Jaarboek Monumentenzorg 1992
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek Monumentenzorg 1992 bron Jaarboek Monumentenzorg 1992. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1992 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa030199201_01/colofon.php © 2013 dbnl i.s.m. 2 Jaarboek Monumentenzorg 1992 4 Jaarboek Monumentenzorg 1992 6 Woord vooraf Het derde Jaarboek Monumentenzorg ligt thans voor u. De Rijksdienst presenteert zich ermee als het kennisinstituut dat zij reeds is en in de toekomst in nog sterker mate zal worden. Over de Rijksdienst als kennisinstituut straks meer. Eerst het jaarboek zelf. Laat ons beginnen met de bijdrage van R. Meischke en K. Ottenheym. Zij beschrijven de geschiedenis van de bouw van het speelhuis van het kasteel Honselaarsdijk welk speelhuis als laatste restant van dit kasteelcomplex - ten dele - is bewaard gebleven en gerestaureerd is. In het fraaie betoog wordt aangetoond hoe dit speelhuis de overgang van maniërisme naar klassicisme markeert. Het klassicisme fascineert ook andere auteurs. Niet voor niets beschrijven T.J. Boersma en C.P. Krabbe de denkbeelden van de negentiende-eeuwse zakenman Büchler: Daniël David Büchler, voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst (1842), was behalve een maatschappelijk invloedrijk bevorderaar en beoefenaar van de architectuurgeschiedenis een warm voorstander van het klassicisme, in die zin dat hij een nieuw, op de Griekse bouwkunst geënt klassicisme wenste. Klassicisme is ook een thema in het opstel van R. Stenvert die op een zeer exacte wijze de architectuurgeschiedenis beoefent, namelijk met behulp van de computer. Stenvert vergeleek al tellend en metend een serie voorschriften voor de bouw van poortjes in de ordeboeken die op Vitruvius teruggaan met nog bestaande klassieke poortjes waarvan hij de maten opnam; op deze wijze kon hij vaststellen welk ordeboek voor de bouw van welk poortje werd gebruikt. Motieven uit de klassieke cultuur vinden wij ook terug in de allegorische voorstellingen welke in het midden van de zeventiende eeuw het historiestuk begonnen te vervangen. J.P. Bedaux, A. Groot en A. Hagen beschrijven de beeldhouwwerken en schilderingen in het stadhuis van Enkhuizen: de inspiratie door de klassieken is hier onmiskenbaar aanwezig. De klassieke oudheid tenslotte is langs een omweg ook aanwezig in het artikel over Kempische gotiek van H. Strijbos, die aannemelijk maakt dat in een serie Zuidnederlandse kerktorens steen is verwerkt welke afkomstig is van Romeinse bouwwerken. De klassieken keren langs een andere omweg ook terug in het stuk van D.J. de Vries, medewerker van de Rijksdienst, die de bouw van de lantaarn op de Peperbus in Zwolle beschrijft. Een van de bouwmeesters maakte een ontwerp dat renaissancetrekken vertoonden. De Vries' bijdrage laat zich lezen als een spannend verhaal: waarom werd bouwmeester Willem van Noort vervangen en wat had dat te maken met de macht van Karel V; waarom verdween vervolgens Simon Penet en voltooide Jacob van Collen het bouwwerk? En waarom kon het renaissance-achtige ontwerp uiteindelijk geen genade vinden in de ogen der kerkmeesters? En dan is er het artikel van Tjalling Visser, eveneens medewerker van de Rijksdienst: Visser schetst de veranderende taak van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Die verandering voltrekt zich op verschillende fronten. Enerzijds neemt de regulerende taak van de Rijksdienst af: de uitvoering van de Monumentenwet gebeurt sinds 1989 Jaarboek Monumentenzorg 1992 meer en meer op lokaal en provinciaal in plaats van op rijksniveau. De administratieve taak van de Rijksdienst is daardoor voor een deel weggevallen. Er zijn andere taken voor in de plaats gekomen. De belangrijkste willen wij hier kort noemen: de Rijksdienst legt zich meer en meer toe op de zorg voor de continuering van de historische factor in de bebouwde omgeving en het landschap. Met andere woorden: de dienst zet zich aktief in voor een ruimtelijke ordening waarin de nu nog zichtbare sporen van het verleden niet door nieuwe ontwikkelingen van stad en land worden uitgewist. Daarnaast stelt de Rijksdienst zich meer en meer op als kennisinstituut: daartoe wordt een geautomatiseerde kennisen informatiebank voor de monumentenzorg Jaarboek Monumentenzorg 1992 7 ontwikkeld waarin alle relevante kennis op dit terrein wordt ondergebracht en welke bank toegankelijk is voor eenieder die zijn kennis over het Nederlandse monumentenbezit en -beleid wil uitbreiden. Bezit en beleid komen samen in het stuk van Tjalling Visser die, anders dan de al genoemde auteurs, niet een object, maar de desiderata van beleid beschrijft aan de hand van concrete probleemgevallen: wat bijvoorbeeld moet Veenhuizen aan met zijn negentiende eeuwse complex dat achtereenvolgens weeshuis, arbeidskolonie en penitentiare inrichting was? Herbestemming