See discussions, stats, and author profiles for this publication at: https://www.researchgate.net/publication/254780374

De Heruitvinding van de samenleving

Book · September 2011

CITATIONS READS 4 307

1 author:

Jan Blommaert Tilburg University

304 PUBLICATIONS 15,627 CITATIONS

SEE PROFILE

Some of the authors of this publication are also working on these related projects:

Online with Garfinkel View project

Arnaut, K., Karrebæk, M., Spotti, M., & Blommaert, J. (Eds.). (2016). Engaging superdiversity: recombining spaces, times and language practices. Bristol: Multilingual Matters. View project

All content following this page was uploaded by Jan Blommaert on 21 September 2014.

The user has requested enhancement of the downloaded file. De heruitvinding van de samenleving Bij EPO verschenen ook:

De crisis van de democratie. Commentaren op actuele politiek Jan Blommaert Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en verrechtsing Jan Blommaert Populisme Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof, Dieter Lesage Het Belgische asielbeleid. Kritische perspectieven Ronald Commers en Jan Blommaert (red.) Nationalisme. Kritische opstellen Jan Blommaert en Raymond Detrez (red.) Socialisme voor [her]beginners Jan Blommaert Taal, onderwijs en de samenleving. De kloof tussen beleid en realiteit Jan Blommaert en Piet Van Avermaet Op mensenmaat. Stof voor een socialisme zonder blauwe plekken Peter Mertens Rooddruk voor een nieuw socialisme Erik De Bruyn Het neoliberalisme Jaap Kruithof Wat u moet weten over het . Het beste van Blokwatch Marc Spruyt Wiens Belang? Het Vlaams Belang over inkomen, werk, pensioenen Norbert Van Overloop De school van de ongelijkheid Nico Hirtt, Ides Nicaise en Dirk De Zutter Coverpagina Voor Albert Martens en Jef Verschueren

Omslagontwerp: Compagnie Paul Verrept Vormgeving: EPO Druk: drukkerij EPO

© Jan Blommaert en uitgeverij EPO vzw, 2011 Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Berchem Tel: +32 (0)3 239 68 74 Fax: +32 (0)3 218 46 04 E-mail: [email protected] Web: www.epo.be

Isbn 978 90 6445 076 1 D 2011/2204/15 Nur 740

Verspreiding voor Nederland Centraal Boekhuis BV Culemborg

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by mimeo- graph, film or any other means without permission in writing from the publisher. Inhoud

Voorwoord

Wie is de linkse kerk?

Links zijn

Het Belgische migrantendebat

Het migrantendebatje

Links van de rechtse kerk

Het failliet van de (multiculturele) samenleving

Een links kerkje

Theoretisch coda. Democratie, gelijkheid en draagvlak: terug naar de Tocqueville

5

Voorwoord

Tot nu toe is er in Vlaanderen steeds een heel beperkte visie gehanteerd op extreem-rechts, waarbij we ons zeer sterk toespitsten op racisme, neofascisme en ‘bloed-en- bodem’-standpunten. In dit boek suggereer ik dat we het begrip ‘extreem-rechts’ moeten uitbreiden naar die visies en standpunten die de erfenis van anderhalve eeuw sociale en emancipatorische strijd aanvallen, en die de erfenis van de Verlichting verwerpen. Die erfenis bestaat uit een reeks cruciale waarden: de grote liberale vrijheden die we in onze grondwet terugvinden en die tot enkele decennia geleden de consensus droegen van zowat alle politieke spelers in onze samenleving. Vandaag staan deze vrijheden onder zeer grote druk, en wordt het verdedigen van deze vrijheden de kern van een nieuwe linkse politiek. Dit boekje schetst de contouren van een dergelijke poli- tiek, en het vertrekt daarvoor van een courant beeld: dat van de zogenaamde ‘linkse kerk’. De rechtse retoriek spreekt im- mers al enkele jaren over een linkse elite die verantwoorde- lijk is voor het failliet van de multiculturele samenleving. Het is die linkse elite die de ware problemen steeds ontkend heeft, de zaken heeft laten escaleren en allerlei taboes heeft uitgeroepen wanneer het over migratie en migranten ging. Ik zal aantonen dat dit klinkklare nonsens is. Links heeft in dit land sinds 1989 geen invloed van belang gehad op de

7 ontwikkeling van het migrantenbeleid en in het dominante publieke debat daarover. Integendeel, er was een ‘rechtse kerk’ die het debat leidde en het beleid gestalte gaf. Links werd uiteengeslagen over dit thema, en van een linkse kerk die uit één mond sprak was eenvoudigweg geen sprake. Wanneer Angela Merkel, Nicolas Sarkozy en anderen spre- ken van het failliet van de multiculturele samenleving, dan hebben ze het in wezen dus over hun eigen falen. Het zijn de rechtse recepten die volkomen gefaald hebben. Links moet hieruit lessen trekken en nu een linkse kerk vormen. Links moet dat doen, want het thema van de multicul- turele samenleving wordt overwoekerd door een ruimer probleem: dat van de installatie van een radicale neolibe- rale orde in onze samenlevingen. De Europese Unie neemt daarin het voortouw, enthousiast gevolgd door de rechtse elites in de lidstaten. Die neoliberale orde zal ervoor zorgen dat steeds meer mensen ‘slecht geïntegreerd’ zullen zijn: ie- dereen die niet mee kan met de mallemolen van een ultra- competitieve arbeidsmarkt zal in de problemen komen en riskeert af te drijven naar de sociale marge. In de neoliberale orde is de mens immers nog slechts een flexibele, competi- tieve arbeidskracht wiens leven ten dienste moet staan van de economische groei. Dat begrip is trouwens volledig ver- schoven. Eertijds was economische groei de motor voor de uitbouw van een welvaartsstaat; nu is het de motor voor de afbouw ervan, want ‘groei’ slaat enkel nog op de toena- me van de winsten van ondernemingen, en deze winsten hebben te lijden onder de grote ‘loonlast’ die de sociale ze- kerheid financiert. We zien hoe vanuit allerhande hoeken de samenleving in die zin wordt ingericht: als een ruimte waarin arbeid ten voordele van bedrijfswinsten het enige

8 doel is, en waarin die arbeid niet langer dient voor het op- bouwen van een zekere welstand, sociale zekerheid, men- selijke vrijheid, waardigheid of ontplooiing. De oude band tussen werken en de vruchten van het werk bestaat niet meer. Werken dient enkel om de rijkdom van de winners in deze samenleving te vergroten en iedereen moet daarvoor alle mogelijke offers brengen. Ik noem een dergelijke visie in dit boekje extreem-rechts. Wie een dergelijk samenlevingsmodel en mensbeeld voor- staat, die is extremistisch, radicaal, fundamentalistisch. Rechts zegt dat overigens ronduit over zichzelf: mensen als Geert Wilders, Bart De Wever of Filip Dewinter hebben er geen enkele moeite mee zichzelf als ‘radicaal’ te omschrij- ven, en ze spreken zonder omwegen over een ‘rechtse revo- lutie’ die de samenleving zal hervormen. Margaret Thatcher zei dertig jaar geleden al dat de samenleving niet bestaat. In het wereldbeeld van de nieuwe neoliberale leiders wordt de samenleving eenvoudigweg afgeschaft. En dat gebeurt terwijl deze lieden onophoudelijk woorden als ‘vrijheid’ en ‘democratie’ in de mond nemen. Links moet daarom ook de samenleving heruitvinden. Minder dan dat zal niet volstaan. Het is tijd dat links zich organiseert en werkvormen onderzoekt die tegen de lawine aan extreem-rechtse propaganda en agitatie op kunnen. We moeten algemene problemen aankaarten en zo de verdeel- en-heerspolitiek van het verleden tenietdoen. Het migran- tenvraagstuk is het schoolvoorbeeld van een dergelijke ver- deel-en-heerspolitiek. Links kan nu aantonen dat het beste migrantenbeleid bestaat uit een goed algemeen beleid, een politiek die zich op de grote mechanismen in onze samenle- ving richt en die de grote waarden waarop ze steunt, heront-

9 dekt en vooropstelt. Het beste migrantenbeleid is een goed werkende en volwaardige democratie.

Om dit laatste punt scherp te stellen heb ik in dit boek een theoretische uitsmijter opgenomen, een essay ‘Democrayie, gelijkheid en draagvlak’, geschreven naar aanleiding van de Links-Rechts debatten in juni 2011, waarin ik het samen met ex-premier Jean-Luc Dehaene had over de toestand van onze democratie. In het essay kijk ik even achterom naar de moeder van alle klassiekers als het over democratie gaat: Alexis de Tocquevilles Over de democratie in Amerika. Ik doe dat omdat weinig begrippen zo frequent en zo grotesk verminkt worden als het begrip ‘democratie’ – zij die dit woord het meest gebruiken lijken er het minst de beteke- nis van te begrijpen. Als we de samenleving moeten her- uitvinden, en als we die samenleving willen heruitvinden als een ware democratie, dan mogen we wel wat aandacht schenken aan de oorspronkelijke betekenis van democratie, en aan de afstand tussen die betekenis en degene die men daar vandaag aan geeft.

In tegenstelling tot eerdere boeken is dit een optimistisch werk, een boek waarin ik oproep tot activisme, tot links zelfvertrouwen en tot zorg voor de democratische samenle- ving. Ik laat me daartoe inspireren door twee vrienden met wie ik vele jaren terug de ruwe zee van het publieke debat bevoer en aan wie ik dit boek opdraag: Albert Martens en Jef Verschueren. Ik reik het boekje echter aan een nieuwe generatie aan: de jonge veulens die her en der in de samen- leving een heel nieuw type van activisme ontwikkelen en beoefenen. Ik hoop dat ze in dit boekje wat nuttige lijnen

10 voor actie vinden, en dat het hen, door achterom te kijken, beter vooruit leert kijken. Ze zijn daar volop mee bezig. De eerste hoofdstukken van dit boek verschenen in april 2011 als e-boek op www.kifkif.be, onder de titel ‘Links van de kerk’. Ik dank Ico Maly en zijn team voor het enthousi- asme en de vakkennis waarmee ze me deze primeur heb- ben bezorgd. De voorbereiding van dit ruimere boek verliep zoals steeds in nauwe samenspraak met Pika – de motor achter zowat alles wat ik over deze thema’s schrijf – en Jos Hennes en Thomas Blommaert van EPO. Christophe Calle- waert en Han Soete van DeWereldMorgen.be waren op veel punten uitstekende medespelers; Karim Zahidi van de Ron- de Tafel van Socialisten en de leden van de Vooruitgroep – met name Eric Corijn en Eric Swyngedouw – voorzagen in uitstekende munitie voor dit werk. Links heeft zich gedurende jaren in de marge van de po- litieke en sociale actie bevonden; ik schrijf dit boek op een moment dat we een nieuwe dynamiek zien, een nieuwe dia- loog tussen progressieve mensen en groeperingen. Op zich betekent dat nog niets, maar het is een teken van hoop. Van hoop naar actie: die stap moet gezet worden, en we moeten hem zetten via een noodzakelijk tussenpunt – kennis, be- grip. Ik hoop dat dit boek daarvoor wat nuttige stof levert.

Berchem, september 2011

11

Wie is de linkse kerk?

De linkse kerk heeft jarenlang het debat over multicul- turalisme gedomineerd; ze heeft die multiculturele sa- menleving gesacraliseerd en er enkel de geneugten van bezongen, en terzelfder tijd heeft ze de nadelen en geva- ren ervan doodgezwegen en toegedekt onder politieke correctheid. Die linkse kerk is een hoogopgeleide elite die in knusse blanke buurten woont en flink geld verdient; ze heeft dus geen enkele directe ervaring met de nadelige kanten van de multiculturele samenleving. Het wordt nu tijd dat we de dingen zeggen zoals ze zijn, de taboes van de linkse kerk verwerpen, en de multiculturele sa- menleving zien zoals ze is: als een fiasco, een bedreiging voor onze waarden en onze levenswijze, als een molen- steen rond de hals van de vrije en open democratieën die we voorstaan. De moraliserende betweterigheid van de linkse kerk is daardoor een bedreiging voor onze sa- menleving, ze heeft er namelijk voor gezorgd dat we de migranten onvoldoende hebben verplicht onze waarden aan te nemen, en daar moet nu maar eens een einde aan komen.

Het bovenstaande is een motiefje dat zich de laatste jaren diep heeft genesteld in het publieke debat over diversiteit. We hebben het gelezen in teksten van Yves Desmet, Paul

13 Scheffer, Wim Van Rooy, Benno Barnard, Paul Cliteur, Mat- thias Storme en vele anderen; we hebben het gehoord in uitspraken van Filip Dewinter, Pim Fortuyn, Geert Wilders, Frits Bolkestein, Angela Merkel, Yves Leterme, Guy Ver- hofstadt en Karel De Gucht, om enkel de meest prominente stemmen te vermelden. Ik heb me steeds afgevraagd wie die linkse kerk nu eigen- lijk is, welke standpunten ze nu precies heeft verdedigd, en in welke mate ze heeft gewogen (of nog weegt) op de politie- ke besluitvorming. Ik heb me dat constant afgevraagd omdat ikzelf uitgesproken links ben en sedert zowat twee decen- nia in wetenschappelijk onderzoek en politieke en sociale actie nadrukkelijk heb deelgenomen aan het publieke debat over de multiculturele samenleving in België en daarbuiten. En bekeken vanuit mijn positie in de wereld, was er nooit een linkse kerk, wel een rechtse. Mensen zoals ik stonden simpelweg ‘links van de kerk’. Er waren geen linkse taboes die enig gewicht hadden in de besluitvorming, wel een hele hoop rechtse taboes. Er was dus niets dat door links als ‘onbespreekbaar’ werd uitgeroepen en effectief onbespreek- baar was. Vanuit mijn positie beschouwd waren linkse standpunten pro multiculturalisme volstrekt marginaal in de debatten die er toe doen: het debat over het beleid inzake diversiteit, en het debat dat de grote media domineert. De linkse standpunten die men zo graag alle mogelijke macht en impact toeschrijft, waren in werkelijkheid voetnoten en franjes in deze grote debatten – een nauwelijks hoorbaar gemurmel in een groot kabaal dat door rechts werd gedo- mineerd. Rechts domineert overigens niet enkel het debat over multiculturaliteit. Het domineert ook het debat over – een

14 losse greep van thema’s – de aard en het wezen van de de- mocratie, over veiligheid en over economie. De eerste twee thema’s komen later nog aan bod, dus laat me hier enkel het laatste punt toelichten. Het is al vele jaren zo dat enkel een neoliberale visie op economische thema’s het publieke fo- rum mag betreden. Nieuws over de economie gaat steevast over ‘de aandelenmarkten’, over ‘het concurrentievermogen van onze ondernemingen’, het ‘consumentenvertrouwen’, de ‘kredietratings’ uitgegeven door firma’s zoals Standard & Poor’s, over ‘de rentevoet’, de Europese Centrale Bank en de Amerikaanse Federal Reserve, kortom: het kernjargon van de neoliberale economie. Het economisch beleid wordt uitgetekend door neoliberale deskundigen; er bevindt zich geen enkele marxist in de cenakels van het IMF, de Wereld- bank, de Europese Centrale Bank of noem maar op. En ook al maakte John Maynard Keynes een kortstondige rentree in de vertogen over economie tijdens en vlak na de krediet- crisis van 2008, zijn invloed op het beleid is inmiddels terug waar hij was sinds Ronald Reagan en Margaret Thatcher: nergens. Het is overigens opvallend hoe snel Keynes op- nieuw werd afgevoerd. Hoewel de man op geen enkele wij- ze ‘links’ kon worden genoemd, gelden zijn recepten tegen economische crises sinds de jaren 1980 als niet min of meer dan een vorm van socialisme – althans onder de neolibera- len. Publieke investeringen als respons op de crisis? Geen sprake van! Publieke bezuinigingen, ja. Meer geld voor za- ken die op middellange termijn de economie duurzaam ver- sterken, zoals onderwijs, infrastructuur en hernieuwbare grondstoffen? Geen sprake van! Besparingen in precies die sectoren, ja. Uitbreiding van het sociale vangnet tijdens een crisis zodat mensen zonder werk nog steeds consumenten

15 blijven? Geen sprake van! Terugdringen van dit vangnet, ja. En ieder tegenargument wordt afgedaan als ongeïnfor- meerd, populistisch, naïef, dom, onbespreekbaar – door mensen wier centrale economische uitgangspunten precies door de crisis van 2008 volkomen failliet zijn gegaan. Er is geen linkse kerk maar wel een rechtse. Dat is mijn stelling. Ik zal me bij de uitwerking ervan niet laten aflei- den door de gebruikelijke en volkomen voorspelbare reac- ties van rechts, namelijk dat links enkel politiek correcte oekazen kan uitvaardigen, taboes uitroept en zaken onbe- spreekbaar stelt. In de woorden van Siegfried Bracke: ‘Eens te meer wordt hier geprobeerd om, overgoten met een we- tenschappelijke saus, mensen juist te laten denken.’1 Ook voor Geert Wilders is het duidelijk: ‘Als er iets is dat de de- mocratie ondermijnt, dan is het wel deze linkse elite, onder wie dit soort neponderzoekers.’2 Aan zogeheten leden van de zogeheten linkse kerk wordt elke vorm van rationaliteit ontzegd, elke vorm van objectivi- teit, elke vorm van goede intenties. Dergelijke lui ‘zitten vast aan hun ideologische recepten’, ‘zijn wereldvreemd’ en ‘wil- len de mensen om de tuin leiden’ of ‘in slaap sussen’ en ba- zelen er maar op los. Er wordt dus niet in gegaan op de argu- menten, er worden geen tegenargumenten gegeven, dat hoeft allemaal niet: links wordt simpelweg uit het debat wegge- vlakt, linkse standpunten worden onbespreekbaar gemaakt, en er komt meteen een politieke correctheid in actie die deze

1 Siegfried Bracke, ‘Ochtendnieuws’, 6 december 2010, op http://www.sieg- friedbracke.be/index.php/. Bracke had het over een onderzoek naar de rela- tie tussen etniciteit en criminaliteit. 2 http://www.nu.nl/algemeen/2113180/wilders‐ziedend‐etiket‐extreem‐ rechts.html. Wilders reageerde tegen een studie van de Anne Frank Stich- ting waarin hij en zijn partij als ‘extreem-rechts’ werden afgeschilderd.

16 standpunten als vals, misleidend en kwaadwillig voorstelt. Linkse standpunten zijn dus rechtse taboes, en die taboes heb- ben hun grond in de systematische demonisering van links.

Gegeven deze situatie, waarom dan deze tekst? Simpelweg omdat ik weiger mij bij deze stand van zaken neer te leggen. Het refrein over de linkse kerk is er vanzelfsprekend op ge- richt bepaalde standpunten te royeren, uit het debat te hou- den en ze a priori te discrediteren. Links moet zijn mond houden en de rechtse hegemonie aanvaarden. Links moet zelfs beschaamd zijn over zijn standpunten, want links is een kerk die taboes uitspreekt, doelbewust mensen misleidt, dingen verzwijgt of goedpraat, enzovoort – we kennen het refrein onderhand. Welnu, ik weiger mijn mond te houden en heb daar bijzonder goede redenen voor. Ik zal in de vol- gende pagina’s enkele standpunten omschrijven. Men zal merken dat de visie die men aan links toeschrijft veel en veel beter onderbouwd is met feiten en gegevens dan die van de tegenpartij. Heel wat linkse standpunten zijn beter bestand tegen het kwaaie weer van de werkelijkheid dan rechtse standpunten. Het is dan ook van belang dat links dergelijke standpunten blijft ontwikkelen en verspreiden, al was het maar om de enorme hoop leugens en halve waarhe- den die circuleren iets te verdunnen, en de mensen die écht geïnformeerd willen worden, te blijven voeden met infor- matie, argumenten en kritische techniek. Dat is goed voor onze democratie. Dat is van belang – welk belang? Het algemeen belang, en dat brengt me bij een tweede reden voor deze tekst. Vele van de figuren die in de bekende refreintjes worden aangewezen als leden van de linkse kerk zijn in werkelijkheid volkomen

17 onafhankelijke mensen. Ze zijn geen lid van een politieke partij, dienen niet de belangen van bepaalde machtsgroepen of invloedrijke lobby’s in de samenleving, worden door geen enkele organisatie ‘gestuurd’ (iets wat zeker na de val van de Sovjet-Unie duidelijk is), laat staan betaald voor hun dien- sten in de publieke ruimte, en zijn niet op jacht naar poli- tieke mandaten of andere gewichtige postjes. Ze formuleren hun standpunten sine ira et studio, zoals Tacitus zei, zonder haat of sympathie tegenover personen of groepen, maar van- uit een bekommernis voor de gang van zaken in de samen- leving, voor het nut van ’t algemeen en niet voor dat van de Antwerpse havenbonzen, de adel en de Brusselse haute fi- nance, de banken- of automobielsector, de zionistische lobby, het Saoedische koningshuis of Hamas. Ze leunen soms aan bij vakbonden, sociale organisaties zoals 11.11.11 of Oxfam, en vaker nog bij politieke en sociale basisbewegingen van al- lerlei slag. Maar dat betekent niet dat ze daaraan ‘verkocht’ zijn, of dat hun standpunt enkel geformuleerd wordt omdat het de belangen dient van die groepen.

Wilders strijkt met zijn politieke inzichten forse sommen op: er is zijn parlementair mandaat en er zijn de uitnodi- gingen van een bijzonder goed gefinancierd extreem-rechts internationaal lezingencircuit, in zijn geval nog aangevuld met een extremistisch zionistisch lezingencircuit.3 Een links equivalent voor dat lucratieve lezingencircuit bestaat niet

3 Kijk eens naar de lijst van sprekers op het eminente sprekersbureau http:// www.washingtonspeakers.com/speakers/. Washington Speakers Bureau be- hartigt de belangen van onder meer Tony Blair, de duurste spreker ter wereld. Zie http://www.telegraph.co.uk/news/newstopics/politics/labour/3276585/ Tony-Blair-earns-12m-since-leaving-Downing-Street.html. De arme Blair moet het na zijn politieke loopbaan stellen zonder vast inkomen…

18 en buiten Michael Moore en Noam Chomsky zijn er weinig of geen linkse prominenten die comfortabel van de publieke circulatie van hun standpunten kunnen leven. Er zijn aan de linkerzijde evenmin stevig georganiseerde en gefinan- cierde thinktanks van het genre van de Heritage Foundati- on4 of het American Enterprise Institute, waar Ayaan Hirsi Ali aan de slag kon nadat ze in Nederland in de problemen kwam. En er is ten slotte zelfs geen eensgezindheid aan de linkerzijde. Het historische gekibbel onder zogeheten klein linkse groupuscules is welbekend, en zoals we verder nog zullen zien was links best wel flink verdeeld als het over de multiculturele samenleving ging. Wie als linkse intellectueel het publieke debat betreedt, doet dat in de regel zonder de geringste hoop op royale ver- goedingen, zelfs niet op succes. We zitten immers nu een- maal aan de kant waar er geen geld, invloed of macht te verdienen is. De rechterzijde staat scheef van de mensen die tot voor (soms heel) kort heel erg links waren – het aan- tal voormalige trotskisten en communisten die nu met vuur de vrije markt bepleiten en alle onheil toeschrijven aan de linkse kerk zou ik geen eten willen geven. Ik heb me nooit van de indruk kunnen ontdoen dat velen onder hen zijn overgelopen niet vanwege een intellectuele bekering maar om veel pragmatischer redenen – er ligt eenvoudigweg meer brood aan de rechterkant van de plank.

Vele van degenen die tot de linkse kerk worden gerekend zijn academici, kennisprofessionals. Wim Van Rooy bij-

4 De grootste Amerikaanse conservatieve denktank, met een kapitaal van 123 miljoen dollar en ruim 170 werknemers. Zie http://www.rightwingwatch. org/content/heritage-foundation.

19 voorbeeld richt zijn pijlen onder meer op Rik Pinxten, Eric Corijn, Herman De Ley en mezelf.5 Elk van deze figuren is of was hoogleraar en dus goed genoeg om de kinderen van hun critici op te leiden tot leden van de intellectuele elite. Het feit dat ze academici zijn is op zich dus prima, het probleem is dat ze naast hun professionele academische bestaan optreden als publiek intellectueel. Het is in die hoe- danigheid dat ze prompt en zonder uitzondering als ‘we- reldvreemd’, ‘elitair’ en ‘hautain’ omschreven worden. Dat is merkwaardig, want vaak is hun inbreng precies gericht op feitelijkheid, op zaken die vanuit empirisch onderzoek aan de oppervlakte komen en aansluiten bij het meest recente of toonaangevende internationale onderzoek. Dat is uiteraard geen reden om hen meteen en kritiekloos te geloven – elke wetenschapper is vertrouwd met de permanente discipline van de kritiek die standpunten bijschaaft, verheldert, ver- werpt of herformuleert. Het is evenwel zo dat hun stand- punten daardoor minder makkelijk te refuteren zijn dan velen wel denken. Refutatie is beargumenteerde verwerping, dat wil zeggen een verwerping die argumenten aanbrengt die de argumenten van de tegenpartij daadwerkelijk ont- krachten. Refutatie is een elementair ingrediënt van argu- mentatie, en het vereist een grote mate van kundigheid en deskundigheid. Bij gebrek daaraan zoekt men zijn toevlucht tot snelle diskwalificatie, en het deuntje van de linkse kerk is daarvoor het meest gebruikte instrument. Men zegt van een bepaald standpunt dat het vanuit de linkse kerk komt; dat het daardoor ‘wereldvreemd’ is of ‘elitair’, een vorm van ‘politiek correct denken’, een poging om ‘overgoten met een

5 Wim Van Rooy, De malaise van de multiculturaliteit, Acco, Leuven, 2008.

20 wetenschappelijke saus, mensen juist te laten denken’. Met dergelijke oneliners ontslaat men zichzelf van de plicht om tegenargumenten aan te voeren en het debat op ernstige en redelijke gronden te voeren, en bevrijdt men zichzelf boven- dien van het vervelende gevoel dat de kritiek van de tegen- partij toch wel hout snijdt en het eigen gelijk ondermijnt. Hun oneliners weerspiegelen de klerikale dimensie van de rechtse kerk: de kritiek komt van ketters en satanisten en ze behoeft derhalve geen wederwoord. Het debat wordt zo om geloofsredenen gesloten: wij geloven in iets anders en daarmee uit.

Het is dus net vanwege wat men met het deuntje van de linkse kerk probeert te bereiken, dat ik deze tekst schrijf. Men zegt dat de linkse kerk jarenlang allerhande argumen- ten heeft doodgezwegen, en men probeert de mijne dood te zwijgen. Men zegt dat de linkse kerk taboes uitriep, en men roept mijn standpunten uit tot taboe. Men zegt dat het uit moet zijn met de politieke correctheid, en dat de dingen nu maar eens moeten gezegd worden zoals ze zijn – en net dat wil ik doen. En waarom? Omdat ik links ben. Dat is de eerste stap die we moeten zetten: wat is links zijn vandaag?

21

Links zijn

Er bestaat geen linkse bijbel en evenmin een doctrine. De tijd dat een grondige kennis van de verzamelde werken van Karl Marx en Friedrich Engels nodig was om zichzelf links te mogen noemen, is al lang achter de rug, wie het omge- keerde beweert is duidelijk niet mee.1 Wat wel typerend is voor links zijn enerzijds een reeks principes en anderzijds een reeks gevolgen van die principes. Gekibbel en conflic- ten binnen links gaan vaak over die principes en gevolgen, over de consequentie waarmee men ze hanteert en over de voorwaarden waaronder men ze kan amenderen of ophef- fen. De strijd gaat ook vaak over de lengte en omvang van deze lijst, en er zijn zowel minimale als maximale varianten van te vinden. Ik kies hier voor een minimale variant – een lijst waarvan ik denk dat hij door veel mensen onderschre- ven wordt, ongeacht of men er nog meer specifieke items aan toevoegt of niet, en ongeacht de namen die men ervoor hanteert.

1 Marx zelf beklemtoonde dit voortdurend, wat aanleiding gaf tot de bou- tade dat Marx zelf geen marxist was. Ook de levenslange communist Eric Hobsbawm onderstreept dat met klem in zijn laatste boek How To Change The World? (Little, Brown, Londen, 2011). Voor Hobsbawm is het werk van Marx en Engels een permanent aan te passen voedingsbodem voor analyse en denkwerk; elke marxist van enig kaliber zal hem daarin volgen. Het mo- tief van de ‘linkse dogma’s’ is even persistent, en even absurd, als dat van de ‘linkse kerk’.

23 Laat me beginnen bij de principes. Ik lijst ze even op, de lijst is kort:

1. Links staat voor universele gelijkheid, vrijheid, vrede, rechtvaardigheid en solidariteit, zet zich in om deze waarden in de realiteit om te zetten, en keert zich tegen alles wat dit proces belemmert of vertraagt.

2. Links heeft een bepaald mensbeeld waarin de mens veelzijdig is en niet tot één dimensie kan herleid worden. De mens is maar volledig vrij wanneer hij of zij zich volledig kan ontplooien in al zijn functies en capaciteiten: economische zowel als culturele, so- ciale en politieke. Menselijke waardigheid slaat op dit geheel van mogelijkheden tot ontplooiing. Links keert zich tegen alles wat dit mensbeeld tegengaat of verarmt.

3. Links staat voor een radicale democratie waarin eenieder volle rechten geniet als burger en volle ver- antwoordelijkheid opneemt voor die rechten. Links streeft naar een permanente democratisering van de samenleving en kant zich tegen elke afbraak van de- mocratie, zowel inhoudelijk als in de structuren en procedures.

Dat zijn de principes, nu de gevolgen:

4. De waarden die links voorstaat behoren tot de erfe- nis van de Verlichting en het humanisme, en ze zijn universeel; ze zijn derhalve op geen enkele manier te

24 beperken tot bepaalde delen van de mensheid of tot bepaalde delen van de eigen samenleving. Links zal zich dan ook vaak verzetten tegen elke vorm van se- lectiviteit en exclusiviteit in het toekennen van rech- ten en vrijheden. Niemand is echt vrij zolang niet ie- dereen vrij is. Dit verklaart de nadruk op solidariteit: een afbouw van de solidariteit die we voor anderen opbrengen is meteen een aanslag op mezelf, want ook ik kan op een bepaald moment slachtoffer worden van dezelfde patronen van uitsluiting. Dit verklaart eveneens de historische nadruk op herverdeling: de grootste inbreuk op deze waarden is de kloof tussen arm en rijk, tussen zij die toegang hebben tot aller- hande vormen van rijkdom en weelde en zij die daar geen toegang toe hebben, tussen zij die zich volledig als mens kunnen ontplooien en zij die daartoe niet de kans krijgen. En ten slotte verklaart dit ook de traditionele afkeer van links voor allerhande vormen van nationaal chauvinisme en nationalisme ener- zijds, en imperialisme anderzijds.

5. Het linkse mensbeeld is het mensbeeld van de Ver- lichting, en het vindt zijn duidelijkste uitdrukking in het werk van de jonge Marx. Terzelfder tijd sluit het aan bij het mensbeeld van de historische liberale denkers zoals Adam Smith, bij het mensbeeld van het klassieke humanisme en bij dat van sommige chris- telijke stromingen.2 Dit mensbeeld gaat ervan uit

2 Zie voor een voorbeeld Rob Riemen, Adel van de geest. Een vergeten ideaal, Atlas, Amsterdam, 2009.

25 dat de mens niet mag herleid worden tot een homo economicus, maar dat het economische bestaan van de mens moet geïntegreerd zijn in een ruimer geheel aan functies en mogelijkheden. Wie herleid wordt tot werken is in wezen een slaaf, ook al wordt hij of zij ervoor betaald. Men is dan slaaf van het werk, want men heeft niet de vrijheid om buiten het werk iets te betekenen. Links zal dan ook steeds opkomen voor een menselijk arbeidsklimaat, dat wil zeggen: een arbeidsklimaat dat recht doet aan dit mensbeeld. En wanneer het op materiële zaken aankomt zal links geld zien als een middel om een hoger doel te berei- ken: de principes, namelijk.

