Cover Page

The handle http://hdl.handle.net/1887/49505 holds various files of this Leiden University dissertation

Author: Wolthekker, Dirk Title: Alleen omdat ik een Van Hall ben : Gijs van Hall 1904-1977 Issue Date: 2017-06-06 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 122

hoofdstuk 5

Ondergronds bankieren

Het komt mij voor dat het in wezen geen verschil zal maken of de Duitschers de oorlog winnen of verliezen: in geen van beide gevallen zullen zij één vriend ter wereld meer bezitten of één volk wat hen eenigerlei achting toedraagt, een achting die zij toch zo gemakkelijk zouden kunnen verwerven.1

In augustus 1939 werd Emma door de neutrale, apolitieke (lees: libe- rale) Algemene Vereniging Radio Omroep (avro) benaderd om on- der de naam ‘Politiek voor vrouwen’ wekelijks op dinsdag- of don- derdagochtend ‘een radiocauserie voor huisvrouwen’ te houden over de buitenlandse politiek. Haar expertise bestond eruit dat ze dertien jaar eerder haar kandidaatsexamen geschiedenis had ge- haald en nadien vanuit en over New York artikelen had geschreven voor Nederlandse media, waaronder De Groene Amsterdammer en Propria Cures. Bij terugkeer uit New York was ze recensent van Ameri- kaanse literatuur geworden bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Bij elkaar leek het een mooie basis voor een radiorubriek, maar zelf vond ze het nog niet voldoende. Om goed beslagen ten ijs te komen, had ze diverse abonnementen genomen op buitenlandse kranten; die waren in haar ogen beter geïnformeerd dan de Nederlandse pers ‘die van onze regering geen berichten mocht geven die het “bevrien- de” staatshoofd Hitler niet zouden bevallen’.2 Om welke buitenlandse media het dan wel ging is niet bekend, maar gezien haar Atlantische gezindheid ging het ongetwijfeld om Amerikaanse en Britse dagbladen, al is het de vraag in hoeverre

122 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 123

die wél voldoende informatie naar buiten brachten om een buiten- landrubriek op te baseren. Het merendeel van de Britse dagbladen bijvoorbeeld toonde zich tot 1938 tamelijk naïef tegenover de ont- wikkelingen in Duitsland. ‘Hitler werd door de meeste kranten afge- schilderd als een respectabel internationaal staatsman.’3 Meer dan een informatief praatje was haar causerie dan ook niet. Bovendien had ook de radio al sinds 1929 te maken met preventieve censuur, uitgeoefend door de Radio-omroep Controle Commissie, die erop lette dat radio-uitzendingen niet in strijd waren ‘met de belangen van de staat, de openbare orde of de goede zeden’. De radiocensuur werd in de loop van de jaren dertig ‘steeds strakker’.4 In haar radiopraatje richtte Emma zich steevast tot ‘luisteraar- sters’ die een actualiteitenlesje met historische invalshoek kregen voorgeschoteld zonder al te veel opinie, analyse en pretentie. De pro- gramma’s waren naar eigen zeggen dan ook niet meer dan ‘een sa- menvatting van de gebeurtenissen van de afgelopen week’, waarbij ze er niettemin naar streefde ‘iets meer te geven dan een opsomming van nieuwsberichten’.5 Maar heel veel meer dan dat kon ze toch ei- genlijk niet geven vanwege de censuur. Op het hoe en waarom van het achterwege blijven van geallieerde hulp aan Polen moest ze het antwoord schuldig blijven, want ‘de plannen van de Engelse en Fran- se legerleiding worden niet bekend gemaakt’.6 Emma’s radiopro- gramma’s beperkten zich tot de haar – en veel anderen – bekende feiten, ‘daar deze op het ogenblik belangrijker zijn dan de begelei- dende verklaringen en betogen der regeringen’.7 De Duitse invasie van Denemarken en Noorwegen en de Neder- landse a≈ondiging op 19 april 1940 van de staat van beleg luidden het einde in van Emma’s carrière als radiomaakster. Die maand had- den Emma en Gijs voor het eerst het gevoel dat het in Europa echt mis zou gaan. Hadden zij de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland twee jaar eerder nog enigszins lacherig afgedaan als ‘een zeer speciale situatie’ die er tussen de twee landen zou bestaan, daarvan was in het geval van Noorwegen en Denemarken geen sprake en Nederland zou wel spoedig volgen. Het was natuurlijk wijsheid achteraf, maar Van Hall herinnerde zich later: ‘Wij hadden het gevoel dat ons land wel niet lang meer neutraal zou blijven.’8

123 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 124

Met hun jonge gezin – de meisjes waren intussen negen en vier – woonden Gijs en Emma in het Noord-Hollandse katholieke brink- dorp Laren, in het Gooi.9 Bij het uitbreken van de oorlog woonden ze er al vijf jaar en Laren had zich inmiddels bewezen als een dorp met vele voordelen boven : het was goedkoper en het buiten- leven was zeer geschikt voor een gezin met jonge kinderen. De regio- nale stoomtram, bus, trein en auto maakten bovendien een echt fo- rensenleven mogelijk op een steenworp afstand van de hoofdstad. ‘De stoomtram heeft Laren uit zijn middeleeuwse isolement gehaald en mede het dorp gemaakt tot wat het is.’10 Naast praktische voorde- len paste de verhuizing naar het landelijke Laren helemaal in de nieuwe forensentraditie van de gegoede burgerij en alles wat zich daarmee vergeleek, om naar buiten te trekken en de overlast, stank, drukte en kosten van het stadsleven achter zich te laten, daarbij gefa- ciliteerd door snelle (elektrische) tramverbindingen met de hoofd- stad. De ouders van Gijs woonden in het duingebied rond Aerden- hout en Emma’s ouders waren naar Laren vertrokken. Haar zus Maria en Gijs’ broer Floor vestigden zich er ook. Maar Laren was niet zomaar een forensendorp. Het koesterde de artistieke erfenis van de negentiende-eeuwse kunstschilder Anton Mauve, een aangetrouwde neef van Vincent van Gogh. Mauve woon- de aan het einde van zijn leven enige tijd te Laren en schilderde er be- roemd geworden doeken als Heide bij Laren, Larens binnenhuis en De Torenlaan te Laren. Het brinkdorp was van oorsprong een tamelijk armoedig weversdorp, omgeven door heidevelden en daarop gra- zende schaapskuddes, maar had glans, aantrekkingskracht en pres- tige gekregen door de schildersgroep rond Mauve en diens tijdge - noten Wally Moes en Albert Neuhuys. Ze werden er bezield door de geheimzinnige eenvoud en de mystieke en inspirerende stilte van heide, zand en bos. Dit ‘land van Mauve’ trok niet alleen kunstschil- ders, maar ook schrijvers, dichters, zweverige figuren en wereldver- beteraars, die hunkerden naar ‘een hoger bewustzijn’. In Laren en Blaricum zouden ‘de gevoelsgolven langer dan elders blijven han- gen, doordat de twee dorpen in een kom tussen de heuvels liggen’. Rond de eeuwwisseling stonden Laren en Blaricum in sommige kringen dan ook bekend als ‘een museum van menselijke rariteiten’, waar de ‘Lari-Blari-geest’ rondwaarde.11 Wie er gevoelig voor was,

124 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 125

woonde en werkte er graag: Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Adriaan Roland Holst, Carry van Bruggen, Victor van Vriesland en Martinus – ‘de wandelende dichter’ – Nijhoff, de favoriete neef van Emma. Met haar belangstelling voor spiritualiteit voelde Emma zich ongetwijfeld thuis in het dorp waar de kunstzinnige en esoterische sfeer nog altijd heerste. Gijs en Emma woonden aan een grenslaantje tussen Laren en Bla- ricum, in een vrijstaande cottage-achtige villa met tuin voor de rela- tief lage huurprijs van 65 gulden per maand.12 Met zo’n huur kon het goede leven, ondanks de oorlogsdreiging, nog wel even worden voortgezet.13 Met een vast jaarsalaris van 4100 gulden – plus een eventuele tantième – was deze huur gemakkelijk te betalen.14 Als een echte bankier hield Gijs de inkomsten en uitgaven bovendien minu- tieus bij in jaarlijkse kasboeken van kantoorboekenfabriek en hofle- verancier Blikman & Sartorius op het Rokin. Gedetailleerd hielden Gijs en Emma bij wat ze uitgaven aan de slager, de bakker, postzegels en kaarten, de stomerij, een stuk zeep, sigaretten, de kapper, schoen- reparatie en de tram.15 De administratie werd sowieso nauwgezet ge- voerd en bewaard: er werd een register bijgehouden van door hem opgenomen geld, loonstaten van de huishoudelijke hulpen en reke- ningen en kwitanties.16 Veel mogelijkheden tot vertier bood het Gooise dorp in relatie tot Amsterdam of New York natuurlijk niet, al stond het mondaine hotel Hamdorff van oudsher bekend om zijn dansavonden. Gijs en Emma hielden het op vertier in eigen kring met familie en vrienden: had- den zij in de Amsterdamse Cliostraat aan huis de ‘Clio-bar’ ingericht, in Laren richtten zij in januari 1939 de besloten huisbar ‘Gooi-Savooi – formerly Clio-bar’ in, een ‘nightclub die volgens geheel nieuwe prin- cipes zal worden geëxploiteerd, namelijk géén leden, géén bestuur, géén introducés en géén consumptieprijzen. U bent allen de gasten der directie,’ schreven ze in de uitnodiging.17

