Joseph Ryelandt (1870-1965)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
IN FLANDERS’ FIELDS vol. 55 DDD 92055 JOSEPH RYELANDT (1870-1965) Jozef de Beenhouwer, piano Joost Maegerman, double bass Spiegel String Quartet Joseph Ryelandt (1870-1965) Piano Quintet in a minor (1901) 22:16 1 Allegro moderato 6:46 2 Adagio religioso 6:48 3 Finale. Allegro 8:42 4 Adagio for String Quartet in f sharp minor (1895) 7:23 String Quartet no. 2 in f minor (1903) 22:00 5 Allegro moderato 4:26 6 Andante 7:41 7 Allegro con fuoco 4:41 8 Finale. Allegretto 5:12 9 Andante “Ach Tjanne” and Variations for Piano Sextet in g minor (1933) 6:16 TT: 57:59 Spiegel String Quartet Elisa Kawaguti, violin Stefan Willems, violin Leo de Neve, alto Jan Sciffer, cello + Joost Maegerman, double bass (9) + Jozef de Beenhouwer, piano (1-3, 9) Kamermuziek van Joseph Ryelandt De Brugse componist Joseph Ryelandt (°1870 Brugge - †1965 aldaar) groeide op in een Franstalige familie waar het musiceren traditie was. Hij was slechts zeven toen hij zijn vader verloor. Hoewel in hem het besef groeide dat hij voor de muziek was voorbestemd, ging hij volgens de wens van zijn moeder eerst rechten studeren aan de universiteit van Leuven. Maar hij kon met deze studie stoppen toen Edgar Tinel hem in 1891 als zijn enige privéleerling aanvaardde. Gedurende een periode die meer dan een halve eeuw bestreek, ongeveer van 1895 tot 1945, ontwikkelde Ryelandt zich tot een der markantste Belgische componisten uit de laatromantische periode. De laatste twintig jaar van zijn leven ging zijn interesse vooral uit naar de literatuur. Joseph Ryelandt stierf op 95-jarige leeftijd in zijn geboortestad. Tussen zijn omvangrijke oeuvre zijn er op de eerste plaats enkele geestelijke oratorio te noemen: Purgatorium, De Komst des Heeren, Maria, Agnus Dei en Christus Rex, en een ‘muziekdrama’, de opera Cecilia. Van zijn vijf symfonieën is de vierde met een koorfi nale (1912-13) een hoogtepunt in de Vlaamse symfonische literatuur. Daarnaast componeerde Joseph Ryelandt cantates en koormuziek, liturgische muziek, en een zestigtal liederen op Nederlandse en Franse teksten. Een schat aan kamermuziek voor diverse bezettingen en een belangrijk piano-oeuvre zijn een niet minder interessant aspect van zijn universele scheppingskracht. Hoewel Joseph Ryelandt met zijn oratoria internationale erkenning mocht ondervinden is het grootste gedeelte van zijn oeuvre weinig bekend geworden. Veelzeggend in dit verband is zijn uitlating in zijn ‘Notices sur mes œuvres’: Si Dieu veut que mon oeuvre soit un jour propagée, cela viendra. Sinon, qu’importe? le rôle de l’artiste est de produire et puis c’est tout. Le succès est un luxe et un agrément, non indispensables… Het omvangrijke kamermuziekœuvre van Joseph Ryelandt omvat zeven vioolsonates, één altvioolsonate, drie cellosonates, twee pianotrio’s, vier strijkkwartetten, twee pianokwintetten en verschillende stukken voor o.m. viool, cello, hobo, klarinet en hoorn met pianobegeleiding. Deze kamermuziek ontstond in een tijdspanne van een halve eeuw (1895-1944) en geeft een goed beeld van de stijlevolutie in Ryelandts werk, vertrekkend van de Duits-romantische traditie, geïnspireerd door zijn leermeester Edgar Tinel, over invloeden van César Franck naar een meer Frans- impressionistisch en dissonant gekleurd klankbeeld, vooral in de jaren twintig. In 1901 componeerde Joseph Ryelandt een eerste Kwintet voor piano en strijkers in a, op. 32 en droeg het op aan het Quatuor Bracké uit Leuven. De eerste twee delen, een meeslepend Allegro moderato en een innig doorvoeld Adagio religioso waarin een koraalthema wordt gevarieerd, zijn betrekkelijk bondig gehouden. De stuwende, gepassioneerde Finale. Allegro is wat uitgebreider en wordt na enkele maten reeds bruusk onderbroken door het hoofdthema uit het eerste deel; vóór de slotapotheose roept een Adagio-episode nog even de sfeer op van het tweede deel. Ryelandts eerste pianokwintet is een van zijn meest geliefde werken gebleven. In 1940 herinnerde hij er zich nog het volgende over: Cette œuvre, grâce à sa facilité et à son allure entraînante, a connu un certain succès. L’éditeur Muraille (Dabin) de Liège me l’ a achetée pour 175 francs. Et la même année que je l’ai composé (1901), ce quintett (sic) a été joué au foyer du théâtre à Louvain par le quatuor-Bracké avec moi-même au piano. Il fut joué à Bruxelles, Liège, Bruges, Crefeld, Gand. On le donne volontiers à des groupes de concurrents dans certains conservatoires. (‘Notices sur mes œuvres’) Van de vijftien vroege composities die Joseph Ryelandt schreef tussen 1892 en 1897, verloochende hij er later negen, ondanks het feit dat hij verschillende van deze werken op eigen kosten had laten uitgeven bij Breitkopf und Härtel. Zo componeerde hij in totaal zeven strijkkwartetten waarvan hij er drie vernietigde. Van deze drie vroege strijkkwartetten bewaarde Ryelandt slechts één fragment, het Adagio in fi s, op. 13, afkomstig uit een strijkkwartet in La groot dat hij