6. Vanuit dit mensbeeld gaat links er eveneens van uit dat mensen pas vrij zijn wanneer zij autonoom hun eigen situatie kunnen bepalen, en de middelen heb- ben om hun eigen situatie te verbeteren. Concreet wil dit zeggen dat links zich onderscheidt door de nadruk op analyse: mensen moeten de materiële en intellectuele middelen hebben om een diagnose te maken van hun eigen leven, hun eigen problemen en belangen, als voorwaarde tot verandering. Onder- wijs, opvoeding, cultuur, kennis en informatie staan dan ook hoog op de linkse prioriteitenlijst.

7. Links is van oordeel dat we in een systeem leven dat radicaal tegen de linkse principes ingaat. Kapitalisme is vanaf zijn oorsprong een economisch, politiek en sociaal systeem geweest dat drijft op de fundamen- tele oppositie tussen winnaars en verliezers – het is

26 immers een systeem gebaseerd op competitie. Een sa- menleving die volledig op kapitalistische leest is ge- schoeid is een samenleving die onvrijheid, ongelijk- heid, conflict, onrechtvaardigheid en egoïsme produ- ceert, die delen van de samenleving met elkaar doet concurreren, en delen van de wereld tegen elkaar uit- speelt in een wedstrijd die nooit door iedereen kan gewonnen worden. Bovendien is het een systeem dat roofbouw pleegt op de planeet en een ecologische catastrofe aan het veroorzaken is. Links is dus min- stens uiterst kritisch voor het kapitalisme als systeem – niet enkel bepaalde ‘uitwassen’ of ‘wanpraktijken’, maar het hele systeem. Vanaf dit punt zien we zeer uiteenlopende stromingen, van mensen die het hele kapitalistische systeem afwijzen tot mensen die stre- ven naar een meer humaan en rechtvaardig kapita- lisme.

8. Links is voor een totale democratie, geen totalitaire democratie. Een dergelijke totale democratie is een democratie van vrije en gelijke mensen, in de zin zo- als hierboven aangegeven: mensen die zelf in staat zijn om hun standpunten te bepalen, hun belangen te doorgronden en hun situatie te analyseren; men- sen die dan ook toegang moeten hebben tot infor- matie, kennis en methoden die dergelijke processen mogelijk maken. Het is voor links van het grootste belang dat onderwijs en media de beste informatie, kennis en methoden doorgeven, en dat het doel er- van niet enkel de arbeidsmarkt is maar wel heel het maatschappelijke bestaan. In het onderwijs mogen

27 mensen niet enkel opgeleid worden tot afgewerkte arbeidskrachten, wel tot bekwame werkers én kriti- sche en geïnformeerde burgers, die met informatie en kennis weten om te gaan en zelf in staat zijn kritisch om te gaan met informatie en standpunten waarmee ze geconfronteerd worden. Zo een democratie berust op de grote waarden die eerder werden aangegeven. Wanneer aan die waarden afbreuk wordt gedaan, of aan het mensbeeld dat eraan gekoppeld is, dan is er geen sprake van democratie. Wanneer mensen uitge- buit, gedesinformeerd of dom gehouden worden, of wanneer ze door een exclusieve nadruk op arbeid herleid worden tot eendimensionele mensen, dan is er van een echte democratie geen sprake.3 Een echte democratie wordt aangedreven door kritische, mon- dige burgers die de kans hebben zich buiten hun ar- beid in allerlei zaken te verdiepen, op jacht te gaan naar hoogkwalitatieve kennis en informatie en deel te nemen aan het sociale en culturele leven. In tijden van informatieweelde zoals nu, is dat meer dan ooit een absolute noodzaak. We hebben nog nooit zoveel informatie ter beschikking gehad, en nooit waren we zo slecht geïnformeerd. We hebben nu een histori- sche kans om kennis en informatie, die historisch steeds het prerogatief van een elite waren, te demo- cratiseren.

3 Zie Herbert Marcuse, One Dimensional Man (oorpronkelijke uitgave 1964, heruitgave Routledge, Londen, 2002). Marcuse beschrijft in dit befaamde werk de manier waarop arbeiders in geïndustrialiseerde welvaartsstaten beetje bij beetje ideologisch in slaap worden gewiegd en herleid tot werken en consumeren, met het verlies van menselijke vrijheid tot gevolg.

28 9. Wanneer de vrijheden van bepaalde groepen mensen aangevallen, beperkt of geschonden worden, of wan- neer aan bepaalde groepen eisen worden opgelegd die voor andere groepen niet eens afdwingbaar zouden zijn, is er van democratie evenmin sprake, want dan is het gelijkheidsbeginsel in het gedrang. Wanneer be- paalde groepen bijvoorbeeld systematisch het object van veiligheidscontrole worden en daardoor in hun vrijheid beperkt worden, dan is er een probleem voor het hele democratische systeem. Wanneer de privé- sfeer niet wordt gerespecteerd maar onder diverse vormen van administratieve of politionele surveillan- ce komt te staan, is de democratie eveneens in gevaar. Links verzet zich dan ook tegen de escalatie van het surveillancedenken, tegen de politiestaat, tegen het terugschroeven of selectiever maken van toegang tot alle rechtsmiddelen, tot buitengewone vormen van rechtsvervolging, en zo meer.

10. Links bestrijdt uiteraard manifeste vormen van uit- buiting – een gegeven dat in de context van de globa- lisering steeds problematischer wordt – waarbij men- sen tot slaaf gereduceerd worden, moeten werken aan onleefbare lonen en in slechte arbeidsomstan- digheden, zonder sociale en fysieke bescherming, en vaak met zwakkere groepen als grootste slachtoffer (vrouwen, kinderen, ouderen, minderheden).

Daarmee staat (ik ironiseer even) het credo van de linkse kerk op papier. Moet ik me nu ergens voor schamen? Zitten er in dit lijstje punten die in strijd zijn met de beginselen van

29 een open en democratische samenleving? Dingen die verou- derd zijn en niet meer van toepassing op de hedendaagse wereld? Dingen die wijzen op neigingen tot totalitarisme? Die de kritische rede en de dialoog met anderen onmoge- lijk maken? Die ons blind maken voor de werkelijkheid? Ik denk het niet. Vele van de elementen vindt men trouwens terug bij anderen: bij ouderwetse liberalen en humanisten, bij bepaalde groepen christenen en christendemocraten, bij Gandhi en bij allerhande andere bevrijdingsbewegingen, en ga zo maar voort. Zoals gezegd, er is geen linkse bijbel, geen enige bron voor linkse standpunten. Wie zich inzet voor de vrijheid, de gelijkheid en de emancipatie van de men- sen vindt nogal snel aansluiting bij anderen die vaak vanuit een heel andere hoek komen. De Partij Van de Vrijheid van Geert Wilders zal daar zeker niet bij horen, want Wilders houdt er een interpretatie van ‘vrijheid’ op na die botst met zowat alles wat hierboven staat. Ook de standpunten van het Vlaams Belang over democratie zullen niet snel als links aangevinkt worden, want ze ontkennen zowat alles wat een democratie in linkse zin inhoudt.

Waarvoor zou ik me moeten schamen? Voor Stalin of Pol Pot? Waarom zou ik verantwoordelijkheid moeten opnemen voor regimes die op geen enkele wijze de principes vertegen- woordigen die ik hierboven uitgeschreven heb? En als men toch vindt dat zoiets moet, wie moet dan verantwoordelijk- heid opnemen voor Hitler, Franco en Mussolini? Voor Mo- butu, P.W. Botha en Ariël Sharon? Voor het kolonialisme? De genocide in Rwanda? Auschwitz en Srebrenica? Het punt is: als men dezelfde maatstaven hanteert blijkt rechts evenveel boter op zijn hoofd te hebben als links, en is er

30 geen historische ‘goeie’ en ‘slechte’. Als ik die gelijke lat ge- bruik en ik vergelijk Hitlers tirades tegen de Joden in Mein Kampf met de tirades van Wilders tegen de moslims, welk verschil zou ik dan moeten zien? Of wanneer ik Wim Van Rooy hoor proclameren dat in de islam het systeem sterker is dan de individuele inborst van de moslim, wat weerhoudt me ervan om hierin een echo te horen van de Duitse anti- semitische filmDer Ewige Jude, waarin over Joden precies hetzelfde beweerd werd? In elk van die gevallen volstaat het de woorden ‘Jood’ en ‘moslim’ om te wisselen en de uit- komst blijft gelijk: men zegt vandaag de dag net hetzelfde over moslims als in nazi-Duitsland over Joden. Heeft men overtuigende argumenten om het ene als een misdaad af te keuren en het andere als een wijsheid te aanvaarden? Neen. Wat geeft Wilders en consorten het morele gezag om dit soort nieuw fascisme te verkondigen, en er in een adem bij te zeggen dat wij, de linkerzijde, mee aansprakelijk zijn voor het gevaar dat hij ontwaart in de wereld? Neen, dat gezag is er niet. Wat er wel is, is enerzijds een frontale aanval op de resultaten van decennia van strijd voor sociale emancipatie, menselijke vrijheid en ecologisch bewustzijn,4 gekoppeld aan een escalerend patroon van gewelddadige en discrimi- nerende retoriek dat, zoals we weten, in het verleden ge- nocidaire effecten heeft gehad, en in het geval van Wilders

4 ‘Mei 68’ is bij mensen zoals Wilders dan ook een favoriete schietschijf: de opstoot van vrijheidsdrang, links activisme, morele en seksuele emancipa- tie en later ook milieubewustzijn die de soixante-huitards in West-Europa veroorzaakten, wordt door mensen zoals hij gezien als een fatale achteruit- gang. Het beeld van de linkse kerk heeft daar zijn wortels. Bart De Wever gebruikt vergelijkbare beelden wanneer hij smalend verwijst naar de linkse ‘bakfietsouders’ uit de Antwerpse wijk Zurenborg. Mensen die bewust de wagen op stal laten en zich per bakfiets verplaatsen, daarbovenop ook nog biologisch tuinieren en bewust consumeren, zijn voor hem heel erg fout.

31 al een onverbloemde oproep tot etnische zuivering heeft opgeleverd.5 Ik zie dus niet in welke morele voorsprong de rechtse kerk zou hebben en welke superieure rationaliteit ze erop nahoudt, en ik zie dan ook niet in op welk punt ik hiervoor een knieval of toegeving zou moeten doen, laat staan me zou moeten schamen voor mijn eigen maatstaven.6 Diezelfde maatstaven verplichten me trouwens ook diege- nen te veroordelen die het leven van Wilders en Salman Rushdie bedreigen. Mijn veroordeling van Wilders en con- sorten houdt dus niet in dat ik moslimfundamentalisme steun of goedkeur, dat soort zwart-witredeneringen beho- ren tot het rijk der kindertaal, en ik nodig eenieder uit om linkse mensen te vinden die het daarmee oneens zijn. Elke politieke moord is een aanslag op de vrijheid en de mense- lijke integriteit: de moord op Theo Van Gogh, vast en zeker, maar ook de moord op Pim Fortuyn, die op Anna Lindh en Olaf Palme, op Aldo Moro en Yitzhak Rabin, op Indira Gan- dhi, aartsbisschop Romero, Patrice Lumumba, Steve Biko en John Kennedy. Of het nu revolutionair communisme is zoals bij Moro, zionistisch extremisme zoals bij Rabin en sikh-extremisme zoals bij Gandhi, of extreem milieu­ activisme zoals bij Fortuyn, of moslim-fundamentalisme zoals bij Van Gogh, of de CIA en de Belgische regering zoals

5 Geert Wilders, ‘Palestijnse staat is er al lang: Jordanië’, in De Volkskrant, 14 december 2010. Wilders stelt in dit artikel voor om de ruim twee mil- joen Palestijnen in Israël over te brengen naar Jordanië. Hij herhaalde dit voorstel tijdens lezingen en interviews gedurende een bezoek aan Israël in december 2010. Zie http://www.geertwilders.nl. 6 Het zal ook duidelijk zijn dat ik evenmin onder de indruk ben van de steeds weerkerende disclaimers van het genre ‘wij zijn hoegenaamd geen fascis- ten’, ‘wij hebben helemaal niets tegen de islam als religie’, ‘dit is helemaal geen etnische zuivering’ en zo meer. Dergelijke disclaimers zijn vaste in- grediënten van vertogen wanneer men weet dat men zich in betwistbaar gebied begeeft.

32 bij Lumumba: het maakt me niet uit, elk van die moorden is een aanslag op iedereen. Ze zijn even verwerpelijk als terreurbombardementen op Londen, Coventry, Guernica, Hamburg en Dresden of op Vietnamese en Cambodjaanse dorpen, even verwerpelijk als gifgasaanvallen op steden in Irak en in de metro van Tokio, even verwerpelijk als met gekaapte vliegtuigen tegen de Twin Towers knallen, als het planten van tienduizenden landmijnen in Angola of als de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Even verwerpe- lijk ook als de massaverkrachtingen na de verovering door het Rode Leger van Berlijn, tijdens de oorlog in ex-Joegosla- vië en op dit moment in Oost-Congo. Even verwerpelijk als Mauthausen, de Goelag, Robbeneiland, Abu Ghraib of Gu- antanamo. Even verwerpelijk als het getto van Warschau, de boycot van Cuba, de blokkade van Gaza, de thuislanden in Zuid-Afrika ten tijde van het apartheidsregime. Nog- maals: ga op zoek naar iemand ter linkerzijde die deze din- gen goedpraat of er excuses voor verzint. Mijn maatstaven laten zulks niet toe. Over die van mensen zoals Wilders heb ik zo mijn twijfels.

Zijn mijn linkse principes uit de tijd? Zijn ze verouderd en is hun failliet aangetoond? Is er een dwingende reden waarom ik van standpunt zou moeten veranderen? Ik denk het niet, want ze zijn even oud en relevant als de moderne democratie zelf, en ze zijn de grondslagen van diezelfde democratie. Wie zich een tijdje bezig houdt met de lectuur van grondwetten uit de ons omringende landen zal zich niet van de indruk kunnen ontdoen dat die een behoorlijk linkse literatuur vormen. Overal worden die vrijheden en rechten vermeld die ik hierboven beschreef, en overal wordt

33 dat mensbeeld centraal gesteld. Wilders is het wellicht met me eens dat dergelijke grondwetten links zijn, want hij stel- de in 2006 voor om het eerste artikel uit de Nederlandse grondwet te halen – het gelijkheidsbeginsel, het principe dat er meteen ook voor zorgt dat iedereen de vrijheden geniet die de grondwet bepaalt. Ziedaar de kern van een rechtse grondwet: ongelijkheid, onvrijheid. Wij worden nogal dikwijls afgeschilderd als mensen met achterhaalde ideeën, als ouderwetse utopisten, dromers en zo meer, en in onze tijd zijn dat marginalen. Trouwens, onze theorieën werken niet meer – kijk! De val van de Sov- jet-Unie heeft het failliet van het marxisme bewezen! Goed, laat ons even aannemen dat dit klopt en vervolgens dit soort bewijsvoering doortrekken naar andere domeinen. We zou- den snel merken dat Milton Friedman even groot historisch ongelijk heeft gekregen als Karl Marx, er even weinig over- eind blijft van Friedrich Hayek als van Keynes, van Francis Fukuyama als van Jürgen Habermas. In zoverre men zich beroept op een iconische figuur en zijn oeuvre, zijn die on- vermijdelijk voorbijgestreefd en op vaak dramatische wijze toe aan vernieuwing en correctie. Ook op dat punt is er geen superioriteit voor de ene of voor de andere partij. Ik ben dus met een gerust geweten, zelfbewust, zelfverzekerd en zonder schaamte links. En vanuit dat standpunt ga ik het debat aan met anderen.

Ik hoop dat het woordje ‘links’ nu duidelijk is en dat we vanaf dit punt goed en precies weten waarover we het heb- ben. Zoals gezegd staat het hier voor een reeks principes, niet voor het beleid van traditioneel als links bestempelde politieke partijen. Gewapend met die duidelijkheid kunnen

34 we de kern van de zaak aanpakken: wat klopt er van ‘het motiefje van de linkse kerk’? Wat waren de standpunten van de linkse kerk in het migrantendebat? En hoe hebben ze gewogen op het beleid?

35

Het Belgische migrantendebat

Laat me bij wijze van vertrekpunt nog even het refreintje van de linkse kerk in herinnering brengen:

De linkse kerk heeft jarenlang het debat over multi- culturalisme gedomineerd; ze heeft die multiculturele samenleving gesacraliseerd en er enkel de geneugten van bezongen, en terzelfder tijd heeft ze de nadelen en gevaren ervan doodgezwegen en toegedekt onder poli- tieke correctheid. Die linkse kerk is een hoogopgeleide elite die in knusse blanke buurten woont en flink geld verdient; ze heeft dus geen enkele directe ervaring met de nadelige kanten van de multiculturele samenleving. De moraliserende betweterigheid van de linkse kerk is een bedreiging voor onze samenleving, ze heeft er namelijk voor gezorgd dat we de migranten onvoldoende hebben verplicht onze waarden aan te nemen, en daar moet nu maar eens een einde aan komen.

Laat ons dit verhaaltje eens kritisch onderzoeken. Ik zal even in de geschiedenis duiken en me concentreren op de periode waarin het Belgische migrantenbeleid zijn vaste ge- stalte kreeg.

– De term ‘migrant’ stond in 1970 nog niet in Van Dale, de migranten van toen heetten ‘gastarbeiders’. Ze

37 waren arbeidsmigranten die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog geleidelijk aan en in verschil- lende golven gearriveerd waren en veelal in de lager gekwalificeerde beroepscategorieën terechtkwamen: zware industrie, steenkoolmijnen, bouwnijverheid, kleinhandel. De bevolking van vreemde nationali- teit steeg in België van 367.000 in 1947 tot 868.757 in 1989, met een piek van 897.630 in 1985, zo’n 9 procent van de totale bevolking. Deze groep was wel onevenwichtig verspreid: in Vlaanderen was in 1989 slechts 4,2 procent van de bevolking van vreemde nationaliteit, tegenover 11,3 procent in Wallonië en 27,2 procent in Brussel.1 Deze groepen werden bij- zonder zwaar getroffen door de crisis van de vroege jaren 1970, en toen de structurele werkloosheid in België bij de aanvang van de jaren 1980 dramatisch steeg, waren gastarbeiders proportioneel overver- tegenwoordigd in de werkloosheidscijfers (circa 15 procent van de totale werklozenpopulatie doorheen de hele jaren 1980).2 In 1974 werd er trouwens in de context van de economische crisis een migratie- stop ingevoerd. Vanaf dat ogenblik ontstond er in de perceptie een overlapping tussen sociaaleconomische achterstelling en minderheden: de gastarbeider is in aanzienlijke mate een slachtoffer van kansarmoede, en dat betekent problemen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de huisvesting. Noteer echter dat in diezelfde fase ook steeds meer autochtone Belgen het

1 Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM), Integratie(beleid): een werk van lange adem, deel III, p.7, p.11. KCM, Brussel, 1989 2 Idem, p.276.

38 slachtoffer werden van dezelfde verarmingsproces- sen, al was het zo dat de voordelen van economische heroplevingen veel meer naar autochtonen dan naar gastarbeiders gingen. In de jaren 1970 en 1980 za- gen we het begin van wat sindsdien bekendstaat als de maatschappelijke dualisering. Dat proces liet zich het duidelijkst voelen in stedelijke gebieden waar de vroegere arbeidersbuurten in toenemende mate con- centratiebuurten van kansarmen werden. Gastarbei- ders werden dan ook snel een specifieke doelgroep voor opbouwwerkers, en ook de vakbonden trokken zich het lot aan van deze duidelijk kwetsbaardere groep. De situatie was zeer problematisch in Brussel, en in 1978 publiceert staatssecretaris Vic Anciaux de eerste ‘migrantennota’, in 1981 gevolgd door een eerste Vlaamse schets van een ‘migranten- beleid’ van de hand van Rika Steyaert. De ‘migran- tenproblematiek’ in België was geboren.

– Pleitbezorgers voor wat vanaf dat moment ‘migran- ten’ is gaan heten, waren in deze periode overwegend te vinden in kringen van de vakbonden en het wel- zijns- en opbouwwerk. Er heerste een klimaat van al- gemene sociale crisis (denk aan de vele bezuinigings- ronden van de verschillende regeringen-Martens), en de vakbonden stelden zich combattief en militant op. Het is in die context dat vanaf het midden van de ja- ren 1970 de vraag naar stemrecht voor migranten op de agenda kwam te staan. Dat wekte weinig contro- verse, want in de regeerverklaringen van de kabinet- ten Martens I, II en III werd gemeentelijk stemrecht

39 voor migranten in het vooruitzicht gesteld. Maar van een grootschalig en coherent beleid was op dat ogen- blik nog lang geen sprake. Bij afwezigheid van zo’n beleid werd het debat bepaald door de pleitbezorgers, die zeer sterk de klemtoon legden op de kansarmoede van migranten. De term ‘integratie’ kwam in roula- tie, maar de term stond in deze fase voor sociaaleco- nomische integratie. In de woorden van de Brusselse migratieonderzoekster Els Deslé:

‘De sociale strijd van de jaren 70 had sommige beleidsverantwoordelijken, met enige vertraging, overtuigd van de noodzaak “iets” te doen voor migranten; de sociale werkers toonden een weg waarlangs dit, zonder veel gevaar voor de bestaan- de orde, kon gebeuren: de armoedebestrijding, die even later de kansarmoedebestrijding zou wor- den. En samen met het kanaal, leverden ze ook het jargon, dat al snel een eigen leven zou gaan leiden: dat van de integratie van de migranten in de Belgische samenleving.’3

– Het is via de verarming van de migrantenbevolking dat deze groep steeds zichtbaarder werd, en dat op vele manieren. Enerzijds raakte de groep oververte- genwoordigd in alle mogelijke ‘probleem’-statistie- ken; anderzijds werden de ‘vreemdelingen’ in toe- nemende mate gebruikt als zondebok en schietschijf

3 Els Deslé, Brussel 1968-1995: De politieke constructie van een migranten- probleem. Een inleiding, p.14. Op http://www.briobrussel.be/assets/brus- selse%20themas/brusselt4migranten.pdf.

40 door lokale rechtse politici (Le Pen brak in deze peri- ode door in Frankrijk en was geregeld te gast in Bel- gië); en ten slotte leidde ook het toenemende verzet tegen racisme en discriminatie – er ontstond in deze periode een antiracistische beweging van linkse sig- natuur – tot een verhoogde zichtbaarheid. Die zicht- baarheid van de migrantengemeenschap ging echter niet gepaard met meer macht. Stemrecht voor mi- granten werd stilletjes van de agenda gevoerd en er werd nauwelijks een poging ondernomen om struc- turele achterstelling op de arbeidsmarkt, in het on- derwijs en in de huisvesting aan te pakken. We zien aan het eind van de jaren 1980 derhalve een situatie waarin migranten een zeer zichtbare groep vormden, geassocieerd werden met allerhande stedelijke pro- blemen en sociaal profitariaat, effectief oververtegen- woordigd waren in alle analyses van maatschappelij- ke problemen, maar terzelfder tijd geen enkel middel hadden om hun eigen situatie te verbeteren, ook niet inzake beeldvorming.

– Eén partij spon daar duidelijk garen bij: in 1988 brak het Vlaams Blok voor het eerst electoraal door bij de lokale verkiezingen in Antwerpen, met een uitge- sproken racistische campagne. Het was hier dat we voor de eerste keer een nadruk zien op cultuur en reli- gie van migranten, eerder dan op sociaaleconomische achterstelling. De campagne ging over ‘Borgerokko’ (de Antwerpse wijk Borgerhout, waar een grote con- centratie van Marokkaanse migranten woont), over de islam en over de fundamentele cultuurverschillen

41 tussen autochtonen en allochtonen. Migranten zijn ‘niet aangepast aan onze cultuur’, hebben daardoor geen respect voor onze levensstijl, begeven zich in de criminaliteit en het sociaal profitariaat (in Vlaams Blokkringen circuleert deze grap: ‘Weet je waarom duiven niet boven Borgerokko durven vliegen? Om- dat ze bang zijn dat hun ring zou gestolen worden.’). Dat was volgens het Vlaams Blok een fundamenteel probleem dat niet kan opgelost worden door enig an- der beleid dan een terugkeerbeleid.

– Deze doorbraak werd gevolgd door een eerste lan- delijke verkiezingstriomf van het Vlaams Blok in november 1991. Tijdens de eerste ‘Zwarte Zondag’ haalde de partij in een klap twaalf zitjes in de Kamer binnen, en werd ze groter dan de Volksunie en de groene partijen. Ze deed dit onder leiding van kop- stuk Filip Dewinter en alweer met behulp van een uitgesproken antimigrantencampagne, waarvan de thema’s in 1992 werden uitgeschreven in het zoge- naamde ‘70-puntenplan’. Het migrantenthema werd vanaf dat ogenblik hét meest uitgesproken polari- serende thema in de Belgische politiek, en het bleef dat voor zeer lange tijd. Het was dit thema dat voor een kloof tussen Vlaanderen en Wallonië zorgde. In Vlaanderen dreef het Vlaams Blok, later het Vlaams Belang, het hele politieke spectrum naar rechts onder druk van het migrantenthema en als onderdeel van een radicaliserend Vlaams nationalisme. In Fransta- lig België deed die tendens zich niet voor want daar concentreerde men zich in beleid en onderzoek op

42 sociaaleconomische achterstelling en marginalise- ring. De gevolgen van die tweespalt zijn onderhand bekend.

Laat ons nu even pauzeren, want hier duikt een vraag op: waarom noem ik een paradigma dat zich richt op cultuur- verschillen en religie ‘rechts’, terwijl ik een paradigma dat zich op sociaaleconomische verschillen richt ‘links’ noem? Het antwoord is: omdat beide paradigma’s een andere in- tertextualiteit scheppen, dat wil zeggen, er worden telkens heel andere verbanden gelegd tussen uitspraken, teksten en thema’s. Wanneer men de problematiek van migratie en migran- ten benadert vanuit het perspectief van cultuurverschillen en religie sluit dit perfect aan bij een hele traditie van verto- gen die we traditioneel ‘rechts’ noemen: etnisch of taalkun- dig chauvinisme, volksnationalisme, religieus fundamenta- lisme, de klemtoon op homogeniteit als het recept voor een ideale samenleving. Wie de nadruk legt op cultuurverschil- len en religie als de kern van de migratie- en migranten- problematiek spreekt vrijwel automatisch de taal van deze rechtse traditie, waarin ‘volkeren’ en ‘culturen’ afgebakende gehelen zijn die doorheen de tijd een absoluut bestaan lijken te leiden, en waarin verschillen tussen ‘culturen’ alle andere verschillen overheersen. Het verschil tussen, zeg maar, In- diërs en Vlamingen is groter dan het verschil tussen rijk en arm, man en vrouw, jong en oud, stedeling en plattelander, noem maar op. Want ook al spreidt een rijke Indiër een reeks waarden en gedragingen tentoon die bijzonder sterk gelij- ken op die van een rijke Vlaming – uitbundige consumptie bijvoorbeeld, in Thorstein Veblens terminologie – dan nog

43 gaat men ervan uit dat die rijke Indiër fundamentele cultu- rele verschillen vertoont met de Vlaming, verschillen die de gelijkenis in waarden en gedragingen overstijgt. Net zo met het ‘linkse’ paradigma. Wanneer men de na- druk legt op sociaaleconomische verschillen als de kern van het migrantenvraagstuk, vindt men een vanzelfsprekende aansluiting bij een linkse traditie van vertogen over de fun- damentele aard van verschillen tussen arm en rijk. Men spreekt dan haast automatisch de taal van het syndicalisme, de arbeiders- en vrouwenbeweging, van emancipatie, gelijk- berechtiging en effectieve sociale gelijkheid – allemaal ele- menten die traditioneel tot het repertoire van links behoren. Mijn onderscheid tussen rechts en links is dus niet arbitrair, maar gegrond in een heel lange geschiedenis van analyses, vertogen en ideologische kaders. De overgang van een soci- aaleconomisch naar een religieus en cultureel paradigma in 1989 is dan ook effectief een overgang van links naar rechts, want vanaf dat moment ziet men dat rechtse vertogen – in- cluis die van het etnisch chauvinisme en volksnationalisme, vooral in Vlaanderen – de bovenhand nemen in het debat, en dat rechts er systematisch in slaagt dit paradigma op een meer samenhangende wijze met haar traditie te verbinden dan links. Rechts en links blijven duidelijk herkenbare his- torische sporen in vertogen die doorheen de samenleving circuleren, en het migrantendebat illustreert systematisch en permanent de relevantie van dit onderscheid. Laten we van deze pauze ook gebruik maken om even terug te keren naar de hoofdvraag die ons hier bracht: hoe zat het nu met de linkse kerk? Wel, men kan zeggen dat het vroege debat inderdaad werd bepaald door stemmen van de linkerzijde – stemmen die sterk de klemtoon legden op

44 kansarmoede en sociaaleconomische achterstelling, en die geleidelijk ook racisme en discriminatie in het vizier na- men. Merk echter op dat deze ‘linkse kerk’, als men het zo wil zien, er in deze periode heel anders uitzag dan de linkse hoogopgeleide elite waarover men het nu zo graag heeft. De pleitbezorgers voor migranten waren in die periode vak- bondsmensen en, meer nog, mensen uit het opbouwwerk en de armoedebestrijding aangevuld met een handvol we- tenschappers zoals Albert Martens, die eveneens de klem- toon legden op structurele achterstelling en armoede. Een belangrijk document dat deze fase illustreert en er het para- digma van weergeeft, is het Witboek integratiebeleid inzake migranten in Vlaanderen-België van 1986.4 Vanaf de vroege jaren 1980 hadden linkse stemmen evenwel af te rekenen met een steeds luider schreeuwende tegenpartij van racis- tisch rechts. Raad eens wie dat debat zal winnen?

Om terug te keren naar ons historisch overzicht:

– Als respons op de doorbraak van het Vlaams Blok richtte het kabinet-Martens in 1989 een ‘Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid’ op. Dit Commissariaat (afgekort het KCM) krijgt een man- daat van vier jaar en wordt geleid door de christende- mocratische politica Paula D’Hondt, iemand die haar strepen verdiende in de christelijke vakbond en de vrouwenbeweging. De opdracht van het KCM bestond erin een beleidsparadigma te ontwikkelen en meteen ook concrete beleidsmaatregelen voor te stellen.

4 Veerle Hobin & Frank Moulaert, Witboek integratiebeleid inzake migranten in Vlaanderen-België, ASLK, Brussel, 1986.

45 – Het KCM zette er vaart achter en kwam nog in 1989 met een lijvig rapport dat meteen een paradigmawis- sel inleidde. Het rapport omschreef de migrantenpro- blematiek immers als een ‘samenlevingsprobleem’ dat ruimer is dan armoede: cultuurverschillen kwa- men nadrukkelijk in de kijker te staan, en de islam dook zeer regelmatig op wanneer voorbeelden moes- ten gegeven worden van ‘problematische diversiteit’. Van de ‘linkse’ probleemomschrijving uit het Wit- boek van 1986 was geen spoor terug te vinden. Het KCM ontwikkelde een ‘integratieconcept’ met een sterk culturele inslag – de volledige kritiek hierop is reeds lang geleden gegeven.5 In publieke uitspraken had Paula D’Hondt het over het feit dat zij ook har- de taal spreekt tegen de migranten, hen wijst op het probleem van de gelijkheid tussen man en vrouw, op de radicaliserende islam en op criminaliteits- en op- voedingsproblemen.6 Ook in de vormingsactiviteiten van het KCM lag de uitgesproken nadruk op cultuur- verschillen en kwamen sociaaleconomische factoren nog nauwelijks aan de bak.7 Terzelfder tijd werd de

5 Jan Blommaert & Jef Verschueren, Het Belgische migrantendebat, IprA, Antwerpen, 1992. Jan Blommaert & Albert Martens, Van Blok tot bouw- steen, EPO, Berchem, 1999. Noteer dat het originele integratieconcept van het KCM een ingewikkeld gedrocht was, waarin men sporen zag van een Vlaams-Waalse consensus. De Franstalige nadruk op sociaaleconomische gelijkstelling moest worden verzoend met de Vlaamse nadruk op cultuur en identiteit, hetgeen leidde tot een onsamenhangend en complex stuk tekst. In de praktijk overheerste de Vlaamse interpretatie het beleid en het pu- blieke vertoog. Deze verduidelijking werd me destijds gegeven door Bruno Vinikas, de Franstalige adjunct van Paula D’Hondt. 6 Zie hiervoor Jan Blommaert & Jef Verschueren, Antiracisme, Hadewijch, Antwerpen, 1994. 7 Jan Blommaert & Jef Verschueren, Debating Diversity, Routledge, Oxford, 1998.