Hoewel zij verwachtten dat ook Nederland onder de voet gelopen zou worden door de Wehrmacht – ‘wij hadden in ons hart de over- tuiging dat Hitler Holland niet ongemoeid zou laten’ – stonden Gijs en Emma, zoals zoveel Nederlanders, toch raar te kijken in de vroege ochtend van de tiende mei. Hoewel het Gooi wel niet direct tot het

125 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 126

eerste doelwit van het vijandige leger zou behoren, vreesde Gijs toch dat het huis dat zij bewoonden niet al te veel bescherming zou bie- den tegen een eventuele aanval. ‘Ik begon achter in onze tuin tussen de dennenbomen een schuilkelder te graven.’18 Het was oorlog, maar voorlopig zou er nog niet zo veel veranderen in het leven van Gijs en Emma. Toch zou Gijs in de oorlog een be- langrijke verzetsrol spelen en zou hij meerdere familieleden aan het oorlogsgeweld verliezen. De vroegere hoop van Emma dat haar man in een oorlog niet dapper zou hoeven te zijn, zou ijdel blijken.19

Na de capitulatie

De oorlog had vijf dagen geduurd toen het Nederlandse leger zich op 15 mei – een dag nadat de Luftwaffe haar bommen op Rotterdam had afgeworpen – overgaf en de bezetting een aanvang nam. Zoals vele Nederlanders verkeerden ook Gijs en Emma in shock over wat er was gebeurd. Zelf herinnerden ze het zich later als ‘een soort van verdo- ving’.20 Maar door het voortdurende geluid van schietende soldaten in de verte was de verdoving tamelijk snel uitgewerkt. In de loop van de meimaand schreef Emma haar schoonmoeder: ‘Soms heb ik het gevoel dat ik direct wel wakker word en dan is alles toch niet waar. Maar wat onwezenlijk was, wordt iedere dag reëler.’21 Toch nam ook het ‘normale’ leven al vrij spoedig weer zijn loop. ‘Op kantoor gingen de zaken min of meer gewoon door.’22

Op 14 mei had de Amsterdamse burgemeester De Vlugt nog het – ta- melijk merkwaardige – voorstel aan zijn wethouders gedaan om niet akkoord te gaan met de capitulatie. Alsof dit een gemeentelijke beslissing zou kunnen zijn. De wethouders, onder wie ook Gijs’ oom Walrave Boissevain, waren realistischer dan hun baas: ze vreesden dat als ze niet akkoord zouden gaan met de capitulatie ‘Utrecht en Amsterdam het lot van Rotterdam zouden deelen’ en stemden niet in met het naïeve voorstel van De Vlugt: ook Amsterdam legde zich bij de capitulatie neer.23 Toen die beslissing eenmaal genomen was, was het volgens De Vlugt zaak dat het stadsbestuur – ook in ‘bange en zware tijden’ – de gemeentelijke belangen zo goed mogelijk bleef

126 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 127

dienen. ‘Niet door een karakterlooze serviliteit te toonen, waarvoor niemand achting heeft, maar door een vastberaden plichtsbetrach- ting, die zich ook kenmerkt door stipte en getrouwe nakoming van hetgeen in de verordeningen van de Duitsche Autoriteiten en in onze wet en verordeningen is voorgeschreven of vastgelegd.’ 24 Het was fraai geformuleerd, maar hoe nu verder, nu het land was bezet, koningin en ministers naar Londen waren uitgeweken, de pers was gecensureerd, collaborateurs en/of nsb’ers overal aanwezig wa- ren en veel Joden – en anderen – met angst en beven de toekomst te- gemoet zagen. Het antwoord op die vraag was voorlopig even kort als eenvoudig: het leven ging gewoon door. Dit gold niet alleen voor ‘de zaken’ op het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor, maar voor de he- le stad: de inval had iedereen geschokt en iedereen was verontwaar- digd, maar daar leek alles op korte termijn ook mee gezegd. Sterker nog: bepaalde delen van het bedrijfsleven leken bij de inval alleen maar baat te hebben. ‘De bezetting had de industrie verlost van de Duitse beperkingen in de handel met het buurland. De industrie werd al snel overspoeld met opdrachten.’25 Toch waren er ook mannen van gezag die het somber inzagen, zoals de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie Hendrik Versteeg, die op langere termijn maatschappelijke problemen voor- zag als gevolg van de bezetting. ‘Allerlei maatregelen – toenemende werkloosheid, schaarste aan levensmiddelen, kleding, schoeisel enz., eventuele steunvermindering – verbitteren langzamerhand het pu- bliek dat, in wanhoop, mogelijk de een of andere dag zijn bezinning kwijt raakt en hier ter stede tot excessen overslaat.’26 Er ontstonden inderdaad al snel opstootjes en relletjes, waarbij verschillende nationaalsocialistische en daarmee sympathiserende groeperingen betrokken waren. ‘Radicale elementen in de nsb wil- len niets liever dan de orde schenden. Aan een [algemeen in Neder- land geldend] uniformverbod storen ze zich niet.’27 Het uniformver- bod werd overigens opgeheven, maar ordeverstoringen waren ook zonder uniformverbod aan de orde van de dag. Daarnaast werd de sfeer in de stad bepaald door de aanwezigheid van Duitse soldaten, oªcieren en manschappen, die bij particulieren en in hotels werden ingekwartierd. Met het oog op een geplande Duitse invasie van En- geland – die via Nederland zou verlopen – liep het aantal ingekwar-

127 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 128

tierde Duitse militairen op van 3500 in mei tot 5700 in juni en tot bij- na 14.000 in augustus. Toen werd besloten dat de aanval op Engeland niet door zou gaan, zakte het aantal weer, maar eind december van dat jaar waren er altijd nog 9600 militairen die met hun aanwezig- heid een stempel op de stad drukten.28 Ieder probeerde op zijn manier eventuele militaire inkwartiering te voorkomen. Gijs en Emma hadden daar in Laren vooralsnog geen last van en namen geen maatregelen, maar in Amsterdam vreesde oom Walrave inkwartiering en bereidde zich daarop voor. ‘Ik besloot mijn wijnkelder op te ruimen. In geval van inkwartiering wenste ik geen dronken soldaten of oªcieren in mijn huis te hebben. Vele fles- sen kostelijke wijn, cognac enz. door de gootsteen geworpen.’29

Maar ook Laren kon de inkwartiering uiteindelijk niet voorkomen. Duitse soldaten werden veelal in scholen ingekwartierd. ‘Het pa- troon is steeds hetzelfde: er stopt een auto van het Duitse leger waar militairen uitstappen. Die komen zonder pardon de school binnen om de lokalen te inspecteren. Kort daarop volgt de mededeling dat een deel van de school, of soms zelfs de hele school, wordt gevorderd. Alle scholen zijn van tijd tot tijd gevorderd geweest.’30 Die moesten na de vordering op zoek naar noodlokalen waarbij, geluk bij een on- geluk, het artistieke verleden van Laren te pas kwam. Veel kunstschilders hadden Laren vanaf het begin van de jaren dertig al weer verlaten of waren overleden, maar het kunstzinnige karakter van het dorp was gebleven, onder meer zichtbaar aan de (schilders)ateliers in veel tuinen. Het waren flinke ruimtes die voor veel meer konden worden gebruikt dan alleen schildersezels en pot- ten verf. De voormalige ateliers stonden vaak leeg of werden gebruikt als opslag of garage en konden zodoende gebruikt worden als nood- lokaal. Ook Gijs en Emma hadden een dergelijk atelier in de tuin, dat werd ingericht als noodlokaal. Hun oudste dochter volgde er met klasgenoten enige schooljaren.31 In het voormalige schildersatelier werd daarnaast ook geborreld en gefuifd, gegeten en gekletst met buren, vrienden en familie en er werd gebridged, gedebatteerd en lexicon gespeeld. ‘De tijdsomstandigheden beperken ons tot zoo- danige “uitgangetjes”, hetgeen ook zijn voordelen heeft,’ noteerde Gijs in zijn dagboek.32

