee werkende leden, effectief of titulair. Deze ‘commissie van kiezers tot beöordelaars’ werd door de vergadering van werkende leden verkozen. De Lelie was van 1811 tot 1815 en in de jaren 1817-1818 lid van deze commissie. Met deze democratisch gekozen commissie die beoordelaars benoemde, wilde het departement onpartijdigheid waarborgen. Andere maatregelen hiertoe waren de geheimhouding van de namen van de beoordelaars en de verplichting om de kunstwerken anoniem in te zenden. 50 In het kader van de beoogde onpartijdigheid is het opmerkelijk dat De Lelie niet alleen lid was van de twee bovengenoemde commissies, maar door de ‘commissie ter beoordeling der bekwaamheid van voorgestelde leden’ in 1807 en 1808 ook nog eens werd benoemd tot desiseur. Als er bij het beoordelen van de prijsvraaginzendingen geen consensus kon worden bereikt, was het de taak van twee desiseuren om de knoop door te hakken. Kennelijk was onderlinge verdeeldheid geen zeldzaamheid, want beide jaren werd De Lelie als desiseur ingeschakeld.51 Dat De Lelie herhaaldelijk voor diverse functies werd gekozen veronderstelt dat hij bij zijn medeleden aanzien genoot. Een andere reden is dat hij meer dan anderen bereid was om zich in te zetten voor het departement. De functie van desiseur bijvoorbeeld was helemaal niet gewild. Dit kwam doordat de identiteit van de desiseur, in tegenstelling tot die van de beoordelaars, bekend werd gemaakt. En dat De Lelie zo vaak kiezer was kwam mede doordat anderen voor de

49 Knolle 1983, pp. 152 en 167-168. 50 SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 285, Index op het vierde en vijfde notulenboek van de Huishoudelijke Vergaderingen, p. 169 (overzicht van de kiezers); Knolle 1983, p. 168. 51 Zie de notulen van 16 en 27 oktober 1807 en van 21 september 1808 (SAA, toegangsnr. 59, inv.nr. 309). 23

eer bedankten.52 Hoe dan ook heeft De Lelie de kans aangegrepen om als adviserend steller en meervoudig commissielid zijn bekendheid te vergrootten. Als zodanig had hij een vinger in de pap bij de belangrijkst activiteiten van het departement.

1.5 De top bereikt: lid van het Koninklijk Instituut

In de Republiek was van een landelijk kunstbeleid geen sprake. Bemoeienis van de overheid voltrok zich slechts op lokaal niveau en de belangrijkste initiatieven werden ontplooid door kunstenaars en liefhebbers. Pas met de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 kwam hierin, onder Franse invloed, verandering. Het land was nu een eenheidsstaat en kunst werd een regeringszaak. Onder Lodewijk Napoleon (1806-1810) kwam deze ontwikkeling in een stroomversnelling. Voor hem als Fransman was het vanzelfsprekend dat de overheid een taak had in de opleiding van kunstenaars en de bevordering van de kunst. In 1808 stichtte hij naar voorbeeld van het Institut de France in Parijs het Koninklijk Instuut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten. De Lelie was een van de leden van het eerste uur van de Vierde Klasse van het instituut, waarin de beeldende kunsten, toonkunst en dichtkunst waren ondergebracht. Het Koninklijk Instituut was een orgaan dat gevraagd en ongevraagd adviezen uitbracht aan de overheid en hielp bij de uitvoering van sommige overheidsbesluiten. Het Instituut zetelde in Amsterdam, de stad die Lodewijk Napoleon tot hoofdstad had gemaakt. Naar het Franse voorbeeld waren er vier klassen. De Eerste Klasse omvatte de wiskunde en natuurwetenschappen, de Tweede de Hollandse letterkunde en geschiedenis en de Derde Klasse was een verzameling van de klassieke en oosterse taal- en letterkunde, oudheidkunde en de geschiedenis van andere volken. Tijdens de inlijving bij Frankrijk verloor het instituut aan betekenis, maar Willem I (1772-1843) blies het ingesluimerde adviesorgaan nieuw leven in. Hij doopte het adviesorgaan om tot Koninklijk-Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten.53

52 Voor de impopulariteit van de functie van de desiseur, zie de discussies in de notulen van 22 en 27 oktober 1809 en 6 oktober 1810. Op 29 oktober 1814 werden Steffelaar en Schom verkozen tot kiezer, maar omdat zij bedankten werden De Lelie en Jacob Smies (1764-1833) opnieuw benoemd (SAA, toegangsnr. 59, inv.nr. 309). 53 Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 451-53, 532-36. 24

De Vierde Klasse was opgedeeld in de afdelingen schilder-, beeldhouw-, graveer-, bouw- en toonkunst. Het is onbekend door wie de eerste leden, die op 16 mei 1808 voor het eerst samenkwamen, zijn geselecteerd. Op deze vergadering kozen zij in ieder geval zelf de leden voor de nog openstaande plaatsen. De Lelie behoorde niet tot de allereerste uitverkorenen, maar werd bij de stemming op 16 mei gekozen tot lid van de afdeling schilderkunst. Onder zijn medeleden waren vooraanstaande kunstenaars en architecten, en liefhebbers. De schilders Jan Baptist Kobell II (1778-1814), Egbert van Drielst (1745-1818) en Michiel Versteegh (1786-1843) behoorden net als hij tot de afdeling schilderkunst. De afdeling beeldhouwkunst werd vertegenwoordigd door Louis Moritz (1773-1850) en de liefhebber Dirk Versteegh (1751-1822). Charles Howard Hodges (1764-1837), Hermanus Numan (1744-1820), Vinkeles en Ludwig Gottlieb Portman (1772-1828) ressorteerden onder de afdeling graveerkunst. De posities binnen de afdeling architectuur werden vervuld door Johannes van Westenhout (1754-1823), Bartholomeus Ziesenis (1768-1820), Abraham van der Hart (1747-1820) en Jean Thomas Thibault (1757-1826). De kunsthandelaar (1754-1820) was secretaris.54 Het was een eer om lid van het instituut te zijn en De Lelie was vanzelfsprekend trots op zijn benoeming. Zijn lidmaatschap wordt dan ook overal vermeld: in de catalogi van de Tentoonstellingen van Levende Meesters, in Izaäk Schmidts overzicht over de staat van de teken- en schilderkunst in het land (1813) en in deel drie van Geschiedenis de Vaderlandsche Schilderkunst (1820) van Van Eijnden en Van der Willigen.55 Net als bij Felix Meritis was De Lelie ook bij de Vierde Klasse actief betrokken. In de periode 1808-1820 heeft hij aan maar liefst 23 commissies deelgenomen.56 Om een beeld te geven van de diversiteit volgt een thematische beschouwing, waarin de belangrijkste commissies aan de orde komen.

Tentoonstellingscommissies Een belangrijk initiatief van Lodewijk Napoleon op het gebied van kunstbevordering is de instelling van de tentoonstellingen van levende meesters. Ook hierbij stond de koning een Frans

54 Hoogenboom 1985, pp. 31-32; Knolle 1983, p. 123; NHA, toegangsnr. 175 Koninklijk Nederlandsch Instituut, inv.nr. 141 Notulen IVe Klasse I 1808-1816, pp. 3-4. 55 Schmidt 1813, p. 43; Van Eijnden en Van der Willigen 1820, dl. 3, p. 72. Schmidt schreef dit overzicht naar aanleiding van een prijsvraag van Teylers’s Tweede Genootschap. Zie Hoogenboom 1985, p. 58. Voor de transcriptie van de passages over De Lelie, zie bijlage IV. 56 NHA, toegangsnr. 175 Koninklijk Nederlandsch Instituut, inv.nr. 128 Bladwijzers IVe Klasse op de Notulen 1809- 1820. 25

voorbeeld voor ogen, de Salons in Parijs. Johan Meerman (1753-1815), de directeur-generaal van Schone Kunsten en Wetenschappen, was belast met de organisatie van de tentoonstellingen en hij werd hierbij ondersteund door de Vierde Klasse.57 De tentoonstellingen onder Lodewijk Napoleon vonden plaats in Amsterdam van 15 september tot 27 oktober in 1808 en van 27 september tot 10 november in 1810. De Lelie was vrijwel lid van alle hieraan verbonden commissies. Bij de tentoonstelling van 1808 was eenmalig een prijsvraag uitgeschreven. Kunstenaars die wilden meedingen naar de zes prijzen moesten hun werk anoniem inzenden. De beoordeling lag in handen van Meerman en een commissie uit de Vierde Klasse, waarvan De Lelie lid was.58 Na 1813 werden de tentoonstellingen voor levende meesters niet meer georganiseerd . door de overheid, maar door stadsbesturen en kunstgenootschappen. In Amsterdam sloegen de Vierde Klasse en de gemeente de handen ineen. De Lelie nam deel aan de tentoonstellingscommissies van 1818 en 1820.59

Ontwerpcommissies Hoewel de Vierde Klasse vooral adviezen verstrekte, werd af en toe een beroep gedaan op de artistieke kwaliteiten van de leden. De Lelie was lid van drie commissies met de opdracht een bepaald ontwerp in te leveren. Zo werd hij in 1808 tot lid van de commissie benoemd die de taak had lakzegels voor de vier klassen van het Koninklijk Instituut te ontwerpen. Zes jaar later werd de Vierde Klasse gevraagd een schets te maken voor de medaille op de aanneming van de grondwet. De Lelie was lid van de commissie die zich hiermee bezigde. Het werd een hoofdpijndossier, want Willem I was niet snel tevreden. In 1818 ten slotte werkte De Lelie als commissielid mee aan een vignet voor aan de bibliotheek van het Instituut geschonken boeken.60

57 Hoogeboom 1985, pp. 28 en 40. 58 Hoogeboom 1985, p. 41; Kloek en Mijnhardt 2001, p. 414; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 141, pp. 14, 16, 20, 24- 25, 28-29 en 131. 59 Hoogenboom 1985, p. 55; Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 535-36; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 141, pp. 57-58, 91-92, 94, 97-100, 103; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 142 Notulen IVe Klasse II 1816-1825, p. 189. 60 NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 141, pp. 22, 27, 33, 35,71, 234-242; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 142, pp. 106, 146, 152, 154, 156 en 161. 26

Expertisecommissies Uiteraard gold voor ieder gevraagd advies dat een beroep werd gedaan op de expertise van de Vierde Klasse. Bij sommige vraagstukken werd echter een specifiek soort expertise verlangd, dat aangeduid kan worden als connaisseurschap. Het is opvallend dat De Lelie vaak werd benoemd voor commissies die zich met dergelijke vraagstukken bezighielden. De bovengenoemde prijsvraag bij de tentoonstelling van 1808 vormde de aanleiding voor zo’n commissie. Een van de prijswinnaars was de vogelopzetter J. Sonnenberg Galant. Voor zover bekend was hij geen schilder en daarom vermoedde de Vierde Klasse dat er gefraudeerd was. Teneinde vast te stellen of Sonnenberg werkelijk de maker was, kregen De Lelie en Van Drielst de opdracht het winnende stuk te vergelijken met andere door hem vervaardigde schilderijen. Hun eindoordeel was positief.61 In 1810 bracht De Lelie samen met Van Drielst en Dupré op verzoek van Lodewijk Napoleon een uitgebreid rapport uit over de schilderijenverzameling van de heer Boijmans in Utrecht. Boijmans had zijn collectie te koop aangeboden aan de koning, die zich voor een deskundig kwaliteitsoordeel tot de Vierde Klasse richtte. Hoewel de commissie lovend was, heeft Lodewijk Napoleon de verzameling niet aangekocht. Het onverwachte vertrek van de koning kan hiervoor de verklaring zijn.62 Negen jaar later werd de Vierde Klasse geconfronteerd met een uitzonderlijk verzoek. Willem I vroeg om een advies over de aankoopprijs van het schilderij De Prins van Oranje in de slag van Quartre Bras van Jan Willem Pieneman (1779-1853). De opdracht was moeilijk en pijnlijk bovendien, omdat Pieneman onlangs lid was geworden van de Klasse. Desalniettemin werd een vijftallige commissie aangesteld om zich over de kwestie te buigen. De Lelie en Moritz vertegenwoordigden hierin de kunstenaars en Cornelis Apostool (1762-1844), Jacob de Vos (1735-1833) en Johan Goll van Frankenstein (1756-1819) de liefhebbers. Ten eerste onderzocht de commissie wat de Franse regering betaalde voor een in opdracht vervaardigd historiestuk van dezelfde afmetingen en met levensgrote figuren. Dit bleek 50.000 francs te zijn, ongeacht de reputatie van de schilder. Ten tweede informeerden de leden bij Mattheus Ignatius van Bree (1773-1839) naar diens beloning van de stad Amsterdam voor het schilderij De intocht van Napoleon te Amsterdam (1812). Van Bree had van het stadsbestuur 10.000 gulden gekregen,

61 NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 141, pp. 29 en 31-32. 62 NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 141, pp. 118-120, 123; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 135 Rapporten IVe Klasse notulenboek I-II, map 342, nr. 17. 27

maar daarnaast hadden de geportretteerde personen hem ieder ook nog voor hun eigen portret betaald. Op basis van deze bevindingen adviseerde de commissie de minister van Binnenlandse Zaken P.C.G. de Coninck (1770-1827) om Pieneman 18.000 gulden te betalen voor het schilderij.63 Dat de minister het advies serieus nam, blijkt uit zijn raad aan Willem I om 20.000 gulden aan Pieneman uit te keren, waarmee de koning instemde. De 2000 gulden verschil kunnen beschouwd worden als een verrekening van de kosten die Pieneman had gemaakt tijdens het rondreizen met het schilderij. Pieneman was met zijn meesterwerk ‘op tournee’ gegaan en had het achtereenvolgens tentoongesteld in Amsterdam, Brussel, Gent en Den Haag.64

Onderwijscommissies Onder Willem I werd in 1817 het kunstonderwijs grondig hervormd. Dat jaar werd de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam opgericht. De Vierde Klasse was betrokken bij de jarenlange aanloop die aan de oprichting voorafging; het plan voor de Academie kwam namelijk oorspronkelijk van Lodewijk Napoleon. Hoewel sinds 1808 verscheidene commissies van de Vierde Klasse zich over het kunstonderwijs hadden gebogen, lijkt De Lelie zich pas in 1817 voor dit onderwerp te zijn gaan interesseren. In dat jaar was hij lid van de commissie die op verzoek van Ocker Repelaer van Driel, de Commissaris-Generaal voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, commentaar gaf op het reglement van de Academie van Antwerpen. Het rapport van deze commissie kwam echter vooral uit de koker van Apostool. Een tweede commissie waarvoor De Lelie 1817 was benoemd, had de taak om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Er was bepaald dat voortaan alleen onderwijzers met een getuigschrift van de Vierde Klasse mochten worden aangesteld. De genoemde commissie beoordeelde de ‘proeven van bekwaamheid’ van de kandidaten.65

Handboek over verf Hoewel de Vierde Klasse in de eerste plaats een adviesorgaan was, ontwikkelde ze zelf ook enkele initiatieven. Over een van deze initiatieven was De Lelie zeer enthousiast.

63 NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 142, pp. 134-35 en 137; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 135, map 343, nr. 19. 64 De Putter 2013, pp. 139-140. 65 Hoogenboom 1985, p. 49-50; Reynaerts 2001, pp. 30, 36-37; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 142, pp. 37, 46-47, 62- 66 en 107. 28

In 1817 stelde De Vos, de secretaris van de Vierde Klasse, voor om een handboek voor schilders te maken ‘waarin de kennis der onderfcheidene verwen en het veilig of onveilig gebruik derzelve zoo op zich zelve als in vermenging met andere wordt aangetoond’. De Klasse reageerde positief op het voorstel. Een commissie zou zich gaan bezighouden met het inzamelen van bijdragen voor het boek. Een aantal leden werd persoonlijk uitgenodigd om een stuk in te leveren. De commissie mikte hoog: Jacques-Louis David (1748-1825) en François Gerard (1770-1837) waren onder de aangeschrevenen. Nog voor de eerste bijeenkomst van de commissie schreef De Lelie een brief aan De Vos waarin hij uitweidde over zijn ideeën voor het handboek. Hij pleitte ervoor de materiaal-technische verhandeling door een scheikundige te laten schrijven en hiervoor de hulp van de Eerste Klasse in te roepen. Daarnaast achtte hij een bijdrage over de kleurentheorie van groot belang, waarbij hij refereerde aan de demonstraties die hoogleraar Andreas Bonn (1738- 1818) in de vergadering had gehouden. De Lelie wilde het handboek dus wetenschappelijk cachet geven.66 Ondanks alle mooie plannen is het handboek nooit van de grond gekomen. Alleen Balthasar Paul Ommeganck (1755-1826) heeft twee verhandelingen ingeleverd. Het initiatief brengt echter De Lelies belangstelling voor de technische aspecten van de schilderkunst aan het licht. Van deze interesse getuigt tevens een verzoek dat hij indiende bij het departement tekenkunde van Felix Meritis. Hij stelde voor om naast getekende ook geschilderde modelstudies te accepteren als prijsvraaginzending. Dit verzoek werd met ingang van de prijsvraagcompetitie 1808 ingewilligd.67

Conclusie

Dat De Lelie zo succesvol werd dankte hij aan zichzelf, anderen en aan omstandigheden. In Tilburg waren geen mogelijkheden voor een schilder om zichzelf te ontwikkelen, maar De Lelie had het geluk dat hij er opgroeide met Cornelis van Spaendonck. Hij ging in navolging van Van Spaendonck naar Antwerpen, maar maakte daar vervolgens zelf de keuze om zich te specialiseren in het portret. In Düsseldorf ontmoette hij bij toeval Camper, die hem aanspoorde naar

66 NHA, toegangsnr. 175, inv.nr. 142, pp. 29-32, 46 en 148; NHA, toegangsnr. 175, inv.nr.126 Brieven van Leden IVe Klasse 1808-1850, nr. 56. 67 Knolle 1983, p. 173. 29

Amsterdam gegaan. Bij de keuze dit advies op te volgen zal hebben meegespeeld dat er al familie van De Lelie woonde in de hoofdstad. Het is onduidelijk of Camper, die in 1789 stierf, De Lelie gedurende diens eerste jaren in Amsterdam vooruit heeft geholpen. Wel staat vast dat hij steun kreeg van Versteegh, maar dat hij door de ballotage van Felix Meritis kwam is ook deels zijn eigen verdienste. Versteegh zou zijn handen niet hebben durven branden aan een schilder waar hij geen vertrouwen in stelde. Als lid van verschillende commissies van het departement tekenkunde van Felix Meritis vergrootte De Lelie welbewust zijn naamsbekendheid. In 1808 was hij dermate gevestigd als schilder dat hij als een van de eersten benoemd werd tot lid van het Koninklijk Instituut. Dit gaf hem nog meer aanzien en bood hem bovendien de gelegenheid in de kringen van wetenschappers en de overheid te verkeren. Het zou De Lelie, zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk, geen windeieren leggen.

30

Casus 1: Familieportret Bonebakker met Bennewitz

De firma van Dirk Lodewijk Bennewitz (1764-1826) en Adrianus Bonebakker (1767-1842) was in Amsterdam in de eerste decennia van de negentiende eeuw de meest succesvolle onderneming in zilveren en gouden voorwerpen. In 1809 schilderde De Lelie het groepsportret van de familie Bonebakker-Du Pré met compagnon Bennewitz in hun midden (cat.nr. 93). Dit familieportret staat in deze close-up centraal. Aan de hand van een visuele analyse van het schilderij zal uiteengezet worden hoe de opdracht waarschijnlijk zijn beslag kreeg. Het gezelschap bevindt zich waarschijnlijk in de huiskamer van de Bonebakkers, die boven de bedrijfswinkel op de hoek van het gedempte deel van de Reguliersgracht (Reguliersplein, tegenwoordig Thorbeckeplein) woonden.68 Door de twee ramen zijn grachtenpanden te zien. Bonebakker staat achter zijn vrouw, met een brief of document in zijn hand, terwijl zijn compagnon aan tafel gezeten een kastanjevaas of tabakspot oppoetst. De twee zilveren manden op de grond en de taboeret verwijzen naar de firma. Mevrouw Bonebakker heeft haar jongste dochter op schoot. Haar enige zoon kijkt aandachtig naar het zilver op tafel. Een dienstmeisje brengt juist een dienblad met thee binnen. Aan de wand, ter weerszijden van de deuropening, zijn twee schilderijen van landschappen in vergulde lijsten zichtbaar. Deze schilderijen hadden nooit geïdentificeerd kunnen worden als zij niet via vererving in de familie waren gebleven (afb. 11-12).69 De twee landschappen zijn vervaardigd door Daniël Dupré (1751-1817). Hij was de broer van Elisabeth Du Pré (1760-1811), de vrouw van Bonebakker. In 1786 kreeg hij voor drie jaar een beurs van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappy der Wetenschappen in Haarlem. Deze beurs stelde Dupré in staat om via Duitsland, waar hij enkele kunstkabinetten bezocht, naar Rome te reizen, waar hij zich toelegde op het Italiaanse landschap. In dit genre bleef hij werken toen hij vijf jaar later terugkeerde naar Amsterdam. De schilderijen in het bezit van het echtpaar Bonebakker-Du Pré zijn pendanten. Dankzij Schmidt, die de werken in 1813 beschreef, is bekend dat het ene schilderij een gezicht op Civita Castellana en het andere een arcadisch landschap bij ondergaande zon verbeeldt.70

68 Van Benthem 2005, afb. 1. en p. 25 en De Lorm en Biemond 1999, p. 493. 69 In 2012 zijn het familieportret en de twee landschappen van Dupré verworven door het Rijksmuseum. 70 Schmidt 1813, p. 61. 31

11. Daniël Dupré (1751-1817). Gezicht op Civita Castellana. ca. 1792-1809. olieverf op doek. 54 x 69,5 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SA 5014)

12. Daniël Dupré. Arcadisch landschap met zonsondergang. ca. 1792-1809. olieverf op doek. 54 x 70 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SA 5015)

32

De band tussen Bonebakker en zijn schoonfamilie was hecht. Voordat Bonebakker zich met Bennewitz associeerde, had hij een leidinggevende functie in de zadelmakerij van zijn schoonvader.71 En waarschijnlijk was het zijn zwager, de schilder Daniël, die De Lelie bij hem introduceerde. In het vorige hoofdstuk is aannemelijk gemaakt dat de twee schilders elkaar al in 1783 in Düsseldorf ontmoetten. In Amsterdam zullen ze elkaar geregeld hebben getroffen bij Felix Meritis. Dupré en De Lelie waren respectievelijk sinds 1784 en 1786 lid van het departement tekenkunde. Dupré is zelfs afgebeeld op drie van de vier groepsportretten van Felix Meritis, die De Lelie tussen 1792 en 1808 vervaardigde.72 Omgekeerd kan De Lelie Dupré ook hebben geholpen. De Lelie was adviseur van Josephus Augustinus Brentano (1753-1821) en diens verzameling telde twee Italianiserende landschappen van Dupré. Dit is veelzeggend, want de Italië-gangers waren in Brentano’s collectie nauwelijks vertegenwoordigd. Naast de twee Duprés bezat hij alleen nog een zelfportret van Jean Grandjean (1752-172).73 Bonebakker was een liefhebber en verzamelaar van eigentijdse schilderkunst. In zijn verzameling bevonden zich naast de landschappen van Dupré schilderijen van Pieter Gerardus (1776-1839) en Georgius Jacobus Johannes (1782-1861) van Os, Jan Kobell (1778-1814), Carel Lodewijk Hansen (1765-1840), Jan Hulswit (1766-1822) en Dirk van Oosterhoudt (1771-1830). Van Louis Moritz (1773-1830) bezat hij drie genrestukken en hij gaf deze meester tevens de opdracht zichzelf en zijn vrouw te portretteren.74 Ondanks het bezit van een collectie, liet Bonebakker zich door De Lelie niet als verzamelaar portretteren, maar als familieman en als compagnon van Bennewitz. Misschien besloot hij hiertoe na het zien van De Lelies portret van de familie van de tabakshandelaar Gerrit van Haarst (1764-1828), eveneens vervaardigd in 1809 (cat.nr. 92). Van Haarst was van 1808 tot 1811 directeur van het departement tekenkunde van Felix Meritis en bevindt zich onder de geportretteerden op De beeldenzaal van 1808. Het ligt voor de hand dat De Lelie op een van de genootschappelijke bijeenkomsten de opdracht voor het familieportret kreeg. De familie woonde in de Reguliersbreestraat, nabij de Botermarkt tegenwoordig Rembrandtplein).75 Van Haarst en Bonebakker woonden dus dichtbij elkaar en

71 Van Bethem 2005, p. 30. 72 Voordracht over de anatomie door Andreas Bonn, De tekenzaal, en De beeldenzaal. Van der Molen 2009, p. 80. 73 Bionda 1986, p. 147. 74 Schmidt 1813, pp. 47, 63, 65, 68, 70, 74 en 125. Mogelijk betreft het door Van Benthem afgebeelde portret Bonebakkers portret door Moritz (Van Bentem 2005). 75 Het adres wordt vermeld in de huwelijksakte van Van Haarst en Maria Spaan (SAA, DTB 637, p. 16) en in een advertentie m.b.t. de tabakshandel van Van Haarst uit 1813 (collectie CBG). 33

daarom is het waarschijnlijk dat ze elkaar kenden. Mogelijk in navolging van zijn buurtgenoot liet Bonebakker zijn eigen gezin door De Lelie vastleggen. De compositorische gelijkenissen tussen beide familiestukken zijn frappant. Op beide werken is de familie gezeten om een tafel rechts bij het raam. Door de open deur, rechts waarvan een landschapschilderij aan de wand hangt, is een achterkamer zichtbaar. Zelfs het patroon van het rode tapijt is vergelijkbaar en zowel Van Haarst als Bonebakker heeft een vel papier in zijn hand. Oorspronkelijk was ook op het portret van de familie Van Haarst een dienstmeisje in de open deur afgebeeld, maar De Lelie heeft haar, waarschijnlijk op verzoek van de opdrachtgever, overgeschilderd; haar schim is echter nog steeds zichtbaar. Uit een toelichting, op schrift gesteld door een nazaat, blijkt dat het schilderij de kamer achter de winkel voorstelt en dat De Lelie ‘in plaats van de winkel boomen op het doek [heeft] gebracht.’76 De Lelie heeft zich hier dus artistieke vrijheid veroorloofd, een kunstgreep om het portret te verlevendigen met het naar binnen schijnende daglicht. Had hij de situatie waarheidsgetrouw weergegeven, dan zouden de twee familiestukken minder gelijkend zijn. Doordat op het portret van de familie Bonebakker ook de beeltenis van Bennewitz voorkomt, geef het schilderij gestalte aan het succes van de zakenpartners. Bonebakker en Bennewitz namen in 1802 het bedrijf van de gebroeders Peirolet over, waar Bennewitz jaren had gewerkt. Aanvankelijk onder de naam Gebroeders Peirolet, Bennewitz en Bonnebakker en vanaf 1812 als Bennewitz en Bonnebakker zetten zij de zaken voort. Bonebakker leidde als kashouder de winkel. Bennewitz stond aan het hoofd van de werkplaats, waar een groot deel van de gouden en zilveren voorwerpen die de firma verkocht, werd geproduceerd. Het Amsterdamse stadsbestuur verstrekte de firma geregeld opdrachten en de elite en gegoede burgers kochten er hun serviezen, kandelaars en snuifdozen. In 1822 gingen de compagnons uit elkaar. De een richtte de firma Bennewitz en Zonen op en de ander ging verder onder de naam Bonebakker en Zoon. Bonebakker verliet het huis waarin De Lelie hen had geportretteerd en vestigde zich op de hoek van de Leidsestraat en de Herengracht. Zijn zoon Jacques Antoine (1798-1868), op het schilderij nog een jong blozend ventje, was inmiddels 24 jaar oud en trad in dienst van het bedrijf. Later zou hij de leiding krijgen over het bedrijf.77

76 De op schrift gestelde toelichting is in bezit van de huidige eigenaar van het familieportret. 77 Van Benthem 2005, pp. 24-25, 38 en 50-52. 34

2. Het belang van netwerken: De Lelies opdrachtgevers

In 1784 vestigde De Lelie zich in Amsterdam. Nog hetzelfde jaar kreeg hij zijn eerste portretopdracht en er zouden er vele volgen. Knoef typeerde het geheel van de portretten als ‘een galerij van beeltenissen, die ons in het bijzonder de Amsterdamsche wereld van geleerden, letterkundigen, geestelijken, regenten van publieke instellingen, kunstbeoefenaars en – beschermers voor oogen voert.’78 Het denkbeeld van een galerij is treffend, want de portretten vormen het grootste deel van het oeuvre van de kunstenaar. De opdrachten werden De Lelie echter niet in zijn schoot geworpen. Hij moest zijn opdrachtgevers voor zich winnen en zich onderscheiden van andere schilders. Dat hij hierin slaagde, is te danken aan hulp van derden, maar ook aan zijn eigen talent om verschillende netwerken in de samenleving aan te boren. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe De Lelie hierbij te werk ging. Om de modus operandi van de schilder te reconstrueren, worden de belangrijkste netwerken in kaart gebracht. In paragraaf twee wordt de achtergrond van De Lelies opdrachtgevers nader bestudeerd. Een analyse van hun beroepsklasse, geloofsovertuiging en politieke gezindheid zal duidelijk maken dat De Lelie door wist te dringen tot verschillende religieuze en sociaaleconomische milieus.79

2.1 Netwerken

Het hebben van een netwerk is voor een schilder voorwaardelijk voor succes, dat is nu zo en dat was vroeger niet anders. Maar veel meer dan tegenwoordig speelden netwerken in De Lelies tijd een rol in de manier waarop de samenleving was georganiseerd. Banen en voorrechten werden vergeven op grond van persoonlijke overwegingen en wie een hypotheek wilde afsluiten of in een onderneming wilde investeren, was aangewezen op particuliere leningen. Kon iemand door ziekte of ouderdom niet meer kon werken, dan was diegene afhankelijk van zijn spaargeld en de hulp van naasten.80

78 Knoef 1940, pp. 387-388. 79 In bijlage 2 is een overzicht van alle opdrachtgevers opgenomen. 80 Kooijmans 1997, p. 326. 35

Aan de hand van de correspondentie van de onderling verwante families Huydecoper en Van der Meulen onderzocht Luc Kooijmans de rol en functie van familie in de zeventiende en achttiende eeuw. Hij stelt dat in een maatschappij waarin de institutionele structuur ontoereikend was om sociale cohesie te waarborgen, stabiliteit in hoge mate afhankelijk was van persoonlijke banden en dat vriendschap een concept was dat diende om die banden te verstevigen. Het ging hierbij niet om vriendschap in de tegenwoordige betekenis van het woord, want de vrijheid om een relatie aan te gaan op grond van wederzijdse sympathie was beperkt. Het begrip vrienden werd gebruikt ter aanduiding van familieleden met wie men verplichtende relaties onderhield. Vriendschap was gefundeerd op solidariteit en die solidariteit zocht men vooral onder verwanten.81 Volgens Kloek echter gingen de traditionele lokale vriendschapsnetwerken, met solidariteit en wederkerigheid als onderliggende principes, al in de zeventiende eeuw minder voldoen. Ook de vangnetfunctie die familie, buurt en gilden vervulden nam af. Kloek wijt dit aan de toegenomen migratie en mobiliteit, waardoor persoonlijke netwerken losser werden. Hij stelt dat discussiekringen en genootschappen een deel van de zorgtaken in de achttiende eeuw overnamen.82 Toen De Lelie in Amsterdam arriveerde was het genootschapsleven daar in volle bloei. De genootschapsgebouwen waren voor De Lelie bij uitstek geschikte ontmoetingsplaatsen van potentiële opdrachtgevers. Toch zijn zeker niet alle opdrachten hiertoe terug te leiden. De Lelie maakte net zo goed gebruik van de netwerken die van oudsher bestonden en gevormd werden door familierelaties en de kerk.

2.1.1 Dichtbij huis: de familie en de kerk

In Amsterdam ging De Lelie in navolging van zijn schoonfamilie naar de katholieke Mozes en Aäronkerk. Hier werden zijn kinderen gedoopt en ontvingen ook de kinderen van Adriana de Lelie en Cornelis Beekman het eerste sacrament. Een van De Lelies eerste opdrachten in de hoofdstad is zowel met de Mozes en Aäronkerk als met de schoonfamilie van de schilder in verband te brengen. In 1788 portretteerde De Lelie

81 Kooijmans 1997, pp. 14-15 en 326-327. 82 Kloek en Mijnhardt 2001, pp. 110-111. 36

Joannes Henricus Lexius (1755-1817), die kapelaan was in Buitenveldert (cat.nr. 13). Catharina Maria Morria (geb. 1756), De Lelies schoonzus, was in hetzelfde jaar getrouwd met Johannes Franciscus Lexius (geb. 1761), de broer van de kapelaan. De Lelie zal zijn opdrachtgever bij zijn schoonfamilie of in de kerk hebben ontmoet of door zijn schoonzus met hem in contact zijn gebracht.83 Een tweede opdracht die aan de kringen van de familie én de kerk is te relateren, kwam van Cornelis Franciscus Wolters (1778-1835, cat.nr. 58). De Lelie portretteerde hem in 1802 ter gelegenheid van diens priesterwijding. Anna Maria Vos, de moeder van Maria Theresia Morria, was in 1778 in de Mozes en Aäronkerk getuige geweest bij de doop van Cornelis Franciscus, zoon van Steven Wolters en Maria Joanna Messing. Op hun beurt traden De Lelie en Morria in 1799 in dezelfde kerk op als getuigen bij de doop van Catharina Adriana Maria, dochter van Quirinis Hoelen en Anna Maria Dorothea Messing. De hechte band tussen familie Vos en de Messing was gesmeed met het huwelijk van Maria Gerarda Vos en Joannes Messing in 1764. De Lelie dankte zijn opdracht van Wolters aan deze familieconnectie.84 Van enkele andere portretten is bovenal de connectie met de Mozes en Aäronkerk onmiskenbaar. De Lelie portretteerde maar liefst vier kapelaans van dit godshuis: Johannes Havers (1797, cat.nr. 41), Henricus Delien (1808, cat.nr. 86), Henricus Schouten (1819, cat.nr. 127) en Arnoldus van den Reijdt (cat.nr. 136). Van een vijfde geestelijke, Walterus van Dijk (cat.nr. 135), is onbekend of hij ten tijde van de vervaardiging van het portret de kerk diende als kapelaan of pastoor.85 Deze portretten hebben mogelijk geleid tot de drie opdrachten van pastoors van andere kerken. In 1796 maakte De Lelie een portret van Joannes Andreas Offerman, pastoor van ’t Vrede-Duifje († 1811, cat.nr. 43). Offerman was een ambitieus man die het ijzer wist te smeden toen het heet was. In 1795 kreeg hij van het nieuwe stadsbestuur, ‘de representanten van het volk

83 Voor de doopakten van de broers Lexius, zie: SAA, DTB 364, p. 1 (fol. 1), nr. 8. en DTB 311, p. 19 (fol. 60), nr. 14. Voor de doopaktes van de zusjes Morria, zie: DTB 311, p. 63 (fol. 32), nr. 24 en DTB 311, p. 85 (fol. 43), nr. 10. Voor de huwelijksakte van Lexius en Morria, zie DTB 757, p. 171. 84 Voor de doopakte van C.F. Wolters en C.A.M. Hoelen, zie resp.: SAA, DTB 345, p. 83 (fol. 42), nr. 6 en DTB 314, p. 13 (fol. 7), nr. 9. Voor de huwelijksakte van Vos en Messing, zie DTB 741, p. 32. 85 Van Heel en Knipping 1941, pp. 195-198. John van Cauteren, conservator bij het Gemeentemuseum Weert, heeft de zitter van het portret van 1797 op basis van uitsluiting geïdentificeerd als Havers. In 1797 telde de Mozes en Aäronkerk zes kapelaans: Walterus van Dijk (1775-1798), Jacobus Winders (1776-1829), Henricus Wynands (1777- 1817), Joannes Havers (1787-1797), Petrus Esselen (1797-1803) en Henricus Schouten (1797-na 1817). Van de eerste en laatste zijn andere portretten van de hand van De Lelie. Esselen, Winders en Wynands zijn door andere schilders geportretteerd. De enige kandidaat die overblijft is Havers. Hij was in 1797 39 jaar oud, welke leeftijd kan overeenkomen met die van de zitter. 37

van Amsterdam’, toestemming voor de bouw van een nieuwe kerk voor zijn gemeenschap. Tot op dat moment was ’t Vrede-Duifje een schuilkerk in de Kerkstraat. Deze schuilkerk werd afgebroken en in 1796 werd aan de Prinsengracht de eerste seculiere katholieke kerk in Amsterdam ingehuldigd. 86 Voor ’t Vrede-Duifje heeft De Lelie ook een altaarstuk, voorstellende de Annunciatie, vervaardigd (cat.nr. 44). Dit altaarstuk werd afwisselend met twee andere altaarstukken, een Kruisiging door Johannes Voorhout (tweede helft zeventiende eeuw) en een Opstanding door Jacob de Wit (1750), getoond.87 Omdat de Annunciatie niet gedateerd is, is het niet mogelijk om de opdrachtgever te achterhalen. Het is echter goed denkbaar dat Offerman het interieur van zijn nieuwe kerk wilde verfraaien en hiertoe De Lelie de opdracht voor het altaarstuk gaf. In 1819 vereeuwigde De Lelie pastoor Molenaars van de statie ’t Boompje (Kalverstraat 213-215, cat.nr. 129) en een jaar later Gerardus Antonius van der Lugt (1775-1885, cat.nr. 131) van de St. Catharina kerk, bijgenaamd Geloof, Hoop en Liefde.88 Bij de opdracht van Molenaars kunnen naast het netwerk van Amsterdamse geestelijken tevens familierelaties een rol hebben gespeeld. De familie van Cornelis de Lelie (†1763) behoorde namelijk tot de gemeente van ’t Boompje; alle kinderen uit het gezin waren hier gedoopt.89 Van der Lugt liet zich, net als Offerman eerder, portretteren als bouwheer, met een tekening van de voorgevel van zijn ‘schepping’ op tafel. Onder zijn bewind werd tussen 1817 en 1820 een nieuwe kerk gebouwd aan het Singel, ter vervanging van de schuilkerk aan de Boommarkt. Het is aannemelijk dat Van der Lugt het portret van Offerman kende. Hij kan ook op De Lelie zijn geattendeerd door aartspriester Jacobus Joannes Cramer (1744-1824), die in 1820 de St. Catharina kerk inwijdde. Cramer was met Lexius lid geweest van de commissie die door Lodewijk Napoleon in 1808 was aangesteld ten behoeve van de reorganisatie van de katholieke kerk. Van der Lugt zou De Lelies

86 Wiemers 1996. 87 Dijkstra 2002, p. 218 en Van Eck 2007, p. 132. 88 Op het portret van Molenaars is op de tafel een briefje afgebeeld, waarop staat vermeld dat de geportretteerde pastoor was van de Boomstatie. Vriendelijke mededeling van de heer J. van Cauteren. 89 Voor de doopakte van de kinderen van Cornelis de Lelie en Maria Crijger (ook gespeld als Krijger en Kreger), zie de volgende doopakten: SAA, DTB 321, p. 28 (fo. 14v), nr. 7 (Caspar, 1750); DTB 321, p. 52 (fol. 26v), nr. 16 (Maria, 1752); DTB 321, p. 85 (fol. 43), nr. 12 (Adriana 1754); DTB 321, p. 120 (folio 60v), nr. 8 (Cornelia, 1757); DTB 321, p. 120 (fol. 60v), nr. 8 (Gertrudis 1757). Voor de kinderen uit het tweede huwelijk van De Lelie, met Aaltje van Oostrom, zie: DTB 321, p. 150 (fol. 75v), nr. 19 (Cornelius, 1759); DTB 321, p. 199, fol. 100 (Cornelia 1762). 38

portret van Lexius ook zelf kunnen hebben gezien in het seminarium van Warmond, waar Lexius hoogleraar was geweest en Van der Lugt een aanstelling als provisor had.90 Een opdracht uit de katholieke kring die lastiger is te duiden, kwam van het Maagdenhuis. In 1788 werd de nieuwbouw van dit katholieke meisjesweeshuis aan het Spui voltooid, een classicistisch gebouw naar ontwerp van stadsbouwmeester Abraham van der Hart (1727-1820). De trotse bouwregenten gaven De Lelie de opdracht voor een groepsportret bestemd voor de regentenkamer (cat.nr. 12).91 Het is goed mogelijk dat het college ertoe besloot De Lelie de opdracht te geven na het zien van het regentenstuk dat de schilder in 1786 voor het Oudezijds Huiszittenhuis had gemaakt.92 Dat De Lelie ook nog eens katholiek was, maakte hem de ideale kandidaat. Er is ook een ander scenario denkbaar. In het jaar dat De Lelie het regentenstuk vervaardigde, maakte hij tevens het bovengenoemde portret van pastoor Lexius. Lexius was gedoopt in het Maagdenhuis en zal er daarom als kind menige dienst hebben bijgewoond; het is denkbaar dat hij in 1788 als tussenpersoon optrad.93 Tijdens zijn werk voor het Maagdenhuis -hij ‘restaureerde’ er tevens enkele schilderijen- maakte De Lelie ongetwijfeld kennis met Van der Hart.94 Dit zou een waardevol contact blijken. In 1803 ontwierp de stadsbouwmeester een neoclassicistisch dubbel herenhuis voor de rijke Haarlemse koopman Willem Philip Barnaart (1781-1851). Uit rekeningen is bekend dat Van der Hart in 1806 De Lelie en Jan Kamphuijzen (1760-141) inschakelde voor de uitvoering van zijn ontwerpen van het huis (cat.nr. 75-82). Hoewel De Lelie geen specialist was op het gebied van interieurschilderkunst, had hij wel ervaring. In Antwerpen was hij immers een paar jaar in de leer geweest bij de behangsel- en decoratieschilder Peeters en in 1790 had hij in opdracht van Aernout David van Lennep (1728-1795) een bovendeurstuk vervaardigd voor de voorzaal van diens woning aan de Herengracht (cat.nr. 21).95 Bij Van der Harts keuze voor De Lelie zal zijn eerdere

90 Van der Loos 1935, pp. 136 en 140; NNBW, dl. 5, pp. 315-317 en Dijkstra 2002, pp. 217-18. Het portret van Lexius in ieder geval in 1899 in het Groot Seminarie in Warmond. Mogelijk heeft Lexius het portret aan het seminarie geschonken of gelegateerd en heeft Van der Lugt het daar gezien. 91 Meischke 1980, pp. 100-101. en 126. 92 Het regentenstuk van 1786 is niet overgeleverd, maar wordt vermeld in de notulen van het Oudezijds Huiszittenhuis. Knoef 1948, p. 42. 93 Voor de doopakte van Lexius, zie DTB 364, p. 1 (fol. 1), nr. 8. 94 Meischke 1980, pp. 126. Het groepsportret was bestemd voor de regentenkamer en De Lelie heeft rekening gehouden met de lichtval op de beoogde plek, tegenover de schouw. Waarschijnlijk met het oog op de plaatsing van het schilderij is een deur die aanvankelijk in het midden van de wand was geprojecteerd vervangen voor deuren aan weerszijden. (Meischke 1980, p. 126). Van der Hart en De Lelie zullen elkaar zeer waarschijnlijk naar aanleiding van de aanpassing van de regentenkamer hebben ontmoet. 95 De la Fontaine Verwey en Van Eeghen 1976, p. 554. 39

kennismaking met de schilder in het Maagdenhuis hebben meegewogen. De twee kunnen elkaar tevens ontmoet hebben bij Josephus Augustus Brentano (1753-1821). Deze kunstverzamelaar was mecenas van de twee schilders en het is aannemelijk dat Van der Hart in de jaren 1790 betrokken was bij de verbouwing van diens woning aan de Herengracht. Overigens kunnen ook familierelaties van de opdrachtgever van invloed zijn geweest op de aanstelling van De Lelie. De vrouw van Barnaart, Elisabeth Cornelia Hillegonda Teding van Berkhout (1783-1814) was een nichtje van Pieter Jacob Teding van Berkhout (1752-1790). In 1792 had diens weduwe, Maria Susanna van Collen (1751-1822), zichzelf met haar zoontje door De Lelie laten portretteren (cat.nr. 33).96

2.1.2 Felix Meritis en de gemeenschap van genootschappen

Felix Meritis was het belangrijkste culturele bolwerk van Amsterdam. Het was voor De Lelie dé plek om potentiële opdrachtgevers te ontmoeten. Ruim de helft van zijn opdrachten kwam van leden van het genootschap.97 Het voert te ver om al deze opdrachtgevers hier de revue te laten passeren. In plaats daarvan zal aan de hand van enkele portretten toegelicht worden hoe De Lelie erin slaagde de aandacht naar zich toe te trekken, wie hij wist te interesseren en hoe dit soms leidde tot opdrachten buiten de muren van genootschapsgebouw aan de Keizersgracht. In het vorige hoofdstuk zijn de functies die De Lelie bij Felix Meritis bekleedde aan de orde gekomen. Met zijn actieve rol in het genootschap vergrootte hij welbewust zijn bekendheid. Maar hier bleef het niet bij. Het was de gewoonte dat nieuwe leden van het departement tekenkunde het verplichte entreegeld betaalden in de vorm van een kunstwerk. De Lelie greep deze kans aan om zich als portrettist te manifesteren. In 1792 bood hij de vergadering een groepsportret van de leden van het departement van tekenkunde aan (cat.nr. 34). De mannen zijn geschaard rondom professor Andreas Bonn (1738-1818), honorair lid en hoogleraar ontleed- en heelkunde aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam, die in de tekenzaal een voordracht houdt, aan de hand van een naaktmodel. Een genereus geschenk, maar geheel onbaatzuchtig was De Lelie niet. De schilder hoopte ongetwijfeld dat het tot opdrachten zou leiden en die opzet slaagde.