46 discussie over stemrecht voor onbepaalde tijd be- vroren, werden de pleitbezorgers gereorganiseerd in een geprofessionaliseerde en vanuit het beleid aan- gestuurde ‘integratiesector’, en werden allochtone ‘zelforganisaties’ geregulariseerd, dat wil zeggen aan een strakke aanvraagprocedure en controle onder- worpen. De islam werd een nijpend probleemdossier: hoewel de islam al in de jaren 1970 erkend werd als een officiële godsdienst gaf de Belgische staat hieraan geen feitelijk gevolg. Daardoor liet zowel de recru- tering van imams als de opleiding van leerkrachten islam zeer veel te wensen over. Dat probleem bleef onaangeroerd liggen. Niettegenstaande dit alles be- klemtoonde het KCM voortdurend de potentiële ver- rijking die multiculturalisme met zich mee brengt.

– We zien dat met het KCM de fundamentele visie op de migrantenproblematiek verschoof van wat men een ‘linkse’ visie mag noemen, naar een visie die vol- ledig de (extreem-)rechtse premissen opneemt: het feit dat migranten niet enkel problemen hebben maar vooral ook een probleem zijn; dat dit probleem zijn oorsprong vindt in de diversiteit, die gezien wordt als een hoofdzakelijk cultureel (en religieus) probleem, waarop het antwoord een vorm van unilaterale aan- passing is aan ‘onze waarden’.8 Het is deze lijn die tot vandaag blijft domineren. De focus op armoede en achterstelling die in het Witboek uitgesproken aan-

8 Els Deslé (p.18-19) merkte dezelfde paradigmawijziging op in de migran- tennota van Vlaams minister Jan Lenssens, die eveneens in 1989 werd voor- gesteld.

47 wezig was, is volkomen vervangen door een gecul- turaliseerde visie op de problematiek, die zich voedt met de probleemomschrijvingen die het Vlaams Blok voorziet. In de nasleep van de doorbraak van het Vlaams Blok was er een mantra die zei: ‘Het Vlaams Blok stelt de juiste vragen maar geeft de verkeerde antwoorden.’ Het beleid nam vanaf 1989 dan ook de ‘juiste vragen’ van extreem-rechts over, en adopteer- de samen daarmee ook het motiefje dat men ‘migran- ten de waarheid moet durven zeggen’ over hun eigen gebrekkige (of onwillige) integratie.

1989 is zonder meer een kantelmoment. Het was op dat ogenblik dat de consensus inzake de migrantenproblema- tiek overging van kansarmoede naar cultuurverschillen. De ‘linkse’ expertise die tevoren was aangelegd, verdween ge- ruisloos in de marge en werd vervangen door een nieuwe onderzoeksindustrie die het nieuwe paradigma gestalte moest geven. Vanaf 1989 domineerde de rechtse kerk het migrantenthema en het beleid daarrond. Die verschuiving werd versterkt door drie complicerende factoren.

– Eén. Links reageerde op Zwarte Zondag van 1991 met een aantal initiatieven gericht tegen de politieke legitimiteit van racisme. De burgerbeweging Charta 91 ijverde voor een ‘cordon sanitaire’: een over- eenkomst tussen de politieke partijen waarbij het Vlaams Blok werd geïsoleerd en van het beleid werd uitgesloten. Dat cordon sanitaire kwam geleidelijk aan tot stand in de vroege jaren 1990. De publica- tie in 1992 van het 70-puntenplan van het Blok was

48 daarbij een belangrijke factor. Het document werd door het Vlaams Parlement in scherpe bewoordingen veroordeeld. Andere burgerbewegingen zoals Hand in Hand en Objectief voerden campagnes tegen racis- me en voor stemrecht voor migranten. Racisme was immers geen echte prioriteit in het beleid. De angst voor het groeiende electoraat van het Vlaams Blok zorgde ervoor dat het politieke centrum geen heil zag in een kordate aanpak van racisme. Het thema werd feitelijk geïsoleerd en belandde zo in de handen van ‘links’. Vanaf het begin van de jaren 1990 werd ra- cisme een uitdrukkelijk links thema. Het antwoord erop, zo stelden zowel burgerbewegingen als vak- bonden en de overheid, is ‘tolerantie’, en die toleran- tie zal er komen via informatie en het ontkrachten van vooroordelen. Racisme werd ‘soft’ benaderd, als een kwestie van mentaliteit en houding die in vele gevallen zelfs gefundeerd kan genoemd worden (de migranten zijn immers soms ‘onvoldoende geïnte- greerd’). Hoewel racisme dus een links thema werd, werd het terzelfder tijd benaderd met recepten die zeer onlinks aandoen. Zoals we verder zullen zien, raakte links snel verdeeld over deze kwestie.

– Twee. Daarnaast zien we ook dat vanaf het begin van de jaren 1990 het migrantenthema in toene- mende mate gekoppeld werd aan, en geabsorbeerd werd door veiligheidskwesties. Alweer als een respons op ‘de juiste vragen’ van het Vlaams Blok namen di- verse regeringen steeds hardere standpunten inzake criminaliteit in. Het is interessant aan te stippen dat

49 deze verschuiving naar veiligheidsbeleid grotendeels het werk was van twee socialistische ministers van Binnenlandse Zaken: Louis Tobback en Johan Vande Lanotte. Het was onder hun bewind dat er ‘nultole- rantie’ werd afgekondigd, dat er gesloten instellin- gen (een eufemisme voor ‘gevangenissen’) werden geopend voor uitgeprocedeerde asielzoekers, dat de financiële steun aan behoeftige nieuwkomers werd teruggeschroefd, dat het helpen van illegale migran- ten strafbaar werd gesteld, dat grootschalige razzia’s tegen illegale migranten werden gehouden, en dat ge- weld en repressie een vast onderdeel werden van de behandeling van deze groepen. In 1998 leidde dit tot een triest dieptepunt bij de gewelddadige dood van de Nigeriaanse asielzoekster Semira Adamu in de han- den van de Belgische politie.

– Een bijkomende factor die geleidelijk aan kracht won, was het feit dat vooral de islam in toenemende mate in het vizier van het veiligheidsbeleid kwam. De positie van de islam in het migrantendebat veranderde gron- dig in deze periode. Al sinds de Iraanse revolutie van 1978 was er een krachtige nieuwe beeldvorming over de islam ontstaan, die door Edward Said al in 1981 in Covering Islam werd beschreven. In niet geringe mate aangedreven door Israël, ontstond er een domi- nant beeld van de islam als agressief, anti-Westers en gewelddadig. De eerste Intifada van 1987 werd daar- door steeds nadrukkelijker gekleurd in termen van jihad, en het optreden van radicale islamitische groe- pen in Libanon – de Hezbollah – werd voorgesteld als

50 een uitbreiding van de islamitische wereldrevolutie. De eerste Golfoorlog van 1991 gooide verder olie op het vuur, en doorheen de jaren 1990 zien we dat de kwestie van de moslims in België – een dossier waar- van we zagen dat het al vastzat – steeds verder in een logica van veiligheidsbeleid, strijd tegen fundamenta- lisme en terreur werd gegoten. De gelijkberechtiging van de islam als erkende godsdienst in België werd op die wijze onbespreekbaar; de verhoogde nadruk op religie verscherpte het culturalistische discours over de migrantenproblematiek. Ook aan de linker- zijde ziet men dat veel mensen zich konden vinden in anti-islamitische standpunten. Wanneer na veel gebakkelei in 1998 onder moslims een vrije en open verkiezing werd georganiseerd voor vertegenwoordi- gers in de zogeheten ‘Moslimexecutieve’, verwijderde de overheid naderhand een aantal verkozen leden uit die raad omdat ze te radicaal zouden zijn. Er volgde nauwelijks protest tegen deze groteske inbreuk op democratische procedures (stel je eens voor dat dit bij federale of Vlaamse verkiezingen zou gebeuren!). Thema’s zoals rituele slachtingen en moslimbegraaf- plaatsen werden het voorwerp van steeds heftiger de- batten.

– Drie. De doorbraak van het Vlaams Blok werd door de politieke commentatoren snel van een analyse voorzien: het ging hier om ‘een kloof tussen burger en politiek’. Zoals we zagen nam men aan dat het Vlaams Blok ‘de juiste vragen’ stelde; de nederlaag van de grote partijen tegenover het Vlaams Blok werd

51 meteen geïnterpreteerd als een gevolg van het feit dat ‘de politiek’ geen voeling meer had met ‘de ware ver- zuchtingen van de mensen’. Als reactie daarop volgde er doorheen de hele jaren 1990 een beweging van ‘po- litieke vernieuwing’, met de liberaal Guy Verhofstadt aan het roer. Zijn opeenvolgende Burgermanifesten gaven een blauwdruk voor een politiek waarin de burger en de politicus terug één worden.9 Concreet betekende dit dat de middenveldorganisaties moes- ten uitgeschakeld worden als politieke actor. En dat gebeurde: de vakbonden en andere grote sociale or- ganisaties verloren hun intieme band met politieke partijen, kregen te horen dat ze zich met hun ‘core- business’ moesten bezighouden en niet met politiek, en verloren aanzien en legitimiteit als politiek speler. De vakbonden – de traditionele spreekbuis van links – projecteerden het motief van de ‘kloof’ op zichzelf en raakten eveneens in crisis. De kwestie was simpel: de leden van de vakbonden waren, net zoals de rest van de samenleving, snel meegegaan in de retoriek en beeldvorming van het Vlaams Blok. Antiracisti- sche actie werd bijgevolg een netelige kwestie binnen de vakbonden, een zaak van legitimiteit en repre- sentativiteit. De ruggengraat van linkse actie raakte in de jaren 1990 grotendeels verlamd wanneer het ging over migranten. Noteer dat in dezelfde periode ook het medialandschap veranderde: de zuilgebon- den kranten werden ontzuild en gingen een volledig commercieel leven tegemoet, en de openbare omroep

9 Jan Blommaert, Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en ver- rechtsing, EPO, Berchem, 2001.

52 kreeg een commerciële concurrent. Het netto-effect van deze evolutie was dat links in deze periode ook zijn mediabasis verloor: er zijn vanaf de vroege jaren 1990 geen solide ‘linkse’ media meer.

– Daaraan gekoppeld was er vanzelfsprekend het ef- fect van de ineenstorting van de Sovjet-Unie en het einde van de Oude Orde. Vanaf 1989 kwam de hele linkse beweging in een legitimiteitscrisis terecht. Nieuwe rechtse denkers zoals Fukuyama (en Ver- hofstadt in eigen land) proclameerden voortdurend de historische ovewinning van het liberale kapita- lisme, en dat bleef niet zonder effect. Linkse mensen raakten in gewetenscrisis en twijfelden bij bosjes over hun gedachtengoed. Velen gingen op zoek naar een nieuwe linkse agenda, aangepast aan het nieuwe tijdperk waarin we na 1991 belandden. Ze vonden het antwoord in een hele reeks thema’s – ecologie bijvoorbeeld – maar het meest succesvolle thema waarrond links probeerde zichzelf heruit te vinden was nationalisme. Binnen de restanten van de Kom- munistische Partij bijvoorbeeld gaven prominente leden zoals Louis Van Geyt en Antoon Roosens vol gas in de herontdekking van de Vlaamse strijd als nieuwe en actuele klassenstrijd. Andere prominen- ten zoals Ludo Abicht liepen daar lange tijd in mee, en in 1996 bracht Het Sienjaal een hele schare link- se denkers bijeen rond de nationalistische coryfee Maurits Coppieters en het socialistische boegbeeld Norbert De Batselier. Men had het in die tijd graag over zaken zoals ‘bevrijdingsnationalisme’, en een

53 deel van links verdedigde vanaf dat moment een tra- ditioneel zeer onlinks agendapunt. Dat had gevolgen voor standpunten inzake migranten, zeker wanneer het ging over de spanning tussen ‘onze (nationale) eigenheid’ en ‘hun identiteit’, en er ontstonden bij- gevolg flink wat hevige ruzies binnen links in deze periode.

We zien dus dat in 1989 rechts de hegemonie verwerft in het migrantendebat, en dat links bovendien intern verdeeld raakt rond een reeks thema’s, waarvan de voor- naamste zijn: racisme en de strijd daartegen, de houding tegenover de islam, en nationalisme. Zeker wat de islam betreft waren aan de linkerzijde steeds minder pleitbezor- gers voor de gelijkberechtiging van moslims te vinden; de meerderheid van links hulde zich over dit thema in een ongemakkelijk stilzwijgen – iets wat tot op de dag van van- daag voortduurt. Daar komt nog bij dat links als beweging in een diepe crisis belandde na de val van het Oostblok en onder invloed van de oproepen tot politieke vernieuwing, waarbij grote linkse organisaties zoals vakbonden ervan langs kregen. Links verliest in die periode zijn organisatie, zijn spreekbuizen, zijn legitimiteit. Rechts neemt de hege- monie definitief over.

Als historisch overzicht volstaat dat. Immers, vanaf 1989 liggen de grote lijnen van het migrantendebat vast, en deze lijnen worden volledig uitgetekend door rechts, niet door links. Links heeft geen enkele effectieve invloed op het mi- grantenbeleid, nationaal, regionaal noch lokaal. Links do- mineerde misschien het debat over migranten vóór 1989,

54 maar bij afwezigheid van een beleid had deze dominantie geen gevolgen. Vanaf die periode is er trouwens niet veel te merken van ‘taboes’ en ‘onbespreekbare thema’s’ in het migrantendebat. De publieke ruimte gonst van het racis- me, radicaal dan wel verdoezeld, en weinig dingen blijken vanaf dat moment zo eminent bespreekbaar als de slechte kwaliteiten van migranten, hun gebrek aan verantwoorde- lijkheidszin als het op opvoeding of gelijkheid tussen man en vrouw aankomt, de gevaren van een radicale islam, de allochtone criminaliteit bedreven door ‘kutmarokkaantjes’ en ga zo maar door. Wie beweert dat de linkse kerk voort- durend allerhande zaken onbespreekbaar maakte, moet dit simpele feit onder ogen zien: al twintig jaar schiet men naar hartelust op allochtonen in het publieke debat en gaat men zich te buiten aan volkomen ongeïnformeerde uitspraken, veralgemeningen en vooroordelen. ‘Het wordt tijd dat de dingen gezegd worden zoals ze zijn’ – dat was deel van het refrein zoals we zagen. Welnu, die tijd is al ruim twintig jaar bezig. Van bij het ontstaan van het KCM worden de linkse re- cepten van tafel geveegd en vervangen door de probleem- definitie die door rechts wordt aangereikt. Links opereert vanaf 1989 steeds meer in de marge rond thema’s die poli- tiek geen vertaling krijgen, en opereert daarenboven vanaf dat moment ook steeds meer in gespreide slagorde. Over dat laatste wil ik het nu hebben. Er was in de jaren 1990 immers op geen enkele wijze sprake van een ‘linkse kerk’. Talloze kapelletjes misschien, maar één kerk: nonsens. Het is ironisch dat precies in de periode waarin links volkomen uitgeschakeld wordt als reële kracht in het migrantendebat, het motiefje van de linkse kerk ontstaat. Er wordt een ka-

55 rikatuur van links gemaakt die op geen enkele manier be- antwoordt aan de echte machtsverhoudingen, en die karika- tuur wordt dan aangevallen.

56 Het migrantendebatje

Links was na 1989 diep verdeeld over migrantenbeleid, en die verdeeldheid kunnen we best illustreren aan de hand van een stukje autobiografie. Na een reeks wetenschappelij- ke artikelen die internationaal weerklank kregen, schreven Jef Verschueren en ikzelf in 1992 Het Belgische migranten- debat. Het boek werd in eigen beheer uitgegeven, want de uitgeverijen die we contacteerden wezen het af. Verschue- ren en ikzelf werden vanaf 1992 kleine intellectuele entre- preneurs: boeken werden schriftelijk bij ons besteld en wij deden de verzending en de boekhouding. Het boek verkocht bijzonder goed en ging in geen tijd een vijftal drukken door. Het sloeg in als een bom, en zelden was er in dit land zo- veel media-aandacht voor en discussie over een boek. Het ambachtelijke aspect van het gegeven hield in dat we een uiterst precies beeld hadden van wie ons boek had en wie niet, en van wie zijn rekening betaalde en wie niet. Er zijn politici die nog steeds een onvereffende factuur van ons hebben liggen, en er zijn politici die beweerden dat ze ons boek hadden gelezen terwijl wij zeer goed wisten dat dit niet het geval was. Het boek was uitgesproken controversieel vanwege van zijn centrale stelling. Die stelling heb ik boven in mijn his- torisch overzicht al uitgetekend: het officiële Belgische mi- grantenbeleid sinds 1989 baseerde zich op precies dezelfde

57 uitgangspunten als degene die ten grondslag lagen aan de stellingen van extreem-rechts. In beide gevallen zagen we dat migratie als abnormaal werd voorgesteld, als een af- wijking van normale menselijke leefpatronen. De migrant was derhalve een afwijking van wat idealiter een homogene (volks-)gemeenschap zou zijn: een gemeenschap met één taal, één cultuur en één reeks gedeelde waarden. En als af- wijking moest die migrant zich aanpassen, of, indien zo’n aanpassing niet mogelijk was, opkrassen. Negatieve reacties tegenover migranten – racisme, met andere woorden – wa- ren vanuit die logica een redelijk gegeven, iets wat normaal was als reactie op het doorbreken van de homogene norm. We noemden dat uitgangspunt ‘homogeneïsme’, en dit ho- mogeneïsme was de dominante ideologische positie door- heen het hele mainstream migrantendebat in België. In de media werd dit snel vertaald als ‘Paula D’Hondt en Filip Dewinter staan zij aan zij’, en de poppen gingen aan het dansen.

Om de precieze posities te kunnen bepalen, moeten we even recapituleren wat we eerder zagen. Bij het opstarten van het KCM werd links uiteengeslagen om al de redenen die ik aangaf. We hebben gezien dat burgerbewegingen zoals Charta 91 het voortouw namen in de antiracistische actie, en we zagen ook dat er in toenemende mate verdeeldheid ontstond over thema’s zoals de islam. Bovendien moesten Paula D’Hondt en haar kabinetschef Johan Leman van bij de aanvang van het KCM zware aanvallen slikken van- uit extreem-rechtse hoek. Het KCM was vanzelfsprekend een geliefkoosde schietschijf voor Dewinter en de zijnen. De reactie van links was dat ze zich volledig achter Paula

58 D’Hondt en haar KCM schaarden. Links aanvaardde, met andere woorden, de manier waarop het beleid een soort ‘monument’ schiep in de strijd tegen extreem-rechts, en steunde D’Hondt voluit. D’Hondt genoot weinig popula- riteit ter rechterzijde, des te meer ter linkerzijde. In 1992 kreeg ze de Arkprijs van het Vrije Woord en een eredocto- raat aan de Universiteit Gent, met Rik Pinxten als promo- tor; in 1993 kreeg ze de Prijs voor de Democratie uit handen van Eric Goeman. Zij was zonder meer een heldin van links die echter, zoals we zagen, een beleid ontwikkelde dat zich volledig op rechtse uitgangspunten baseerde. Onze kritiek op Paula D’Hondt werd op tevreden gemon- kel onthaald vanuit rechts, terwijl links uiterst gepikeerd reageerde. We kregen zeer zware, bitse en persoonlijke kri- tiek te verduren van Johan Leman (die toen, toegegeven, moeilijk aan de linkerzijde kon gesitueerd worden), Ludo Abicht, Rik Pinxten, Dieter Lesage, Antoon Roosens, Eti- enne Vermeersch, Jaak Billiet, Walter Pauli en vele anderen. Het dominante standpunt was dat links pragmatisch moest zijn: gegeven de dreiging van rechts moesten we een figuur als Paula D’Hondt steunen en haar integratieconcept onder- schrijven, zoniet zouden we het Vlaams Blok verder wind in de zeilen geven. We vergisten ons met andere woorden van vijand. En bovendien – Leman bleef dit telkens weer her- halen – zou er voor onze visie nooit ‘een politieke meerder- heid te vinden zijn’. Om dezelfde redenen werd onze kritiek op de ‘softe’ vormen van antiracisme die door de burger- bewegingen werden ontwikkeld, bijzonder slecht onthaald. Ook daar reageerde men verbolgen en vijandig en had men het over een strategische fout van formaat. De nieuwe inte- gratiesector, ten slotte, reageerde verdeeld. Er waren men-

59 sen (meestal in leidende posities in de sector) die ons zwaar aanvielen uit beleidsgetrouwheid; terzelfder tijd circuleerde ons boek als een samizdad1 in de integratiecentra en kre- gen we talloze reacties van steun vanuit de basis. We kregen die nadrukkelijk vanuit de hoek van de migranten zelf. Een van onze standpunten in het boek was dat de migranten niet langer een medewerker waren in het integratieproces, maar in het nieuwe beleid enkel nog als object, als lijdend voorwerp opdoken. Ook ons standpunt dat de grond van de zaak een kwestie van democratie en democratisering was (en ik kom daar verder nog op terug) werd bijzonder goed onthaald in migrantenmilieus, en vanaf 1992 speelden we een bescheiden rol in de politieke vorming van een nieuwe generatie allochtone jongeren. Weldenkend links, evenwel, veroordeelde ons scherp, poogde de circulatie van ons boek en onze ideeën te belemmeren, en schaarde zich nog stevi- ger achter Paula D’Hondt. Een ander deel van links steunde onze standpunten (zij het soms met grote kwalificaties en reserves), en de interne verdeeldheid werd heel duidelijk in 1993, toen Jef Verschueren en ikzelf Paula D’Hondt moch- ten opvolgen als laureaten van de Arkprijs. We werden in die tijd ook bijzonder sympathiek geïnterviewd door een uiterst linkse freelancejournalist, genaamd Wim Van Rooy, die ons herhaaldelijk met nadruk verzekerde dat hij volle- dig achter onze standpunten stond; de progressieve cultuur- paus van wat toen nog Radio 3 heette, Jean-Pierre Rondas, deed hetzelfde. Laat me tongue in cheek opmerken dat er inderdaad spra- ke was van een links taboe in dit geval. Een deel van links

1 Clandestiene publicatie in de voormalige Oostbloklanden.

60 maakte onze ideeën onbespreekbaar en trachtte ze belache- lijk te maken, minimaliseerde de kwesties van gelijkberech- tiging, racisme en democratie die centraal stonden in onze visie, en verketterde ons via karaktermoord en allerhande verdachtmakingen (associaties, stel je voor, met ‘klein links’ bijvoorbeeld). Dus ja, er was op dat moment een links ta- boe. Maar dat linkse taboe sloeg op linkse stellingen, niet op rechtse. Merkwaardig toch?

Laat me die stellingen even uitdiepen, en een overzicht ge- ven van de standpunten die ikzelf al ruim twintig jaar ont- wikkel.

– Eerst een wetenschappelijk, methodologisch stand- punt. Zoals we zagen gebeurde er in 1989 een pa- radigmawissel waarbij sociaaleconomische analyses en diagnoses verdrongen werden door analyses en diagnoses die zich richtten op cultuurverschillen en gradaties van integratie enerzijds, en onderzoek naar de publieke opinie anderzijds. Ik meldde al dat er van het Witboek van 1986 geen spoor meer over- bleeft in het debat na 1989, ook al bleven onderzoe- kers verderwerken aan hoogkwalitatief onderzoek over thema’s zoals de arbeidsmarkt, kansarmoede, onderwijsachterstelling en zo meer. Die weten- schappelijke stroom is nooit stilgevallen, maar de invloed ervan op het publieke debat is nihil gewor- den. Onderzoek dat wel het publieke forum haalt, is onderzoek dat de uitgangspunten van het beleid bevestigt – het schoolvoorbeeld hiervan komt rond 2000 met het onderzoek van Marion Van San over

61 de relatie tussen etniciteit en criminaliteit. Meer nog, we zien later in het debat een verdere overgang van ‘integratie’ naar ‘inburgering’ – een volledig ge- ïndividualiseerd aanpassingstraject waarin kennis van het Nederlands een steeds belangrijkere plaats krijgt. Ik heb systematisch beklemtoond dat cultuur- verschillen nauwelijks verklarende waarde hebben bij het onderzoeken van sociale achterstelling, en dat ze hoogstens als een verzwarende factor in een rui- mer pakket van factoren van kansarmoede gelden. Ik heb met andere woorden systematisch het belang blijven onderstrepen van de zeer solide onderzoek- straditie die tot 1989 de toon zette in het debat, en die ondersteund wordt door tonnen internationaal vergelijkingsmateriaal. Massale werkloosheid los je niet op door de hoofddoek te verbieden. Er is de afge- lopen twintig jaar een hoop nutteloze deskundigheid aangelegd, en het beleid baseert zich op irrelevante premissen.

– Twee, een sociologisch standpunt. Vanaf het einde van de Koude Oorlog verandert het gelaat en de struc- tuur van migratie en gaat onze samenleving over van een ‘klassieke’ multiculturele samenleving met dui- delijk aflijnbare gemeenschappen van ‘migranten’ naar een uiterst complexe superdiverse samenleving, waarin de vraag ‘wie is de migrant’? nog nauwelijks te beantwoorden is. Die veranderde sociologische ba- sis maakt het hele integratiebeleid volkomen irrele- vant. Dat beleid baseert zich immers op de sociologie van de migratie van voor 1991, en deze sociologie

62 is volkomen gewijzigd. In de praktijk valt dat overi- gens al jaren te merken: vanaf de vroege jaren 1990 wordt asiel het meest nijpende migrantenprobleem. Het zijn de grote groepen nieuwkomers, niet langer afkomstig uit Marokko en Turkije maar uit letterlijk de hele wereld, met heel andere motieven en achter- gronden dan de ‘klassieke’ migranten, die voor her- haalde crisissen in het migrantenbeleid zorgen. Deze escalatie van maatschappelijke diversiteit is nooit goed begrepen: beleidsmensen en journalisten gooien vanaf de vroege jaren 1990 allerhande fenomenen op een hoopje – schijnhuwelijken, gevaar voor terroris- me vanuit moslimgroepen, en dakloze nieuwkomers worden in één adem (en één beeld) bijeengebracht, en ‘inburgering’ wordt het ene en enige mechanisme waarmee men deze extreme complexiteit meent te kunnen aanpakken. Dat simplisme leidt tot een per- manente, chronische maatschappelijke catastrofe. We leven nu terug met groteske uitbuiting en zelfs sla- vernij in dit land, want duizenden mensen werken hier zonder arbeidscontract of sociale bescherming vaak aan de meest onvoorstelbaar lage lonen, armoe- deziekten zoals TBC die we al lang verdwenen waan- den duiken terug op, de opvangsystemen zijn in een permanente staat van crisis, er wordt geen nieuwe deskundigheid aangelegd, enzovoort. Het ziet er heus niet goed uit.

– Drie, een politiek standpunt. We hebben geen integra- tieconcept nodig, want dat bestaat al en is beter dan welk nieuw concept ook: de Belgische grondwet. Als

63 de overheid haar eigen basisbeginselen respecteert en hanteert als leidraad in beleid, dan is er geen mi- grantenprobleem – er is dan een algemener vraagstuk inzake gelijkheid, gelijkwaardigheid en democratie in relatie tot racisme en discriminatie. De islam is een of- ficieel erkende religie in dit land, maar als de overheid de islam niet gelijk behandelt met de andere erkende godsdiensten, dan is er sprake van discriminatie en dan zullen moslims dat gevoel van discriminatie ook ervaren. Dat standpunt maakt mij geen supporter van de islam en maakt me zeker geen moslim. Het is een simpel democratisch standpunt. Het feit dat men te- genwoordig zoiets al moet beargumenteren, toont aan hoe we gewend zijn geraakt om met twee maten en twee gewichten te meten in dit land. Sinds 1989 wordt van migranten – wie ze ook zijn – een aantal dingen geëist die men van de autochtone meerderheid onmo- gelijk zou kunnen afdwingen. Hun gemeenschappen wordt de les gelezen inzake relaties tussen man en vrouw, de taal die in de huiskamer wordt gesproken, hun kledij (de hoofddoek), de wijze waarop ze een godsdienst beleven, en ga zo maar verder. Weinig au- tochtonen zouden het op prijs stellen als de overheid dergelijke inbreuken op hun privésfeer zou begaan, we zijn immers allemaal tuk op onze eigen vrijheid. Als het over migranten gaat is er van vrijheid, gelijkheid, gelijkwaardigheid en democratie vaak geen sprake, en dát is de kern van het migrantenprobleem: we zijn een samenleving die als het over migranten gaat, weigert democratisch te zijn.

64 – Vier, een technisch standpunt. Het kan niet zijn dat een bepaalde groep in de samenleving het doelwit is van allerhande vormen van specifiek beleid, maar terzelfder tijd geen enkele inspraak heeft in de vor- ming en uitvoering van dat beleid. De publieke opi- nie van de migranten heeft helemaal geen plaats in het publieke debat, en sinds 1989 hebben migran- tengemeenschappen enorm veel moeite gehad om hun stem te doen weerklinken in het politieke en maatschappelijke debat. Men spreekt over migranten, maar zelden met hen, en men laat hen zelf nog minder aan het woord. De treurige saga van het gemeentelijk stemrecht spreekt boekdelen. Zoals we zagen bleef het onproblematisch tot de vroege jaren 1980, toen verdween het onder druk van racistisch extreem- rechts geleidelijk van de agenda, en in de jaren 1990 onderscheidde iemand als Etienne Vermeersch zich met lange doortimmerde uiteenzettingen over het feit dat migrantenstemrecht een gevaarlijke en onwense- lijke zaak is. Het stemrecht kwam er uiteindelijk te- midden van veel controverse pas in de 21ste eeuw, en bij de verkiezingen van 2006 ontdekte men dat deze allochtonen best wel wat politieke stielkennis heb- ben, flinke stemmentrekkers zijn, dat vrouwen er de politieke speerpunt van vormen, en dat ze allemaal zeer gematigde politieke standpunten verdedigen. De gevaren die Vermeersch meende te ontwaren blijken – weinig verrassend voor zij die al eens contact heb- ben met migranten – volstrekt afwezig te zijn.2

2 Ik schreef daarover in 2006 een essay getiteld Verliezingen, te vinden op http://www.kifkif.be/page?&orl=1&ssn=&lng=1&pge=19&searchlist

65 – Vijf, een praktisch standpunt. Ik denk niet dat ik er van beschuldigd kan worden ‘problemen te ontken- nen’. Dat is nonsens. De kern van de zaak is echter de problemen die er zijn van een precieze diagnose te voorzien en ze op grond van die precieze diagnose aan te pakken. Ik ontken, met andere woorden, bepaalde definities en voorstellingen van problemen. Zeggen dat criminaliteit een voedingsbodem vindt in sociale en economische marginalisering betekent niet dat ik criminaliteit ‘ontken’, laat staan dat ik dieven, van- dalen, drugsdealers en zo meer zou ‘goed praten’ of ‘excuses lever’ voor hun gedrag. Ook dit soort dingen behoren tot het rijk der kindertaal. Het betekent dat ik voorstel dat, om criminaliteit aan te pakken, men ook in de diepte moet werken aan sociale en econo- mische achterstelling. Dat is dus geen ‘ontkenning’, het is integendeel een voorstel voor een oplossing ten gronde. Wat ik ook doe, is wijzen op het feit dat bepaalde voorgestelde oplossingen snel op zichzelf een nieuw probleem dreigen te worden. Toegeno- men veiligheidsdenken, met het aanzwellen van sur- veillance, dataverzameling en geïnstitutionaliseerd wantrouwen, is net zo goed een veiligheidsrisico als datgene wat men ermee poogt te bestrijden. Als men een samenleving volbouwt met gevangenissen, dan verhoogt het risico dat men er vroeg of laat in be- landt. Ook het uithollen van het strafrecht, van de procedures voor verdediging en beroepsprocedures zijn bedreigingen van ons systeem, want elk van ons

=all&pge_old=9&zoek=blommaert&are=889.