128 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 129

Tegenover de gezelligheid in de avonduren stond de prozaïsche werkelijkheid van overdag: (benzine)distributie, een tekort aan ko- len en levensmiddelen, smakeloze ersatzkoªe, het zorgen voor een onderduiker, en Joodse leerkrachten die uit hun functie werden gezet. Dat laatste overkwam de jongste dochter van Gijs en Emma: op de dovenschool in Amsterdam ‘verloor’ zij haar Joodse juf, van wie de lesbevoegdheid werd ontnomen. Hoe triest ook: didactisch werd het er wellicht alleen maar beter op: grootpapa Aat van Hall betaalde 200 gulden ‘als bijdrage in kosten privaatlessen door schor- sing onderwijzeres’. Op het gezinsbudget gaf dit ‘een groote verlich- ting’.33

Ondanks de schok van de invasie en de capitulatie kon de bezetting ook een positief bijeffect hebben: het was mogelijk om eindelijk eens ‘over de zuilen heen’ na te denken over de toekomst van het land en de politieke inrichting ervan. Vooruitstrevende jonge mensen wilden na de bezetting een radicale breuk met het vooroorlogse be- stel dat door de verzuiling en de versnippering van belangen weinig daadkrachtig zou zijn geweest waardoor de nationale belangen in het gedrang waren gekomen. De opvatting dat daaraan iets gedaan moest worden kreeg weerklank in een volksbeweging die al een paar maanden na de Duitse invasie werd opgericht en waarbij vele Neder- landers – inclusief de Van Halls – zich al spoedig aansloten: de Ne- derlandse Unie.

De Nederlandse Unie

Een verzetsorganisatie was de Nederlandse Unie niet, eerder een or- ganisatie die in het politieke gat sprong dat was ontstaan door de be- zetting en de lauwe reactie daarop door de gevestigde politieke par- tijen. Er was sprake van ‘een afwachtende houding van de reguliere democratische partijen enerzijds en het enthousiasme van de Nazi- splinters anderzijds, dat zorgde voor een gat in het politieke midden’, een vergaarbak van hen ‘die verstoken zijn van een fatsoenlijk alter- natief’ voor de bezetter.34 Er was ‘een leemte’ te vullen die zou leiden tot de op dat moment grootste politieke beweging in Nederland aller

129 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 130

tijden.35 Binnen enkele maanden zou deze nationale concentratie ‘honderdduizenden betalende leden’ tellen, waarmee zij ‘alle Neder- landse politieke partijen verre overtrof’.36 Op 24 juli 1940 werd de Unie opgericht door een driemanschap: de Rotterdamse politiecommissaris Louis Einthoven, de Groningse commissaris van de Koningin Hans Linthorst Homan en de Til- burgse hoogleraar Jan de Quay. Overigens was de bezetting eerder aanleiding voor de oprichting van de Unie dan oorzaak. Al eerder was immers onder jonge en ambitieuze bestuurders, studenten en opiniemakers een verlangen ontstaan naar daadkracht en gemeen- schapszin en een breuk met het bestaande (verzuilde) politieke be- stel. ‘De opvattingen van de aanhangers en de functionarissen van de Nederlandsche Unie werden in de jaren dertig gevormd.’37 Het drie- manschap putte inspiratie ‘uit een pluriform hervormingsstreven en een bijeengesprokkeld nationaal gevoel, waarbij de trefwoorden waren gezag, sociale verantwoordelijkheid, corporatieve organisatie en nationale eenheid’.38 Onder de honderdduizenden leden van de Unie bevonden zich ook Gijs en Emma van Hall, evenals een groot deel van hun familie- leden en verwanten. Door het politiek vacuüm dat was ontstaan na de capitulatie en door het optreden van de nsb was de oprichting van de Unie als alternatief volgens Gijs ‘een verademing’.39 Dit alter- natief kwam er in essentie op neer dat de Unie streefde ‘naar een nieuwe Nederlandsche saamhorigheid’. Nationale samenwerking, harmonische economische opbouw, sociale rechtvaardigheid en be- zieling van de jeugd ‘in vaderlandschen zin’ zouden verwezenlijkt moeten worden, aldus het oprichtingsmanifest. Hier konden na- tuurlijk weinigen iets op tegen hebben en de discussie ging dan ook voor namelijk over de manier waarop de Unie haar doelstelling verwe zenlijkt wilde zien, namelijk onder ‘erkenning van de gewijzig- de verhoudingen en in contact met de Nederlandsche én bezettings - autoriteiten’.40 Critici beschuldigden de Unie dan ook van passieve collaboratie. In zijn herinneringen lijkt Gijs van Hall hierop een cryptische toe- speling te maken. ‘Ik zal mij niet aan beschouwingen wijden van wat eigenlijk het doel van de Nederlandsche Unie was.’ Niettemin be- schouwde hij de Unie als ‘één grote demonstratie tegen de nsb. Een

130 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 131

afdeling Laren-Blaricum kwam tot stand en een propaganda-actie werd begonnen om, zo mogelijk, alle niet-nsb’ers tot lid te maken.’41 Historici stellen wel dat de oprichting van de Unie een bewuste actie was om de invloed van de nsb te neutraliseren. ‘Ging het [drieman- schap] ervan uit, dat gezien de omstandigheden een gesprek met de Duitse bezetter onvermijdelijk was, voor een rol van de nsb diende daarbij geen plaats te zijn.’42 Volgens wetenschappelijke schattingen had de Unie eind 1940 landelijk rond de 900.000 leden.43 In de Van Hall-correspondentie worden wat informele impressies gegeven van lidmaatschapscijfers. Volgens Emma van Hall telde de afdeling Laren-Blaricum 1200 le- den.44 Aat en Nel van Hall-Boissevain woonden in 1940 in het verzor- gingshuis Spaar en Hout in . Ook zij waren lid van de Unie en ze waren niet de enigen in het huis. Aan haar dochter Mia schreef Nel van Hall in december 1940 dat er in het huis ‘voor het eerst een Unie-bijeenkomst’ plaatsvond. ‘Vijftien menschen. En zoo gaat het overal in de buurt.’45 Heel erg actief waren de 1200 leden van de afdeling Laren-Blari- cum volgens Gijs niet: het Unie-maandblad Volk en Arbeid en het weekblad De Unie werden weliswaar verspreid, ‘maar daar hielden de activiteiten vrijwel mee op. Alleen het bestuur kwam min of meer re- gelmatig bijeen.’46 Hoewel hij niet in dit lokale bestuur zat, onder- hield hij er als wijkleider wel contacten mee, een functie waarvoor hij was gevraagd ‘en die ik gaarne aanvaardde, aangezien leven in de La- rensche “Uniebrouwerij” zeer gewenscht schijnt’.47 Ook met het be- stuur van de afdeling Zaandam had hij geregeld contact, maar dat had een meer persoonlijk karakter: in Zaandam woonde zijn broer Walraven, die ter plekke in het bestuur van de Zaanse afdeling zat.