96 Nederland’s Adelsboek, jrg. 79, 1988, pp. 484-486 en 504. 97 Hierbij zijn alleen de geïdentificeerde individuele mannelijke opdrachtgevers in aanmerking genomen; vrouwen hadden immers geen toegang tot genootschappen en van ongeïdentificeerde opdrachtgevers kan een eventueel lidmaatschap niet worden achterhaald. 40

In de jaren die volgden maakte hij in opdracht maar liefst drie portretten van groepen in verschillende zalen van Felix Meritis. De eerste keer kwam de opdracht van het departement koophandel, waar men in 1800 besloot om het bedrag in de boetekas aan te wenden voor een kunstwerk. De eer kwam toe aan De Lelie. Het schilderij, dat hij in 1801 voltooide, is een min of meer getrouwe weergave van de inwijding van het genootschapsgebouw in 1788 en verbeeldt de toespraak van Jan Hendrik van Swinden (1746-1823), hoogleraar in de wijsbegeerte, wis- natuur- en sterrenkunde aan het Athenaeum, in de ovale muziekzaal (cat.nr. 53). In 1801 maakte De Lelie nog een schilderij met Felix Meritis als onderwerp. Deze tweede opdracht kwam niet van het instituut, maar van een individu: Cornelis Sebille Roos (1754-1820). Roos was kunsthandelaar en uitgever en had binnen Felix Meritis al belangrijke functies bekleed, van directeur van het departement tekenkunde tot lid van de commissie van de nieuwbouw. In de voorgaande jaren had hij vijf prenten uitgegeven van de gevel en de zalen van Felix Meritis en in 1801 volgde een ets van de tekenzaal naar ontwerp van Kuijper. Toen hij, wellicht geleid door goede verkoopresultaten, nog een ets van de tekenzaal aan de man wilde brengen, betrok hij De Lelie hierbij. Roos liet Kuijper een tweede tekening van de betreffende zaal maken op basis waarvan De Lelie vervolgens een schilderij vervaardigde (afb. 13 en cat.nr. 54). Het discussiërende en tekenende gezelschap in de tekenzaal bestaat uit kunstenaars, - verzamelaars en -handelaars. Opvallend is dat zestien van de 39 geportretteerden nooit lid zijn geweest van het genootschap. Het schilderij is dan ook niet zozeer een genootschapsportret als wel een portret van de Amsterdamse kunstwereld. Twee jaar na de vervaardiging organiseerde de kunsthandelaar een loterij, waarbij het groepsportret de hoofdprijs was. Het winnende lot was van de commissarissen van Felix Meritis, zodat het genootschap in bezit kwam van het werk. Aan Roos dankte De Lelie min of meer

13. Jacques Kuijper. De tekenzaal van Felix Meritis. 1797. ook de opdracht voor het vierde en Stadsarchief Amsterdam (010097015280). laatste groepsportret. Deze kwam voort

41

uit een bepaling die Roos had opgenomen in zijn plan voor de genoemde loterij. Als een of meerdere van de vijf hoofdprijzen niet aan Felix Meritis zou toekomen en de trekker van een van die prijzen ervoor koos zijn prijs te houden, dan zou Roos de bijbehorende waarde aan kunst aan het genootschap schenken. Omdat Felix Meritis bij de loting één prijs was misgelopen, werd Roos in 1806 aan zijn belofte herinnerd. Deze stuurde er vervolgens op aan een pendant van De tekenzaal te laten maken. En wie kon hiervoor nu beter gevraagd worden dan De Lelie? De schilder maakte een groepsportret van de commissarissen, secretarissen, thesaurieren (penningmeesters), directeuren, beoordelaren, pedel, boekhouder en inspecteur van het museum (cat.nr. 90-91). Het gezelschap bevindt zich in de beeldenzaal, officieel het Museum der Teekenkunde, waar les werd gegeven in tekenen naar gipsafgietsels van klassieke beelden.98 De groepsportretten stonden garant voor publieke belangstelling. Bij het overhandigen van de schilderijen in de vergadering stond De Lelie steeds in het middelpunt van de belangstelling. Vooral bij het departement koophandel was dit een spektakel. De inwijding van het gebouw van Felix Meritis was afgedekt met een doek opgesteld in de vergaderkamer. Na de onthulling werd De Lelie naar binnengeroepen en uitvoerig bedankt. Daarna werden de leden van de andere departementen uitgenodigd om het schilderij te komen bekijken. Van De voordracht over de anatomie door Andreas Bonn en De inwijding van het gebouw van Felix Meritis maakte De Lelie op verzoek van respectievelijk de departementen tekenkunde en koophandel omtrektekeningen en ook hiervoor werd hem in de vergadering dankgezegd. De tekenzaal van Felix Meritis bereikte een nog groter publiek. Om intekenaren voor de te maken prent naar het schilderij te werven, stelde Roos het schilderij tentoon in zijn galerie in het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal. Met een advertentie in de Algemene Konst- en Letterbode probeerde hij het publiek hiernaartoe te lokken. De Lelie had zich geen betere publiciteit kunnen wensen; zijn naam stond in de krant en zijn werk was in de eerste galerie van Nederland te zien. Het was ook Roos die De voordracht over de anatomie door Andreas Bonn onder de publieke aandacht bracht. In 1800 publiceerde hij een historische beschrijving van het gebouw van Felix Meritis en hierin steekt hij de loftrompet af over het stuk.99

98 Van der Molen 2009, pp. 60, 65-66, 69-76. 99 Blankert en Ruurs 1979, pp. 176 en 180; Grijzenhout 2000, p.64 en 69 en Van der Molen 2009, pp. 63, 65-66, 71. De portretten op een van De Lelies natekeningen van De voordracht van de anatomie zijn genummerd. Dankzij de namenlijst onderaan de tekening is bekend wie de geportretteerden zijn. Dankzij natekeningen van Hendrik Willem Caspari (1770-1829) en Joseph de Haen (1777-1836) is de identiteit van de heren op de andere Felix Meritis- schilderijen bekend. 42

Zoals te verwachten was, leverden de groepsportretten De Lelie nieuwe opdrachten op. Enkele daarvan zijn hiermee direct in verband te brengen, vanwege het voorkomen van de beeltenis van de opdrachtgever op een of meer van de schilderijen. Zo liet Jan Gildemeester Jansz (1744-1799), die op De voordracht over de anatomie door Andreas Bonn onder de toehoorders is afgebeeld, De Lelie in 1794-1795 een waarheidsgetrouwe weergave maken van de schilderijenzaal van zijn huis aan de Herengracht (cat.nr. 37). De schilder portretteerde de kunstverzamelaar in dit vertrek in het gezelschap van een aantal gasten. Een ander voorbeeld is het portret van de familie van Gerrit van Haarst (1764-1828), directeur van het departement tekenkunde (cat.nr. 92). De Lelie maakte dit familieportret in 1809, een jaar nadat hij Van Haarst had vastgelegd op De beeldenzaal van Felix Meritis. De Lelie kon zich ook verzekeren van opdrachten van leden die niet vereeuwigd zijn op de groepsportretten. De diversiteit van de achtergrond van deze leden is groot. Pieter Nieuwland (1764-1794), eerst titulair lid van het departement natuurkunde en later honorair lid, was hoogleraar in Leiden (cat.nr. 35). Gijsbert Carel Rutger van Brienen van Ramerus (1771-1821), die vlak na zijn toelating tot het departement tekenkunde in 1804 een familieportret bestelde, was enkele jaren eerder tot eerste luitenant der huzaren benoemd (cat.nr. 67). De dichter Cornelis Loots (1764-1834), eigenaar van een steenkoperij, was lid van het departement letterkunde. De Lelie portretteerde hem ter gelegenheid van de publicatie van diens Dichtstuk ter gelegenheid van het tweede eeuwgetijde der Beurs van Amsterdam in 1813 (cat.nr. 105). Op het portret heeft Loots het gedicht in zijn hand. Vinkeles maakte een prent naar het portret, die werd opgenomen in de uitgave van het dichtstuk. Dit was gunstig voor De Lelie. Immers iedereen die het gedicht las -en de lijst van intekenaren telt ruim 600 namen!- zou het portret van Loots zien.100 Overigens had De Lelie al voor de vervaardiging van de Felix Meritis-groepsportretten het vertrouwen van enkele leden gewonnen. Zo maakte hij in 1789 pendantportretten van Diederik Casper de Groot Jamin (1775-99) en zijn vrouw Margaretha Elisabeth de Groot (1768-1814, cat.nr. 15-16). De Groot Jamin was directeur van het departement muziek en lid van het departement natuurkunde. Dat een opdracht uit de gelederen van Felix Meritis kon leiden tot nieuwe opdrachten binnen en buiten de kringen van het genootschap, maakt het bovengenoemde schilderij van de

100 Op het papier in Loots’ hand staat: Jaarzang / ... 21 [?] ... Jaarig / Beurs v / .. augus. Dit verwijst naar het bovengenoemde dichtstuk, dat in 1813 door Ruys werd uitgegeven in Amsterdam. (Van der Vijver 1834, p. 111) De prent is afgebeeld op pagina i. Voor de lijst van intekenaren, zie pp. V-XVI. Volgens de online collectiedatabase van het Amsterdam Museum is het portret vervaardigd in 1809, maar dit is op grond van bovenstaande onjuist. 43

schilderijenzaal van Gildemeester aanschouwelijk. Onder de geportretteerde gasten bevindt zich de makelaar en verzamelaar Bernardus de Bosch (1742-1816). Van hem maakte De Lelie, waarschijnlijk in tweede jaar van de totstandkoming van het groepsportret voor Gildemeester, een enkelvoudig portret (cat.nr. 39). Toen De Bosch ruim tien jaar later aftrad als regent van het Oudezijds Huiszittenhuis, schilderde De Lelie een portret van het regentencollege (cat.nr. 71).101 En ook dit keer kwam een afzonderlijk portret van De Bosch tot stand, mogelijk een voorstudie of nabestelling (cat.nr. 72). Het regentenstuk leidde nog hetzelfde jaar tot een nieuwe opdracht. David le Jolle (1757-1823), ongetwijfeld familie van de geportretteerde regent Pieter Jacques le Jolle, vroeg De Lelie om een portret van zichzelf en zijn vrouw Gezina Brok (1774-1849 cat.nr. 73-74).102 Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758-1840) is een andere bezoeker van Gildemeesters kunstgalerij; hij is de man in het militaire uniform rechts in de achtergrond. Krayenhoff speelde een sleutelrol in de Bataafse revolutie van 1795. Toen het Franse leger, dat op verzoek van de patriotten Nederland was binnengedrongen, was opgerukt tot in de provincie Utrecht, stuurde generaal Herman Willem Daendels (1762-1818) Krayenhoff naar Amsterdam. Daar diende hij het stadsbestuur tot aftreden aan te zetten, zodat nog voor de komst van de Franse troepen een nieuw patriotsgezind bewind kon worden geïnstalleerd. De missie slaagde: nog dezelfde avond, 18 januari 1795, vond in Amsterdam de machtswisseling plaats.103 Samen met de landschapsschilder Egbert van Drielst (1745-1818) maakte De Lelie een schilderij dat Krayenhoffs afscheid van Daendels in Maarssen verbeeldt (cat.nr. 38). Het resultaat zal in de smaak zijn gevallen, want Krayenhoff bestelde later nog één en mogelijk zelfs twee portretten bij De Lelie (cat.nrs. 97 en 100). Tot slot kunnen nog twee verzamelaarsportretten genoemd worden waarvoor Gildemeesters schilderij als uithangbord zal hebben gefungeerd. Het eerste maakte De Lelie in

101 De Bruyn Kops 1965, p. 107 en Blankert en Ruurs 1979, p. 172 en 183-84. 102 Op een foto in het RKD staat dat het portret van David le Jolle rechtsboven is gedateerd 1806. Volgens de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed echter is het portret van Le Jolle vervaardigd in 1800 en dat van Brok in 1806. Waarschijnlijk is dit een vergissing, want het is aannemelijker dat de pendantportretten in hetzelfde jaar zijn vervaardigd. Het is overigens opvallend hoe zeer de gelaatstrekken van David le Jolle overeenkomen met die van de derde man van links op het regentenstuk. Het gezicht van Brok vertoont gelijkenissen met dat van Sara Agatha le Jolle (1790-1856), een dochter van regent Pierre Jacques le Jolle en Hester Catherine Maarseveen (zie RKDPortraits, IB-nr. 87090). Het is echter niet mogelijk dat de pendanten portretten van het laatstgenoemde echtpaar zijn, want Maarseveen overleed in 1800. De identificatie door het RKD, op grond van vererving, zal dus kloppen. 103 De Bruyn Kops 1965, p. 107; NNBW, dl. 1, pp. 665-69 en dl. 2, pp. 719-20; Biografisch Woordenboek Gelderland, dl. 3, pp. 88-91. 44

opdracht van Brentano, voor wie hij soms kunstwerken aankocht op veilingen (cat.nrs. 45-46).104 Ook als De Lelie het schilderij van Gildemeester niet zelf als prototype aandroeg zal het werk een voorbeeldfunctie hebben gehad, want de twee verzamelaars moeten elkaar vanuit hun gedeelde passie voor kunst wel hebben gekend. De tweede opdracht kwam van Jan de Bosch (1737-1823). Het is aannemelijk dat het schilderij van Gildemeester, waarop zijn broer Bernardus is afgebeeld, hem op het idee bracht De Lelie een vergelijkbare opdracht te geven. De Lelies dubbelportret van het echtpaar De Bosch-Kroon houdt het midden tussen De Lelies verzamelaarsportretten en de familieportretten in huiselijk interieur (cat.nr.51). Een ander voorbeeld van een portret met een katalyserende werking is dat van Barend Hulshoff (1781-1849) uit 1790 (cat.nr. 20). De opdracht hiervoor kwam vrijwel zeker van Paulus Schoonegevel (1756-1799), die van 1787 tot 1791 directeur was van het departement tekenkunde. Na het overlijden van zijn zus Maria in 1786, had hij haar zoon Barend Hulshoff (1781-1849) in huis genomen. De vader van de jongen was al twee jaar eerder gestorven.105 Het portret dat als kind van hem was gemaakt zal Hulshoff zijn bevallen, want eenmaal volwassen gaf hij De Lelie zelf een opdracht. Toen hij in 1807 trouwde met Jeltje Hesselink (1787-1823), maakte De Lelie pendantportretten van het jonge echtpaar (cat.nrs. 83-84). Hoogstwaarschijnlijk ontstond in hetzelfde jaar het portret van Gerrit Hesselink (1755-1811), de vader van Jeltje (cat.nr. 85). Het is een vergelijkbaar ovaalvormig busteportret met dezelfde afmetingen. Hulshoff en Hesselink waren lid van Felix Meritis, maar dit geldt niet voor de Utrechtse hoogleraar Matthias van Geuns (1735-1817). In 1803 maakte De Lelie, naar een ouder voorbeeld, een portret van Van Geuns overleden zoon Steven Jan (1767-95) en een jaar later portretteerde hij de hoogleraar zelf (cat.nrs. 64-65). Deze opdrachten zijn in verband te brengen met het kinderportret van Hulshoff. Het is waarschijnlijk dat Van Geuns informatie over Amsterdamse portrettisten inwon bij zijn zus Jozina (1769-1832), de weduwe van Jacob Bezoet. Bezoet had een firma in drogerijen op de Nieuwendijk in Amsterdam gehad, die na zijn overlijden werd voortgezet door zijn compagnon Schoonegevel. Jozina zal het van portret van Hulshoff hebben gekend en heeft de schilder mogelijk bij haar broer aanbevolen. Dit advies zou tevens kunnen zijn gegeven door de doopsgezinde predikant Allard Hulshoff (1734-94), een vriend van Van

104 Bionda 1986, p. 143. Bionda geeft aan dat De Lelie vooral na het overlijden van J.B.J. Achttienhoven in 1801 optrad als inkoper. Toch mag op grond van De Lelies beeltenis op het hierna te beschrijven groepsportret worden aangenomen dat De Lelie en Brentano ook hiervoor al contact met elkaar hadden. 105 Nederland’s Patriciaat jrg. 48 (1962), p. 340; Van Eeghen 1969, pp. 31-32; SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 298, Ledenlijsten 1777-1824, p. 2 (lid 1784-1799 overleden) en 16 (directeur 1787-1791). 45

Geuns, die net als hij uit Groningen kwam. De predikant had een gezin gesticht in Amsterdam en was de oom van Barend Hulshoff. Ongetwijfeld was het portret van zijn neefje hem bekend.106 Een derde van de leden van Felix Meritis van wie De Lelie een opdracht ontving, was tevens lid van één of meer andere genootschappen of, vanaf 1808, van het Koninklijk Instituut. Figuur 1 geeft een beeld van dit intergenootschappelijke netwerk. Het is aannemelijk dat de dubbellidmaatschappen een rol speelden bij de toewijzing van enkele opdrachten aan De Lelie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bovengenoemde Van Geuns.107 Van Geuns was net als Hendrik Constantijn Cras (1739-1820, cat.nr. 17) en Krayenhoff lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Bij dit tweede genootschap was ook Hendrik de Hartog (1751-1838, cat.nr. 19) aangesloten. Krayenhoff kon hij verder ontmoetten bij de bijeenkomsten van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte en die van Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Societeit. Alle drie waren zij eerder door De Lelie geportretteerd en mogelijk adviseerden zij Matthias van Geuns toen deze op zoek was naar een portrettist.108 Van Geuns kan op zijn beurt, samen met Cras en Krayenhoff, Antonie Christiaan Wynand Staring (1767-1840) hebben aangespoord. De Lelie portretteerde Staring en zijn vrouw Johanna Andrea Charlotte van der Muelen (1774-1843) in 1805 (cat.nr. 69-70). Staring was een jaar eerder tot directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen benoemd. Staring zal Van Geuns meer dan oppervlakkig hebben gekend, want hij was een studievriend geweest van Steven Jan van Geuns, van wie De Lelie het postuum portret maakte. Mede op zijn advies was Steven Jan in juli 1789 naar Göttingen gereisd, waar hij toen zelf net van was teruggekeerd.109 Een derde opdracht die vanuit het intergenootschappelijke netwerk is te verklaren, kwam van de Rotterdammer Jan Daniël Huichelbos van Liender (1732-1809) in 1808 (cat.nr. 89). Huichelbos van Liender zou door Van Geuns en Krayenhoff, medeleden van het Bataafsch

106 Van Eeghen, 1969: pp. 26-27,31-32, 50, 57, 91 en 258-260. 107 Het portret van Steven Jan (1767-1795), de overleden zoon, maakte De Lelie naar voorbeeld van een ouder portret (RKDPortraits, IB-nr. 91192). Hoewel dit portret is toegeschreven aan Johannes Anspach (1752-1823), wordt in het record verwezen naar een prent door Reinier Vinkeles naar een zeer verwant profielportret dat blijkens het merk op de prent door Christiaan van Geelen I geschilderd werd (IB-nr. 2013859). Op grond hiervan is het aannemelijk dat niet Anspach maar Van Geelen de vervaardiger is. 108 Voor de lidmaatschappen van Van Geuns, Cras en Krayenhoff zie respectievelijk ‘Matthias van Geuns (1735- 1817)’, ‘Hendrik Constantijn Cras (1739-1820)’ en ‘Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758-1840)’, in Levensberichten van KNAW-leden, www.dwc.knaw.nl/biografie, geraadpleegd 01-09-2013. Voor de lidmaatschappen van De Hartog, zie Zandvliet 1999, p. 46. 109 Biografisch Woordenboek van Gelderland 1998, dl. 1, p. 88-89; Van der Aa, dl.17-2, p. 954; Christiaens en Evers 2002, p. 30-32. 46

Genootschap der Proefondervinderlijke Wijsbegeerte, aan De Lelie kunnen zijn voorgesteld. Krayenhoff was bovendien gelijktijdig met Huichelbos van Liender commissaris-inspecteur bij de waterstaat. Een andere mogelijkheid is dat de opdrachtgever inlichtingen inwon bij het Koninklijk Instituut, waarvoor hij sinds de oprichting correspondent was. Op die manier zal hij al snel bij De Lelie zijn uitgekomen.110

110 Voor de lidmaatschappen van het Bataafsch Genootschap, zie Krayenhoff en Van Geuns in Levensberichten van KNAW-leden, , geraadpleegd september 2013, en Verbruggen 2005, pp. 40-41. Voor de functie van commissaris-inspecteur bij de waterstaat, zie Krayenhoff en Huichelbos van Liender in het Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren , geraadpleegd september 2012. In het repertorium wordt tevens de benoeming van Huichelbos van Liender als correspondent van het Koninklijk Instituut vermeld. 47

Afkortingen (van links naar rechts, van boven naar beneden): KI1: Koninklijk Instituut, Amsterdam, eerste klasse KI2: Koninklijk Instituur, tweede klasse KI3: Koninklijk Instituut, derde klasse KI4: Koninklijk Instituut, vierde klasse BGPW: Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, Rotterdam NUT: Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen NGPS: Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Sociëteit PUG: Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen KAV: Kunst wordt door arbeid verkregen, Leiden FM: Felix Meritis, Amsterdam HMW: Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem ZGW: Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen MNL: Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, Leiden KSGV: Kunstliefde spaart geen vlijt, Den Haag CL: Concordia et Libertate, Amsterdam

1: Bartholomeus Weddik Wendel (1746-1825) 20: Jan Daniël Huichelbos van Liender (1732-1809) 2: Diederik Casper de Groot Jamin (1775-1799) 21: Cornelis Sebille Roos (1754-1820) 3: Paulus Schoonegevel (1756-1799) 22: Johan Goll van Frankenstein (1756-1821) 4: Pieter Kerkhoven (1752-1802) 23: Johannes Hermanus Molkenboer (1778-1824) 5: Johannes Beeldsnijder (1761-1817) 24: Wybrand Hendriks (1744-1831) 6: Isaac Lodewijks (1744-1809) 25: Hendrik de Hartog (1751-1838) 7: Jan Gildemeester Jansz. (1744-1799) 26: Hendrik Constantijn Cras (1739-1820) 8: Jan de Bosch (1737-1823) 27: C.R.T. Krayenhoff (1758-1840) 9: Daniël Merrem 28: Gerrit Hesselink (1755-1811) 10: Jan Anthonie van Hemert (1749-1822) 29: Cornelis Loots (1765-1834) 11: G.C.R. van Brienen van Ramerus (1771-1821) 30: Willem Philip Barnaart (1781-1851) 12: Barend Hulshoff (1781-1849) 31: Pieter Nieuwland (1764-1794) 13: Gerrit van Haarst (1764-1829) 32: Pieter van Winter (1745-1807) 14: Jan Jacob Beckeringh (1793-1820) 33: Bernardus de Bosch (1742-1816) 15: Barend Klijn (1774-1829) 34: Gerard Johannes Beeldsnijder (1791-1853) 16: Jan Eliza van Cleef (1785-1828) 35: Matthias Stevens van Geuns (1735-1817) 17: Abraham Salm (1772-1830) 36: Gerard Sandifort (1779-1848) 18: Aernoud David van Lennep (1728-1795) 37: A.C.W. Staring (1767-1840) 19: Jan Nieuwenhuyzen (1755-1820) 38: Petrus Haack (1747-1823)

Figuur 1: Het intergenootschappelijke netwerk111

2.1.3 Patronage in de provincie

De Lelie mocht dan verhuisd zijn naar Amsterdam, de Tilburgers waren hem niet vergeten. De acht opdrachten die hij kreeg van Brabanders getuigen hiervan. Hoogstwaarschijnlijk hebben De Lelies achtergebleven familieleden en vrienden op als tussenpersonen opgetreden. Zijn broers

111 In deze figuur zijn opdrachtgevers van zowel portretten als historie- en interieurstukken opgenomen. Ook opdrachtgevers van portretten die alleen bekend zijn van kopieën en prenten en/of uit contemporaine bronnen worden vermeld. Voor een overzicht van alle opdrachtgevers, zie bijlage 2. 48

Johannes (1744-1829) en Laurentius (1757-1831) en zus Helena Maria (1759-1825) waren alle drie getrouwd en hadden in Tilburg een gezin gesticht (zie bijlage 1). Zij hebben hun broer ongetwijfeld aan hun plaatsgenoten aanbevolen en zullen anders in ieder geval soms contact tussen de opdrachtgever en De Lelie hebben bewerkstelligd. Daarnaast zal De Lelie zelf opdrachten hebben geworven tijdens familiebezoeken. Tilburg telde in 1795 ongeveer 8500 inwoners, waarvan een derde geen vermogen had.112 De kringen van de gegoede burgerij vormden een hecht netwerk dat als een geleider voor opdrachten kon fungeren. Dat er in het dorp geen portretschilders werkzaam waren, werkte daarbij in het voordeel van De Lelie. Tussen 1792 en 1802 woonde Adriaan van der Willigen (1766-1841), een van de auteurs van Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst (1816-1820), in Tilburg, waar hij als patriot een hoofdrol in de revolutie van 1795 speelde. Hoewel in het naslagwerk een uitgebreide biografie van De Lelie is opgenomen en vaststaat dat de schrijver en schilder elkaar persoonlijk hebben gekend, is het niet waarschijnlijk dat Van der Willigen De Lelie in zijn Tilburgse tijd op een of andere manier begunstigde.113 In 1802 merkte Van der Willigen weliswaar een genrestuk van De Lelie op de salon in Parijs op, maar hij wist op dat moment niet eens zeker of de schilder in Amsterdam woonde.114 Bovendien kreeg De Lelie geen opdrachten van Tilburgers gedurende de periode van Van der Willigens verblijf in Tilburg. De Lelies eerste opdracht uit zijn geboorteplaats kwam vermoedelijk van de lakenkoopman Adriaan Petersz. Henssen (1732-1823). Het portret dat hij in 1783 maakte, verbeeldt waarschijnlijk diens dochter, Cornelia Gerarda (1764-1832; cat.nr. 2). Op dat moment woonde de schilder nog in Düsseldorf. Mogelijk is Cornelia Gerarda naar Düsseldorf gereisd of

112 Gorisse 2001, p. 193. 113 Gorisse 2001, pp. 197 en 201. Voor de biografie van De Lelie, zie: Van Eijnden en Van der Willigen, 1820, dl. 3, pp. 67-72. Het manuscript van de biografie bevindt zich in het archief van Van der Willigen (RKD, inv.nr. 392 Archief van Adriaan van der Willigen, doos 4) In hetzelfde archief wordt een brief bewaard van Jakob Ernst Marcus (1774- 1826) aan Van der Willigen van 27 juni 1820. De brief ging vergezeld van enkele gegraveerde en getekende kunstenaarsportretten. Marcus schrijft dat hij deze portretten aan De Lelie heeft laten zien ‘die mij zijn genoegen daarover betuigd heeft en mij geraden er volstrekt niets verder aan te doen, want dat hij ze allen zeer gelijkend vind’ (doos 12 correspondentie L-Z). Uit het manuscript en de brief blijkt dat Van der Willigen en De Lelie elkaar persoonlijk kenden. Het archief Van der Willigen (2,3 meter) is niet geïnventariseerd. Ik heb de archivalia in de dozen 1, 3-5 en 12 doorgenomen. 114 ‘Met veel genoegen zag ik ook op deze ten toon ftelling een fraai fchilderijtje van onzen verdienftelijken Tilburger, de Lelie, thans, zoo ik meen, te Amfterdam woonachtig; verbeeldende een Boeren binnenhuisje waar in een man op de viool fpeelde en een meisje en een jongen zong. Het ftond maar in een eenvoudig zwart lijstje, terwijl de meeste hier anders ook met fchitterende vergulde lijsten pronkten; doch goede wijn behoeft geen’ krans.’ Van der Willigen 1806-1807, p. 355. De Lelies genrestuk wordt vermeld onder de titel Le villageois mélomane (nr. 904) in het supplement bij de catalogus van de salon van 1802 (Sanchez en Seydoux, 2000). Vermoedelijk betreft het het genrestuk dat in 1994 bij Christie’s is geveild (RKDImages, kunstwerknr. 2164). 49

ontstond het portret tijdens een bezoek van De Lelie aan zijn familie. Opmerkelijk is dat de twintigjarige Cornelia Gerarda op 20 oktober 1783 een testament liet opstellen. Het testament wekt de indruk dat ze stervende was: ze verklaarde ‘niet gaarne van dese werelt te scheijden sonder alvorens van haare goederen gedisponeert te hebben’.115 Maar het was haar tijd nog niet, ze zou nog bijna vijftig jaar leven. Zou het kunnen dat Cornelia Gerarda zich liet portretteren om te vieren dat zij een ziekte te boven gekomen was? Of is het portret gemaakt om haar vader -haar moeder was al overleden- een herinnering te schenken voor als zij er niet meer zou zijn? Naar de reden kan slechts gegist worden. Na de opdracht van Henssen verstreken bijna twintig jaren voor er opnieuw een beroep op De Lelie werd gedaan. In 1804 portretteerde hij Jan Adriaan van Meurs (1742-1812), die in dat jaar was aangesteld als notaris in Helvoirt (cat.nr. 66). Het was waarschijnlijk zijn vader die hem dat jaar op het idee bracht zich door De Lelie te laten portretteren.116 Johan Adriaan van Meurs senior was notaris in Tilburg en Laurentius en Helena Maria de Lelie hadden verschillende zaken bij hem geregeld.117 Zij kunnen de zoon van de notaris met hun broer in contact hebben gebracht. Het portret van Cornelia Gerarda Henssen voldeed kennelijk aan de verwachtingen, want in 1814 volgde een tweede opdracht. In dat jaar schilderde De Lelie de pendantportretten van de eerdergenoemde Adriaan Petersz. Henssen (1732-1823) en, zeer waarschijnlijk, diens tweede vrouw Cornelia Mutsaers (geb. 1731, afb. 108-109). De familie Henssen en Mutsaers kenden de Van Meurs’ beslist. Zo was het Jan Adriaan van Meurs sr. die in 1783 het portret van Cornelia Gerarda Henssen had opgemaakt. De rijke lakenfabrikant Adriaan Barend Mutsaers (1745-1811), een broer van Cornelia, was van 1798 tot 1803 lid van de municipaliteit van Tilburg. In het jaar dat hij werd vervangen door zijn neef werd Arnold van Meurs lid van het gemeentebestuur.118 Nog belangrijker is dat het echtpaar Henssen-Mutsaers de De Lelies waarschijnlijk kenden via de kerk. In 1783 werd de dochter uit het eerste huwelijk van Henssen gedoopt in de Dyonisiusparochie. In deze parochie ontvingen in de periode 1780-1800 ook de kinderen van

115 Notariële Archieven Tilburg 1577-1935 (toegangsnr. 115), inv.nr. 108 Johan Adriaan van Meurs Jansz senior, minuutakten 1783, pp. 158-159. 116 Peeters 1987, p. 108. Mijn dank gaat uit naar Ronald Peeters, hoofd Stadsmuseum Tilburg, voor de informatie die hij heeft geboden over de portretten in de collectie van het Stadsmuseum. 117 Voor de akte van Helena Maria, zie: Notarieel Archief Tilburg, archiefnr. 115, deelnr. 111, p. 355. Voor de akten van Laurentius van voor 1804, zie: Notarieel Archief Tilburg, archiefnr. 115, deelnr. 112, p. 47, deelnr. 113, p. 530, deelnr. 116, p. 106 en deelnr. 128, p. 27. 118 Gorisse 2001, pp. 196, 209-210 en 212. 50

Johannes, Laurentius en Helena Maria de Lelie hun eerste sacrament.119 Het is aannemelijk dat de ontmoetingen in de kerk ten grondslag lagen aan de opdracht voor de pendantportretten. De derde Tilburgse opdrachtgever is zowel in verband te brengen met Henssen en Mutsaers als met De Lelie zelf. Het betreft de lakenhandelaar Jan Anthonie Sebastiaan van Spaendonck (1755-1831), de broer van de schilders Gerard en Cornelis (cat.nr. 127). De Lelie kende de broer van zijn vriend Cornelis ongetwijfeld al sinds zijn jeugd. Dat deze in 1819 voor hem koos, ligt daarom voor de hand. De portretten van Henssen en Mutsaers zouden daarbij van doorslaggevende betekenis kunnen zijn geweest. Van Spaendonck was namelijk getrouwd met Nicolaa Johanna Mutsaers (1788-1841), een nichtje van Cornelia Mutsaers, en in 1797 met Adriaan Barend Mutsaers lid van de municipaliteit van Tilburg.120 De portretten die hij bij de oom en tante van zijn echtgenoot zag, zullen bij hem in de smaak gevallen zijn. Naast de pendantportretten kende hij waarschijnlijk ook De Lelies portret van Van Meurs. Van Spaendonck en Van Meurs maakten beiden deel uit van de bestuurlijke elite van Tilburg. De een was van 1810 tot zijn overlijden lid van de Raad van Tilburg, terwijl de ander van 1816 tot 1824 tot het college van burgemeesters behoorde en daarna nog eens zes jaar als burgemeester de scepter zwaaide.121 De Lelies Brabantse opdrachtgevers waren niet uitsluitend Tilburgers. Ook vanuit Megen, Moergestel, Den Bosch en Breda werd een beroep op hem gedaan. In 1789 maakte De Lelie een portret van de familie van Anthonius Josephus van Niel (1720-96), dat wat betreft de compositie zeer verwant is aan het familieportret Van Loon van 1786 (cat.nrs. 9 en 14). Van Niel was arts in Megen en zijn vader, ook afgebeeld op het groepsportret, was van 1767 tot 1788 heer van

119 Voor de doopakte van Cornelia Gerarda Henssen, zie: Regionaal Archief Tilburg, DTB-boeken Tilburg en Goirle 1600-1810, archiefnr. 15, deelnr. 10, p. 85. Voor de doopakten van de kinderen van Joannes, zie: DTB-boeken Tilburg en Goirle 1600-1810, archiefnr. 15, deelnr. 11, pp. 45v, 54, 63, 76, 86, 94v en 102v. Voor de doopakten van de kinderen van Laurentius, zie: DTB-boeken Tilburg en Goirle 1600-1810, archiefnr. 15, deelnr. 11, pp. 79, 91, 95 en 117. Voor de doopakten van de kinderen van Helena Maria, zie: DTB-boeken Tilburg en Goirle 1600-1810, archiefnr. 15, deelnr. 11,pp. 72, 78v, 85v, 91v, 103, 112 en dl.12, p. 5. 120 Voor de genealogie van de familie van Nicolaa Johanna Mutsaers, zie: Voorouders van Bernardus (Barend) Mutsaers 1696->1771; Voorouders van Cornelia Mutsaers 1731-?; Voorouders van Arnoldus Mutsaers 1745-1811; Voorouders van Adrianus Mutsaers; Voorouders van Nicolaa Johanna Mutsaers 1788-1841. www.genealogieonline.nl. geraadpleegd oktober 2013. , , , en . Zie tevens: R.M. Mulders. Stamboom van de familie Mulders uit Moergestel 1687-2000. http://members.chello.nl/r.mulders1/. Geraadpleegd oktober 2013. 121 Gorisse 2001, p. 209 ; Van Spaendonck 2006, pp. 100-102 en Peeters 1987, p. 108. 51

Milheze.122 Hoe deze vroege opdracht vorm kreeg is niet te zeggen, maar het is waarschijnlijk dat Tilburgse relaties van de familie een rol speelden. Hetzelfde geldt voor het historiestuk dat De Lelie in 1797 maakte voor het St. Joris gilde in Moergestel, een dorpje vlakbij Tilburg. Het schilderij verbeeldt, toepasselijk, St. Joris die de draak doodt (cat.nr. 42). Het is niet gelukt te achterhalen wie er in 1797 lid waren van het gilde, waardoor de opdrachtgevers onbekend zijn.123 Een andere kwam waarschijnlijk van de in Breda woonachtige Henrica Catharina Bogaerts (geb. 1773), de dochter van Cornelis Bogaerts (1729-1816). Bogaerts was in de periode 1761-1762 burgemeester van Eindhoven en had zich daarna als koopman in Breda gevestigd. Na zijn overlijden schilderde De Lelie, vermoedelijk op verzoek van Henrica Catharina, een getekend portret van Bogaerts uit 1782 na (cat.nr. 121). Volgens Kakebeke is het getekende portret ook van De Lelies hand, maar dit lijkt onwaarschijnlijk. De Lelie was toen nog in Düsseldorf en voor zover bekend is Bogaerts daar nimmer geweest. Het is aannemelijker toen Henrica Catharina een meer blijvende herinnering van haar vader wilde, zij in haar kringen rondvroeg naar een goede portrettist. Als vrouw van goede komaf en echtgenote van een dokter is het goed mogelijk dat haar netwerk zich vanuit Breda uitstrekte tot Tilburg. In die omgeving zal bij de naam De Lelie al snel gevallen zijn.124 Ten slotte kan nog het portret van de Bosschenaar Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel (1748-1809) worden genoemd (cat.nr. 133). Mogelijk kwam Van Rijckevorsel met De Lelie in contact via zijn vriend Pieter Vreede (1750-1837), die van 1790 tot 1802 en lakenfabriek had in Tilburg.125

122 Voor een overzicht van de heren en vrouwen van Milheze, zie: ‘Heren en vrouwen van Milheze.’ www.gemeentearchiefgemert-bakel.nl. Geraadpleegd 12 september 2013. 123 Op mijn mails aan het secretariaat van het gilde heb ik geen reactie ontvangen. Het gilde is in bezit van een ‘doodtboeck’ waarin de gildebroeders vanaf 1774 zijn opgetekend. ‘Sint Joris gilde te Moergestel’, De Kleine Meijerij, jrg 27 (1976), p. 49. www.dekleinemeijerij.nl, geraadpleegd 22 augustus 2012 124 De biografische gegevens zijn ontleend aan een manuscript van A.D. Kakebeke, dat wordt bewaard in de objectdocumentatie van het portret in het Eindhoven Museum. Mijn dank gaat uit naar Nolwenn Sabau, hoofd afdeling collectie, die mij inzage heeft gegeven in de objectdocumentatie. 125 Het portret van Van Rijckevorsel is in familiebezit en werd ten tijde van mijn onderzoek gerestaureerd door Michel van der Laar, die mij hierop attent maakte. Het portret is niet gesigneerd, maar op basis van stilistische kenmerken vermoed ik dat De Lelie de vervaardiger is, al moet ik hierbij aanmerken dat ik het portret niet in werkelijkheid heb gezien. De eigenaar van het portret heeft mij medegedeeld dat zich in het familiearchief brieven bevinden van Pieter Vreede aan Augustinus Tilmanus Rijckevorsel en dat de twee mannen bevriend waren. 52

2.1.4 Opdrachtgevers overzee

De opdrachten die De Lelie kreeg strekten zich uit over het hele Nederlandse rijk. Zelfs vanuit Nederlands-Indië en Suriname werd een beroep op de schilder gedaan. De Lelie maakte in 1791 pendantportretten van de in Batavia woonachtige Hendrik Isaac Guitard (1760-1791) en Christina Elisabeth Marci (cat.nrs. 29-30). Guitard was als scheepsjongen naar Nederlands-Indië gegaan, waar hij carrière maakte en opklom tot landcommissaris. Marci was geboren in Batavia en de dochter van een vermogende fabrieksmeester en landmeter. Omdat zij hun hele (volwassen) leven in Nederlands-Indië doorbrachten, moet De Lelie naar in de Oost gemaakte voorbeelden hebben gewerkt. Dit verklaart waarom de figuren wat stijf van tekening zijn. Mogelijk trad Maarten Romswinckel op als tussenpersoon. Hij was waarschijnlijk een familielid van Catharina Elisabeth Romswinckel, de moeder van Marci. Romswinckel woonde in Amsterdam en was in 1787 lid geworden van Felix Meritis.126 Een tweede portret dat met De Lelie in verband te brengen is, verbeeldt Petrus Gerardus van Overstraten (1755- 1801), gouverneur-generaal van Nederlands Oost-Indië van 1796 tot zijn overlijden in 1801 (cat.nr. 62). Het portret was bestemd voor de portrettengalerij in de raadzaal van het kasteel van Batavia. Sinds 1950 bevindt de portrettenverzameling zich in het Rijksmuseum, waar het portret van Van Overstraten is toegeschreven aan De Lelie. Omdat Van Overstraten sinds zijn 25ste Nederlands-Indië niet had verlaten, moet De Lelie wederom naar een aldaar vervaardigd voorbeeld hebben 14. Joseph Gillis. Petrus Gerardus van gewerkt. Volgens het Rijksmuseum heeft een van de Overstraten (1755-1801). ca. 1801. schildering op porselein. 52 x 45 cm (lijst miniaturen die de in Batavia werkzame Joseph Gillis van met portret en gedicht). Tropenmuseum, Van Overstraten maakte, tot dit doel gestrekt (afb. 14). Amsterdam (952-1).

126 Blankert 1979, pp. 173-74; NNBW, dl. 8, pp. 643-44 en 1103-04 en SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 83, ‘Algemene ledenlijst opgemaakt in 1818 en bijgewerkt tot 1835’, p. 18 (1787-1823 overleden). Maarten noch Catharina Elisabeth Romswinckel worden vermeld in de genealogie van het geslacht in Nederland’s Patriciaat (jrg. 1, 1910 en jrg. 36, 1950). 53

Het portret ontstond uiterlijk in 1803, want in dat jaar schonk de vader van de inmiddels overleden gouverneur-generaal een portret aan de stad Bergen op Zoom, de geboorteplaats van zijn zoon (cat.nr. 63). Voor dit portret had het naar Batavia gezonden stuk als voorbeeld gediend.127 Mijns inziens is het te betwijfelen of het portret van Van Overstraten in de collectie van het Rijksmuseum van de hand van De Lelie is. De penseelstreek is grover dan gebruikelijk en vooral de gezichtstrekken zijn zeer zwak. Wel zou het een kopie kunnen zijn naar een portret door De Lelie, wellicht vervaardigd in Batavia. Of De Lelie de vervaardiger is van het portret in Bergen op Zoom, is op basis van de zwart-witfoto niet vast te stellen. Het antwoord op de vraag waarom voor De Lelie gekozen werd, is te vinden in Van Overstratens vriendenkring. Albertus Henricus Wiese (1761-1808), een goede vriend van Van Overstraten, was in 1792 getrouwd met Christina Elisabeth Marci, de weduwe van Hendrik Isaac Guitard.128 De pendantportretten van Marci en Guitard zullen Wiese op het spoor van De Lelie hebben gebracht. Dat Wiese erop aanstuurde dat De Lelie de opdracht kreeg, blijkt temeer uit het zich herhalen van de geschiedenis. In 1805 volgde Wiese Johannes Siberg (1740-1805) op als gouverneur-generaal. Al na drie jaar moest hij aftreden om plaats te maken voor Herman Willem Daendels en vertrok hij naar Nederland met Jacoba Maria Lodisio, de weduwe van Van Overstraten met wie hij in 1805 was getrouwd. Ook van Wiese is er een miniatuur door Gillis en bevindt zich in het Rijksmuseum een aan De Lelie toegeschreven portret (cat.nr. 68).129 Dit portret is van betere kwaliteit dan dat van Van Overstraten en de toeschrijving aan De Lelie is mijns inziens juist. Hoewel Wiese na 1808 zelf model kan hebben gezeten, is het aannemelijker dat De Lelie werkte naar het voorbeeld van de miniatuur. Wiese zal er weinig voor gevoeld hebben zichzelf als gouverneur-generaal te laten portretteren, toen hij eenmaal opzijgeschoven was door Lodewijk Napoleon. Dat het portret tijdens zijn bewind ontstond en bedoeld was voor de portrettengalerij in Batavia, blijkt ook uit een vergelijking met het portret van Van Overstraten. De portretten hebben dezelfde afmetingen en de compositieschema’s zijn verwant.

127 Loos-Haaxman 1941, pp. 11-12, 115-17 en 119 en online collectiedatabase Rijksmuseum. Een van de twee miniaturen is gesigneerd; uit een bij de andere miniatuur behorende tekst door de vader van Van Overstraten blijkt dat Gillis ook deze miniatuur vervaardigde. 128 NNBW, dl. 8, p. 644. 129 Van Putten 2003, p. 37; NNBW, dl. 7, p. 938 en Loos-Haaxman 1941, p. 116 en 119. Net als in het geval van Van Overstraten is de miniatuur gesigneerd en het portret niet. 54

De onverwachte wending van zijn loopbaan is aanmerking genomen, is het niet vreemd dat Wiese zijn portret toch niet schonk ten behoeve van de staatsverzameling. Uiteindelijk deed zijn weduwe dit alsnog, zodat het schilderij geplaatst kon worden in het door Daendels gebouwde paleis aan het Waterlooplein in Weltevreden.130 In tegenstelling tot de opdrachten uit Nederlands-Indië is het ontstaan van het portret van Jan Gehrard Wichers (1745-1808) niet gemakkelijk te verklaren (cat.nr. 3). De Lelie portretteerde Wichers waarschijnlijk ter gelegenheid van diens aantreden in 1784 als gouverneur van Suriname. In de jaren voor zijn gouverneurschap werkte Wichers als raad-fiscaal voor het Hof van Politie, een functie die hij in Paramaribo zal hebben uitgeoefend. Zijn zoon werd hier in 1775 geboren.131 Misschien was Wichers tussentijds in Nederland, maar het is waarschijnlijker dat De Lelie het portret maakte naar voorbeeld van een hem toegestuurd (getekend) portret. Wichers kwam uit Groningen en had voor zover bekend geen familieleden in Amsterdam.132 De Lelie vervaardigde portret in het jaar van zijn aankomst in de hoofdstad. Hoe De Lelie en Wichers met elkaar in contact kwamen is onbekend.

2.2 Een analyse van de opdrachtgevers

In het voorgaande zijn de belangrijkste netwerken waartoe De Lelies opdrachtgevers behoorden behandeld. Hoewel zijdelings is ingegaan op beroepsklassen en religieuze achtergronden, verdienen deze aspecten, samen met de politieke opvattingen van de opdrachtgevers, een nadere beschouwing. Deze beschouwing wordt voorafgegaan door een analyse van de spreiding van De Lelies werk over zijn loopbaan.

2.2.1 Spreiding

Zoals blijkt uit figuur 2 had De Lelie na zijn aankomst in Amsterdam enige moeite om werk te vinden, maar toen hij eenmaal zich eenmaal had bewezen, volgden de opdrachten elkaar snel op. Deze zijn min of meer gelijkmatig verdeeld over zijn loopbaan; per jaar werd er gemiddeld drie

130 Loos-Haaxman 1941, p. 119. 131 De Vrij 1998, pp. 132, 134-35. 132 Voor de genealogie van het geslacht Wichers, zie: Nederland’s patriciaat dl. 20 (1931). 55

tot vier keer een beroep op hem gedaan. De politieke gebeurtenissen in het land hadden weliswaar weerslag op het aantal opdrachten, maar legden de De Lelies praktijk niet lam. In 1787, het jaar dat de Pruisen de Republiek binnenvielen om de patriottistische opstand neer te slaan, had hij geen werk om handen. De Bataafse revolutie leverde hem enerzijds de bijzondere opdracht op om Krayenhoffs afscheid van Daendels vast te leggen, anderzijds zat hij een jaar later om werk verlegen. In de economisch moeilijke tijd waarin het land was ingelijfd bij het Franse Keizerrijk (1810-1813), wist De Lelie zich gesteund door Brentano en Krayenhoff. Beiden waren eerder door hem geportretteerd en dat zij juist nu vervolgopdrachten gaven, doet vermoeden dat zij de schilder een helpende hand boden (cat.nrs. 97, 100 en 102). Opvallend is verder de piek in 1808. In dat jaar werd De Lelie lid van het Koninklijk Instituut en was zijn werk te zien op de eerste tentoonstelling voor levende meesters. Dit had klaarblijkelijk een positieve uitwerking op zijn klandizie.

Figuur 2: Spreiding133

133 In deze grafiek zijn alle werken opgenomen die De Lelie in opdracht heeft gemaakt, zowel portretten als historie- en interieurstukken. Ook de portretten die alleen bekend zijn van kopieën en prenten en de portretten die alleen bekend zijn uit contemporaine bronnen zijn verwerkt. Voor biografische gegevens van alle opdrachtgevers, zie bijlage 2. Voor de tabel met de data die worden weergegeven in deze en de volgende grafieken, zie bijlage 3. 56

2.2.2 Woonplaatsen

Weinig verrassend is dat De Lelies opdrachtgevers grotendeels in Amsterdam woonachtig waren. Maar liefst twee derde was inwoner van de hoofdstad. De opdrachten uit andere steden en provinciën -Brabant staat met afstand op plaats twee- zijn gelijkmatig verdeeld over De Lelies loopbaan.

Figuur 3: Woonplaatsen134

134 In deze grafiek zijn alle werken opgenomen die De Lelie in opdracht heeft gemaakt. Bij de schilderijen die De Lelie in opdracht van een groep personen maakte, is de plaats vermeld van de instelling uit naam waarvan de 57

2.2.2 Beroepsklassen

Figuur 4, waarin De Lelies opdrachtgevers zijn ingedeeld naar beroepsklassen, geven inzicht in de sociale status van de opdrachtgevers. Er is immers een correlatie tussen de beroepsgroep en de maatschappelijke laag waartoe iemand behoort. De grootste groep opdrachtgevers behoort tot de beroepsklasse handel en nijverheid. Van sommigen is slechts bekend dat zij koopman of makelaar waren, van anderen weten we waar zij in handelden. Abraham Salm (1772-1830) was korenfactor (cat.nr. 123), Le Jolle boekdrukker (cat.nrs. 73-74), Gerrit van Haarst (1764-1828) tabakshandelaar (cat.nr. 92), Barend Klijn (1774- 1824) suikerraffinadeur (cat.nr. 104) en Henssen en Van Spaendonck verdienden hun geld met de handel in laken (cat.nrs.108-109 en 127). De opdrachtgevers van deze beroepsklasse behoorden tot de kleine en de gegoede burgerij. Tot de laatste categorie kunnen in ieder geval Roos en Jan en Bernardus de Bosch gerekend worden (cat.nrs. 39, 51, 71-72 en 114) . De Lelie kreeg bijna evenveel opdrachten van handelaren als van de bestuurlijke elite. Deze bestuurders waren veelal lid van de stadsraad en vervulden functies als secretaris, commissaris, schepen en schout. Als lid van een Provinciaal bestuur en/of de Ridderschap oefenden ze tevens op provinciaal en landelijk niveau invloed uit. Een groot deel van deze opdrachtgevers behoorde tot het patriciaat. Enkelen werden zelfs als eerste van hun familie in de adelstand verheven: Jan van Loon (1751-1828, cat.nr. 9), Willem Philip Barnaart (1781-1851, cat.nrs. 75-82) en Gerard Johannes Beeldsnijder (1791-1853, cat.nr. 116) en Van Brienen van Ramerus (cat.nr. 67). De Lelie kreeg al direct na zijn aankomst in Amsterdam opdrachten van personen van de bestuurlijke elite. In 1784 portretteerde hij gouverneur Wichers en twee jaar later de familie Van Loon (cat.nrs. 3 en 9). Hoe hij tot deze kringen doordrong is onduidelijk. De derde grootste groep wordt gevormd door geestelijken. De meeste van hen waren kapelaan of pastoor, maar De Lelie portretteerde ook drie predikanten. Hierna volgen in aantal de hoogleraren en de hoogwaardigheidsbekleders bij het leger en de schutterij (officieren, kapiteins en viceadmiraals). Zij behoorden vermoedelijk, evenals de artsen, tot de bovenlaag van de samenleving. De bankdirecteuren en notarissen ten slotte zullen gegoede burgers zijn geweest.

opdracht werd gegeven. Bij het groepsportret van de regenten van het Maagdenhuis is dit bijvoorbeeld Amsterdam. 58

Figuur 4: Beroepsklassen135

135 In deze grafiek zijn niet de schilderijen verwerkt die De Lelie in opdracht van een groep personen maakte. Het is in deze gevallen niet mogelijk om één beroep te vermelden, omdat de opdrachtgevers, bijvoorbeeld de regenten van het Maagdenhuis, verschillende beroepen uitoefenden. In het geval van portretten van vrouwen of kinderen is het beroep van respectievelijk de echtgenoot en vader opgegeven. 59

2.2.4 Religieuze achtergrond

Knoef merkte op dat De Lelie voor katholieken de aangewezen portrettist was en dat ook aanhangers van andere achtergestelde geloven de behoefte velden om hem te protegeren. Figuur 5 onderschrijft dit: bijna de helft van de opdrachtgevers had een andere dan de staatsgodsdienst. Dit neemt niet weg de meerderheid van De Lelies opdrachtgevers hervormd was. Hieruit blijkt dat De Lelie zich gemakkelijk bewoog in verschillende religieuze milieus. Het is opmerkelijk dat, op de regenten van het Maagdenhuis en Brentano na, alle katholieke opdrachtgevers dienaren van de kerk waren. Kennelijk voelden katholieke families niet de behoefte zich door De Lelie te laten vereeuwigen.