66 kan er slachtoffer van worden. Als ik daarvoor waar- schuw, ontken ik alweer geen problemen: ik wijs dik- wijls problemen aan die precies ontkend, verzwegen en geminimaliseerd worden. Wanneer de respons op migratie een verzwakking en uitholling is van onze democratie, dan lopen we allemaal gevaar in een on- democratisch regime wakker te worden.

Ik heb eerder al een aantal principes en gevolgen van die principes opgesomd die in mijn optiek links definiëren. Op welke manier mijn stellingen hierbij aansluiten of ervan af- wijken, is makkelijk na te gaan. Ik heb het migrantenpro- bleem altijd gezien als een problematiek van ongelijkheid, en daardoor een democratisch probleem. Het antwoord erop moet een verdere, verbeterde en verdiepte democratie zijn – een democratie waarin elke burger in dit land, au- tochtoon of allochtoon, jong of oud, man of vrouw volle rechten moet genieten en volle verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van die democratie. Het antwoord op het migrantenprobleem is bijgevolg een aanpassing van ons ei- gen systeem, dat we opener en sterker moeten maken. Als onze democratie bang is van zijn eigen onderdanen en daar- door allerhande vrijheden en rechten ter discussie begint te stellen, dan is ze ziek en dan hebben we onszelf daarmee geen dienst bewezen. Het blijft me na twintig jaar verbazen hoe een groot deel van links zo’n moeite kon hebben met een standpunt dat ten gronde zeer orthodox links is en aansluit bij de hele lo- gica van links als een democratische politieke actor. Ik heb ook nooit begrepen waarom links zichzelf in een uiterst pragmatische rol liet duwen en daardoor allerhande stand-

67 punten steunde die volstrekt in tegenstrijd zijn met waar links voor staat. Toen het Vlaams Blok, alweer na veel con- troverse, uiteindelijk veroordeeld werd voor racisme (iets wat de partij zeer hard heeft getroffen) kwamen er alweer stemmen van links die dit vonnis betreurden en opwierpen dat men ‘het Blok met argumenten moet bevechten’. Een wetsovertreding werd zo goedgepraat, en terwijl men een nultolerantie tegenover ‘kutmarokkaantjes’ en allochtone ‘hangjongeren’ toejuicht, vindt men een vervolging wegens racisme een brug te ver. Eén maat en één gewicht? Gelijk- heid? De rechtsorde en de daaraan gekoppelde democrati- sche verplichtingen? Allemaal pragmatisch opzij geschoven. De stellingen hierboven zijn links, en daardoor wekken ze het afgrijzen van rechts. Dat is evident. Het is tegen deze standpunten dat rechts zich steeds blijft verzetten: tegen het standpunt dat de kern van de zaak ongelijkheid is, en dat het oplossen ervan een verdieping van onze eigen democra- tie vereist. Dat wordt meteen vertaald als ‘wij die ons aan- passen aan hén’, en binnen een chauvinistische logica is dat vanzelfsprekend volkomen uitgesloten. Maar zelfs bij links was dit standpunt doorheen de hele jaren 1990 en tot een stuk in de 21ste eeuw nagenoeg onbespreekbaar. Het werd als uiterst radicaal beschouwd, als een ultralinkse aberratie, en zelfs vandaag is het een marginaal standpunt dat uitvoe- rige toelichting vergt om min of meer begrepen te worden. Dit standpunt was het échte taboe in het migrantendebat. Van zodra men de autochtone verantwoordelijkheden aan- gaf, de plicht tot democratie en het verbod op discriminatie en racisme onderstreepte, sloten de rangen, de oren en de monden zich. Het echt onbespreekbare punt in het migranten- debat was, en is, de rol van de autochtone meerderheid in dit

68 alles. Al de rest was en is volkomen bespreekbaar, werd en wordt uitbundig en tot in het oneindige besproken in toon- aarden die variëren van eufemistisch tot bot, beledigend en brutaal. Het gevolg is aantoonbaar: we hebben nu een po- litieke elite die virtuoos gebruik maakt van rechtse stand- punten – Wilders, De Wever en Dewinter zijn marktleiders – maar we hebben geen politieke elite die virtuoos gebruik maakt van linkse standpunten. Die laatste zijn afgeleerd, want ze spelen al twintig jaar simpelweg geen rol in het cen- trale debat.

69

Links van de rechtse kerk

Het is tijd voor de schuldvraag nu. Wat is er waar van het verhaaltje over de linkse kerk met haar oekazen, taboes en politieke correctheid? In de vorige hoofdstukken zagen we het volgende:

1. Links domineerde het migrantendebat tot de jaren 1980, voornamelijk via een klemtoon op kansar- moede die uitging van vakbonden en welzijnswer- kers aangevuld met een kleine groep onderzoekers. Ze wogen echter op geen enkele wijze op het beleid, simpelweg omdat er geen beleid was. Van zodra er, in 1989, een gecoördineerd migrantenbeleid totstand- komt, verdwijnt de invloed van links volledig. Het migrantenbeleid ontstaat als een respons op de ‘juiste vragen’ die het Vlaams Blok meent te stellen, en het neemt een radicaal andere paradigmatische wending. De nadruk komt vanaf dat ogenblik te liggen op cul- tuurverschillen en, in toenemende mate, op het pro- blematiseren van de islam, mede in de context van een steeds sterker wordende invloed van het veilig- heidsbeleid op het migrantenvraagstuk. Vanaf 1989 heeft links geen gewicht meer in het dominante de- bat.

71 2. Van een links front is geen sprake. Het beeld van een linkse ‘kerk’ – een congregatie van eensgezinde vol- gelingen – is volkomen absurd. Van bij het ontstaan van het migrantenbeleid schaart een zeer groot deel van de linkerzijde zich kritiekloos achter de (rechtse) recepten van het beleid, en begint ook de linkerzij- de cultuurverschillen als voornaamste diagnose in het migrantenvraagstuk te zien. Links doet boven- dien vlijtig mee aan het demoniseren van de islam, en socialistische ministers zijn aansprakelijk voor de toenemende greep van de veiligheidsdiensten op migrantenkwesties. Links stelt zich uit hoofde van de strijd tegen het Vlaams Blok uiterst pragmatisch op, verzaakt aan haar eigen principes, en verklaart samen met de rest van het politieke veld authentiek linkse standpunten tot taboe en stelt ze voor als ul- tralinkse, al te radicale uitwassen. Een zeer groot deel van links vormt, in technisch jargon, een ‘discours- coalitie’ met rechts in het migrantendebat van de ja- ren 1990.

3. Wat betreft bespreekbaarheid en het parler vrai over ware en vermeende migrantenproblemen: er is sinds twintig jaar overduidelijk geen enkel taboe geweest op rechtse tot uiterst rechtse standpunten. Als men ziet wat Wilders zich allemaal kan veroorloven op het publieke forum, en als men met een iets rijpere his- torische blik terugkijkt op het 70-puntenprogramma van het Vlaams Blok, beseft men waar dit over gaat. De echte taboes betroffen zaken zoals racisme en dis- criminatie, vandaar dat zelfs weldenkend links zich

72 distantieerde van de rechtszaak tegen het Vlaams Blok. Dat taboe had zijn grond in de crisis van het regime in de vroege jaren 1990 en de voorstellingen van ‘democratie’ die als onderdeel van de politieke vernieuwing opgeld maakten. Vermits een groot deel van het electoraat duidelijk racistisch was, was racis- me plots een ‘opinie’, een ‘publieke opinie’ die men met de grootste omzichtigheid moest benaderen om- dat ze beantwoordde aan de ‘ware verzuchtingen van de mensen’. Hoe blind men was voor de eigen verant- woordelijkheden blijkt uit een hele reeks voorbeel- den, ik geef er een. Toen Semira Adamu in 1998 werd gedood tijdens haar gedwongen repatriëring nam een socialistisch minister het initiatief voor het oprichten van een commissie. Ze werd geleid door de Gentse wijsgeer Etienne Vermeersch en kwam na enige tijd met een rapport waarin werd gepleit voor het verla- gen van de opstapdrempel van de politievoertuigen, een voorzichtiger gebruik van handboeien en andere trivia. Over de grond van de zaak – het gewelddadige karakter van de behandeling van asielzoekers – werd niet gerept. Het geweld werd gerationaliseerd en in louter praktische zin ‘verzacht’. Vermeersch en zijn medestanders vonden dit een vorm van verheven hu- manisme. De hele autochtone kant van de zaak was het voorwerp van stilte, taboe, politieke correctheid. De allochtone kant van het probleem domineerde de krantenpagina’s.

Wie beweert dat de linkse kerk het debat domineerde, het beleid gestalte gaf en er allerhande restricties aan oplegde,

73 is niet op de hoogte van de feiten of heeft de laatste twintig jaar op een andere planeet gewoond. Dat is de slotsom. Links maakte wel lawaai. Van Rooy verwijst graag naar mensen zoals Kristien Hemmerechts, Tom Lanoye en an- dere ‘kaviaarsocialisten’ en schrijft hen een euforisch mul- ticulturalisme toe. Juist ja, er waren geregeld opiniestukken die multiculturalisme ophemelden, er waren mensen die de kop in het zand staken voor bepaalde kwesties, en er ont- stond een hele bloeiende sector van ‘wereldcultuur’ – het Zuiderpershuis, Couleur Café, Polé Polé, Sfinks en noem maar op. Er waren ook publiek gefinancierde campagnes die opriepen tot tolerantie en die racistische standpunten poogden te weerleggen. Dat is allemaal juist. Maar hadden die dingen de invloed die men hen toeschrijft? Hoegenaamd niet. Voor rechts waren ze hoogstens een bron van irritatie, en het Vlaams Blok maakte een gewoonte van interpellaties over de subsidies die naar dergelijke ergerlijke zaken vloei- den. Maar ze hadden geen enkel fundamenteel effect. Het beleid gaf geen krimp wanneer Objectief een miljoen hand- tekeningen afleverde ten voordele van migrantenstemrecht, en actievoerders allerhande werden geridiculiseerd en hun standpunten geminimaliseerd. Een jonge, mondige alloch- tone leider zoals Dyab Abou Jahjah werd het voorwerp van een van de meest beschamende en onrustwekkende uitwas- sen van de rechtse dominantie. De eerste minister kwam in het parlement schreeuwen dat als er geen wet bestond op grond waarvan Abou Jahjah bestraft kon worden, het parle- ment er maar terstond een moest ontwerpen. Ziedaar onze democratie, onze rechtsorde, het onvervreemdbare recht op onschuld tot wanneer de schuld bewezen is, de vrijheid van elk individu van vervolging op basis van ras, politieke of

74 religieuze overtuiging, en zo meer. Rechts leidde en leidt de dans.

De rechtse kerk was en is wel degelijk een kerk in de zin zoals hierboven beschreven. Aan de rechterzijde is er een stevige consensus over de grote lijnen van het debat, en die lijnen heb ik in de vorige pagina’s uitgeschreven. Ze komen erop neer dat migranten gezien worden als een bedreiging van onze fundamentele waarden, en dat in respons daarte- gen diezelfde waarden gewoon te grabbel worden gegooid. Een minister van Justitie gooit een aantal legitiem en demo- cratisch verkozen vertegenwoordigers in de Moslimexecu- tieve van de lijst omdat ze vermeend radicaal waren. Noch- tans had zelfs Paula D’Hondt haar bewondering uitgedrukt over het uiterst correcte en eerlijke verloop van die ver- kiezingen. Wat houdt de overheid dan tegen om hetzelfde te doen met, ik zeg maar wat, verkozenen die zeer linkse standpunten hanteren? Of verkozenen wiens seksuele ge- aardheid niet strookt met die van de meerderheid? Dat is het ruimere gevaar waarover ik het eerder had: de reactie op migratie zou onze waarden en principes moeten bevestigen, consolideren en verdiepen, maar in werkelijkheid worden ze aangevallen, uitgehold en gekarikaturiseerd. Onze waarden worden dus ‘beschermd’ door ze op te heffen en naar de haaien te helpen. Begrijpe wie begrijpen kan. Links schoof in het migrantendebat snel naar rechts, rechts naar extreem-rechts. Liberalen, de historische ver- tegenwoordigers van de politieke Verlichting, schreeuwden om de beperking van de vrijheid van migranten, het verbod op de hoofddoek, strakkere controle op de geloofsbeleving van moslims, verhoogde surveillance in migrantenwijken

75 en van moslim-websites en zo ga maar door. Dat ze daarmee hun grote liberale vrijheden opgeven lijken ze niet te mer- ken.1 En dat ze daarmee onze democratie bepaald moeilijk uitlegbaar maken aan bijvoorbeeld nieuwkomers of mensen die met een systeem zoals het onze niet gediend zijn, ook dat lijken ze niet te beseffen. Dat betekent dat ze niet beseffen dat precies door dergelijke stappen in onze politieke evolu- tie elke oplossing van de migrantenproblematiek oneindig bemoeilijkt wordt. We worden er een lelijkere, onaangena- mere samenleving door, en onze pretentie inzake morele en politieke superioriteit wordt uiterst makkelijk onderuit te halen. Als we vandaag, na twintig jaar migrantenbeleid, in de spiegel kijken, dan zien we een samenleving die aan een aantal heel ernstige kwalen lijkt. Ze krijgt zichzelf niet meer uitgelegd, aan de anderen evenmin als aan zichzelf. Ik ben links. Ik ben dus allicht alles wat criticasters daar- over zeggen. Maar het zal me niet weerhouden te wijzen op de grote gevaren die het migrantendebat permanent in- houdt, en het zal me er evenmin van weerhouden de grote waarden van onze samenleving te beklemtonen – tegenover migranten, zeker, maar nog meer tegenover de autochtone meerderheid die ze te grabbel gooit. Ik zal dat blijven doen

1 De volkomen absurde manier waarop over ‘vrijheid’ wordt nagedacht in liberale kringen is hiervan het beste voorbeeld. De conservatieve liberale Nova Civitas, nu de ‘denktank Libera!’ genoemd, reikt sinds 2003 een jaarlijkse ‘Prijs van de Vrijheid’ uit. Laureaten daarvan zijn onder andere Ayaan Hirsi Ali, , , Theodore Dalrymple en, ja, Urbanus. Bij het ontvangen van zijn prijs gaf Storme in 2005 een lezing waarin hij betoogde dat de vrijheid om te discrimineren de meest fun- damentele vrijheid was, en dus ook het fundament van elke vrijheid was. De Prijs voor de Vrijheid gaat systematisch naar mensen die vragen stellen bij de vrijheden van anderen en de beperking daarvan bepleiten. Men kan blijkbaar enkel zelf vrij zijn wanneer anderen dat niet zijn. Deze lui moeten dringend hun liberale klassiekers herlezen.

76 want de hegemonie in het debat blijft onaangeroerd en ste- vig in handen van rechts. Ik, en hopelijk velen met mij, staan gewoon links van de rechtse kerk.

En wat tot slot de multiculturele samenleving betreft: ze bestaat niet meer want ze is een superdiverse samenleving geworden. De oude problemen zijn niet opgelost, integen- deel, ze worden steeds acuter, en er komen een hele reeks nieuwe problemen bij. Het grootste probleem daarbij is het risico dat we in een poging om die complexiteit te beheer- sen, zonder dat we ze begrijpen, heel ons democratisch sys- teem laten verdampen tot wanneer er een inhoudloos skelet van zogenaamd democratische procedures overblijft. Demo- craten zullen daarvan enkel nadelen ondervinden, het zijn antidemocraten die er garen bij spinnen. En die antidemo- craten zoekt men best niet bij de allochtonen, maar bij hen die beweren onze democratie te vernieuwen en te beveili- gen. We mogen dat niet laten gebeuren, en in de volgende hoofdstukken zal ik het hebben over hoe we daar tegen in moeten en kunnen gaan.

77

Het failliet van de (multiculturele) samenleving

In 2010 en 2011 kregen we een lawine van eensluidende uitspraken uit de mond van de rechtse top van Europa over ons heen. Angela Merkel, Nicolas Sarkozy, David Came- ron, Yves Leterme en vele anderen verkondigden allemaal publiekelijk de stelling dat de multiculturele samenleving gefaald had. Wilders, Fortuyn en Dewinter kregen eindelijk gelijk van de hoogste gezagsdragers. We waren al twintig jaar veel te ‘soft’ voor de allochtonen in onze samenlevin- gen, zo beweerden ze, en de visie op harmonieuze eenheid- in-diversiteit die zij meenden te ontwaren in de multicul- turele samenleving van de laatste decennia was een fiasco gebleken. In Groot-Brittannië had die visie geleid tot home- grown moslims die zichzelf opbliezen in de Londonse metro en bussen; elders had ze geleid tot de feitelijke segregatie van etnisch-culturele bevolkingsgroepen, tot een blijvend en steeds verder gaand antagonisme tussen de meerderheid en zijn minderheden. Intussen bleven die etnische minder- heden hun voeten vegen aan ‘onze’ waarden: ze verplicht- ten hun meisjes tot het dragen van de sluier, bedreven en- thousiast de zonden van het gearrangeerde huwelijk, de ge- zinshereniging en het sociaal profitariaat, en gaven bovenal steeds minder blijk van de aanvaarding van ‘onze’ waarden en normen. Die laatste – dat spreekt vanzelf voor Merkel,

79 Sarkozy en kompanen – zijn die van een verlichte open de- mocratie, en vanaf nu zullen die volmaakt ondubbelzinnig centraal staan. Merkel, Sarkozy en hun vrienden hebben gelijk, zij het om heel andere redenen dan degene die zij aanvoeren. Wat volledig failliet is, is het rechtse recept voor de multiculturele samenleving, de multiculturele samenleving zoals die door de rechterzijde in grote delen van de wereld de afgelopen twintig jaar gestalte is gegeven. In België is de multicultu- rele samenleving failliet die vanaf 1989 volledig en compleet door een rechts beleid is geschapen.

De rechtse recepten

Hoe zagen die rechtse recepten er immers uit? We hebben in de voorgaande hoofdstukken de evolutie van het beleid en het debat geschetst. Nu kunnen we daaruit enkele algemene trekken halen. Ik geef vier punten in wat volgt. Meteen zal duidelijk worden dat Merkel en haar maatjes niet in de rich- ting van links moeten kijken wanneer de schuldvraag rond dit failliet opduikt, want links heeft geen invloed gehad op dit beleid.

1. Het eerste kenmerk van dit beleid was de uitsluiting van migranten als partner. Ze werden uitgesloten van structurele inspraak in de vorming en uitvoering van het beleid, waardoor ze daarvoor ook zelf geen ver- antwoordelijkheid konden opnemen. Nochtans werd voortdurend gewezen op hun ‘eigen verantwoorde- lijkheid’ terwijl ze geen hefbomen hadden om die

80 eigen verantwoordelijkheid op te nemen. Migranten werden als ‘lijdend voorwerp’ van het beleid gedefi- nieerd, niet als ‘onderwerp’. Het beleid ging dus over migranten, maar werkte niet met migranten. Dat heeft voor de hand liggende gevolgen: de probleemde- finities en centrale noties van het beleid waren niet noodzakelijk die van de doelgroep. Het begrip ‘inte- gratie’ bijvoorbeeld, was in België van bij de lancering van het officiële integratiebeleid controversieel onder migranten. Idem voor de door het beleid gebruikte categorieën in de doelgroep. Het begrip ‘migrant’ zelf werd van bij de aanvang hevig gecontesteerd door al- lerhande groepen. Het beleid had daardoor nauwe- lijks legitimiteit in de ogen van de doelgroep, en werd door de doelgroep vaak gezien als een nieuwe en ge- sofistikeerde vorm van discriminatie.

2. Vanaf de vroege jaren 1990 werd het beleid bovendien in toenemende mate opgeslokt door het veiligheids- beleid. In België speelden de rellen van Vorst in 1991 een katalyserende rol. Vanaf dat moment kregen vei- ligheidsdiensten steeds meer inspraak in en invloed op migratiezaken, en deze ontwikkeling is het werk van sociaaldemocratische ministers (zoals gezegd staat ‘links’ in dit boek niet voor partijpolitieke stand- punten, maar voor het waardenpatroon dat eerder ge- schetst werd). Vooral moslims liepen in het vizier, en de huidige stekeligheid omtrent zaken zoals de hoofd- doek is in grote mate terug te voeren op de klakkeloze associatie van de islam met gevaar voor terrorisme. Als een moslim zijn of haar geloof op orthodoxe en

81 strenge manier beleeft, dan is hij of zij een potentieel gevaarlijk persoon. Daarnaast kwamen ook zaken zo- als mensenhandel hoog op de agenda te staan – in de vroege jaren 1990 deed het grapje de ronde dat Paula D’Hondt omwille van de strijd tegen de mensenhan- del er zelfs in slaagde om koning Boudewijn naar bor- delen te laten gaan. En ten slotte werd het publieke debat ook om de haverklap overwoekerd door uitlatin- gen over ‘kutmarokkaantjes’ en hun kleine criminali- teit. Het gevolg van de dominantie van het veiligheids- denken was voorspelbaar: het leidde tot een gevoel van over-policing onder allochtonen, die zich geviseerd voelden en daar vaak ook zeer goede redenen toe had- den. Dat leidde ertoe dat de politiediensten snel door allochtonen als ‘de politie van de Belgen’ werd gezien en bij hen zeer weinig legitimiteit genoot. De politie wordt geacht de burgers een gevoel van veiligheid te geven; onder allochtonen schept de politie nogal vaak een gevoel van onveiligheid.

3. Sinecurisme: we kregen een beleid dat zich toespitste op bijkomstigheden en liet leiden door incidenten. Wat bijkomstigheden betreft, de nadruk op taal, re- ligie en cultuur is daarvan het schoolvoorbeeld. Het feit dat er vandaag eigenlijk nog slechts één factor van ‘inburgering’ centraal staat – taal – is een toon- beeld van sinecurisme. De argumenten daarvoor zijn elders gegeven.1 De stoere taal inzake hoofddoeken is een ander voorbeeld. En de beslissing om in België de

1 Jan Blommaert & Piet Van Avermaet, Taal, onderwijs en de samenleving. De kloof tussen beleid en realiteit, EPO, Berchem, 2008.

82 boerka te verbieden is een hoogtepunt: er wordt een wet gecreëerd die statistisch volstrekt triviale feno- menen beteugelt. Wat betreft incidenten: we hebben de rellen van Vorst al vermeld; 9/11 was uiteraard een ander sleutelmoment dat met name de toene- mende invloed van het veiligheidsdenken betonneer- de; de moord op Theo Van Gogh en de aanslagen in Londen en Madrid even goed. Telkens gaf een spec- taculair incident aanleiding tot hevige emoties in het publieke debat, tot vuurwerk in de parlementen en gemeenteraden en tot triviale beleidsingrepen aller- hande. Bovendien werd om de haverklap de blame the victim-strategie bovengehaald: ‘Wij willen migranten wel integreren, maar zij doen maar waar ze zin in hebben, dus ons geduld is ten einde’. Dat soort din- gen vergiftigen het debat al decennialang.

4. Samenhangend met het vorige: het beleid ging voor- bij aan structurele problemen. Nochtans had Paula D’Hondt deze problemen goed samengevat als de ‘drie W’s’: werken, wonen en weten. Wat betreft werken: de structurele oververtegenwoordiging van allochtonen in de werkloosheidsstatistieken, en hun oververtegenwoordiging in kwetsbare en laag betaal- de sectoren van de arbeidsmarkt is op geen enkele manier opgelost. Integendeel, de situatie is nog nooit zo slecht geweest. Werkloosheid en ondertewerkstel- ling blijven een gesel onder de allochtonen, en in fa- sen van economische heropleving genieten zij niet mee van de voordelen. Ook op het vlak van wonen is de situatie is op geen enkele manier verbeterd; erger

83 nog, we zien een toename van de problematiek van dak- en thuisloosheid in relatie tot migratie.2 Wat be- treft weten: de situatie in het onderwijs is evenmin verbeterd. De PISA-studies wijzen uit dat ons land, overigens puik scorend voor de algemene kwaliteit van onderwijs, met Duitsland het meest ongelijke onderwijssysteem heeft in de hele OESO-ruimte. Ons onderwijs produceert sociale ongelijkheid, en vele allochtonen staan vanzelfsprekend in de hoek waar de klappen vallen.3 Het prestatieblad van twin- tig jaar beleid in deze cruciale domeinen is zo goed als blanco.

Ziedaar een failliet beleid. Het is rechts. Die maatregelen die men soms als ‘links’ bestempelt – denk aan de wet op de bestraffing van het racisme, de zogeheten ‘snel-Belgwet’ of de regularisatiecampagnes van asielzoekers – zijn allemaal hetzij papieren tijgers (de bestraffingsgraad van racisme is een lachertje) hetzij paniekmaatregelen die een zoveelste crisis in het rechtse beleid moesten helpen oplossen. De re- gularisatiecampagnes en de snel-Belgwet behoren tot deze laatste categorie. Men verwijst ook naar het gemeentelijk stemrecht voor migranten als een ‘linkse’ maatregel. Maar de geschiedenis van de maatregel is geschetst in de vorige hoofdstukken. Over het thema bestond een volledige con- sensus tot de jaren 1980, waarna het gedurende vrijwel

2 Het werk van wijlen Henk Meert levert hierover alle nodige gegevens en de- tails. Zie Henk Meert, Mens, maatschappij en ruimte, EPO, Berchem, 2008; en Bill Edgar, Joe Doherty & Henk Meert (eds), Immigration and Homeless- ness in Europe, Policy Press, Bristol, 2004. 3 Zie Nico Hirtt, Ides Nicaise & Dirk De Zutter, De school van de ongelijkheid, EPO, Berchem, 2007.

84 twintig jaar in de koelkast verdween en er enkel te midden van enorme controverses weer uitkwam. Gevraagd naar de reden waarom stemrecht geen beleidsprioriteit meer was, antwoordde Paula D’Hondt regelmatig dat dit geen echt probleem was. De volgende generatie migranten zou hoe dan ook Belg zijn en dus stemrecht hebben. De natuur zou het probleem van het democratisch deficit wel oplossen. Zo hoog stond het op de agenda... ‘Progressieve’ wetten zoals de wet op abortus en die op euthanasie komen er doorgaans slechts na een ellenlange lijdensweg doorheen parlementen en legislaturen; met stemrecht voor allochtonen was het niet anders. We kunnen het lijstje mankementen nog aanvullen met zaken die al eerder aan de orde waren. Het verdwijnen van racisme naar de marges van het beleid en in de taboesfeer in het debat, bijvoorbeeld, is iets wat de aliënatie van de al- lochtonen zeer sterk in de hand heeft gewerkt. Ook het ken- nisdeficit dat als een constante doorheen het migrantenbe- leid loopt, heeft uiterst nefaste effecten gehad. Men kent de migranten, hun achtergronden en hun ambities niet, men weet niet hoe ze leven, handelen of spreken – maar toch speculeert men er op los. Tot de grootste problemen van dit rechtse beleid reken ik echter deze. Ten eerste: doorheen deze hele periode heeft men geweigerd allochtonen als volwaardige leden van de ci- viele samenleving te beschouwen en heeft men dus gefaald in het doen opnemen van allochtonen in die samenleving. Ze werden buiten de ‘Vlaamse’ of ‘Belgische’ samenleving geplaatst en waren een apart probleem. We staren ons bijge- volg blind op ‘migrantenproblemen’ en kijken stelselmatig voorbij die problemen die iedereen deelt. Geluidsoverlast

85 en onveiligheid ten gevolge van zeer druk verkeer of van de nabijheid van een luchthaven zij algemene problemen. Idem met een fabriekssluiting, een school die niet draait, een lawaaierige disco in de buurt of een groepje drugsdea- lers dat een bepaalde straat als werkterrein neemt: allemaal het probleem van iedereen. Doorheen het gehele migranten- debat loopt een verdeel-en-heerspatroon waarbij gedeelde problemen opgekapt worden in specifieke groepsgebonden problemen. Men denkt er gewoon niet aan dat bepaalde pro- blemen zowel allochtone als autochtone problemen zijn, en men pakt ze bijgevolg ook niet als zodanig aan. Het funda- mentele inzicht dat zogenaamde migrantenproblemen ook onze problemen zijn, problemen van de hele samenleving, hebben we nog altijd niet verworven. Gemeenschappelijke mobilisatie en actie zijn in een dergelijk klimaat zeer moei- lijk. Ten tweede is er de fundamentele vernauwing van ‘inte- gratie’ tot etnisch-culturele kwesties, waardoor sociaaleco- nomische integratie uit het blikveld verdween. Het woord ‘integratie’ lokt bij de meeste mensen enkel associaties uit met mensen die een cultureel, taalkundig of religieus ‘pro- bleem’ hebben, geen associaties met langdurig werklozen, chronisch zieken, armen, daklozen, gepensioneerden met een laag pensioen, alleenstaande moeders, mensen met een lager opleidingsniveau, analfabeten, gehandicapten en an- dere kwetsbare groepen wiens ‘integratie’ in de mainstream veel te wensen over laat. De voornaamste integratieproble- men in onze samenleving zijn van sociaaleconomische aard, en die problemen zijn enorm. Maar zoals bij het vorige punt zien we dat twintig jaar krachtig debat ervoor heeft gezorgd dat we deze problemen enkel als ‘hún’ problemen zien.

86 Business Class Europa

Het gaat hier wel degelijk om gemeenschappelijke proble- men, en ze dreigen nog aan te zwellen. Dat is vanzelfspre- kend zorgwekkend: we worden niet vrolijk van het vooruit- zicht dat een groeiende groep mensen in onze samenleving naar de sociaaleconomische marges opschuift en steeds grotere integratieproblemen zal ondervinden. Voor het mi- grantendebat opent het eventueel – hopelijk – een nieuwe ruimte voor analyse en debat, en we moeten die kans grij- pen. Laat me eerst de dreiging schetsen.

Tijdens de Eurotop van maart 2011 beslisten de Europese staats- en regeringshoofden over te gaan tot een bijzonder verregaand plan dat met een explosie van eufemismen beti- teld werd als een ‘economisch relanceplan’, ‘de redding van de Euro’ of ‘het verzekeren van de concurrentiekracht van de Europese economie’. Het plan was een synthese van een reeks maatregelen die al een hele tijd circuleerden binnen leidende EU- en zakenkringen, en het komt neer op een to- tale afbouw van het zogeheten ‘Rijnlandmodel’: de ‘sociale markteconomie’ waarop de EU tot voor kort zo trots was.4 In dat Rijnlandmodel gingen kapitalisme en de welvaarts- staat hand in hand en werd de groei van de kapitalistische economie beschouwd als een middel om een welvaarts- en verzorgingsstaat uit te bouwen en op peil te houden. We zijn er allemaal producten van. De hedendaagse generatie

4 Toch waren neoliberale hardliners ontevreden over de uitkomsten van de top. Zie de teleurgestelde reactie van de ‘Economics Intelligence Unit’ van The Economist: http://eiueuroareadebtcrisis.wordpress.com/2011/03/25/eu- summit-exhibits-unwillingness-to-do-“whatever-it-takes”/

87 Europese hoogopgeleiden is in grote mate slechts tot die sociale laag doorgeklommen dankzij massaal gesubsidieerd onderwijs, wat vooral sinds de jaren 1960 heeft gezorgd voor een diepgaande sociale en culturele omslag van een sa- menleving waarin kennis geconcentreerd was binnen een kleine elite, naar een samenleving waarin kennis democra- tisch verdeeld was – de eerste en noodzakelijke voorwaarde voor de schepping van wat men nu de ‘kenniseconomie’ noemt. Maar in maart 2011 droeg de EU dit model dus definitief ten grave. In naam van de ‘competitiviteit van onze (kennis) economie’ moeten de lonen omlaag en moeten ze flexibeler worden. Concreet betekent dat een afbouw van zaken zo- als loonschalen, indexering en collectieve arbeidsovereen- komsten, die allemaal worden vervangen door individueel genegotieerde contracten. De loonlast (let op het woord) van bedrijven moet drastisch omlaag, de overheden moe- ten enorme besparingen uitvoeren en moeten daardoor alle mogelijke publieke systemen – de systemen van democra- tische herverdeling die we onder de term ‘welvaartsstaat’ vatten – afgebouwd worden.5 Ze worden hetzij volledig geprivatiseerd, hetzij binnen een puur economische kos- ten-en-batenlogica geherorganiseerd. Concreet: onderwijs, ziekteverzekering, pensioen, allerhande andere vormen

5 De top leidde dan ook tot een golf van hevig sociaal protest in de hele EU, met grote betogingen in Brussel. In de Belgische media werd deze betogings- golf herleid tot sensationele verkeersinformatie. Over de inhoud van het protest werd minder gesproken dan over de hoeveelheid verkeersoverlast die de betogers zouden veroorzaken. Het feit dat de miljoenen demonstran- ten in Brussel, Madrid, Lissabon, Parijs, Londen, Athene en elders allemaal tegen dezelfde maatregelen protesteerden en dus één massabeweging zijn werd evenmin duidelijk gemaakt. Men stelde het systematisch voor alsof de Griekse betogers enkel Griekse problemen aankaartten, de Spaanse Spaan- se enzovoort.