De contacten die de broers Van Hall opdeden via het bestuur en via de leden van de Unie vormden vermoedelijk de basis voor de verzets- activiteiten die zij in een latere fase van de oorlog zouden ontplooi- en. De Unie was, zoals gezegd, geen verzetsorganisatie, maar naar in- schatting van Gijs van Hall waren het wel ‘de contacten die men in de Unietijd gekregen had, die het werk mogelijk maakten van de grotere verzetsorganisaties die zo langzamerhand ontstonden’.48 Het facili- teren van illegale activiteiten was ook volgens anderen een bijeffect

131 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 132

van de Unie. De een spreekt van de Unie als ‘een bakermat van verzet’.49 De ander spreekt van ‘een dekmantel voor clandestiene be- zigheden’.50 Tot een confrontatie tussen de Unie en de bezetter kwam het ei- genlijk pas in oktober 1940 toen zij door antisemitische maatregelen – waaronder het ambtenarenverbod voor Joden of half-Joden – werd gedwongen positie te kiezen. De tijd van opportunisme was de facto voorbij toen de Unie-leiding in haar weekblad De Unie nadruk- kelijk liet weten dat wat andere landen ook over de Joden mochten denken, de al eeuwen in Nederland wonende Joden geen probleem vormden. Om die reden was een verandering in attitude jegens de Joden dan ook ‘onnodig en ongewenst’. Dit was voor de bezetters al een tamelijk ongewenste opvatting, maar het werd nog erger toen de Unie-leiding ronduit stelde geen enkele reden te zien Joden als lid te weigeren zolang ze aan de formele vereisten voor het lidmaatschap voldeden: achttien jaar en Nederlander zijn. Dit was volgens de Duit- sers een ‘niet-acceptabele vorm van verzet’ tegen de bezetter. Een boete volgde en met de arrestatie van het driemanschap werd ge- dreigd.51 Tussen de Unie en de bezetter boterde het niet meer. In december 1940 kondigde de afdeling Laren-Blaricum aan dat de plannen voor het opzetten van avonden voor culturele en lichamelijke ontwikke- ling noodgedwongen niet konden worden uitgevoerd. ‘Alle daartoe in Laren en Blaricum geschikte zalen zijn namelijk gevorderd en er is een verbod uitgevaardigd tot het houden van politieke bijeenkom- sten van meer dan twintig personen.’52

Een erg vreugdevol jaar was 1940 niet geweest. ‘Oudejaarsavond heb- ben wij voor het eerst niet gevierd,’ noteerde Gijs in zijn dagboek. ‘Gingen om half twaalf naar bed. Voor ’t eerst zoolang ik mij herin- ner. Maar 1940 zien wij met vreugde gaan en 1941 schijnt de begroe- ting niet waard.’53 Dat gold vooral jegens de Joodse bevolking: al kende Europa al eeuwen een antisemitische onderstroom, de zaak liep nu toch wel uit de hand, meende Gijs van Hall in zijn dagboek: ‘Ik ben geen uitge- sproken Jodenvriend, maar het treiteren, martelen en vaak dooden van wezens die zich niet verweren kunnen, moet zelfs Jodenvijanden

132 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 133

tegen de borst stuiten.’54 Het was een houding die in het negentien- de-eeuwse Amsterdamse patriciaat gebruikelijk was geweest en zich tot ver in de twintigste eeuw zou kunnen handhaven: niet op voor- hand antisemitisch, maar wel waakzaam. Gedoogd, maar ook niet meer dan dat, tenzij er natuurlijk geld aan hen kon worden verdiend. Of eigenlijk opportunistischer: als beiden er voordeel bij hadden werd er wel eens gezamenlijk geluncht of geborreld. ‘Maar de con- tacten bleven beperkt tot de zakelijke sfeer. Tot de intimiteit van het familieleven werden de Joden niet toegelaten.’55 De gevolgen van de Duitse bezetting en de antisemitische politiek van de bezetter waren voor iedereen zichtbaar en voor Joden ook voelbaar, constateerde Gijs:

Overal zijn thans in restaurants bordjes aangebracht dat ‘joodsche gasten niet gewenscht zijn’. De vraag is door wien [zij niet gewenst zijn], maar deze vraag te stellen is haar te beantwoorden. Onze ‘beschermers’ worden door den inbreuken op het volkenrecht niet bepaald populairder en de gevoelens van de massa uiten zich in steeds grotere haat tegen de nsb.56

Uiteindelijk bleek de Unie in de ogen van de Duitsers toch te Neder- lands georiënteerd en te weinig Duitsgezind. In de loop van 1941 wer- den de scheidslijnen tussen wat wel en niet kon en mocht steeds dui- delijker. ‘Er werden voortdurend verbodsmaatregelen uitgevaardigd die specifiek tegen de Unie werden gericht. Zo mocht de Unie niet langer de Nederlandse vlag gebruiken.’57 Kort daarop kwam er een colportageverbod, waardoor het weekblad De Unie niet meer los mocht worden verkocht. Op 31 december 1941 was het gedaan met de Unie: alle politieke organisaties, met uitzondering van de nationaal- socialistische, werden verboden. De Unie dus ook. Na het verbod van de Unie hielden vele functionarissen en leden niettemin informeel contact met elkaar. ‘In Noord-Holland en Utrecht vormden ex-Uniefunctionarissen kernen van verzetsgroe- pen.’58 Precies dat gebeurde ook met de gebroeders Van Hall. Een be- wuste en expliciete keuze voor de illegaliteit maakte Gijs niet, althans die is nergens expliciet terug te vinden. Zijn broer Walraven leek wel een principiële keuze te maken voor het ondergronds verzet. Met een

133 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 134

medebestuurslid van de Unie besloot hij de strijd tegen de bezetter met andere middelen voort te zetten. ‘Toen de Unie werd verboden, bespraken wij wat wij verder zouden kunnen doen. Wij besloten in de illegaliteit te gaan.’59 Voor een avontuurlijk man als Walraven een voorstelbare keuze. Naast mensen met ‘een autoriteitsconflict’ en mensen met ‘een extreme geldingsdrang’ had de illegaliteit ‘avontu- riers getrokken’, zo werd achteraf wel geconstateerd.60

Partners in crime

Dat ook Gijs van Hall in het verzet belandde, was eigenlijk het gevolg van een samenloop van omstandigheden en misschien ook wel een familiekwestie: naast Gijs en Walraven waren nog meer leden van de Van Hall-familie actief in het verzet: nicht Hilda van Hall steunde kunstenaars die zich niet wilden laten registreren bij de Kulturkam- mer, beeldhouwer Frits van Hall was mede-initiatiefnemer van het Kunstenaarsverzet en Frits’ zus Suzie steunde verzetsstrijder Gerrit Jan van der Veen, oprichter van de Persoonsbewijzencentrale en brein achter de succesvolle aanslag op het Amsterdams Bevolkings- register in maart 1943.61 Het familieverzet ging verder dan het ver- bergen van een onderduiker of het bezorgen van een illegaal krantje. Verzet via kunst, cultuur en – zoals we dadelijk zullen zien – het bankwezen: zelfs in het verzet tegen de Duitsers legde de familie een eliteroute af. Gijs en Emma prakkezeerden er niet over te vluchten naar het bui- tenland, ook niet toen hun oudste dochter – geboren in New York – in het voorjaar van 1942 van de Amerikaanse autoriteiten een uitno- diging ontving om met haar familie ‘via Lissabon naar de V.S’ te vluchten. ‘Als wij er geen geld voor hebben, wil Washington dit voor- schieten,’ berichtte Gijs aan zijn vader. Hij beschouwde de uitnodi- ging ‘als een groote temptatie, maar we zullen het toch maar niet doen’.62 De dochter in kwestie zegt nu zich haar vader te herinneren als iemand die niet snel op de vlucht sloeg voor het gevaar. Hij was volgens haar niet iemand die zich liet wegjagen.63 In de jaren vijftig en zestig zouden ook de Bank Labouchere, pre- mier Piet de Jong en minister van Binnenlandse Zaken Henk Beer-

134 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 135

nink te maken krijgen met deze tegendraadse, niet op compromis of consensus gerichte vechtersmentaliteit van de trotse en koppige Gijs van Hall. Die eigenschap kwam overigens wel meer voor in de fami- lie. Bij het overlijden van Gijs van Halls zus Hester Dufour-van Hall in 1994 werden diverse toespraken gehouden waarin zij werd ge- roemd om haar onconventionele en recalcitrante houding. ‘Haar eigenzinnigheid ten aanzien van elke vorm van gezag was haar we- zenlijke karaktertrek. Zij was iemand die elke vorm van braafheid vreemd was.’ Zij was volgens haar nabestaanden iemand ‘die haar le- ven en dat van anderen serieus nam en niet om der lieve vrede of uit gemakzucht met halve waarheden genoegen nam. De hartstocht voor de waarheid.’64 Het gevoel van Nederlanderschap, familietraditie en een confron- tatiementaliteit waren niet de enige ingrediënten die leidden tot het verzetswerk van Gijs van Hall. Het waren ook zijn inventiviteit en kennis van de financiële wereld die maakten dat hij vanaf 1941 be- trokken raakte bij het verzet.