60

Figuur 5: Religieuze achtergrond

2.2.5 Politieke achtergrond

Naast woonplaats, beroep en geloof biedt ook de politieke achtergrond inzicht op De Lelies opdrachtgevers. Deze factor is echter moeilijk te kwantificeren. Ten eerste omdat van veel opdrachtgevers niet bekend is welke kant zij steunden in het conflict tussen de patriotten en orangisten; ten tweede omdat deze voorkeur kon veranderen en ten derde vanwege de gelaagdheid van begrippen en definitieverschillen. Zo kan tegenover de politiek actieve patriot de culturele patriot gesteld worden, die zich afkeerde van het geweld van de meer radicale patriotten en het vaderland op een andere manier wilde dienen. Om grond van de beschikbare gegevens zal in het navolgende een beeld worden geschetst van de politieke kleur van De Lelies opdrachtgevers. Wat het meest in het oog springt, is de grote patriotse gezindheid onder de opdrachtgevers. De bevolking was in de jaren 1780 scherp verdeeld geraakt in orangisten en patriotten. In de gewesten Holland en Utrecht waren de patriotten aan de winnende hand, tot Willem V in 1787 met hulp van het Pruisische leger zijn macht herstelde. Enkele jaren na deze machtswisseling portretteerde De Lelie twee vooraanstaande patriotse leiders. De belangrijkste is zeer zeker Hendrik Hooft Danielszn (1716-94), burgemeester van Amsterdam (cat.nr. 27).

61

Dankzij zijn tactvolle optreden was het stadsbestuur in handen van de patriotten gekomen. Hij werd na het machtsherstel van Willem V in 1787 afgezet, maar vanwege zijn grote populariteit durfde men geen proces tegen hem aan te spannen. De tweede, een vriend van Hooft, was Adolph Werner van Pallandt tot Zuthem (1727-1803), drost van IJsselmuiden (cat.nr. 22). Van Pallandt was namens de Ridderschap van Salland lid van de Staten van Overijssel. Hij steunde daar Joan Derk baron van der Capellen tot den Poll (1741-1884), de schrijver van het geruchtmakende pamflet Aan het volk van Nederland (1781). Ook Van Pallandt werd in 1787 afgezet. In 1792 brachten Luigi (1765-1820) en Niccolo (1771-1813) Schiavonetti beide portretten in prent. 136 Het is waarschijnlijk dat de schilderijen zelfs voor dit doel zijn vervaardigd, want de geschilderde portretten hebben dezelfde afmetingen als de prenten en werden samen in 1797 geveild.137 Aan Van Pallandt dankte De Lelie vermoedelijk de opdracht van Maria Taets van Amerongen (1755-1809) om haar dochter Maria Isabella Benjamina van de Capellen (1780- 1810) te portretteren (cat.nr. 40). Taets van Amerongen was de weduwe van Alexander Philip van der Capellen (1745-1787), de neef van de bovengenoemde Joan Derk. Alexander Philip was kamerheer van Willem V geweest, maar later overgestapt naar het patriotse kamp. Waarschijnlijk ontstond in de periode dat De Lelie Hooft en Van Pallandt portretteerde ook het portret van Isaac van Goudoever (1720-1793), kolonel van de Amsterdamse schutterij, dat bekend is van een veiling in 1823.138 Van Goudoever probeerde in februari 1787 de vroedschap van Amsterdam te bewegen tot grotere steun aan het patriotse verdedigingskordon van Holland. Dit lukte met hulp van burgemeester Hooft.139 Een Utrechtse patriot van wie De Lelie een portret maakte, is Johannes Henricus Voorda (1732-1814, cat.nr. 137). Hij werd in 1789 schuldig bevonden aan hoogverraad en verbannen, maar was het land toen zelf al ontvlucht. Ook Huichelbos van Liender, die De Lelie in 1808 portretteerde, week tijdelijk uit naar Engeland (cat.nr. 39).140 Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel (1748-1809), een Brabantse patriot die De Lelie met een portret heeft vereeuwigd, was in 1796 gekozen tot lid van de Eerste Nationale Vergadering namens het district Oss (cat.nr.

136 Middelkoop 2002, nr. 98, p. 242; Van der Aa, dl. 15, p. 53. 137 Veiling Elia, Amsterdam (v.d. Schley,...Roos), 22 november 1797, nr. 1 en 2 (p. 41). Bron: RKDExcerpts. 138 Veiling Versteegh, Amsterdam, (De Vries...Roos), 3-5 November 1823, nr. 20 Le portrait du colonel Goudoever, par A. de Lelie. B. h. 3 p. 2 p., 1. 2 p. 9 p. Bron: RKDExcerpts. 139 Wilschut 2000, pp. 46-47. 140 NNBW, dl. 3, p. 1339-1340 en Verbruggen 2005, pp. 42 en 48. 62

133). Zijn vriend Pieter Vreede (1750-1837) was een van de drijvende krachten achter de staatsgreep van 1798, die de radicale patriotten aan het bewind bracht.141 Naast de activistische patriotten portretteerde De Lelie tevens personen die patriotse sympathieën hadden, maar zich niet op politiek terrein begaven, zoals Nieuwland en Jan (1755- 1820) en Martinus (1759-1793) Nieuwenhuijzen (cat.nrs. 35, 36 en 48). Voor die sympathie moesten zij soms een hoge prijs betalen: Nieuwland liep een aanstelling als hoogleraar mis en vader en zoon Nieuwenhuijzen moesten het bestuur van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen van Edam naar Amsterdam verplaatsen. De Van Geuns’ en Staring waren culturele patriotten; zij streefden ernaar om respectievelijk als hoogleraar en arts en als landbouwkundige een bijdrage te leveren aan het welzijn van het land (cat.nrs. 64-65 en 69-70).142 Liep de politieke loopbaan van Hooft en Van Pallandt ten einde toen zij werden vereeuwigd, enkele opdrachtgevers van de jongere generatie namen hun plaats in. Een goed voorbeeld van een persoon die in de opeenvolgende staatskundige vormen van het land steeds weer een rol van betekenis speelde, is Krayenhoff. Eerder is het schilderij genoemd waarop De Lelie en Van Drielst Krayenhoffs optreden in de Bataafse revolutie vastlegden (cat.nr. 38). Zowel in de Bataafse Republiek als het Koninkrijk Holland bekleedde Krayenhoff hoge posities. In 1810 ging hij met tegenzin in dienst van het Franse leger. De Lelie portretteerde hem in deze periode nog één- en mogelijk zelfs tweemaal (cat.nrs. 97 en 100). Ondanks zijn afkeer van de Franse overheersing prijken op zijn borst de kruizen van de onderscheidingen die hij van Lodewijk Napoleon en Napoleon had gekregen. Toen in 1813 duidelijk werd dat heerschappij ten einde liep, schaarde hij zich aan de zijde van het Oranjegezinde Driemanschap, dat de onafhankelijkheid van Nederland uitriep en Prins Frederik, de zoon van stadhouder Willem V, uitnodigde om de regering op zich te nemen. Naast Krayenhoff speelden nog twee andere opdrachtgevers van De Lelie een rol bij de omwenteling van 1813: Van Brienen van Ramerus (cat.nr.67) en Gerrit Verdooren van Asperen (1757-1824, cat.nrs. 111-113). De laatste had net als Krayenhoff de verschillende bewinden gediend. Koning Willem I benoemde alle drie de mannen tot commandeur in de militaire Willemsorde. Krayenhoff werd door hem zelfs in de adelstand verheven.143

141 Gorisse 2001, pp. 208-209. 142 Van der Aa, dl. 13, p. 252; Helsloot 1993, pp. 46-50 en Christiaens en Evers 2002, pp. 14-17, 21, 26-27 en 34. 143 ‘Dr. C.R.Th. Krayenhoff’, in Parlementair Documentatiecentrum van de Universiteit van Leiden. www.parlementairdocumentatiecentrum.nl. Geraadpleegd september 2013.< http://www.parlementairdoc 63

Tegenover de patriotten die De Lelie ten tijde van de Republiek en de Bataafse Republiek portretteerde, kan slechts één portret van een fel uitgesproken orangist geplaatst worden. Dit is het portret van Petrus Haack (1747-1823), dat uiterlijk in 1791 ontstond (cat.nr. 28). Haack was in 1789, vlak na het herstel van het Oranjebewind, benoemd tot predikant. In 1796 werd hij afgezet, omdat hij weigerde de eed van trouw aan de volkssoevereiniteit te ondertekenen.144 Van opdrachtgevers die in 1787 een bestuurlijke functie kregen of behielden, mag voorzichtig verondersteld worden dat zij de partij van Willem V kozen. Dit geldt voor Johannes Beeldsnijder (1761-1817, cat.nrs. 24-25 en 116), Pieter van Winter Nic Simonszn (1745-1807, cat.nr. 134) en Pieter Jacob Teding van Berkhout (1752-1790), wiens weduwe zichzelf en haar zoon in 1792 liet portretteren (cat.nr. 33). Ook de Oranjegezindheid van de familie Van Loon is bekend (cat.nr. 9). Het Oranjeboompje op het familieportret staat hiervoor symbool.145 Het is moeilijk te zeggen wat De Lelies eigen politieke overtuiging was. Met de portretten van Hooft en Van Pallandt verbond hij zijn naam expliciet aan de patriotten, maar mogelijk deed hij dit uit opportunisme, want de afzet van de prenten vergrootte zijn naamsbekendheid. Als hij patriot in hart en nieren was geweest, had hij wellicht de opdracht van Haack geweigerd; ook dit portret werd in prent gebracht. Het is echter waarschijnlijk dat De Lelie niet in de positie was om zich dergelijke keuzes te veroorloven, hij moest immers zijn gezin onderhouden. Het grote aantal portretten van patriotten doet vermoeden dat hij hun zaak steunde. Wat evenwel nog duidelijker blijkt, is dat De Lelie net zo gemakkelijk laveerde tussen hervormden en katholieken als tussen orangisten en patriotten.

Conclusie

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden hoe De Lelie te werk ging om opdrachten te werven. Het is gebleken dat het belang van netwerken hierbij niet te overschatten is. De Lelie vond een deel van zijn opdrachtgevers in zijn eigen omgeving: het netwerk van zijn familie, in Tilburg en Amsterdam, en dat van de kerk. Een ander netwerk dat hij aanboorde, is dat van Felix Meritis.

umentatiecentrum.nl/id/ vg09llzo0fwh>; Biografisch Woordenboek van Gelderland, 2002, dl. 3, pp. 88-91; Kuperus 2008; Loos, Jansen en Kloek 1997, p. 24 en Craft-Giepmans en De Vries 2012, p. 210. 144 Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme, dl. 3, 1988, p. 160-61. 145 Staring 1956, p. 176. 64

Door lid te worden van dit genootschap kreeg hij toegang tot de kringen van de verlichte burgerij. De functies die hij hier bekleedde droegen bij aan zijn naamsbekendheid en binnen het instituut manifesteerde hij zich als dé portrettist. Hoewel De Lelie zich proactief opstelde, was mond-tot-mondreclame misschien wel even belangrijk. Het intergenootschappelijke netwerk, ‘de infrastructuur van de sociabiliteit’, speelde hierbij een grote rol. Aanbevelingen van tussenpersonen zullen ook voor opdrachtgevers in Nederlands-Indië doorslaggevend zijn geweest. De Lelies opdrachtgevers vormden geen homogene groep. Ze behoorden tot verschillende geloofsgemeenschappen en beroepsklassen. De grote meerderheid woonde in Amsterdam, maar ook vanuit andere provinciën, met name Brabant, werd een beroep op hem gedaan. Veel waren patriotsgezind, maar zeker niet allemaal. Ook in sociaaleconomisch opzicht is er sprake van heterogeniteit. De Lelie portretteerde middenstanders, gegoede burgers en patriciërs. Hieruit blijkt dat de schilder zich goed kon bewegen in verschillende milieus. Dit zal een van de factoren van zijn succes zijn geweest. In het volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij een andere factor: De Lelies stijl.

65

66

Casus 2: Huichelbos van Liender in een Engelse ijzersmelterij

In 1809 kreeg De Lelie een opdracht van de Rotterdamse koopman Jan Daniël Huichelbos van Liender (1732-1809). Dit resulteerde in wat misschien wel De Lelie meest verassende en uitzonderlijke portret genoemd kan worden (cat.nr. 89). In deze close-up wordt uiteengezet wat het schilderij zo bijzonder maakt, waarbij zowel bij de aanleiding als de uitvoering aan de orde komen. Het schilderij verbeeldt Huichelbos van Liender met zijn halfzus Petronella van Liender (1743-1821) en Adriana Reepmaker (1773-1855) in een Engelse ijzergieterij.146 Een arbeider toont het gezelschap een stuk ijzererts of kolen. Achter hem staat een kruiwagen waarin nog meer ruwe blokken zijn opgestapeld. Tegen de muur is een hoge handkraan opgericht. In de achtergrond is te zien hoe twee arbeiders het roodgloeiende ijzer, dat uit de hoogoven stroomt, naar de vormen leiden waarin de gietelingen zullen stollen. De keuze voor een ijzersmelterij als decor kan alleen begrepen worden vanuit de persoonlijke aspiraties van de opdrachtgever. Huichelbos van Liender heeft zich met grote ijver ingezet voor het introduceren van stoomkracht in Nederland voor bemaling en industriële toepassingen. Hij deed dat aanvankelijk in het kader van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte. Dit Rotterdamse genootschap, in 1769 opgericht door de horlogemaker Steven Hoogendijk (1698-1788), stelde zich ten doel de samenleving te dienen met praktische toepassingen van de natuurwetenschappen. Waterstaatsproblematiek en bemalingswerktuigen waren belangrijke speerpunten. Huichelbos van Liender was vanaf 1775 lid en werd in 1786 benoemd tot directeur.

146 Koolhaas heeft de man op het portret geïdentificeerd als Huichelbos van Liender, door het schilderij in verband te brengen met een beschrijving van het schilderij door Schmidt in 1812: ‘Ook heeft hij [De Lelie] voor de Heer Huichelbosch van Liender te Rotterdam, een Famielle stuk geschildert, waar in die Heer, verzeld van Mejuffrouw zyne zuster, verbeeld te zyn geplaatst ter bezichtiging van een Ijzersmelterij in Engeland.’ Koolhaas 1996, pp. 147- 148. Uit het testament van Petronella van Liender van 23 september 1815 blijkt dat de tweede vrouw op het portret Adriana Reepmaker is: ‘Ik legateer aan Jonkvrouw Adriana Reepmaker, oudste Dochter van den Weledel geboren Heer Mr. Jacob Reepmaker alhier, vier schilderijen die in mijne beneden voorkamer hangen, als: een verbeeldende ener IJzer Smederij, zijnde de Portretten van voornoemde Legatarisse van mijnen Broeder en van mij, in dit schilderij voorkomende; het tweede verbeeldende een Schip in volle Zee; het derde een Landschap met hooge bergen en een waterval, en het Vierde een Landschap nabij Utrecht; deze vier schilderijen met zware vergulde lijsten omvat.’ Gemeentearchief Rotterdam, toegangsnr. 314 notarissen te Rotterdam en daarin opgegane gemeenten 1811-1935, inv.nr. 339 notaris Jan Martinus Beyerman minuten 1815, p. 543. 67

In 1776 liet het Bataafsch Genootschap in een oude ‘Stads-Kruittoren’ bij de Oostpoort in Rotterdam een vuurmachine installeren om water uit de stadsgrachten in Schielands hoge boezem te pompen. De cilinder en stoomketel voor deze vuurmachine werden in 1775 besteld bij John Wilkinsons (1728-1808) gieterij New Willey in Broseley (Shropshire, Engeland). Een jaar later werd in deze gieterij een stoommachine naar ontwerp van James Watt (1736-1819) geïnstalleerd. Kort nadat de machine in werking was gesteld, bracht Huichelbos van Liender een bezoek aan de gieterij om Watts uitvinding met eigen ogen te zien. Daar kwam hij waarschijnlijk ook in aanraking met een kritisch pamflet over de stoommachine van de scheepsdokter N.D. Falck (?- 1798). Huichelbos van Liender bracht nog in 1776 een geannoteerde vertaling van dit pamflet uit in Nederland, waarin hij opmerkt dat Watts stoommachines overal gewild zijn en dat hij er zelf een heeft opgericht in Willy (=New Willey), die aan alle verwachtingen voldeed. Waarschijnlijk is dit laatste overdreven; Wilkinson zal zijn gast hooguit hebben laten experimenteren met de machine.147 Door technische mankementen maakte de vuurmachine in Rotterdam de hoge verwachtingen niet waar, maar het tweede initiatief van het Bataafsch Genootschap was een succes. In 1786 werd een stoomgemaal in de polder Blijdorp nabij Rotterdam opgericht en dit keer viel de keuze op de stoommachine van Watt, die zich had geassocieerd met Metthew Boulton (1728-1809). Wat de levering compliceerde, is dat de partners als voorwaarde stelden dat de machine beschermd zou worden door een octrooi. De Engelse octrooien waren in de Republiek niet van kracht en hier werden octrooien alleen verleend aan aanvragers die permanent of ten minste drie maanden in het land verbleven. Daarom werd uiteindelijk in 1786 het octrooi voor vijftien jaar verleend aan het Bataafsch Genootschap. Huichelbos van Liender, de directeur van het genootschap, werd hiermee de enige vertegenwoordiger van Boulton en Watt in de Republiek. In die functie was hij betrokken bij alle stoomgemalen die tijdens zijn leven tot stand kwamen. Bovendien zorgde hij ervoor dat de stoommachine twee keer voor industriële doeleinden werd ingezet. De Rotterdamse brander Boon kocht op zijn advies een stoommachine en Hendrik de Heus schafte er een aan voor zijn koperpletterij in Amsterdam.148 Terug naar De Lelies portret. Omdat Huichelbos van Liender in een ijzergieterij in Broseley is geweest, kan het schilderij als een herinnering aan en getuigenis van dit bezoek

147 Verbruggen 2005, pp. 12-18 en 40; Lintsen, red. 1995, p. 114. 148 Daalder 1987, §5; Van Lieburg en Snelders 1989, p. 72-73, 75; Verbruggen 2005, pp. 23-25; Lintsen, red. 1995, p. 132-134. 68

worden beschouwd. Of Petronella haar broer naar de ijzergieterij vergezelde is niet zeker, maar het staat vast dat de twee in 1788 samen naar Londen gingen, alwaar zij met een vriend en diens twee dochters de door stoomkracht aangedreven Albion Mills van Boulton en Watt bezichtigden.149 Mogelijk waren dit Jacob Reepmaker (1748-1828) en zijn twee dochters Adriana Jacoba Christina (1773-1855) -de jonge vrouw op het portret met de luifelhoed op- en Johanna Sara (1776-1863). Toch is het uitgesloten dat we op het schilderij Huichelbos van Liender, Petronella en Adriana in een molen zien. Het drietal bevindt zich in een ijzersmelterij, en wel die van Broseley. In 1788 gaf Boydell een serie van zes grote prenten uit van gezichten op het industriële Ironbridge Gorge-gebied (waar Broseley is gelegen), naar ontwerp van George Robertson (1724- 1788).150 Wilson Lowry (1762-1824), een van de drie graveurs die meewerkten, vervaardigde The inside of a Smelting House at Broseley, Shropshire (afb. 15). Bij vergelijking van deze gravure met het schilderij blijkt dat De Lelie het interieur van de ijzersmelterij letterlijk heeft overgenomen van de prent. Hij heeft echter een uitsnede gemaakt, waardoor het schilderij geen liggend maar een staand formaat gekregen heeft. Datgene wat meest kenmerkend is voor een ijzersmelterij is in beeld gebracht: het roodgloeiende ijzer dat uit de doorgestoken hoogoven stroomt en door arbeiders naar de vormen wordt geleid. De Lelie heeft zijn opdrachtgever en diens gezelschap in de voorgrond gepositioneerd. De rustende arbeider heeft plaatsgemaakt voor een werkman die de gasten een stuk ruwe ijzererts toont. De prentenserie verscheen in hetzelfde jaar dat Huichelbos van Liender Londen bezocht. Het is waarschijnlijk dat hij de serie, of in ieder geval de prent van Lowry, daar kocht of eenmaal weer terug in de Republiek. Petronella van Liender erfde de verzameling, die na haar overlijden werd geveild. In de veilingcatalogus komt de prent van Lowry niet voor, maar dit wil niet zeggen dat Huichelbos van Liender deze niet in bezit had; niet alle ter veiling aangeboden prenten zijn in de catalogus vermeld. Wel maakt de catalogus melding van twee landschapstekeningen met vuurmachines door Pieter Jan van Liender (1727-1779) en van een tekening van de stoommachine bij Rotterdam door Dirk Langendijk (1748-1805).151 Vermoedelijk zijn de tekeningen gemaakt in opdracht van Huichelbos van Liender, teneinde zijn ondernemingen te

149 Verbruggen 2005, p. 41. 150 Russell 2001, pp. 31-32. 151 Catalogus 1822, kunstboek E, nr. 13 en 17-18. Het gemeentearchief van Rotterdam heeft een tekening van Langendijk van 1774, voorstellende de vuurmachine aan de Oostpoort (inv.nr. RI 1471). Mogelijk is dit de tekening die in bezit was van Huichelbos van Liender. 69

documenten. In dit licht is het aannemelijk dat hij geen moment aarzelde toen Lowry’s prent van de ijzersmelterij van Broseley op de markt kwam. Deze ijzersmelterij had hij niet alleen bezocht, maar tevens onderdelen geleverd voor de vuur- en stoommachines die onder zijn leiding tot stand kwamen.

15. Wilson Lowry naar George Robertson. The Inside of a Smelting House at Broseley, Shropshire. 1788. 359 x 520 mm. ets. Yale University Art Gallery (1991.1.10).

Huichelbos van Liender heeft een actieve rol gespeeld in het Rotterdamse kunstgenootschap Hierdoor tot hooger.152 Dit roept de vraag op waarom hij de portretopdracht niet aan een Rotterdamse schilder gaf. Taco Scheltema (1760-1837), lid van Hierdoor tot hooger, portretteerde tussen 1794 en 1807 alle bestuurders van het Bataafsch Genootschap, onder wie Huichelbos van Liender. Hoewel hij een bekwaam portrettist was, heeft hij zich nooit op het groepsportret toegelegd, evenmin als de minder getalenteerde Pieter van Zanten (1746-1813). De enige Rotterdamse schilder in staat om een goed groepsportret af te leveren, was Nicolaas Muys (1740-1808). Het is niet onwaarschijnlijk dat Huichelbos van Liender van het werk van Muys op de hoogte was. Muys portretteerde twee families met connecties in het Bataafsch Genootschap en

152 In 1776 werd Huichelbos van Liender tot commissaris van het genootschap benoemd. Hij zorgde ervoor dat het genootschap van de stad de beschikking kreeg over het vertrek boven de Delftschepoort. Engelfriet 2010. 70

zijn broer Robert was getrouwd met de dochter van een van de oprichters.153 Huichelbos van Liender en Muys kunnen elkaar tevens vanuit hun gedeelde politieke gezindheid hebben ontmoeten. Beiden waren patriot.154 Misschien was de opdracht naar Muys gegaan als deze niet in 1808 was gestorven. Toen Huichelbos van Liender een jaar later een portrettist zocht, was De Lelies ster al hoog gerezen. Mogelijk kende hij zelfs het schilderij van de tekenzaal van Felix Meritis, want hij was in bezit van de prenten van de gehoor- en concertzaal.155 De Lelie maakte dit werk in opdracht van Roos, die daarmee intekenaren voor een nieuwe prent hoopte te werven. Belangrijk is dat De Lelie met het schilderij had bewezen te kunnen werken naar een voorbeeld. De Lelies portret van Huichelbos van Liender is in meerdere opzichten een bijzonder schilderij. Bovenal is de voorstelling uniek; het is het eerste schilderij vervaardigd in de Noordelijke Nederlanden waarop een aspect van de Industriële Revolutie naar voren komt. In Nederland kwam de industrialisatie pas veel later op gang en daarom is het portret van een Rotterdamse koopman die de ontwikkelingen in Engeland aan den lijve ondervindt bijzonder. Slechts één schilderij is enigszins vergelijkbaar met het onderhavige werk, namelijk Louis-Berard Coclers (1741-1817), Bezoek aan de ijzerpletterij uit 1771 (afb. 16), gemaakt in opdracht van de Leidse baron Carel Gerard Hultman (1752-1820). Een groot verschil tussen beide schilderijen is echter dat Hultman, in tegendeel tot Huichelbos van Liender, zichzelf niet als bezoeker liet portretteren. In de Zuidelijke Nederlanden had de Maastricht-Luikse schilder Léonard Defrance (1735-1805) het fabrieksinterieur tot zijn specialiteit gemaakt, maar ook zijn werk staat ver af van dat van De Lelie (afb. 17). Defrances fabrieksinterieurs zijn genrestukken, terwijl De Lelie een historische gebeurtenis vastlegde.156 Bovendien is de toepassing van de prent van Lowry een vinding van De Lelie, waarschijnlijk in samenspraak met Huichelbos van Liender. Verder is dit het enige bekende schilderij dat de activiteiten van het Bataafsch Genootschap verbeeldt, een van de belangrijkste natuurwetenschappelijke genootschappen die in de tweede helft van de achttiende eeuw in Nederland werden opgericht.

153 In 1797 portretteerde Muys het gezin van Aernout van Beeftingh, wiens oom Hendrik lid was van het Bataafsch Genootschap. Vier jaar later portretteerde hij het gezin van Erdwin de Jongh (1777-1833), wiens vader Daniël bij het genootschap was aangesloten. Robert Muys (1742-1825) was getrouwd met Maria Nozeman (1756-1831), dochter van Cornelis. Meyerman, Schadee en Thiels 1992, pp. 38, 55 en 58. 154 Voor de patriotse sympathieën van Muys, zie: Meyerman, Schadee en Thiels 1992, pp. 59 en 66. Voor Huichelbos van Lienders patriotsgezindheid, zie: Verbruggen 2005, p. 44. 155 Catalogus 1822, omslag 57, nr. 7-8. 156 Koolhaas 1996, pp. 148-151. 71

16. Louis-Bernard Coclers. Bezoek aan een ijzerpletterij. 1771. olieverf op paneel. 44 × 61 cm. Musée des Beaux-Arts d'Agen Cedex.

17. Léonard Defrance. Interieur van een fabriek met bezoekers. olieverf op paneel. 42 x 59,2 cm. Walker Art Gallery, Liverpool (WAG 10824).

72

3. Wedijver om de gunst van de opdrachtgever: De Lelies concurrenten

In het eerste hoofdstuk is beschreven dat De Lelie in Düsseldorf de gerenommeerde medicus Camper ontmoette. Camper raadde de schilder aan om naar Amsterdam te gaan, omdat daar op dat moment geen portretschilders van belang waren. Toen De Lelie zich in Amsterdam vestigde waren daar inderdaad weinig portrettisten actief. Toch was hij niet de enige die in staat was een goed gelijkend portret te maken en hij zou zeker niet de enige blijven. In dit hoofdstuk staat de vraag hoe De Lelie zich van andere portrettisten onderscheidde centraal. In de eerste paragraaf wordt uiteengezet met wie hij de markt moest delen en uit welke traditie deze schilders kwamen. Alleen de schilders met wie De Lelie gelijktijdig in Amsterdam werkte worden in beschouwing genomen, omdat hij van hen het meest te duchten had. Sommigen waren portretspecialisten, anderen in meerdere genres bedreven. De Lelie probeerde hen af te troeven door van alle markten thuis te zijn. Hij legde zich, zoals zal blijken in paragraaf twee, op alle portretgenres toe en ontwikkelde zelfs nieuwe portrettypen. Ook met zijn schilderstijl, het onderwerp van paragraaf drie, onderscheidde hij zich van zijn concurrenten. De Lelies inspanningen ten spijt, kon hij niet alle portretopdrachten bemachtigen. In de vierde paragraaf worden de opdrachtgevers van De Lelie en de andere portrettisten vergeleken. Hieruit zal blijken dat de schilders uiteenlopende klantenkringen bedienden. Ten slotte wordt aan de hand van contemporaine publicaties een beeld geschetst van de algemene waardering voor de verschillende portretschilders.

3.1 Naar Amsterdam! Portrettisten op zoek naar werk

In de eerste twee decennia van de achttiende eeuw was Arnold Boonen (1669-1729) de meest gevraagde portrettist. Hij was afkomstig uit Dordrecht en nam na het overlijden van Nicolaes Maes (1643-1693) diens positie als markleider in de hoofdstad over. Een andere toonaangevende schilder was Nicolaas Verkolje (1673-1746). Verkolje maakte naast portretten tevens historiestukken en zijn portretoeuvre is beduidend kleiner dan dat van Boonen. Al voor Boonens overlijden waren twee opvolgers aangetreden, beide leerlingen van hem: Jan Maurits Quinkhard (1688-1772) en Cornelis Troost (1697-1750). Terwijl Troost ook scènes uit toneelstukken op

73

doek vastlegde, concentreerde Quinkhard zich net als zijn leermeester uitsluitend op het portret. Quinkhard nam de stijl van Boonen over, gekenmerkt door een donker palet en een plechtmatige manier van uitbeelden (afb. 18-19). Troost daarentegen hanteerde een lichtere en meer kleurige toonzetting (afb. 20). Beide schilders hebben een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van het zogenaamde babbelstuk, de Nederlandse tegenhanger van het Engelse conversation piece (afb. 21-22). In de jaren 1740 trad een nieuwe generatie portretschilders op de voorgrond. De broers Frans (1719-1783) en George (1726/27-1763) van der Mijn kwamen vanuit Londen naar Amsterdam. Hoewel Frans na nog geen tien jaar weer naar Engeland vertrok en George jong is gestorven, hebben zij menig individueel en familieportret op hun naam staan (afb. 23-24). Een andere portrettist die in deze tijd zijn loopbaan begon, is Tibout Regters (1710-1768), leerling van Boonen. Hij is vooral bekend geworden als schilder van familieportretten, waarvan hij er enkele tientallen heeft vervaardigd (afb. 26). Hendrik Pothoven (1728-1793) verhuisde in 1764 naar Den Haag, maar heeft van daar uit ook Amsterdamse portretopdrachten uitgevoerd (afb. 27). Jacobus Buys (1728-1801) maakte naast portretten tevens genrestukken en boekillustraties en was als leraar en directeur verbonden aan de Amsterdamse Teekenacademie (afb. 28). In de tweede helft van de achttiende eeuw beproefde een toenemend aantal kunstenaars zijn geluk in de Republiek. De buitenlandse schilders hoopten in Amsterdam en Den Haag opdrachten te krijgen van de kapitaalkrachtige elite, waarvan de leden bereid waren zich voor forse bedragen te laten portretteren volgens de laatste Franse of Engelse mode. Van Nederlandse portretschilders hadden zij daarbij weinig concurrentie te duchten. Een van deze gelukzoekers was de Zwitser Jean-Etienne Liotard (1702-1789), die in de jaren 1756-1757 met veel succes in Amsterdam werkzaam was en vijftien jaar later nog eens terugkeerde. Hij tekende realistische, heldere portretten in pastel en vond zijn opdrachtgevers in de kringen van het hof in Den Haag en in de top van het Amsterdamse patriciaat (afb. 29-30). De Fransman Jean-Baptiste Perronneau (1715-1783) verbleef tussen 1763 en 1783 viermaal in Amsterdam en overleed tijdens zijn vierde bezoek. Perroneau was meer dan Liotard gericht op Amsterdam en zijn klantenkring was breder. Zijn pastels en olieverfportretten kenmerken zich door een bijna impressionistische toets (afb. 31). De uit Duitsland afkomstige Willem Joseph Laquy (1738-1798) vestigde zich na zijn leertijd in Amsterdam, waar hij eerst voor een behangselschilder werkte en zich vervolgens toelegde op genrestukken en, in mindere mate, portretten (afb. 32). In 1783 verruilde hij Amsterdam voor Kleef.

74

18 . Arnold Boonen. Mr. Allard de la Court (1688-1755). 19. Arnold Boonen. Catharina Backer (1689-1766). 1713 -1715. olieverf op doek. 48 x 40 cm. Amsterdam 1713. olieverf op doek. 47,5 x 40 cm. Amsterdam Museum (SB 2529). Museum (SB 2530).

20. Cornelis Troost. Een lid van de familie Van der 21. Cornelis Troost. Familiegroep bij een klavecimbel. Mersch. 1736. 72 x 57 cm. olieverf op paneel. 1739. olieverf op doek. 94 x 82,5 cm. Rijksmuseum Rijksmuseum Amsterdam (SK-A 3948). Amsterdam (SK-A-3453).

75

22. Arnold Boonen. Maria Louise gravin van Hessen -Kassel (1688-1765) met haar kinderen prinses Amalia (1710-77) en prins Willem IV van Oranje- Nassau (1711-51). 1726. olieverf op doek. 141 x 109 cm. Collectie Gripsholms Slott, Mariefred.

23 . Frans van der Mijn. Jan Pranger Machteld 24. Frans van der Mijn. Machteld Muilman. ca. Muilman. ca. 1745-47. olieverf op doek. 210 x 1745-47. olieverf op doek. 210 x 154 cm. 154,5 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A 2248). Rijksmuseum Amsterdam (SK-A 2249).

76

25 . George van der Mijn. Pieter Cornelis Hasselaer metzijn familie. 1763. olieverf op doek. 249 x 288 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A 1360).

26 . Tibout Regters. Jan de Bosch (1713-1785)en zijn familie. 1754. olieverf op doek. 77 x 98 cm. Amsterdam Museum (SA 23538).

77

27 . Hendrik Pothoven. Familiegroep in een interieur. 1774. 71 x 85. olieverf op doek. Amsterdam Museum (SA 22795).

28. Jacobus Buys. Cornelis Ploos van Amstel. (1726-98). 1766. olieverf op paneel. 25,5 x 23 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-C 515). 78

29. Jean Etienne Liotard. Hendrick Bicker (1722- 30. Jean Etienne Liotard. Clara Magdalena Dedel 83). 1756. papier, pastel. 53 x 44,5 cm. Amsterdam (1727-78). 1756. papier, pastel. 53 x 43,5 cm. Museum (TA 7367). Amsterdam Museum (TA 7368).

31 . Jean Baptiste Perroneau. Arent van der Waeyen 32. W.J. Laquy. Familie van Johan Maurits van Pabst (1685-1767). 1763. pastel op papier op doek. 56 x 49 van Bingerden (1740-1824). 1777. olieverf op doek. 73,5 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-3747). x 58,5 cm. Particuliere collectie? RKDPortraits, IB-nr. 32490. 79

Toen De Lelie omstreeks 1784 in Amsterdam aankwam, waren daar weinig portretschilders actief. Dat de vraag het aanbod oversteeg, verklaart waarom Pothoven vanuit Den Haag nog regelmatig opdrachten uit de hoofdstad kreeg. Buys woonde nog altijd in Amsterdam, maar hij begaf zich als schilder op meerdere terreinen en was daarnaast nog verbonden aan de Teekenacademie. Ook Hermanus Numan (1744-1820) besteedde maar een deel van zijn tijd aan portretteren (afb. 33-34). Naast portretten maakte hij landschapstekeningen en toneeldecorstukken. Van de jong gestorven Jan Ekels II (1759-1793) zijn enkele portretten bekend, maar hij was in de eerste plaats genreschilder (afb. 35). De enige beduchte tegenstander die De Lelie in Amsterdam aantrof, was Wybrand Hendriks (1744-1831). Hendriks was net als Buys en Numan een veelzijdig kunstenaar en zijn oeuvre bestaat uit portretten, genrestukken, jacht- en bloemstillevens, stadgezichten en behangselschilderingen (afb. 36-38). Van Hendriks zijn echter aanzienlijk meer portretten overgeleverd dan van Buys en Numan. Een groot geluk voor De Lelie was dat Hendriks in 1785 werd benoemd tot opzichter van de Kunstverzamelingen en kastelein (gastheer) van Teylers Stichting in Haarlem. Hoewel Hendriks ook vanuit Haarlem opdrachten uit Amsterdam kreeg, kwam het De Lelie goed uit om hem op enige afstand te hebben. Een stadsgenoot van Hendriks was de Haarlemse portrettist Jacobus Luberti Augustini (1748-1822), die in 1773 de regenten van het Amsterdamse Leprozenhuis portretteerde (afb. 39). Augustini had een bedreiging kunnen vormen voor De Lelie en Hendriks als hij niet al kort na 1778 was gestopt met schilderen.157 De Lelie was uiteraard niet de laatste die zich in Amsterdam nederzette. In 1789 verhuisde de portrettist en genreschilder Louis Bernard Coclers (1741-1817) van Parijs naar Amsterdam (afb. 40-41). Coclers had daarvoor geruime tijd in Leiden gewerkt en een goede reputatie opgebouwd. In de periode 1791-1794 kwam de Duitse portrettist Johann Friedrich Tischbein (1750-1812) er wonen, die tijdens eerdere verblijven in Den Haag al enkele Amsterdamse opdrachten had uitgevoerd (afb. 42-43). Een paar jaar na diens vertrek naar Duitsland, diende de Engelsman Charles Howard Hodges (1764-1837) zich aan (afb. 44). Hodges was vanaf 1792 gevestigd in Den Haag, waar hij zijn opdrachtgevers vond in de kringen van het stadhouderlijk hof. Na de aftocht van Willem V, besloot hij in 1797 zijn licht op te steken in Amsterdam en oogstte hij daar veel succes.158

157 NNBW, dl. 1, pp. 193-194. 158 Middelkoop 2002, pp. 40-45 en 234-235. 80

Na de eeuwwisseling streken er nog meer schilders in Amsterdam neer. In 1803 vestigde Johan Bernard Scheffer (1765-1809) zich met zijn gezin in Amsterdam (afb. 45). Scheffer kwam uit Hamburg en kreeg zijn opleiding van de eerdergenoemde Tischbein. In 1788 vertrok hij naar de Republiek en net als zijn leermeester en Hodges had hij succes aan het hof; in 1806 werd hij door Lodewijk Napoleon benoemd tot hofschilder, maar al twee jaar later overleed hij. In 1810 verruilde Louis Moritz (1773-1850) Den Haag voor Amsterdam om daar bij de Stadsschouwburg decorschilder en beheerder van de werktuigen en decors te worden. Naast zijn werk voor de schouwburg vond Moritz tijd voor het maken van portretten, historiestukken en genrestukken (afb. 46-47). Terwijl in zijn genrestukken een sterke Franse classicistische invloed is te bespeuren, hebben zijn portretten een romantisch karakter.159 Met het verstrijken van de tijd nam het aantal portrettisten in Amsterdam dus toe. In de volgende paragrafen zal duidelijk worden hoe De Lelie het hoofd boven water hield.

33. Hermanus Numan. Hendrik Muilman (1743-1812) 34. Hermanus Numan. Suzanna Cornelia Mogge en zijn kinderen. 1776. olieverf op doek. 80 x 64 cm. (1753-1806) met haar dochtertje Johanna Ferdinanda Particuliere collectie. RKDPortraits, IB-nr. 45870. van Collen (1774-1833). 1776. olieverf op doek. 80 x 64 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-2419).

159 Van der Ham, De Leeuw, Reynaerts en Te Rijdt 2009, pp. 80-81. 81

3 5. Jan Ekels II. Paulus van Pruyssen Moreelse. 1787. 36. Wybrand Hendriks. Portret van Johannes 65 x 53 cm. olieverf op doek. Amsterdam Museum (SB Enschedé II (1750-1799) met zijn gezin. 1790-1799. 2804). 76 x 63 cm. olieverf op paneel. Museum Enschedé, Haarlem.

3 7. Wybrand Hendriks. Jan van Walre (1759-1837). 38. Wybrand Hendriks. Maria Kops met haar 1787. olieverf op doek. 69,3 x 56,5 cm. particuliere dochtertje. 1787. olieverf op doek. 69,3 x 56,5 cm. collectie. RKDPortraits, IB-nr. 15756. particuliere collectie. RKDPortraits, IB-nr. 15757. 82

39 . Jacobus Luberti Augustini. De regenten van het Leprozenhuis. 1773. olieverf op doek. 172 x 208 cm. Amsterdam Museum (SA 7280).

40 . Louis Bernard Coclers. Jan Bernd Bicker (1746- 41. Louis Bernard Coclers. Catharina Six (1752- 1812). 1776. olieverf op paneel . 44,5 x 36 cm. 1793). 1776. olieverf op paneel . 44,5 x 36,5 cm. Amsterdam Museum (SA 7301). Amsterdam Museum (SA 7302).

83

42 . J.F.A. Tischbein.. Johannes Lublink 2 (1736- 43. J.F.A. Tischbein.. Cornelia Rijdenius (1746- 1816). 1790-95. olieverf op doek. 101 x 72 cm. 1826). 1790-95. olieverf op doek. 101 x 72 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-2827). Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-2828).

44 . Charles Howard Hodges. Cornelis Apostool (1762- 45. Johan Bernard Scheffer. Leonardus van der Voort 1844). ca. 1816. olieverf op doek. 73 x 53 cm.. (1762-1809). 1799. olieverf op doek. 102 x 83 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-654). Bruikleen van de heer F.J.M. Rouppe van der Voort aan het Rijksmuseum. 84

46 . Louis Moritz. Jonas Daniël Meijer (1780-1834). ca. 47. Louis Moritz. Bernard Anton Fallee en Antoinette 1810-1830. olieverf op doek. 98 x 81 cm. Rijksmuseum Justine Temminck. ca. 1813. olieverf op doek. ca. 170 x Amsterdam (SK-A-1324). 150 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 44198.

3.2 Traditie en vernieuwing

Zoals blijkt uit figuur 6 is het portretoeuvre van De Lelie veelzijdig.160 Ruim de helft van de schilderijen die hij in opdracht vervaardigde, zijn enkelvoudige portretten. In aantal volgen hierna de familie- en de pendantportretten en daarna de verzamelaarsportretten. De portretten van kinderen, regentencolleges, verzamelaars te midden van gasten in hun schilderijenzaal, en van genootschapsleden in verschillende zalen van het gebouw van Felix Meritis vormen kleinere en qua omvang gelijke categorieën.161

160 In deze grafiek zijn naast de overgeleverde werken ook de portretten opgenomen die alleen bekend zijn van kopieën en prenten of uit contemporaine schriftelijke bronnen. 161 Het allegorische portret van de schilder Jacobus Johannes Lauwers (1754-1800) maakte De Lelie samen met Van Drielst en Jacques Kuijper in opdracht van Felix Meritis-lid Daniël Merrem, die het in 1800 als entreepresent aanbood aan het departement tekenkunde. Het niet meer te achterhalen schilderij zal waarschijnlijk een portretbuste van de kort daarvoor overleden schilder hebben voorgesteld, geplaatst op of tegen een antiek grafmonument omringd door treurende figuren. Gerlach en Koolhaas-Grosfeld 1995, pp. 54-55. Met het moderne historiestuk wordt het schilderij voorstellende Daendels afscheid van Krayenhoff in Maarssen in 1795 bedoeld, dat De Lelie met Van Drielst maakte (zie paragraaf 2.1.2). 85

Figuur 6: Typologie van de opdrachten.

Met deze verscheidenheid onderscheidde De Lelie zich van andere portrettisten, die zich beperkten tot de traditionele portretgenres. Zo maakten Tischbein, Hodges en Scheffer bijna uitsluitend individuele en pendantportretten; van Hodges zijn slechts enkele groepsportretten van kinderen en families bekend en bij Tischbein is dit aantal ongeveer op één hand te tellen. Pothoven en Buys hebben zich vaker op het familieportret toegelegd en Buys heeft twee

86

regentenstukken vervaardigd, maar ook bij hen maken deze slechts een klein deel uit van hun oeuvre. De enige tijdgenoot die zich in aantal en verscheidenheid van portretten aan de Lelie kon meten, was Hendriks. Het is significant dat De Lelie zich al bij aanvang van zijn loopbaan toelegde op het familieportret en het regentenstuk. Hij zette dus, om zo te zeggen, gelijk al op meerdere paarden in en vergrootte zo zijn markt. Aan het eind van zijn carrière is hij kinderportretten gaan vervaardigen, maar zijn overlijden verhinderde dat dit genre tot volle wasdom kwam. De Lelie heeft zijn hele leven familieportretten gemaakt, maar in 1806 kwam zijn laatste regentenstuk tot stand. Hij zond dit schilderij in 1808 in naar de eerste tentoonstelling van levende meesters in het Paleis op de Dam.162 De Lelie hoopte hiermee zeker nieuwe opdrachten van charitatieve instellingen uit te lokken, maar zijn opzet mislukte. Het is echter niet zo dat andere schilders boven werden verkozen, want hij was de laatste die van het Oude- en Nieuwezijds Huiszittenhuis en het Maagdenhuis de opdracht kreeg een regentenstuk te maken. De traditie van het regentenstuk kwam tot een einde. In Amsterdam zijn na 1806 nog slechts twee regentenstukken ontstaan, beide voor het Leprozenhuis.163 Louis Moritz (1773-1850) portretteerde de regenten van deze instelling tussen 1818 en 1826 en Jan Adam Kruseman (1804-1864) sloot de portrettenreeks af in 1834-1835. Het is goed mogelijk dat De Lelie al was overleden toen het college zich wilde laten vereeuwigen en dat daarom een beroep werd gedaan op Moritz. Indien de opdracht voor 1821 werd verstrekt, kan Moritz deze niet op grond van ervaring hebben gekregen. In dat jaar maakte hij een groepsportret van de burgemeesters van Weesp en de compositie van dit schilderij komt sterk overeen met die van zijn regentenstuk.164 Familieportretten en regentenstukken kenden in de Republiek een lange traditie, maar De Lelie introduceerde hier te lande ook een nieuwe type groepsportret: het genootschapsportret. In het vorige hoofdstuk zijn de vier portretten van genootschapsleden in verschillende zalen van het gebouw van Felix Meritis aan de orde gekomen. Het vroegste stuk, Voordracht over de anatomie door Andreas Bonn voor het departement tekenkunde (cat.nr. 34), schonk hij in 1792 als

162 Amsterdam 1808, nr. 12 (Een groot schilderstuk, verbeeldende vier Heeren Regenten van een Godshuis, benevens de moeder van hetzelve gesticht). Dit betreft vrijwel zeker het portret van de regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis van 1806, waarop vier regenten en de binnenmoeder zijn afgebeeld. Op het regentenstuk van het Maagdenhuis zijn weliswaar ook vier regenten geportretteerd, maar de jonge vrouw in de achtergrond is eerder een genre-achtig dienstmeisje dan een portret van een binnenmoeder. 163 Voor een lijst van groepsportretten van Amsterdamse instellingen, zie Haak 1972, pp. 50-52. 164 Voor Moritz’ portret van de Weesper burgermeesters, zie RKDPortraits IB-nr. 63980. 87

entreepresent aan het departement tekenkunde van het genootschap. De Lelie kan voor dit schilderij verschillende inspiratiebronnen hebben gehad. Zo was in 1768 een prent van Vinkeles verschenen met als onderwerp een tekenles naar een mannelijk naaktmodel in de Amsterdamse Stadstekenacademie (afb. 48). Ook kunnen de prenten die Roos uitgaf in de jaren dat het entreepresent tot stand kwam tot voorbeeld hebben gestrekt. In 1789 kwam een portefeuille met de ‘grondteekeningen’ van Felix Meritis op de markt, door de architect Ziesenis getekend naar de originele bouwtekeningen.165 Een jaar later kondigde Roos in een prospectus de uitgave van prenten van de genootschapszalen aan. De eerste prent in deze reeks, vervaardigd door Noach van der Meer (1741-1822) en Vinkeles naar ontwerp van Kuijper en Pieter Barbiers (1749-1842), verscheen in 1791 en stelt de muziekzaal voor (afb. 49). De uitgave van de prenten voorstellende de natuurkunde- en tekenzaal liet tot 1801 op zich wachten, maar Kuijper en Barbiers maakten voor de eerste al in juli 1791 het ontwerp (afb. 50). Het ontwerp voor de in 1794 uitgekomen prent van de gehoorzaal ontstond in 1792, in of na welk jaar Kuijper en Barbiers tevens de tekenzaal tekenden (afb. 51-52). De Lelie zal in ieder geval de portefeuille en de prent van de muziekzaal hebben gekend en het is niet ondenkbaar dat hij ook de tekeningen van de andere zalen kende.166

48. Reinier. Vinkeles. Stadstekenacademie te Amsterdam, 1764-1767. 1768. ets en gravure. 346 x 392 mm. Rijksmuseum Amsterdam (RP-P- OB-84.655).