88 van rechtstreekse of onrechtsreekse sociale toelagen moe- ten weggehaald worden uit een logica van democratische herverdeling (ieder draagt bij naar vermogen en neemt af naar behoefte: het solidariteitsprincipe) en belanden in een marktlogica waarin bepaalde producten op basis van vraag, aanbod en risico een bepaalde prijs hebben. Deze logica is er al. In vele landen in Europa is de sociale zekerheid al geheel of gedeeltelijk geprivatiseerd. In België kennen we al een gemengd systeem waarbij naast de ziekteverzekering ook een private hospitalisatieverzekering moet worden aan- gegaan, en waarbij het wettelijke pensioen met ‘tweede en derde pijler’-constructies moet worden aangevuld. Wanneer we dit systeem volledig doorvoeren, leven we in een heel andere samenleving, en velen beseffen niet hoe ver dit kan gaan en welke concrete gevolgen eraan vasthan- gen. Ik geef een voorbeeld. In oktober 2010 kondigde de regering-Cameron in Groot-Brittannië plots het voornemen aan de subsidies voor universitaire onderwijsprogramma’s met zowat 80 (tachtig!) procent te verlagen, met uitzonde- ring van de programma’s die meteen hoogrendabele econo- mische returns lijken te beloven: wiskunde, geneeskunde, wetenschappen, technologie. Het gevolg was dat de inschrij- vingsgelden voor universitaire programma’s van de ene op de andere dag kunnen verdriedubbelen, van een al forse 3000 pond naar zowat 9000 pond per jaar.6 Dat betekent dat studenten zullen opgezadeld worden met een enorme

6 http://www.guardian.co.uk/politics/2010/oct/19/spending-cuts-swaths- universities-close. Deze maatregel past in een ruimer beeld waarin Cameron onder de noemer van ‘modernisering’ fenomenale besparingen wil doorvoe- ren in de Britse publieke sector – of wat daarvan nog over is na Thatcher, Major, Blair en Brown. Men verwacht massaal banenverlies in de publieke sector de volgende jaren.

89 schuldenlast uit studieleningen; dat minder bemiddelde ou- ders het voornemen om kinderen te laten studeren zullen moeten herzien; dat zelffinancierende studenten hun stu- dieplannen zullen moeten hertekenen of hun studies zullen moeten staken. Bovendien dreigen door deze maatregelen een aantal universiteiten simpelweg failliet te gaan. Het gaat met name om de jongere, minder prestigieuze universiteiten die een minder gefortuneerd publiek aantrekken. Raad eens welke sociale groepen hiervan dan ook het eerste slachtof- fer worden? In zoverre mensen ‘neoliberalisme’ een vaag en onrealistisch begrip vinden, kunnen ze dit misschien als concrete realisering ervan zien.

Europa is in de feiten slechts twee dingen: een vrijhandels- zone en een politiestaat. De EU munt uit in maatregelen die de economie ‘vrijmaken’ – dereguleren, ont-staatsen7 – en in maatregelen inzake veiligheid, controle en surveillance. Er is geen sociaal Europa, enkel een antisociaal Europa. Binnen Europa is arbeid mobiel, men kan eender waar de- zelfde arbeid presteren. Sociale en politieke rechten reizen echter niet mee. Pensioenrechten en sociale zekerheid zijn nog steeds nationale materies, en wie frequent van werk- plek verkast binnen Europa dreigt al snel in de problemen te komen inzake pensioenopbouw, ziekteverzekering en der- gelijke meer. Wie afhankelijk is van de officiële stelsels in- zake sociale zekerheid in Europa neemt met arbeidsmobili-

7 Alweer moeten we hierbij opmerken dat de sociaaldemocraten een bijzon- der belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van een business class Europa. De neoliberale wending binnen de EU kwam er onder het Commissie-voorzitterschap van de Franse socialist Jacques Delors, en onze Vlaamse kameraad wijlen Karel Van Miert was jarenlang de uiterst secure EU-commissaris voor Concurrentie.

90 teit grote risico’s. Dus, terwijl de economische ruimte open en onbelemmerd is, is de sociale ruimte er een waarin men enkel volwaardig kan participeren wanneer men zichzelf en zijn arbeid volledig privatiseert, zelf grote spaarreserves aanlegt en die volledig op eigen risico beheert. Ziedaar het ware Europa: iedereen wordt gereduceerd tot mobiele en flexibele arbeidskracht; sociale, politieke en cul- turele rechten horen daar niet langer bij. In Europa is men enkel volwaardig burger in economische zin. De rechten die we tot nu toe als onvervreemdbaar beschouwden en zagen als de kern en de fundering van ons maatschappijmodel worden nu volledig ondergeschikt aan de plicht om zichzelf als flexibele arbeidskracht ter beschikking te stellen van een steeds competitiever arbeidsmarkt. Dat heet tegenwoordig, in een zoveelste voorbeeld van ideologisch gekleurde krom- spraak, ‘flexicurity’.8

8 Flexicurity is officieel EU-beleid, het is de kern van het arbeidsmarkt- (en soci- ale) beleid van de Unie en een van de hoekstenen van de zogeheten Lissabon- strategie. Zie http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=102&langId=en. Lees op deze pagina vooral de mededeling van de Europese Commissie eind 2007 over flexicurity. In een flexicuritysysteem hoopt men het aantalbanen te doen toenemen. Deze banen worden echter niet gekoppeld aan personen: de creatie van meer banen betekent niet dat mensen permanente werkzeker- heid hebben, wel dat meer mensen via competitie toegang hebben tot meer banen. Deze banen zijn – lees de stukken – flexibel, dat wil zeggen dat men zijn loopbaan moet zien door te komen aan de hand van opeenvolgende ba- nen verschaft door uiteenlopende werkgevers in verschillende sectoren, aan zeer uiteenlopende arbeidsvoorwaarden en salarissen, in een veelheid van formules van voltijds of deeltijds werk, en met de behoefte aan permanente vorming (‘life long learning’) om competitief te blijven in deze snel wisselende arbeidsmarkt. De ‘actieve welvaartsstaat’ van Frank Vandenbroucke was van- zelfsprekend een voorloper van de flexicurity van de EU, en het begrip wordt toegeschreven aan de Deense sociaaldemocraat Poul Nyrup Rasmussen. No- teer ook dat de hele onderwijspolitiek van de EU in functie van flexicurity staat, eveneens een element van de Lissabonstrategie. Onderwijs heeft nog één enkel doel: de arbeidsmarkt – dat wil zeggen, flexicurity. Zie hierover mijn artikel ‘Onderwijs, carrières en gemiddelden’, http://www.dewereldmorgen. be/artikels/2010/09/27/onderwijs-carrières-en-gemiddelden.

91 Het weze me vergeven wanneer ik hier vreemde echo’s van de hoofdstukken uit Het Kapitaal meen te horen waar- in Marx de arbeidsomstandigheden van zijn tijd beschrijft. We zitten hier immers terug in de 19de-eeuwse laisser fai- re-economie. Vandaar de term neo-liberalisme en niet, bij- voorbeeld, post-liberalisme: het is een terugkeer naar het onbehouwen vrijemarktfundamentalisme van voor de welvaartsstaat.9 Het is die economie die door Marx werd ontleed en die aanleiding gaf tot het ontstaan van de soci- alistische arbeidersbeweging, tot Rerum Novarum en tot de woede van Daens. Wie denkt dat ik overdrijf moet maar eens een kijkje nemen buiten de grenzen van Europa, naar die landen waarmee de Europese arbeidsmarkt wil concur- reren en waar flexicurity al lang het systeem is, de VS op kop. Dat men in de EU enkel in deze richting kan denken (en daar zelfs heel wat sociale en politieke onrust voor over lijkt te hebben) toont aan hoe ver de EU is opgeschoven naar een business class Europa.10

9 Noteer de hypocrisie die in dat systeem vervat zat: enkel de arbeidsmarkt werd compleet ‘geliberaliseerd’; de rest van de economie bediende zich royaal van allerhande vormen van overheidsbescherming en subsidië- ring. 10 Laat mij ook aanstippen dat in een dergelijk systeem tijdelijke of perma- nente werkloosheid een belangrijk middel is om de lonen onder controle te houden. De theorie van het ‘reservearbeidsleger’ van Marx klopt hier als een bus, en ook op dit punt zitten we terug in de 19de eeuw. Het ideaal van volledige tewerkstelling (een van de kernpunten van de welvaartsstaat) is al geruime tijd opgegeven, en dat heeft ertoe geleid dat we al enkele de- cennialang geconfronteerd worden met een economische logica die loon en tewerkstelling aan mekaar koppelt. Meer werk betekent minder loon, zo simpel is het voor de ondernemers en de economische denktanks: arbeid kost gewoon te veel, en daardoor is er werkloosheid.

92 Het failliet van de hele samenleving

Interessant genoeg zijn het de propagandisten van dit busi- ness class Europa die nu het failliet van de multiculturele samenleving uitkraaien: Merkel, Sarkozy, Cameron. En ja, alweer hebben ze gelijk. Gegeven wat we zonet stelden, dient zich immers een heel andere situatie aan. Het vraag- stuk van de multiculturele samenleving zal in de eerstko- mende jaren snel overwoekerd worden door een veel groter probleem: dat van de sociaaleconomische integratie van zeer grote groepen in de samenleving – autochtoon en allochtoon – in een steeds meer dualiserend flexicuritysysteem. Deze neoliberale aanslag op de grondslagen van ons samenle- vingsmodel zal duidelijk maken hoe irrelevant het beleid van de afgelopen decennia wel was in zijn klemtonen op cultuur en religie. In het neoliberale paradijs dat men nu voor ogen heeft, zal zowat iedereen minder verdienen voor harder en langer werk, minder bestaanszekerheid genieten, periodes van tewerkstelling afwisselen met periodes van werkloosheid, zelf zijn sociale vangnet moeten financieren, enorme moeilijkheden ondervinden in het uitbouwen van wat men gemakshalve nog steeds een ‘loopbaan’ noemt,11 en even enorme problemen kennen in het scheppen van kan- sen voor opwaartse sociale mobiliteit, want ‘beter’ en hoger onderwijs zal ook hier spectaculair duurder worden.

11 Dit punt lijkt paradoxaal, want in de hysterische literatuur die de arbeids- marketeers produceren wordt steeds meer gesproken over ‘career’ en steeds minder over ‘job’. Men doet nu aan ‘career planning’, ‘career management’, ‘career development’ enzovoort. Frequent zijn baan verliezen en dus fre- quent op zoek moeten gaan naar nieuw werk (d.w.z. flexicurity) vergt in- derdaad behoorlijk wat ‘planning’ en ‘management’. Het wordt echt tijd dat iemand die schandalige Human Resources newspeak eens doorprikt.

93 Steeds meer mensen zullen ervaren dat ze in deze nieuwe samenleving slecht geïntegreerd zijn, eigenlijk ook geen volwaardig burger meer zijn en dus slecht ingeburgerd zijn. Ze zullen ook ervaren dat hun toenemende marginalisering zal worden verklaard door middel van persoonlijke eigen- schappen. ‘Je bent niet dynamisch genoeg’, ‘je verzorgt je slecht’, ‘je hebt geen ruggengraat’, ‘je had maar zo jong geen kinderen moeten krijgen’, ‘je had maar geen fotografie moe- ten studeren’, ‘je ouders hebben niet genoeg in jou geloofd’: dit zijn enkele van de argumenten waarmee gebrek aan integratie in de toekomst zal worden omschreven. En dat is vanzelfsprekend al lang niet meer alleen van toepassing op allochtonen. Elk aspect van iemands identiteit, karak- ter en gedrag kan worden ingeroepen als een element dat voor- of nadelen biedt op de arbeidsmarkt, en dus als ver- klaring voor succes en falen in de samenleving. Cultuur en religie zullen snel worden opgezogen in dat zwarte gat van psychologiserende, individualiserende factoren van succes en mislukking. De hoofddoek zal op gelijke hoogte komen te staan van een verkeerde studiekeuze, een spraakgebrek, een piercing of roken: allemaal zaken die obstakels vormen voor maatschappelijk succes en die men zelf, individueel, moet zien weg te werken via een ‘verbeterde attitude’, meer wilskracht, gedragscorrectie, bijscholing en zo meer. Een persoonlijke ‘coach’ kan je daarbij een handje toesteken.12

12 Het ras van ‘coaches’ plant zich razendsnel voort. Je hebt nu ‘career coaches’, ‘personality coaches’, ‘inburgeringscoaches’, ‘taalcoaches’, ‘beauty coaches’, ‘communication coaches’ en ga zo maar voort. De opkomst van die coaches berust telkens op twee premissen: (a) het probleem waarvoor men een coach nodig heeft is individueel; (b) het heeft te maken met houding en gedrag. De coach zal je telkens helpen de ‘juiste diagnose’ je probleem te stellen om er dan via persoonlijke begeleiding aan te werken. Maar zoals in het voetbal speelt de coach de wedstrijd niet: je moet het uiteindelijk ‘zelf doen’.

94 En wanneer de bijstand van die coach nog niet helpt omdat je karakterproblemen te groot zijn, je moedwillig bent of andere opinies hebt dan degene die je nodig hebt in de we- reld van de flexicurity, dan is er de stok van de armoede. Ar- moede neemt spectaculair toe, en die toename gaat hand in hand met de ontwikkeling van een politiestaat – de tweede zaak waarin de EU uitblinkt.13 De toenemende dualisering hoopt men onder controle te houden met een steeds uitbrei- dend netwerk van surveillance en controle over gedrag en gedachten,14 een uitbreiding van de ruimte aan strafbare ge- dragingen die men nu met de term ‘overlast’ aanduidt (‘an- tisocial behaviour’ in het jargon van Blair en Cameron), en bijgevolg een toename van la pénalisation du social.

In deze nieuwe ruimte zullen de criteria die al twintig jaar het migrantendebat beheersen hun validiteit en relevantie bliksemsnel verliezen. De maatschappelijke slaagkansen – en die zullen uiterst nauw bepaald worden: het gaat enkel om succes op de arbeidsmarkt – zullen afhangen van een zeer breed, potentieel onbeperkt, geheel aan karakter- en ge- dragseigenschappen. En deze eigenschappen zullen op geen enkele manier aan slechts één bepaalde etnisch-culturele groep in de samenleving kunnen worden toegeschreven. Het maatschappelijk falen van statistisch grote aantallen allochtonen zal men niet meer meteen aan ‘gedwongen hu-

13 Zie het schokkende boek van Raf Jespers, Big brother in Europa, EPO, Ber- chem, 2010. Zie voor de ruimere discussie ook Loïc Wacquant, Straf de ar- men. Het nieuwe beleid van de sociale onzekerheid. EPO, Berchem, tweede, uitgebreide druk 2010. 14 Het feit dat men bij dergelijke surveillanceoperaties op dit moment al ge- gevens verzamelt van vakbondsleden, linkse en milieuactivisten toont aan dat men opvattingen die ingaan tegen de neoliberale sociaaleconomische doctrine als potentieel gevaarlijk beschouwt.

95 welijken’ of het dragen van de hoofddoek kunnen toeschrij- ven; de volgende economische crisis evenmin. Zoals ik al zei, dat kan heilzaam werken op het migranten- debat, want het zal hopelijk voor velen duidelijk worden dat maatschappelijk succes en falen sociaaleconomische fenome- nen zijn, geen culturele of religieuze. Terzelfder tijd ligt het in de lijn der verwachtingen dat een grotere competitiviteit op de arbeidsmarkt het hele sociale weefsel zal beïnvloeden, en dat klassieke vormen van racisme (‘ze pakken onze jobs af’) daarom niet snel zullen verdwijnen. Elk argument is nu eenmaal goed om succes en falen uit te leggen – cultuur en religie dus ook. Er is trouwens nog iets aan de hand. We merken al een tijdje een kentering in de vertogen van rechts Europa inzake migratie. Vanuit alle hoeken spreekt men nu van een echt ‘migratiebeleid’, van ‘gecontingenteerde migra- tie’ en ‘smart migration’. Lieden die tot voor kort de stuipen kregen van het woord ‘migratie’ nemen het nu zelf in de mond. De EU trekt uiteraard de kar; in eigen land horen we prominente Open Vld-ers of, recent nog, de N-VA, gelijklui- dende standpunten bepleiten. Hoe komt dat? We kennen het antwoord al. Mensen worden tot ar- beidskracht gereduceerd. In dat proces worden ze a priori ontdaan van alle andere eigenschappen – man of vrouw, blank of zwart, cultuur, religie, noem maar op. Ze zijn enkel ‘ingenieur’, ‘arts’ of ‘boekhouder’, of ‘poetsvrouw’ of ‘ver- pleegster’ of ‘bouwvakker’, en als zodanig zijn ze welkom voor rechts Europa. We kunnen ze hier dan inschakelen in knelpuntberoepen of in groeisectoren waarvoor we een tekort aan ‘eigen volk’ hebben. We kunnen ze tevens in- schakelen aan bescheiden lonen, zodat in bepaalde sectoren (bijvoorbeeld groeisectoren) de ‘loonlast’ binnen de perken

96 blijft en de winsten kunnen gemaximaliseerd worden. De arbeidsmigranten zijn en blijven echter een arbeidsreserve: eens uitgediend krijgen ze geen verblijfsvergunning meer en mogen ze snel terug het land uit. De fout die men meent gemaakt te hebben met de vorige golf van arbeidsmigranten – de Turken en Marokkanen die hier zijn gebleven – maken we geen tweede keer. De EU prijst al een tijdje een dergelijke selectieve arbeids- migratie aan, een massale vorm van headhunting eigenlijk waarbij specifieke groepen in het vizier komen. Men richt zich daarbij uiteraard op hooggekwalificeerde beroepen zoals ingenieurs, biomedici en dergelijke, en ook in toene- mende mate op buitenlandse topstudenten die we aan onze universiteiten willen vervolmaken en dan in onze arbeids- markt willen laten instromen. Voor iedereen geldt de regel dat je hier komt werken, en niet, bijvoorbeeld, deelnemen aan het democratische besluitvormingsproces, aan buurt- werking, sociaal of politiek activisme of andere nutteloze bezigheden die men doorgaans in het maatschappelijke mid- denveld situeert. Het zogeheten ‘migratiebeleid’ dat vanuit rechtse hoek bepleit wordt, heeft dan ook nauwelijks iets te maken met ‘migratie’. Het is immers niet de bedoeling dat de Indiase ingenieurs, Russische biomedici, Pakistaanse boek- houders, Braziliaanse vleesuitsnijders en zo meer hier blij- ven en nieuwe etnisch-culturele minderheden gaan vormen. Neen, het is een arbeidsmarktbeleid, een beleid voor wat men delokalisering-ter-plaatse noemt, geen migratiebeleid. Voor deze nieuwe ‘migranten’ zal men de integratie- en in- burgeringsretoriek dan ook snel zien verdampen. Wie goed verdient, riant leeft en het middenklasse-imago van buurt of stad mee omhoog houdt, mag rustig Russisch, Gujarati,

97 Chinees of zelfs Arabisch blijven spreken. We zien dan ook geen omslag in de fundamentele houding van rechts tegen- over wat we ‘echte’ migratie zouden noemen – migratie die resulteert in de blijvende aanwezigheid van mensen van andere afkomst. Die houding blijft gewoonweg afwijzend: interimarbeidskrachten zijn welkom, migranten niet.

Voor Merkel, Sarkozy en kompanen is de multiculturele samenleving failliet. Juist, en meer nog: wanneer we hen hun gang laten gaan dan is de samenleving failliet, de hele samenleving, de samenleving tout court. Ze is dan vervan- gen door een competitieve vrijhandelszone waarin iedereen nog slechts een arbeidskracht is en waarin ons hele leven moet afgesteld worden op het behoud van onze plaats in deze arbeidsmarkt. Al de rest van wat we onder ‘samenle- ving’ begrijpen heeft geen belang meer; als er nog iets derge- lijks bestaat dan zal het zijn omdat mensen daar privé en uit ‘hobbyisme’, ruimdenkendheid of liefdadigheid initiatieven toe nemen. In ons beeld van onszelf en ons sociaal model zullen dergelijke sociale, culturele en politieke vormen van activiteit en ontplooiing afwezig zijn. Hun plaats is ingeno- men door een alles dominerende factor: arbeid. Hoe bij dit alles de waarden van een verlichte open de- mocratie zullen overleven – de dingen die de Merkels en Sarkozy’s zo graag aanroepen – is me een raadsel. Ik noem deze neoliberale doctrine extreem-rechts; ze is sociaalecono- misch extreem-rechts want ze is een aanslag op ons gehele samenlevingsmodel en mensbeeld, waarin alles nu wordt te- ruggevoerd op winstmaximalisatie en waarin mensen terug alleen maar het verlengstuk van de machine worden, zoals Marx het omschreef. Ze is een aanslag op ons hele samenle-

98 vingsmodel, op de grote waarden van de Verlichting en het liberalisme. Het is met andere woorden een rechtstreekse aanslag op precies dié waarden die Merkel, Sarkozy en an- deren inroepen om het einde van het multiculturalisme te proclameren. Welnu, in de wereld die zij zich dromen leven we niet meer in een verlichte open democratie. Samen met een groot gedeelte van onze menselijkheid zijn we die en route ergens kwijt gespeeld. Er is werk aan de winkel indien we dat willen voorkomen.

99

Een links kerkje

Tijd dus, na dit alles, om een kerkje te bouwen, een links kerkje. Wie de puinhopen van rechts bekijkt, snapt dat er best wel wat op te bouwen valt. En het eerste dat we moeten bouwen is een links kerkje. Laat zij die de eerder beschre- ven principes aanhangen nu eens samen de handen uit de mouwen steken en tegen de stroom ingaan. Het is heel hard nodig. Die groep van mensen zal niet noodzakelijk overlap- pen met datgene wat we in onze samenleving traditioneel als ‘links’ aanwijzen: de sociaaldemocratie en de groene bewe- ging. Ik ga ervan uit dat mensen van uiteenlopend pluimage zich kunnen vinden in de principes, want het zijn eenvou- digweg de principes van een volwaardige democratie – een democratie als Groot Verhaal en niet als verzameling van procedures en regeltjes – en het zijn de fundamentele princi- pes van de open liberale samenleving die in de grondwet van heel wat landen ingeschreven staan. Het feit dat men derge- lijke principes vandaag als extreem-links bestempelt, geeft aan hoe ver onze samenleving naar rechts is opgeschoven.1 Het zijn die principes die we nu centraal moeten stellen en rond die principes moeten we in staat zijn een brede groep

1 Zie hierover mijn artikel ‘Wilders, fascisme, en de erfenis van de Verlichting’ op http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/12/22/wilders-fascisme- en-de-erfenis-van-de-verlichting. Bredere schetsen van dit probleem zijn te vinden in Jan Blommaert, De crisis van de democratie, EPO, Berchem, 2007.

101 van mensen te mobiliseren, een Groot Links in de plaats van het Kleine Links van weleer. Dat is niet onmogelijk. In zijn laatste boek How to Change the World bespreekt Eric Hobs- bawm de strijd tegen het fascisme voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog.2 Hij wijst erop dat de antifascistische bewe- ging weliswaar werd geleid door de communisten maar er op geen enkele manier toe te herleiden was. Ook liberalen, humanisten en christenen waren er bijzonder actief in: pro- letariaat, intelligentsia en burgerij streden zij aan zij. De re- den is dat extreem-rechts niet enkel socialistische waarden aanvalt maar ook, en op nog meer essentiële wijze, de grote liberale waarden opzijschuift. Gelijkheid sneuvelt eerst (Wil- ders wil artikel 1 van de Nederlandse grondwet afschaffen, het gelijkheidsbeginsel), en daardoor sneuvelt de vrijheid en, onvermijdelijk, de democratie. De strijd tegen extreem-rechts is dan ook een strijd voor democratie, voor de fundamentele waarden die de democratie onderbouwen en inhoud geven. De neoliberale doctrine is, zoals gezegd, in wezen extreem- rechts, en het wordt tijd dat we dit ook zo zeggen. Het is niet zomaar een theorie waarmee men de economie organiseert, het is veel ruimer dan dat: het is een samenlevingsmodel. Als economische theorie is ze waardeloos, en zelfs behoorlijk rechtse economen bevestigen dat.3 Als samenlevingsmodel is ze, zoals het fascisme, een aanval op alle waarden die we tot het wezen van onze samenleving rekenen.

2 Eric Hobsbawm, How to Change the World, Little, Brown, Londen, 2011. 3 Er is na de crash van 2007-2008 een stroom van boeken verschenen die dit argument onderbouwen. De koploper is ongetwijfeld Nassim Talebs De zwarte zwaan (Nieuwezijds, Amsterdam, 2008), maar zie ook Joseph Stiglitz, Vrije Val (Spectrum, Amsterdam, 2010) en Robert Skidelsky, Keynes: The Return of the Master (Allen Lane, Londen, 2009). Geen van deze auteurs kan men verdenken van enige linkse geaardheid.

102 Het migrantendebat is een uitgelezen bouwterrein voor een links kerkje, niet vannwege zijn specifieke kenmerken maar omdat het bijzonder duidelijke voorbeelden biedt van datgene waartegen we ons moeten verzetten: de verdeel-en- heerspolitiek, de weigering om een democratische en recht- vaardige samenleving te zijn, blame the victim en de cultu- ralisering en personalisering van grote sociaaleconomische problemen. Het migrantenvraagstuk is in dat opzicht een doelwit par excellence, maar de doelstelling moet ruimer zijn. We moeten als links, kort gezegd, de samenleving her- uitvinden. Ik verklaar me nader. Zoals we zagen komen de neoliberale recepten erop neer dat de samenleving zoals we die kennen gewoon afgeschaft wordt: ze wordt vervangen door een arbeidsmarkt. De men- sen in die samenleving zijn in de eerste plaats flexibele ar- beidskrachten die zelf de verantwoordelijkheid moeten op- nemen om in die markt te raken en te blijven zonder al te veel verlies en uitbuiting. Verlies is echter onvermijdelijk. We verliezen er het grootste gedeelte van ons mens-zijn mee. We zijn niet langer burger, buurtbewoner, ouder, broer of zoon, vriend en partner. Of althans: we zijn dit enkel nog in tweede orde, in zoverre we daar tijd en energie voor over hebben. We zijn dat enkel nog in onze vrije tijd. Als waarde en doel in een mensenleven zijn ze echter volkomen bij- komstig en totaal ondergeschikt aan arbeid. De mens dient enkel nog economische belangen. Goed, zal je zeggen, maar de economie is écht in crisis en dus moeten we daarvoor alles op alles zetten. Akkoord, waarom niet? Maar is enkel de economie in crisis? Vol- gens de EU wel, want kijk hoe ze de ‘structurele troeven’

103 van de EU in het strategische document ‘Europa 2020’ omschrijven:4

‘Europa beschikt over vele troeven: wij hebben geta- lenteerde en creatieve burgers, een stevige industri- ële basis, een krachtige dienstensector, een bloeiende landbouwsector die hoge kwaliteit levert, een sterke maritieme traditie, onze interne markt en onze ge- meenschappelijke munt, en wij zijn het grootste handelsblok ter wereld en de belangrijkste bestem- ming van buitenlandse directe investeringen. Maar wij hebben ook krachtige waarden, democratische instellingen, aandacht voor economische, sociale en territoriale cohesie en solidariteit, respect voor het milieu, culturele diversiteit en gendergelijkheid, om maar een paar sterke punten te noemen. Vele van onze lidstaten behoren tot de meest innovatieve en ontwikkelde economieën ter wereld. Maar de groot- ste kans van slagen heeft Europa als het collectief op- treedt – als Unie.’

Kijk eens aan: Europa heeft ‘krachtige waarden, democra- tische instellingen, aandacht voor economische, sociale en territoriale cohesie en solidariteit, respect voor het milieu, culturele diversiteit en gendergelijkheid’! Die zaken zijn duidelijk niet in crisis. Integendeel, het zijn die zaken die ons uit de economische crisis zullen helpen: onze waarden, onze solidariteit, onze culturele en gendergelijkheid, onze democratie. Welnu, twee dingen zouden overduidelijk moe-

4 Zie http://ec.europa.eu/europe2020/index_en.htm.

104 ten zijn. Ten eerste, deze zaken zijn wel degelijk in crisis. We beleven een economische crisis, juist, maar even goed een politieke, ideologische, culturele en morele crisis. Ik kan moeilijk tot een andere conclusie komen wanneer ik denk aan figuren zoals Dewinter, De Wever, Wilders, Fortuyn, Berlusconi, Sarkozy, Cameron, Le Pen, Haider en zovele an- dere huidige of gewezen Europese politieke helden. Ten tweede, die sterke waarden waarover de EU het hier heeft, zijn zaken die niet vanzelf ontstaan en evenmin eeuwig blijven gelden. Deze waarden zijn het gevolg van twee eeuwen sociale, culturele en politieke strijd vanuit de Verlichting via de sociale bewegingen van de 19de en 20ste eeuw tot en met de welvaartsstaat van na de Tweede We- reldoorlog. Ze zitten niet in onze genen, wel in ons samen- levingsmodel. En als we luisteren naar mensen als Wilders, dan zijn het net dié dingen die eruit moeten – dié dingen waarvan de EU zegt dat ze geen gevaar lopen. Wilders staat trouwens niet alleen: de aanslag op die waarden zit vervat in de extreem-rechtse sociaaleconomische visie die Merkel, Sarkozy, Cameron en anderen nu via de EU pogen door te drukken, tot grote vreugde van VOKA, UNIZO en andere extreem-rechtse lobby’s en denktanks. Ook de groei van de Europese politiestaat houdt enorme dreigingen in voor onze fundamentele vrijheden, en migratiekwesties (omgebouwd, zoals we zagen, tot veiligheidskwesties) vormen vaak de voorhoede van de aanslag op die vrijheden. De inzet van linkse actie is dan ook het samenlevingsmo- del: de grote dingen in onze samenleving, de grote principes die onze samenleving historisch hebben gevormd en die nu onder enorme druk staan. Minder dan dat kan niet. Als we inzetten op kleinere dingen en tevreden zijn met een dooie

105 mus, dan verliezen we de grote dingen. En het zijn die grote zaken die we moeten behouden om mens te blijven. Ik geef in wat volgt vier punten die ik als cruciaal zie in linkse actie. Beschouw ze als een voorzet voor een discussie die op allerhande niveau’s en in allerhande middens moet gevoerd worden. De lijst kan (en moet) dus nog verder uit- gebreid worden. De volgende vier punten zouden echter al- tijd in het oog moeten worden gehouden.