Februari 1941 was een maand waarin verschillende door de (verbo- den) communistische cpn geïnspireerde (eveneens verboden) sta- kingen werden georganiseerd in Amsterdam. Ze waren een reactie op anti-Joodse maatregelen, pogroms en razzia’s in de Jodenbuur- ten. Op 25 februari culmineerden deze stakingen in een algemene staking van de gemeentetram, die zich al snel verspreidde over ande- re sectoren van het gemeentepersoneel. De door ‘de trammannen’ geïnitieerde staking liep uit op een massieve protestbeweging van solidariteit jegens de Joden. ‘Zo’n machtige eensgezindheid, zo’n hartversterkende kameraadschap, zo’n grootse werkelijk algemene staking beleeft een arbeider slechts enkele keren in zijn leven,’ schreef toenmalig cpn-lid Gerard Maas.65 De dag voor de staking – maandag 24 februari – was Gijs met zijn jongste dochter per auto vanuit Laren naar de stad gereden, waar zij de Jodenbuurt ‘versperd’ vonden. ‘Er gaan geruchten dat vele Joden zijn opgepakt. Onbehaaglijke stemming in de stad.’66 De dag erna signaleerde hij dat de stemming ‘onder de Hollanders opperbest’ was. Maar ‘de nsb kijkt zuur en Duitsche politie rijdt als razende door de straten, schietend (niet altijd in de lucht) en vloekend’.67 Op

135 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 136

26 februari schreef hij over de staking: ‘Als iets een volksbeweging is van arm en rijk, dan is dit het.’68 Burgemeester De Vlugt deed een oproep het werk te hervatten, maar dat appel leidde tot niets, waarna De Vlugt door de gevolmach- tigde Duitse bestuurder Hans Böhmcker de laan uit werd gestuurd en werd vervangen door de Duitsgezinde regeringscommissaris Ed- ward Voûte. Niet alleen De Vlugt werd uit zijn ambt gezet, dat lot trof ook vele stakers die, met een beroep op het stakingsverbod, door de gemeente werden ontslagen, ontredderd en zonder geld. Ook voor de Joden had de staking niets opgeleverd: de pogroms, de razzia’s en de vervolging gingen gewoon door. Meer dan een solidariteits- staking is de Februaristaking nooit geworden.

Het verzetswerk van Gijs van Hall nam op tamelijk informele, bijna terloopse wijze een aanvang rond de Februaristaking van 1941.69 Pu- blicist Geert Mak spreekt zelfs van ‘een kleinigheid’ als aanleiding waarom Gijs – en zijn broer Walraven – in het verzet belandden.70 Door zijn neef – de beeldhouwer Frits van Hall – raakte Gijs betrok- ken bij wat aanvankelijk eenvoudige collectes waren voor de ontsla- gen stakers en hun familieleden. Aan de Parlementaire enquêtecom- missie regeringsbeleid 1940-1945 verklaarde hij later:

Hij [Frits] is [...] na de Februari-staking bij me gekomen. Er waren in Amsterdam veel mensen doodgeschoten en andere waren ontslagen, waaruit allerlei financiële problemen waren voortgekomen. Er was toen een groep mensen, waarvan hij [Frits] er een was, die probeerde voor de nagelaten betrekkingen, respectievelijk de ontslagenen, geld bij elkaar te brengen. Hij vroeg me hieraan mee te helpen. Ik heb verschillende van mijn vrienden en kennissen benaderd, die maandelijks een zeker bedragje gaven.71

Kort na de staking begon het verzet tegen de Duitsers goed op gang te komen omdat steeds meer mensen de gevolgen van de bezetting aan den lijve ondervonden. Een van de maatregelen die de Duitsers na- men, was het verbod aan rederijen om aan de vrouwen van hun zee- varend personeel specifieke loonbetalingen te doen; de uitbetaling

136 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 137

zou in de toekomst ‘vanzelfsprekend worden gestaakt, indien vast staat dat de Nederlandsche zeeman in Engelsche dienst is of dat zijn schip in het belang van Engeland vaart’.72 De bedoeling van de maat- regel was duidelijk, meende Gijs: ‘Tot iedere prijs wilde de bezetter de geallieerde scheepvaart belemmeringen in de weg leggen.’73 Om de zeemansvrouwen van geld te voorzien, werden overal steunorganisaties opgezet, gecoördineerd vanuit Rotterdam. Dit zee liedenfonds, dat in de volksmond ‘de Zeemanspot’ werd ge- noemd, stond onder leiding van de voormalige kapitein van het stoomschip Statendam iii, Abraham Filippo. De oceaanstomer was in de meidagen van 1940 in Rotterdam uitgebrand en de ‘werkloze’ Filippo leek een goede persoon om een dergelijk fondsenwervings- programma op te zetten. Hij wilde een vergelijkbaar steunprogram- ma opzetten in Amsterdam en benaderde Walraven van Hall om het Amsterdamse ‘filiaal’ van de Zeemanspot te realiseren. Immers, ook Walraven had een koopvaardijachtergrond en dus een verondersteld netwerk om in die wereld gelden te ronselen. De (illegale) Zeemanspot werd een groot succes. Of liever gezegd: een te groot succes, want het aantal aanvragen om steun was zo groot dat de omvang van de donaties niet toereikend was om alle vrouwen te steunen. Minister Steenberghe van Financiën hielp de Zeemans- pot uit de brand: hij liet via Radio Oranje vanuit Londen weten dat de regering zich garant zou stellen ‘voor alle betalingen welke zijn of nog zullen gedaan worden aan de naaste familieleden van Neder- landsche zeelieden’. De Zeemanspot was, met andere woorden, niet langer afhankelijk van giften, maar kon ook leningen sluiten die door de Nederlandse regering in ballingschap waren gegarandeerd en na de oorlog zouden worden terugbetaald. Het was uiteraard van belang dat de geldgevers enerzijds onbekend zouden zijn en blijven voor de Duitsers, maar anderzijds bekend moesten zijn bij de leiding van de Zeemanspot, zodat na de oorlog duidelijk was aan wie het ge- leende geld terugbetaald zou moeten worden. Walraven van Hall bedacht een ingenieus systeem met waardeloze effecten, oude Markbiljetten en zilverbonnen, waarbij de geldgever een dergelijk niet op naam gesteld bewijs zou krijgen als gegaran- deerde waarborg voor de teruggave na de oorlog van het door hem uitgeleende geld. ‘Hoe knap de Duitse speurhonden ook waren, het

137 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 138

zou toch wel een bovenmenselijke taak zijn uit te vinden wie in Ne- derland eigenaar was van bijvoorbeeld 4½% obligatie Wladikawkas 1896 no. 91615 of van een zilverbon van ƒ 1 serie AXnummer 65782.’74 Uiteraard moest ergens geregistreerd staan wie de eigenaar was van de zogenaamde ‘waardeloze’ waardepapieren en wat de echte waarde was. Op dat moment kwam broer Gijs in het verhaal, een pietje precies die nauwkeurig zou bijhouden wie de eigenaar was van welk waardepapier. ‘Ik bewaarde de kas, registreerde de leningen, ontving de kwitanties en registreerde deze.’75 Om zo weinig mogelijk risico op ontdekking te lopen, werden deze registraties vermoedelijk bewaard bij het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor, waar Gijs nog steeds directeur was. Hij antwoordde althans bevestigend op de vraag van de voorzitter van de Parlementaire enquêtecommissie of ‘de centrale administratie op uw kantoor te Amsterdam [werd] ge- voerd’.76 Het geld stroomde binnen, vooral omdat grote en goedwillende financiële instellingen meewerkten: van de twaalf grootste door Gijs van Hall benaderde Amsterdamse banken ‘lieten er tien gefingeerde leningen opnemen, [...] elk goed voor ƒ 200.000’.77 Dat bankiers zo vlot meewerkten, had volgens Gijs zelf te maken met de goede naam en faam van de Van Halls en vooral van vader Aat van Hall. ‘Wie hem kende, kende ons. Men wist dat wij geen oplichters waren en geen ontoelaatbare trucs zouden uithalen.’78 In totaal ontvingen 6340 gezinnen in de periode 1941-1945 finan- ciële steun, het overgrote deel (bijna driekwart) koopvaardijge - zinnen. Het totale bedrag dat voor steun werd uitgekeerd was 5,2 miljoen gulden, voornamelijk (80 procent) uitgekeerd aan koop- vaardijgezinnen in Rotterdam en Amsterdam. Het overgrote deel van het totale bedrag werd uitgekeerd in de jaren 1942 en 1943, name- lijk 3,9 van de 5,2 miljoen gulden.79

Wat was begonnen als illegale hulp aan zeemansvrouwen ontwikkel- de zich in de loop van de oorlog steeds meer als een hulporganisatie voor het gehele verzet. Dit was mogelijk doordat de Zeemanspot uit- eindelijk veel meer geld binnenhaalde dan nodig was voor de zee- mansvrouwen. Aan de Parlementaire enquêtecommissie verklaarde Gijs later:

138 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 139

Wij kregen meer kwitanties van zeeliedenvrouwen dan wij verplichtingen hadden tegenover onze leningengevers. Aangezien toen op andere gebieden van het verzet steeds meer geld nodig was, vonden wij het jammer de bedragen op onderpand van de zeeliedenkwitanties ongebruikt te laten. [...] De surplus-bedragen die wij ontvingen, zijn wij voor andere phases van het verzet gaan gebruiken. Zo is langzamerhand het Nationaal Steunfonds ontstaan.