165 Grijzenhout 2000, p. 63. 166 Grijzenhout en Tuyll van Serooskerken 1989, pp. 233-237. 88

49. N. van der Meer en R. Vinkeles naar P. Barbiers en J. Kuijper. De Muziekzaal in het gebouw Felix Meritis. 1791. ets en gravure. 450 x 555 mm. Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-AO-28-103-2).

50 . N. van der Meer en R. Vinkeles naar P. Barbiers en J. Kuijper. De Muziekzaal in het gebouw Felix Meritis. 1791. ets en gravure. 450 x 555 mm. Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-AO-28-103-2).

89

51. P. Barbiers en J. Kuijper. De Gehoorzaal in het gebouw Felix Meritis. 1792. potlood, pen en penseel in grijs. 377 x 513 mm. Amsterdam Museum (A 10642).

52 . P.. Barbiers en J. Kuijper. De Tekenzaal in het gebouw Felix Meritis. in of na 1792- ’97. zwart krijt, potlood, pen en penseel in grijs. 370 x 510 mm, omgeslagen inzet 209 x 345 mm. Gemeentearchief Amsterdam (inv.nr. G 12-2).

90

Hoewel al deze tekeningen en prenten groepen mensen verbeelden, is van portretten geen sprake. De figuren veraanschouwelijken de functies van de verschillende zalen van de Stadstekenacademie en Felix Meritis. Van der Molen heeft erop gewezen dat De Lelie het idee voor een groepsportret van de leden in de tekenzaal kan hebben afgekeken van de Engelse schilder Johan Zoffany (1733-1810).167 Deze maakte in 1771-1772 een portret van de leden van de Royal Academy in Londen (afb. 53). De leden, onder wie Joshua Reynolds (1723-1792) en Richard Wilson (1714-1782), zijn met elkaar in gesprek of kijken toe terwijl het mannelijk naaktmodel voor de tekenles een pose krijgt toebedeeld. In 1773 bracht Richard Earlom (1743- 1822) het schilderij in prent. De verzamelaar Gildemeester had deze in bezit en het is goed mogelijk dat De Lelie de prent bij zijn mecenas heeft gezien.168 Het is opvallend dat De Lelie het model op zijn Voordracht over de anatomie door Andreas Bonn net als Zoffany in de houding van een klassiek model heeft weergegeven. De Lelies model staat in de pose van de Apollo Belvedère, Zoffany’s model in de voorgrond is gezeten als de Spinario. De schilders gaven hiermee gestalte aan de academische idealen en het intellectuele niveau van hun vak. Er is een schilderij dat qua compositie nog dichter bij De Lelies entreepresent staat, namelijk Zoffany’s Dr William Hunter Teaching Anatomy at the Royal Academy van ca. 1772 (afb. 54). Hoewel dit schilderij nooit in prent is gebracht, springen de overeenkomsten zo in het oog dat het moeilijk is in toeval te geloven. Op beide werken laat een bekende hoogleraar op een podium de spieren van een mannelijk model zien aan zijn toehoorders, die in een halfronde kring in rijen achter elkaar zitten. Een skelet, deze les onbenut, laat de veelzijdigheid van het tekenonderwijs zien. In tegenstelling tot De Lelie behoefde Zoffany geen compositorische ingreep te doen om het fatsoen niet te tarten; van het model van Hunter is slechts het bovenlijf ontbloot (de naakte figuur links is een afgietsel van een menselijk lichaam). Tot slotte kan nog gewezen worden op de gelijkenissen tussen De Lelies vierde genootschapsportret, De beeldenzaal van Felix Meritis (1808), en de vijf jaar eerder verschenen prent van Cantelowe Bestland naar een schilderij van Henry Singleton (1766-1839, afb. 55). Op beide werken figureren afgietsels van canonieke klassieke beelden, zoals de Apollo Belvedère en de Laocoön, die werden gebruikt bij de tekenlessen van Felix Meritis en de Royal Academy.

167 Craft-Giepmans en De Vries 2012, p. 198. 168 De prent moet in de Republiek enige bekendheid hebben gehad, want de kunstenaar Jacobus Perkois schreef dat het tot voorbeeld had gediend voor zijn getekende groepsportret van de leden van de Tekenacademie van Middelburg. Zijn plan om de tekening in prent te brengen is nooit tot uitvoer gebracht. Grijzenhout en Tuyll van Serooskerken 1989, p. 249. 91

Maar waar bij Singleton alle aandacht uitgaat naar Benjamin West (1738-1820), de president van de Academie, gezeten op de stoel in het midden van de driehoekcompositie, ontbreekt een dergelijk centraal middelpunt op De Lelies schilderij. Op grond van de door Roos uitgegeven prenten wist De Lelie dat er belangstelling was voor aan Felix Meritis gerelateerde voorstellingen. Hij had goed ingeschat dat een groepsportret van de leden in de smaak zou vallen en kon hierbij afgaan op het succes van Zoffany. Zijn entreepresent leverde hem drie opdrachten op voor vergelijkbare schilderijen, die in het vorige hoofdstuk zijn behandeld. Dat een goed voorbeeld doet volgen, blijkt tevens uit een groepsportret van de leden van het tekencollege in Haarlem, vervaardigd door Hendriks in 1799 (afb. 56). Hendriks maakte dit schilderij eveneens op eigen initiatief.169 Waarschijnlijk hoopte hij hiermee een markt aan te boren, maar in tegenstelling tot De Lelie leidde het bij hem niet tot opdrachten.

53 . Johan Zoffany,.'The Portraits of the Academicians of the Royal Academy. 1771-72. olieverf op doek. 101,1 x 147,5 cm. The .

169 Van Regteren Altena, Van Borssum Buisman en De Bruyn Kops 1979, p. 25. Het schilderij werd verkocht met Hendriks’ ateliernalatenschap. 92

54 . Johan Zoffany.‘ Dr. William Hunter Teachting Anatomy at the Royal Aademy. ca. 1772. olieverf op doek. Royal College of Physicians, Londen.

55 . C. Bestland naar H. Singleton. Royal Academicians Assembled in their Council Chamber, to Adjudge the Medals to the Successful Students in Painting, Sculpture, Architecture and Drawing. 1802. 668 x 901 mm. stippelgravure. British Museum, Londen (1856, 0614.271). 93

56 . Wybrand Hendriks. Het Teekencollegie van Haarlem in 1799. 1799. olieverf op paneel. 63 x 81 cm. Teylers Museum, Haarlem (KS 1987 002).

Er is nog een tweede genre waarmee De Lelie zijn portretrepertoire verrijkte: het verzamelaarsportret. De Lelies vroegste portret van dit type is het eerdergenoemde schilderij van 1794-95, waarop de verzamelaar Gildemeester te midden van zijn collectie en omringd door bezoekers is afgebeeld in de schilderijenzaal van zijn woning (cat.nr. 37). Een paar jaar later vervaardigde De Lelie een vergelijkbaar werk voor Brentano (cat.nr. 46). Voor Gildemeester was de aanleiding voor de opdracht de voltooiing van de inrichting van het door hem in 1792 aangekochte pand Herengracht 475, voor Brentano was het een belangrijke aankoop van Italiaanse kunst.170 De Lelies derde verzamelaarsportret verbeeldt Jan de Bosch (1737-1823) en zijn vrouw Margaretha Kroon (1741-1824) in de kunstkamer van hun woning (cat.nr. 51). Vermoedelijk is ook dit schilderij ter gelegenheid van een aankoop besteld, namelijk van een kunstkast die De Bosch verwierf op de veiling van de nalatenschap van Joannes Ploos van Amstel (1726-98) in 1800. Het beschilderde paneel van deze kast had eerder deel uitgemaakt van de driedelige neoclassicistische kunstkast van Jans oom Joannes de Bosch (1713-85). Jan de Bosch heeft de

170 De Bruyn Kops 1965, pp. 81-82;Bionda 1986, p. 135. 94

kast met behoud van het beschilderde paneel laten aanpassen en er een halfrond basreliëf van Quellinus op geplaatst, dat oorspronkelijk ook deel uitmaakte van de kast van oom Joannes en dat hij vermoedelijk op diens veiling had gekocht.171 De verwerving van het op drift geraakte familiebezit zal De Bosch veel genoegen hebben verschaft en de kunstkast is dan ook afgebeeld op De Lelies schilderij. In tegenstelling tot Gildemeester en Brentano, wier huizen worden gepresenteerd als ontmoetingsplek voor kunstenaars en liefhebbers, is De Bosch’ gezelschap beperkt tot zijn vrouw. Gasten ontbreken ook op De Lelies portret van de Leidse notaris Albertus Kleynenbergh (1744-1826) van 1810 (cat.nr. 96). De verzamelaar zit aan tafel met een tekening of prent in zijn hand en wordt bij zijn kunstbeschouwing geassisteerd door een jongeman. Het laatst bekende verzamelaarsportret maakte De Lelie wederom in opdracht van Brentano, in 1813 (cat.nr. 102). Voor diens kamer met schilderijen van levende meesters vervaardigde hij een groot staand portret (285 x 165 cm!) van Brentano, de verzamelaar J.B.J. Achttienhoven, zichzelf en enkele niet geïdentificeerde personen. Dat De Lelie meer verzamelaarsportretten heeft gemaakt dan ons zijn overgeleverd, blijkt uit het eerdergenoemde manuscript van Schmidt uit 1813 over de stand van de schilder- en tekenkunst in het land. Schmidt beschrijft de portretten van Gildemeester en Brentano uitvoerig, maar noemt daarnaast nog enkele andere verzamelaars in bezit van “kleine Pourtretstukken, waar op Familien, of Vrindschappelijke bijeenkomsten zijn uitgebeeld, die in de voornaamste Kabinetten hunnen plaatsen bekleeden.”172 Van hen is Johan Goll van Frankenstein (1756-1821), in wiens kabinet De geograaf van Vermeer prijkte, de bekendste.173 Verder zou De Lelie een verzamelaarsportret hebben vervaardigd voor Johannes Hermannus Molkenboer (1778-1824), een liefhebber van tekeningen. Tenslotte maakt Schmidt nog melding van de portretten van J. en B. de Bosch. Het verzamelaarsportret van Jan de Bosch is al aan de orde gekomen. Kennelijk heeft ook Bernardus de Bosch (1742-1816), de broer van Jan, zich door De Lelie als verzamelaar laten portretteren.174

171 Laurentius, Niemeijer en Ploos van Amstel 1980, pp. 37-40; Jansen en Tilborgh 1986, p. 127. 172 Schmidt 1813, p. 43-44. 173 Jonathan Janson, ‘The Geographer’, Essential Vermeer. www.essentialvermeer.com. Geraadpleegd januari 2014. 174 Van Bernardus de Bosch zijn twee individuele portretten bekend. Het ene, van 1795 bevindt zich in particulier bezit, het andere in de collectie van het Amsterdam Museum (SA 857). De Bosch komt tevens voor op De Lelies portret van de regenten van het Oudezijds Huiszitenhuis van 1806 (Amsterdam Museum, SA 736). 95

De Lelie heeft goed aangevoeld dat er een markt was voor verzamelaarsportretten. Op de vraag hoe hij hiertoe kwam, heeft De Bruyn Kops twee mogelijke antwoorden aangedragen. Ten eerste kan De Lelie tijdens zijn leertijd in Antwerpen kennis hebben genomen van zeventiende-eeuwse schilderijen van kunstkamers, een Zuid-Nederlands specialisme. Er is echter een belangrijk verschil tussen de schilderijen van bijvoorbeeld Willem van Haecht (1593-1637) en David Teniers (1610-1690) en die van De Lelie. Terwijl de schilderijen van Vlaamse kunstkamers het karakter hebben van een geschilderde catalogus of zelfs imaginaire collecties verbeelden, zijn De Lelies schilderijen getrouwe weergaven van de werkelijkheid. De kamer die eens Gildemeesters’ schilderijenzaal was, bestaat nog steeds en bij vergelijking blijkt dat De Lelie het rijke interieur met de betimmeringen, het beeldhouwwerk en de plafondschildering van Jacob de Wit waarheidsgetrouw weergegeven. Dit realisme strekt zich uit tot de op het verzamelaarsportret afgebeelde schilderijen, waarvan een groot deel kon worden geïdentificeerd met behulp van de catalogus van de veiling die na Gildemeesters’ overlijden werd gehouden. Het pand van Brentano is in de twintigste eeuw afgebroken, maar dankzij de bewaarde onderdelen van het decoratieprogramma van het interieur –het plafondstuk en negen beschilderde pilasterpanelen- is het duidelijk dat De Lelie ook deze schilderijenzaal nauwgezet heeft vastgelegd. Brentano’s grote zaal was bestemd voor de Italiaanse schilderkunst en in overeenstemming hiermee verbeeldt het groepsportret het binnenkomen en bestuderen van enkele nieuw verworven Italiaanse stukken. Geven deze twee verzamelaarsportretten dus een waarheidsgetrouwe voorstelling van de schilderijenzalen, het grote portret dat De Lelie in 1813 voor Brentano maakte doet dat niet. De op dit portret getoonde kunstwerken waren weliswaar in bezit van de opdrachtgever, maar in werkelijkheid verspreid over verschillende kamers. De meest kostbare en gewaardeerde schilderijen, folianten en ivoren zijn hier bijeengebracht. Het schilderij geeft zodoende een beeld van de topstukken uit Brentano’s collectie.175 De tweede inspiratiebron die De Bruyn Kops noemt, is de al genoemde prent naar Zoffany’s schilderij van de leden van de Royal Academy. In het bovenstaande is aangetoond dat deze prent waarschijnlijk als voorbeeld diende voor De Lelies Voordracht over de anatomie door Andreas Bonn. Ook voor De Lelies verzamelaarsportretten kan Zoffany’s groepsportret uitgangspunt zijn geweest. Gildemeester had de prent naar dit schilderij immers in bezit. Het

175 De Bruyn Kops 1965, pp.79-80; Bionda 1986 pp. 136 en 157. 96

ongedwongen samenzijn van Gildemeester en zijn gasten, zonder nadrukkelijk poseren, kan De Lelie hebben afgekeken van de Engelse schilder.176 Dat De Lelie zich mogelijk baseerde op de Vlaamse kunstkamers en de prent van Zoffany betekent niet per definitie dat het zijn eigen idee was om zich toe te leggen op verzamelaarsportretten. Er zijn aanwijzingen dat Gildemeester, zijn eerste opdrachtgever, hierop aanstuurde. Gildemeester was een goede bekende van de Amsterdamse verzamelaar Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798). In 1760 maakte George van der Mijn een tekening van de kunstkamer van Ploos van Amstels woning op de Binnenkant, vier jaar later gevolgd door een gelijksoortig schilderij van Jacob Maurer (1737-1780, afb.57-58). De overeenkomsten tussen de tekening en het schilderij, en de geïdentificeerde afgebeelde schilderijen -een kerkinterieur van Emanuel de Witte en de pendantportretten van Ploos en zijn vrouw door Buys- wijzen erop dat Van der Mijn en Maurer de bestaande situatie accuraat hebben weergegeven. Ploos van Amstel is op beide werken in het gezelschap van bezoekers voorgesteld. Zou Gildemeesters wens om zichzelf in zijn schilderijenzaal te portretteren kunnen zijn ingegeven door een bezoek aan Ploos van Amstel? In dat geval is het niet vreemd dat hij zich tot De Lelie wendde. Maurer was al in 1780 overleden en Jan Gerard Waldorp (1740-1808), die in 1766 een portret van de familie Gildemeester had gemaakt, was naar Haarlem verhuisd en was bovendien meer bekwaam als decoratieschilder. De Lelie had met zijn entreepresent voor Felix Meritis bewezen dat hij de opdracht voor een geanimeerd groepsportret aankon. Hoewel het niet is uit te sluiten dat De Lelie zelf ook de genoemde tekening en het schilderij kende, lijkt het op grond van het ontbreken van schilderijen van zijn hand in Ploos van Amstels collectie onwaarschijnlijk dat hij daar over de vloer kwam. Overigens kan ook Ploos van Amstel een voorbeeld voor ogen hebben gehad toen hij Van der Mijn en Maurer de opdracht gaf om zijn kunstkamer vast te leggen. In 1753 had Aert Schouman (1710-1792) een portret gemaakt van de Rotterdamse verzamelaars Jan (1680-1771) en Pieter (1691-1758) Bisschop met hun vriend Olivier Hope (1731-1783, afb. 59). Het is goed denkbaar dat Ploos van Amstel dit groepsportret kende, want hij was bevriend met Schouman en de zal ook de Bisschops persoonlijk hebben gekend.177

176 De Bruyn Kops 1965, pp. 80-81. 177 Laurentius, Niemeijer en Ploos van Amstel 1980, pp. 103-108. 97

57. George van der Mijn. Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798) met gasten in zijn kunstkabinet. 1760. tekening. 214 x 387 mm. Fondation Custodia, Parijs. RKDImages, nr. 234028.

58. Jacob Maurer. Een gezelschap van kunst- 59. Aert Schouman. Jan Bisschop (1680-1771), Pieter liefhebbers op bezoek bij Cornelis Ploos van Bisschop (1691-1758) en Olivier van Vlierden Hope (1731- Amstel. 1764. olieverf op doek. 50,8 x 43,5 cm. 1783). 1753. olieverf op paneel. 35,5 x 43,1 cm. Petworth House, Pethworth, Engeland (inv.nr. Particuliere collectie Schotland (RKDPortraits, IB-nr. P254). RKDPortraits, IB-nr. 81084. 75837).

98

Van bijna alle opdrachtgevers voor verzamelaarsportretten is bekend dat zij nog meer schilderijen van De Lelie hadden. Brentano en Bernardus de Bosch bezaten ieder twee genrestukken van de schilder, Kleynenbergh drie en Goll van Frankenstein een onbekend aantal. In een van Molkenboers kunstboeken bevond zich een tekening van De Lelie, voorstellende Judas die de zilverlingen voor de voeten van de hogepriester werpt. Gildemeester spande de kroon met zes genrestukken en een zelfportret van de schilder in zijn atelier.178 Dat De Lelie in hun collecties goed vertegenwoordigd was, geeft aan dat de verzamelaars zijn werk hoogachtten. Een analyse van De Lelies stijl zal duidelijk maken waar deze waardering op gebaseerd was.

3.3 Een eigen stijl

In het bovenstaande is toegelicht hoe De Lelie zich van andere portrettisten onderscheidde door zich toe te leggen op andere portrettypen. Een eigen signatuur creëerde hij ook door middel van zijn schilderstijl. Uit een stilistische vergelijking tussen De Lelies portretten en die van zijn belangrijkste concurrenten, zal blijken wat typerend is voor zijn manier van werken. Het grootste deel van De Lelies portretoeuvre wordt gevormd door individuele portretten. Een kleine meerderheid hiervan bestaat uit kniestukken en portretten ten halve lijve, een derde betreft borststukken en dan zijn er nog enkele portretten ten voeten uit. Bij de pendantportretten is het aantal borststukken ongeveer gelijk aan het aantal kniestukken en portretten ten halve lijve. De Lelie had een voorkeur voor driekwart portretten. Uitzonderingen zijn de en face pendantportretten van Samuel Crommelin (1778-1858) en Magdalena Wilhelmina Brouwer (1775-1854) en het en profil portret van Johannes Bernardus Cremer (17570/1771-1828) (cat.nrs. 60-61 en 94). Bij de borststukken vullen de geportretteerde personen bijna het gehele beeldvlak, bij de kniestukken en de portretten ten voeten uit is meer entourage te zien. De Lelie liet zijn opdrachtgevers veelal poseren in een rood beklede stoel, aangeschoven bij een tafel. Hij gebruikte vaak een gordijn als kunstgreep om de compositie af te sluiten. Soms lijkt het of de geportretteerde persoon wordt onderbroken en opkijkt uit een bezigheid, zoals bij Lexius en Busti

178 Bionda 1986, p. 144; Lunsingh Scheurleer, Fock en Van Dissel, 1990, dl. Vb, p. 667; Schmidt 1813, p. 46; De Bruyn Kops 1965, p. 92; Catalogus 1800, nr. 120; Catalogus 1817, nr. 15 en 16; Catalogus 1825, nr. 26 Kunstboek I. 99

(cat.nrs. 13 en 18), bij andere portretten is het poseren nadrukkelijker. De Lelie vroeg zijn opdrachtgevers hun bovenlichaam in te draaien en vervolgens hun gezicht een klein beetje terug te draaien in zijn richting. De gezichtsuitdrukking is altijd ontspannen, een enkele keer tekent zich een kleine glimlach op het gezicht van de geportretteerde af. De Lelie gaf zijn opdrachtgevers een vriendelijke en vaak zachtaardige uitstraling. In zijn vroege portretten, met name de familiestukken, zijn de houdingen van de figuren nog wat stijf. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een vergelijking van de wat onhandig geconstrueerde pose van Jan van Loon sr. met de ontspannen houding van de vader op het portret van de musicerende familie (cat.nrs. 9 en 49). Vaak portretteerde De Lelie zijn opdrachtgevers tegen een monochrome bruinkleurige achtergrond. Zijn palet kenmerkt zich door warme, weinig verzadigde tinten en donkergroen en donkerrood waren geliefde kleuren van hem. Voor de verzamelaarsportretten en de portretten van families in een tuin gebruikte hij meer heldere en koele kleuren. Het inkarnaat heeft vaak een roze gloed en de blosjes op hun wangen wekken de indruk dat de geportretteerde personen blaken van gezondheid. Hoewel de grote partijen steeds glad zijn geschilderd, is van dichtbij zichtbaar hoe De Lelie met kleine penseelstreken accenten legde. Bijvoorbeeld bij de manchetten, jabots en het haar bracht hij de verf dikker op, waarmee hij de portretten een levendig karakter gaf. Dit effect bereikte hij ook met de losse toetsen onder de neus en rondom de oogleden. Hij liet het licht in de regel van links- of rechtsboven komen, waardoor de gezichten de volle aandacht krijgen. Deze lichtval zorgt soms voor een slagschaduw, die goed zichtbaar is op bijvoorbeeld de portretten van Pieter Nieuwland, Bernardus de Bosch en Jan Nieuwenhuijzen (1724-1806) (cat.nrs. 35, 39 en 48). Staring en Knoef hebben een stijlontwikkeling in De Lelies portretten waargenomen. Zij delen de overtuiging dat naarmate de loopbaan van de schilder vorderde de portretten in kwaliteit afnamen. Van de vroege portretten prijst Knoef de gevoeligheid, het coloriet, de tekening en het sobere karakter van de modellen, van wie De Lelie ‘den mensch daarachter voor ons [weet] te doen leven’. Volgens Knoef trad na de eeuwwisseling onder invloed van het neoclassicisme een verandering op: ‘Stelliger vorm, de minder op toon dan op kleur berustende schildering, die aan stoutheid lijkt te winnen, maar later naar het gladde gaat, de deformatie in de teekening, voornamelijk der kleinere portretkoppen, zijn er symptomen van. [...] Schier onveranderlijk blaken de modellen nu van een Rubensachtige gezondheid, maar wekken daartegenover niet den

100

indruk van een zeer gecompliceerd geestesleven.’179 Staring ging in zijn kritiek op twee late pendantportretten nog een stapje verder: ‘[...] met de bolle, roode hoofdjes, als met een spiraalstreek geschilderd, waar het jolige van zijn vroeger werk haast tot een vermakelijke caricatuur verwordt, en waar iedere individueele gelijkenis verdwijnt in de stereotype recepttoepassing.’180 Sinds het schrijven van Staring en Knoef is het aantal bekende portretten van De Lelies hand verveelvoudigd. Dit en de veranderde houding ten opzichte van buitenlandse invloeden nopen tot enige nuancering van de geuite kritiek, te beginnen met die op de ‘kogelronde koppen’ van de late portretten. Bij nadere beschouwing valt op dat de rondvormigheid vooral van toepassing is op de kinderen, jonge echtgenoten en de figuren op de familieportretten. Als voorbeelden kunnen de pendantportretten van Barend Hulshoff (1781-1849) en Jeltje Hesselink (1787-1823) van 1807 en die van Wouter Hendrik van Nellesteijn (1788-1864) en Maria Charlotte Freiin von König (1785-1823) van 1810 worden genoemd (cat.nrs. 83-84 en 98-99). Hier staat tegenover dat de gezichten van Cornelia Henrietta Backer (1761-1838) en Jacob Alewijn (1756-1789) even rond zijn en hun wangen even blozend, terwijl De Lelie dit echtpaar omstreeks 1786 portretteerde (cat.nrs. 10-11). Wat betreft de individuele trekken onderschrijf ik dat deze zich bij de latere portretten soms minder sterk aftekenen. Zo zouden de pastoors Schouten en Molenaars elkaars broers kunnen zijn (cat.nrs. 128-129). Dit gebrek aan individualiteit is schrijnend in vergelijking met de vroege portretten van Hendik de Hartog (1751-1838), Hendrik Constantijn Cras (1739-1820) en Geertje Hagen (1714-1798) (cat.nrs. 17, 19 en 26). Toch heeft De Lelie ook later nog blijk gegeven van zijn scherpe observatievermogen, zoals de portretten van Pierre Saraber (1762- 1817), Gerrit Sandifort (1779-1848), Jan Anthonie Sebastiaan van Spaendonck (1755-1831) en de onbekende man met passer aantonen (cat.nrs. 115, 117 en 127). De recepttoepassing die Staring noemt, komt mijns inziens meer dan in ‘bolle roode hoofdjes’ tot uitdrukking in de pose en gezichtsuitdrukking van de opdrachtgevers en de wijze waarop de figuren het beeldvlak vullen. Een vergelijking van de portretten van de families Van Haarst, Bonebakker en Salm maakt aanschouwelijk dat De Lelie ook hier een succesformule herhaaldelijk toepaste (cat.nrs. 92, 93 en 123).

179 Knoef 1948, pp. 61-62. 180 Staring 1922, p. 75. 101

Wanneer we De Lelies portretten vergelijken met die van andere in Amsterdam of voor Amsterdamse opdrachtgevers werkzame portrettisten, springen zowel overeenkomsten als verschillen in het oog. Met Hendriks en Moritz had De Lelie gemeen dat hij de gelaatstrekken van zijn opdrachtgevers met precisie vastlegde. Hendriks had zelfs de neiging bepaalde eigenaardigheden uit te vergroten, waardoor zijn portretten soms karikaturaal voorkomen (afb. 36-38). Hierbij vergeleken zijn de portretten van Coclers wat popperig en weinig levensecht (afb. 40-41). Bij de familieportretten van zowel De Lelie en Hendriks als Pothoven en Numan valt de hoge mate van detaillering op en met name bij de twee laatstgenoemde schilders is de stofuitdrukking subliem (afb. 27-28). De tekening en proporties van de figuren laat soms te wensen over. Dat zij op dit vlak wel eens tekort schoten, is goed zichtbaar bij Hendriks’ portret van het Haarlemse Teekencollege en De Lelies portretten van De Bosch en Kroon en de familie Walland (afb. 55 en cat.nrs. 51 en 88). Bij Pothoven, Numan en Hendriks valt op hoezeer de families nog poseren. Hoewel dit ook geldt voor De Lelies vroege familieportretten, zoals die van Van Loon en Van Niel, maakt dit nadrukkelijk poseren in zijn latere werken plaats voor een meer ongedwongen samenzijn (cat.nrs. 9 en 14). Een schilder die eerder al portretten maakte waarbij de families als het ware opgaan in hun bezigheden, is Laquy (afb. 32). Het neoclassicisme is op deze portrettisten van weinig invloed geweest. Door de compositie, het kleurgebruik en uiteraard de kleding en haardracht vertoont De Lelies portret van de familie Van Brienen van Ramerus een vleugje van de internationale stijl (cat.nr. 67). Hoe Hollands de voorstelling daarbij echter is gebleven, valt op bij een vergelijking met Hodges’ pendantportretten van Gerrit Schimmelpenninck (1794-1863) en Johanna Philippina Carolina Constantia Freiïn von Knobelsdorff (1796-1852) (afb. 60-61). Treffend is de gratie en élégance die Hodges in het jonge echtpaar heeft gelegd; het grootse parkachtige Engelse landschap staat ver af van de tuin van het buitenhuis van Van Brienen van Ramerus.

102

60 . Charles Howard Hodges. Gerrit 61. Charles Howard Hodges. J.P.F.C.C.F. von Schmimmelpenninck (1794-1863). ca. Knobelsdorff (1796-1852). ca. 1819/1820. 1819/1820. olieverf op doek. 122 x 94 cm. olieverf op doek. 122 x 94 cm. particuliere particuliere collectie. RKDPortraits, IB-nr. collectie. RKDPortraits, IB-nr. 14672. 15294.

De eerdergenoemde Krayenhoff is door zowel De Lelie als Hodges geportretteerd. De Lelies portret van de ruim vijftigjarige militair kan weliswaar niet worden vrijgesproken van idealisering, maar Hodges versie van Krayenhoff is toch veel flatteuzer (afb. 62 en cat.nr. 97). Hodges kwam dan ook uit een andere traditie, de Engelse, en hij was schatplichtig aan portrettisten als Joshua Reynolds en George Romney (1734-1802). Een andere stijlvergelijking is mogelijk aan de hand van de portretten van Pieter van Winter (1745-1807), vervaardigd door De Lelie en Tischbein (afb. 63 en cat.nr. 134). Het gaat hier onmiskenbaar om dezelfde persoon, maar op Tischbeins portret maakt Van Winter een meer gedistingeerde indruk. Behalve in stijl zijn er verschillen in medium. Tischbein en Hodges maakten zowel portretten in olieverf als pastel en voor hen hadden Liotard en Perroneau als pastellisten naam gemaakt. De Hollandse portrettisten, een uitzondering daargelaten, hebben zich nooit in de pasteltechniek bekwaamd.

103

62 . C.H. Hodges. C.R.T. Krayenhoff (1758- 63. J.F.A. Tischbein. Pieter van Winter (1745- 1840). olieverf op doek. 120 x 95 cm. ca. 1823. 1807). ca. 1775-1799. olieverf op doek. 74 x 60 particuliere collectie. RKDPortraits, IB-nr. cm. particuliere collectie. RKDPortrairs, IB- 16802. nr.74874.

De Lelie besteedde in vergelijking met zijn tijdgenoten veel aandacht aan attributen en bijwerk. Hodges en Tischbein maakten veelal borststukken met een egale achtergrond. Soms is de geportretteerde persoon afgebeeld in een parkachtig landschap of gezeten in een stoel, met daarachter een balustrade of zuil en een opgenomen gordijn.181 Dergelijke composities bevestigen de status van de opdrachtgever, maar onthullen weinig over zijn persoonlijkheid. Slecht een enkele keer komen we over de persoon zelf meer te weten. Zo portretteerde Hodges Rijksmuseumdirecteur Cornelis Apostool (1762-1844) met in zijn hand de catalogus van het Musée Français in Parijs en de dichter en geschiedschrijver (1756-1831) met een onvoltooid gebleven epos, geschreven voor Lodewijk Napoleon (afb. 44). Onder de Nederlandse portrettisten was het gebruik van attributen gebruikelijker, maar de frequentie en vindingrijkheid waarmee De Lelie ze toepaste is opvallend. Vaak hebben de attributen betrekking op het beroep van de opdrachtgever. De pastoors, kapelaans en predikant die De Lelie portretteerde, zijn allen gezeten in een stoel voor een boekenkast. Het

181 Van der Feltz 1987, p. 36. De combinatie van zuil en gordijn heeft De Lelie ook eenmaal toegepast, en wel bij het portret van gouverneur-generaal Van Overstraten. 104

compositieschema is hier dus gestandaardiseerd, maar daarentegen is de inhoud van de boekenkasten gepersonaliseerd. Terwijl achter Lexius een boek van Descartes prijkt, is de kast van de pas tot pastoor gewijde Wolters gevuld met studieboeken, zoals een handboek over preken door Vincent Houdry (cat.nrs. 13 en 58). Op het portret van Gerardus Antonius van der Lugt (1775-1855) zijn een plattegrond en een tekening van de voorgevel van de Amsterdamse Catharinakerk afgebeeld, die onder het bewind van de pastoor aan het Singel was gebouwd (cat.nr. 131). 182 De dichter Cornelis Loots (1765-1834) en hoogleraar Pieter Nieuwland (1764- 1794) houden trots hun nieuwste publicatie in hun hand (cat.nrs. 35 en 105).183 Naast boeken komen tevens instrumenten als attributen voor. Hendrik de Hartog (1751- 1838) is geportretteerd met een telescoop en een sextant, die verwijzen naar de maanafstanden- methode, waarvoor hij een rekenmethode had ontwikkeld (cat.nr. 19).184 Krayenhoff was een van de eersten die met driehoeksmetingen land in kaart bracht. De repetitiecirkel die hij voor deze metingen gebruikte, is afgebeeld op zijn portret (cat.nr. 97).185 Even toepasselijk zijn de attributen op de portretten die De Lelie maakte in opdracht van twee directeuren van Felix Meritis. Diederik Casper de Groot Jamin (1775-99), directeur van het departement muziek, heeft een standaard met bladmuziek voor zich staan (cat.nr. 15-16). Paulus Schoonegevel (1756-1799), directeur van het departement tekenkunde, liet De Lelie een portret maken van zijn neefje Barend Hulshoff (1781-1849). De jongen houdt een tekening in zijn hand en een tweede tekening ligt in een op de tafel opengeslagen tekenmap (cat.nr. 20). Bij het portret van de familie Salm heeft De Lelie een grapje uitgehaald. Op de grond ligt een boek opengeslagen op een pagina met een tekening van een zalm (cat.nr. 123). Er zouden nog meer voorbeelden genoemd kunnen worden, maar de strekking is duidelijk. Het portret van de familie van Bartholomeus Weddik Wendel (1746-1825) verdient echter nog de aandacht, vanwege de symbolische betekenis die de attributen hier hebben. De aanleiding voor de opdracht was het overlijden van Johanna Jacoba Determeyer Weslingh (1759-

182 Dijkstra 2002, pp. 217-218 en 429. 183 Nieuwland wijst op een vel papier met de tekst ‘De Obliquitate eclipticae ex attractione demontrate’. Deze tekst verwijst waarschijnlijk naar zijn artikel over ecliptica, dat in 1793 uitkwam (Nieuwland, ‘Gedanken über die physischen Urfchen der mittlern Schiese der Ecliptik , und der Neigung der Planeten-Aeqatoren überhaupt’ in: J.E. Bode, Sammlung astronomischer Abhandlungen, Beobachtungen und Nachrichten. Ersten Supplement-Band zu dessen astronomischen Jahrbüchern. Berlijn, 1793: pp. 208-213). Dit zou betekenen dat het portret in 1793 tot stand kwam. Voor de publicatie waarmee Loots zich liet portretteren, zie paragraaf 2.1.2. 184 Zandvliet 1999, p.45. 185 Uitterhoeve 2009, p. 306. 105

86), Weddik Wendels echtgenote. De weduwnaar liet zichzelf met zijn kinderen en schoonmoeder vereeuwigen bij de open kist (cat.nr. 6). Aan de wand hangt een portret van zijn overleden vrouw, geschilderd naar voorbeeld van een portret dat mogelijk ook van De Lelies hand is (cat.nr. 5). Op de kast staan een urn en een schedel en voor de kist een ingelijst gedicht. Door het openlijk vertoon van verdriet en de uitgesproken verwijzingen naar de dood neemt dit familieportret een bijzondere plaats in het oeuvre van de schilder en in bredere zin, binnen de laat-achttiende-eeuwse schilderkunst in.186 Behalve in stilistisch opzicht onderscheidde De Lelie zich ook in zijn manier van werken van andere portrettisten. Ten eerste deed hij dit door samen te werken met in andere genres gespecialiseerde schilders. Met Van Drielst maakte hij drie schilderijen, waarbij hij de figuren schilderde en zijn partner de omgeving (cat.nrs. 38 en 50).187 Een genrestuk voorstellende een haringhandelaar ontstond in samenwerking met Willem van Leen (1753-1825). Verder heeft De Lelie de stoffage verzorgd van in ieder geval twee schilderijen: een keukenvertrek door Carel Lodewijk Hansen (1765-1840) en een havengezicht door Nicolaas Baur (1767-1820).188 Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn mij van de bovengenoemde portrettisten niet bekend. Een tweede onderscheidend methodologisch kenmerk betreft het werken naar voorbeeld, wat De Lelie geregeld heeft gedaan. De redenen hiervoor liepen uiteen. In het geval van de postume portretten van Van Geuns, Bogaerts en Nieuwenhuijzen, werkte De Lelie noodgedwongen naar oudere voorbeelden (cat.nrs. 36, 64 en 121). Bij de opdrachten uit Batavia was het vanwege de afstand onvermijdelijk te werken naar een ter plekke vervaardigd portret (cat.nrs. 29-30, 62-63 en 68). Huichelbos van Liender wilde een portret van zichzelf in een Engelse ijzergieterij en leverde De Lelie, die nooit een voet in een gieterij had gezet, een prent van Lowry aan (cat.nr. 89). Ook het paard op het portret van een onbekende ruiter lijkt te zijn overgenomen van een voorbeeld (cat.nr. 7).

186 Craft-Giepmans en De Vries 2012, p. 39. 187 Het schilderij dat De Lelie 1800 met Van Drielst maakte, een allegorisch portret van Jacobus Johannes Lauwers (1754-1800), is niet meer te achterhalen. Gerlagh en Grosfeld 1995, pp. 54-55. Naast het gesigneerde portret van de onbekende familie in het park Elswout bij Overveen is er nog een tweede familieportret toegeschreven aan De Lelie en Van Drielst. Het betreft een portret van de familie van Nicolaas Jacobus Fabius (1744-183) uit ca. 1810 (RKDPortraits, IB-nr. 71218). Helaas is het schilderij verloren gegaan. 188 Het genrestuk van De Lelie en Van Leen is in 2005 verworven door Museum Vlaardingen (inv.nr. S 0254). De schilderijen van Hansen en Baur waren te zien op de tentoonstelling van levende meesters van respectievelijk 1818 en 1820. Zie: Lijst 1818, nr. 98 en Lijst 1820, nr. 19. 106

Is in deze gevallen het gebruik van voorbeelden uit praktische overwegingen te verklaren, bij De tekenzaal van Felix Meritis ligt dit anders (cat.nr. 54). Dat schilderij maakte De Lelie in opdracht van Roos naar voorbeeld van een tekening van Kuijper. Kuijper ontwierp tevens het allegorische portret van Jacob Lauwers (1754-1800), dat De Lelie en Van Drielst op doek vastlegden.189 Waar andere schilders misschien bedankt zouden hebben voor de eer, nam De Lelie deze opdrachten aan.

3.4 Ieder z’n niche

‘Een van uw brieven naziende vind ik twee artikels waar op ik niet geantwoordt heb, ten minsten niet op dat wie de excellerende Pourtraitschilder alhier is: De Lelie en Hodges zijn de beiden voornaamsten; maar beide in een andere trant – de eerste heeft zekerlijk veel forsser en stouter penceel; de laatste plag alleen in pastel te pourtraiteren, maar thans ook in olieverf: beiden treffen de gelijkenis zeer wel; ik geloof dat ik de eerste zou prefereren; die neemt na mij voorstaat 20 Ducaten of iets meer; de laatste iets minder; door den ziekte van den Cap. Staringh heb ik mij niet deswegens kunnen informeren.- maar deszelfs Vader is een groot jaar voor zijn dood. door beiden beschildert; dat door de Lelie is gedaan hangt bij den Captein en lijkt perfect wel, na het andere (d.w.z. van Hodges) zijn de toen uitgegeven pourtraiten in plaat gebragt. De pourtraiten van den Heer en Vrouw van Nyenrode, Mevr. Feitama en die op Neyenrode zijn, zijn door Tisbein geschildert, die hier ook Nicht en Neef Warin en van Eys gepourtrateerd heeft, maar dat is, naar mijn oordeel ver superieur aan het werk van voornoemden –maar die nam F. 150.-.- en is thans niet meer hier.’190 Dit fragment uit een brief van 1805 van Balthasar Jan Carel van der Muelen (1748-1817) aan zijn schoonzoon Antonie Christiaan Wynand Staring (1767-1840) brengt een aantal zaken aan het licht. De brief laat allereerst zien dat de waardering voor De Lelie en Hodges groot was. In meer algemene zin toont het schrijven aan dat bij het kiezen van een portrettist advies bij familieleden werd ingewonnen en dat de prijs en stijl van een schilder meewegende factoren waren. Uit de beslissing die Staring heeft genomen blijkt bovendien dat de traditie in een familie

189 Gerlagh en Grosfeld 1995, pp. 54-55. 190 Geciteerd uit Niemeijer, Frerichs en Verbeek 1963, p. 11. Fragment uit een brief van 1805 van Balthasar Jan Carel van der Muelen (1748-1817) een zijn schoonzoon Antonie Christiaan Wynand Staring (1767-1840). 107

van invloed kon zijn. In 1805 liet Staring zichzelf en zijn vrouw portretteren door De Lelie, die volgens de brief omstreeks 1802 zijn oom Jacobus Gerardus Staring (1717-1804) had vereeuwigd (cat.nrs. 69-70).191 Jacobus Gerardus Staring is door zowel Hodges als De Lelie geportretteerd. Het kwam vaker voor dat personen of families opdrachten een beroep deden op verschillende schilders. Zo portretteerden De Lelie en Hodges beiden leden van de familie Crommelin en Van Loon en verstrekte de Haarlemse familie Enschedé opdrachten aan Hodges en Hendriks. De klantenkringen van de portrettisten waren dus niet hermetisch afgesloten. Toch geldt over het algemeen dat de portrettisten zich in onderscheiden milieus bewogen en verschillende markten bedienden. De rondreizende portrettisten zochten hun opdrachtgevers voornamelijk in de kringen van het hof en het patriciaat en Tischbein was hierop geen uitzondering. Tischbein beschikte over de juiste contacten: hij was bevriend met de Deense gezant Von Schubert en met J.F. Euler, de gouverneur van de Oranje-prinsen. Zijn eerste twee bezoeken aan de Republiek, in 1781 en 1787, waren weinig succesvol, maar dit is gezien de politieke onrust waarin het land verkeerde niet vreemd. Toen hij Den Haag in 1788 nogmaals aandeed, was de macht van Willem V hersteld en kreeg hij de opdracht voor een serie portretten van de stadhouderlijke familie. In 1791 vestigde hij zich in Amsterdam, waar zijn kennis Reinhard Scherenberg hem introduceerde in de kringen van het patriciaat. Hij portretteerde leden van belangrijke families en enkele vooraanstaande intellectuelen, onder wie Jeronimo de Bosch (1740-1811). Na drie jaar vertrok Tischbein naar Arolsen. Hij was een overtuigd royalist en wilde de invasie van de Fransen niet afwachten.192 Hodges vestigde zich in 1792 in Den Haag. Daarvoor had hij enige tijd op het atelier van Tischbein gewerkt, waar hij ongetwijfeld kennismaakte met diens opdrachtgevers. Het kwam Hodges goed uit dat de succesvolste buitenlandse schilder in 1794 het land verliet en hij die positie kon innemen. Eerst probeerde hij als graveur naam te maken –zo vervaardigde hij een reeks portretprenten van de stadhouderlijke familie naar voorbeeld van de pastels van Tischbein-, maar al snel legde hij zich toe op pastels en na 1800 ging hij ook olieverfportretten maken. In 1797 verhuisde hij naar Amsterdam. Hodges wist zich onder de opeenvolgende regeervormen

191 Niemeijer, Frerichs en Verbeek 1963, p. 11. Hodges portret van Jacobus Gerardus Staring is in familiebezit; het portret door De Lelie is zoekgeraakt. Mogelijk heeft A.C.W. Staring tevens advies ingewilligd bij Matthias van Geuns of andere leden van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (zie paragraaf 2.1.2). 192 Dekking, Van Lelyveld en Lunsingh Scheurleer 1987, pp. 15, 28-29, 37 en 42. 108

uitstekend staande te houden. Hij kreeg zijn eerste opdrachten uit de omgeving van het stadhouderlijk hof, portretteerde in 1805 raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck (1761- 1825), maakte een jaar later een statieportret van Lodewijk Napoleon en in 1816 het officiële portret van koning Willem I. Deze opdrachten en zijn vriendschap met enkele notabelen zorgden ervoor dat hij een gezocht portrettist was. Zijn opdrachtgevers behoorden overwegend tot de elite van Amsterdam, Den Haag en Haarlem.193 De opdrachtgevers van Hendriks kwamen uit een ander milieu, dat van de gegoede burgerij. Hendriks heeft opmerkelijk veel patriotten geportretteerd, onder wie Jan van Walré (1759-1837) en Johannes Enschedé (1750-1799) (cat.nrs. 36-38). Zelf was hij ook als patriot actief. Zo was hij in 1787 als tekenaar-verslaggever betrokken bij het optreden van de patriotten in Haarlem en legde hij zeven jaar later het moment vast waarop het burgerkorps zijn opwachting maakte.194 Ook bij Scheffer valt de patriotse gezindheid onder de opdrachtgevers op. In 1799 portretteerde hij Leonardus van der Voort (1762-1809), volksvertegenwoordiger in de Eerste Nationale Vergadering, en een paar jaar later Gerrit van der Pot van Groeneveld (1732-1807), die vanwege zijn politieke activiteiten in 1787 naar Brussel was gevlucht en pas in 1795 terugkeerde (afb. 45).195 Naar Buys, Pothoven, Coclers, Numan en Moritz is nauwelijks onderzoek gedaan. Op basis van de beschikbare gegevens in de database RKDPortraits kunnen slechts voorzichtig conclusies worden getrokken over hun clientèle. Alle genoemde schilders hebben een of meerdere keren koopmannen en leden van de bestuurlijke elite geportretteerd. Buys en Moritz hebben daarnaast veelvuldig opdrachten gekregen van hoogleraren en artsen. Van Pothoven zijn twee portretten van een pastoor en een predikant bekend. Deze beroepen kwamen ook voor in De Lelies klantenkring, zoals in het vorige hoofdstuk uitgebreid is behandeld. Er zijn verschillende verklaringen voor het feit dat in de kringen van het stadhouderlijk en later koninklijk hof de voorkeur werd gegeven aan buitenlandse schilders. Ten eerste had dit te maken met de wens van de elite om zich volgens de laatste Franse of Engelse mode te laten portretteren. In tegenstelling tot de Hollandse portrettisten konden Tischbein en Hodges aan die wens voldoen. Ten tweede is het waarschijnlijk dat de buitenlanders beter in staat waren in de hoogste kringen te verkeren. Aan het hof werd naast Nederlands ook Frans en Engels gesproken.