is noodzaak, maar herbestemming van een dergelijk grootschalig complex vraagt ook om een geordende gedachtengang over de bestemming van de gronden. Behoud van het complex Veenhuizen in de brede zin van het woord en een plan voor een economische gezonde bestemming moeten zich hier naar elkaar voegen. Vergelijkbaar met de wijze waarop over Veenhuizen wordt geschreven, is de opzet van het ook door Visser behandelde rapport van de Rijksdienst over de stad Utrecht waar de komst van de sneltram vraagt om een bezinning op het monumentale karakter van het Utrechtse straatbeeld. Ieder probleem is anders, en geen twee projecten op het terrein van restauratie, renovatie en ruimtelijke ordening zijn identiek. Toch sluit de bijdrage van Dirk Baalman in dit jaarboek aan bij de vorm van monumentenzorg die vraagt om stedebouwkundig inzicht alswel om objectgericht ingrijpen. Baalman beschrijft het tuindorp 't Lansink in Hengelo. Dit fraaie tuindorp is een schoolvoorbeeld van de idealistische bouwstijl uit het tijdperk van de industrialisatie waarin bezielde ondernemers voor hun personeel tuindorpen stichtten. 't Lansink in Hengelo is landschappelijk fraai gesitueerd en kent een bijzondere architectuur; er is echter in vele opzichten sprake van achterstallig onderhoud, en vele door particulieren aangebrachte vernieuwingen blijken niet altijd goed aan te sluiten bij het oorspronkelijke ontwerp. Bewoners, eigenaren en het gemeentebestuur zijn er echter van overtuigd dat een bezinning op de toekomst nodig is. Die bezinning vindt ook plaats en zal naar alle waarschijnlijkheid uitmonden in een nieuw bestemmingsplan. Het bovenstaande laat zien dat monumentenzorg meer dan een aspect kent: er is het juridische-administratieve aspect, het aspect van beleid en bestuur, het aspect van informatie- en kennisvergaring en tenslotte het aspect van de zorg voor cultuurhistorisch waardevolle elementen in onze leefomgeving. De redactie hoopt dat dit Jaarboek wederom een reflectie vormt van deze uiteenlopende aspecten van monumentenzorg. De redactie Jaarboek Monumentenzorg 1992 8 Tjalling Visser Cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit ‘Het is een feit dat geen enkele cultuur de schok van de moderne beschaving kan doorstaan en absorberen. De paradox luidt aldus: hoe modern te worden en terug te keren naar de bronnen; hoe een oude, sluimerende beschaving tot leven te wekken en deel te hebben aan de universele civilisatie....’ Uit: Paul Ricoeur, Universal civilization and national cultures, 1961 Het beleid zoals de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat voorstaat gaat de laatste jaren steeds meer uit van een brede en integrale vorm van zorg. Een brede monumentenzorg wil zeggen dat deze zich verder uitstrekt dan het gebouw in zijn omgeving, integraal betekent dat beslissingen over cultuurhistorische waarden genomen worden binnen de context van ruimtelijke processen. Daarbij is in de actuele monumentenzorg een verschuiving merkbaar van een gerichtheid op de instandhouding van een historisch beeld naar het inspelen op structuurkenmerken en de intrinsieke of verborgen waarden van de omgeving.1. Om de brede monumentenzorg te kunnen effectueren is het voorwaarde dat er een zekere vaardigheid wordt ontwikkeld om de problematiek scherp te stellen en dat er tijdig stappen worden ondernomen om de ruimtelijke processen te kunnen beïnvloeden. In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de problematiek van de historische waardestelling, de integratie van oud en nieuw en de rol van de monumentenzorg daarin. In de nota Investeren in Cultuur schrijft de Minister van WVC dat zij wil bevorderen dat een effectief instrumentarium wordt ontwikkeld om de cultuurhistorische factor in het ruimtelijke ontwikkelingsproces te kunnen inbrengen.2. De noodzaak om adequate analyses van de omgeving te maken wordt dus op het hoogste beleidsniveau onderkend. Analyses die volgens een bepaalde systematiek waarden, die uit cultuurhistorisch of historisch-ruimtelijk oogpunt van belang zijn, boven tafel brengen. Het doel hiervan is om het ‘cultuur-historisch argument’ in ruimtelijke processen te ontwikkelen. Een probleem is dat het hier gaat om een scala van ‘waarden’ die impliciet in de omgeving (stad, dorp of landelijk gebied) of de ontwikkelingsgeschiedenis daarvan verborgen zitten en die vaak complex met overige ruimtelijke en functionele relevantia zijn verstrengeld. Dit betekent niet alleen dat het ontwikkelen van een speciaal analytisch oog hiervoor gewenst is, maar dat methoden moeten worden ontwikkeld om de hierbedoelde waardestelling te systematiseren. Belangrijk in dit verband is dat de analyse een dusdanige vorm krijgt dat deze in het planproces kan worden ingevoerd. Jaarboek Monumentenzorg 1992 Van instandhouding naar begeleiding Ontwikkelingen in de hedendaagse stad, het dorp