Naast het zeeliedenfonds ontstond er op die manier een wat gek- scherend werd genoemd ‘landrottenfonds’; beide fondsen werden ondergebracht in het Nationaal Steunfonds (nsf), dat op basis van giften, leningen en naar later bleek oplichting het Nederlandse ver- zet en verzetsorganisaties financierde. Naar naoorlogse verklaringen van Gijs van Hall ging het tot aan de bevrijding om een bedrag van ‘een kleine honderd millioen gulden’.80 Over zijn rol in dat fonds was Gijs, die zich bediende van de schuil- naam ‘Klaassen’, later duidelijk: ‘Ik was maar één rad in het geheel, waarvan Wallie de ziel was.’81 Aan de Parlementaire enquêtecommis- sie legde hij het in 1950 zo uit: ‘Mijn broer had de zaak opgezet en gaf het geld uit en het werd hoe langer hoe meer mijn taak te zorgen dat het geld er was. Om het simplistisch te zeggen: hij had contact met de illegaliteit en ik met de legaliteit.’82 Het grote en vooral risicovolle ver- zetswerk werd volgens Gijs niet door hemzelf, maar door zijn broer Walraven (meest gebruikte schuilnaam ‘Van Tuyl’) verricht. ‘Ik was eigenlijk een aanhangsel dat de administratie verzorgde.’83 Hij liep daardoor naar eigen zeggen ‘veel minder risico’ dan zijn broer.84 Het lijkt alsof Gijs van Hall zichzelf hier wel een erg bescheiden verzetsrol toedicht, te meer daar een juiste administratie van levens- belang was om donateurs te blijven bewegen mee te werken: zij moesten op een of andere manier een garantie hebben na de oorlog hun geld terug te krijgen. Daarvoor was het nodig te weten wie mee- gewerkt had. De bagatelliserende uitspraken van Gijs over zichzelf deed hij bovendien met de kennis die hij had over de afloop van de oorlog en over de dodelijke afloop daarvan voor zijn broer. Gijs werkte zo impliciet of moedwillig mee aan de constructie van de hel- denstatus van Walraven, door zichzelf weg te cijferen.

139 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 140

Hoe het nsf precies het verzet financierde, is nauwgezet beschreven in vele publicaties.85 Daarom zal niet gedetailleerd worden herhaald hoe het steunfonds te werk ging, al is wel van belang er iets over te zeggen, al is het maar omdat het steunfonds achteraf verantwoorde- lijk was voor de grootste bankroof uit de Nederlandse geschiedenis: een vervalsing van schatkistpromessen ter waarde van (toen) 51 mil- joen gulden, een bedrag dat in 2015 een koopkracht van meer dan 288 miljoen euro zou vertegenwoordigen.86 Een groot deel van het verzet en van de verzetsorganisaties kon hiermee worden gefinan- cierd. Het idee voor de vervalsing van schatkistpromessen – bij de Alge- mene Rekenkamer geregistreerde staatsschuldbewijzen die de over- heid verkoopt om aan geld te komen – was a≈omstig van Gijs, die had zitten broeden op een manier om de financiering van het verzet te versnellen en meer geld binnen te krijgen, in het bijzonder voor de 30.000 werknemers van de spoorwegen die in september 1944 in sta- king waren gegaan: ‘geld verzamelen via leningen duurde te lang en gaf te veel risico. Wij wilden toen een grote slag slaan waardoor wij veel geld tegelijk zouden krijgen.’87 Dat was wel nodig ook, want al- leen al voor de uitbetaling van de spoorwegstakers was ‘maandelijks vijf tot zes miljoen gulden nodig’.88 Het plan dat Gijs bedacht, was gebaseerd op een affaire die hij en Emma in de jaren dertig van nabij hadden meegemaakt in New York. Daar was een groot financieel schandaal geweest, veroorzaakt door malversaties bij het concern Kreuger & Toll.89 Tegenover de Parle- mentaire enquêtecommissie verklaarde Gijs van Hall later:

De heer Ivar Kreuger had een aantal banken opgelicht door valse schatkistpromessen in onderpand te geven. Ik dacht: dat wat de heer Kreuger kon, zouden wij ook wel eens kunnen, laten we het dus eens met vals schatkistpapier proberen.90

Precies deze truc haalde Gijs van Hall in Nederland uit, waarbij de hulp werd ingeroepen van de Persoonsbewijzencentrale, de onder- grondse drukkerij die vervalste persoonsbewijzen drukte. Deze drukkerij drukte valse schatkistpromessen van 100.000 gulden elk, die vervolgens in de kluis van aan de Oude

140 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 141

Turfmarkt in Amsterdam werden omgeruild tegen de ter plekke op- geslagen echte schatkistpromessen van de Rijkspostspaarbank. Me- dewerking van De Nederlandsche Bank was daarbij uiteraard vereist en die werd gevonden in de persoon van kassier-generaal Cornelis Ritter, tevens hoofd van de kluisafdeling. Overigens was ook de spaarbank op de hoogte van de promessenomwisseling, die de code- naam ‘tante Betje’ meekreeg.91 De organisatie zat volgens Gijs van Hall zelf goed in elkaar:

Het mooie van deze zaak was dat wij dus vlot verhandelbaar schatkistpapier kregen en dat het vals papier, hetwelk wij maakten, slechts op één plek, namelijk in de kluizen van De Nederlandsche Bank lag, zodat er niet allerlei vals papier in omloop kwam.92

De echte schuldbewijzen moesten na omruil met de vervalste op de markt worden verkocht, maar dat bleek niet zomaar te gaan: de spaarbank bracht normaal gesproken geen promessen op de markt en zeker geen grote hoeveelheden. Het plotseling op de markt bren- gen van schuldbewijzen zou dus argwaan kunnen wekken. Gijs van Hall, die immers over uitstekende connecties beschikte in de finan- ciële sector, nam contact op met Arnold d’Ailly, directeur van de effectenbank Kas-Vereeniging. Deze D’Ailly, die in het volgende hoofdstuk nog terug zal komen als flamboyant burgemeester van het naoorlogse Amsterdam, bleek bereid de spaarbankpromessen van kompaan Van Hall over te nemen. De effectenbank beschikte namelijk over 180 miljoen gulden aan schatkistpromessen in open depot, die toebehoorden aan de Coöperatieve Centrale Boerenleen- bank in Eindhoven. De deal was rond: de moeilijk te verhandelen spaarbankpromessen gingen de kluis in van de effectenbank en de vrije en goed verhandelbare promessen van de Eindhovense Boeren- leenbank kwamen op de vrije markt en konden ‘op normale wijze te gelde gemaakt worden’.93 Deze Boerenleenbank-promessen – die binnenskamers ‘loterij- brie∆es’ werden genoemd – werden vervolgens geleidelijk verkocht aan vijf banken94, waarvan de directies in het complot zaten.95 Het steunfonds kon op die manier maandelijks 8 à 10 miljoen gulden

141 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 142

binnenhalen. Dit bedrag werd vervolgens via een ingenieus systeem van koeriers per auto, per fiets of lopend gedistribueerd over het land, waarbij zowel personen als bedrijven in aanmerking kwamen voor steun. Gijs van Hall: ‘Gewoonlijk werden de gelden door meis- jes overgebracht, maar ook wel eens met een door Duitsers gecon- voyeerde auto van De Nederlandsche Bank.’96