193 Van der Feltz 1987, pp. 8-12, 24-26, 32-34 en 40. 194 Van Regteren Altena, Van Borssum Buisman en De Bruyn Kops 1979, pp. 17-20. 195 ‘Keuze uit de aanwinsten’, Bulletin van het Rijksmuseum, jrg. 16, nr. 2 (1968), p. 96. 109

Het is zeer de vraag of De Lelie, zoon van een kaardenmaker, voldoende kennis had van talen en etiquette om zich te kunnen handhaven en geen aanstoot te geven. Daarbij ontbrak het de Nederlandse schilders aan connecties om toegang te krijgen tot het hof. Tischbein daarentegen beschikte, zoals eerder vermeld, wel over goede contacten. Zijn vader had al in 1735 de latere stadhouder Willem IV (1711-1751) geportretteerd, een opdracht die hij dankte aan Maria-Louise van Hessen-Kassel, de moeder van de prins, die nog nauwe betrekkingen onderhield met haar Kasselse familie.196 Hodges kon gebruik maken van de contacten van de kunsthandelaar William Humphrey (ca. 1740-ca. 1810), waardoor hij snel voet aan de grond kreeg bij vermogende Engelsen die zich in de Republiek hadden gevestigd, zoals de familie Hope.197 Voor opdrachtgevers was stijl een belangrijke factor bij de keuze voor een portrettist. De elite liet zich niet alleen portretteren door Liotard, Perroneau, Tischbein en Hodges om zich te kunnen meten met de beau monde in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Italië, maar ook omdat de stijl van deze schilders aansloot bij de manier waarop zij zichzelf wensten te presenteren. In de landen waar deze schilders vandaan kwamen, was de aristocratie groter en de samenleving hiërarchischer dan in de Republiek. De portretschilderkunst had daar een traditie ontwikkeld die was gericht op het representeren van de stand en familie van de geportretteerde. Aan het Haagse hof, bij de landadel en het Amsterdamse regentenpatriciaat bestond de behoefte aan soortgelijke portretten. De reizende kunstenaars, die waren geworteld in de traditie van het Reynolds en Gainsborough, konden aan deze vraag voldoen. Dit verklaart de populariteit van Hodges en Tischbein bij de elite. De opdrachtgevers van De Lelie en ook van Hendriks hadden hele andere wensen. Voor deze verlichte burgers wogen persoonlijke prestaties zwaarder dan afkomst en stand. Zij streefden naar een meritocratie, waarvoor met de stichting van de Bataafse Republiek een belangrijke basis werd gelegd; er kwam een via algemeen kiesrecht gekozen centrale volksvertegenwoordiging en kerk en staat werden gescheiden. Democratisch functionerende genootschappen zoals Felix Meritis, letterlijk te vertalen als ‘Gelukkig door Verdienste’, fungeerden als kweekplaatsen voor hoe de samenleving eruit moest komen te zien. In deze kringen werd van een portrettist verlangd uitdrukking te geven aan de prestaties van het individu en De Lelie was hiertoe als geen ander in staat. Met zorgvuldig gekozen attributen benadrukte hij de kwaliteiten van zijn opdrachtgever en

196 Dekking, Van Lelyveld en Lunsingh Scheurleer 1987, p. 11. 197 Van der Feltz 1989, pp. 8 en 22. 110

liet hij zien hoe deze een bijdrage leverde aan de samenleving. In tegenstelling tot Hodges en Tischbein, die uiterlijke tekortkomingen verbloemden, maskeerde De Lelie rimpels en onderkinnen niet en deze waarheidsgetrouwe benadering sprak zijn opdrachtgevers aan. Eerlijkheid was volgens het morele burgerideaal immers een belangrijke deugd, die een eind moest maken aan de corruptie in het land. Nu is het niet zo dat alle opdrachtgevers uit de kringen van de burgerij zich lieten portretteren met persoonlijke attributen. Maar het is typerend dat omgekeerd geldt dat op De Lelies portretten van leden van de bestuurlijke elite zelden attributen voorkomen. Bij de gouverneurs-generaal was dit bovendien geen keuze, want zij dienden zich op gelijke wijze als hun voorgangers te laten portretteren, dus met commandostaf. En bij de familie Van Loon en Beeldsnijder verwijzen de op de portretten afgebeelde voorouderportretten niet naar het individu, maar naar de continuïteit van het geslacht. Naast de factor stijl speelde ook budget mee bij de keuze voor een portrettist. Tischbein en Hodges konden voor hun werk hoge prijzen vragen. Tischbein kreeg in 1789 voor een borst- en kniestuk van Willem V, een groepsportret van prinses Louise, prins Willem en prins Frederik en een hiernaar door John Raphaël Smith (1752-1812) vervaardigde prent in totaal 1470,10 gulden.198 Voor het portret dat Hodges in opdracht van Lodewijk Napoleon in 1810 maakte van de overleden staatsraad Pieter Baron de Smeth (1753-1809) ontving hij 1400 gulden. De serie van drie portretten van Johanna Sandrina Elisabeth Enschedé leverde hem in 1817 1500 gulden op en in 1830 kreeg hij 220 gulden voor een pastelportret van barones van Heeckeren van Kell.199 Toch zal Hodges niet steeds voor de hoofdprijs zijn gegaan, want uit de brief van Van der Muelen uit 1805 blijkt juist dat hij De Lelie prijstechnisch beconcurreerde door iets minder dan diens 20 ducaten te vragen. De bewaard gebleven rekening van De Lelies dubbelportret van Maria Susanna van Collen en haar zoontje Jan Cornelis Teding van Berkhout van 1792 bevestigt dit tarief: ‘voor het schilderen van een familie stuk van twee portretten met bijwerk &c, yder Portret a 20 ducaaten, bedraagt f 210,-’ (cat.nr. 33).200 Acht jaar later kreeg De Lelie voor het portret van Johannes Beeldsnijder 10 ducaten, die een waarde van 52 gulden

198 Dekking, Van Lelyveld en Lunsingh Scheurleer 1987, pp. 32-34. 199 Van der Feltz 1987, pp. 15. 200 Geciteerd uit Staring 1956, p. 178. 111

vertegenwoordigden.201 En in 1803 ontving hij 110 gulden van Matthias van Geuns voor het postume portret van diens zoon Steven Jan, bestemd voor de senaatszaal van de universiteit van Utrecht (cat.nr. 64).202 Het honorarium van het regentenstuk van 1788 was 420 gulden en dat van 1806 bracht 400 gulden op, 100 gulden per portret.203 Dat deed Hendriks beter, want die kreeg in 1789 1000 gulden voor zijn groepsportret van de directeuren van de Teylers Stichting, waarop zeven personen zijn afgebeeld.204 Het groepsportret van de commissarissen en directeuren in de beeldenzaal van Felix Meritis leverde wel weer 1300 gulden op en voor zijn werk in Huis Barnaart kreeg De Lelie in totaal 1900 gulden (cat.nrs. 91 en 75-82).205 Hoewel rekening moet worden gehouden met fluctuaties in de waarde van de gulden en het feit dat maar van een fractie van de opdrachten de vergoeding bekend is, geven de beschikbare gegevens inzicht in de tarieven die de schilders hanteerden. Met voorzichtigheid kan worden geconcludeerd dat de bovengrens van De Lelie de ondergrens van Hodges was. Verder blijkt dat de gevraagde vergoeding werd afgestemd op het vermogen van de opdrachtgever. Hodges vroeg voor zijn officiële opdrachten de hoofdprijs en ook De Lelie liet zich door de rijke koopman Barnaart goed betalen. Hodges verdiende dus meer verdiende dan De Lelie, maar deze had zeker niet te klagen. In het begin van de negentiende eeuw had een gezin van een man, vrouw en twee kinderen per jaar ongeveer 300 gulden nodig om van te leven.206 Met één regentenportret vergaarde De Lelie al meer dan dit minimuminkomen.

201 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, handschriften 14 Ae, kwitantie van Adriaan de Lelie, 29 januari 1800. 202 De nota berust is het archief van de familie Van Geuns. Zie RKDPortraits, IB-nr. 3021. 203 Knoef 1948, p. 42. 204 Van Regteren Altena, Van Borssum Buisman en De Bruyn Kops 1979, p. 21. 205 Van Swigchem 1965, p. 243; Knoef 1948, p. 46. Een taxatierapport uit de periode 1823-1833 in het archief van Felix Meritis geeft inzicht in de (devaluerende) waarde die werd gehecht aan de groepsportretten die De Lelie voor het genootschap maakte. De groepsportretten in de tekenzaal en beeldenzaal werden samen getaxeerd op 2000 gulden; een rijk bezit, want alleen een schilderij van Nicolaes Maes was meer waard. Het schilderij van de anatomievoordracht door Bonn werd echter maar geschat op 200 gulden, en dat van de inwijding van Felix Meritis op slechts 50 gulden. Voor het portret van Van Hemert rekende men een luttele 25 gulden. Kennelijk was ten tijde van de taxatie al niet meer bekend dat De Lelies entreepresent de inwijding van het gebouw van Felix Meritis voorstelt, want in het rapport staat genoteerd ‘eene prijs uitdeeling rijk van figuren’. SAA, Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59, inv.nr. 319, Lijsten van kunstvoorwerpen aanwezig in het Museum van de Maatschappij en stukken betreffende aankoop en verkoop hiervan 1823-1833. 206 Diederiks 1984, p. 200. 112

3.5 ‘Die vereenigden fchier alles, wat men van den Kunftenaar kan verlangen’: De Lelies portretten door de ogen van critici

Het succes van een portretschilder kan afgemeten worden aan het aantal opdrachten. Een andere manier om het welslagen van een kunstenaar te peilen, is door na te gaan of en zo ja, wat er door tijdgenoten over hem is geschreven. Een beschouwing van het werk van De Lelie en andere portrettisten door de ogen van tentoonstellingsverslaggevers en kunstenaarsbiografen volgt hier. In 1808 werd de eerste tentoonstelling van levende meesters georganiseerd, die werd gehouden in het Paleis op de Dam in Amsterdam. Tot De Lelies overlijden in november 1820 vonden er in Den Haag en Amsterdam twaalf tentoonstellingen van eigentijdse kunst plaats.207 De Lelie heeft aan zeven tentoonstellingen deelgenomen. Naar zes ervan zond hij één of twee portretten in en op vier tentoonstellingen waren twee of drie genrestukken van zijn hand te zien. De identiteit van de geportretteerde personen werd over het algemeen geheim gehouden, maar de beschrijvingen in de catalogi en de verslagen bieden soms uitkomst. Zo is te achterhalen dat De Lelie in 1808 zijn portret van de regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis van 1806 tentoonstelde en vijf jaar later het portret van Krayenhoff ten voeten uit (cat.nrs. 71 en 100) . In 1814 kon het publiek De Lelies portret zien van Van Hemert, die het nichtje van de schilder de werking van een hoekkijker demonstreert (cat.nr. 110). Zijn inzending van 1816 betrof het portret van Verdooren (cat.nr. 111).208 Het is veelzeggend dat De Lelie op een keer na geen werk inzond naar de tentoonstellingen in Den Haag. Vrijwel zeker onthield hij zich van deelname omdat het in de hofstad ook liefhebbers, oftewel amateurs, was toegestaan te exposeren. De enige Haagse tentoonstelling waarin hij wel participeerde was exclusief voor beroepskunstenaars. Nu was De Lelie niet de enige die ervan afzag zijn schilderijen naast die van dilettanten te hangen. In 1814 beklaagde een verslaggever zich hierover: ‘Hoe wenfchelijk was het, dat toch niemand hunner zich te groot waande, om hun kunstwerk aan het oordeel hunner landgenooten te onderwerpen, en alzoo van hunne zijne mede tewerken tot den algemeenen Volksroem.’209 Toch lijkt De Lelie de enige de consequent weigerde werk in te zenden. Zo waren van Hodges en Moritz wel portretten op de Haagse tentoonstelling van 1814 te zien.

207 Hoogenboom 1993, p. 147. 208 Lijst 1808, nr. 12; Lijst 1810, nr. 45, 57-58 en 64; Lijst 1813, nr. 75-76; Lijst 1814, nr. 84 en *84; Lijst 1816, nr. 95- 98; Lijst 1818, nr. 166-169; Lijst 1820, nr. 226-227 en B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, AKLB 1816, II, p. 265. 209 A.Z., ‘Iets omtrent de tentoonstelling in ’s Hage...’, AKLB 1814 II, p. 271 en Lijst 1814 Den Haag, nr. 58 en 72. 113

Van kunstkritieken in de huidige zin van het woord was in het begin van de negentiende eeuw nog geen sprake. Over de eerste tentoonstellingen, van 1808 tot 1813, werd het publiek alleen van overheidswege geïnformeerd. De Algemeene Konst- en Letterbode publiceerde in die jaren de officiële verslagen van Meerman, gericht aan de koning of diens plaatsvervanger. In de daaropvolgende tien jaar waren twee tentoonstellingsverslaggevers actief, de onbekend gebleven ‘B.’ en Jeronimo de Vries, die onder het pseudoniem J.H.S. schreef. Zij waren weinig kritisch en beklemtoonden dat ze geen ‘kunstregters’ waren. Om maar niemand te passeren noemden ze in hun besprekingen zoveel mogelijk namen van exposanten.210 Ondanks de oppervlakkige en vriendelijke toon van de vroege kritieken, is het mogelijk om hieruit iets op te maken over de waardering voor De Lelie. Het is significant dat bij de bespreking van de portretten op de tentoonstellingen van 1808, 1814 en 1816 telkens de spits wordt afgebeten met De Lelie en Hodges; in 1818 wordt De Lelie als eerste portrettist besproken. Van zijn portretten wordt de gelijkenis, het ‘goede effect’ en de ‘kieschheid van behandeling’ geprezen.211 Andere veel geroemde portrettisten zijn Moritz, Jan Willem Pieneman (1779-1853) en de Friese Willem Bartel van der Kooi (1768-1836).212 Was het oordeel van de tentoonstellingsverslaggevers zeer positief, Daniël Jean Guicherit (1763-1813) wond er geen doekjes om. Guicherit was onder Lodewijk Napoleon intendant van Paviljoen Welgelegen in Haarlem. In 1808 schreef hij een ongepubliceerd rapport over de schilderijen op de tentoonstelling. Zijn oordeel over De Lelies regentenstuk was niet mals: ‘[...] de 4 Regenten in het zwart geleed en die tegen een witten múúr uitkomen, hebben veel overeenkomst met zwart uitgeknipt papier dat tegen den múúr geplakt is, alle Tronien en handen hebben het zelfde koloriet, zonder hoegenaamd vleeschachtig te zijn, het zittend figúúr op den voorgrond is ook geheel misteekend.’213 Nu konden echter maar weinig werken Guicherits

210 Annemiek Ouwerkerk, ‘‘Hoe kan het schoone geprezen’’, in: Van Tilborgh en Jansen 1986, pp. 63-68 en Ouwerkerk 2003, pp. 37-50. 211 ‘Ten-toon-stelling der schilderijen…’, AKLB 1808 II, p. 308; B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, AKLB 1813 II, p. 301; B.,’ Brief wegens de tentoonstelling...’, AKLB 1814 II, p. 349; B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, AKLB 1816 II, p. 265; B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, AKLB 1818 II, p. 357. 212 Pieneman vervaardigde in het begin van zijn loopbaan alleen landschappen, maar legde zich na 1808 toe op het portret en het historiestuk. Na zijn leertijd in Amsterdam vertrok hij in 1805 naar Amersfoort, waar hij was benoemd tot tekenleraar aan de Artillerie- en Genieschool. Omdat hij pas in 1820 naar Amsterdam terugkeerde, is ervoor gekozen Pieneman verder niet in dit hoofdstuk te betrekken. Van Tilborgh en Jansen 1986, p. 144. 213 Guicherit, ‘Aanmerkingen op de ten toongestelde Schilderstukken voor het Jaar 1808’, p. 1, nr. 12. Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag, archief van J. Meerman, inv.nr. S 95 x. 114

waardering wegdragen en had hij overal wel wat op aan te merken. Dit is niet verwonderlijk, want in dienst van Lodewijk Napoleon beoordeelde hij de schilderijen naar de Franse norm. Naast tentoonstellingsverslagen vormen kunstenaarsbiografieën een bron voor receptieonderzoek. Tussen 1816 en 1840 verschenen de vier delen van de Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst van Van Eynden en Van der Willigen. Elk deel behandelt een periode, waarbinnen de biografieën chronologisch naar geboortejaar van de kunstenaars zijn geordend. Hoewel dit naslagwerk een waardevolle bron is van informatie over kunstenaars uit de achttiende en vroege negentiende eeuw, is het voor onderzoek naar de waardering van eigentijdse kunst minder bruikbaar. Over alle in dit hoofdstuk behandelde portrettisten hebben Van Eynden en Van der Willigen zich vol lof uitgelaten. Daarbij dient in aanmerking te worden dat de auteurs ernaar streefden de Hollandse kunst te verdedigen en op te waarderen.214 De eerdergenoemde Schmidt nam een kritischer houding in. In 1813 schreef hij naar aanleiding van een prijsvraag van het Teyler’s Genootschap een overzicht van de stand van de schilder- en tekenkunst in het land. Per stad inventariseerde hij hiertoe de belangrijkste kunstgenootschappen, academies, verzamelaars en kunstenaars. Hij deelde de schilders in naar specialisatie en onderscheidde daarbij achtereenvolgens de volgende genres of ‘klassen’: historiestukken, portretten en gezelschapsstukken, landschappen en stadsgezichten, dierstukken, bloem- en vruchtstillevens, en zee- en marinestukken. Interessant is dat Schmidt wel een oordeel durfde te vellen. In plaats van alle namen op te sommen, maakte hij een selectie van de ‘voornaamste’ kunstenaars. Wat betreft de Amsterdamse portretschilders waren dat zijns inziens De Lelie, Moritz, Hodges en Coclers. In genoemde volgorde beschreef hij per schilder enkele van zijn schilderijen en opdrachtgevers en, indien van toepassing, welke verzamelaars werk van hem in bezit hadden. Schmidt besloot zijn stuk over Amsterdam met een opsomming van schilders die hij in ‘den tweeden rang’ heeft geplaatst. Onder deze tweederangs schilders bevonden zich enkele schilders die (onder andere) portretten maakten: Christiaan Andriessen (1775-1846), Jean Augustin Daiwaille (1786-1850), Jan Adriaan Antonie de Lelie (1788-1845), Joseph Schwachhofer (1772-1829) en, heel bescheiden, Schmidt zelf. Uit Schmidts slotbeschouwing blijkt dat de auteur De Lelie tot de topschilders van het land rekende, die een vergelijking met hun voorgangers glansrijk konden doorstaan: ‘Troost, Quinkhart, Rechters, Buys, en Pothoven hebben voormaals door hunne Pourtretten, Familie en

214 Hoogenboom 1993, pp. 60-66. 115

gezelschaps-stukken uitgemunt; maar kunnen de Lelie, van der Kooij, Moritz, Hodges, Hendriks en meer andere, bekwame mannen, tegen hen in verdiensten niet opwegen, ja in veele opzichten overtreffen?’215

Conclusie

De Lelie deed er alles aan om zich te onderscheiden van andere schilders. Terwijl de meeste portrettisten zich beperkten tot één of twee portretgenres, maakte De Lelie alle mogelijke soorten portretten. Hij voelde uitstekend aan waar behoefte aan was en blies de traditie van het verzamelaarsportret nieuw leven in. Aangemoedigd door de prenten met betrekking tot Felix Meritis die Roos uitgaf en Zoffany’s portret van de leden van de Royal Academy introduceerde hij het genootschapsportret. De Lelie legde zijn opdrachtgevers in een gladde schildertrant en met groot oog voor detail vast. Hoewel hij zijn compositieschema’s standaardiseerde, stemde hij de attributen nauwkeurig en op soms originele wijze af op zijn opdrachtgevers. In dit maatwerk ging hij veel verder dan bijvoorbeeld Numan, Coclers en Hendriks. In zijn samenwerking met in andere genres gespecialiseerde schilders en het aannemen van minder eervolle opdrachten waarbij hij naar voorbeeld moest werken, liet De Lelie zich van zijn opportunistische kant zien. Hoewel de klantenkringen elkaar deels overlapten, bedienden de portrettisten over het algemeen een eigen publiek. De verlichte burgerij voelde zich aangetrokken tot de ‘eerlijke’ realistische en op de prestaties van de opdrachtgever gerichte portretten van De Lelie en Hendriks. Aan het hof en door de elite werd de meer flatterende stijl van Hodges en Tischbein gewaardeerd, die uitdrukking gaf aan de status van de opdrachtgever. In de pers bracht De Lelie het er goed vanaf en ook kunstenaarsbiografen waren lovend over hem. Samen met Hodges en Hendriks werd hij steeds genoemd wanneer het over de beste portretschilders ging.

215 Schmidt 1813, pp. 27, 43-54, 80-82 en 129-130. 116

Conclusie

In het voorgaande zijn de verschillende factoren behandeld die van invloed waren op De Lelies succes. Het eerste hoofdstuk heeft laten zien dat dit succes aan de ene kant de eigen verdienste van de schilder is en aan de andere kant is toe te schrijven aan historische omstandigheden en gebeurtenissen die in zijn voordeel werkten. In hoofdstuk twee is aangetoond dat De Lelie een behendig netwerker was en dit talent optimaal gebruikte om opdrachten te verwerven. Ten slotte is in hoofdstuk drie uiteengezet hoe De Lelie zich door middel van stijl en typologie onderscheidde van andere portrettisten en hiermee een eigen niche in de markt creëerde. De resultaten van het onderzoek zullen voorts in het licht worden gehouden van de handelingstheorie van de Franse socioloog en filosoof Pierre Bourdieu (1930-2002). Bourdieu gaat uit van een wisselwerking tussen het individu en de maatschappij. De toepassing van zijn benadering maakt het daarom mogelijk om de hoofdvraag –hoe heeft De Lelie zijn succes als portrettist bewerkstelligd?– op micro- en macroniveau te beantwoorden. Hierbij zullen Bourdieu’s kernbegrippen habitus, veld, kapitaal en distinctie als leidraad dienen.

Habitus

Volgens Bourdieu wordt het sociale handelen van individuen gedreven door een onbewust of halfbewust stelsel van aangeleerde waarden en neigingen tot specifiek gedrag, de habitus. Iedere sociale groep of klasse heeft een eigen habitus, die wordt gevormd in een proces van socialisatie en onderdeel vormt van het collectieve geheugen van de groep of klasse.216 De Lelie groeide op in het Brabantse dorp Tilburg, in een familie die tot de middenstand behoorde. De opvoeding en scholing die hij kreeg vormden een goede voorbereiding op het leven van kaardenmaker in de provincie, maar voorzagen in mindere mate in de basis voor een kunstenaarsbestaan in de hoofdstad. Zijn contact met de meer welgestelde familie Van

216 Leezenberg en De Vries 2001, pp. 193-194; Jenkins 2002, 79-80. Bourdieu definieert habitus als een systeem van ‘durable, transportable dispositions, structured structures predisposed to function as structuring structures, that is, as principles which generate and organize practices and representations that can be objectively adapted to their outcomes without presupposing a conscious aiming at ends or an express mastery of the operations necessary to attain them.’ Bourdieu 1993, p. 5. 117

Spaendonck maakte hem vertrouwd met de omgangsvormen van de lokale elite en via Cornelis kon hij zich een beeld vormen van hoe Gerard in Parijs carrière maakte als miniatuurschilder. Van grote betekenis voor het verrijken van De Lelies habitus was zijn opleiding aan de academie van Antwerpen en zelfstudie in Düsseldorf. Behalve portretteren zal hij hier ook de fijne kneepjes van het vak hebben geleerd. Hoe hij zich als portrettist diende te presenteren, waar hij opdrachtgevers kon vinden en hoe hij met hen diende om te gaan. De Lelie had het geluk familie te hebben in Amsterdam. Zijn familieleden hielpen hem aan een geschikte echtgenote en namen hem op in hun kring van vrienden en kennissen. Ze leerden hem de do’s en don’ts, zodat De Lelie zich de habitus en levensstijl van de Amsterdamse burgerij in een veilige omgeving eigen maakte. Uit zijn succes blijkt dat De Lelie goed in staat was zich aan te passen. Enerzijds bood de habitus De Lelie kansen, anderzijds hield deze tevens beperkingen in. Hij maakte goede sier bij de burgerij en vond in deze kringen veel opdrachtgevers. En uit de portretten van leden van het patriciaat, blijkt dat de schilder zich ook in het milieu van de stedelijke bestuurlijke elite staande kon houden. Het is echter veelzeggend dat hij nooit opdrachten heeft gekregen (uit de omgeving) van het hof. Hoewel hiervoor meer redenen zijn –hierover later meer– is het missen van de vereiste habitus er zeker een. De Lelie beschikte simpelweg niet over de verfijnde omgangsvormen, attitude en (talen)kennis die nodig waren om in deze kringen te verkeren. Hij legde het hierbij af tegen buitenlandse schilders als Tischbein en Hodges.

Veld en kapitaal

In de samenleving onderscheidt Bourdieu velden, zoals de wetenschap, economie, religie en kunst. Elk veld volgt zijn eigen logica of principes en heeft zijn eigen belangen, doelen en waarden. Binnen een veld is tussen de actoren, dit kunnen individuen of instituten zijn, een voortdurende strijd gaande om datgene wat het betreffende veld bindt.217 De positie van de kunstenaar is onlosmakelijk verbonden met de strijd in het kunstveld: ‘The space of literary or artistic position-takings, i.e. the structured set of the manifestations of the social agents involved in the field -literary or artistic works, of course, but also political acts or pronouncements,

217 Leezenberg en De Vries 2001, pp. 194-195. 118

manifestos or polemics, etc.- is inseparable from the space of literary or artistic positions defined by possession of a determinate quantity of specific capital (recognition) and, at the same time, by occupation of a determinate position in the structure of the distribution of this specific capital.’218 De onderlinge machtsverhoudingen in het veld worden bepaald door de manier waarop het aanwezige economische, culturele en sociale kapitaal is verdeeld over de sociale posities in een veld. Economisch kapitaal bestaat uit inkomen en financieel vermogen. Cultureel kapitaal wordt gevormd door consumptiepatronen, kledingstijl en taalgebruik en functioneert doorgaans als symbolisch kapitaal. Ook materiële zaken als schilderijen en boeken hebben een symbolische waarde, net als een academische graad of een adellijke titel. Sociaal kapitaal ten slotte bestaat uit de omvang van het netwerk van duurzame sociale relaties dat iemand om zich heen heeft en het kapitaal dat ieder lid van dit netwerk tot zijn of haar beschikking heeft.219 Velden ontwikkelen zich historisch en Bourdieu beschrijft de overgang van een door het mecenaat van de kerk en het hof gedomineerd veld naar een marktsituatie waarin musea, galerieën, critici, verzamelaars en financiers meedingen.220 Het Amsterdamse kunstveld waar De Lelie deel van uitmaakte, houdt het midden tussen deze twee uitersten. De kunstenaars vormden de spil van het veld. Een belangrijke rol was verder weggelegd voor (kunst)genootschappen, Felix Meritis in het bijzonder, en de Stadstekenacademie. Door kunstenaars op te leiden, prijsvragen uit te schrijven en beschouwingen te organiseren, waren deze instellingen toonaangevend in het discours over kunst. Ook verzamelaars legden veel gewicht in de schaal. Niet alleen als kunstkopers waren zij van betekenis, daarnaast waren hun huizen belangrijke ontmoetingsplekken voor kunstenaars en liefhebbers. Kunsthandelaren waren er nog maar weinig en degenen die zich met de handel bezighielden, veelal kunstenaars, beschouwden dit als nevenactiviteit. Met het aantreden van Lodewijk Napoleon in 1806 ging de staat zich als actor in het kunstveld mengen en na het vertrek van de Fransen zette Willem I dit beleid voort. De Lelie dankte zijn goede positie in het kunstveld mede aan zijn verschillende vormen van kapitaal, dat hij gedurende zijn loopbaan met succes wist te vergroten. Bourdieu stelt dat kunstenaars niet naar economisch maar naar symbolisch kapitaal streven. Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen dat hij zich vooral op het eind van de negentiende eeuw richt, toen de bohemien-kunstenaar furore maakte. Aan het eind van de achttiende eeuw was economisch

218 Bourdieu 1993, p. 30. 219 Jenkins 2002, pp. 84-85 en De Vries 2007, p. 3. 220 Jenkins 2001, pp. 134-135. 119

kapitaal voor een kunstenaar niet onbelangrijk. Hodges woonde aan een chique gedeelte van de Prinsengracht en hier ontving hij zijn opdrachtgevers, die het hele land afreisden om voor de schilder te poseren.221 De Lelie deed hier met zijn woning aan de Keizersgracht niet voor onder. Wonen aan de grachtengordel was overigens niet louter een teken van economisch kapitaal, maar evenzeer van cultureel en symbolisch kapitaal. Het is moeilijk om een beeld van De Lelies inboedel te vormen, omdat die na zijn overlijden overging op zijn vrouw en kinderen. De nalatenschap van zijn zoon Jan Adriaan Anthonie, de kunstenaar en handelaar, werd in 1845 geveild. Ongetwijfeld had hij bezittingen van zijn vader geërfd, maar uit de catalogus is de herkomst van de geveilde objecten niet te herleiden. De kunstenaarsbiografieën van Karel van Mander (1604), Arnold Houbraken (1718-1721), Johan van Gool (1750-1751), Jean-Baptise Descamps (1753-1764), Antoine-Joseph Dezallier d’Argenville (1762) en de eerste drie delen van Van Eijnden en Van der Willigen (1816-1820) kwamen vermoedelijk uit het bezit van Adriaan, maar met zekerheid is dit niet te zeggen.222 Tot De Lelies culturele kapitaal kan ook zijn opleiding in Antwerpen en studietijd in Düsseldorf worden gerekend. Hiermee onderscheidde hij zich van bijvoorbeeld Buys, Hendriks en Ekels, die hun onderricht hadden gekregen aan de Stadstekenacademie van Amsterdam. De Lelies symbolische kapitaal bestond verder uit zijn benoemingen tot verschillende commissies bij Felix Meritis en in het bijzonder zijn lidmaatschap van de Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut. Prestigieus was tevens de aankoop van zijn genrestuk Morgenbezoek in 1808 voor het Koninklijk Museum.223 Uit een vergelijking tussen de beeltenis van De Lelie en die van de andere geportretteerden op de Felix Meritis-schilderijen, blijkt dat De Lelie zich wat kleding betreft conformeerde aan de smaak van de burgerij en zich misschien zelfs wat traditioneel kleedde. Terwijl cultureel kapitaal voor een groot deel door de familie wordt doorgegeven, is sociaal kapitaal het resultaat van intensieve investeringsstrategieën, bijvoorbeeld in de vorm van uitwisseling van geschenken en diensten.224 In hoofdstuk twee is aangetoond dat De Lelie goed in staat was netwerken aan te boren en op te bouwen. Zowel binnen als buiten het kunstveld beschikte hij over waardevolle relaties. Zo droeg Versteegh hem voor bij het departement

221 Van der Feltz, pp. 18 en 40. 222 Ackema 2005, p. 11. 223 Bergvelt 2005, pp. 266 en 289. 224 De Vries 2007, p. 3. 120

tekenkunde van Felix Meritis en dankte hij aan Roos de opdracht voor twee van de Felix Meritis-groepsportretten. Hij had een goede band met verscheidene verzamelaars, die zich zowel door hem lieten portretteren als genrestukken van zijn hand verwierven. De aankopen die De Lelie voor Brentano op veilingen deed, kunnen als wederdienst worden beschouwd. De aan Brentano opgedragen tekening met gedicht en zijn bijdrage aan diens vriendenboek en dat van Hendrik van Cranenburgh (1754-1832) zijn geschenken waarmee De Lelie zijn opdrachtgevers verheerlijkte (afb. 64-66). Met deze attenties diende De Lelie ook zijn eigen belang, want de vriendenboeken werden getoond aan kennissen en vrienden en vergrootten 64. Decoratief ontwerp met putti zodoende zijn naamsbekendheid. met hoorn des overvloeds met een portret van J.A. Brentano. 1814. Sommige actoren in het kunstveld beschikten over meer tekening, pen in grijs. 174 x 109 mm. Rijksmuseum Amsterdam kapitaal dan De Lelie. Zo zullen het economische en soms ook (RP-T-1967-27). culturele kapitaal van de verzamelaars dat van de schilder hebben overtroffen en zal het sociale kapitaal van iemand als Meerman vele malen groter zijn geweest. Desondanks kan gesteld worden dat De Lelie ‘kapitaalkrachtig’ was en hierdoor een sterke positie in het kunstveld innam. Zijn positie in het veld hing evenwel niet alleen af van het kapitaal dat hij bezat, maar evenzeer van zijn prestaties als schilder. Hier komt Bourdieu’s begrip distinctie om de hoek kijken.

65. Kunstbeschouwing ten huize van J.A.Brentano. ca. 1812. tekening, pen in grijs. 109 x 173 mm. Album amicorum van J.A. Brentano (1753-1821). Stadsarchief Amsterdam (afbeeldingsbestand 010097006543).

121

66 . Kop van een man met baard (tekening, 22 x 27,5 cm) en Mag ik dan in den kring der vrienden zijn gezeten [...] (beginregel gedicht). 1801. Albumamicorum van Hendrik van Cranenburgh (1754-1832), folio 31r en 31v. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (R5543-A-BC).

Distinctie

Er is een verband tussen sociale klasse en smaak. Smaak, zo stelt Bourdieu, is niet aangeboren maar aangeleerd. De hogere klassen hebben een habitus ontwikkeld waarvan de ‘hoge cultuur’, waartoe de schilderkunst behoort, onderdeel uitmaakt. Financieel onafhankelijk zijn ze in staat kunst te beoordelen op aspecten als vorm en originaliteit en in relatie tot andere kunst. Hiermee onderscheiden ze zich van de lagere klassen, die geneigd zijn te letten op direct nut en de emoties die het kunstwerk oproept. Smaak is een middel in de strijd tussen de klassen, want het hebben van ‘goede smaak’ is een teken van distinctie. 225 Hogere klassen gebruiken smaak dus voor het in stand houden van de machtsstructuren. Smaak is hiervoor een uiterst doelmatig middel, want ‘taste is the basis of all that one has -people and things- and all that one is for others, whereby one classifies oneself and is classified by others.’226 In hoofdstuk drie is beschreven dat in de kringen van het hof de voorkeur uitging naar buitenlandse schilders, onder wie Perronneau, Tischbein en Hodges. Door zich door deze schilders te laten portretteren, onderscheidde de elite, de absolute bovenlaag van de samenleving, zich van diegenen die een trede lager op de sociale ladder stonden. Een strategie die distinctie tot doel had. Tegelijkertijd kwam de internationale oriëntatie en daarmee de keuze voor buitenlandse schilders voort uit het streven om de eigen positie ten opzichte van de elite in Engeland, Frankrijk en Duitsland te handhaven.

225 Grenfell en Hardy 2007, pp. 41-46; Jenkins 2001, pp. 128-129 en 132-134. 226 Bourdieu 1984, p. 56. 122

De hogere klassen vormen geenszins een homogene sociale groep. Elk klassefractie kenmerkt zich door een eigen combinatie van economisch, sociaal en cultureel kapitaal en een eigen levensstijl.227 Hoe konden De Lelies portretten gebruikt worden in de strijd om distinctie? Hoe maakte De Lelie zijn portretten geschikt voor dit doeleinde? In hoofdstuk drie is uiteengezet dat De Lelie zich van andere schilders onderscheidde door veel aandacht te besteden aan bijwerk en attributen. Dit deed hij niet zonder reden. Met de attributen gaf De Lelie gestalte aan het kapitaal dat de opdrachtgever najaagde en dat in diens klassefractie belangrijk gevonden werd. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren. Voor Van Loon was de oudheid van zijn geslacht, een vorm van cultureel kapitaal, van grote waarde; de familie behoorde al sinds de zeventiende eeuw tot de vroedschap van Amsterdam. Op het portret van De Lelie zijn dan ook maar liefst vier generaties vertegenwoordigd, de oudste middels een portret aan de wand (cat.nr.). Tien jaar na de vervaardiging werd De Lelie gevraagd het werk aan te passen. Bij deze gelegenheid werd de nieuwe stamhouder aan het portret toegevoegd. Van Brienen van Ramerus en de Beeldsnijders beijverden zich juist om te klimmen op de sociale ladder en de portretten die De Lelie van hen maakte moeten in het licht van deze ambitie worden gezien (cat.nr.). Van Brienen van Ramerus liet zich portretteren als ware hij een edelman. Hij is met zijn familie afgebeeld bij zijn buitenhuis en gezien zijn uniform, geweer en de buitgemaakte fazant net teruggekeerd van een jachtpartij. De Lelie portretteerde vader en zoon Beeldsnijder voor een wand met portretten van hun voorouders. Zowel Van Brienen van Ramerus als Beeldsnijder junior zouden in de adelstand worden verheven. Door opdrachtgevers uit de burgerij werd aan andere vormen van cultureel kapitaal gehecht, zoals kennis en cognitieve vaardigheden. De Groot Jamin liet zich dan ook portretteren met bladmuziek in zijn hand en Van Hemert terwijl hij de werking van een hoekkijker demonstreert (cat.nr.). Bij de burgerij stond ook sociabiliteit, een manifestatie van sociaal kapitaal, hoog in het vaandel. De groepsportretten van Felix Meritis en de verzamelaarsportretten van Gildemeester en Brentano geven uitdrukking aan dit ideaal. Ten slotte kunnen nog de portretten van Offerman en Van der Lugt worden genoemd (cat.nr.). De Lelie portretteerde beide pastoors met de plattegronden van de kerken die onder hun bewind tot stand kwamen. Sinds 1795 was het katholieken weer toegestaan om kerken te

227 Jenkins 2001, pp. 142-143. 123

bouwen. Offerman en Van der Lugt representeren op hun portretten de emancipatie van de katholieke geloofsgemeenschap. Hier is sprake van een vorm van distinctie op grond van religie. Uit deze voorbeelden blijkt dat De Lelie zijn opdrachtgevers een middel voor distinctie bood. Dat De Lelie deze rol kon spelen, is niet los te zien van de maatschappelijke ontwikkelingen in de Republiek aan het einde van de achttiende eeuw. De vormen van kapitaal die hij vastlegde op de portretten werden ingezet in de strijd om distinctie en, in het verlengde daarvan, in de strijd om macht. In de jaren 1780 hadden zich twee machtsblokken gevormd, het orangistische en het patriotse kamp. Beide partijen bedienden zich van beeldcultuur om hun acties te legitimeren: allegorieën op behaalde overwinningen, satirische prenten die de draak staken met de tegenstander en portretten van de eigen leiders. Het was deze behoefte aan ‘beeldmunitie’ waaraan De Lelie de portretopdrachten dankte van Hooft en Van Pallandt, twee boegbeelden van de patriotse beweging. Doordat deze portretten in prent werden gebracht en van hand tot hand gingen, kreeg De Lelie ook van andere patriotten opdrachten. Een andere maatschappelijke ontwikkeling die in verband te brengen is met het succes van De Lelie is de expansie van het genootschapsleven in de tweede helft van de achttiende eeuw. Rond 1800 was Nederland overdekt met een netwerk van genootschappen, gezelschappen en maatschappijen en speelde een groot deel van het culturele leven zich in de boezem van het genootschap af. Het genootschapsgebouw was voor kunstenaars de ideale plek om potentiële opdrachtgevers te ontmoeten en De Lelie maakte bij Felix Meritis optimaal gebruik van deze gelegenheid. Via ‘genootschapstijgers’ als Krayenhoff, Loots en Van Winter kwam hij bovendien in contact met leden van andere genootschappen. Op die manier werkte het inter- genootschappelijke netwerk als geleider voor opdrachten. Zowel De Lelies productiviteit ten gevolge van de tweedracht in het land als zijn afhankelijkheid van het genootschapsleven laten zien dat, in Bourdieu’s woorden, het kunstveld is ingekapseld in het veld van de macht. In het kunstveld is te allen tijde strijd tussen twee principes van hiërarchie: ‘the heteronomous principle of hierarchization, which would reign unchallenged if, losing all autonomy, the literary and artistic field were to disappear as such […], is succes [...]’ en ‘the autonomous principle of hierarchization, which would reign unchallenged if the field of production were to achieve total autonomy with respect to the laws of the market, is degree specific consecration.’228 In De Lelies tijd werd het kunstveld beheerst door het

228 Bourdieu 1993, pp. 37-38. 124

heteronome principe van hiërarchie. Dit betekent dat het kunstveld in grote mate dienstbaar aan het veld van de macht was en de vrijheid van de kunstenaar zeer beperkt. Met deze omstandigheid hadden alle schilders te maken, maar in zijn omgang met de situatie onderscheidde De Lelie zich van zijn vakgenoten. Een goed gelijkend portret maken kon De Lelie niet als enige. Ook voor familie- of regentenportretten konden opdrachtgevers bij andere portrettisten terecht. Maar beter dan andere schilders begreep De Lelie wat zijn opdrachtgevers wilden. Voor de verlichte burgers wogen persoonlijke prestaties zwaarder dan afkomst en stand. Daarom benadrukte De Lelie met zorgvuldig gekozen attributen de kwaliteiten van zijn opdrachtgever en liet hij zien deze een bijdrage leverde aan de samenleving. Met deze personalisering van portretten ging hij veel verder dan Hendriks, Coclers, Numan en Moritz. Verder wist De Lelie met succes een vraag naar groepsportretten te creëren. Hij ondervond dat het regentenportret tanende was en om zichzelf aan opdrachten te helpen, ontwikkelde hij het genootschapsportret en blies hij het verzamelaarsportret nieuw leven in. De strategieën die hij ontplooide hadden succes omdat ze aansloten bij de tijdgeest. Alleen in een opkomende meritocratie waarin sociabiliteit werd beschouwd als een maatschappelijke deugd kon De Lelie zich op deze manier ontwikkelen tot een veelgevraagde portrettist, ook in de economisch moeilijke tijd van de Franse overheersing. En het was deze berekende aanpak waarmee hij zich doelbewust onderscheidde van andere portrettisten en een unieke positie voor zichzelf creëerde. Distinctie ten top.

De handelingstheorie van Bourdieu helpt verklaren hoe De Lelie erin slaagde een van de meest succesvolle portrettisten van zijn tijd te worden. Ten eerste had hij een flexibele habitas, zodat hij zich kon bewegen in verschillende sociale, politieke en religieuze milieus en opdrachtgevers vond in zowel de kringen van de (gegoede) burgerij als in die van de bestuurlijke elite. Ten tweede beschikte hij over een combinatie van kapitaal die hem aanzien en daarmee een sterke positie in het kunstveld gaf. Ten derde voelde hij goed aan welk kapitaal in verschillende klassefracties belangrijk werd gevonden. Zodoende was hij in staat portretten te maken die door zijn opdrachtgevers gebruikt konden worden in hun strijd om distinctie. In zijn eigen strijd om distinctie met zijn vakgenoten ontwikkelde hij de strategie om met zijn portretten te anticiperen op de persoonlijke aspiraties van zijn opdrachtgevers.

125

126

Catalogus

In de catalogus zijn de schilderijen bijeengebracht die De Lelie in opdracht heeft gemaakt, zowel portretten als historie- en interieurstukken. De gesigneerde schilderijen zijn onder uitzondering opgenomen, evenals de toegeschreven werken in museale collecties. Van de werken in particulier bezit zijn alleen de schilderijen opgenomen die door een specialist aan De Lelie zijn toegeschreven.

De catalogus is chronologisch geordend en sluit af met de ongedateerde schilderijen die niet bij benadering te dateren zijn.

De afbeeldingen van de schilderijen in museale collecties zijn afkomstig van de online collectiedatabases van de betreffende musea. Uitzondering hierop zijn de afbeeldingen van de schilderijen in (bruikleen aan) het Gemeentemuseum Weert en het Stadsmuseum Tilburg, die ik heb ontvangen van respectievelijk drs. John van Cauteren (conservator) en Ronald Peeters (hoofd). Alle andere afbeeldingen zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig van de databases RKDImages en RKDPortraits, waarbij steeds het afbeeldingsnummer dan wel IB- nummer is vermeld.

129 1. Anna Christina Fisco. 1777. olieverf op doek op 2. Cornelia Gerarda Henssen (1764-1832). 1783. paneel. 60 x 48 cm. verblijfplaats onbekend. RKD, olieverf op doek. 68 x 51 cm. collectie ir. E.F.A.M. IB-nr. 00093659. Janssens, Tilburg. Afbeelding: Gemeentearchief Tilburg.

3. Jan Gerhard Wichers (1745-1808). 1784. olieverf op doek. 70 x 53 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 46641. 130 4. mogelijk De Lelie. Bartholomeus Weddik 5. mogelijk De Lelie. Johanna Jacoba Determeyer Wendel (1746-1825). ca. 1784-1786. olieverf op Weslingh (1759-1786). ca. 1784-1786. olieverf op doek. afmetingen onbekend. particuliere collectie. doek. 70 x 53 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. RKD, IB-nr. 26780. 26781.

6. Bartholomeus Weddik Wendel (1746-1825) en 7. Een ruiter naast zijn paard, mogelijk uit de familie zijn kinderen. 1786. olieverf op doek. 94 x 78 cm. Matthes of de familie De Neufville . 1786. olieverf op particuliere collectie. RKD, IB-nr. 26808. doek. 69 x 52 cm. Stichting Van de Poll-Wolters- Quina, Zeist . RKDPortraits, IB-nr. 202006. 131 8. Onbekende man. 1786. olieverf op doek. 44,2 x 38,4 cm. National Galleries of Scotland (PG 3558). Afbeelding: www.bbc.co.uk/arts/yourpaintings/ paintings/portrait-of-a-man-212848.

9. De familie van Jan van Loon (1725-1792). 1786 en 1797. olieverf op doek. 65 x 80 cm. Museum Van Loon, Amsterdam.

132

10. Cornelia Henrietta Backer (1761-1838). ca. 1786. 11. Jacob Alewijn (1756-1789). ca. 1786. olieverf olieverf op doek. 47,5 x 36 cm. Amsterdam Museum op doek. 47 x 35,5 cm. Amsterdam Museum (SB (SB 5125). 5126).

12. De regenten van het Maagdenhuis. 1787. olieverf 13. Johannes Hendricus Lexius (1755-1817). 1788. op doek. 216 x 269 cm. Universiteit van Amsterdam. olieverf op doek. 94 x 78,5 cm. Museum Afbeelding: Meischke 1980, p. 120. Catharijneconvent, Utrecht (BMH s09203). 133 14. Anthonius Josephus van Niel (1757-1796 ) met echtgenote, zoon en vader. 1789. olieverf op doek. 65,2 x 75,8 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 201967.

15. Diederik Casper de Groot Jamin (1759-1814). 16. Margaretha Elisabeth de Groot (1768-1814). 1789. 1789. olieverf op doek. 79 x 64 cm. Stadsmuseum olieverf op doek. 79 x 64 cm. Stadsmuseum Tilburg (2- Tilburg (2-01). 02). 134 17. Hendrik Constantijn Cras (1739-1820). 1789. 18. waarschijnlijk Paolo Busti (1749-1824). 1789. olieverf op doek. 80 x 62,5 cm. Universiteit van olieverf op doek. 96,5 x 82,5 cm. particuliere collectie Amsterdam (000.090). Philadelphia.

19. Hendrik de Hartog (1751-1838). 1790. olieverf 20. Barend Hulshoff (1781-1849).1790. olieverf op op doek. 79 x 64 cm. Rijksmuseum, Amsterdam doek. 57 x 47 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. (SK-A-4929). 74953. 135 21. Klassieke offerscene. 1790. olieverf op doek. 75 x 163 cm. bovendeurstuk in de voorzaal, Herengracht 448, Amsterdam. RKD, 104450.

22. Adolf Werner van Pallandt tot Zuthem (1727- 23. Anna Elisabeth Menkema (1751-1815) met haar 1803).1790. olieverf op doek. 82,5 x 67 cm. Stedelijk zoon Theodorus Johannes Kerkhoven (1789-1857). Museum Zwolle. RKD, IB-nr. 48709. 1790. olieverf op doek. 84 x 68 cm. verblijfplaats onbekend. RKD, IB-nr. 15960. 136 24. Henriette Everdina Beeldsnijder (1771-1795). 25. Johannes Beeldsnijder (1761-1817). 1790. olieverf 1790. olieverf op doek. 43,5 x 36 cm. particuliere op doek. 44,5 x 36,5 cm. particuliere collectie. RKD, collectie. RKD, IB-nr. 74617. IB-nr. 74618.

26. Geertje Hagen (1714-1798). 1791. olieverf op 27. Hendrik Hooft Danielsz. (1716-1794). 1791. doek. 67,3x 52,8 cm. Amsterdam Museum (SA olieverf op doek. 44,5 x 36,5 cm. Amsterdan Museum 39714). (SA 39598). 137 28. Vinkeles naar De Lelie. Petrus Haack (1747-1824). 1791. gravure. 39,5 x 26,5 cm. Museum Catherijneconvent, Utrecht (SPKK- g00635).

29. Christina Elisabeth Guitard-Marci. 1791. olieverf 30. Hendrik Isaac Guitard (ca.1760-1791). 1791. op paneel. 36 x 27,5 cm. Amsterdam Museum (SA olieverf op paneel. 35,5 x 27,5 cm. Amsterdam 886). Museum (SA 887). 138 31. Isaac Lodewijks jr. (1744-1809) en zijn familie. 1792. olieverf op doek. 75,2 x 102 cm. Amsterdam Museum (SA 39715).

32.Catharina Margaretha Smit (1727-1805). 1792. 33. Maria Susanna van Collen (1751-1822) en haar olieverf op doek. particuliere verzameling. zoon Jan Cornelis Teding van Berkhout (1784-1844). 1792. 78 x 64 cm. Collectie Six, Amsterdam. RKD, IB- nr. 41827. 139 34. Voordracht over de anatomie door Andreas Bonn voor het departement der Tekenkunde van Felix Meritis. 1792. olieverf op doek. 81 x 100 cm. Amsterdam Museum (SA 3036).

35. Pieter Nieuwland (1764-1794). 26,5 x 20,5 cm. 36. Martinus Nieuwenhuijzen (1759-1793). na 1793. ca. 1793. olieverf op paneel. Universiteit van afmetingen onbekend. Gemeentehuis Haarlem. RKD, Amsterdam (000.068). IB-nr. 102640. 140 37. De kunstgalerij van Jan Gildemeester Jansz. (1744-1799). 1794-1795. olieverf op paneel. 63,7 x 85,7 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-4100).

38. Generaal Daendels neemt afscheid van luitenant-kolonel Krayenhoff. 1795. olieverf op paneel. 45 x 60 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2231).

141 39. Bernardus de Bosch (1742-1816). 179[5]? 40. (toegeschreven door C.J. de Bruyn Kops, 1974). olieverf op paneel.26,9 x 21 cm. particuliere waarschijnlijk Frederica Maria Isabella Benjamina collectie. RKD, IB-nr. 201880. van der Capellen (1780-1810). ca. 1795-1798. olieverf op doek. 45 x 36 cm. Kasteel-Museum Sypesteyn, Loosdrecht. RKD, IB-nr.60323.

41. Johannes Havers. 1797. olieverf op doek. 65 x 42. St. Joris en de draak. 1797. afmetingen onbekend. 52,5 cm. Gemeentemuseum Weert. Kruisbooggilde St. Joris, Moergestel.

142 43. Joannes Andreas Offerman (1811). ca. 1796. 44. De Annunciatie. olieverf op doek. ca. 1796? olieverf op doek. afmetingen onbekend. De Duif, 265 x 154 cm. Museum Catharijneconvent, Utrecht Amsterdam. (BMH s01471).