1. Gemeenschappelijke belangen identificeren

Ik heb al beklemtoond hoe het migrantendebat neerkwam op een verdeel-en-heersstrategie waarin algemene proble- men werden opgedeeld in kleine, specifieke stukjes:hún problemen versus onze problemen. Het is op die manier dat migranten ‘ons’ probleem geworden zijn, dat men migranten ziet als mensen die ‘onze’ jobs bedreigen, ‘onze’ waarden aanvallen, ‘onze’ levensstijl bedreigen en zo meer. Ik heb ook gezegd dat een dergelijke opsplitsing van brede maat- schappelijke problemen het opzetten van grootschalige col- lectieve actie en mobilisatie moeilijk, zoniet onmogelijk, heeft gemaakt. De allereerste opdracht is dan ook van bril veranderen en de migrantenvraagstukken zien als specifieke vormen van meer algemene problemen: problemen van gelijk- heid, vrijheid, rechtvaardigheid en democratie. Deze problemen zullen zich opstapelen, want de agenda is gezet. We weten in welke richting extreem-rechts be- weegt: een absoluut primaat voor de arbeidsmarkt binnen een door competitiviteit geregeerde en door economische belangen gedomineerde samenleving. Zeer grote groepen

106 mensen zullen onder druk komen te staan om mee te kun- nen en te blijven meekunnen in deze rat race; de groepen die nu al in slechte papieren zitten zullen het steeds moei- lijker krijgen om zich omhoog te werken. Migranten ho- ren tot die groep, maar ze staan heus niet alleen. Mensen met een lager opleidingsniveau, met een fysieke of sociale handicap, een ziekte of pech in het privéleven, ouderen en ga zo maar voort: alle groepen die op dit moment al in de gevarenzone van onze competitieve samenleving zitten, zullen in de regel daarin blijven zitten, want we evolue- ren naar een samenleving van winners en losers. Arbeid en onderwijs worden het centrale strijdtoneel. Evoluties in beide domeinen moeten dan ook met de grootste aandacht en alertheid worden gevolgd.

Op naar flexicurity

Hoe het eraan toegaat op het vlak van arbeid heb ik al eer- der geschetst. We gaan resoluut naar een systeem van flexi- curity, en dat betekent dat sociale rechten volledig afhanke- lijk worden gemaakt van de flexibiliteit die men als individu op de arbeidsmarkt tentoonspreidt. Die arbeidsmarkt wordt uiterst competitief, en niemand mag er nog van uitgaan dat een baan werkzekerheid betekent of dat een loopbaan enkel nog in stijgende lijn loopt. Mensen kunnen op ieder ogenblik van hun leven uit puike functies tuimelen en enkel terug in de arbeidsmarkt raken mits zeer grote inleveringen en of- fers. Selectieve arbeidsmigratie zal er ook voor zorgen dat in vele sectoren de lonen laag blijven omdat er een overvloed aan werkkrachten is. Vakbonden zullen vanzelfsprekend

107 onder toenemende druk komen te staan als organisaties die fundamenteel antieconomische standpunten verdedigen – ook deze debatten woeden nu al in alle hevigheid – en zaken zoals collectieve arbeidsovereenkomsten en discussies over de structuur van arbeidscontracten (met opzegtermijnen en dergelijke) en minimumlonen zullen steeds meer als nega- tieve krachten op de arbeidsmarkt voorgesteld worden. Voor de afbouw van de door de staat geleide sociale zeker- heid zullen twee argumenten intensief worden gebruikt – ze worden overigens al constant gebruikt. Eén, men zal blijven beweren dat de sociale zekerheid de loonlasten van onder- nemingen kunstmatig hoog houdt en dat dit de competitivi- teit van onze economieën schaadt. De band tussen werken en welvaart die een aloud principe is van onze samenleving, wordt zo doorgesneden. Men werkt om te leven, dat is de oude slagzin, en het inkomen uit arbeid dient om zichzelf te vervolmaken als volwaardig burger in onze samenle- ving. Maar met het argument van te hoge loonlast wordt het loon niet meer aan welvaart gekoppeld maar enkel nog aan de winsten van ondernemingen. We werken dan niet meer voor onszelf, we werken enkel nog voor de ‘compe- titiviteit van onze ondernemingen’. De reden waarom we gaan werken is niet onszelf en de onzen, maar de winst van onze werkgever. We weten dat dit argument selectief wordt gebruikt.5 Fat cats in de industrie kennen zichzelf zonder scrupules reusachtige salarissen en bonussen toe, terwijl ze (en omdat ze) hun werknemers loonsverminderingen

5 Het ligt voor de hand dat een eventuele opsplitsing van het Belgische sys- teem van sociale zekerheid dit proces nog zal versnellen. Een dergelijke opsplitsing zou rechts Vlaanderen immers een vrijgeleide geven om veel sneller tot een flexicuritysysteem te komen dan zou mogelijk zijn in een dialoog met links Wallonië.

108 en zwaardere arbeidsvoorwaarden opleggen, of ze gewoon ontslaan. De loonlast van die fat cats blijkt aan een heel an- dere logica gebonden dan die van de gewone werknemers; ze hoort in elk geval tot heel andere discussies. Het tweede argument is ‘de redding van de euro’. De eurolanden hebben een te grote schuldenlast en te grote tekorten op hun begrotingen. De overheden geven te veel geld uit – aan de redding van de banken bijvoorbeeld. Ten gevolge daarvan komt de euro ‘onder druk te staan’ en (zo zegt men) wordt onze algemene welvaart bedreigd. Daarom moeten overheden bijzonder streng bezuinigen. Concreet betekent dat: het afbouwen van de publieke sector en van de sociale zekerheid, het vrijmaken van een maximale hoe- veelheid geld voor de vrije investeringsmarkt. Maar net dát is de reële bedreiging voor onze algemene welvaart. Dus hier zitten we met een paradox die weinigen lijken te merken: om onze welvaart te vrijwaren moeten we de euro redden, en om dat te doen moeten we onze welvaart afbouwen. Ik heb meer dan een vermoeden dat hier eco- nomische argumenten worden gebruikt om een ruimere ideologische agenda door te drukken. Om de economische crisis te bedwingen schept men een permanente sociale cri- sis. Een grondige uitleg krijgen we hier niet voor; desge- vraagd antwoordt men ‘dat er geen alternatief is’ en ‘dat we geen keuze meer hebben’. Er is maar één waarheid meer, en daarover vragen stellen klinkt als vloeken in de kerk. Dat is een welbekend fenomeen, het heet hegemonie: een be- paalde ideologie stelt men voor als de gewoonste zaak van de wereld, als een vanzelfsprekendheid en iets wat geen ra- tioneel onderzoek verdraagt. In een echte democratie heeft men echter altijd een keuze, en moet men elke waarheid

109 in vraag kunnen stellen – zeker wanneer de gevolgen zo ingrijpend zijn als in dit geval.

Wie is hier populist?

Ik merk terzijde het volgende op. Wie wijst op alternatieve mogelijkheden om de schuldenlast van de staat of de begro- tingstekorten aan te pakken, wordt snel afgedaan als een populist. Men kan bijvoorbeeld denken aan de verhoging van de inkomsten van de staat – een billijke belasting op winsten van ondernemingen, een Tobintaks of (en dit is al helemaal een taboe) een vermogensbelasting. Wie deze suggesties formuleert, is steevast een ‘linkse populist’. Men- sen die opmerken dat het toch wel heel merkwaardig is dat België officieel een belastingsparadijs is voor grote onder- nemingen en vermogenden, terwijl de gewone werknemer kreunt onder een van de zwaarste belastingsystemen ter wereld, krijgen dit verwijt meteen naar de kop. Vaak wordt het verwijt gevolgd door de meest merkwaar- dige verklaringen. Ik hoorde onlangs een hoogleraar fiscaal recht op de radio beweren dat bedrijven in België wel dege- lijk belastingen betalen, zij het onrechtstreeks. Ze betalen immers lonen aan hun werknemers, en die betalen inkom- stenbelasting. Héél eigenaardige redenering. Immers, de werknemer betaalt op die manier de belastingen van het be- drijf – een wel zeer creatieve interpretatie van solidariteit – terwijl het bedrijf de loonlast rechtstreeks in de factuur van de consument doorrekent en dus volledig terugverdient. Loon is immers een productiefactor, een kost die mee de verkoopprijs bepaalt. De gewone man betaalt dus twee keer:

110 een keer via zijn of haar inkomstenbelasting, een tweede keer bij de aankoop van het product. De gewone man be- taalt in dit land zowat alle belastingen. Het is toch vreemd dat dit soort kritische voetnoten ‘po- pulistisch’ zouden zijn, en dat ‘de redding van de euro’ of ‘de concurrentiekracht van onze ondernemingen’ dan geen populistische slogans zouden zijn. Eigenaardig toch dat we de nonsens van dergelijke argumenten zouden moeten aan- nemen als rationele oplossingen waarvoor geen alternatief bestaat, terwijl we de rationaiteit van de kritiek erop moe- ten aanvaarden als links-emotioneel gewouwel en populisti- sche volksverlakkerij? Het punt is echter dat de linkerzijde zich veel te snel in zijn schulp terugtrekt wanneer derge- lijke verwijten worden gemaakt en véél te weinig tegengas geeft. Ik kom daar later nog op terug.

Onderwijs als strijdperk

Ik stelde eerder al dat onderwijs het tweede strijdtoneel is. De EU ziet nog slechts een enkele finaliteit voor het on- derwijs in Europa: het in grote aantallen produceren van kant-en-klare hoogrendabele en flexibele arbeidskrachten. Het onderwijssysteem moet er, kort samengevat, voor zor- gen dat arbeidskrachten meteen klaar zijn voor inschake- ling in de productie van de bedrijven, en dat ze daaren- boven permanent klaar blijven. Zo moeten bedrijven niet meer investeren in de opleiding van werknemers. Scholen, hogescholen en universiteiten moeten dat doen. En wan- neer de competenties van de werknemer niet meer de tred van de eisen binnen de bedrijven volgen, zal de werknemer

111 ontslagen worden en zich moeten bij- of herscholen voor herintrede in de arbeidsmarkt. Toenemende competitiviteit in het onderwijs zal ervoor zorgen dat bedrijven de perfecte werknemers aangeleverd krijgen. Rankings, erelijsten en wedstrijdjes worden een vast ingrediënt in de onderwijs- systemen, want enkel wie de beste is in de opleiding zal de beste banen krijgen. Het onderwijs wordt zo een ‘servicesector’ voor de econo- mie, niets anders. Dat is niets minder dan een fundamentele breuk met de geschiedenis van onze cultuur en onze samen- leving. Het was immers door middel van het onderwijs dat mensen mens werden – de term ‘humaniora’ betekent ‘de din- gen die ons meer mens maken’. Via het onderwijs zijn onze samenlevingen democratisch geworden, ruimten waarin de burger echt burger kon zijn omdat hij of zij goed geïnformeerd was, autonoom kon denken, dingen kritisch kon onderzoe- ken, voor de eigen rechten en die van anderen kon opkomen, en het leven van zichzelf en van anderen zin kon geven. Terwijl ik deze woorden opschrijf besef ik dat velen ze vandaag de dag romantisch, niet realistisch, ja zelfs belache- lijk vinden. Dat is heel jammer, want wie denkt dat dit geen concrete zaken zijn, die dwaalt. Deze dingen zijn allemaal vormen van kennis en deskundigheid – in het huidige on- derwijsjargon zounden we zeggen: competenties en skills. En deze competenties en skills worden toegepast in talloze zeer concrete domeinen in de samenleving. Onze samenleving heeft niet enkel deskundige ingenieurs, medici, biotechno- logen en IT-experts nodig, ze heeft meer dan wat dan ook goed opgeleide, kant-en-klaar inschakelbare burgers nodig. Mensen die als ingenieur, medicus en zo meer ook proble- men buiten hun vakgebied deskundig kunnen analyseren en

112 oplossen. Mensen die niet enkel alles weten van nanotechno- logie en bacteriologie, maar ook van politieke besluitvorming en van de grote problemen in de samenleving en de wereld; die geen woorden gebruiken zonder er de betekenis van te begrijpen – ik denk aan termen zoals ‘vrijheid’ en ‘democra- tie’ – en die als partner, ouder, buur en vriend een positieve rol kunnen spelen in de samenleving. In dat opzicht ben ik trouwens van oordeel dat we niet enkel ingenieurs, medici en biotechnologen nodig hebben, maar ook (en meer nog) goed opgeleide leerkrachten, sociale en menswetenschappers, pri- ma journalisten en uitstekende kunstenaars – groepen voor wie we het wellicht meest negatief klinkende woord van van- daag moeten gebruiken: ‘intellectuelen’.

De evolutie van ons onderwijssysteem is dan ook iets wat we met de grootste aandacht moeten volgen.6 We kunnen ons daarbij voeden aan voorbeelden uit de rest van de we- reld, waar het ultracompetitieve onderwijsmodel dat men hier zo graag zou zien komen al een tijd lang het systeem uitmaakt. In China bijvoorbeeld, ziet de nieuwe stedelijke midden- klasse zich wat dat betreft voor gigantische uitdagingen ge- plaatst. Deze nieuwe middenklasse bevindt zich immers op een historisch breukvlak, waarin de Chinese samenleving zich ontwikkelt van één dominante productiewijze, de rura- le, naar een drievoudig systeem waarin zowel een rurale pro- ductiewijze als een industrieel-kapitalistische en een post-

6 Men kan hierbij een voorbeeld nemen aan De Democratische School, een organisatie die al jaren de ontwikkelingen in ons onderwijs op de voet volgt en er een buitengewone hoeveelheid deskundigheid over heeft verworven. Zie http://www.skolo.org/?lang=nl. Uiteraard doet men deze organisatie af als klein links.

113 industriële productiewijze naast elkaar bestaan. Terwijl de eerste generatie van deze middenklasse voortkwam uit de socialistische welvaartsstaat en via een systeem van staats- examens toegang kreeg tot de beste onderwijsvormen, zijn hun kinderen veroordeeld tot een educatieve mallemolen. Vanaf de kleuterklas krijgen kinderen wiskunde en moeten ze avondlessen volgen om het ritme van de lessen bij te hou- den – het beruchte Japanse juku-systeem. Indien ze dat niet doen, dan vallen ze onherroepelijk af wanneer ze overgaan naar de lagere school waar het systeem nog beknellender is. Men gaat er in de scholen van uit dat elk kind privé betaalde avondlessen volgt, de schoolnorm wordt daarop afgesteld. Ouders werken zich dan ook de pleuris om de fortuinen die dit buitenschoolse onderwijs kost op te brengen, en kinde- ren hebben les van 8 uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds; tijd voor vriendjes en ontspanning is mimimaal. De overgang naar de secundaire school betekent nogmaals een versnel- ling en verheviging van de competitiviteit. Alweer gaat men er in scholen van uit dat iedereen diep in zijn zak tast voor aanvullende lessen en privébegeleiding, en alweer wordt het hele leven van kinderen (en ouders) beheerst door de on- derwijsprestaties. Wie uit de boot valt, is verloren want er is geen plan B: wie niet mee kan op school is een maatschappe- lijke loser voor wie de toekomst weinig te bieden heeft. Dat gaat gepaard met morele oordelen, want kinderen krijgen het verwijt te horen dat ze hun toekomst te grabbel gooien en ouders dat ze hun kinderen verwaarlozen. Niemand wil de vader of moeder van een loser zijn.7

7 Ik dank mijn goede collega Dong Jie, die zich als ouder in hedendaags China voor dergelijke dilemma’s geplaatst ziet, voor grondige en uitvoerige infor- matie hierover.

114 Wie denkt dat ik hier fantaseer of de zaken dramatiseer, moet gewoon maar eens wat Europese documenten over on- derwijs lezen. Men heeft net dit model voor ogen. Leerlin- gen die niet volmaakt zijn (en wie is dat wel?) krijgen het in een dergelijk ultracompetitief systeem uiteraard steeds moeilijker. Diagnoses van leerstoornissen zullen de pan uitswingen – ze doen dat nu al, bekijk de verkoopscijfers van medicijnen zoals Rilatine – en steeds meer leerlingen zullen onder de steeds hoger liggende lat duikelen. Groe- pen voor wie net een ‘zachter’ en meer begeleidend onder- wijsmodel nodig is zijn vogels voor de kat – mensen met taal- of geletterdheidsproblemen bijvoorbeeld, en dan heb ik het niet enkel over migranten maar ook over mensen met dyslexie en dysgrafie, problemen die door de toename van nieuwe technologie in het onderwijs en beroepsleven steeds kritieker worden. Wie niet mee kan, valt af en gaat een tweederangsloopbaan tegemoet. In een systeem dat en- kel winners beloont, worden losers steeds talrijker en komen ze steeds verder in de marge terecht. Ik hoef allicht niet in te gaan op een ander aspect van een dergelijk systeem: kin- deren die vanaf hun derde tot hun achttiende enkel leerma- chines kunnen en mogen zijn en nauwelijks tijd en ruimte krijgen voor vrienden en voor spel. Men is naast topingeni- eurs ook sociale monsters aan het scheppen.

Ik heb tot nu toe nauwelijks over migranten gesproken. De reden is dat de problemen die ik hier aangeef gemeen- schappelijke problemen zijn. De evoluties die op ons afko- men zullen iedereen raken. Het gaat hier over – alweer een bejaard begrip – het Algemeen Belang. Migranten zullen gezien hun huidige positie in de samenleving zeer ernstig

115 geraakt worden door al die evoluties, en ze vormen daarbij een speciale groep, maar zeker geen unieke groep. Ze delen hun onfortuinlijke positie met heel wat andere mensen in onze samenleving. En dat is het eerste punt dat ik wilde ontwikkelen: we moeten naar de grote dingen kijken, naar algemene belangen. Als we onze samenleving terug in orde krijgen dan is dat goed voor iedereen. En meteen is dat ook het best mogelijke migrantenbeleid.

2. De grote woorden opnieuw gebruiken en er inhoud aan geven

Het vorige punt vereiste veel ruimte, dit tweede punt kun- nen we daarentegen vrij snel afhandelen. Ik heb doorheen heel dit boek voortdurend de klemtoon gelegd op grote woorden: democratie, vrijheid, rechtvaardigheid, solidari- teit. Het zijn woorden waarop heel wat stof is gedwarreld. We gebruiken ze nog wel, sommigen gebruiken ze om de haverklap, maar we staan haast nooit stil bij wat deze woor- den betekenen. Filip Dewinter, Bart De Wever en Geert Wilders kunnen gewoonweg niet zwijgen over democratie. Dat is eigenaar- dig, omdat ze er alle drie de meest oppervlakkige en absur- de ideeën over lijken te hebben. ‘Democratie’ staat bij elk van de drie voor slechts één ding: de concrete en tijdelijke machtsverhouding die ontstaat uit een verkiezingsresultaat. Ze wijzen alle drie om de haverklap op het feit dat ze de stem (letterlijk: de stem uit het stemhokje) van honderddui- zenden mensen vertolken, en dat ze daardoor ‘democraat’ zijn. Bijgevolg is het zo dat de hele samenleving hun stand-

116 punt moet volgen, er zich zelfs moet bij neerleggen, wan- neer ze een verkiezing hebben gewonnen. Kritiek op hun standpunt wordt als in een pavloviaanse reflex afgedaan als ‘antidemocratisch’, en criticasters zijn meteen mensen die ‘geen respect voor democratie’ hebben. Een electorale zege moet in hun ogen leiden tot alleenheerschappij, demo- cratisch debat moet ophouden wanneer zij de verkiezingen winnen.8 Het feit dat democratie een ideologie is, een Groot Verhaal dat men onmogelijk zonder vrijheid, gelijkheid, so- lidariteit en rechtvaardigheid kan vertellen – dat lijkt hen te ontgaan. Extreem-rechts heeft een zeer lange traditie van het opeisen van het etiket van ‘democraten’, terwijl ze op alle mogelijke manier de fundamenten van de democratie ontkennen. Wij moeten degenen zijn die terug naar de grondslagen van democratie gaan en er de diepere waarde van beklemtonen. Aan het eind van dit boek zal ik hierom- trent een aantal aanzetten geven.

Wanneer het over democratie gaat, vooral dan in de con- text van derdewereldregimes of ‘dictaturen’, dan ziet men nog eigenaardige kronkels. Een eenpartijstaat zou automa- tisch ‘ondemocratisch’ zijn, want democratie veronderstelt

8 De eindeloze regeringsonderhandelingen in België na de verkiezingen van 2010 zijn daarvan het gevolg. Goed beseffend dat verkiezingsoverwinnin- gen tijdelijke successen zijn, poogde Bart De Wever immers tijdens de rege- ringsformatie meteen ook een hele staatshervorming door te drukken. Dat laatste is beleid maken, en dat doet men in de regel via het open demo- cratische debat in het parlement en de publieke opinie. Via de achterka- mertjespolitiek van de regeringsformatie probeert men zo de democratische controle te vermijden waartoe men als democraat verplicht is. Ik vraag me af hoeveel mensen de zogeheten ‘Nota De Wever’ hebben gelezen – de nota die hij als koninklijk verduidelijker opstelde in het najaar van 2010. Die nota gaat slechts over één enkel ding: de splitsing van België. En in dat genre is het zonder meer het meest radicale Vlaams-nationalistische document uit de geschiedenis.

117 de mogelijkheid voor burgers om politiek-ideologische keu- zen te maken. En die keuzen associeert men meteen met de aanwezigheid van meerdere politieke partijen. Nu heb ik zelf een uitermate democratische eenpartijstaat gekend en er het politieke proces van nabij gevolgd. Het ging om Tanzania, geleid door Julius Nyerere met zijn Afrikaans so- cialisme. De eenheidspartij in dat land, de CCM, had een linker- en een rechtervleugel, een arbeidersvleugel, een boe- renvleugel, een vleugel van ondernemers en hogere ambte- naren, een vleugel van militairen en van leerkrachten, een vakbond, een vrouwenbeweging en een jongerenbeweging. Zowat alles wat ik met een democratisch panorama associ- eer was aanwezig in die ene partij. Bij verkiezingen hadden de burgers de keuze uit zeer uiteenlopende, soms diametraal tegenovergestelde politieke standpunten. Elke beleidskeuze werd aan de hele bevolking voorgelegd via het systeem van de tien-huizen-cel, waarbij voor alle tien huizen een partij- secretaris werd aangesteld die zijn mensen moest informe- ren, in het debat moest betrekken en erover moest rapporte- ren aan hogere niveau’s in de partij. Die eenpartijstaat liep dan ook vol met eenvoudige mensen die uiterst goed geïn- formeerd waren over de binnen- en buitenlandse politiek, en die over zowat elk thema een goed ontwikkelde mening hadden – een democratische droom. Daar tegenover staan landen waar zich meerdere partijen aandienen aan de kie- zer, maar die allemaal nagenoeg hetzelfde programma ver- dedigen. Het schoolvoorbeeld zijn de VS, waar het politieke en ideologische verschil tussen diverse presidentskandida- ten werkelijk met een microscoop moet gezocht worden. Maar ook bij ons is het niet veel beter gesteld. Leg de sociaaleconomische programma’s van alle grote Belgische

118 partijen naast elkaar en zoek naar de verschillen over, ik zeg zo maar wat, het economisch herstelbeleid, de euro, het veiligheidsbeleid, migratie, de arbeidsmarkt en het onder- wijs. Je zal zien dat de eenstemmigheid oorverdovend is, en dat bijgevolg bij verkiezingscampagnes de meest onbe- nullige verschillen moeten worden opgeblazen tot ‘funda- mentele tegenstellingen’ tussen partijen. Wanneer van die tegenstellingen de pathos en demagogie worden afgepeld, merkt men dat de verschillen nauwelijks bestaan, en dat opeenvolgende ministers van diverse partijen een nagenoeg identiek beleid voeren. Wat is dan een democratie, als we ervan uitgaan dat een democratie keuzen voor de burger moet inhouden?9 Is een pluralistische eenpartijstaat per definitie ondemocratisch en een meerpartijensysteem waarin alle partijen hetzelfde zeggen automatisch een democratie? Ik wil maar zeggen: onderzoek de term ‘democratie’ van tijd tot tijd, je zal zien dat er heel wat eigenaardige gebruiksvormen van bestaan.

We kunnen deze oefening uitbreiden naar alle andere grote woorden die ik hier voortdurend heb beklemtoond. Vrij- heid: hoe gaat die samen met de politiestaat? Gelijkheid: hoe gaat dat samen met een systeem van tweederangsbur- gerschap waarin migranten allerhande bewijzen van in- komsten moeten voorleggen enkel en alleen om zich in een gemeente te mogen inschrijven en waarin mensen die een zogeheten gemengd huwelijk aangaan de meest vernederen-

9 Men kan zich ook afvragen hoe een systeem zoals het Belgische, waarin Vlamingen enkel Vlamingen mogen verkiezen en Franstaligen enkel Frans- taligen, zich verhoudt tegenover democratie. We hebben een federaal par- lement, maar niemand kan voor alle partijen stemmen die hierin zouden kunnen zetelen. Dat is een democratisch deficit van zo’n vijftig procent.

119 de kruisverhoren moeten ondergaan om de verdenking van een ‘schijnhuwelijk’ af te wentelen? Solidariteit: iedereen lijkt vergeten te zijn dat dit begrip staat voor herverdeling, niet voor verdeel-en-heers, dus nauw aan sociale rechtvaar- digheid en gelijkheid is verbonden, en bovendien vanzelf- sprekend ‘transfers’ inhoudt van degenen die geen hulp no- dig hebben naar degenen die dat wel nodig hebben. Zij die het gevoel hebben dat ze ‘te veel betalen’ aan ‘die profiteurs’ zijn in feite gelukzakken, want dat betekent dat ze gezond en tewerkgesteld zijn en geen bijzondere behoeften hebben. Of neem het begrip ‘economische groei’. Gedurende vele ja- ren was het de strijdkreet van zowat iedereen in dit land. Eco- nomische groei had immers een duidelijk doel: het scheppen en versterken van de welvaartsstaat. Via volledige tewerkstel- ling in een bloeiende economie zou dit land een goede samen- leving worden, zouden scholen, universiteiten, ziekenhuizen en openbare bibliotheken worden gefinancierd, zouden men- sen na hun actieve loopbaan een degelijk pensioen krijgen zodat ze waardig ouder konden worden, langdurig zieken zouden een invaliditeitsuitkering krijgen, kinderrijke gezin- nen zouden met kindergeld ondersteund worden, werklozen kregen een menswaardige werkloosheidsvergoeding, enzo- voort. Om die reden – de band tussen economische groei en de welvaartsstaat – was economische groei een grote priori- teit voor de socialistische arbeidersbeweging, en zeker tijdens de jaren 1950 en 1960 was het de dada van links zowel als rechts. Met de crisis van de jaren 1970 verschoof het begrip echter. Het streefdoel van de volledige tewerkstelling werd de- finitief opgeborgen (leidende economisten spraken plots van een ‘natuurlijk volume aan werkloosheid’), de welvaartsstaat werd in toenmende mate in een retoriek van ‘kosten’ bespro-

120 ken, en economische groei kreeg stilaan een heel andere doel. Die finaliteit heeft hij nu: economische groei staatuitsluitend voor groei in de winsten van de ondernemingen. En dat is een doel dat steeds vaker tot het tegendeel van de welvaarts- staat leidt: om meer winst te maken moet de welvaartsstaat verder afgebouwd worden, want die welvaartsstaat jaagt de ‘loonlast’ van onze ondernemingen omhoog (topsalarissen en bonussen, toch ook een flinke loonlast, kennelijk niet, maar kom, laten we niet mierenneuken). Het punt is hier dat we zien hoe het begrip ‘economische groei’ haast ongemerkt op enkele decennia tijd voor het tegendeel van zijn oorspronkelijke betekenis is komen te staan. Het was het centrale instrument voor de opbouw van de welvaartsstaat; nu is het het centrale instrument voor de afbouw ervan. En zo ook voor de andere grote waarden. We moeten deze oefening constant blijven doen, al was het maar omdat in de huidige tendens net deze grote waarden onder vuur liggen. Ze worden verkracht, verdraaid en in alle richtingen geplooid, zo- danig dat ze voor volkomen tegengestelde betekenissen gaan staan. We laten ons heel vaak in slaap sussen door het rituele en eindeloos herhaalde gebruik van deze woorden. Wilders brult om de haverklap dat hij ‘in hart en nieren democraat is’, terwijl hij het gelijkheidsbeginsel wil afschaffen en een etnische zuivering wil uitvoeren door de Israëlische Palestij- nen naar Jordanië te deporteren. Zo’n absurditeiten zouden ons constant aan het denken moeten zetten, en we zouden Wilders, Dewinter en De Wever door forse en aanhoudende kritiek het monopolie op het woord ‘democratie’ moeten ont- zeggen. Misschien zal dit dan ook een effect hebben op hun kiezers. De copyrights op die woorden zijn van ons, van links; extreem-rechts heeft er geen rechten op.

121 3. Het publieke debat beïnvloeden

Rechts domineert het publieke debat, dat heb ik voldoende onderstreept in de voorgaande hoofdstukken. Links heeft het buitengewoon moeilijk om een plaats te verwerven in dat debat, al was het maar omdat zeer weinig mensen vandaag nog als ‘links’ wensen opgevoerd te worden. De aanhoudende stroom beledigingen en schuttingtaal aan het adres van links – de linkse kerk, weet je nog, maar lees ook eens de blogs en debatfora van de media wanneer een stem van de linkerzijde aan bod is gekomen – en de onzekerheid over het verleden spelen daarbij een grote rol. Links is bang van zijn eigen naam. Een rechtse reactionair zoals Siegfried Bracke exploiteert deze terughoudendheid van links door zichzelf om de haverklap als ‘links’ te omschrijven. Hij krijgt daar nauwelijks tegen- wind voor. Velen denken bovendien dat de verschillen tussen links en rechts niet langer meer relevant zijn, dat het allemaal neerkomt op ‘concrete problemen aanpakken’ en zo meer. Ik hoop echter afdoende duidelijk te hebben gemaakt dat deze oude tegenstelling nog steeds uiterst relevant is, meer dan ooit zelfs, en dat het echt wel helpt wanneer men een onderscheid maakt tussen de principes van het ene kamp en die van het andere. Het zijn de principes die de ‘concrete problemen’ hun vorm geven en de ‘oplossingen’ ervan definiëren. Concrete op- lossingen komen voort uit fundamentele uitgangspunten, en het is daar dat links en rechts nog steeds bestaan. Links moet het hebben over de grote en gemeenschap- pelijke kwesties in onze samenleving. Het zijn deze thema’s die op de agenda van het publieke debat moeten komen. Dat zal niet meteen gebeuren en evenmin zal het vanzelf gaan. De grote media worden gedomineerd door de dominante

122 groepen in de samenleving, dat is nooit anders geweest. Maar er zijn manieren waarop we niettemin een grotere invloed kunnen verwerven op het publieke debat en er de agenda mee van kunnen bepalen. Het publieke debat wordt immers al lang niet meer enkel door de grote media aangedreven. De nieuwe en sociale me- dia hebben het laatste decennium een bijzonder belangrijke plaats ingenomen in datgene wat men de publieke opinie noemt. Wilders communiceert nagenoeg uitsluitend via Twit- ter; Obama’s verkiezingscampagne maakte uitgebreid en heel efficiënt gebruik van Facebook, Twitter en blogs. Bovendien spelen secundaire kanalen een steeds grotere rol. Elke marke- tingstrateeg van enig kaliber zal proberen de boodschap van een bedrijf of organisatie niet enkel via officiële kanalen door te geven, maar ze ook door schijnbaar onafhankelijke media en schijnbaar ongebonden mensen laten uitdragen. Websites die op het eerste zicht niets te maken hebben met farmaceu- tische bedrijven blijken bij nader inzien door deze bedrijven te zijn opgezet en maken heel doeltreffend reclame voor die producten. Politieke partijen, lobby’s en andere belangenor- ganisaties doen hetzelfde: ze zetten werkgroepen, blogfora en denktanks op – het aantal van deze laatste neemt opvallend toe – die ogenschijnlijk onafhankelijk zijn maar in feite volle- dig geallieerd zijn met meer zichtbare en duidelijk identificeer- bare actoren.10 Men noemt dit ‘astroturf campaigns’: astroturf

10 In Vlaanderen is de denktank ‘Itinera’ een goed voorbeeld. De website van de denktank vermeldt geen enkele sponsor, en er wordt bijzonder boos gere- ageerd wanneer daarnaar gevraagd wordt. Deze schimmige denktank blinkt uit in ‘onafhankelijke’ studies die een uitgesproken neoliberale stempel dra- gen. De term ‘denktank’ suggereert objectiviteit, afstandelijkheid, ernst en niet-vooringenomenheid. Men is dan ook eerder geneigd de standpunten van de ‘denktank Itinera’ te geloven dan die van, ik zeg zo maar iets, de ‘studiedienst van UNIZO’.