De hele vervalsingskwestie was natuurlijk een hachelijke onderne- ming. Uitlekken of verraad lag steeds op de loer, te meer omdat bankpresident Meinoud Rost van Tonningen een vurig nationaal- socialist was en het er dus op aankwam binnen de muren van De Ne- derlandsche Bank uiterste discretie te betrachten en het omwisselen van de promessen zo goed mogelijk voor te bereiden. Bij de omwis- selingstruc kwam overigens hulp uit onverwachte hoek: er was niet veel elektriciteit meer beschikbaar waardoor kassier Ritter de om- wisseling moest doen plaatsvinden bij kaarslicht: dat er valse pro- messen in de kluizen belandden was daardoor moeilijk zichtbaar. Voorzichtigheid bleef niettemin geboden, want bij de omwisseling waren ook keldermeesters van de bank betrokken en die zaten niet in het complot.97 Ook bestond er de vrees dat de locatie waar het hele steunfonds door Gijs van Hall werd geadministreerd en beheerd, werd ontdekt. Dat het allemaal goed ging, was naast een goede organisatie ook een kwestie van het uitwissen van sporen – de pagina’s van Gijs van Halls agenda’s over het jaar 1944 en over de periode januari-maart 1945 zijn eruit gescheurd.98 Toeval en naïviteit aan de kant van de Duitsers speelden de fraudeurs eveneens in de kaart. Op een vraag later van Enquêtecommissie-lid Wttewaall van Stoetwegen, of het rondbrengen van kwitanties bij steun ontvangende personen en in- stanties niet ‘levensgevaarlijk’ was, antwoordde Gijs van Hall:

De kwitanties werden uitgeschreven en op zichzelf waren dat inderdaad papieren, die de Duitsers in handen konden krijgen. Er zijn ook wel eens kwitanties in handen van de Duitsers gekomen, maar zij hebben nooit goed begrepen wat zij betekenden, het konden evengoed huurkwitanties zijn. [...] De Duitsers wisten dat het nsf bestond, maar zij hadden er geen idee van hoe het werkte en wat het deed.99 142 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 143

De omruil van schatkistpromessen is nooit misgegaan, maar bij alle andere verzetsactiviteiten van het steunfonds verloren in de jaren 1944-1945 84 medewerkers hun leven: geldverzamelaars, uitbetalers, contactpersonen, administrateurs, districtshoofden en plaatselijke hoofden. Ook het landelijk hoofd Walraven van Hall overleefde de oorlog niet.100

‘Van de eene stand naar de andere’

Van al deze verzetsactiviteiten met miljoenentransacties was in La- ren niet veel te merken. De oorlog was het Gooise dorp natuurlijk niet gepasseerd, maar de organisatie en financiering van het verzet speelden zich vooral af in Amsterdam, waar immers de bancaire sec- tor was gevestigd. In Laren stond Gijs van Hall gewoon bekend als een burger die net zo met de consequenties van de bezetting werd ge- confronteerd als iedere andere dorpeling: gas, licht en textiel gingen al snel op rantsoen, een tehuis voor Joodse kinderen ging dicht, er kwam een nsb-burgemeester, de eeuwenoude Sint Jansprocessie werd door de Sicherheitsdienst verboden, vergunningen werden in- getrokken, gebruiksgoederen moesten worden ingeleverd, er von- den razzia’s en deportaties plaats en de bronzen kerkklokken luid- den niet meer want ze waren omgesmolten. Het verzet was er actief en werd ook geholpen door het Nationaal Steunfonds.101 Op het lijst- je met (achteraf) bekende lokale verzetshelden komt Gijs van Halls naam niet voor.102 Ook in het meest recente boek over de oorlogs- en verzetsgeschiedenis van Laren komt Van Halls naam niet voor.103

Hoe kwamen Emma en de kinderen intussen de oorlog in Laren door? Vlak voor het uitbreken van de oorlog was Emma met een nicht van de Boissevain-kant nog naar Keulen geweest om er Joods- Duitse kinderen op te halen, die Duitsland mochten verlaten. Ter plekke had een Duitse soldaat haar toen toegebeten: ‘Was tun Sie hier? Sie sind doch keine Jüdin?’ Een gevoel van walging had zich van haar meester gemaakt.104 Niettemin was zij waarschijnlijk niet blij haar man het verzet in te zien gaan, want in het gezin waren zorgen genoeg.

143 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 144

Over de oorlog heeft Emma zich in haar dagboeken, brieven en latere interviews wel uitgelaten, maar specifiek over het verzetswerk van haar man niet, al was er natuurlijk angst voor ontdekking, die nog werd versterkt door de angst dat er iets zou gebeuren met de kin- deren, die immers vanwege fysieke beperkingen extra zorg nodig hadden. De speciale dovenschool in Amsterdam was een groot deel van de oorlog niet bereikbaar voor mensen van buiten de stad. Bij ontstentenis van gehoorapparaten – die pas na de oorlog zouden worden ontwikkeld – en zonder gebruik te maken van de in Emma’s ogen controversiële gebarentaal die het leren spreken zou belemme- ren, gaf Emma haar doofstomme dochter in de oorlogsjaren met handen en voeten dagelijks thuis les. Daarnaast waren er een onder- duiker en inkwartiering van vluchtelingen, waardoor de spanning geregeld flink opliep, weet hun oudste dochter zich te herinneren. Het verzetswerk van Gijs leidde ertoe dat er volgens haar geregeld al- lerlei mensen over de vloer kwamen, waardoor de kinderen ver- moedden dat er iets aan de hand was, zonder het nader te kunnen duiden.105 Geld werd er in de laatste oorlogsjaren bijna niet meer ver- diend: de economie lag op haar gat en de verzetsactiviteiten namen alle tijd in beslag. Zelf zegt Gijs van Hall dat zijn werk als directeur van het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor ‘vooral de laatste oorlogs- jaren vrijwel was stil gelegd’.106

Emma schreef vanaf februari 1944 een serie brieven – later gedeelte- lijk onder de titel Momentopnamen gebundeld – aan haar neef Paul Alexander Funke, advocaat te Batavia. Daarin beschreef ze haar oor- logsleven in het Gooi, de Hongerwinter en haar verwachtingen voor na de oorlog. Positief gestemd was ze begin februari nog niet. ‘Voor- bij is de periode dat we elkaar steeds maar de bevrijding toewen - schten: “in het voorjaar”, “in ’t najaar”, “de volgende zomer”. Ik be- treur het ook niet dat we dat blijmoedig en onreëel optimisme kwijt zijn. We hebben ’t nulpunt van de illusie bereikt.’107 Eten was er niet- temin nog steeds voldoende en met wat creativiteit konden er ge- woon logés worden ontvangen voor feesten en partijen, zo blijkt. In april en mei 1944 werden er verschillende verjaardagen gevierd waarvoor gasten werden uitgenodigd en waarbij ‘het voedselpro- bleem’ vooralsnog beperkt bleef tot ‘een goochelpartij met de be-

144 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 145

schikbare waar, om toch nog iets behoorlijks en feestelijks op tafel te brengen’.108 Daar kwam goed de klad in naarmate het jaar verstreek: voedsel- transporten werden ernstig bemoeilijkt door de Spoorwegstaking en evacués op zoek naar onderdak en voedsel overstroomden het Gooi, de meesten uit de buurt van Arnhem, waar een hevige en ver- loren strijd had gewoed. Ze werden van gemeentewege overal inge- kwartierd, ook bij Emma en Gijs, die het voormalige schildersatelier inruimden voor de vluchtelingen. Haar neef schreef ze:

Ik vond het tragisch en onvergetelijk, die groepjes en families op de karren met bundels beddegoed, slapende kinderen en hondjes om zich heen, de stampende paarden, het geroep van mannen door de stille avondlucht. Ik was onder de indruk van de gelatenheid van de menschen, die nu al een week of zes niet uit de kleeren zijn geweest. Eerst in Arnhem, Oosterbeek, Huissen twee weken in de kelders gezeten. Daarna van de ene naar de andere plaats doorgestuurd. De netsten en beter gesitueerden zijn onderweg blijven hangen, wij kregen de arme en asocialen, velen onder de luis en schurft. Je begrijpt wel dat er geploeterd is en dat we met het kleerencomité in de weer zijn geweest. Onze dorpen zijn vol. Wij hebben er vijf: een familie met drie kinderen. Arme respectabele lui, die in een karretje nog een heel huishoudentje hadden meegesleept en blij zijn dat ze in ons atelier op zichzelf kunnen wonen. In ’t dorp is het wel te merken [want] je ziet er allemaal types die on-Larensch zijn: te haveloos en er wordt veel gebedeld.109