143 45. Interieur van de kunstgalerij van J.A. Brentano. ca. 1798. potlood, zwart krijt, pen in zwart, penseel in kleur. 413 x 540 mm. Stadsarchief Amsterdam, (afb.nr. 010097016476).

46. De kunstgalerij van Josephus Augustinus Brentano. ca. 1798. olieverf op paneel. 64,3 x 84,3 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-4122).

144 47. De regenten van het Nieuwezijds Huiszittenhuis. 1799. olieverf op doek. 180 x 219 cm. Amsterdam Museum (SA 7365).

48. Jan Nieuwenhuijzen (1724-1806). uiterlijk 1799. olieverf op doek. 63 x 50,5 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2856). 145 49. Een musicerende familie. 1799. olieverf op doek. 65 x 82 cm. Amsterdam Museum (SA 878).

50. De Lelie en Van Drielst. Een gezin in het park Elswout te Overveen. vermoedelijk 1799. olieverf op doek. 85 x 111 cm. Rijksmuseum Twenthe, Enschede (3415). 146 51. Dubbelportret van Jan de Bosch (1737-1823) en Margaretha Kroon (1741- 1824). ca. 1800. olieverf op doek. 53 x 62 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 35123.

52. Een officier. 1800. olieverf op doek. 61 x 52,5 cm. verblijfplaats onbekend. RKD, afb.nr. 0000007377. 147 53. De inwijding van het gebouw van Felix Meritis (31 oktober 1788). 1800- 1801. olieverf op doek. 167,5 x 187 cm. Amsterdam Museum (SA 7362).

54. De tekenzaal van de Maatschappij Felix Meritis. 1801. olieverf op doek. 100 x 131 cm. Rijksmuseum Amsterdam (SK-C-538).

148 55. Jan Anthonie van Hemert (1749-1822). ca. 1801. olieverf op doek. 56 x 45 cm. Amsterdam Museum (SA 879).

56. Pieter Kerkhoven (1752-1802). ca. 1801. olieverf 57. Anna Elisabeth Menkema (1751-1815). ca. op paneel. 34 x 27,5 cm. Amsterdam Museum (SA 1801. olieverf op paneel. 34 x 27,5 cm. Amsterdam 41237). Museum (SA 41236). 149 58. Cornelius Franciscus Wolters (1778-1835). 59. Onbekende man. 1802. olieverf op paneel. 1802. olieverf op doek. 89 x 71 cm. Museum 23,5 x 17,8 cm. verblijfplaats onbekend. RKD, Catherijneconvent, Utrecht (BMH s508). IB-nr. 109773.

60. (toegeschreven). Samuel Crommelin (1778- 61. (toegeschreven). Magdalena Wilhelmina Brouwer 1858). 1802. olieverf op doek. 65 x 51 cm. (1774-1854). 1802. olieverf op doek. 65,5 x 51,5 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 44213. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 44214. Achterschrift: 'Mijn moeder op haar trouwdag door de schilder de Leeuw‘. Dit is waarschijnlijk De Lelie. 150 62. naar De Lelie? Petrus Gerardus van Overstraten 63. De Lelie? Petrus Gerardus van Overstraten (1755-1801). ca. 1801-1803. olieverf op koper. 106,5 (1755-1801). 1803. olieverf op doek. 147 x 117 cm. x 91,5 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-3787). Stadhuis Bergen op Zoom. RKD, IB-nr. 41096.

64. Steven Jan van Geuns (1767-1795). 1803. olieverf 65. Matthias Stevens van Geuns (1735-1817). 1804. op doek. 66 x 53,5 cm. Universiteitsmuseum Utrecht olieverf op doek. 57 x 71 cm. Universiteitsmuseum (UG-5177). Utrecht (UG-3695). 151 66. Jan Adriaan van Meurs (1742-1812). 1804. 67. Jonkheer G.C.R.R. van Brienen van Ramerus (1771- olieverf op doek. 70 x 45 cm. Stadsmuseum Tilburg 1821), met zijn vrouw en vier van hun kinderen. 1804. (1-03). Olieverf op doek.84,5 x 71 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-1355).

68. (toegeschreven). Albertus Henricus Wiese (1761- 1808). ca. 1805-1808. olieverf op koper. 105 x 91 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-3789). 152 69. Antonie Christiaan Wynand Staring (1767-1840). 70. Johanna Andrea Charlotte van der Muelen 1805. olieverf op doek. 75 x 60,5 cm. particuliere (1774-1843). 1805. olieverf op doek. 75 x 61 cm. collectie. RKD, IB-nr. 19705. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 19702.

71. De regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis. 1806. olieverf op doek. 176 x 200 cm. Amsterdam Museum (SA 7366).

153 72. Bernardus de Bosch (1742-1816). ca. 1806. olieverf op papier op karton. 56 x 46 cm. Amsterdam Museum (SA 857).

73. Gesina Brok (1774-1848). 1806. olieverf op doek. 74. David le Jolle (1757-1823). 1806. olieverf op 62,5 x 50 cm. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (C doek. 62,5 x 50 cm. Rijksdienst voor Cultureel 1628). Erfgoed (C 1628). 154 75. Spelende putti. 1806-1808. olieverf op doek. 59 x 112 cm. Dagelijkse huiskamer, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58552.

76. Rustende Minerva en haar dienstbode omgeven door putti die met Minerva's wapenuitrusting spelen. 1806-1808. olieverf op doek. 89,5 x 176 cm. Dagelijkse eetkamer, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58553. 155 77. De ochtend, verdrijvende de nacht. 1806-1808. olieverf op doek. 81,5 x 162 cm. Koepelzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58550.

78. De lucht etc. 1806-1808. olieverf op doek. 81,5 x 162 cm. Koepelzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58551. 156 79. De avondstond. 1806-1808. olieverf op doek. 79 x 162 cm. Goudenzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58543.

80. De ochtendstond. 1806-1808. olieverf op doek. 79 x 162 cm. Goudenzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser. RKD, kunstwerknr. 58547. 157 81. Bevalligheid ontleent haar glans aan onschuld en liefde. 1806-1808. olieverf op doek. 82,5 x 129 cm. Goudenzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr. 58549.

82. Wijsheid verlicht door rede en voorzichtigheid. 1806-1808. olieverf op doek. 82,5 x 129 cm. Goudenzaal, Huis Barnaart, Haarlem. Vereniging Hendrick de Keyser, Amsterdam. RKD, kunstwerknr.58549. 158 83. Jeltje Hesselink (1787-1823). 1807. olieverf op 84. Barend Hulshoff (1781-1849). 1807. olieverf op paneel. 21,5 x 18 cm. particuliere collectie. RKD, paneel. 21,5 x 18 cm. particuliere collectie. RKD, IB- IB-nr. 74966. nr. 75965.

85. Gerrit Hesselink (1755-1811). ca. 1807. 22 x 18,5 86. Henricus Delien. (geb. 1762). 1808. olieverf op cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 74967. doek. 49,5 x 41,5 cm. Gemeentemuseum Weert. 159 87. Onbekende man. 1808. afmetingen onbekend. 88. Pieter Walland (1758-1815), Carolina Johanna verblijfplaats onbekend. Cornelia Falck (1772-1834) en hun kinderen. 1808. olieverf op doek. 73 x 61 cm. Collectie S.C. Walland, Amsterdam.

89. J.D.Huichelbos van Liender (1732-1809) , P. van Liender (1743-1821) en A.J.C. Reepmaker in een Engelse ijzergieterij. 1808. olieverf op doek. 79 x 63 cm. particuliere collectie. 160 90. Voorstudie voor De beeldenzaal van de Maatschappij Felix Meritis. olieverf op doek. 43,5 x 54 cm. Lady Lever Art Gallery, Liverpool (LL 3571). Afbeelding: www.bbc.co.uk/arts/yourpaintings/paintings/the-sculpture-gallery-of-the-felix-meritis- society-amster102575.

91. De beeldenzaal van de Maatschappij Felix Meritis. 1808. olieverf op doek. 100 x 133 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-C-537). 161 92. De familie van Gerrit van Haarst (1764-1829). 1809. olieverf op doek. 61,5 x 72,5 cm. Collectie Museum ‘t Coopmanshûs, Franeker.

93. De familie van Adriaan Bonebakker (1767-1842) met Dirk L. Bennewitz (1764- 1826) . 1809. olieverf op doek. 66 x 83.5 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A- 5013). 162 94. waarschijnlijk Johannes Bernardus Cremer 95. Wybrand Hendriks. 1810. olieverf op doek. 30,5 x (1770/1771-1828). 1809. olieverf op doek. 29 x 23 25 cm. Frans Hals Museum, Haarlem (OSI-242). cm. Museum Jan Cunen, Oss (jc 2356).

96. Albertus Kleynenbergh (1744-1826). 1810. 97. (toegeschreven). Cornelis Rudolphus Theodorus olieverf op doek. 47 x 39 cm. Katwijks Museum, Krayenhoff (1758-1840). ca. 1810-1813. olieverf op Katwijk aan zee. paneel. 61,5 x 51,5 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 47485. 163 98. Maria Charlotte Freiin von König (1785- 99. Wouter Hendrik van Nellesteijn (1788-1864). 1823). 1810. olieverf op paneel. 25 x 19,2 cm. 1810. olieverf op paneel. 25 x 19,2 cm. Stichting Stichting Hannema-De Stuers Fundatie, Heino Hannema-De Stuers Fundatie, Heino (1967-186). (1967-185).

100.Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758- 101. Maria Charlotte Freiin von König (1785- 1840). ca. 1811-1813. olieverf op paneel. 75 x 58,5 1823). 1812. olieverf op paneel. 24 x 19,5 cm. cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 43965. Gemeentemuseum Den Haag (73-30). RKD, IB- nr. 89912. 164 103. Jan Jacob Beckeringh (1793-1820). 1813. olieverf op doek. afmetingen onbekend. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 89190.

102. Zelfportret met J.A. Brentano (1753-1821). 1813. olieverf op doek. 285 x 160 cm. Stichting Brentano, Amstelveen. RKD, IB-nr. 58796.

165 104. Barend Klijn (1774-1824). 1813. olieverf op 105. Cornelis Loots (1765-1834). 1813. olieverf op doek. doek. 74,5 x 62 cm. Rijksmuseum, Amsterdam 78 x 62 cm. Amsterdam Museum (SA 4849). (SK-A-1541).

106. Jan Eliza van Cleef (1785-1828). ca. 1814-1820. 107. Johanna Everdina Nagtglas Versteeg (1792- olieverf op doek. 71 x 58 cm. Verblijfplaats 1834). ca. 1814-1820. olieverf op doek. 71 x 58 cm. onbekend. RKD, IB-nr. 38506. verblijfplaats onbekend. RKD, IB-nr. 38507. 166 108. waarschijnlijk Cornelia Mutsaers. waarschijnlijk 109. Adriaan Petersz. Henssen (1732-1823). 1814. 1814. olieverf op doek. 70,5 x 60,5 cm. particuliere olieverf op doek. 62,5 x 51,5 cm. particuliere collectie collectie ir. E.F.A.M. Janssens (Tilburg). ir. E.F.A.M. Janssens (Tilburg), in bruikleen aan Gemeentearchief Tilburg (1-64A).

110. Jan Anthony van Hemert (1749-1822) en een nichtje van de schilder doende met de hoekkijker. 1814. olieverf op doek. 94 x 77 cm. Amsterdam Museum (SA 1761). 167 111. Gerrit Verdooren (1757-1824). ca. 1814-1816. olieverf op doek. 148 x 120 cm. Zeeuws Museum, Middelburg (G1614). RKD, IB-nr. 12868..

112. Gerrit Verdooren (1757-1824). ca. 1814- 113. Wilhelmina Maria Haack (1788-1857). ca. 1816. olieverf op doek. 72,5 x 58,5 cm. 1814-1816. olieverf op doek. 72,5 x 58,5 cm. Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2234). Rijksmuseum, Amsterdam (SK-A-2235). . 168 114. Cornelis Sebille Roos (1754-1820). 1815. 115. Pierre Saraber (1762-1817). 1815. olieverf op olieverf op doek. 68 x 54,3 cm. Rijksmuseum paneel. 31,3 x 25,1 cm. verblijfplaats onbekend. RKD, IB- Amsterdam (SK-A-3098). nr. 117152

116. Dubbelportret van Johannes Beeldsnijder (1761-1817) en Gerard Johannes Beeldsnijder (1791-1853). ca. 1815-1817. olieverf op doek. 77,5 x 93 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 74621. 169 117. Gerard Sandifort (1779-1848). 1816. olieverf 118. Susanna Johanna Schede (†1822). op doek. 71,5 x 58 cm. verblijfplaats onbekend. 1816. olieverf op doek. 71,5 x 58 cm. verblijfplaats RKD, IB-nr. 96117. onbekend. RKD, IB-nr. 96118.

119. Carolina Johanna de Dieu (1776-1855). 120. Johann Georg Everardus Gijsbert Stierling 1816. olieverf op doek. 58,2 x 48,5 cm. particuliere (1783-1863). 1816. olieverf op doek. 58,2 x 49 cm. collectie. RKD, IB-nr. 86001. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 86000. 170 121. Cornelis Bo(o)gaer(t)s (1729-1816). 1816. 122. Portret van een man met een passer. 1816. olieverf olieverf op paneel. 28 x 22 cm. Eindhoven op doek. 65 x 55 cm. particuliere collectie. RKD, Museum (1981.01.516). kunstwerknr. 236794.

123. De familie van Abraham Salm (1772-1830) en Johanna van Griethuysen (1776- 1853). 1817. olieverf op doek. 74,5 x 92 cm. particuliere collectie. RKD, IB-nr. 32932. 171 125. Mattheus van Gelder de Neufville (1811-1882) 124. Suzanna Sophia Maria Hodshon (1816-92). en Margaretha Jacoba de Neufville (1812-1872). 1817. olieverf op doek. 95,5 x 75,5 cm. 1817. olieverf op doek. 95 x 74 cm. Stichting Van Rijksmuseum, Amsterdam (SA 38985). de Poll-Wolters-Quina Stichting, Zeist. RKD, IB-nr. 58917.

126. Jan Jacob Valckenier van de Poll (1792-1837). 127. Jan Anthonie Sebastiaan van Spaendonck (1755- 1819. olieverf op paneel. 28 x 23 cm. particuliere 1831). 1819. 61 x 49 cm. particuliere collectie, in collectie. RKD, IB-nr. 82210. bruikleen aan Stadsmuseum Tilburg. 172 128. Henricus Schouten. 1819. olieverf op doek. 129. (toegeschreven). Pastoor Molenaars. 1819. 84 x 66,5 cm. Gemeentemuseum Weert. olieverf op doek. 86,5 x 70 cm. Gemeentemuseum Weert.

130. Jacobus de Neufville (1817-1884). 1820. 131. Gerardus Antonius van der Lugt (1775-1855). olieverf op doek. 95 x 75 cm. Amsterdam Museum 1820. olieverf op doek. 95,5 x 77 cm. Museum (SA 436). Catharijneconvent, Utrecht (BMH s06324). 173 132. Zelfportret in atelier. uiterlijk 1799. afmetingen onbekend. verblijfplaats onbekend. Afbeelding: Knoef 1948, p. 56.

133. (toegeschreven). Augustinus Tilmanus van 134. Pieter van Winter (1745-1807). uiterlijk 1807. Rijckevorsel (1748-1809). olieverf op doek. olieverf op doek. 62 x 49 cm. Collectie Six, particuliere collectie. Amsterdam. 174 135. (toegeschreven). Walterus van Dijk. 136. (toegeschreven). Arnoldus van den Reydt. ongedateerd. olieverf op doek. 86,5 x 69 cm. ongedateerd. olieverf op doek. 84 x 67,5 cm. ongedateerd. Gemeentemuseum Weert. Gemeentemuseum Weert.

137. Johannes Henricus Voorda (1732-1814). 138. Een geestelijke. olieverf op doek op paneel. 85 x 72 olieverf op doek. 85 x 69 cm. Stedelijk Museum ‘t cm. Ons’ Lieve Heer op Solder, Amsterdam (AK 188). Coopmanshûs, Franeker. Afbeelding: www.fra RKD, IB-nr. 54493. nekeruniversiteit.nl/professorenportretten. 175 139. Een schilder achter zijn ezel. olieverf op paneel. 140. (toegeschreven door R.J. te Rijdt). Twee vrouwen. 37 x 30,6 cm. Teylers Museum, Haarlem (KS 229). olieverf op paneel. 46,5 x 37 cm. particuliere collectie.

141. Onbekende man. olieverf op paneel. 22 x 18,5 142. Een vrouw uit de familie De Bosch. 45,5 x 37 cm. particuliere verzameling. cm. particuliere collectie. 176 143. Handwerkende vrouw. olieverf op doek. 144. De Lelie of Hodges naar De Lelie. Robert Afmetingen onbekend. collectie dr. D. Daniel Crommelin (1741-1808). olieverf op doek. Hannema, verloren gegaan in 1940. 60 x 49 cm. RKD, IB-nr. 46018.

145. Reinier Ziesenis (1776-1818) naar De Lelie. 146. Johan Versfelt (1805-1874) naar De Lelie. Jan George Rauppe (1762-1824). penseel in grijs op Cornelis van Spaendonck (1756-1839). 1845. papier.156 x 119 mm. Rijksmuseum Amsterdam olieverf op doek. 40,8 x 32,2 cm. Noortbrabants (RP-T-00-1142). Museum (00840). Bron: 177 178 Bibliografie

Literatuur

‘Amsterdam, den 30 November’, Nederlandsche staatscourant, 4-12-1820, p. 3. ‘Ten-toon-stelling der schilderijen…’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1808 II A.Z., ‘Iets omtrent de tentoonstelling in ’s Hage...’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1814, II, pp. 269-271. B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1813, II, pp. 297-304. B.,’ Brief wegens de tentoonstelling...’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1814, II, pp. 344-351. B., ‘Brief wegens de tentoonstelling...’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1816, II, pp. 252-255 en 261-268. B., ‘Brief wegens de tentoonstellling...’, Algemeene Konst- en Letterbode, 1818, II, pp. 342-347 en 355-359. Aa, A.J. van der. Biographisch woordenboek der Nederlanden. 21 dl. Haarlem, 1852-1878. Te raadplegen op www. historici.nl. Aa, O.L. van der en B. van 't Hoff, ‘Ikonografie van Dr. C.R.T. Krayenhoff en de zijnen’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, XIV (1960), p. 45-52. Ackema, K.P. Adriaan de Lelie (1755-1820): Amsterdams portret- en genreschilder. Doctoraalscriptie Vrije Universiteit, Amsterdam, 2005. Baarsen, Reinier J., Dirk Jan Biemond, Robert-Jan A. te Rijdt en Frits Scholten. Nederlandse kunst in het Rijksmuseum 1700-1800. [mus.cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 2006. Bakker, Sarah. Het Huis Barnaart te Haarlem 1803-1808. Haarlem, 1991. Benthem, Barend J. van. De werkmeesters van Bennewitz en Bonebakker: Amsterdams grootzilver uit de eerste helft van de 19de eeuw. Zwolle, 2005. Bergvelt, Ellinoor. Reizen naar Rome: Italië als leerschool voor Nederlandse kunstenaars omstreeks 1800 - Olandesi a Roma intorno al 1800. [tent.cat.] Haarlem: Teylers Museum/ Rome: Nederlands Instituut, 1984. Bergvelt, Ellinoor en Margriet van Boven. J.A. Knip 1777-1847. [tent.cat.] Den Bosch: Noordbrabants Museum, 1977. Bergvelt, Ellinoor, Peter Jan Knegtmans en Marian Schilder, red.. Kleurrijke professoren 350 jaar portretkunst in de collectie van de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 2007. Bionda, R.W.A. 'De Amsterdamse verzamelaar J.A. Brentano (1753-1821) en de inrichting van zijn 'zaal' voor Italiaanse kunst', Bulletin van het Rijksmuseum 34 (1986), pp. 135-176. Blankert, A. en R. Ruurs. Amsterdams Historisch Museum Schilderijen daterend van voor 1800. [mus.cat.] Amsterdam: Amsterdams Historisch Museum, 1979. Bork, G.J. van en P.J. Verkruijsse, red. De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp, 1985. Raadpleegbaar op www.dbnl.org. Bourdieu, Pierre. The field of cultural production: essays on art and literature. Cambridge, 1993. Bourdieu, Pierre. Distinction: a social critique of the judgement of taste. Londen, 1984. Boven, Margriet van en Sam Segal. Gerard & Cornelis van Spaendonck: twee Brabantse bloemenschilders in Parijs. Maarssen, 1980.

179

Bruyn Kops, C.J. de. 'De Amsterdamse verzamelaar Jan Gildemeester Jansz.', Bulletin van het Rijksmuseum, 13 (1965), p. 79-114. Catalogus van een uitmuntend kabinet gekleurde en ongekleurde teekeningen, benevens een keurlyke verzameling prent-kunst, beide door de beroemdste Italiäansche, Fransche, Nederlandsche en andere meesters. [...] Zynde alles in veele jaaren met kunde byeen vergaderd en nagelaten, door wylen den heere Jan Gildemeester Jansz. [...], Amsterdam 24 November 1800 e.v.d. Catalogus van het keurig kunstkabinet van schilderijen, teekeningen, prenten, beeldwerken, penningen, liefhebberijen en boeken, nagelaten bij den Heer Bernardus de Bosch [...], Amsterdam, 10 Maart 1817. Catalogus van eene fraaije Verzameling Teekeningen, Prenten, Prentwerken en Liefhebberijen nagelaten door wijlen Mejufvrouw Petronella Cornelia van Liender, welke verkocht zullen worden door P.E. van Rijp, ten overftaan van de Notarisfen Jan Martinus Beijerman en Isaac Marinus Josué Valeton onder directie van den Kunstfchilder Arnoldus Lamme op Maandag en Dinsdag dn 4 en 5 Maart 1822, in het Locaal der Notarissen, op de Gelderfchekaai, te Rotterdam, alwaar gemelde Verzameling te zien zal zijn op Vrijdag en Zaturdag voor de Verkooping. Catalogus van eene zeer uitmuntende en alleszins belangrijke verzameling van gekleurde en ongekleurde teekeningen [...] als mede van eenige fraaije prenten, alles te zamen uitmakende de keurige en beroemde verzameling nagelaten bij wijlen den weledelen heet Johannes Hermanus Molkenboer [...], Amsterdam, 17 October 1825 e.v.d. Centraal Bureau voor Genealogie. WieWasWie.nl: zoeken, bouwen en delen! https://www.wiewaswie.nl/personen-zoeken/. Christiaens, W. En M. Evers. Patriotse Illusies in Amsterdam en Harderwijk De patriottentijd in Amsterdam en Harderwijk, weerspiegeld in de brieven van Steven Jan en Jakob van Geuns, zonen van de Harderwijkse hoogleraar Matthias van Geuns 1784-1788. Hilversum, 2002. Coekelberghs, Denis en Pierre Loze. 1770-1830: Om en rond het neo-classicisme in België. [tent.cat] Brussel: Gemeentemuseum van Elsene, 1986. Craft-Giepmans, Sabine E en Annette de Vries, red.. Portret in portret in de Nederlandse kunst 1550-2012. [tent.cat.] Dordrecht: Dordrechts Museum, 2012. Daalder, Remmert. Het keezending : de eerste stoommachine van James Watt in Nederland (1787). [tent.cat.] Rotterdam: Museum de Dubbelde Palmboom, 1987; Dekking, Nanne, Alfred van Lelyveld en Daan Lunsingh Scheurleer. Tischbein: een reizend portrettist in Nederland. [tent.cat.] Utrecht, 1987. Diederiks, H.A., ‘Oude en nieuwe elites in Amsterdam’, Ons Amsterdam 36 (1984), pp. 198-202. Diercks, Femke. Backer: een Amsterdamse familie in beeld. Amsterdam, 2010. Digitaal Wetenschapshistorisch Centrum. KNAW Historisch Ledenbestand. www.dwc.knaw.nl/biografie/pmknaw/ Dudok van Heel, S.A.C., red. Van Amsterdamse burgers tot Europese aristocraten: hun geschiedenis en hun portretten: de Heijnen-maagschap 1400-1800. ’s Gravenhage, 2008. Dijkstra, J. en P.P.W.M. Dirkse, A.E.A.M. Smits. De schilderijen van Museum Catharijneconvent. [mus.cat.] Utrecht: Museum Catharijneconvent, 2002. Eck, X. van. Clandestine Splendor Paintings for the Catholic church in the Dutch Republic. Zwolle, 2007.

180

Eeghen, Isabella H van. Meniste vrijage Jakob van Geuns (1769-1832), Gronings dokter, Amsterdams ’kassier’. Haarlem, 1969. Ekkart, Rudolf O. Franeker professorenportretten: iconografie van de professoren aan de Academie en het Rijksathenaeum te Franeker, 1585-1843. Franeker, 1977. Evans, Paul Demund. The Holland Land Company. New York, 1924. Eijnden, Roeland van en Adriaan van der Willigen. Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst. 4 dl. Amsterdam, 1814-1840. Feltz, A.C.A.W. van der. Charles Howard Hodges 1764-1837. Assen, 1982. Feltz, A.C.A.W. van der. 'Adriaan de Lelie (1755-1820), portret-en genreschilder in Amsterdam', Antiek, jrg. 22 (1987), p. 258-267 Feltz, A.C.A.W. van der. ‘De Heer van Broekhuizen en Darthuizen en zijn vrouw, geportretteerd door Adriaan de Lelie (1755-1820)’, Antiek, jrg. 24, nr. 4 (nov. 1989), pp. 241-243. Fontaine Verwey, H. de la en Isabella H. van Eeghen. Vier eeuwen Herengracht : geveltekeningen van alle huizen aan de gracht, twee historische overzichten en de beschrijving van elk pand met zijn eigenaars en bewoners. Amsterdam, 1976. Frederiks, J.G. en F. van den Branden. Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam, 1888-1891. Raadpleegbaar op www.dbnl.org. Gerlagh, Bert en Eveline Koolhaas-Grosfeld. Egbert van Drielst 1745-1818. [tent.cat.] Assen: Drents Museum/Dordrecht: Dordrechts Museum, 1995. Gietman, C.A.M., I.D. Jacobs, J.A.E. Kuys e.a. red. Het Biografisch Woordenboek Gelderland. 9 dl. Hilversum, 1998-2009. Te raadplegen op www.historici.nl. Glasius, B. Godgeleerd Nederland. Biographisch woordenboek van Nederlandsche godgeleerden. Den Bosch, 1851-1856. Raadpleegbaar op www.dbnl.org. Gompes, Loes en Merel Ligtelijn. Spiegel van Amsterdam: geschiedenis van Felix Meritis. Amsterdam, 2007. Gorisse, C. red. Tilburg stad met een levend verleden. Tilburg, 2001. Grenfell, Michael en Cheryl Hardy. Art Rules: Pierre Bourdieu and the Visual Arts. Oxford, 2007. Grijzenhout, Frans en Carel van Tuyll van Serooskerken, red. Edele eenvoud: neo-classicisme in Nederland 1765-1800. [tent.cat.] Haarlem: Frans Hals Museum/Haarlem: Teylers Museum, 1989. Grijzenhout, Frans. ‘Een carrière in cultuur : Cornelis Sebille Roos (1754-1820)’, Holland: regionaal-historisch tijdschrift, vol. 32, afl. 1-2 (2000), pp. 59-75. Ham, Gijs van der, Ronald de Leeuw, Jenny Reynaerts, Robert-Jan te Rijdt. Nederlandse kunst in het Rijksmuseum 1800-1900. [mus.cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 2009. Haak, Bob. Regenten, regentessen, overlieden en chirurgijns: Amsterdamse groepsportretten van 1600 tot 1835. [mus.cat.] Amsterdam: Amsterdams Historisch Museum, 1972. Heel, Dalmatius van en Bonfilius Knipping. Van schuilkerk tot zuilkerk: geschiedenis van de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam. Amsterdam, 1941. Hell, Maarten en Emma Los. Geboortegrond. Vier eeuwen familie Salm. Alphen aan den Rijn, 2012. Helsloot, P.N. Martinus Nieuwenhuyzen 1759-1793 Pionier van onderwijs en volksontwikkeling. Amsterdam, 1993. Heiningen, T.W. van. Gerard van Sandifort (1779-1848) in twee werelden. Utrecht, 1995.

181

Heijenbrok, Jacqueline en Guido Steenmeijer. ‘Meer dan Welgelegen: Abraham van der Hart en de familie Hope’, Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, nr. 5/6 (2008), pp. 194-211. Hoogenboom, Annemieke. ‘De rijksoverheid en de moderne beeldende kunst in Nederland, 1795-1848’, in: Annemieke Hoogenboom, Hans van Dulken en Truus Gubbels. Kunst en beleid in Nederland. Amsterdam, 1985 (Boekmanstudies): pp. 13-79. Hoogenboom, Annemieke. De stand des kunstenaars: de positie van kunstschilders in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Leiden, 1993. Jansen, Guido en Louis van Tilborgh. Op zoek naar de Gouden eeuw: Nederlandse schilderkunst 1800-1850. [tent.cat.] Haarlem: Frans Halsmuseum, 1986. Jenkins, Richard. Pierre Bourdieu. Londen/ New York, 2002. Kakebeke, A.D. Cornelis Boogaerts. ongepubliceerde tekst in de objectdocumentatie van het portret in het Eindhoven Museum. Kerkhistorisch Gezelschap in Nederland. Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme. Kampen, 1978-2006. Te raadplegen via www.historici.nl. Kloek, Joost en Wijnand Mijnhardt. 1800: blauwdrukken voor een samenleving. Den Haag, 2001. Knoef, Jan. 'De genootschapsportretten van Felix Merirtis', Jaarboek Amstelodamum, 35 (1938), pp. 203-218. Knoef, J. 'Adriaan de Lelie (1755-1850)’, Elsevier’s Maandschrift, 50 (1940), pp. 385-404. (1850 in de titel is een drukfout) Knoef, J. Tusschen Rococo & Romantiek Een bundel kunsthistorische opstellen. ’s-Gravenhage, 1948. Knolle, Paul. ‘Het departement der tekenkunde van Felix Meritis’, Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, 15 (1983), pp. 141-196. Koolhaas-Grosfeld, E. ''Economische' schilderkunst De verbeelding van broederschap in de laat achttiende-eeuwse genre-schilderkunst, in het bijzonder van Adriaan de Lelie', Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw, 28 (1996), pp. 141-183 Kooij, J. van der. ‘Jacques Kujper (1761-1808), een bescheiden doch inspirerend kunstenaar’, Jaarboek Amstelodamum, 88 (1996), pp. 103-121. Kooijmans, Luc. Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw. Amsterdam, 1997. Korst, J.K. van der. Het rusteloze bestaan van dokter Petrus Camper (1722-1789). Houten, 2008. Kuperus, D.F.C. ‘Vice-admiraal Gerrit Verdooren (1757-1824) Enige gedenkwaardigheden uit het marineleven van vice-admiraal Gerrit Verdooren CMWO, in leven Heer van Asperen’, Mars et Historia, nr. 3-4 (2008), pp. 28-36. Kuyvenhoven, Fransje. De familie Knip: drie generaties kunstenaars uit Noord-Brabant. [tent.cat] Den Bosch: Noordbrabants Museum, 1988. Laan, K. ter. Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. Den Haag/Djakarta, 1952. Raadpleegbaar op www.dbnl.org. Laurentius, Th., J. W. Niemeijer, G. Ploos van Amstel. Cornelis Ploos van Amstel: 1726-1798: kunstverzamelaar en prentuitgever. Assen, 1980. Lieburg, M.J. van en H.A.M. Snelders. "De bevordering en volmaking der proefondervindelijke wijsbegeerte" : de rol van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam in de geschiedenis van de natuurwetenschappen, geneeskunde en techniek (1769-1988). Amsterdam, 1989. Lindijer, Tony. Maria de Neufville, Verhaal van myn droevig leeven. Hilversum, 1997.

182

Lintsen, H.W., red. Geschiedenis van de techniek in Nederland: de wording van een moderne samenleving 1800-1890. dl. 6. Techniek en samenleving. Den Haag, 1995. Lunsingh Scheurleer, Th.H., C. Willemijn Fock en A.J. van Dissel. Het Rapenburg: geschiedenis van een Leidse gracht. 6 dl. Leiden, 1986-1992. Loos, J.C. van der. Geschiedenis der voormalige St.Catharina- kerk te Amsterdam. Haarlem, 1935. Loos, Wieke, Guido Jansen en Wouter Kloek. Voor en na Waterloo: schilderijen uit de collectie van het Rijksmuseum, 1800-1830. [mus.cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 1997. Loos-Haaxan, Jeanne. De landsverzameling schilderijen in Batavia: landvoogdsportretten en compagnieschilders. Leiden, 1941. Lourens, H. 'Buitenplaats Rijgersdaal aan de Amstelveensche weg', Maandblad Amstelodamum 47 (1960), pp. 147-149. Lorm, Jan Rudolph de en Dirk Jan Biemond. Amsterdams goud en zilver. [mus.cat.] Amsterdam: Rijksmuseum, 1999. Lunsingh Scheurleer, Th.H., C. Willemijn Fock en A.J. van Dissel. Het Rapenburg: geschiedenis van een Leidse gracht. 6 dl. Leiden, 1986-1992. Lijst der kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche meesters, welke zijn toegelaten tot de algemeene tentoonstelling van… Amsterdam: 1808, 1810, 1814, 1816, 1818, 1820/ Den Haag: 1813 en 1814. MacClellan, Andrew. The art museum from Boullée to Bilbao. Berkeley, 2008. Mechel, Christian von en Nicolas de Pigage. La galerie électorale de Dusseldorff: die Gemäldegalerie des Kurfürsten Johann Wilhelm van de Pfalz in Düsseldorf. Inleiding Reinhold Baumstark. Bazel, 1778; herdruk München, 2009. Meischke, R. Het R.C. Maagdenhuis, het huizenbezit van deze instelling en het St. Elisabeth gesticht. Amsterdam, 1980. Meyerman, A.M., N.I. Schadee, Ch. Thiels. Aangenaam gezelschap: zes conversatiestukken van Nicolaas Muys. [tent.cat.] Rotterdam: Historisch Museum, 1992. Middelkoop, Norbert, red. Kopstukken: Amsterdammers geportretteerd: 1600-1800. [tent.cat.] Amsterdam: Amsterdams Historisch Museum, 2002. Middelkoop, Norbert, red. De Oude Meesters van de stad Amsterdam: Schilderijen tot 1800. [mus.cat.] Amsterdam: Amsterdams Historisch Museum, 2008. Molen, Tom van der. 'De ene groep is de andere niet. Het ontstaan en de vroege geschiedenis van de Felix Meritis-groepsportretten door Adriaan de Lelie', Jaarboek Amstelodamum, 101 (2009), pp. 58-85. Mulders, Christine van. ‘Rubens’ Antwerpse Aanbidding door de koningen en het specifieke iconografisch programma’, Bulletin Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, jrg. 2 (2008), pp. 59-79. Molhuysen, P.C. en P.J. Blok. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. 10 dl. Leiden, 1911-1937. Te raadplegen op www.historici.nl. Mijnhardt, Wijnand. ‘Het genootschapsonderzoek in Nederland’, Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, 15 (1983) pp. 215-221. Nauta, D. e.a. red. Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme. 6. dl. Kampen, 1978-2006. Raadpleegbaar op www.biografischportaal.nl. Niemeijer, J.W., L.C.J. Frerichs en Jan Verbeek. Drie perioden uit honderdvijftig jaar: 1813, 1888, 1963 / tentoonstelling gehouden ter gelegenheid van de nationale herdenking

183

1813-1963. Hollandse kunstenaars in hun ontboezemingen. Amsterdam: Rijksmuseum, 1963. Ouwerkerk, Annemiek. Tussen kunst en publiek. Een beeld van de kunstkritiek in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Leiden, 2003. Peeters, Ronald. De straten van Tilburg. Tilburg, 1987 Peeters, R. ‘Kroniekje van Tilburg’ in: De Paap van Gramschap Vier eeuwen schrijven en drukken in Tilburg. Tilburg, 1992. www.historietilburg.nl. geraadpleegd oktober 2013. < http://www.historietilburg.nl/links%20boeken/De%20Paap%20K.htm> Putten, L.P. Ideaal en werkelijkheid Gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië 1796-1945. Rotterdam, 2003. Putter, Michael de. Monorama: Tentoonstellingskunstenaars in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830). Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, 2013. Reepmaker, Jacob. Genealogie der Familie Reepmaker. Rotterdam, 1906. Regteren Altena, J.Q van en P.J.J. van Thiel. De portret-galerij van de Universiteit van Amsterdam en haar stichting Gerard van Papenbroeck 1673-1743. Amsterdam, 1964. Regteren Altena, I.Q., J.H. van Borssum Buisman en C.J. de Bruyn Kops. Wijbrand Hendriks, 1744-1831: keuze uit zijn schilderijen en tekeningen. [tent.cat.] Haarlem: Teylers Museum, 1972. Reynaerts, Jenny. ’Het karakter onzer Hollandsche school’: de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam 1817-1870. Leiden, 2001. Roosendaal, Joost. Uit de plooi De achttiende eeuw in beweging. [tent.cat.] Nijmegen: Museum Het Valkhof, 2013. Russell, Ronald. Discovering Antique Prints. Oxford, 2001. Rijdt, Robert Jan te. 'Het portret van Jan van Loon en zijn familie door Adriaan de Lelie', Maandblad Amstelodamum, 74 (1987), pp. 106-111. Sanchez, Pierre en Xavier Seydoux. Les catalogues des Salons des Beaux-Arts. III 1802 (supplément) et 1835-1834. Parijs, 2000. Schuller tot Peursum-Meijer, J. en W.R.H. Koops. Petrus Camper (1722-1789): onderzoeker van nature. [tent.cat.] Groningen: Universiteitsmuseum, 1989. Sluijter, R.G.H., projectleider. Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861. http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/Repertorium. Smelik, J.C. ‘Aanwinsten: Portret van de familie Van Haarst’, Bulletin Rijksmuseum Twenthe (herfst 2006), pp. 7-8. Spaendonck, B.J. van. Genealogie en familiegeschiedenis Van Spaendonck 1330-2006. Tilburg, 2006. Staring, Adolp. ‘Het portret in Nederland’, Oud-Holland 40 (1922), pp. 37-50 en 67-81. Staring, Adolph. De Hollanders thuis: gezelschapstukken uit drie eeuwen. Den Haag, 1956. Swigchem, C.A. Abraham van der Hart, 1747-1820: architect, stadsbouwmeester van Amsterdam. Amsterdam, 1965. Teeuwisse, Jan. Utrechtse Universiteitsportretten: de portretverzamelingen van de Rijksuniversiteit te Utrecht en de nauw verbonden instellingen. Zutphen, 1991. Tilborgh, Louis van en Guido Jansen, red. Op zoek naar de Gouden Eeuw: Nederlandse schilderkunst 1800-1950. [tent.cat.] Haarlem: Frans Hals Museum, 1986. Uitterhoeve, Wilfried. Cornelis Kraijenhoff 1758-1840: een loopbaan onder vijf regeervormen. Nijmegen, 2009. Uitterhoeve, Wilfried. 1813-Haage bluf. De korte chaos van de vrijwording. Nijmegen, 2013.

184

Universiteit Leiden. Parlementair Documentatiecentrum. http://www.parlementairdocumentatie centrum.nl/. Verbruggen, Jan Adrianus. The correspondence of Jan Daniël Huichelbos van Liender with James Watt. [diss.] Universiteit Twenthe, Enschede, 2005. Te downloaden in de bibliotheekcatalagus van de Universiteit Twente: http://doc.utwente.nl/ 50447/ 1/thesis_ Verbruggen.pdf. Vogel, H.G. “Idylle statt Moral. Anmerkungen zu den Küchenstücken von Adriaan de Lelie (1755-1820)”, Kunstlicht 10 (1989), pp. 31-37. Vos, Jacob Willemsz. de. Verslag van de vierde openbare vergadering van de vierde klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van wetenschappen, letterkunde en schoone kunsten. Gehouden ten Amsterdam, de 26sten november 1822. Jaar en plaats uitgave onbekend. Vries, M. de. Strategische strijd. De interne familiedynamiek rond het erfenisconflict van de families Backer en De la Court (1731-1735): een historische veldanalyse. Masterscriptie Vrije Universiteit, 2007. Vrij, Jan Jacques. 'Jan Elias Onna en het 'politiek systhema' van de Surinaamse slaventijd, circa 1770-1820', OSO, tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde, cultuur en geschiedenis, 17 (1998), pp. 130-147. Vijver, C. van der. Jaarboek der stad Amsterdam. Amsterdam, 1834 Wiemers, A.J. 200 jaar Vrije Duif. 1996. http://deduif.home.xs4all.nl. geraadpleegd in augustus en september 2013. Wilschut, Arie. Goejanverwellesluis: de strijd tussen patriotten en prinsgezinden, 1780-1787. Hilversum, 2000. Witsen Geysbeek, P.G. Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. 6 dl. Amsterdam, 1821-1827. Raadpleegbaar op www.dbnl.org. Zandvliet, Kees. 'Adriaen de Lelies portret van de VOC-examinator Hendrik de Hartog, 1790', Bulletin van het Rijksmuseum 47 (1999), pp. 44-52.

Archieven

Stadsarchief Amsterdam (SAA) Archief Felix Meritis, toegangsnr. 59. -Inv.nr. 83 Algemene ledenlijst opgemaakt in 1818 en bijgewerkt tot 1835 -Inv.nr. 299 Aanmeldingsformulieren voor het lidmaatschap van het departement 1793-1824 -Inv.nr. 281 Notulen van de Huishoudelijke vergaderingen 05/1785-02/11/1793 -Inv.nr. 285 Index op het vierde en vijfde notulenboek van de Huishoudelijke Vergaderingen -Inv.nr. 309 Notulen van de vergaderingen van de Commissie tot het Programma, van de Vergaderingen van Werkende Leden, en van de leden die antwoorden op uitgeschreven prijsvragen beoordeelden -Inv.nr. 319 Lijsten van kunstvoorwerpen aanwezig in het Museum van de Maatschappij en stukken betreffende aankoop en verkoop hiervan 1823-1833 Archief van het Nieuwezijds en het Oudezijds Huiszittenhuis en van de Regenten over de Huiszittende Stadsarmen, toegangsnr. 349. Archief van familie Van Gelder de Neufville, toegangsnr. 1477. Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam, toegangsnr. 5075, inv.nr. 15416 Nathanael Wilthuijzen 1 t/m 30 Juni 1786, nr. 43. Doop-, Trouw- en Begraafregisters (DTB).

185

Register van de Nummering der Gemeente Amsterdam, 1853 (dl. 21, A-M) en 1875 (dl. 23, A -Noot). Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties Handschriften 14 Ae, kwitantie van Adriaan de Lelie, 29 januari 1800.

Archief Museum Van Loon, Amsterdam Loon, Willem Jz. Van. Verklaring ener schilderij, waarop zijn afgebeld vier geslachten in de familie Van Loon, 1876. Arcief Museum Van Loon, Amsterdam.

Noord-Hollands Archief, Haarlem Memories van Successie 1818-1902, toegangsnr. 178, inv.nr. 245 nov. 1820. Koninklijk Nederlandsch Instituut, toegangsnr. 175 -Inv.nr. 128 Bladwijzers IVe Klasse op de Notulen 1809-1820. -Inv.nr. 135 Rapporten IVe Klasse notulenboek I-II, map 342, nr. 17. -Inv.nr. 141 Notulen IVe Klasse I 1808-1816 -Inv.nr. 142 Notulen IVe Klasse II 1816-1825 -Inv.nr.126 Brieven van Leden IVe Klasse 1808-1850, nr. 56.

Museum Meermanno-Westreenianum, Den Haag Archief van J. Meerman, inv.nr. S 95 x. Guicherit, ‘Aanmerkingen op de ten toongestelde Schilderstukken voor het Jaar 1808.’

Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag Archief van Adriaan van der Willigen (1766-1841), toegangsnr. NL-HaRKD.0392.

Archief Teylers Museum, Haarlem Schmidt, Izaäk. 'Beantwoording op de Prys-vraag Ingevolge het Programma van het Tweede Genootschap van Teyler voor het jaar 1812 Opgegeven onder de Mengelingen van het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee N024. Vrijdag den 2e January 1812'. Teylers Stichting, nr. 1543.

Gemeentearchief Rotterdam Notarissen te Rotterdam en daarin opgegane gemeenten (toegangsnummer 314), inv.nr. 339 notaris Jan Martinus Beijerman, testament Petronella van Liender, 23 september 1815, pp. 540- 547.

Regionaal Archief Tilburg Notariele Archieven Tilburg 1577-1935, toegangsnr. 115. Doop-, Trouw- en Begraafboeken Tilburg en Goirle 1600-1810, toegangsnr. 15

Correspondentie

Drs. John van Cauteren, conservator van het Gemeentemuseum Weert. Terry van Druten MA, conservator Teylers Museum, Haarlem. Ans Holman, coördinator van de vrijwilligers, Regionaal Archief Tilburg. Ronald Peeters, hoofd Stadsmuseum Tilburg Nolwenn Sabau, hoofd afdeling collectie, Eindhoven Museum

186

Bijlagen

187

188

I. Fragment-genealogie De Lelie1

1. Arnoldus de Lelie. Gedoopt Tilburg 7 april 1714, wonende in het Nieuwland in Tilburg, van beroep kaardenmaker, overleden te Tilburg en aldaar begraven op 6 maart 1766, zoon van Johannes de Lelie (ged. Tilburg 18 december 1683, overl. en begr. Tilburg 5 maart 1750) en Adriana Vlomans (Floemans, Vloetmans, Vlietmans; geb. te Turnhout ?, begr. Tilburg 9 juni 1758). Trouwt te Tilburg op 5 februari 1742 met Helena Hoeken, ged. te Tilburg 1 september 1717, overleden te Tilburg en aldaar begraven op 7 december 1804, dochter van Adriaen Hoecken (ged. Tilburg 4 februari 1678, begr. Tilburg 13 december 1746) en Helena van de Ende. Uit dit huwelijk:

1.1 Johannes, volgt 1.1. 1.2 Adrianus, ged. te Tilburg op 2 augustus 1745, begraven aldaar op 1 september 1745. 1.3 Adrianus, ged. te Tilburg op 29 augustus 1747, begraven aldaar op 27 mei 1747. 1.4 Adrianus, ged. te Tilburg op 26 december 1747, begraven aldaar op 16 juni 1751. 1.5 Laurentius, ged. te Tilburg op 6 september 1750, begraven aldaar op 20 oktober 1750. 1.6 Josephus, ged. te Tilburg op 6 september 1750, begraven aldaar op 7 oktober 1750. 1.7 Augustus Ludovicus Ignatius, gedoopt te Tilburg op 15 augustus 1751, begraven te Tilburg op 17 augustus 1751. 1.8 Maria Adriana, ged. te Tilburg op 5 november 1752, begraven aldaar op 3 februari 1753. 1.9 Arnoldus, geb. te Tilburg ca. 16 februari 1754, ongedoopt begraven aldaar op 16 februari 1754. 1.10 Adriaan, volgt 1.10. 1.11 Laurens, volgt 1.11. 1.12 Helena Maria, volgt 1.12.

1.1 Johannes, ged. te Tilburg op 5 februari 1744, boterwaagmeester in ’t Nieuwland, overleden in Tilburg en begraven aldaar op 26 december 1829. Trouwt op 17 april 1780 met Adriana Backers, begraven op 11 november 1793. Uit dit huwelijk: 1.1.1 Arnoldus, 10 maart 1781 1.1.2 Johanna, 18 januari 1783 1.1.3 Augustinus, 31 augustus 1784 1.1.4 Maria Elisabeth, 4 maart 1787 1.1.5 Maria Theresia, 21 april 1789 1.1.6 Anna Cornelia, 9 maart 1791

1 De gegevens zijn ontleend aan: - een brief van 10 oktober 1983 van dhr. Ronald Peeters , hoofd afdeling Topografisch-Historische Atlas van de archiefdienst van de gemeente Tilburg, aan A.C.A.W. van der Feltz, mij toegestuurd door dhr. Ronald Peeters. - persoonskaarten van Johannes, Laurens en Helena Maria de Lelie in het Regionaal Archief Tilburg, waarvan ik scans heb ontvangen van mw. Ans Holman, coördinator van de vrijwilligers in het archief. - Ackema 2005, p. 10. Van de kinderen van Johannes, Laurens en Helena Maria worden alleen de doopdatums vermeld.

189

1.1.7 Cornelis, 31 maart 1793 1.10 Adriaan, ged. te Tilburg op 19 mei 1755, schilder, overl. in Amsterdam op 30 november 1820. Trouwt in 1786 met Maria Theresia Morria (1760-1821), dochter van Casper Morria en Anna Maria Vos. Uit dit huwelijk: 1.10.1 Franciscus Casparus Adrianus, ged. op 23 augustus 1787. 1.10.2 Joannes Arnoldus, ged. op 27 november 1788, schilder en restaurator en handelaar, overleden in Amsterdam op 25 april 1845. Trouwt te Amsterdam op 7 juni 1825 met Maria Helena Smits. Uit dit huwelijk zes kinderen. 1.10.3 Adam Adrianus, ged. op 26 augustus 1790, overleden in Amsterdam op 26 augustus 1849. 1.10.4 Antonius Laurentius Joannes de Lelie, ged. op 19 december 1795.