123 is kunstgras, en ‘astroturf campaigns’ staan dus voor ‘namaak grassroots campagnes’. Men doet alsof steunbetuigingen voor producten of standpunten uit onverdachte hoek komen, van onderuit, van de ‘gewone mensen’, met alle democratische as- sociaties die dit oproept, terwijl ze in feite van boven uit en via een volkomen geprofessionaliseerd systeem aangestuurd worden. Marketeers die dit soort systemen met succes opzet- ten behoren tot de vedetten van hun branche.

Er zijn dus talloze mogelijkheden om linkse standpunten te doen circuleren en bespreken. We zijn dan ook in staat om nieuwe stemmen te laten weerklinken en vormen van participatie te organiseren die onmogelijk of zeer moeilijk waren in een wereld waarin de publieke opinie uitsluitend door de grote media werd gedomineerd. Om een voorbeeld van dichtbij huis te geven: het eerste deel van dit boekje verscheen als gratis downloadbaar e-boek op de website www.kifkif.be. De voorbereiding van deze e-publicatie was goedkoop en vereiste weinig zeer geavanceerde expertise – in die zin is de deskundigheid om te publiceren in ver- regaande mate gedemocratiseerd. Een voorpublicatie ver- scheen in Knack, een groot medium dat dergelijke schijn- baar marginale mediaondernemingen zeer ernstig neemt. De dag waarop het e-boek verscheen werd het niet minder dan 800 keer gedownload en werd het meteen opgepikt door een heel aantal kanalen.11 Het Vlaams Belang plaatste prompt een weinig verrassende negatieve recensie op haar

11 Dergelijke cijfers hoeven ons niet te verbazen. Een ander artikel van mij dat op DeWereldMorgen.be geplaatst werd, werd binnen de drie dagen ruim 5000 keer gelezen. De zogeheten ‘micromedia’ zijn dan ook stilaan ‘mas- samedia’ aan het worden.

124 website, en die verscheen enkele uren later meteen op een handvol andere websites (merkwaardig genoeg onderte- kend door uiteenlopende auteurs – hier is de astroturf). De tekst werd echter ook meteen opgepikt door een aan- tal journalisten van de grote media, en ik werd opgebeld voor interviews, talkshows en debatten. Fragmenten van mijn tekst verschenen trouwens ook zeer snel op een aan- tal Nederlandse websites en kregen ook daar onmiddellijk weerklank. Een dergelijke circulatie en impact via micromedia zoals KifKif of DeWereldMorgen.be zijn vandaag de dag mogelijk, omdat deze micromedia nauwgezet gevolgd worden door journalisten van de grote media. In een vroegere wereld was de weg naar de opiniekolommen van De Standaard en De Morgen lang en lastig; die naar Knack, Humo en de VRT aartsmoeilijk. Vandaag merkt men dat ‘marginale’ stemmen (men bestempelt me immers als ‘extreem-links’) vlot circu- leren en impact kunnen hebben zonder dat ze daarvoor de bedevaart langsheen de redacties moeten doen. Dat biedt mogelijkheden die er vroeger niet waren. Zo- als gezegd, migranten hadden het gedurende decennia bui- tengewoon moeilijk om hun stem te laten horen. Er werd over hen gepraat en geschreven, niet door hen. Idem dito met andere kwetsbare groepen in de samenleving. Het meer diverse en gelaagde medialandschap waarin we nu zitten biedt nu de mogelijkheid tot een trendbreuk. Die is trou- wens al ingezet: sociale media zoals Facebook en microme- dia zoals KifKif en DeWereldMorgen.be geven een stem aan mensen en groepen die zonder hen zelden of nooit aan het woord zouden zijn gekomen, laat staan ernstig zouden wor- den genomen als opiniemakers. We zijn dus nu in staat om

125 de ‘publieke opinie’ in haar reële vorm te volgen, in al haar volheid en diversiteit, en niet meer doorheen de filter van de grote media. We kunnen dat publieke debat nu voor het eerst als democratisch beschouwen. Dat nieuwe landschap ontsnapt in verregaande mate aan de druk die de grote me- dia constant ondergaan. Op een website kan men een lang en complex essay kwijt en kan men een heel dossier aanleg- gen over bepaalde thema’s. In de grote media is een dergelij- ke vrijheid van meningsuiting bijzonder moeilijk te krijgen, want dingen moeten passen in een vooraf vastgestelde vorm – de vermaledijde ‘formats’. Ik zie de toekomst van het publieke debat dan ook lig- gen in een voortdurende interactie tussen grote en kleine media. De kleine media zijn de spreekbuizen van het maat- schappelijke middenveld en kunnen daardoor relatief vrij en beweeglijk omgaan met standpunten en informatie; de grote media zijn aan bijzonder scherpe economische beper- kingen onderworpen. Maar de grote media hebben in toe- nemende mate de kleine media nodig als aanvoerkanalen voor informatie, scoops en deskundigheid. We hebben nog steeds de neiging om de impact en de invloed van de kleine media sterk te onderschatten en de makers en beheerders ervan af te doen als amateurs en would-bejournalisten. Dat is een vergissing, want redactionele en journalistieke inte- griteit zijn nu eenmaal makkelijker te handhaven in een omgeving waarin de organieke en institutionele druk laag is en waarin de journalistieke waarheid niet voortdurend moet afgewogen worden aan commerciële criteria. In de micromedia vindt men dan ook mensen van onbesproken integriteit en van een verbluffende deskundigheid. Als we buiten de formats van de grote media vallen betekent dat nu

126 niet meer dat we geen publiek forum meer hebben en geen grootschalige circulatie van standpunten en analyses meer kunnen opzetten. We hebben een hele reeks instrumenten die dat nu toelaten. We kunnen daarom het publieke debat in verregaande mate democratiseren, en we kunnen dat doen louter en alleen vanwege de kwaliteit van dat debat, niet vanwege economische, commerciële of entertainment- doelstellingen.

4. Activisme

We zijn onze activistische traditie grotendeels verloren. Tot het begin van de jaren 1990 was links een beweging die op allerhande fronten actief was: politiek, uiteraard, maar even goed cultureel en artistiek, en evengoed internationaal als lokaal in de buurtcomités en actiegroepen. Dat activisme is ernstig aangetast geraakt door het gevoel van verlies aan legitimiteit bij de linkerzijde. En, zeker bij een oudere ge- neratie, ook door een algemene desillusie over de eigen ge- schiedenis, met vermoeidheid, milde depressie en cynisme tot gevolg. Intussen staat er een nieuwe generatie klaar die weinig aanknopingspunten vindt met de oudere tradities van links en die daardoor ook vaak in verspreide slagorde opereert. Wanneer we het publieke debat willen terugwinnen, moeten we opnieuw een activistische beweging worden: een beweging die overal te zien en te horen is, die zichzelf zonder enige schaamte vertoont en identificeert als links, en die zonder schrik ingaat tegen denkbeelden, voorstellen en maatregelen van extreem-rechts. Rechts heeft geen enkele

127 schroom of schaamte: mensen zoals De Wever en Wilders noemen zichzelf ononwonden rechts en ze roepen zonder enige terughoudendheid een nieuwe rechtse revolutie uit.12 Hun volgelingen hebben enkel de meest grove beledigingen en intimidaties over voor links. Bovendien spreekt rechts dezelfde taal. Zoals ik eerder aangaf is er wel degelijk een rechtse kerk met een reeks stevig ingeheide dogma’s, her- kenbare leiders en trouwe volgelingen. Om daar tegenin te gaan moeten we hen tegemoet treden met dezelfde zelfze- kerheid als degene die zij lijken te hebben. Hier zijn enkele vuistregels.

– Noem jezelf onomwonden links. Ik hoop dat ik in dit boekje heb duidelijk gemaakt dat niemand zich hier- voor hoeft te schamen, integendeel. Als je de waar- den onderschrijft die eerder zijn geschetst, dan sta je voor grote, belangrijke en relevante zaken. Zeg dat ook: maak het heel duidelijk dat je links bent en geef de redenen daarvoor. Samenhangend daarmee: identificeer de tegenpartij als extreem-rechts. Wie een samenleving voorstaat waarin enkel nog compe- titie heerst en waarin mensen gereduceerd worden tot flexibele arbeiskrachten, die staat meteen ook een samenleving voor waarin mensen niet vrij en niet ge- lijk zijn – de winners versus de losers – en waarin het recht tot zelfontplooiïng enkel geldt voor de winners. Zo iemand is extreem- rechts.

12 En ze noemen alle anderen links. In het geval van Bart De Wever is zelfs de Open Vld ‘links’, stel je voor. Zie http://www.dewereldmorgen.be/arti- kels/2011/04/16/opgelet-de-wever-spreekt-weer.

128 – Benadruk dan ook het samenlevingsmodel dat je voor- staat, en focus daarbij op de grote zaken eerder dan op de kleine. We hebben gezien dat die grote waarden dringend nood hebben aan een afstofbeurt in het pu- blieke debat: democratie, solidariteit, vrijheid en zo meer, maar ook integratie, inburgering, burgerschap. Werk aan goed ontwikkelde standpunten daarover en breng ze naar buiten. Leg constant de klemtoon op gemeenschappelijke problemen, en vermijd de valstrik van verdeel-en-heers waarin migranten als een geval apart worden gezien.

– Each One Shall Teach One. Dat was de slogan van de ANC-gevangenen op Robbeneiland: iedereen had de opdracht om minstens één andere lotgenoot op te lei- den, te voeden met informatie, de skills aan te leren om standpunten te bepalen en om ze met kracht en helderheid uit te drukken. Recruteer, dat is de bood- schap; maak de groep groter maar doe dat niet enkel aan de hand van slogans. Immers:

– Werk aan grondige analyses en gevallenstudies. Zorg ervoor dat je weet waarover je het hebt. Links is van oudsher naast vele andere dingen ook een studiebe- weging en leeromgeving waarin mensen zichzelf ver- diepen in maatschappelijke kwesties. Sla deze stap niet over, want een oneliner werkt alleen wanneer er een gedegen argumentatie achter staat. Voor wat betreft de multiculturele samenleving is er een schat aan informatie beschikbaar; bovendien vind je snel aansluiting bij individuen en organisaties van aller-

129 hande slag, en zal je ontdekken dat daar al een hele hoop stevig onderbouwde analyses circuleren. Gooi je daarin en werk aan de kwaliteit van je standpun- ten – dat is een democratische plicht.

– Organiseer. Rechts heeft een zeer goed uitgebouwd netwerk van actoren in de publieke ruimte, gaande van politici en eminente staatslieden via vooraan- staande ondernemers tot en met journalisten, pro- fessoren, denktanks en zo meer. We hebben nieuwe middelen voor dit soort organisatie. We kunnen een even sterk netwerk opzetten als rechts, via sociale media, micromedia en dergelijke meer. Appadurai noemt een dergelijke organisatie ‘cellulair activis- me’:13 de organisatie heeft niet één centrum waarvan andere kernen afhangen (de klassieke structuur van sociale bewegingen), maar is verspreid over talloze kleine eenheden – cellen – die elkaar aansturen en die samenwerken via een vlotte en adequate stroom van informatie over elkaars activiteiten en standpun- ten. Er zijn al een groot aantal dergelijke ‘cellen’; wat nodig is, is ze op elkaar aansluiten in een efficiënt en soepel netwerk. Het spreekt vanzelf dat ook de meer klassieke vormen van organisatie zeer belangrijk blij- ven. Vakbonden, middenveldorganisaties, ngo’s en andere meer solide vormen van samenwerking blij- ven van het grootste belang, want hun potentieel als ‘beweger’ in de samenleving blijft reusachtig. Wie ze opgeeft, betaalt daarvoor een prijs. De beweging moet

13 Arjun Appadurai, Fear of Small Numbers, Duke University Press, Durham, 2006.

130 een hele reeks verschillende eenheden omvatten zo- dat er een hele reeks verschillende vormen van actie kunnen ontwikkeld worden, van verkiezingscampag- nes en massabetogingen over grondig studiewerk en polemisch schrijfwerk tot bloggen en twitteren.

– Geef niet op. Wie blogs en discussiefora allerhande volgt zal, het al wel gezien hebben: wie een links standpunt verdedigt, krijgt binnen de kortste keren een stortvloed van bijtende en botte verwijten en be- ledigingen te slikken. Voor velen is dat een afschrik- king, want weinigen onder ons zijn van oordeel dat ze zo’n scheldkanonnades verdienen. We kruipen dan ook vaak stilletjes weg, en zo bereiken de auteurs van dat beledigende proza hun doel: links houdt zijn mond. Behoorlijk wat van die scheldreacties zijn niet spontaan maar aangestuurd: het is ‘astroturf activis- me’ uitgaande van mensen die goed weten dat op die manier publieke opinie gecreëerd wordt. Op discus- siefora vallen zeer merkwaardige dingen op: mensen die om de minuut een reactie sturen en dat vele uren lang volhouden, anderen die de software van de fora manipuleren zodat hun berichten een massa ‘aanra- ders’ krijgen en zo bovenaan de lijsten van het forum belanden, en nog anderen die argumenten van elkaar kopiëren en verder verspreiden naar andere fora en thema’s van debat. Dat is duidelijke manipulatie, maar ze heeft effecten. Wanneer er na een bericht enkel uiterst negatieve reacties volgen, dan gaat men er nogal snel van uit dat het bericht nonsens bevatte. Enkel de afwijzende reacties komen zo in het nieuws

131 en ontstaat er een beeld van een rechtse consensus. We moeten dat doorbreken door vrijuit het gevecht aan te gaan met het rechtse verbale geweld. Meng je erin, doe je zeg, laat het niet aan je hart komen wan- neer je daardoor het doelwit van beledigingen wordt, blijf hameren op jouw standpunt. En betrek mede- standers bij dit gevecht: stuur mails of berichtjes naar vrienden met de vraag om zich ook in het debat te gooien. Het gaat immers om de creatie van publieke opinie – een zeer machtig iets. Het gaat ook om het geven van stemmen aan mensen en groepen die daar anders weinig kans toe krijgen, en er zit dan ook een rechtvaardigheidsdimensie achter dit alles.

Onze samenleving heeft dringend linkse stemmen nodig. Die stemmen stonden de laatste decennia zwaar onder druk en ze zijn marginaal geworden. Intussen evolueren we naar een samenleving die wordt uitgetekend op basis van heel andere principes dan degene die wij samen met enorme aantallen anderen voorstaan. Als de linkse kritiek en het linkse verzet er nu niet komen, dan is de erfenis van een eeuw sociale strijd en emancipatie verkwanseld en worden zwakke groepen in de samenleving definitief gemarginali- seerd. De zaken die we nu als ‘migrantenproblemen’ om- schrijven, zullen niet verdwijnen, integendeel, ze zullen verder op de spits gedreven worden als deel van een veel ruimere problematiek van maatschappelijke dualisering. De rechten die we aan onze welvaartscreatie ontleenden – het recht op een menswaardig bestaan – zullen worden voorbe- houden aan een bevoorrechte elite.

132 Die elite zal rechts zijn, niet links, en ze zal klein zijn. De bonussen die aan topmanagers bovenop het reeds vorste- lijke loon worden uitgekeerd, staan gelijk aan het jaarloon van tientallen van hun werknemers. Dat is de fundamen- tele verhouding: in een neoliberale samenleving is er één rijke voor tientallen mensen die een zeer precair bestaan leiden. Tegen dergelijke onrechtvaardigheden is meer dan een eeuw lang gevochten. Als we nu niet terugvechten, dan bevinden we ons binnen de kortste keren in een samenle- ving die verdacht veel lijkt op degene die door Marx en Dic- kens beschreven werd. Dat is niet de enige erfenis die we dreigen te verliezen. We dreigen ook het samenlevingsmodel en het mensbeeld van de Verlichting kwijt te spelen. Het ideaal van een open en so- lidaire democratie van vrije mensen van wie de arbeid een hoger doel heeft dan enkel overleven, staat nu al op de helling. Zoals we zagen gingen in het migrantendebat alle grote vrijhe- den gewoon de lappenmand in en weigerde onze samenleving democratisch te zijn tegenover migranten. Bovendien zien we nu hoe door middel van interventies in de arbeidsmarkt en het onderwijs een heel mensbeeld wordt opgelegd dat, ik zeg het nog maar eens, de nu al kwetsbare groepen in de samenle- ving nog meer en allicht definitief naar de marge verwijst. Die marge wordt dichtbevolkt door politie- en veiligheidsdiensten, en we kunnen ons dus verwachten aan een toename van ar- moedegerelateerde conflicten en misdrijven – al was het maar omdat armoede op zichzelf een vorm van overlast wordt.14 Dit

14 Zie hiervoor J. Blommaert, K. Beyens, H. Meert, S. Hillewaert, K. Verfaillie, K. Stuyck & A. Dewilde, Grenzen aan de solidariteit. Formele en informele patronen van solidariteit in het domein van migratie, huisvesting en veiligheid, Federaal Wetenschapsbeleid, Brussel & Academia Press, Gent, 2005.

133 alles zal verdedigd worden door mensen die zichzelf zonder meer als rechtse revolutionairen omschrijven. Ze zijn uiterst radicaal en hebben geen enkele moeite daarmee. Vaak worden ze vandaag gezien als ‘gematigd’ rechts, maar hen ‘extreem- rechts’ noemen is gepaster, al was het maar om hun eigen radicalisme te erkennen. Ze zullen ons voortdurend proberen wijs te maken dat er geen vuiltje aan de lucht is, dat we nog steeds een gezonde democratie zijn en dat ons mensbeeld dik in orde is – zie de juichkreten van de EU over de ‘krachtige waarden’ eerder in dit boek. Wie grondiger toekijkt en eens nadenkt, zal tot de bevinding komen dat er heel wat veranderd is, en dat deze veranderingen niet cosmetisch zijn maar fundamen- teel. Aan het einde van de rit zal Europa zijn o zo geliefde krachtige waarden hebben vervangen door een heel andere reeks waarden, idem dito voor de open en democratische samenlevingen die de EU vormen. De woorden zullen de- zelfde blijven – democratie, rechten, vrijheid, noem maar op – maar de inhoud zal totaal anders zijn. Een linkse kerk is daarom absoluut nodig. Die kerk zal het debat over de multiculturele samenleving domineren en gestalte geven, net omdat ze dat vraagstuk in een ruimer kader plaatst. En zo doende zal ze de vraag over het samen- levingsmodel van de toekomst op de agenda plaatsen en de rechtse elite dwingen om klare wijn te schenken. Ik maak me sterk dat wij voor ons samenlevingsmodel en mensbeeld moeiteloos die meerderheid, dat ‘sociale draagvlak’ zullen vinden die men zo doorslaggevend acht in het huidige pu- blieke debat. En als dat er is, kunnen we eindelijk terug op een ernstige wijze aan politiek gaan doen.

134 Theoretisch coda Democratie, gelijkheid en draagvlak: terug naar de Tocqueville

Op weg met de Tocqueville

De nieuwe vertaling van Alexis de Tocquevilles klassieker De la démocratie en Amérique schept opnieuw ruimte voor discussie en debat over de grondslagen van een democra- tisch systeem.1 De stellingen van de Tocqueville zijn wel- bekend, al is het goed ze nog even te overlopen. Hij was geen onvoorwaardelijk supporter van het nieuwe systeem dat democatie toen was – eerder een koele en afstandelijke minnaar. Toch zag hij de opkomst van democratie als een onafwendbare evolutie in alle westerse samenlevingen, en zijn tocht naar Amerika had tot doel dit nieuwe systeem ten gronde te bestuderen en deze studie te rapporteren aan zijn Franse landgenoten, die in die periode (1835-1840) door middel van opstanden en revoluties hun eigen politieke sys- teem aan het hervormen waren. Hoewel hij democratie als een onvermijdelijke zaak zag, betekende dat volgens hem niet dat men de dingen op hun beloop mocht laten. Inte- gendeel, precies het onafwendbare karakter van democratie dwingt mensen ertoe zich ervoor in te zetten en er perma- nent werk van te maken. De Tocqueville zag één centraal kenmerk in de democra- tie die hij onderzocht: de gelijkheidsgedachte. Hij ontwaar- de in Amerika een vorm van standenloosheid die uniek

1 Alexis de Tocqueville, Over de democratie in Amerika (integrale editie), Lem- niscaat, Rotterdam, 2011.

135 was, en die ervoor zorgde dat verschillen in rijkdom, sociale klasse, afkomst en zo meer niet lineair vertaald werden in politieke machtsverschillen. Traditionele machtsstructuren worden tenietgedaan door deze gelijkheid, en iedereen heeft de vrijheid om zichzelf op te werken tot een succesvol lid van de samenleving. Dat is het eerste punt dat de Tocque- ville maakt: democratie berust op de gelijkheidsgedachte. Het tweede belangrijke punt dat de Tocqueville maakt, is dat democratie niet enkel een bestuursvorm is, maar een systeem dat de hele samenleving doordringt. Democratie is een groot verhaal, geen reeks van regels en procedures voor ‘correct’ bestuur. Er bestaat voor de Tocqueville dus zoiets als de democratische samenleving en de democratische mens – democratie houdt een mens- en maatschappijbeeld in dat grondig afwijkt van datgene dat onder een absolutistisch regime geldt; het is een model dat zowel een samenleving kenmerkt als de burgers die haar bevolken. Zoals gezegd is de gelijkheidsgedachte de kern van dit mo- del. Het is de gelijkheid die ervoor zorgt dat mensen zich door middel van nauwgezet gehandhaafde burgerlijke vrij- heden kunnen ontwikkelen in arbeid, samenleving, cultuur en politiek. De Tocqueville deelt met klassieke Verlichtings- denkers zoals David Hume, Adam Smith en Jean-Jacques Rousseau, en ook met Karl Marx, de idee van de Enlightened Man: iemand die arbeid verricht maar zich doorheen die ar- beid ook filosofisch, cultureel, sociaal, intellectueel en ideo- logisch vervolmaakt en zo, samen met de anderen, een good society schept, een samenleving die bestaat uit ontwikkelde, helder denkende en duidelijk argumenterende mensen die naar best vermogen de belangen van zichzelf en van ande- ren met elkaar verzoenen.

136 Terzelfder tijd houdt net die gelijkheid ook het grootste ge- vaar in voor de democratie, en dat is het derde punt dat de Tocqueville maakt. De gelijkheidsgedachte berust op een fun- damenteel individualisme, zij het dat dit geen pejoratieve bij- klank hoeft te hebben. Democratie plaatst het vrije individu centraal, en dit individu heeft rechten zowel als plichten in een democratie – de gelijkheidsgedachte zorgt ervoor dat deze rechten en plichten gelijk verdeeld zijn en dat niemand per definitie meer rechten en plichten heeft dan iemand anders. Maar – hier komt het gevaar – de democratische mens blijkt zich de facto zeer vaak te beroepen op de ‘publieke opinie’. Aangezien rang, stand en klasse geen redenen meer zijn om aan de ene mens meer gehoor te geven dan aan de andere, gaat men zich wenden tot wat de meerderheid van de mensen denkt en daarop zijn of haar standpunt baseren. Hier ontstaat datgene wat de Tocqueville ‘het despotisme van de massa’ noemt: het feit dat er in een democratie steeds een tendens schuilt om zich achter de vluchtige en vaak ongemotiveerde publieke opinie te verschuilen, waardoor de rationele en sta- biele grond voor besluitvorming en bestuur steeds weer on- der druk komt te staan. Het despotisme van de absolute vorst en de aristocratie wordt zo vervangen door een ‘immaterieel’ despotisme, een despotisme dat geen duidelijke kern meer heeft, en de Tocqueville merkt op dat de moderne democratie meer vleiers en hovelingen telt dan Lodewijk XIV.

Fundamentele en oppervlaktekenmerken

De drie bovenvermelde punten worden algemeen be- schouwd als de kern van de Tocquevilles analyse. Ze gaan

137 alledrie over fundamentele kenmerken van democratie, niet over oppervlaktekenmerken. Van die laatste zegt de Tocque- ville dat ze afhangen van de concrete tradities, belangen en politieke drijfveren die groepen mensen bezielen. Hij bena- drukt dat Amerika op zichzelf een specifiek geval is waarin de traditie van religieus pluralisme, de aanwezigheid van indianen en het systeem van slavernij in het Zuiden ken- merken zijn die elders afwezig zijn. Iedere afzonderlijke democratie zal er dus onvermijdelijk anders uitzien; toch zal het telkens om democratieën gaan want ze nemen de fundamentele eigenschappen ervan over en gieten ze in een specifiek organiek kader, aangepast aan lokale behoeften en prioriteiten. Het standaardwerk van Arend Lijphart, Pat- terns of Democracy, toont dit aan: een analyse van zesender- tig democratische landen levert nagenoeg evenveel concrete patronen van bestuur op.2 Dat leert ons iets heel belangrijks. Een heel groot deel van het debat over democratie gaat dezer dagen over concrete zaken, over de concrete inrichting van het bestuurlijke ap- paraat binnen een natiestaat of een multinationaal bestuur- lijk geheel zoals de Europese Unie. Zijn we een democratie wanneer onze instellingen geen perfecte weergave blijken te zijn van de concrete structuur van de samenleving? Wan- neer men slechts op de helft van de vertegenwoordigers mag stemmen? Wanneer de uitvoerende arm van het bestuur – de president, de regering, de Europese Commissie – zich laat omringen door technocraten en lobbyisten? Wanneer de andere helft van het land een andere politieke voorkeur blijkt te hebben dan onze helft? Enzovoort.

2 Arend Lijphart, Patterns of Democracy: Government forms and performance in thirty-six countries, Yale University Press, New Haven, 1999.

138 Welnu, als we het ten gronde over democratie hebben en de Tocquevilles denken volgen, dan zijn deze vragen bij- zaak. Democratie zal in haar concrete vorm, als bestuurs- systeem, altijd onderhevig zijn aan wijzigingen, aanpassin- gen, verbeteringen of verslechteringen: de Tocqueville wijst net op de plicht van burgers in een democratie om zich met dergelijke aanpassingen bezig te houden. Democratie staat dus niet automatisch haaks op een systeem waarin één par- tij de mogelijkheid heeft de hele executieve macht te bezit- ten – een eenpartijstaat met andere woorden – want China bijvoorbeeld deelt een dergelijk systeem in de praktijk met Groot-Brittannië, de VS en elk ander land waarin één partij een absolute meerderheid haalt; het gaat hier om de mate waarin de democratische kernwaarden aanwezig zijn en beschermd worden. Het omgekeerde is ook waar: een de- mocratie betekent niet automatisch een meerpartijenstaat, want al die partijen kunnen antidemocratische waarden voorstaan. Een federale staat is niet per definitie democra- tischer dan een unitaire staat, en onafhankelijkheid van minderheden is niet automatisch een democratiserende in- greep. Alles hangt af van de democratische kernwaarden. Als die aanwezig zijn en centraal staan in de samenleving, dan is het specifieke systeem van bestuur een zaak van con- creet politiek vernuft en van lokaal bepaalde traditie en con- sensus. Dat neemt niet weg dat democratie in de regel zal geas- socieerd worden met een aantal concrete kenmerken van het bestuurssysteem: politiek pluralisme, scheiding der machten, religieuze, levensbeschouwelijke en ideologische tolerantie, een systeem van politieke vertegenwoordiging via stemrecht, en zo meer – Lijphardt voorziet hiervoor in

139 een ware catalogus. Ook voor de Tocqueville zijn er con- crete kenmerken die van kapitaal belang zijn. Hij besteedt bijzonder veel aandacht aan de grondwet, want het is die grondwet die als fundament voor alle andere wetten de ba- sis moet leggen voor een democratische samenleving. Het is de grondwet die een democratische samenleving moet kun- nen vrijwaren, als een stabiel gegeven binnen een geheel van permanent veranderende wetten – wetten die dus on- derhevig zouden kunnen zijn aan de luimen van de pubieke opinie.3

De Tocqueville besteedt ook nogal wat aandacht aan het maatschappelijke middenveld en de persvrijheid in Ame- rika. Hij verbaast zich over de talloze manieren waarop Amerikanen zich verenigen, en geeft daarvoor een verkla- ring. Die verklaring vertrekt, schijnbaar paradoxaal, van het gelijkheidsbeginsel. Daar waar aristocratische samenle- vingen mensen tellen die op eigen houtje een grote onder- neming kunnen opzetten of hun eigen belangen kunnen behartigen, is het individu in een gelijke samenleving – een democratie – per definitie zwak, waardoor het zich moet verenigen met anderen om iets groots op te zetten of de eigen belangen te behartigen. Bovendien zorgen dergelijke organisaties (het maatschappelijke middenveld in onze huidige terminologie) ervoor dat de ideeën permanent in vraag gesteld en vernieuwd worden, want ook hiertoe is het individu op zichzelf niet in staat. De Tocqueville stelt dan ook:

3 Om de haverklap grondwetshervormingen doorvoeren als gevolg van electo- rale verschuivingen zou voor de Tocqueville dus zeer onwenselijk zijn; voor vele Amerikanen is het gewoonweg ondenkbaar.

140 ‘In democratische landen is de wetenschap van de as- sociatie de moeder van alle wetenschappen; de voor- uitgang van alle andere hangt van haar af. (...) Om de mensen te beschaven of beschaafd te houden, moet de kunst van het zich verenigen worden ontwikkeld en geperfectioneerd in dezelfde verhouding als die waarin de standsgelijkheid toeneemt.’

Hij wijst op de nauwe band tussen het middenveld en de pers, en schrijft hierover: ‘Zouden er geen kranten zijn, dan zou er bijna geen gemeenschappelijk handelen zijn.’ De Toc- queville ziet kranten als de communicatiekanalen die leden van associaties met elkaar verbinden en die zo een gevoel (en realiteit) van ‘massa’ ontwikkelen. Het is de pers die de publieke opinie schept, en dit leidt, zoals we zagen, tot het gevaar van despotisme van de massa. Immers, ‘Hoe gelijker de standen worden, hoe minder sterk mensen individueel zijn, des te gemakkelijker laten zij zich meeslepen door de massa en des te moeilijker houden zij als enigen vast aan een opvatting die door de massa is verlaten.’4 De pers is dan ook een ambigu gegeven: enerzijds is het de motor achter het middenveld omdat via de pers de ciculatie van ideeën en standpunten op gang gehouden wordt; anderzijds is het ook een bedreiging omdat de indruk van een massastandpunt de individuele creativiteit aan banden dreigt te leggen, en zo de permanente vernieuwing van ideeën dreigt te verhinderen. Bij massaal verkondigde opvattingen zullen mensen hun

4 De Tocqueville p.549, 550, 552. Het is interessant te wijzen op het feit dat de Tocqueville politieke organisaties ziet als leeromgevingen: ‘Politieke as- sociaties kunnen dus worden beschouwd als grote kosteloze scholen waar alle burgers de algemene theorie van het associëren (= zich verenigen en organiseren) leren’, p.554.

141 afwijkend standpunt snel als niet-legitiem, radicaal of fout beschouwen en dus aanpassen aan dat van de massa. Dat is, zoals we zagen, de grootste dreiging die de Tocqueville ziet in een democratisch systeem. Voor de Tocqueville behoren associaties en hun kranten tot één groot democratisch systeem waarin moet worden over- legd, compromissen moeten worden gezocht en gevonden, ideeën moeten worden vernieuwd. Dat grote systeem draait rond het Algemeen Belang, en dat belang is het vrijwaren van de fundamentele belangen, rechten en vrijheden van de burgers.5 Associaties groeperen in de regel de belangen van bepaalde groepen binnen de bevolking – denk nu even aan vakbonden, VOKA, de KAV, de Boerenbond en zo meer, organisaties die telkens een specifieke reeks belangen behar- tigen. Dat is belangrijk, stelt de Tocqueville, en dergelijke associaties zijn zeker een cruciaal instrument voor een ge- zonde democratie. Maar hun belangen mogen nooit indrui- sen tegen het Algemeen Belang. Wanneer de belangen van één groep – neem de Tocquevilles voorbeeld van de planta- ge-eigenaars uit het Zuiden van de VS – inhouden dat de fundamentele vrijheden van burgers worden geschonden – omwille van slavernij – dan is het belang van die associatie ondergeschikt aan het Algemeen Belang. Het vrijwaren van de vrijheid, gelijkheid, rechten, kansen en middelen van de burgers is het centrale gegeven. De hele samenleving moet immers democratisch zijn en blijven.