schreef in 1895 toen zijn studietijd bij Edgar Tinel ten einde liep. In dit polyfoon geconcipieerde en zeer emotioneel geladen fragment wordt een weemoedig Adagio-thema steeds intenser met arabesken omspeeld, waarna het langzaam helemaal uitdooft. Het tweede strijkkwartet in f, op. 36 werd voltooid op 3 juli 1903 tijdens een zomervakantie van het jonge gezin Ryelandt op hun buitenverblijf in het Ardense dorpje Orchimont (provincie Namen) aan de grens met Frankrijk. De creatie vond reeds enkele maanden later plaats op 17 december 1903 tijdens een muzikale soirée bij de Ryelandts thuis aan de Dijver te Brugge door het ‘Brugsch Kwintet’, aan wie het werk ook werd opgedragen. Klassiek en bijna beethoveniaans van karakter is het eerste deel Allegro moderato, dat gevolgd wordt door een lyrisch tweede deel Andante. De derde en vierde beweging gaan volgens de romantische traditie zonder onderbreking in elkaar over. Het derde deel is een onrustig, woelig Allegro con fuoco in c klein, dat wordt onderbroken door een speels intermezzo in C groot; de Finale een opgewekt Allegro in F, gebaseerd op een volkslied. Van dit tweede strijkkwartet, op. 36 bestaan er twee autografen. Op hoge leeftijd maakte Ryelandt een tweede, defi nitieve kopie waarin hij een aantal belangrijke coupures aanbracht. Toch werd bij deze opname gekozen voor de oorspronkelijke onverkorte versie van 1903. Ryelandts vluchtig neergeschreven manuscript van “Ach Tjanne”, Andante en variaties voor pianosextet is gedateerd op 11 mei 1933. Het betreft vier variaties over de oude West-Vlaamse ballade “Ach Tjanne”. Hierin wordt verhaald hoe drie kindjes naar het graf van hun moeder Tjanne gaan, waar haar geest aan hen verschijnt, maar hen niet kan troosten. Hierover noteerde de toondichter in zijn ‘Notices’: Andante en sextuor. Je signale pour mémoire ce morceau écrit à la demande d’Arschodt de Gand pour faire la 2me partie d’un sextuor en collaboration avec Meulemans, Van Hoof et Roels. Je m’étais chargé de cet Andante, variations sur une ancienne chanson fl amande. Le sextuor est resté là, car je crois que les autres n’ont rien écrit?... Joseph Ryelandt had het echter mis toen hij dacht dat zijn collega’s niets hadden geschreven. Voor dit pianosextet op oud-Vlaamse volksliederen had Arthur Meulemans (1884-1966) reeds in 1930 een Scherzo geschreven over Zeg, kwezelken, wilde gy dansen en over het Hasselts Meiliedeken, en ook Jef Van Hoof (1886-1959) had zijn bijdrage geleverd met een Moderato als eerste deel, gebaseerd op de middeleeuwse ballade Het daghet in den Oosten. Alleen Oscar Roels’ (1864-1938) muziek blijft spoorloos. Roels was de oom van de opdrachtgever Louis Arschodt, die een kamermuziekklas leidde aan het Koninklijk Conservatorium van Gent, het instituut waar ook Ryelandt in de jaren dertig professor in contrapunt was. De drie delen van dit pianosextet over Vlaamse volksliederen werden op 20 april 1988 gecreëerd door het Arriaga-kwartet en mezelf tijdens de jaarlijkse Peter Benoit-herdenking in het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium van Antwerpen. Jozef de Beenhouwer Musique de chambre de Joseph Ryelandt (1870-1965, à Bruges) Né à Bruges le 7 avril 1870, Joseph Ryelandt était le troisième de sept enfants d’une famille francophone qui avait pour tradition de faire de la musique. Ayant perdu son père à l’âge de sept ans, il se plia au souhait de sa mère et étudia d’abord le droit à l’Université de Louvain, bien qu’il se sente prédestiné à la musique. En 1891, il put néanmoins arrêter ses études lorsque le compositeur Edgar Tinel accepta de le prendre comme unique élève privé. Au cours d’une période de création qui couvre plus d’un demi-siècle - de 1895 à 1945 environ -, Ryelandt devint l’un des compositeurs belges les plus marquants du romantisme tardif. Les vingt dernières années de sa vie, il s’intéressa avant tout à la littérature. Joseph Ryelandt décéda à l’âge de 95 ans, dans sa ville natale. Son œuvre très vaste comprend avant tout plusieurs oratorios spirituels : Purgatorium, La Venue du Seigneur, Maria, Agnus Dei et Christus Rex. De ses cinq symphonies, la quatrième avec son fi nale pour chœur peut être considérée comme un chef-d’œuvre de la littérature symphonique fl amande. Ryelandt composa également des cantates et de la musique chorale, des œuvres liturgiques, une soixantaine de mélodies sur des textes néerlandais et français, et l’opéra Cécilia. Son élan créateur universel se révèle sous un aspect tout aussi intéressant dans le trésor de pièces de musique de chambre pour diverses distributions et dans l’imposante œuvre pianistique que Ryelandt nous a laissés. Bien que le compositeur brugeois ait obtenu une reconnaissance internationale grâce à ses oratorios, nombre de ses œuvres ne sont que peu connues. A ce propos, sa remarque dans ses «Notices sur mes œuvres» en dit long : Si Dieu veut que mon œuvre soit un jour propagée, cela viendra. Sinon, qu’importe ? Le rôle de l’artiste est de produire et puis c’est tout.