1.11 Laurens, ged. te Tilburg op 22 februari 1757, kaardenmaker, overleden in Tilburg en aldaar begraven op 3 december 1831. Trouwt op 19 juni 1786 met Elisabeth de Noot, dochter van Govert de Noot en Maria Francis Becx. Uit dit huwelijk: 1.11.1 Maria Arnolda, 4 oktober 1787 1.11.2 Govarda Helena, 4 mei 1790 1.11.3 Helena Maria, 25 juni 1791 1.11.4 Arnoldus, 25 juni 1791, begr. 4 juli 1791 1.11.5 Arnoldus Adrianus, 20 september 1796, begr. 6 februari 1797 1.11.6 Helena Maria, 20 september 1796

1.13 Helena Maria, ged. te Tilburg op 25 april 1759, begraven in Tilburg op 6 juli 1825. Trouwt op 24 oktober 1785 met Jan Baptist Christiaan Vinken (10/11/1757- 8/7/1810). Uit dit huwelijk: 1.13.1 Christiaan Arnoldus, 28 mei 1786 1.13.2 Arnoldus, 18 september 1787 1.13.3 Maria Catharina, 4 maart 1789 1.13.4 Joanna, 3 juli 1790 1.13.5 Anna Henrica, 19 april 1793 1.13.6 Adrianus,11 juli 1795 1.13.7 Wilhelmus Antonie, 13 februari 1798

190

II Opdrachtgevers

1. Chronologisch overzicht van opdrachtgevers van gedateerde en (bij benadering) te dateren portretten 2. Overzicht van opdrachtgevers van niet-gedateerde en niet te dateren portretten 3. Opdrachtgevers van portretten die alleen bekend zijn van kopieën en prenten 4. Opdrachtgevers van portretten die alleen bekend zijn uit primaire bronnen

1. Chronologisch overzicht van opdrachtgevers van gedateerde en (bij benadering) te dateren portretten

Anna Christina Fisco (geb. 1739/1740) Opdracht: portret, 1777 Woonplaats: Leuven

Adriaan Henssen (1732-1823 Tilburg) Opdracht: portret van zijn dochter Cornelia Gerarda Henssen (1764-1832); pendantportretten Henssen en (zeer waarschijnlijk) Mutsaers, 1814. Beroep: lakenkoopman Religie: Katholiek (Cornelia Gerarda Henssen werd in 1764 gedoopt in de katholieke Dyonisiusparochie; regionaal archief Tilburg, archiefnr. 15, inv.nr. 010, p. 85). Echtgenote: Maria Otgens; Gerarda Mutsaers (1728-1811), 1772. Woonplaats: Tilburg Bronnen: Gorisse 2001, p. 196.

Jan Gerhard Wichers (Groningen 1745-1808 Vreeswijk) Opdracht: portret, 1784 Opleiding: rechten in Groningen, promotie 1768 Beroep: gouverneur Suriname 1784-1790; lid van de raad der Amerikaanse kolonies te ’s Gravenhage; lid Raad van de Amerikaanse Bezittingen en Etablissementen 1803-06. Religie: protestants Lidmaatschappen: Maatschappij van Nederlandse Letterkunde in Leiden 1806. Woonplaats: Paramaribo, Suriname Bronnen: Nederlands Patriciaat (1931/32), p. 339; Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren; NNBW, dl. 10, p. 1197; Van der Aa, dl. 20, p. 176; De Vrij 1998.

Bartholomeus Weddik Wendel (Amsterdam 1746-1825 Amsterdam) en zijn kinderen, 1786 Opdracht: familieportret, 1786; mogelijk ook pendantportretten van Weddik Wendel en Determeyer Weslingh, ca.1785-1786. Beroep: koopman, chef handelshuis Religie: luthers Echtgenote: Johanna Jacoba Determeyer Weslingh (1759-1786). Lidmaatschappen: Felix Meritis (lid 1784-1811, 1784 departement muziek, 1785 overgestapt naar departement natuurkunde; thesaurier 1788-89). Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Ackema 2005, p. 19, 52 en bijlage

191

Jan van Loon (Amsterdam 1725-1792 Heemstede) Opdracht: familieportret, 1786 Beroep: secretaris Religie: Nederlands Hervormd Echtgenote: Maria Backer (1724-97) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Te Rijdt 1987; Diercks p. 68.

Jacob Alewijn (1756-1789) Opdracht: pendantportretten, ca. 1786. Beroep: commissaris vanaf 1783 Religie: Hervormd Echtgenote: Cornelia Henrietta Backer (1761-1838) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Blankert 1975/79, p. 184, nr. 239; Middelkoop 2002, p. 270-71, nr. 124a en 124b; Olowine Bolhuis-Deketh, De vermaagschapte familie Alewijn (2008), p. 10-11; Middelkoop 2008, p. 224; Diercks 2010, p. 78-79.

Evert de Marre, Hermanus in de Betouw, Hendrik Pauw, Jan Jacob Renselaar, regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis Opdracht: regentenstuk, 1786 en een historiestuk voorstellende een offerande van de godsdienst, voor 1787. Woonplaats: Amsterdam

J.F. van Lilaer, A.J. Cloeting, D.A. Roest en A.J. van Brienen, regenten van het Maagdenhuis Opdracht: regentenstuk, 1788 Bronnen: Ackema 2005, p. 44-45 en bijlage; Meischke 1980, pp. 100-104 en 126; Dudok van Heel 2008, dl. 1, p. 139.

Joannes Henricus Lexius (1755-1817), 1788 Opdracht: portret, 1788 Opleiding: Keulen en Leuven, in 1779 tot priester gewijd Beroep: kapelaan Buitenveldert 1779-91; pastoor statie 't Kalf in Zaandam 1791-1810; pastoor statie De Posthoorn in Amsterdam 1810-1817; hoogleraar Seminarie Warmond 1798-1804; lid oud-kapittel van Haarlem 1803; deken en vicaris-generaal oud-kapittel van Haarlem 1816; provisor Hollands college Pulcheria in Leuven 1811; 1808 lid commissie door Lodewijk ingesteld voor organisatie RC kerk Religie: rooms-katholiek Bijzonderheden: in 1808 was hij lid van de door Lodewijk Napoleon aangestelde commissie t.b.v. de reorganisatie van de katholieke kerk. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: NNBW, dl. 5, pp. 315-17; Dijkstra 2002, p. 217-18.

Anthonius Josephus van Niel (Den Bosch 1757-1796 Megen) Opdracht: familieportret, 1789 Opleiding: gepromoveerd in geneeskunde of medicijnen, 1782 Beroep: arts Echtgenote: Wilhelmina ten Holt (geb. 1757) Woonplaats: Megen Bronnen: Het beroep van Van Niel is vermeld in zijn rouwadvertentie: ‘Overlijdensadvertienties. Overleden: Antonius Josephus van Niel.’ www.onlinefamilieberichten.nl. Geraadpleegd 12 september 2013. . Voor het

192 proefschrift van Van Niel, zie: Antonius Josephus van Niel. Diss. ... de cæliaca. 1782. http://google.books.nl. Geraadpleegd September 2013. ‘Heren en vrouwen van Milheze.’ www.gemeentearchiefgemert-bakel.nl. Geraadpleegd 12 september 2013.

Diederik Casper de Groot Jamin (Ubbergen 1775-1799 Amsterdam) Opdracht: pendantportretten, 1789 Beroep: onbekend Religie: hervormd Echtgenote: Margaretha Elisabeth de Groot (Amsterdam 1768-1814 Amsterdam) Lidmaatschappen: Felix Meritis (lid 1784-1806; directeur departement muziek 1786-89) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nederlands Patriciaat, jrg. 1 p. 217.

Hendrik Constantijn Cras (Leiden 1739-1820 adam) Opdracht: portret, 1789 Opleiding: rechten in Leiden, promotie 1769 Beroep: privé-docent te Leiden; hoogleraar publiek-, natuur en volkenrecht Atheneum Illustre te Amsterdam 1771-1820; bibliothecaris Amsterdamse boekerij 1784-1820; lid Vergadering van Notabelen 1814, voor het departement Zuiderzee. Nevenfuncties: lid commissie van twaalven van de Bataafse Republiek ter opzetting van een nieuwe wetgeving. Religie: hervormd Echtgenote: Johanna Maria Verhamme (1806), 1785 Lidmaatschappen: Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1777-1819), Felix Meritis (honorair lid 1785-1802), Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (1794), Koninklijk Instituut, derde klasse (1808), Letterkundig Genootschap Concordia et Libertate. Onderscheidingen: Ridder in de Orde van de Unie, 1808 en Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Repertorium voor Ambtsdragers en Ambtenaren; Parlementair Documentatiecentrum; Levensberichten KNAW-Leden; Biografisch Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde; Letterkundig Woordenboek voor Noord en Zuid; NNBW, dl. 2, p. 347-348; Van der Aa dl. 3, p. 830-34; Bergvelt, Knegtmans en Schilder, red. 2007, pp. 9, 17-18, 44-47; Regteren Altena en Van Thiel 1964, pp. 59-63. waarschijnlijk Paolo Busti (Milaan 1749-1824 Philadelphia) Opdracht: portret, 1789 Beroep: medewerker van de bank van zijn oom in Amsterdam; vertegenwoordiger van de Holland Land Company in Philadelphia, 1796-1824. Religie: katholiek Echtgenote: Elisabeth May (geb. 1759 in Amsterdam) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Evans 1924; ‘Paolo Busti (October 17, 1749-July 23, 1824) General Agent-Holland Land Company’. www.zoominfo.com. Geraadpleegd september 2013.

193

Toelichting: Het portret is in het bezit van een particulier in Philadelphia. De eigenaar heeft mij per mail laten weten dat het portret sinds het eind van de negentiende eeuw familiebezit en dat de familie al die tijd in Philadelphia heeft gewoond. Daarom is het waarschijnlijk dat de geportretteerde persoon zelf het portret naar Philadelphia heeft overgebracht. Naar mijn idee is de geportretteerde Paolo Busti (17 Oktober 1749-23 juli 1824). Busti is geboren in Milaan, maar kwam in zijn jonge jaren naar Amsterdam om voor de bank van zijn oom te werken. Hij volgde Theophilus Cazenove, die in 1799 terugkeerde naar Europa, op als vertegenwoordiger van de Holland Land Company in Philadelphia. Buste zette een kantoor op in Batavia, New York, en woonde de onderhandelingen bij die resulteerden in de Treaty of Big Tree in 1797, waarbij Robbert Morris 3,3 miljoen hectare land in west New York overdroeg aan de Holland Land Company. Busti was hoogopgeleid, meertalig en kosmopolitisch. Met zijn vrouw Elizabeth May, de dochter van een Engelse kapitein, verkeerde hij in de hoogste kringen. Volgens het opschrift op het schilderij was de zitter in januari 1789 39 jaar oud en dit correspondeert met Busti’s leeftijd. Een en profil portret van Busti vertoont overeenkomsten met het portret van De Lelie, bijvoorbeeld de kromming van de neus en de volle lippen.

St. Memin. Paolo Busti. aquatint? afmetingen onbekend. Afbeelding: Chuck LaChiusa, ‘Paolo Busti’, The History of Buffalo, New York.. www.buffaloah.com geraadpleegd oktober 2013.

Hendrik de Hartog (Randwijk 1751-1838 Amsterdam) Opdracht: portret, 1790 Opleiding: Groningen, promoveerde in 1780 als wiskundige en landmeter Beroep: privaatdocent wiskunde; leraar wiskunde bij Felix Meritis (1786); examinator stuurleden van de VOC; lector wiskunde en zeevaartkunde aan het Athenaeum Illustre (1793). Religie: Nederlands hervormd Echtgenote: Anna Maria Diemont, 1782 Lidmaatschappen: Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1786), Felix Meritis, departement natuurkunde (1786). Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van der Aa, dl. 8-1, p. 239 en Zandvliet 1999.

Paulus Schoonegevel (1756-1799) Opdracht: portret Barend Hulshoff (1781-1849), 1790 Opleiding: firmant en vanaf 1779 directeur van de firma Bezoet en Schoonegevel op de Nieuwendijk in Amsterdam. Religie: remonstrants Lidmaatschappen: Felix Meritis, lid 1784-1799, directeur departement tekenkunde 1787-1791. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nederland’s Patriciaat jrg. 48 (1962), p. 340; Van Eeghen 1969, pp. 27, 31-32 en 59.

194

Pieter Kerkhoven (1752-1802) Opdrachten: dubbelportret Anna Elisabeth Menkema (1751-1815) met zoon Theodorus Johannes Kerkhoven (geb. 1789), 1790; portret Catharina Margaretha Smit, 1792; pendantportretten Kerkhoven en Menkema, ca. 1801. Beroep: koopman Religie: evangelisch-luthers Echtgenote: Anna Elisabeth Menkema (1751-1815) Lidmaatschappen: Felix Meritis (theaurier 1787-89; directeur departement natuurkunde 1784-87; directeur departement letterkunde 1780-83 en gecommitteerde bouwcommissie 1786-90). Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Knoef 1948, pp. 42, 45 en 47; Te Rijdt 1986, p. 107, noot 1; Ackema 2005, p. 18.

Johannes Beeldsnijder (Amsterdam 1761-1817 Amsterdam) Opdracht: pendantportretten, 1790 Opleiding: rechten in Leiden, promotie 1784 Beroep: advocaat Hof van Holland, schout en secretaris van Diemen en Diemerdam 1787-1795, hoogheemraad Amstelland 1787-1795, notaris te Amsterdam 1788-1796, schepen van Amsterdam 1804 en 1806, lid Raad 1806, commissaris van kleine zaken 1809-1811, municipale raad 1811-1813, rechter rechtbank ter eerste instantie 1811. Religie: hervormd Echtgenote: Henrietta Everdina van Hoorn (1771-1795), 1790. Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement natuurkunde, 1780. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nederland’s Adelsboek, jrg. 79 (1988), p. 332.

Adolf Werner baron van Pallandt, heer van Zuthem (Zwolle 1727-1803 Zwollekerspel) Opdracht: portret, 1790 Beroep: lid van de ridderschap van Overijssel (1752-); lid, namens Salland, van de Gedeputeerde Staten van Overijssel (1755-1760), drost van IJsselmuiden (1763-1787), landdrost van Salland (1795-1803). Religie: onbekend Echtgenote: Allegonda Rogge (1722-1766), 1754 Woonplaats: waarschijnlijk Zuthem Bronnen: NNBW, dl. 10, pp. 703-704; Van der Aa, dl. 15, p. 53; Repertorium voor ambtsdragers en ambtenaren 1424-1861; De ridderschap van Overijssel 1460-1795, dl. III, p. 723.

Aernoud David van Lennep (1728-1795) Opdracht: bovendeurstuk, 1790 Beroep: zijdehandelaar Religie: doopsgezind Echtgenote: Catharina de Haan Woonplaats: Herengracht 448, Amsterdam Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1789-1795. Bronnen: La Fontaine Verwey en Van Eeghen 1976, pp. 553-554.

Hendrik Hooft Danielz. (Amsterdam 1716-1794 Loenersloot) Opdracht: portret, 1791 Beroep: koopman, bankier en houder van plantages in Berbice (nabij Suriname); commissaris 1738; schepen 1744; vanaf 1769 achtmaal burgemeester; gecommitteerde Admiraliteit van Amsterdam 1776- 1777 en 1780-1781. Religie: hervormd

195

Echtgenote: Anna Adriana Smissaert (1722-1745), 1744; Hester Schues (1727 - 1749), 1746. Woonplaats: Loenersloot Bronnen: Middelkoop 2002, nr. 98, p. 242.

Geertje Hagen (Fredrikstadt a/d Eider1714-1798 Amsterdam) Opdracht: portret, 1791 Religie: doopsgezind Echtgenoot: Isaac Lodewijks sr (Danzig 1708-1788 Amsterdam), 1738 Woonplaats: Amsterdam, Keizersgracht Bronnen: De Bodt, Museumaanwinsten: Museum Willet-Holthuysen, 1989, p. 248; Middelkoop 2002, nr. 92, pp. 231-232; De Baar, Zoet met een bittere bijsmaak: suikerproductie langs de Surinamerivier en de Bloemgracht, 2005, pp. 388-389. en Middelkoop 2008, p. 52.

Hendrik Isaac Guitard (Amsterdam 1760-1791 Batavia) Opdracht: pendantportretten 1791 Beroep: provisioneel assistent ter generale secretarie 1774; extraord. Klerk, ordinair Klerk met tractement onderkoopman 1776; boekhouder Java N.O. kust 1784; boekhouder wapenkamer of arsenaal 1784; tweede adminstrateur pakhuizen Waterpoort 1784; tweede admistrateur provisiemagazijn 185; secunde op Onrust 1787; eerste op Onrust in rang koopman 1789; landcommissaris 1789; heemraad en buitenregent hospitalen 1789; opperkoopman 1789. Religie: Waals-hervormd Echtgenoot: Christina Elisabeth Guitard-Marci (Batavia1755-1820 Batavia, zij hertrouwde in 1792 met Wiese), 1785 Lidmaatschappen: bestuurslid Bataviaasch genootschap Woonplaats: Batavia Bronnen: NNBW, dl. 8, pp. 643-644 en Blankert/Ruurs 1975/79, p. 173-174, nr. 228-229.

Isaac Lodewijks jr (1744-1809) Opdracht: familieportret, 1792 Beroep: kassierder (Lodewijks & De Haas, Keizersgracht en Wolvenstraat) Religie: doopsgezind Echtgenote: ongehuwd Lidmaatschappen: Felix Meritis (1778-1809) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Lourens, ‘Buitenplaats Rijgersdaal aan de Amstelveensche Weg’, Maandblad Amstelodamum jrg. 47 (1960), pp. 147-148; De Bodt, Museumaanwinsten: Museum Willet-Holthuysen, 1989, p. 248; Middelkoop 2002, p. 249; Adriaensens, Zilver, ijdel en koket, Antwerpen, 1999, p. 23; Middelkoop 2002, p. 232, nr. 93; Vreeken, Goud en zilver met Amsterdamse keuren: de verzameling van het Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam, 2003, p. 394; Middelkoop 2008, p. 224.

Maria Susanna van Collen (Amsterdam 1751-1822 Amsterdam) Opdracht: dubbelportret Van Collen en zoon Jan Cornelis Teding van Berkhout (Leiden 1784-1844 Kralingen), 1792 Religie: Hervormd Echtgenoot: Pieter Jacob Teding van Berkhout (Delft 1752-1790 Amsterdam), 1780. Veertigraad 1779- 1790; 40 in raad 1779-1784; schepen 1784, 1785 en 1787; commissaris gemeenelandsmiddelen 1784- 1786; vroedschap en weesmeester 1786, 1788 en 1789; gecommitteerde raad voor de Staten van Holland 1789-1790; afgevaardigde van de vergadering van de Staten-Generaal. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: NNBW, dl. 4, p. 137; Nederland’s Adelsboek 79 (1988), p. 502; Staring 1956, p.178; Prak, Gezeten burgers. De elite in een Hollandse stad. Leiden 1700-1780, Amsterdam 1985, p. 415; Schmidt,

196

Om de eer van de familie : het geslacht Teding van Berkhout 1500-1950 : een sociologische benadering, Amsterdam 1986, p. 127; Craft-Giepmans en De Vries 2012, p. 200, nr. 61.

Pieter Nieuwland (Diemermeer 1764-1794) Opdracht: portret, ca. 1793 Opleiding: onderwezen door Aeneae en Jeronimo de Bosch; Athenaeum Illustre; wiskunde en sterrenkunde Universiteit Leiden. Beroep: gouverneur kinderen heer de Graeff, heer van Zuid-Polsbroek (1782-178); lector in de zeevaartkunde, Athenaeum Illustre (1789); hoogleraar in wiskunde, natuur- en sterrenkunde, Universiteit Leiden (1793); dichter; vertaler klassieke werken. Religie: hervormd Echtgenote: Anna Maria Pruyssenaar (overleden 1792), 1791. Lidmaatschappen: Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden; Scheikundig gezelschap; Haagsche dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt; Felix Meritis (titulair lid departement natuurkunde, 1783 honorair lid, 1791); Maatschappij van Gottingen. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Handelingen der jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, gehouden den 30sten van Wiedemaand 1795, z.j, z.p.; Van der Laan 1952, p. 370-371; Van Bork en Verkruijsse (red.), 1985; Witsen Geysbeek, dl. 4 (1822), p. 479-514; Frederiks en Van den Branden 1888; NNBW, dl. 10, p. 672; Van der Aa, deel 13, 248-254; Icones Leidenses: de portretverzameling van de Rijksuniversiteit te Leiden, Leiden 1973,p. 208; Bergvelt, Knegtmans en Schilder 2007, pp. 52-55; Regteren Altena en Van Thiel 1964, p. 229.

Jan Nieuwenhuyzen (Haarlem 1755-1820 Amsterdam) Opdracht: postuum portret Martinus Nieuwenhuyzen (1759-1793; zie Helsloot 1993, p. 32) en eigen portret, uiterlijk 1799 (dit jaar bracht L.A. Claessens (1763-1843) het portret in prent). Opleiding: boekverkoper en daarna Doopsgezind Seminarium in Amsterdam. Beroep: predikant Middelharnis 1758; predikant Aardenburg 1759-1771; predikant Monnikendam; oprichting Maatschappij Tot nut van ’t Algemeen 1784. Religie: doopsgezind Echtgenote: Gezina Wijnalda (1722-1787) Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Frederiks en Van den Branden; Van der Laan; NNBW, dl. 2, p. 993; Van der Aa, dl. 13, p.336- 337; Glasius, dl. 2, p. 584-585; Helsloot, Het NUT in Haarlem: twee eeuwen volksontwikkeling 1789- 1989 (Haarlem 1989); Helsloot 1993.

Jan Gildemeester Jansz (Lissabon 1744-99 Adam) Opdracht: groepsportret in schilderijenzaal, 1794-1795 Beroep: compagnon handelsfirma ‘Societeit van Jan Gildemeester en Zoonen’; agent en consul-generaal van Portugal in de Republiek, 1788-1799. Religie: luthers Echtgenote: ongehuwd Lidmaatschappen: Felix Meritis (lid 1788-1799; commissaris 1789-1795)) Woonplaats: Amsterdam, Herengracht 475 Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, p. 431; NNBW, dl. 1, p. 939; Van der Aa, dl. 1, p. 939; De Bruyn Kops 1965.

Bernardus de Bosch (Amsterdam 1742-1816 Amsterdam) Opdracht: portret 1795 (?) en portret ca. 1806. Beroep: makelaar; regent Oudezijds Huiszittenhuis, 1796-1806.

197

Religie: doopsgezind Echtgenote: Christina Suzanna de Vries Lidmaatschappen: Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1768-1786; Literair Genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen, 1783; Koninklijk Instituut, vierde klasse, 1816. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, p. 453-455; NNBW, dl. 4, p. 234; Van der Aa, dl. 2-2, p. 1007.

Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff (Nijmegen 1758-1840 Nijmegen) Opdracht: Generaal Daendels neemt afsheid van luitenant-kolonel Krayenhoff, 1795; portret, ca. 1810- 1812; (waarschijnlijk) portret, ca. 1812-1813. Opleiding: wijsbegeerte (1780) en geneeskunde (1784), Harderwijk. Beroep: geneesheer te Amsterdam, 1784-1795; officier in Bataafse dienst, vanaf 1795; adjunct-inspecteur der rivieren en adjunct-controleur der Hollandse fortificatiën, 1795; luitenant-kolonel bij het Bondgenootschap te Lande, 1798; commissaris-inspecteur bij de Waterstaat, 1800-1803; inspecteur van de rivieren, 1803-1806; commissaris-generaal Bataafs gouvernement voor de zaken van defensie, in Hollandse dienst, vanaf 1806; kolonel-directeur der fortificatiën tussen de Biesbosch en Texel, 1806- 1806; aide-de-camp van koning Lodewijk Napoleon, 1806-1810; directeur-generaal depôt van oorlog, 1806-1809; commandant genie van de expeditionaire troepenmacht te Zeist, 1806; commandant genie van het Noorderleger, 1806-1809; inspecteur-generaal der artillerie en genie, 1807; generaal-majoor bij het hoofdkwartier van het leger in Noord-Brabant, 1809; commandant van de genie te Amsterdam, vanaf 1809; waarnemend commandant Koninklijke garde en troepen benoorden de Maas, 1809-1810; minister van Oorlog, 1809-1810; opperbevelhebber over de verdediging van Amsterdam, 1810; inspecteur- generaal der genie, vanaf 8 maart 1810; officier in Franse dienst, 1810-1813; lid comité der fortificatiën te Parijs, vanaf 1811; officier in Nederlandse dienst, 1813-1830; gouverneur van Amsterdam, vanaf 1813; inspecteur-generaal der fortificatiën en van het korps ingenieurs, mineurs en sappeurs en der pontonniers, vanaf 1814. Nevenfuncties: lid commissie tot reorganisatie van de artillerie en genie, 1806; lid Comité-Centraal van de Waterstaat, 1809-1809; lid Comité-Centraal van de Waterstaat, 1810-1811. Religie: Waals-hervormd Echtgenote: Johanna Geertruij van der Plaat (1759-1827), 1788; Johanna Schuyt (1759-1837) 1830. Lidmaatschappen: Doctrina et Amicitia; Wiskundig Genootschap 'Een onvermoeide Arbeid komt alles te boven', buitengewoon lid van verdienste 1830; Maatschapij van Nut van het Algemeen; Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Societeit, 1782; Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1786; Felix Meritis, departement natuurkunde, 1777-1787, departement tekenkunde 1791-1793; Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, 1791; Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, 1797; Gezelschap ter Beoefening der proefondervindelijke Wijsbegeerte in ´s Hage, 1798; Koninklijk Instituut, eerste klasse, 1808; Sociëteit der Wetenschappen Amsterdam, buitengewoon lid 1811; Institut Impérial, corresponderend lid 1811. Onderscheidingen: Commandeur in de Orde van de Unie, 1807; Commandeur in de Orde van de Reünie, 1812; Grootkruis Militaire Willemsorde; lid (zilveren adelaar) Legioen van Eer, 1812. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren; Parlementair Documentatiecentrum; Gietman, dl. 3, pp. 88-91; Levensberichten van KNAW-leden; Frederiks en Van den Branden; NNBW, dl. 2, pp. 719-725; Van der Aa, dl. 10, pp. 385-390; Van der Aa en Van ’t Hoff 1960; Uitterhoeve 2009.

Maria Taets van Amerongen (1755-1809 IJselstein) Opdracht: portret van dochter Frederica Maria Isabella Benjamina van de Capellen (Bunnik 1780-1810 Maarssen), ca. 1795-1798. Religie: hervormd

198

Echtgenoot: Alexander Philip van der Capellen (Warnsveld 1745-1787 Utrecht), heer van Berkenwoude en Achterbroek (eerste luitenant met den rang van kolonel bij de gardes-du-corps van Willem V; page Willem V; kamerheer Willem V tot 1783; commandant van het regiment cavalerie van Famars in dienst der provincie Holland, 1787; bevel over verdediging Gorinchem, 1787 (na overgave krijgsgevangen gemaakt). Woonplaats: onbekend Bronnen: NNBW, dl. 8, pp. 245-246.

Joës (Joannes) Andreas Offerman († 1811) Opdracht: portret, 1796; mogelijk ook altaarstuk voorstellende de Annunciatie, ongedateerd. Opleiding: Leuven Beroep: kapelaan bij De Posthoorn in Amsterdam, 1778-1782; pastoor van het jongensweeshuis in Amsterdam, 1782-1789; pastoor van ’t Vrede-Duifje, 1789-1811; provisor van Pulchria te Leuven en van het seminarie in Warmond, 1803-1805; lid van het Oud-Kapittel van Haarlem, 1788-1811. Religie: katholiek Woonplaats: Amsterdam Bronnen: NNBW, dl. 8, p. 2235-2236; Wiemers 1996; ‘Inleiding’, Archief van de Parochie van de Heilige Willibrordus binnen de Veste (toegangsnr. 436), Stadsarchief Amsterdam, www.stadsarchief.amsterdam.nl. geraadpleegd oktober 2013. .

Jan van Loon (1751-1828) Opdracht: aanpassing familieportret, 1797 Opleiding: rechten in Leiden,1768-73 Beroep: bankier en koopman te Amsterdam; kerkmeester Noorderkerk, vanaf 1772; commissaris van zeezaken, 1774; secretaris van Amsterdam; secretaris van de weeskamer te Amsterdam; lid provisioneel bestuur van Amsterdam, 1813; lid stedelijke raad van Amsterdam, van 1814 tot 1828; lid Vergadering van Notabelen, 29 en 30 maart 1814 (voor het departement Zuiderzee); lid Provinciale Staten van Holland, van 19 september 1814 tot 1 juli 1819 (voor de steden, Amsterdam); lid Gedeputeerde Staten van het noordelijk deel van Holland, van 3 juli 1815 tot 4 januari 1816; buitengewoon lid Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, van 8 augustus 1815 tot 19 augustus 1815. Nevenfuncties: kanunnik kapittel van Sint Marie te Utrecht, vanaf 1774; belast met de liquidatie van de Weeskamer; commissaris Stadsbank van Leening; lid Syndicaat der Nederlanden; lid Amortisatie Syndicaat. Religie: Nederlands hervormd Echtgenote: Maria Backer Adellijke titels: jonkheer, 1815 Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren; Parlementair Documentatie Centrum; Te Rijdt 1987; Diercks 2010, p. 68.

Johannes Havers (Rotterdam 1758-1797 Amsterdam) Opdracht: portret, 1797 Beroep: kapelaan bij de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, 1787-1797. Religie: katholiek Woonplaats: Amsterdam

St. Joris Gilde in Moergestel Opdracht: St. Joris en de draak, 1797.

199

Josephus Augustinus Brentano (Amsterdam 1753-1821 Amsterdam) Opdracht: groepsportret in schilderijenzaal, ca. 1798 en groepsportret in kabinet, 1813. Opleiding: kostschool Jezuïeten, Antwerpen Beroep: handelshuis Bentano & Comp. Religie: Katholiek Echtgenote: ongehuwd Woonplaats: Amsterdam, Herengracht 544 Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 4, pp. 466-467; Bionda 1986.

Jan Lodewijk Farjon, Petrus Jacobus Noot, Carsten Petersen jr., David de Mijn, Daniel Danielz. Arbman, Dirk van Bergen, regenten van het Nieuwezijds Huiszittenhuis Opdracht: regentenstuk, 1799 Jan de Bosch (1737-1823) Opdracht: dubbelportret De Bosch en Kroon, in of kort na 1800. Beroep: makelaar Religie: doopsgezind Echtgenote: Margaretha Kroon (1741-1824), 1760. Lidmaatschappen: Felix Meritis, lid 1789-1793, lid departement tekenkunde 1788-1793, commissaris departement tekenkunde 1790. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Staring 1956, p. 180; Lunsingh Scheurleer 1973; Hama 1980, pp. 37-40; Jansen en Tilborgh 1986, p. 127; Ackema 2005, p. 49.

Departement koophandel van Felix Meritis Opdracht: De inwijding van het gebouw van Felix Meritis (31 oktober 1788), 1800–1801.

Cornelis Sebille Roos (Amsterdam 1754-1820 Amsterdam) Opdracht: De tekenzaal van Felix Meritis, 1801; portret, 1815. Beroep: compagnon Banzet & Co (handl in pelterijen), 1784-ca. 1793; kunstmakelaar; galeriehouder, 1798-1801; prentuitgever; inrichting en opbouw collectie van Nationale Konst-Gallerij, 1798-1801 en 1805. Religie: Waals-hervormd. Echtgenoot: Catharina Johanna Esser (gest. 1801), 1784; Ida Geertruyd van Genderen, 1801. Lidmaatschappen: Amsterdamse Stadsteekenacademie, honorair lid 1775; Amsterdamse St. Lucasgilde, 1779; Felix Meritis, lid 1777-1820, commissaris 1784-1788, commissaris der negotiatie , directeur departement tekenkunde 1777-1780 en1793-1796; Koninklijk Instituut, vierde klasse, secretaris 1808. Woonplaats: Amsterdam, Keizersgracht bij de Binnen-Amstel,Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal (1801-1811), Huis met de Hoofden (1811-1820). Bronnen: Levensberichten van KNAW-leden; Grijzenhout 2000.

Jan Anthonie van Hemert (1749-1822) Opdracht: portret, 1801; portret met nichtje De Lelie, 1814. Beroep: natuurkundige Religie: hervormd Echtgenote: Peternella Maria Kool Lidmaatschappen: Felix Meritis, lid 1781-1822, departement natuurkunde, lid 1777-1787, directeur 1783- 1785. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Lijst der kunstwerken van nog in leven zijnde Nederlandsche meesters, welke zijn toegelaten tot de Tentoonstelling 1818, nr. 84; Knoef 1938, p. 214; Knoef 1940, p. 57; Blankert/Ruurs 1979, p. 174, nr. 230; Middelkoop 2008, p. 223.

200

Cornelis Franciscus Wolters (1778-1835) Opdracht: portret, 1802 Opleiding: priesterwijding, 1802 Beroep: pastoor te Hem en Venhuizen, 1808; pastoor te Zaandam, 1816. Religie: rooms-katholiek. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Dijkstra 2002, p. 429.

Samuel Crommelin (Amsterdam 1778-1858 Leeuwarden) Opdracht: pendantportretten Crommelin en Brouwer, 1802. Opleiding: theologie in Utrecht Beroep: predikant in Druten,1802; predikant in Roozendaal, 1804; predikant in Hillegom, 1813; predikant in Zaltbommel, 1817; predikant in Leeuwarden, 1824; emeritus, 1847. Religie: hervormd Echtgenote: Magdalena Brouwer (Amsterdam 1774-1854 Leeuwarden) Woonplaats: Druten Bronnen: NNBW, dl. 8, p. 342.

Pieter Gerhardus van Overstraten (Bergen op Zoom 1755-1801 Batavia) Opdracht: portret, ca. 1801-1803. Opleiding: rechten in Leiden. Beroep: extra-ord. lid Raad Justitie Batavia, 1781; ordinair lid, 1783; advocaat-fiscaal, 1783; tweede secretaris Hooge Regeering, 1784; eerste secretaris, 1785; extra-ordinair Raad van Indië, 1789; gouverneur en directeur van Java’s Noordoostkust, 1791; Commissie der Commissarissen-Generaal, 1797; Gouverneur-Generaal Indië, 1798-1801; luitenant-generaal in dienst der Bataafsche Republiek. Religie: onbekend Echtgenote: Jacoba Maria Lodisio Woonplaats: Batavia Bronnen: NNBW, dl. 7, p. 937-938; Van der Aa, dl. 7, p. 307-309; Loos-Haaxman 1941, pp. 11-12, 115- 17 en 119; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; Van Putten 2003, pp. 20-25.

Matthias Stevens van Geuns (Groningen 1735-1817 Utrecht) Opdracht: postuum portret Steven Jan van Geuns (1767-1795), 1803 en eigen portret, 1804. Opleiding: Groningen, 1751; Leiden, 1758-1759; Parijs, 1759-1760; Amsterdam, 1760-1761; promotie tot doctor in de medicijnen, Leiden, 1761. Beroep: arts in Groningen; hoogleraar medicijnen, chemie en botanie aan de Universiteit van Harderwijk, 1776-1791; archiater en arts Harderwijk; hoogleraar geneeskunde en botanie aan de universiteit van Utrecht, 1791-1815; Departementale Commissie van Geneeskundig Bestuur, departement van den Rhijn, praesis 1801-1804; Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt te Utrecht, praeses 1804; lijfarts Lodewijk Napoleon. Religie: doopsgezind. Echtgenote: Sara van Delden, 1763. Lidmaatschappen: oprichter Utrecht Medisch Genootschap; Oeconomische tak, afdeling Harderwijk; Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, 1770; Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1777-1802; Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Sociëteit, 1783-1802; Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, 1784; Medicinaal Gezelschap te Utrecht, praeses en bibliothecaris 1793-1817; Koninklijk Instituut, eerste klasse, 1808; Pro Excolendo Jure Patrio. Woonplaats: Utrecht Bronnen: Levensberichten KNAW-leden; Sypkens Smit, Leven en Werken van Matthias van Geuns M.D. 1735-1817, Assen 1953; NNBW, dl. 1, pp. 931-932; Van der Aa, deel 7, pp.148-153; Gietman, dl. 2, pp. 33-35; Van Eeghen 1969; Teeuwisse 1991, pp. 89-90; Christiaens en Evers 2002.

201

Jan Adriaan van Meurs (Tilburg 1742-1852 Tilburg) Opdracht: portret, 1804 Beroep: notaris in Helvoirt, 1804; adjoint-maire (hulpburgemeester) Tilburg, 1813; notaris in Tilburg, 1813; president-burgemeester Tilburg, 1816; burgemeester Tilburg, 1824-1830; gemeenteraad 1830-?. Religie: protestants Woonplaats: Tilburg Bronnen: Peeters 1987, p. 108; Gorisse 2001, pp. 219-227.

Jonkheer Gijsbert Carel Rutger van Brienen van Ramerus (Amersfoort 1771-1821 Grebbe) met Opdracht: familieportret, 1804. Beroep: eerste luitenant der huzaren, omstreeks 1799; luitenant-kolonel gewapende burgerwacht van Amsterdam, 1806-1809; kolonel gewapende burgerwacht van Amsterdam, vanaf 1809; commandant garde d'honneur te Amsterdam, omstreeks 1812; lid Vergadering van Notabelen, 29 en 30 maart 1814 (voor het departement Zuiderzee); generaal, vanaf 1815. Religie: hervormd Nevenfuncties: majoor-commandant dienstdoende schutterij van Amsterdam Echtgenote: Geertruijd Elisabeth de Graeff, 1799. Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement tekenkunde (1804-1806). Onderscheidingen: Ridder in de Orde van de Unie,1808; Ridder in de Orde van de Reunie; Commandeur Militaire Willemsorde, 1815; Ridder in de Orde van de Eikenkroon. Adellijke titel: jonkheer, 1817. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; Parlementair Documentatiecentrum; Nederland’s Adelsboek, jrg. 80 (1989), p. 525; NNBW, dl. 7, pp. 212-213; Van der Aa, dl. 2-2, p. 1311; Loos, Jansen en Kloek 1997, p. 24; Craft-Giepmans en De Vries 2012, p. 210.

Albertus Henricus Wiese (Bremen 1761-1810 Haarlem) Opdracht: portret, ca. 1805-1808 Beroep: hooploper; klerk bij de secretarie; boekhouder; koopman; klerk bij de weesmeesters; drossaard van de Bataviase Ommelanden; eerste raad van Indië en directeur-generaal, 1801; gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, 1804-1808. Religie: onbekend Echtgenote: Christina Elisabeth Marci, 1792; Jacoba Lodisio. Woonplaats: Batavia of Haarlem Bronnen: Van der Aa, dl., p. 195; De Loos-Haaxman 1941, dl. 1, pp. 116, 119-120, dl. 2, pp. 83; Van Putten 2003, pp. 32-37.

Antonie Christiaan Wynand Staring (Gendringen 1767-1840 Vorden) Opdracht: pendantportretten, 1805. Opleiding: Franse School, 1773-1777; Latijnse School te Gouda, 1777-1783; Romeins en hedendaags recht (gepromoveerd), Hogeschool te Harderwijk, 1783-1787 en kruid- en plantenkunde, Universiteit van Göttingen (2 jaar). Beroep: lid Provinciaal college van politie, financiën en algemeen welzijn van Gelderland, 1795; lid departementaal bestuur van Gelderland, 1802-1805 (voor het Kwartier van Zutphen); president kantonnale raad, kanton Lochem, 1812-1813; lid Vergadering van Notabelen, 1814 (voor het departement Boven-IJssel); lid Provinciale Staten van Gelderland, 1814-1821 (voor de landelijke stand, district Zutphen); lid Provinciale Staten van Gelderland, 1821-1824 (voor de landelijke stand, district Elspeet); lid Provinciale Staten van Gelderland, 1826-1831 (voor de landelijke stand, district Zutphen). Nevenfuncties: lid Commissie van Superintendentie der Rivieren, 1803-1805 (voor Gelderland); lid College van Curatoren Atheneum te Harderwijk, 1816-1818; lid Commissie voor de Landbouw in Gelderland.

202

Religie: Nederlands-hervormd Echtgenote: Everdina Maria van Loben Sels, 1791; Johanna Andrea Charlotte van der Muelen (1774- 1843), 1798. Woonplaats: Wildenborch (nabij Lochem) Lidmaatschappen: Kunstliefde spaart geen vlijt, 1783; Literair Genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen, 1786-88; Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, directeur 1804; Koninklijk Nederlandsche Instituut, tweede klasse, correspondent vanaf 1808, lid vanaf 1835; Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, lid vanaf 1827; Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, lid vanaf 1830. Bronnen: Levensberichten KNAW-leden; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; Parlementair Documentatiecentrum; Biografisch woordenboek Gelderland, dl. 1, pp. 88-90; Bork en Verkruijsse 1985, pp. 542-543; Frederiks en Van den Branden 1888-1891; Van der Laan 1952; Van der Aa, dl. 3, pp. 186-196; Van der Aa, deel 17-2, pp. 952-955; NNBW, dl. 1, pp. 1488-1490.

Bernardus de Bosch (regent 1796-1806), Joost Hendr. Bus (1796-1808), Adolph Baart (1801-08) en Pieter Jacques le Jolle (1808-08), regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis Opdracht: regentenstuk, 1806.

David le Jolle (Amsterdam 1757-1823 Amsterdam) Opdracht: pendantportretten Le Jolle en Brok, 1806 Beroep: boek- en bijbeldrukker Religie: hervormd Echtgenote: Gesina Brok (1774-1849), 1792 Woonplaats: Amsterdam Bronnen: De Heer, Kuyvenhoven en Mijnlieff 1992, p.175 nrs.1476 en 1477; Ackema 2005, bijlage; RKD ONS De Lelie.

Willem Philip Barnaart (Haarlem 1781-1851 Bloemendaal), heer van Bergen (1815-), Zandvoort (1824-) en Vogelenzang Opdracht: bovendeurstukken voor Huis Barnaart in Haarlem, 1806-1808. Beroep: commandant gewapende burgermacht Haarlem, 1807; raad in de vroedschap van Haarem, 1808-; adjunct-luitenant-jagermeester over Haarlem, Zandvoort, Bloemendaal en de landen van Kennemerland tot en met Spaarndam, 1808; adjunct-jachtofficier district Amstelland, 1808; commissaris Kweekschool voor de Zeevaart, 1808; kolonel-commandant schutterij Haarlem, 1809-; maire Haarlem, 1811-; lid Raad van Haarlem, lid Provinciale Staten van Holland, later van Noord-Holland, 1814-1849; lid van de Gedep. Staten 1819-1846; lid Ridderschap van Holland, later van Noord-Holland, 1829-1851; adjudant des Konings. Religie: hervormd Echtgenote: Elisabeth Cornelia Hillegonda Teding van Berkhout (Dordrecht 1783-1814 Haarlem), 1804; jonkvrouw Maria Cornelia Susanna Teding van Berkhout (Bonckenhave 1793-1863 Vogelenzang), 1815. Lidmaatschappen: Hollandse Maatschappij van Wetenschappen, directeur 1804; president 1838-1851. Adellijke titels: chevalier de l'empire, 1813; jonkheer, 1817; Orde (vrijmetselarij) in Den Haag, groot- thesaurier 1832; vrijmetselaarsloge Vicit Vim Virtus, ontslag als ere-lid en lid in 1835. Onderscheidingen: ridder van Le Grand Chancelier de l'Ordre Royal de l'Union, 1808; ridder van de 'Ordre impérial de la Réunion, 1812; ridder in de orde van de Ned. Leeuw, 1834. Woonplaats: Haarlem Bronnen: Van Swichgem 1965, pp. 239-249; Nederland's Adelsboek 79 (1988), p. 217; Bakker 1991; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; Helen van der Eem, Inleiding bij archief Barnaart (Noord-Hollands Archief, 3537 Familie Barnaart te Haarlem). Haarlem, 04-12-1997. Geraadpleegd September 2013. www.noord-hollandsarchief.nl. www.noord- hollandsarchief.nl/search/?mivast=236&mizig=210&miadt=236&micode=3537&miview=inv2#inv3t1>

203

Barend Hulshoff (Amsterdam 1781-1849 Amsterdam) Opdracht: pendantportretten Hulshoff en Hesselink, 1807 Beroep: suikerraffinadeur (vermeld in akte van huwelijk Barend Hulshoff en Hillegonda Geertruid Heemskerk, 13 oktober 1826 te Amsterdam; Noord-Hollands Archief, BS Huwelijk, reg. 6 fol. 18v). Religie: doopsgezind Echtgenote: Jeltje Hesselink (1787-1823), 1807. Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement tekenkunde 1799. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van Eeghen 1969, pp. 32-33, 57 en 65; Nederland’s Patriciaat jrg. 86 (2005), p. 156.

Gerrit Hesselink (Groningen 1755-1811 Amsterdam) Opdracht: portret, ca. 1807 Opleiding: rechten in Groningen en Lingen, 1773-1777; gepromoveerd in de wijsbegeerte, Groningen 1778; theologie in Groningen en aan het Doopsgezind en het Remonstrants Seminarium in Amsterdam. Beroep: predikant in Bolsward, 1781; hoogleraar Doopsgezind Seminarium Amsterdam, vanaf 1786; lid van de Raad van Amsterdam, vanaf 1797; bestuurslid van de Stadsarmenschool, vanaf 1797; bestuurslid van het Doofstommeninstituut te Groningen, vanaf 1797; hoogleraar Remonstrants Seminarium, 1797 en 1798; hoogleraar Athenaeum Illustre, 1800; vertegenwoordiger doopsgezinden bij besprekingen met Lodewijk Napoleon over eenheid protestantse kerk, 1809; oprichter Algemene Doopsgezinde Sociëteit, 1811. Religie: doopsgezind Echtgenoot: Janke Heslinga (1756-1800), 1782; Cornelia Elisabeth Arkenhout (1755-1810), 1809. Lidmaatschappen: Felix Meritis, honorair lid 1791-1811; Koninklijk Instituut, tweede klasse, 1808; Hollandsche Maatschappij voor Kunsten en Wetenschappen. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Levensberichten van KNAW-leden; Nauta, dl.5, p. 238-240; Fredriks en Van den Branden; NNBW, dl. 3, p. 538; Van der Aa, dl. 8-1, pp. 712-14; Glasius, dl. 2, pp. 88-92; Van Eeghen 1969, pp. 27, 136-137.

Henricus Delien (Olmen 1762-1832?) Opdracht: portret,1808. Beroep: kapelaan van de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, 1798-1825; pastoor van de Mozes en Aaronkerk, 1825-1832. Religie: katholiek. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van Heel en Knipping 1941, p. 196.

Pieter Walland (Amsterdam 1758-1815 Maarssen) Opdracht: familieportret, 1808 Beroep: oppercommissaris der Havens, Walen en Kranen, 1808-1809 (blijkens het wapen van Pieter Walland in de collectie van het Amsterdam Museum, inv.nr. KA 16605); lid van de Provinciale Staten van Utrecht namens landelijke stand, 1814-1815. Religie: hervormd Echtgenote: Carolina Johanna Falck (Utrecht 1772-1834 Utrecht), 1804 Woonplaats: Amsterdam

Jan Daniel Huichelbos van Liender (Rotterdam 1732-1809 Rotterdam) Opdracht: portret van Huichelbos van Liender, Petronella van Liender (1743-1821) en Adriana Jacoba Christina Reepmaker (1773-1855) in een ijzergieterij, 1808. Opleiding: Utrecht?

204

Beroep: Vroedschap 1787; Vendrig 1787; Fabrykmeester 1787; commissaris van de Wisselbank 1787; Commissaris van de Wijken 1787; agent Boulton & Watt, vanaf 1787; lid Provisionele Representanten van het Volk van Holland namens Rotterdam, 1795-1796; Provisionele Raad 1795; representant Staten- Generaal der Verenigde Nederlandse Provinciën, 1795-; Fabrykmeester 1795; Raad der Gemeente 1795; lid Provinciaal Comité van Holland, departement van algemeen welzijn, 1796-98; Municipaliteit 1798- 1800; Commissie van de Financiën 1798-1800; Tresorier 1798-1800; Commissaris van de Wijken 1795- 1800; commissaris-inspecteur bij de Waterstaat, Agentschap van Inwendige Politie en Waterstaat, 1800- 1803. Religie: Nederlands-hervormd Echtgenoot: ongehuwd Lidmaatschappen: Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, lid 1775, directeur 1786, president-directeur 1806; tekengenootschap Hierdoor tot Hooger; Koninklijk Instituut, correspondent, 1808. Woonplaats: Rotterdam Bronnen: Schmidt 1812, p. 45; Testament van Petronella van Liender van 23 september 1815 (Gemeentearchief Rotterdam, 314:339/p. 543); Levensberichten KNAW-leden; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; Engelbrecht 1973, pp. 371-372; Koolhaas-Grosveld 1996, p. 147; Verbruggen 2005.