5 Lijphart maakt wat dat betreft een onderscheid tussen majoritaire systemen en consensussystemen. In majoritaire systemen gelden de belangen van de meederheid als richtsnoer, in een consensussysteem zijn dat de belangen van zo veel mogelijk burgers. Lijphart, op. cit. p.2.

142 Tocqueville toen en nu

We zijn nu gewapend om een aantal van de oude inzich- ten van de Tocqueville te toetsen aan wat elementen uit het heden. We hebben gezien dat Tocqueville ons daar zelf toe aanmoedigt; we doen de oefening dan ook op zijn gezag. Ik stel voor dat we de drie hoofdelementen uit zijn analyse gebruiken. De eerste daarvan is de gelijkheidsgedachte – de hoeksteen van democratie voor de Tocqueville.

De Tocqueville stelt dat de gelijkheid van de burgers elke andere democratische vrijheid bepaalt en eraan ten grond- slag ligt. Men heeft maar de vrijheid om zich te vervolma- ken via studie en ontspanning, zich te verrijken via onder- nemen en arbeid, macht en aanzien te verwerven, geluk in de privésfeer te bereiken, zijn of haar religieuze overtuiging ten volle te beleven, indien men geen obstakels van onge- lijkheid ondervindt. Wanneer huidskleur, bijvoorbeeld, een factor van ongelijkheid is die gemengde huwelijken onmogelijk maakt, dan is men nooit vrij. Indien kiesrecht gekoppeld is aan inkomen, is men dat evenmin. En evenmin indien toegang tot een opleiding bepaald wordt door voor- geschiedenis en afkomst. Een democratische samenleving is een samenleving waarin de lat voor iedereen gelijk ligt en waarin het de persoonlijke en collectieve inspanningen zijn die zorgen voor sociale trajecten. Macht erft men niet in een democratie, men moet ze verwerven door anderen te overtuigen, men moet de macht verdienen. De Tocqueville sluit met deze visie aan bij een lange tradi- tie van Verlichtingsdenkers, voor wie menselijke gelijkheid het antwoord was op de diepe en vaststaande vormen van

143 ongelijkheid die voortkwamen uit absolutistische en religi- euze systemen van macht. Rousseau was daarin de meest radicale; voor hem waren statusverschillen en verschillen in rijkdom de kern van elke vorm van ongelijkheid: ‘De rijke spreidt zijn persoonlijkheid te ver uit; de arme kan zich de luxe van een persoonlijkheid niet veroorloven – dat zijn de effecten van bezit.’6 Zijn denken had invloed op dat van Marx en via Marx op de sociale bewegingen van de twin- tigste eeuw. De grote sociale organisaties van de twintigste eeuw – de socialistische en christelijke arbeidersbewegin- gen met name – zijn aldus erfgenamen van Rousseau en perfecte epigonen van wat de Tocqueville als de functie van democratische associaties ziet – het groeperen van zwakke individuen. De grootste verwezenlijking van deze bewegin- gen, de naoorlogse welvaartsstaat, kan zo gezien worden als de samenlevingsvorm die het dichtst het Verlichtingside- aal en de Tocquevilleaanse democratie benadert. Men kan, tongue in cheek, zeggen dat precies de welvaartsstaat het hoogtepunt is geweest van het klassieke liberalisme dat zich via de Verlichting en de democratie in onze samenlevings- structuren heeft genesteld. Het is via de gelijkheid dat we allemaal de vrijheden hebben die we zo koesteren. Dat is niet enkel tongue in cheek maar ook cheeky, een beetje stout. Immers, precies die kernwaarde van gelijkheid wordt de laatste jaren voortdurend in vraag gesteld door politici die zichzelf ‘liberaal’ noemen. Zo ijverde Geert Wil- ders, voorman van de Nederlandse Partij voor de Vrijheid,

6 Mark Hulliung, The Autocritique of Enlightenment: Rousseau and the Philo- sophes, p.64. Harvard University Press, Cambridge, 1994 (eigen vertaling). Zie ook Jean-Jacques Rousseau, Vertoog over de ongelijkheid, Boom, Amster- dam, 2003.

144 in 2006 voor de afschaffing van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet – het artikel dat het gelijkheidsbeginsel vaststelt. Voor Wilders zijn er immers verschillende soorten Neder- landers en moslim-Nederlanders zijn in zijn ogen absoluut niet gelijk aan de anderen. De Partij voor de Vrijheid staat zo voor een ‘vrijheid-voor-sommigen’, een beperkte, selec- tieve en exclusieve vrijheid die zich baseert op ongelijkheid. Dat is een complete ontkenning van de liberale grondslagen, een ontkenning die aantoont dat er zoiets bestaat als ‘neoli- beralisme’, een doctrine die zich volledig op competitiviteit en laisser-faire baseert en die niets met klassiek liberalisme te maken heeft. Ze toont vanzelfsprekend ook aan dat Wil- ders en zijn partij zich aan de extreem-rechtse kant van het politieke spectrum plaatsen. Ze worden daar vergezeld van mensen zoals de radicaal- Vlaamse en neoliberale voorman Matthias Storme. Storme ontving in 2005 de ‘Prijs voor de Vrijheid’, en gaf daarbij een toespraak die de moeite van het lezen waard is. Storme valt daarin de wetgeving op racisme en discriminatie aan en stelt:

‘Het eerste bezwaar [is] zoals gezegd dat de kern van de vrijheden juist daarin bestaat dat men binnen bepaalde grenzen vrij is en dus zijn handelen niét objectief en redelijk moet verantwoorden jegens de overheid. De vrijheid rechtvaardigt zelf de keuze en ontslaat dus van elke ander rechtvaardiging. Wan- neer die vrijheid enkel mag worden gebruikt om door de overheid objectief en redelijk geachte keuzes te maken wordt de burger gereduceerd tot een orgaan van de totale staat. Het genoemde discriminatiever-

145 bod is dus niets minder dan gewoon de afschaffing van de persoonlijke vrijheid.’7

Voor Storme is men maar vrij wanneer men de vrijheid van anderen mag aantasten of wegnemen – men is dus maar echt vrij wanneer men ongelijkheid in de samenleving mag organiseren. Storme baseert zich voor deze verbazende stel- ling op een merkwaardig amalgaam van juridisch-techni- sche argumentatie en de geschriften van christelijke kerk- vaders. Liberale kerkvaders zoals John Stuart Mill – om nog te zwijgen van Rousseau en de Tocqueville, toch allebei lid van de liberale canon – zouden zich in hun graf hebben om- gedraaid bij het horen van dergelijke enormiteiten.8 Wat dit allemaal aantoont, is dat het best wel nuttig is om af en toe terug te keren naar de klassiekers en na te gaan wat zij daarover zegden. Wat de Tocqueville betreft is de zaak duidelijk. Juist, mensen moeten zelf permanent aan de democratie werken, en de ideeën moeten permanent ver- nieuwd worden. Maar wanneer de kernelementen van een democratie aangevallen worden, dan is de vernieuwing niet langer democratisch maar antidemocratisch. En het abso- lute kernelement is gelijkheid: wie die waarde aanvalt, valt meteen de hele democratie aan. Voor zij die zich buigen over de toelaatbaarheid van boerka’s in België, werkloze alloch-

7 Matthias Storme, De fundamenteelste vrijheid: de vrijheid om te discrimine- ren. http://webh01.ua.ac.be/storme/vrijheidsprijs.html. Merk op hoe Stor- me niet bij machte blijkt om een verband tussen ‘staat’ en ‘samenleving’ te zien. Dat de staat in de liberale theorie een organisatievorm is die de samenleving moet weerspiegelen lijkt hem te ontgaan. Een staat is voor neoliberalen blijkbaar per definitie ‘totaal’ of ‘totalitair’, d.w.z. een vijand van de samenleving. 8 Zie bijvoorbeeld John Stuart Mill, Over vrijheid, Boom, Amsterdam, 2010. Mill geeft in dit boek een krachtig pleidooi voor vrije meningsuiting, maar beperkt die terzelfder tijd op zeer belangrijke punten.

146 tonen uitsluiten van het recht op gezinshereniging, men- sen zonder papieren alle toegang tot sociale voorzieningen ontzeggen en er geen moeite mee hebben dat asielzoekers geen mogelijkheid meer hebben tot procedures bij de Raad van State – voor die mensen is dat hopelijk verhelderend. Ze doen de democratie daarmee immers geen goed. Wie de gelijkheid van bepaalde groepen opheft, heft ze in de hele samenleving op en opent zo een piste waarin men het enkel nog heeft over de voorwaarden voor gelijkheid en de crite- ria voor beperking erop. We zijn dan onze fundamenteelste vrijheid kwijt: de vrijheid om gelijk behandeld te worden in een samenlevingsmodel dat zich precies op basis van dat beginsel heeft ontwikkeld.

Deze elementen brengen ons meteen bij dat andere punt dat de Tocqueville met zoveel klem maakte: dat democratie een groot verhaal is en geen zaak van regeltjes en procedures. Maatregelen die de fundamentele gelijkheid van mensen aantasten zijn dikwijls juridisch-technisch in orde. Wetten zijn immers (ook volgens de Tocqueville) vluchtige dingen die de consensus van het moment weerspiegelen. Degenen die dergelijke maatregelen uitvaardigen, stellen dan ook dat zij democraten zijn en de rechtstaat respecteren, want alle regeltjes zijn gevolgd. De democratische waarden zijn ech- ter geschonden, en het volgen van regeltjes kan deze schade niet verdoezelen, laat staan repareren. De lange sequens van dit soort beleidsinterventies over de laatste jaren toont aan dat we democratie als groot verhaal uit het oog aan het verliezen zijn, en er steeds meer lijken vanuit te gaan dat democratie enkel een systeem van wetten en procedures is, een soort huishoudelijk reglement voor het leven in de

147 staat. Voor de Tocqueville betekent zoiets dat we geen de- mocratie meer zijn.

De Tocqueville beklemtoonde nog een derde punt: het ge- vaar voor despotisme van de massa. Dat punt verdient wat extra aandacht.

‘Draagvlak’: het despotisme van de massa?

De manier waarop de Tocqueville het gevaar voor despo- tisme van de massa beschrijft, doet meteen denken aan de manieren waarop men vandaag spreekt over populisme. Po- pulisme, dat is de dominantie van de vox populi, de retoriek van het ‘echte’ Volk dat zich afzet tegen enerzijds een (link- se) elite en anderzijds de barbarij van allochtonen. In beide gevallen zien we dat mensen meedrijven met collectief ge- circuleerde beelden – de media zijn de grote actoren in de constructie van het moderne populisme – en hun standpun- ten vormen op basis van wat de massa erover lijkt te denken (of minstens lijkt te zeggen).

Een van de meest invloedrijke analyses van het hedendaags populisme is van de hand van Ernesto Laclau.9 Laclau ziet populisme als een fenomeen dat zich organiseert rond een tweedeling in het begrip ‘volk’ – we hebben ze daarnet al beschreven. Er is enerzijds een ‘echt’, puur, normaal volk – de ‘gewone man’, ‘Jan met de Pet’, de ‘hardwerkende Vlaming’ – en anderzijds een elite en een groter wordende

9 Ernesto Laclau, On Populist Reason, Verso, Londen, 2005.

148 groep immigranten die door deze elite verdedigd en opge- hemeld wordt. Aangezien die elite de teugels van de macht in hand houdt, negeert ze de standpunten, behoeften en zorgen van de ‘gewone’ mensen, en ontstaat er een kloof tussen burger en politiek. Om die kloof te dichten moet de politiek zijn legitimiteit herwinnen door zich terug tot de ‘gewone man’ te wenden. Men zal slechts democratisch zijn wanneer men populistisch is – dat wil zeggen: wanneer de eigen standpunten perfect overeenstemmen met die van de ‘gewone man’. Het is de ultieme majoritaire droom voor de democraat: mijn standpunt is dat van iedereen.10 Ik zie hier twee problemen. Ten eerste: de tweedeling van Laclau is volstrekt onvoldoende om de concrete praktijk van politieke besluitvorming en retoriek te beschrijven. En twee, die politieke praktijk wijst meteen ook aan dat popu- lisme niets te maken heeft met ‘het volk’, en daardoor met een majoritaire idee van democratie. Wat zien we immers in de politieke praktijk? We zien hoe in zowat ieder dossier verwezen wordt naar een ‘draagvlak’ – een democratisch gezag waarop men zich baseert voor het aanvaarden of ver- werpen van standpunten. Men verwijst slechts in de meest abstracte zin naar ‘het volk’ of naar ‘de mensen’. Ik kom daar nog op terug. Concreet heeft men het over een ‘draag- vlak’, en vanuit de inschatting van dit draagvlak maakt men selectief aanspraak op ‘de stem van het volk’ of laat men dit achterwege.

10 Zo ziet Willem Schinkel het populisme als het verborgen ideaal in een de- mocratie: de perfecte één-op-één verhouding tussen de standpunten van de burgers en die van de politiek. Willem Schinkel, ‘Populisme. Kanttekenin- gen bij een democratisch verlangen’, in Merijn Oudenampsen (red.), De populistische verbeelding, themanummer van Open, nr.20, 2010, pp.114-121.

149 Dit draagvlak is een heel wisselvallig iets. Voor sommige dossiers blijkt men een heel breed draagvlak nodig te heb- ben – de hele bevolking wanneer het over een referendum gaat – terwijl men voor andere dossiers enkel deskundigen of hogere autoriteiten als draagvlak inroept. Ecologische kwesties zoals bijvoorbeeld het BAM-tracé of de afbouw van de kerncentrales in dit land zijn voorbeelden van het eerste type. Politici verklaren zich onmachtig om van de be- staande lijn af te wijken tot wanneer er een massaal draag- vlak aanwezig is – in het geval van het BAM-tracé leidt zelfs een klinkende nederlaag in een referendum niet tot een grondige herziening van de plannen. In het verlengde hiervan stelt men ook de verkiezingsuitslag graag voor als ‘draagvlak’, zeker wanneer men de verkiezin- gen heeft gewonnen. Wilders en De Wever – maar ze zijn de enigen niet – hebben enkel dit als argument voor hun ‘draagvlak’: heel veel mensen hebben bij de laatste verkie- zingen op hun lijsten gestemd. Ook al gaat het in beide ge- vallen om een minderheid van de bevolking, toch wordt er geroepen dat deze minderheid groot genoeg is als draagvlak voor een beleid dat de gehele bevolking aangaat en treft. Economische of monetaire dossiers hebben daarentegen duidelijk niet zo’n gigantisch draagvlak nodig. Private ra- tingbureau’s zoals Fitch of Standard & Poor’s volstaan daar ruimschoots als argument om uiterst verregaande ingrepen in het sociaaleconomische weefsel van onze samenlevin- gen voor te staan. Deze ondernemers – want ze zijn niets anders dan dat – bepalen zo de maatregelen die een hele samenleving hervormen. Dergelijke gezagsargumenten zijn uiteraard zeer zwak wanneer ze worden gezien vanuit een democratisch oogpunt: men kan ratingbureau’s moeilijk de-

150 mocratisch gestuurde actoren noemen; hetzelfde geldt voor economische en monetaire wereldmachten zoals het IMF of de OESO. Maar wanneer zij spreken lijkt geen politicus nog behoefte te hebben aan een democratisch draagvlak – voor serieuze zaken is een draagvlak wellicht niet nodig? Tussen deze twee uitersten kan men nog een derde soort draagvlak situeren: de lobby’s. Met name bij de Europese Commissie (ook niet meteen ’s werelds meest democrati- sche instelling) wordt besluitvorming volledig georgani- seerd via lobbyprocedures. De lobby’s zijn in de regel the- ma-specifiek: als het over electriciteit gaat zal men lobby’s zien van electriciteitsproducenten; als het over landbouw gaat komen landbouwlobby’s opdraven, bij universitaire kwesties duiken universitaire lobby’s op. De lobby’s zijn in het algemeen professioneel en industrieel: het zijn organisa- ties van bedrijven die in een bepaalde sector actief zijn, het zijn de economische producenten die zich in lobby’s orga- niseren. Burgerbewegingen of andere ‘softe’ lobby’s zal men slechts zelden treffen in de gangen van de besluitvormers. De Europese Commissie is van oordeel dat dit georganiseer- de overleg met lobby’s haar beslissingen een democratisch draagvlak bezorgt. Het is duidelijk dat de twee woorden uit elkaar gehaald moeten worden: ‘draagvlak’ is niet automatisch ‘democra- tisch’; het is niets anders dan managementsjargon, en het betekent dat men voor een beslissing de relevante steun moet verwerven bij de relevante gemeenschap. Concreet: wie hoge bonussen aan het management van een onder- neming wil voorstellen moet geen draagvlak zoeken bij de poetsvrouwen of het secretariaatspersoneel, wel bij de leden van het directiecomité. De vele vormen die de notie ‘draag-

151 vlak’ in de concrete politieke praktijk blijkt te hebben tonen aan dat beleidsmakers slechts occasioneel beroep doen op een democratisch draagvlak, en dat ze voor een hele reeks andere beslissingen geen behoefte lijken te voelen om de zaak af te toetsen bij de meerderheid van de bevolking. Indien ze dat zouden doen, riskeren ze immers allerlei heibel en ellende. Op gezag van enkele private ratingbu- reau’s, het IMF en de OESO krijgen we te horen dat de mi- nimumlonen omlaag moeten, de pensioenen geprivatiseerd moeten worden samen met alle resterende overheidsbedrij- ven, dat de werkloosheidsuitkeringen drastisch verminderd moeten worden en dat mensen langer, harder, flexibeler en aan volledig vrij te bepalen lonen moeten gaan werken. Wie het pakket maatregelen dat de EU-top van eind maart 2011 nam, zou voorleggen aan eender welk deel van de bevolking van eender welke Europese lidstaat, zou geen spoor van een ‘draagvlak’ hebben. Voor dit soort fundamentele aantasting van de essentiële structuren van onze samenleving zijn sim- pelweg geen voorstanders op enige schaal te vinden. Men vermijdt daarom een democratisch draagvlak en men steekt een technocratisch draagvlak de hoogte in.

Als we de Tocqueville, Lijphart of andere theoretici van de- mocratie volgen dan zijn deze domeinen van de politieke besluitvorming geen deel van het democratische systeem; ze staan er buiten. De democratie heeft er geen greep meer over, meer nog, democratische controle wordt ervan uitge- sloten – tenzij men het minimale en formalistische argu- ment gebruikt dat het door het volk verkozen mensen zijn die zich neerleggen bij de dictaten van Standard & Poor’s. Dit flinterdunne argument duikt trouwens ook herhaalde-

152 lijk op wanneer het om besluitvorming in de EU gaat. Wie opmerkt dat er toch nogal wat democratisch deficit bestaat in de Europese instellingen krijgt steevast te horen dat al diegenen die effectief beslissingen nemen ‘democratisch verkozen zijn’. Dat is juist; ze kunnen evenwel niet demo- cratisch gecontroleerd of gesanctioneerd worden: Belgen hebben geen democratische inspraak in de Duitse of Franse politiek, ook al heeft die Duitse en Franse politieke elite een enorme invloed op het Belgische politieke bedrijf. Wie dus een ‘draagvlak’ inroept, roept niet meteen ‘de- mocratie’ in. Het concrete draagvlak dat men inroept kan soms volkomen antidemocratisch zijn. Het is de associatie- ve band tussen ‘draagvlak’ en ‘democratie’ die populisten macht verschaft en degelijke democraten vaak macht ont- neemt. Om dat laatste te illustreren: wie vandaag de gelijk- heidsgedachte bepleit, moet opboksen tegen een al dan niet geconstrueerde ‘meerderheid’ die dat beginsel niet van har- te deelt. Gelijkheid? Ja, maar niet voor moslims, homosek- suelen, landurig werklozen, rokers, noem maar op. De de- mocratische kernwaarde blijkt nauwelijks een ‘draagvlak’ te hebben; ze verdedigen wordt dan ook snel, en paradoxaal, als een antidemocratische daad gezien. We zien dus dat het ‘Volk’, het echte Volk in de zin van Laclau’s populisme, slechts zeer zelden opduikt in de be- sluitvorming; het is vervangen door het inroepen van een permanent aanpasbaar ‘draagvlak’ dat nu eens de schijn van democratie wekt, dan weer helemaal niet, en dat in elk van die gevallen enorme problemen oproept wanneer het gaat om het democratische kaliber van de besluitvorming. Democratische politiek blijkt de facto een soort harmonica te zijn waarbij de legitimiteit van de massa bijzonder selec-

153 tief wordt ingeroepen, vooral wanneer het om maatregelen gaat die politici liever niet op eigen houtje nemen. In dat op- zicht is onze democratie een zeer gedeeltelijke democratie – een mengvorm eigenlijk, waarin democratische politiek samengaat met aristocratische politiek. De aristocraten van nu zijn vanzelfsprekend geen baronnen en hertogen meer, maar wel lobby’s, ratingbureau’s en andere belangengroe- pen.

Het Volk als cijfer

Ik heb al vermeld dat het Volk niettemin af en toe opduikt, zij het in de meest abstracte en algemene vorm: in cijfers. Het Volk wordt geconstrueerd via statistische gemiddelden en meerderheden in opinieonderzoek, en als ‘groot getal’ wanneer Wilders en De Wever hun electoraat inroepen om politiek gewicht te krijgen na een verkiezingsoverwinning.

Wat dat tweede betreft kunnen we kort zijn. Het Volk is in de visie van verkiezingsoverwinnaars de tijdelijke mathe- matische verhouding die volgt op periodieke tests die we verkiezingen noemen. De verkiezingen zelf ziet men als een reusachtige opiniepeiling, en men gebruikt de uitkomst er- van op precies dezelfde manier als bij opiniepeilingen: als een indicatie van een voorkeur van consumenten voor een bepaald politiek product – een uiterst oppervlakkig gegeven met andere woorden – dat echter wordt getransformeerd tot een reusachtig pakket van ideologische, sociale en culturele voorkeuren. Wie voor mij stemt als persoon – ik ben im- mers mooi, tof, grappig, slim en bekend – die stemt meteen

154 ook voor alles wat ik in de volgende jaren zal denken, zeg- gen, schrijven en beslissen. De duur van deze metonymie wordt bepaald door het ritme van verkiezingen: een volgen- de toets kan me meteen weer die macht ontnemen. Het zou duidelijk moeten zijn dat het Volk hier wel heel ver afstaat van datgene wat de electorale winnaars ervan maken, en dat het inroepen van het Volk zeer weinig te maken heeft met zaken zoals het Algemeen Belang. Het Volk is hier een tijdelijke constructie die bovendien geen enkel reëel poli- tiek bestaan heeft. De voorkeuren en belangen van dat Volk worden immers niet door dat Volk bepaald, wel door dege- nenen die eventjes, en allicht voor een korte periode, door dat Volk verkozen zijn.

De creatie van het Volk door middel van zogenaamde ‘pu- blieke opinie’ is interessanter. Opiniepeilingen hebben de afgelopen decennia zowat het monopolie verworven op de ‘wetenschappelijke’ constructie van het Volk. Wie wil we- ten wat ‘de Vlaming’ denkt moet een opiniepeiling uitvoe- ren. Die peiling zal een uitslag opleveren, en die uitslag leest men dan als een weergave van de echte, ware, onwankelbare denk- en gevoelswereld van de Vlamingen. Waar die opinie vandaan komt, waarover die precies gaat, welk soort gevol- gen echte mensen aan hun echte standpunten willen geven en dergelijke meer: niets van dit alles is ‘peilbaar’ en niets van dit alles komen we dus te weten via opiniepeilingen. Als we de vraag stellen waar dergelijke opinies vandaan komen, dan kan men moeilijk voorbij die factor kijken die de Tocqueville al aangaf: de media. Opinies zijn dikwijls he- lemaal niet publiek uit zichzelf, ze worden publiek gemáákt via enorme mediatiseringscampagnes. De publieke opinie,

155 de zaken waarvan ‘de Vlaming’ echt wakker ligt, slaat uit- sluitend op zaken die uitvoerig in de media aan bod zijn ge- komen. Ik geef een voorbeeld. Midden april 2011 kwam het kleine televisiestation VT4 met een spectaculaire scoop: een interview met Roger Vang- heluwe, de pedofiele ex-bisschop van Brugge. De dag daarop stonden de voorpagina’s van alle kranten vol met Vanghe- luwe, zijn interview, en de reacties van mensen daarop. Noteer: die mensen werden opgebeld door de kranten, het omgekeerde gebeurt niet (je krijgt je mening nu eenmaal niet zomaar op de voorpagina van de krant). Radio 1 spen- deerde het hele ochtendprogramma aan dit ene thema, en voegde daar nog een extra uur uitzending aan toe. Die uren- lange uitzending verzamelde uitspraken van zowat iedereen en schiep zo, samen met de kranten, een verhitte sfeer van afkeuring en morele verontwaardiging. Die verontwaardi- ging werd publiek gemaakt, de pubieke opinie werd op een bepaalde manier geschapen, want als de radio urenlang over één enkel thema uitzendt, dan moet dat wel iets zijn waar- over wij allemaal moeten nadenken, en liefst op de manier waarop de radio ons aangaf. Deze reuzehype in de media volgde op een week waarin een heel ander thema centraal stond: het bezoek van prins Laurent aan Congo en de vermeende contacten die hij daar had met de leiders van een schurkenstaat. Ook over dit thema gaven alle media vol gas: editorialen werden erover geschreven, de enkele onderzoeksjournalisten die we nog tellen zetten zich op het spoor van smeuïge details over de reis, allerhande belangrijke mensen werden erover aange- sproken en om reacties gevraagd, en in het parlement werd erover gedebatteerd – in precies dezelfde verontwaardigde

156 termen als degene waarmee de media ons bombardeerden. De dag na het interview met Vangheluwe verdween Laurent echter even snel als hij in de media was geraakt. Nu gingen de editorialen over Vangheluwe, gingen de onderzoeks-jour- nalisten op jacht naar details over de ex-bisschop, werden mensen hierover aangesproken, en debatteerde het parle- ment over dit thema. Zo ontstaat een draagvlak: het wordt vervaardigd en als het er is zullen er steeds politici zijn die deze schijnbaar de- mocratische springplank zullen gebruiken om als grote de- mocraten naar voor te treden. Een derde voorbeeld kan dit duidelijk maken. Begin mei 2011, enkele weken na de apo- calyptische hype rond Vangheluwe, raakte bekend dat de ex- vrouw en medeplichtige van Marc Dutroux, Michèle Mar- tin, vervroegd zou vrijkomen. Alweer kregen we hetzelfde: het hele media-apparaat spitste zich dagenlang toe op dit ene gegeven. Jan en alleman werden gevraagd om hun mening, de oude geschiedenis van de zaak-Dutroux werd opgefrist, en ja, alle Vlaamse partijen eisten in het parlement een ver- strenging van de wet op de vervroegde vrijlating. Ze deden dat laatste enkel en alleen als gevolg van de mediaheisa die erover was ontstaan; inhoudelijk of technisch werd er geen minuut stilgestaan bij de mogelijke effecten van een derge- lijke wetswijziging. Een verblijf in de gevangenis is een bui- tengewoon kostelijke aangelegenheid – gevangenissen zijn qua dagkost te vergelijken met super-de-luxehotels; iemand zoals Martin een aantal jaren meer in de gevangenis houden is dus een zeer duur voorstel. Als men daarbij de meerkost voor alle gevangenen telt die door die wetswijziging worden getroffen, dan staat men voor een budgettaire last waarvoor allicht moeilijk een ‘draagvlak’ zou te vinden zijn. Cipiers

157 staken nu al vanwege de stiefmoederlijke bugettaire behan- deling van gevangenissen in dit land. Dit soort politiek noemt men vandaag ‘strovuurpolitiek’: politici die de waan van de dag aangrijpen om met groot ver- toon van emotie en passie met allerhande absurde voorstel- len naar de media te trekken – en dat doen omdat ze ervan uitgaan dat de mediaheisa een ‘buikgevoel’ bij ‘de mensen’ weergeeft. In realiteit spelen ze enkel in op het buitgevoel van de verslaggevers, die beslist hebben dat dit bepaalde thema (en niet een ander) vandaag de waan van de dag zal worden. Hier zien we Schinkels ‘democratische droom’ aan het werk: de politicus springt op de rijdende trein van de media in een zoektocht naar een perfecte unisono tussen zijn/haar voorstellen en de gevoelens en verlangens van ‘het Volk’. Onnodig te zeggen dat het hier telkens gaat om zaken van een opperste irrelevantie, om voorstellen die kant noch wal raken, om een buitengewoon slechte kwaliteit van het politieke werk. In het strovuur rond Vangheluwe hoorde ik bijvoorbeeld een melding van diverse zelfmoorden door priesters in het bisdom Brugge. Dat laatste – mogelijk een veel belangrijker feit als we de problematiek van misbruik in de Kerk en de positie van priesters daarin goed willen be- grijpen – kreeg nauwelijks aandacht in de media. Men putte zich uit in emotionele uitdrukkingen van verontwaardiging en woede over dat ene individu, Roger Vangheluwe.

We hebben gezien dat de Tocqueville precies op dit gevaar wees: het despotisme van de massa en de potentieel gevaar- lijke rol die de media hierin spelen. De kranten, zo zei de Tocqueville, zijn nuttig omdat ze de creatie van grote associ- aties – middenveldorganisaties – mogelijk maken. Ze schep-

158 pen echter ook het risico dat individuen de eigen houding gaan afstemmen op datgene wat ze via die kranten ervaren als de stem van de meerderheid, de stem van alleman. En op dat moment stort men de democratie in de armen van de wispelturige en onredelijke massa die er een nieuw soort van verlammend despotisme over gaat uitoefenen: enkel datgene wat we vandaag vinden is ook morgen belangrijk; en datgene wat duizenden mensen schreeuwen moet wel wààr en waardevol zijn.

Zijn we nog democratisch?

Onze politiek doet zeer selectief beroep op democratie: wie de Tocqueville tegen het licht van de dagelijkse politieke praktijk van tegenwoordig houdt, kan moeilijk om die be- vinding heen. De legitimiteit die in een democratie ontstaat door de band tussen politicus en volk blijkt in zeer vele ge- vallen niet te bestaan. Ze is in de praktijk vervangen door een selectieve en bedenkelijke aanspraak op een draagvlak, en van dat draagvlak hebben we gezien dat het op vele mo- menten volkomen antidemocratisch is. De Tocqueville wees ons erop dat de belangen van een associatie steeds moeten wijken voor het Algemeen Belang. Dat geldt naar mijn me- ning voor Fitch, Standard & Poor’s, het IMF of de OESO, enzovoort. Wanneer men draagvlak met democratie pro- beert te verbinden – wat geen onredelijke eis is wanneer men aan een democratie denkt – dan bestaat voor de voor- stellen van deze actoren geen draagvlak in de samenleving. Die samenleving moet als samenleving worden heruitge- vonden. We moeten opnieuw op zoek naar de band tussen

159 democratie en een realistische sociologie en antropologie van onze samenleving, en de vragen die de Tocqueville des- tijds stelde blijven in deze oefening uiterst relevant. Wie is het Volk in realiteit? En wat zijn de politieke behoeften en drijfveren van dat Volk? Enkel wanneer we die vragen pre- cies kunnen beantwoorden, zullen we in staat zijn weer- werk te bieden aan zij die het Volk constant inroepen als verantwoording voor hun voorstellen, ook al zijn die voor- stellen regelrechte aanslagen op de gelijkheidsgedachte en de vrijheid die dat Volk in het leven hebben geroepen, of ook al sturen ze aan op de opheffing van alles wat dat Volk zijn gelijkheid en vrijheden garandeert. Ik zie op dit moment geen belangrijkere vraag dan deze: zijn we nog democratisch? Het is een vraag die we perma- nent moeten stellen. En ik zie geen belangrijkere politieke opdracht dan de heruitvinding van een reële samenleving – het voortdurend aftoetsen van politieke voorstellen aan de behoeften en noden van zoveel mogelijk mensen in een sa- menleving, een samenleving waarvan men de structuur en dynamiek precies begrijpt. Dat de waan van de dag hieraan moet opgeofferd worden is niet antidemocratisch, al zijn we dat de jongste decennia met zijn allen wel beginnen gelo- ven. Het is precies de meest democratische handeling die men kan stellen, en het is de reddingsboei voor een politiek die precies door het volgen van de waan van de dag al haar legitimiteit, inhoud en gezag aan het verliezen is.

160

View publication stats