De commissarissen van Felix Meritis Opdracht: De beeldenzaal van de Maatschappij Felix Meritis, 1808

Gerrit van Haarst (Amsterdam 1764-1829 ‘s Graveland) Opdracht: familieportret, 1809. Beroep: tabakshandelaar Religie: hervormd Echtgenote: Maria Spaan (Lexmond 1762-1828 ‘s Graveland), 1792. Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement tekenkunde, lid 1805-1828, directeur 1808-1811. Woonplaats: Amsterdam, Reguliersbreestraat, bij de Botermarkt (tegenwoordig Rembrandtplein) Bronnen: Smelik 2006.

Adrianus Bonebakker (Tiel 1767-1842 Amsterdam) Opdracht: familieportret met Dirk Lodewijk Bennewitz (1764-1826), 1809 Opleiding: lid van het Amsterdamse Goud- en Zilversmidsgilde, 1792. Beroep: bedrijfsleider zadelmakerij schoonvader, 1793; kashouder Gebroeders Peirolet, Bennewitz & Bonebakker, 1802-1812; kashouder Bennewitz & Bonebakker, 1812-1821; eigenaar As Bonebakker & Zoon, 1822-1824; compagnon As Bonebakker & Zoon, 1824-1842. Religie: Waals-hervormd Echtgenote: Elisabeth du Pré (Amsterdam 1760-1811 Amsterdam) Lidmaatschappen: Koninklijke Akademie Beeldende Kunsten, 1820. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: De Lorm 1999, pp. 488-489 en 494-494; Van Benthum 2005; De Fouw 2013.

(waarschijnlijk) Johannes Bernardus Cremer (Breda 1770/1771-1828 Middelburg) Opdracht: portret, 1809 Opleiding: onbekend Beroep: (dames)kapper en pruikenmaker Religie: onbekend Echtgenote: Elisabeth Johanna Bogard/Bogaerds/Bogaerdt (ca. 1775-1826) Woonplaats: Middelburg

205

Bronnen: Zeeuws Archief, Burgerlijke Stand Zeeland (1796) 1811-1980 (toegangsnr. 25), inv.nr. MDB- G-1812, aktenr. 22 geboorteakte Elisabeth Johanna Cremer, 15-01-1812; inv.nr. MDB-O-1828, aktenr. 151 overlijden Johannes Bernardus Cremer, 05-04-1828; 164-535-540B Naamlijsten der ondertrouwde personen binnen Middelburg en Stads-Ambachten 1792-1810, Trouwinschrijving Johannes Bernardus Cremer en Elisabeth Johanna Bogard, 01-12-1792. Opmerking: op een etiket achterop de lijst is in een modern handschrift geschreven: ‘Hr Johannes Bernardus Cremer / Aet 53 / door Adriaan de Lelie 1809’. Indien mijn identificatie klopt, was Cremer op het moment dat hij werd vervaardigd 38 of 39 jaar en niet 53 jaar oud.

Albertus Kleynenbergh (Leiden 1744-1826 Leiden) Opdracht: verzamelaarsportret, 1810. Opleiding: legde in 1765 eed op notarisambt af. Beroep: klerk ter secretarie 1765-; notaris 1768-1826; regent Koningshof in Katwijk, 1802-. Religie: onbekend Echtgenoot: Jacoba van Leeuwen Woonplaats: Leiden, Breestraat en buitenplaats Bloemlust bij de Morspoort in Leiden. Bronnen: Lunsingh Scheurleer, Fock en Van Dissel 1990, dl. Vb, pp. 666-678 en 702-714.

Wybrand Hendriks (Amsterdam 1744-1831) Opdracht: portret, 1811 Opleiding: werkend lid Amsterdamse stadstekenacademie, 1765-1774. Beroep: werkzaam in de behangselfabriek van Johannes Remmers in Amsterdam, 1765-1774; koopt behangselfabriek van Anthony Palthe (1726-1772), 1774; verkoopt zijn fabriek, 1776; lid van het St. Lucasgilde in Haarlem, 1776; directeur Haarlemse tekenacademie, 1777-1782; kastelein Teylers Fundatie in Haarlem en opzichter kunstkabinet, 1785-1819; regent van het Vrouwe- en Antonie Gasthuys in Haarlem, 1787-1830; lid nieuwe stadsbestuur van Haarlem, 1796; directeur ‘Teekencollegie opgericht binnen Haarlem’, 1796. Religie: gereformeerd Echtgenote: Agatha Ketel (Rotterdam 1736-1802) in 1775 en Geertruid Harmsen (1755/56-1817) in 1817 Woonplaats: Amsterdam en vanaf 1776 Haarlem Lidmaatschappen: introducé departement tekenkunde Felix Meritis, 1783-?; Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, 1822; correspondent Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut, 1810. Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, pp. 21-25; Van der Aa, deel 8-1, p. 576-577; Van Regteren Altena, Van Borssum Buisman en De Bruyn Kops, 1972; C.J. de Bruyn Kops, 'Wybrand Hendriks en Felix Meritis', Jaarboek Amstelodamum 70 (1978), p. 294-311.

Wouter Hendrik van Nellestein, heer van Broekhuizen en en Darthuizen ( Utrecht 1788-1864 Leersum) Opdracht: pendantportretten Van Nellestein en Von König, 1810 en 1812. Beroep: lid Provinciale Staten van Utrecht, namens Amerongen, landelijke stand (1833-1839, 1849-1850, 1851-1852). Religie: evangelisch-luthers? (Maria Charlotte Freiin von König werd in 1785 gedoopt in de Lutherse Kerk) Echtgenote: Maria Charlotte Freiin von König (Amsterdam 1787-1823 Lisse), 1810; Hermine Willemina Charlotte Eleonora von König (Amsterdam 1799-1872 Broekhuizen), 1824. Woonplaats: Broekhuizen? Bronnen: Van der Feltz 1989.

Jan Jacob Beckeringh (Amsterdam 1793-1820) Opdracht: portret, 1813. Religie: hervormd Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1816-1820.

206

Woonplaats: Amsterdam

Cornelis Loots (Amsterdam 1765-1834 Amsterdam) Opdracht: portret, 1813. Beroep: wisselkantoor; boekhouder wisselkantoor; makelaar, 1796; steenkoperij Helmers & Loots, 1813- ?; dichter. Religie: hervormd. Echtgenoot: Marretje Vos (1767-1799), 1789; Elisabeth Helmers (1784-1816), 1803; Dorothea Veldhuijs (1781-1863), 1827. Lidmaatschappen: Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde; Concordia et Libertate; Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen; Felix Meritis, 1798 lid, 1817 honorair lid; Koninklijk Instituut, lid tweede klasse,1808. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Biografisch Woordenboek van Nederland 1780-1890; Levensberichten van KNAW-leden; Frederiks en Van den Branden; Van der Aa, dl. 2, pp. 372-386, dl. 11, pp. 639-642; Van der Laan 1952, pp. 318-319; Van Bork en Verkruijsse 1985; NNBW, dl. 4, pp. 931-932; Knoef 1940, p. 394; Knoef 1943, p. 46; Blankert/Ruurs 1979, p.178, nr. 233; Middelkoop 2008, p. 233.

Barend Klijn (Amsterdam 1774-1829 Amsterdam) Opdracht: portret, 1813. Beroep: eigenaar, met zijn broer Hendrik Harmen, van een suikerfabriek. Religie: evangelisch-luthers Echtgenote: Joanna Eva Kayzer, 1800 Lidmaatschappen: Felix Meritis, lid 1798-1829, commissaris 1818-1829, bibliothecaris 1806-1829. Onderscheidingen: Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Frederiks en Van den Branden; Van der Laan 1952; Van Bork en Verkruijsse 1985; Van der Aa, dl. 2, pp. 320-321, dl. 10, p. 256; NNBW, dl. 3, pp. 699-700.

Jan Eliza van Cleef (1785-1828) Opdracht: pendantportretten Van Cleef en Nagtglas Versteegh, 1814-1820. Beroep: boekhandelaar (blijkens de akte van het huwelijk van zijn zus Geertruij Pietronelle, waarvoor hij getuige was: Haags Gemeentearchief, BS ’s Gravenhage, periode 1813-22, akten van huwelijk, akte 35, 2 april 1817). Religie: hervormd Echtgenote: Johanna Gelandina Agnes van der Hoek, 1809 (Amsterdam); Johanna Everdina Nagtglas Versteeg (1892-1834), 1814 (Utrecht). Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1809. Woonplaats: Amsterdam

Gerrit Verdooren van Asperen (Bergen op Zoom 1757-1824 Oost-Souburg) Opdracht: portret, ca. 1814-1816 en pendantportretten Verdooren van Asperen en Haack, ca. 1814-1816. Beroep: cadet zeedienst Zeeland, 1781; luitenant, 1782; kapitein-luitenant ter zee, 1793; medecommissaris fonds tot ondersteuning weduwen en wezen, 1794; kapitein ter zee, 1795; waarnemend schout bij nacht Texel; lid Hoge Zeekrijgsraad, vanaf oktober 1799; afgevaardigd lid Commissie van Superintendentie van Zeehavens en Zeegaten, 1803-1805; commandant der zeemacht noordelijk departement, 1806; schout-bij-nacht effectief, 1807; commandant der marine Amsterdam, 1808; gouverneur van Amsterdam, 1809; schout-bij-nacht en chef marine-departement Amsterdam, 1810-1813; chef militaire du port à Amsterdam bij Préfecture Maritime de la Hollande, 1810-1813; contre-admiral de la Marine Impériale bij Ministère de la Marine et des Colonies, 1810-1813; commandant der marine in het eerste arrondissement van Holland; viceadmiraal, 1814.

207

Religie: hervormd. Echtgenoot: Adriana Elisabeth Westerwijk Vorsborgh, 1788; Catharina Maria Brant (overl. 1810), 1798; Elisabeth Henrika baronesse van Boetselaar van Langerak (overl. 1813), 1811; Wilhelmina Maria Haack (Doesburg 1788-1857 Amsterdam), 1814. Onderscheidingen: commandant der Orde van de Unie en officier van het Koninklijk Huis, 1809; commandeur der Militaire Willemsorde, 1814. Woonplaats: Amsterdam of Oost-Souburg Bronnen: Repertorium voor Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861; NNBW, dl. 5, pp. 1001-1002; Van der Aa, dl. 19, pp. 137-140; Kuperus 2008.

Pierre Saraber (Den Haag 1762-1817 Amsterdam) Opdracht: portret, 1815 Beroep: boekhouder Religie: Waals-hervormd Echtgenote: Jacoba Geertruijda Bastiaansz, 1786. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Genealogie van N.N. Sarrabère, http://chello.nl, geraadpleegd september 2013,

Johannes Beeldsnijder (Amsterdam 1761-1817 Amsterdam) en Gerard Johannes Beeldsnijder (Amsterdam 1791-1853 Utrecht) Opdracht: dubbelportret vader en zoon, ca. 1815-1817. NB. Voor Johannes Beeldsnijder, zie zijn portret van 1790. De volgende informatie heeft betrekking op Gerard Johannes Beeldsnijder. Beroep: luitenant nationale garde, 1814-1815; kapitein schutterij Amsterdam, 1815-1818; kapitein 1831-; majoor schutterij Utrecht, 1832-1839; lid Ridderschap Utrecht, 1832-1848; lid Provinciale Staten van Utrecht, 1833-1848; heer van Voshol en Vrije Nes, 1834 (door koop). Religie: Hervormd. Echtgenote: Martina Adriana Maria van Toulon (Gouda 1792-1880 Utrecht), 1818. Lidmaatschappen: Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, directeur; Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, directeur; Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, lid 1831; Fries Genootschap voor Geschied-, Oudheid en Taalkunde; Noord-Brabants Genootschap; Historisch Genootschap Utrecht; Oudheidkundig Genootschap van Athene. Woonplaats: Amsterdam. Adellijke titel: adelpredicaat 1828. Bronnen: ‘Levensberigt van Jhr. Gerard Johannes Beeldsnijder van Voshol’, in Handelingen der jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, gehouden den 16 Junij 1853, in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Leiden. z.d., z.p. z.j.; Frederiks en Van den Branden; Van der Aa, bijvoegsel, p. 75; NNBW, dl. 1, pp. 275-276; Nederland’s Adelsboek 79 (1988), p. 332; Craft-Giepmans en De Vries 2012, pp. 48-49.

Gerard Sandifort (Leiden 1779-1848 Leiden) Opdracht: pendantportretten Sandifort en Schede, 1816 Opleiding: geneeskunde in Leiden, 1793; gepromoveerd in 1801. Beroep: lector in de anatomie, universiteit Leiden, 1799; buitengewoon hoogleraar in de ontleedkunde aan de universiteit van Leiden, 1801-1812; gewoon hoogleraar in de ontleedkunde, geneeskunde en heelkunde aan de universiteit van Leiden, 1812-1848; Jury Médicinal du Département des Bouches de la Meuse, 1812; interim-directeur van de Hortus botanicus Leiden, 1819-1823; rector magnificus, 1824- 1825 en 1844-1845; senator van Leiden, 132-1848; lid College van Administratie der gevangenissen te Leiden.

208

Religie: hervormd Echtgenote: Charlotte Alexandrina Elisabeth Haack, 1808; Suzanna Johanna Schede, 1815; Johanna Clasina de Coningh, 1825. Lidmaatschappen: Maatschappij der Beschouwende en Werkdaadige Wis-, Bouw-, Natuur- en Teekenkunde, 1797-1799; Ars Aemula Naturae, lid 1799, werkend lid van verdienste en leraar ontleedkunde 1804, bestuurslid 1808; Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1802; Societas Scientiarum Heidelbergensi, 1806; Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, 1808; Societas Physico-Medicae Erlangensis, 1809; Koninklijk Instituut, eerste klasse, 1819. Keizerlijke Academie Leopoldina Carolina, 1822; Académie Royale de Médecine, te Parijs, 1839. Woonplaats: Leiden. Bronnen: Levensberichten van KNAW-leden; Van der Aa, dl. 17-1, pp. 86-88; NNBW, dl. 3, pp. 1122- 1124; Van Heiningen 1995.

Johann Georg Everarus Gijsbert Stierling (1783-1863 Amsterdam) Opdracht: pendantportretten Stierling en Carolina Johanna de Dieu, 1816. Opleiding: koopman en makelaar. Religie: evangelisch-luthers. Echtgenote: Louise Elisabeth de Dieu, 1804 (Leiden); Carolina Johanna de Dieu (1776-1855 Amsterdam),1815. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Lunsingh Scheurleer, Fock en Van Dissel, 1992, dl. VIa, p. 263.

Henrica Catharina Bogaerts (geb. 1773 in Breda) Opdracht: portret Cornelis Bogaerts (Eindhoven 1729-1816 Breda), 1816. Echtgenoot: Wouter van Raak; Frans Hermus (arts), 1806. Religie: onbekend Woonplaats: Breda Bronnen: Kakebeke.

Abraham Salm (Amsterdam 1772-1830 Amsterdam), Opdracht: familieportret, 1817. Beroep: korenfactor Religie: doopsgezind Echtgenote: Johanna van Griethuysen (Amsterdam 1776-1853 Maarsen), 1805. Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1814 Woonplaats: Amsterdam, Bronnen: Knoef 1948, pp. 47-48; Staring 1956, 176-177; Ackema 2005, pp. 60-61 en bijlage; Hell en Los 2012, pp. 37-42; Griethuysen, Patrick van en Loes Peters. Tak Woubrugge. versie april 2007. geraadpleegd september 2013.

Abraham de Neufville (Amsterdam 1787-1871 Amsterdam) Opdracht: dubbelportret David Mattheus van Gelder de Neufville (Amsterdam 1811-1882 Utrecht) en Margaretha Jacoba de Neufville (Amsterdam 1812-1872 Amsterdam), 1817 en portret Jacobus de Neufvile (1817-1884), 1820. Beroep: chef de bureau Koninklijke Secretarie, 1810; commissaris Nederlandse Bank. Religie: Waals-hervormd Echtgenote: Margaretha Cornelia Clara van de Poll (Amsterdam 1788-1854 Haarlem). Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nederland’s Patriciaat, jrg. 6 (1915), pp. 276-277; Knoef 1940, p. 395; Knoef 1943, p. 48; Knipping, Kind en kinderleven 1500-1900, Amsterdam 1955, nr. 28; Van Erperds Royaards, Het portret

209 van een eeuw 1800-1900 (Amsterdam 1968), p. 19, nr. 30; Blankert/Ruurs 1979, pp. 171-172, nr. 224; Middelkoop 2003, p. 223; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861.

Joan Hodshon (Amsterdam 1789-1849 Amsterdam) Opdracht: Suzanna Sophia Maria Hodshon (1815-1892), 1817 Beroep: kolonel-commandant der schutterij van Amsterdam (blijkens akte van huwelijk Joost Taets van Amerongen en Suzanne Sophia Maria Hodshon: Noord-Hollands Archief, BS Huwelijk, reg. 3 fol. 22v, registratiedatum 25 juni 1847, Amsterdam); lid van de Provinciale Staten van Holland, namens Amsterdam, stedelijke stand, 1837-1848. Religie: hervormd Echtgenote: jonkvrouw Agnes Johanna Hodshon, 1815; jonkvrouw Johanna Wilhelmina Roëll, 1832. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Knoef 1943, p. 48; De Mooij, De muze als motor: beeldende kunst en de ontwikkeling van het moderne Brabant, Den Bosch 1996, p. 93; Middelkoop 2008, p. 224; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren 1428-1861.

Jan Jacob Valckenier van de Poll (Amsterdam 1792-1837 Amsterdam), 1819 Opdracht: portret, 1819. Beroep: lid Provinciale Staten van Gelderland namens Apeldoorn/Brummen, landelijke stand, 1818-1820; directeur Nederlandse Bank, 1827-1837; lid raad van Amsterdam, 1824-1837; lid Kamer van Koophandel; kapitein schutterij. Religie: hervormd Echtgenoot: ongehuwd Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nederland’s Adelsboek jrg. 90 (2002-2003), p. 14.

Jan Anthonie Sebastiaan van Spaendonck (Tilburg 1755-1831 Tilburg) Portret: portret, 1819. Beroep: lakenhandelaar; eigenaar van een fabriekshuis en lakenververij op de Veldhoven in Tilburg; lid van de raad van Tilburg, 1810-1831. Religie: katholiek. Echtgenote: Nicolasina Johanna Mutsaers. Lidmaatschappen: Vaderlandsche Soiciëteit, bestuurslid 1795. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van Spaendonck 2006, pp. 100-102.

Henricus Schouten Opdracht: portret, 1819 Beroep: kapelaan van de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, 1797-na 1819. Religie: Katholiek. Woonplaats: Amsterdam

Molenaars Opdracht: portret, 1819. Beroep: pastoor van de Boomkerk in Amsterdam, 1819-1825. Religie: Katholiek Woonplaats: Amsterdam

Gerardus Antonius van der Lugt (Amsterdam 1775-1855) Opdracht: portret, 1820 Opleiding: Leuven

210

Beroep: kapelaan in de Bullewijk (Ouderkerk aan den Amstel); kapelaan Statie op de Boommarkt in Amsterdam, 1808; pastoor te Stompwijk, 1808-1811; pastoor Statie op de Boommarkt, 1811-1851; oprichter broederschap van gedurige Aanbidding, 1811; provisor van het seminarie Warmond, 1816- 1853; bouwheer van de tegenwoordige S. Catharina-kerk op het Singel/Boommarkt, inwijding 1820. Religie: katholiek. Onderscheidingen: Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: NNBW, dl. 8, pp. 1075-1076; Van der Loos 1935, pp.111-140; Dijkstra 2002, pp. 217-18.

2. Overzicht van opdrachtgevers van niet-gedateerde portretten

Robert Daniël Crommelin (Amsterdam 1741-1808 Muiderberg) Opdracht: portret, vervaardigd voor 1802. Beroep: firmant Daniël Crommelin en Soonen, vanaf 1767 Religie: Waals-Hervormd Echtgenoot: Maria Elisabeth Noordwijck (Amsterdam 1751-1798 Amsterdam), 1769. Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1792. Bronnen: Daniël Crommelin and Sons (1767-1892). (A glimpse into a Dutch Company trading in Early America). www.crommelin.org. Geraadpleegd September 2013.

Walterus van Dijk Opdracht: portret Beroep: kapelaan van de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, 1774-1798; pastoor van de Mozes en Aaronkerk, 1798-1825. Religie: katholiek Bronnen: Van Heel en Knipping 1941, pp. 195-196.

Johannes Henricus Voorda (Utrecht 1732-1814 Leeuwarden) Opdracht: portret, ongedateerd. Opleiding: rechten in Utrecht, gepromoveerd in 1756. Beroep: advocaat in Leeuwarden; lid der Provinciale Staten van Friesland, 1761; hoogleraar universiteit Utrecht, 1767-1786; rector universiteit Utrecht, 1773-1774; rad van de vroedschap van Utrecht, 1786; hoogleraar rechten universiteit Franeker, 1797-1802; rector universiteit Franeker, 1799. Religie: onbekend Bronnen: NNBW, dl. 3, pp. 1339-1340; Van der Aa, dl. 19, pp. 351-352; Ekkart 1977, pp. 408-410.

Arnoldus van den Reydt (overleden in 1832) Opdracht: portret Beroep: kapelaan van de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, 1805-1832; pastoor van de Mozes en Aaronkerk, 1832. Religie: Katholiek Bronnen: Van Heel en Knipping 1941, pp. 196-198.

Pieter van Winter Nic Simonszn (Amsterdam 1745-1807 Amsterdam) Opdracht: portret, uiterlijk 1807 Beroep: koopman; schepen van Diemer- of Watergraafsmeer; bewindhebber O.I.C.; dichter; vertaler klassieke werken. Religie: hervormd Echtgenote: Anna Louise van der Poorten, 1780.

211

Lidmaatschappen: Felix Meritis, 1788-1807; Concordia et Libertate; Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen dl. 1 p. 167, dl. 3 pp. 464-465, dl. 4 p. 305; Ter Laan 1952; Frederiks en Van den Branden; Witsen Geysbeek, dl. 6 VIC-ZYP; NNBW, dl. 4, p. 1468; Van der Aa, dl. 20, p. 323; Nederland’s Adelsboek dl. 46 (1956), p. 391 nr. 6; Priem 1997; Plomp 2002 dl. 2, lijst 3a; Den Leeuw en Pruijs 2006, pp. 237, 238, 246, 249; RKDArtists.

Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel (Den Bosch 1748-1809 Den Bosch) Opdracht: portret, niet gedateerd Beroep: lid firma Joan van Rijckevorsel en Zoonen; wijnhandelaar; mede-eigenaar witglasfabriek; regent van het Roomsch Armenweeshuis in Den Bosch; eerste plaatsvervanger voor de Eerste Nationale Vergadering voor district Oss, representant van Bataafs Brabant, 1797. Religie: katholiek Echtgenote: Maria Barbara van Leempoel (1750-1791), 1767; Theresia Josepha van Meeuwen (1762- 1834), 1793. Bronnen: Nederland’s Patriciaat 62 (1976), pp. 311-313.

’t Vrede-Duifje in Amsterdam (mogelijk e opdrachtgever Joannes Andreas Offerman) Opdracht: Annunciatie, ongedateerd

3. Opdrachtgevers van portretten die alleen bekend zijn van kopieën en prenten

Jan George Rauppe (Stettlin 1762-1824 Amsterdam) Opdracht: portret, alleen bekend van een getekende kopie door Reinier Ziesenis. Beroep: violoncellist Religie: Evangelisch-Luthers Echtgenote: Johanna Clementina Ziesenis Lidmaatschappen: lid Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut, 1808-1824. Bronnen: Van der Aa, dl. 16, p. 99.

Petrus Haack (Den Briel 1747-1823 Amsterdam) Opdracht: portret, ca. 1791 (in dat jaar in prent gebracht door R. Vinkeles) Opleiding: theologie in Utrecht, 1762 of 1763. Beroep: predikant in Noord-Gouwe, 1769; predikant in Zwartewaal, 1774; predikant in Sommelsdijk, 1777; predikant in Breda, 1782; titulair professor theologie aan de Illustere School in Breda, 1784; predikant in Amsterdam, 1789-1796 (ontzet); verblijf in Hamburg en Altona; predikant Amsterdam, 1808-1824. Religie: hervormd Echtgenote: Johanna van Ball (overleden in 1824), 1777 in Haamstede. Lidmaatschappen: Haags genootschap Kunstliefde; Zeeuws Genootschap der Wetenschappen; Maatschappij van Landbouw in Amsterdam. Onderscheidingen: Ridder in de Nederlandse Leeuw, 1816. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Nauta, dl. 3 (1988), pp. 160-161; Van der Aa, dl. 2, pp. 193-194, dl. 8-1, pp. 1-3; Frederiks en Van den Branden; NNBW, dl. 3, pp. 513-516; Glasius, dl. 1, p. 1.

Cornelis van Spaendonck (Tilburg 1756-1839 Parijs) Opdracht: portret, bekend van kopie vervaardigd door J. Versfelt (1805-1874) in 1845 in opdracht van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant.

212

Opleiding: opgeleid tot schilder door Jacob III Herreyns in Antwerpen, 1773 Beroep: schilder; leiding over de porseleinfabriek in Sèvres, 1795-1800. Religie: katholiek Woonplaats: Tilburg; Antwerpen; Parijs. Lidmaatschappen: lid van de Académie Royale de Peinture et de Sculpture, 1789 Bronnen: Van der Aa, dl.17-2, p. 877; Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, pp. 89-90; Van Boven en Segal 1980, p. 34-35.

4. Opdrachtgevers van portretten die alleen bekend zijn uit primaire bronnen

Bernardus de Bosch (1742-1816) Opdracht: waarschijnlijk een verzamelaarsportret en anders een familieportret Beroep: makelaar; regent Oudezijds Huiszittenhuis, 1796-1806. Religie: doopsgezind. Echtgenote: Christina Suzanna de Vries Lidmaatschappen: Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1768-1786; Literair Genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen, 1783; Koninklijk Instituut, vierde klasse, 1816. Woonplaats: Amsterdam Bronnen: Schmidt 1813, p. 43-44;Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, p. 453-455; NNBW, dl. 4, p. 234; Van der Aa, dl. 2-2, p. 1007.

Johan Goll van Frankenstein (Amsterdam 1756-1821 Velsen), Opdracht: waarschijnlijk een verzamelaarsportret en anders een familieportret Beroep: koopman en bankier (hoofd firma "Goll & Co.") te Amsterdam ; raad in de Vroedschap van Amsterdam, 1787 (gekozen op aandrang van de patriotten); lid stedelijke raad van Amsterdam, 1813- 1821; lid Vergadering van Notabelen, 29 en 30 maart 1814 (voor het departement Zuiderzee); lid Provinciale Staten van Holland, 1814-1821 (voor de steden, Amsterdam). Religie: Waals-hervormd Woonplaats: Amsterdam, Velsen Echtgenote: Sara Hendrina de Vries, 1782 Predicaat: jonkheer, 13 december 1818 Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement teenkunde, 1799; Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, directeur 1789-1821; Koninklijk Instituut, Vierde Klasse, lid vanaf 1816; Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, vicepresident; Arte et Amicitiae, lid. Bronnen: Schmidt 1813, p. 43-44; Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, p. 466; Van der Aa, dl. 7, p. 274; Parlementair Documentatie Centrum; Repertorium van Ambtsdragers en Ambtenaren.

H. Heintsen Opdracht: familieportret Bron: Schmidt 1813, p. 45

Isaac van Goudoever (Amsterdam 1720-1793 Amsterdam) Opdracht: portret Beroep: koopman; kapitein van de Amsterdamse Schutterij, 1752; kolonel van het witte regiment van de Amsterdamse schutterij, 1773-1787. Religie: onbekend Woonplaats: Amsterdam Echtgenote: Catharine van Lancom Bron: Veiling Versteegh, Amsterdam (De Vries...Roos), 3-5 november 1823, nr. 20;

213

Daniël Merrem Opdracht: allegorisch portret van Jacob Lauwers (1754-1800), 1800 (met Kuijpers en Van Drielst), 1800 Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement tekenkunde, 1800-1803. Woonplaats: waarschijnlijk Amsterdam Bronnen: Gerlagh en Koolhaas-Grosfeld 1995, pp. 54-55. Johannes Hermanus Molkenboer (Amsterdam 1778-1824 Amsterdam) Opdracht: waarschijnlijk een verzamelaarsportret en anders een familieportret Beroep: onbekend Religie: evangelisch-luthers Echtgenote: Margaretha Cornelia Schenkhuysen, 1797 Lidmaatschappen: Felix Meritis, departement tekenkunde, lid 1799, directeur 1802-1805, commissaris 1805-1808; Koninklijk Instituut, Vierde Klasse, lid vanaf 1816; Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, directeur. Bron: Schmidt 1813, p. 43-44; Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 3, p. 470; Van der Aa, dl. 12-2, p. 941.

Gabriel van Rooyen (Utrecht 1752-1817 Amsterdam) Beroep: schilder Religie: hervormd Woonplaats: werkzaam in Amsterdam, 1780-1817 Bronnen: Van Eijnden en Van der Willigen, dl. 2, pp. 399-401; Van der Aa, deel 16, p. 470; Knoef 1948, p. 48.

Jacob Gerard Staring (Gendringen 1717-1804 Gouderak) Opdracht: portret, ca. 1803 Beroep: predikant in Gouderak Echtgenote: Sara Wilhelmina van Beusichem (1721-1751), 1747 Religie: Nederlands-hervormd Woonplaats: Gouderak? Bronnen: Niemeijer, Frerichs en Verbeek 1963, p. 11; Nederland’s Patriciaat 50 (1964), p.403.

214

III. Data grafieken

Woon-

vervaardiging Specificatie Opdrachtgever Jaar Type opdracht Beroepsgroep Specificatie plaats Specificatie Religie Fisco 1777 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Leuven Leuven Onbekend Henssen 1783 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Lakenkoopman Brabant Tilburg Katholiek Wichers 1784 Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Gouverneur Nederland Paramaribo Hervormd overzee Weddik Wendel 1786 Familieportret Handel en nijverheid Koopman, chef Amsterdam Amsterdam Luthers Handelshuis Van Loon sr. 1786 Familieportret Bestuurlijke elite Secretaris Amsterdam Amsterdam Hervormd Alewijn 1786 ca. Pendantportretten Bestuurlijke elite Commissaris Amsterdam Amsterdam Hervormd Onbekend 1786 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend OZ HZH 1786 Regentenstuk Amsterdam Amsterdam Onbekend 1786 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend (Matthes of De Neufville?) Maagdenhuis 1788 Regentenstuk Amsterdam Amsterdam Katholiek Maagdenhuis 1788 Historiestuk Amsterdam Amsterdam Katholiek Lexius 1788 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan Amsterdam Amsterdam Katholiek Van Niel 1789 Familieportret Geneeskunde Arts Brabant Megen Onbekend De Groot Jamin 1789 Pendantportretten Onbekend Onbekend Amsterdam Amsterdam Hervormd Cras 1789 Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Amsterdam Amsterdam Hervormd Busti 1789 Enkelvoudig portret Bankwezen & Medewerker bank Amsterdam Amsterdam Katholiek handelsfirma De Hartog 1790 Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Amsterdam Amsterdam Hervormd Schoonegevel 1790 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Directeur Bezoet en Amsterdam Amsterdam Remonstrants Schoonegevel Menkema/ 1790 Familieportret Handel en nijverheid Koopman Amsterdam Amsterdam Luthers Kerkhoven Beeldsnijder 1790 Pendantportretten Bestuurlijke elite Schout, secretaris, Amsterdam Amsterdam Hervormd hoogheemraad Van Pallandt 1790 Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Drost Overijssel Zuthem Onbekend Van Lennep 1790 Interieur Handel en nijverheid Zijdehandelaar Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Hooft 1791 Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Oud-burgemeester Utrecht Loenersloot Hervormd (provincie) Haack 1791 ca. Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Predikant Amsterdam Amsterdam Hervormd Hagen/ 1791 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Geen beroep Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Lodewijks Guitard 1791 Pendantportretten Bestuurlijke elite Landcommissaris, Nederland Batavia Hervormd opperkoopman, overzee heemraad en buitenregent Lodewijks 1792 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Kassierder Lodewijks & Amsterdam Amsterdam Doopsgezind De Haas Smit/ 1792 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Koopman Amsterdam Amsterdam Luthers Kerkhoven Van Collen 1792 Familieportret Bestuurlijke elite Geen beroep Amsterdam Amsterdam Hervormd Nieuwland 1793 ca. Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Amsterdam Amsterdam Hervormd Nieuwenhuyzen 1793 ca. Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Predikant Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Gildemeester 1794 1794- Verzamelaarsportret Bankwezen & Compagnon Amsterdam Amsterdam Luthers 1795 handelsfirma handelsfirma Societeit Gildemeester en Zoonen; agent en consul van Portugal in de Republiek

215

B. de Bosch 1795 ca. Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Makelaar Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Krayenhoff 1795 Modern historiestuk Leger en schutterij Officier en adjunct- Amsterdam Amsterdam Hervormd inspecteur der rivieren en adjunct-controleur der Hollandse fortificatien Offerman 1796 ca. Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek Taets van 1796 ca. 1795 Enkelvoudig portret Leger en schutterij Geen beroep Utrecht Utrecht/Ijsse Hervormd Amerongen -1798 (provincie) lstein Van Loon jr. 1797 Familieportret Bestuurlijke elite Secretaris Amsterdam Amsterdam Hervormd Havers 1797 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan Amsterdam Amsterdam Katholiek St. Joris gilde 1797 Historiestuk Brabant Moergestel Brentano 1798 ca. Verzamelaarsportret Bankwezen & Handelshuis Brentano Amsterdam Amsterdam Katholiek handelsfirma & Comp. Nieuwenhuyzen 1799 ca. Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Predikant Amsterdam Amsterdam Doopsgezind NZ HH 1799 Regentenstuk Amsterdam Amsterdam Onbekend 1799 Familieportret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend 1799 Familieportret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend J. de Bosch 1800 ca. Verzamelaarsportret Handel en nijverheid Makelaar Amsterdam Amsterdam Doopsgezind onbekend 1800 Enkelvoudig portret Leger en schutterij Officier Onbekend Onbekend Onbekend Merrem 1800 Allegorisch portret Onbekend Onbekend Amsterdam Amsterdam Onbekend koophandel FM 1800 1800- FM-groepsportret Amsterdam Amsterdam 1801 Roos 1801 FM-groepsportret Handel en nijverheid Kunstmakelaar/ Amsterdam Amsterdam Hervormd galeriehouder Van Hemert 1801 ca. Enkelvoudig portret Wetenschap Natuurkundige Amsterdam Amsterdam Hervormd Menkema/ 1801 ca. Pendantportretten Handel en nijverheid Koopman Amsterdam Amsterdam Hervormd Kerkhoven Wolters 1802 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Priester Amsterdam Amsterdam Katholiek Samuel 1802 Pendantportretten Godsdienstuitoefening Predikant Amsterdam Amsterdam Hervormd Crommelin Onbekend 1802 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Van Overstraten 1802 ca. 1801- Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Gouverneur-generaal Amsterdam Amsterdam Hervormd 1803 Staring 1803 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Dominee Zuid- Gouderak Hervormd Holland Van Geuns 1803 Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Utrecht Utrecht Doopsgezind (provincie) Van Geuns 1804 Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Utrecht Utrecht Doopsgezind (provincie) Van Meurs 1804 Enkelvoudig portret Notariaat & Notaris Brabant Tilburg Hervormd boekhouderij Van Brienen van 1804 Familieportret Onbekend Onbekend Amsterdam Amsterdam Hervormd Ramerus Staring 1805 Pendantportretten Bestuurlijke elite Lid departementaal Gelderland Wildenborch Hervormd bestuur Gelderland OZ HZH 1806 Regentenstuk Amsterdam Amsterdam B. de Bosch 1806 ca. Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Makelaar Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Le Jolle 1806 Pendantportretten Handel en nijverheid Boek- en bijbeldrukker Amsterdam Amsterdam Hervormd Wiese 1806 ca. 1805- Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite gouverneur-generaal Nederland Batavia Onbekend 1808 overzee Barnaart 1807 1806- Interieur Bestuurlijke elite Raad vroedschap Haarlem Haarlem Hervormd 1808 Haarlem Hulshoff 1807 Pendantportretten Handel en nijverheid Suikerraffinadeur Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Hesselink 1807 ca. Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar en lid van Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Raad Amsterdam Delien 1808 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan Amsterdam Amsterdam Katholiek Walland 1808 Familieportret Bestuurlijke elite Oppercommissaris der Amsterdam Amsterdam Hervormd Havens Huichelbos van 1808 Familieportret Bestuurlijke elite Agent Boulton & Watt Zuid- Rotterdam Hervormd Liender Holland Onbekend 1808 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend commissarissen 1808 FM-groepsportret Amsterdam Amsterdam FM

216

Cremer 1809 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Kapper en Zeeland Middelburg Onbekend pruikenmaker Van Haarst 1809 Familieportret Handel en nijverheid TabaksHandelaar Amsterdam Amsterdam Hervormd Bonebakker 1809 Familieportret Handel en nijverheid Kassierder Bennewitz & Amsterdam Amsterdam Hervormd Bonebakker Kleynenbergh 1810 Verzamelaarsportret Notariaat & Notaris Zuid- Leiden Onbekend boekhouderij Holland Van Nellestein 1810 Pendantportretten Bestuurlijke elite Nog geen beroep Utrecht Broekhuizen Hervormd (provincie) Hendriks 1810 Enkelvoudig portret Kunsten Kunstenaar Haarlem Haarlem Hervormd Krayenhoff 1811 ca. 1810- Enkelvoudig portret Leger en schutterij Officier Amsterdam Amsterdam Hervormd 1813 Van Nellestein 1812 Pendantportretten Bestuurlijke elite Nog geen beroep Utrecht Broekhuizen Hervormd (provincie) Krayenhoff 1812 ca. 1811- Enkelvoudig portret Leger en schutterij Officier Amsterdam Amsterdam Hervormd 1813 Beckeringh 1813 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Amsterdam Amsterdam Hervormd Brentano 1813 Verzamelaarsportret Bankwezen & Handelshuis Brentano Amsterdam Amsterdam Katholiek handelsfirma & Comp. Loots 1813 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Steenkoperij Helmers & Amsterdam Amsterdam Hervormd Loots Klijn 1813 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Suikerraffinadeur Amsterdam Amsterdam Luthers Van Hemert 1814 Dubbelportret Wetenschap Natuurkundige Amsterdam Amsterdam Hervormd Henssen 1814 Pendantportretten Handel en nijverheid Lakenkoopman Brabant Tilburg Katholiek Verdooren van 1815 ca. 1814- Pendantportretten Leger en schutterij Vice-admiraal Amsterdam Amsterdam Hervormd Asperen 1816 Verdooren van 1815 ca. 1814- Enkelvoudig portret Leger en schutterij Vice-admiraal Amsterdam Amsterdam Hervormd Asperen 1816 Sarabar 1815 Enkelvoudig portret Notariaat & Boekhouder Amsterdam Amsterdam Hervormd boekhouderij Roos 1815 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Kunstmakelaar Amsterdam Amsterdam Hervormd Beeldsnijder sr. + 1815 ca. 1815- Familieportret Leger en schutterij Kapitein schutterij Amsterdam Amsterdam Hervormd jr. 1817 Amsterdam Van Cleef 1816 ca. 1814- Pendantportretten Handel en nijverheid Boekhandelaar Amsterdam Amsterdam Hervormd 1820 Sandifort 1816 Pendantportretten Wetenschap Hoogleraar Zuid- Leiden Hervormd Holland Stierling 1816 Pendantportretten Handel en nijverheid Koopman en makelaar Amsterdam Amsterdam Luthers Bogaerts 1816 Enkelvoudig portret Geneeskunde Geen beroep Brabant Breda Onbekend Onbekend 1816 Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Salm 1817 Familieportret Handel en nijverheid Korenfactor Amsterdam Amsterdam Doopsgezind De Neufville 1817 Kinderportret Bestuurlijke elite Nog geen beroep Amsterdam Amsterdam Hervormd Hodshon 1817 Kinderportret Bestuurlijke elite Nog geen beroep Amsterdam Amsterdam Hervormd Valckenier van 1819 Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Lid provinciale staten Amsterdam Amsterdam Hervormd de Poll Gelderland Van Spaendonck 1819 Enkelvoudig portret Handel en nijverheid Lakenhandelaar Brabant Tilburg Katholiek Schouten 1819 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan Amsterdam Amsterdam Katholiek Molenaars 1819 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek De Neufville 1820 Kinderportret Bestuurlijke elite Nog geen beroep Amsterdam Amsterdam Hervormd Van der Lugt 1820 Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek Van den Reydt ? ca. 1805- Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan/pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek 1820 Van Dijk ? Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan/pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek t Vrededuifje ? 1796? Historiestuk Godsdienstuitoefening Pastoor Amsterdam Amsterdam Katholiek (Offerman?) RD Crommelin ? 1792- Enkelvoudig portret Bankwezen & Firmant Daniel Amsterdam Amsterdam Hervormd 1802? handelsfirma Crommelin en Soonen Voorda ? x Enkelvoudig portret Wetenschap Hoogleraar Onbekend Utrecht/Fra Onbekend neker Gildemeester ? uiterlijk Zelfportret in atelier Bankwezen & Compagnon Amsterdam Amsterdam Luthers 1799 handelsfirma handelsfirma Societeit Gildemeester en Zoonen; agent en consul van Portugal in

217

de Republiek Van Winter ? Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Schepen/koopman Amsterdam Amsterdam Hervormd Van Rijckevorsel ? Enkelvoudig portret Bestuurlijke elite Handelaar/fabrikant/re Brabant Den Bosch Katholiek presentant Rauppe ? Enkelvoudig portret Kunsten Violoncellist Amsterdam Amsterdam Luthers Van Spaendonck ? Enkelvoudig portret Kunsten Schilder Brabant Tilburg Katholiek Goll van ? Verzamelaarsportret Bestuurlijke elite Bankier, lid vroedschap Amsterdam Amsterdam Hervormd Franckenstein Molkenboer ? Verzamelaarsportret Onbekend Onbekend Amsterdam Amsterdam Luthers Bosch, B. de ? Verzamelaarsportret Handel en nijverheid Makelaar Amsterdam Amsterdam Doopsgezind Heintsen ? Familieportret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Rooyen ? Enkelvoudig portret Kunsten Schilder Amsterdam Amsterdam Hervormd Onbekend ? Enkelvoudig portret Kunsten Schilder Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend ? Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend ? Dubbelportret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend ? Enkelvoudig portret Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend ? Enkelvoudig portret Godsdienstuitoefening Kapelaan of pastoor Onbekend Onbekend Onbekend

218

IV. Izaäk Schmidt over De Lelie, 1813 (transcriptie)

Schmidt, Izaäk. 'Beantwoording op de Prys-vraag Ingevolge het Programma van het Tweede Genootschap van Teyler voor het jaar 1812 Opgegeven onder de Mengelingen van het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee N024. Vrijdag den 2e January 1812'. Teylers Stichting, nr. 1543. p. 43 Veele Pourtret Schilders bevinden zich in deze Hoofdstad Doch de voornaamste daar van zijn de Heeren A: de Lelie , L: Moritz , C:H: Hodges , en L:B: Coclers: welke drie eerstgenoemden Leden zijn der Vierde Klasfen van het Hollandsch Instituut. Onder de groote menigte pourtretten, die de Eerstgenoemde verdienstelijke meester geschildert heeft, zijn wel de voornaamste te stellen die, welke zich bepalen tot Familie of Conversatie stukken, waar van er eenige in godshuizen pronken, als in de Huiszitten-Armenhuizen; het Roomsche Maagdenhuis [?] doch menigvuldiger zijn de kleine Pourtret stukken, waar op Familien, of Vrindschappelijke bijeenkomsten zijn uitgebeeld, die p. 44 in de voornaamste Kabinetten hunnen plaatsen bekleeden, en bij bijzondere liefhebbers gevonden worden, als bij den Heer Brentano , de Heer J. Goll van Frankenstein, de Heeren H: x J: Molkenboer, en de Heeren J: en B: de Bosch: maar voor al heeft hij in dat vak een uitmuntend en zeer uitvoerig Kabinet Stuk geschildert voor de Heer Jan Gildemeester verbeeldende zijn Ed: Pourtret verzeld van eenige goede vrinden, als zijnde hij bezig hen eenigen van zijn uitmuntende Verzameling te doen beschouwen; waar van de gedaantens der uitgebeelde Schildering, zo wel als de daar op voorkomende Pourtretten, ieder in zijn aart kenlijk zijn verbeeld:- Dit uitmuntende stuk, dat men met goed recht voor een der beste werken die uit des Heeren de Lelie’s penceel zijn voordgevloeid rangschikken kan, bij uiterste wille van voorn: Heer Gildemeester gelegateerd zijnde aan den Heer Dull is na zijn overlijden dan ook in bezitting geraakt van Mevrouw de Weed: Dull. Een diergelijk schilderij vind men ook in het schoone Kabinet van den Heer Brentano ; voorstellende namelijk de Binnenzaal van dien Heer, alleenlijk behangen met stukken van Italiaansche meesters.. in het midden van dat stuk staat de Heer Brentano zelve, eenige versche stukken van Italiaanen ontfangen hebbende, en laat er een van die (bij de ontpakking door een livrei bediende) aan den kunstliefhebber de Heer: Achtienhoven, en eene duische dame bezichtigen. Aan de eene zijde der zaal, staat een schilderij van Leonard Davinsi op den schilder- ezel, waar voor de H: de Lelie (de maker van het stuk) ter beschouwing zit, die terwijl nog een ander schilderij op de schoot houd. de Kunstschilders van Drielst en Kamphuijzen achter zijn stoel staande worden met drift door den p. 45 Italiaanschen Kunstschilder Maderna, naar dit schilderij heen gewezen. aan de andere zijde van de zaal worden de ovrigen gasten met ververschingen bediend: niet minder dan 17 beelden, alle welgelijkend, zijn in dit zeer natuurlijk stuk welstandig geplaatst. In de Maatschappij Felix Meritis bevinden zich drie soortgelijke stukken met de welgelijkende Pourtretten van derzelver Leden, eigenaardig uitgebeeld, die rijk van ordonnantie zijn, en aldaar in bijzondere zalen hangen.

219

Nog heeft deze Meester verscheidene andere Familie stukken vervaardigd, als voor den H: Bonebakker de H: van Haarst, de H: A. Heintsen en anderen. Ook heeft hij voor de Heer Huichelbos van Liender te Rotterdam, een Famielle stuk geschildert, waar in die Heer, verzeld van Mejuffrouw zijne zuster, verbeeld te zijn geplaatst ter bezichtiging van een IJzersmelterij in Engeland. Onder zeer vele zijner Kabinet stukjes, wier ordonnantien verschillende gevallen uit het gemeene leven behelzen, heeft er te Amsterdam vijf stuks voor den H Gildemeester geschildert, als ook twee voor den H: Meijnts: verders. voor de Heeren Goll, Muller, M: van Hall, Bekkering a Roy en van Putten x welke twee laatsten thans in het bezit van den H: Hoelen zijn. In de Rotterdamsche kabinetten bevinden zich Twee Zulke stukken van zijn penseel, namelijk bij de Heer Cremer en van der Hoop. De Heer Kleijnenberg te Leiden is bezitter van vier soortgelijke stukken; en in Dordrecht heeft de Heer La Coste in deszelfs verzameling mede Zulk een gezelschap p. 46 stuk van dezen Kunstenaar. Meerdere op te noemen die zich zo hier als elders bevinden achte ik overbodig te zijn. Doch alvorens ik van dezen Meester afstappen, kan ik mij niet onthouden melding te maken van een stuk dat bij hem op den Ezel nog werkelijk onderhanden is, en mij om deszelfs geestigheid ten uiterste heeft behaagt, verbeeldende een Dorp Schoolmeester, die bij een Welgegoede boer en zijne huisvrouw aan den Spijz-disch is gezeten, bezig zijnde een verjaargedicht tot lof van zijnen gastheer voor te lezen, die hier, met een gedwongen ernstigheid waarin een spotachtige trek doorstraald, naar schijnt te luisteren: De Schoolmeester is bezig zijn hoed af te ligten, waar uit men bespeurd dat hij op dat tijd stip in zijn vaers de namen van den Boer en deszelfs huisvrouw opdreunt, terwijl er achter zijn stoel een Jongen staat die door zijn gebaarden schijnt de spot met hem te drijven: aand Linkerzijde der boerin is hare dochter gezeten, welke bevallig meisje, een frische boere knaap (haar Vreijer) die achter haar stoel staat, met een glas bier toe drinkt, geen acht op den school meester gevende, daar de boeren knaap mede niet oplet om dat hij bezig is de grappen van den kleinen jongen, die achter des meesters rug staat, toe te lachen. Dit stuk, indien het geheel voltooid is, zal ten Uiterste bevallig zijn; het zelve is over het algemeen zonachtig geschildert; aangenaam en helder van lichten bruin; geschikt in groepering en de karacters eigenaardig uitgedrukt.

220