Het min of meer gelijktijdig uitroepen van de Spoorwegstaking en het op gang komen van grote vluchtelingenstromen moesten wel haast leiden tot voedselschaarste en honger. Als represaillemaatregel had rijkscommissaris Seyss-Inquart besloten dat het westen van Ne- derland niet meer per schip mocht worden bevoorraad. Aangezien dit per trein ook al niet lukte, lieten de gevolgen zich raden. ‘Er dreigt – zeer zeker in de grote steden – hongersnood, indien de bevrijding nog geruimen tijd op zich zal laten wachten,’ aldus de premier in bal- lingschap Piet Gerbrandy, in een uitzending van Radio Oranje.110 De

145 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 146

situatie begon in het najaar van 1944 inderdaad nijpend te worden, constateerde ook Emma:

Voor iedere stad of gemeente zijn nu noodkaarten ingevoerd met een eigen bonnenlijst omdat er geen transport meer is en dus steeds met plaatselijke voorraden gewerkt moet worden. In Friesland bijvoorbeeld is overvloed van melk en boter, in Drenthe van aardappels, in de Betuwe van jam en appels, maar hier is niets, want ’t Gooi is een kaal landje. Ons bonnenlijstje, waar op vrijdag altijd verlangend naar wordt uitgezien, wordt dan ook steeds kleiner en de zwarte handelprijzen steeds grooter: boter 45 gulden ’t pond; rogge 475 gulden ’t mud; melk 2,80 de liter; suiker ruim 40 gulden de kilo.111

De exorbitante voedselprijzen op de zwarte markt overstegen hun budget en goederen ruilen voor voedsel lag niet in hun aard; daar- voor moest men in Emma’s ogen ‘een geboren sjacheraar’ zijn. En wie waren sjacheraars? De boeren. ‘Die zijn op ’t oogenblik de konin- gen op aarde. Ze kunnen alles krijgen wat ze maar hebben willen en ieder pond of mud wordt geruild tegen producten die zij noodig hebben. Als je geen “relaties” met hen hebt hoef je het heusch niet te probeeren. Wij sparen ons dus de moeite, vooral omdat wij met be- hulp van de gaarkeuken het nog wel rooien kunnen. Het is op zich wel merkwaardig, zoo’n verschuiving mee te maken in een paar jaar [...] van de eene stand naar de andere.’112‘We moeten het nu doen met een half broodje per persoon per week, wat ongeveer the limit is.’113 In Haarlem hadden Aat en Nel van Hall ook moeite om aan voedsel te komen. ‘Wij maken het goed, hoewel broodmager,’ schreef vader Van Hall aan zijn zoon.114 Aan schoondochter Emma schreef hij: ‘Deze dagen heb ik een uur moeten lopen om een klein brood te krijgen en ik was erg blij dat ik het had.’115

Zo in het laatste oorlogsjaar begon Emma te vermoeden dat het pa- triciërsleven met geld, status en aanzien te midden van die andere families van even goede rang en stand misschien wel voorgoed voor- bij zou zijn. De bakens zouden wel eens definitief verzet kunnen worden. Of misschien wel moeten worden. Een naoorlogse herstel-

146 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 147

betaling in de vorm van een eventuele annexatie van delen van Duitsland116 zou misschien helpen zo’n nieuwe situatie te accepte- ren, meende ze:

Wat ik hoop is dit: dat de mentaliteit van de bourgeois satisfait, die ons land, onszelf, kenmerkte tot 1940 [...] nu tot op de grond geschokt en losgeslagen is [...]. Met meer ruimte om ons heen verliezen wij misschien iets van die pietepeuterige burgerlijkheid, die ieder die ons land eenmaal uit is geweest, zo zwaar op het lijf valt bij zijn terugkeer. Illusies? May be. Maar te lang al is ons land achteruit gesukkeld, gebonden en verstard geweest om nu niet weer in een opgang te kunnen en willen gelooven. Nieuwe vormen moeten gevonden worden, waar eigenlijk alle oude versleten zijn, nieuwe menschen moeten de plaatsen innemen van vooroorlogsche, die naar ’t oude terugzien, nieuwe politieke groeperingen moeten de oude verstarde partijen vervangen.117

Deze opvatting sloot natuurlijk naadloos aan bij de doorbraakge- dachte die al voor de oorlog onder jonge mensen opgeld deed – zon- der overigens zo genoemd te worden – en waar Gijs en Emma zich steeds achter hadden geschaard. Al twintig jaar eerder, toen zij elkaar nog maar net kenden, had Gijs zich eens afgevraagd of het niet beter was de grenzen van stand en klasse en de daarbij horende levensstijl te doorbreken. Kwam men dan eigenlijk niet verder in het leven? ‘Ik geloof eigenlijk dat het helemaal niet goed voor je is, dat alles altijd maar voor je bedisseld wordt en zoo gemakkelijk mogelijk voor je wordt ingericht, want later moet je het toch ook zelf doen en als je dan zo verwend bent, ben je er helemaal niet op berekend.’118 Een me- ritocratisch standpunt waarvan hij vaker blijk zou geven.

In het voorjaar van 1944 was oom Walrave Boissevain (een natuur - lijke dood) gestorven en ook dat leidde tot nadenken over rang en stand. De liberale oud-wethouder van kunstzaken, publieke werken en volkshuisvesting had de aanwezigheid van de Boissevain-Van Hall-clan in het regentenleven van Amsterdam gesymboliseerd, en de dood van deze ‘veteraan van de gracht’ deed Emma ‘de afbrokke- ling van ons vroeger leven, van voor 1940’ beseffen. ‘Hoe diep is de

147 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 148

kloof reeds tusschen de negentiende-eeuwers, die de goede dingen der aarde als vanzelfsprekend eischten of aanvaardden en het gemar- telde geslacht dat nu leeft en voor wie niets meer vanzelfsprekend is.’119 ‘Het gemartelde geslacht’. Het was een tamelijk groteske kwalifica- tie van hun lijden, maar dit nam niet weg dat er aan het einde van de oorlog wel gerouwd werd om de vele doden die in de familie waren gevallen, zowel aan de Van Hall- als aan de Boissevain-kant. Naar schatting sneuvelden ‘alleen al binnen de familie Boissevain’ twaalf tot zestien personen als gevolg van oorlogshandelingen.120 De fami- lie Van Hall verloor beeldhouwer Frits van Hall – neef van Gijs – die steeds actief was geweest in het kunstenaarsverzet en dat in januari 1945 met de dood moest bekopen: aanvankelijk was hij geïnterneerd in kamp Vught, vervolgens ging hij op transport naar Dachau en Auschwitz. In januari 1945 werd hij tijdens een dodenmars doodge- schoten. Ook zijn oudere broer Maurits overleefde de oorlog niet: hij stierf in een Jappenkamp. Diep triest was de moord op Walraven van Hall. Deze werd eind januari 1945 door de Sicherheitsdienst opgepakt tijdens een vergade- ring van het Landelijk Werkcomité op de Leidsegracht.121 De groep was verraden. Alle aanwezigen, onder wie ook Walraven van Hall, vielen in Duitse handen. Henk van Randwijk, medeoprichter van Vrij Nederland, ontsprong de dans omdat hij te elfder ure besloot niet naar de vergadering te gaan.122 Walraven van Hall werd afgevoerd naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Daar praatte een medegevangene zijn mond voorbij, waardoor de Duitsers zich bij toeval realiseerden de centrale figuur van het verzet te hebben opge- pakt. Opvallend genoeg leidde dit an sich nog niet eens tot zijn dood- vonnis. Als represaille voor het ombrengen van een lid van de Feld- gendarmerie, werd Walraven op 12 februari 1945, twee dagen na zijn 39ste verjaardag, aan de Jan Gijzenkade in Haarlem gefusilleerd.123 Na aanvankelijk in een massagraf begraven te zijn, werd hij een maand na de bevrijding herbegraven op de Eerebegraafplaats in Bloemen- daal, tezamen met andere illustere verzetsstrijders als Hannie Schaft en Gerrit Jan van der Veen. Daar ligt hij in vak 35. Een kleine vierkante graftegel zonder godsdienstige referentie of bijbeltekst herinnert aan hem. Eenzaam, maar niet alleen: zijn naaste familieleden Jan

148 Wolthekker-Van Hall-bw-druk(01).qxp 12-04-17 13:29 Pagina 149

Karel, Gideon en Louis Boissevain werden er ook begraven.124 Het waren zware en veeleisende jaren geweest voor Gijs van Hall. En aan het einde van die loodzware oorlogsjaren was hij opeens een verzetsheld. Of eigenlijk een tweevoudig verzetsheld, zowel een held in his own right als een held namens zijn omgebrachte broer. Twee broers die samen een verzetsklus hadden geklaard, maar daarvan niet samen konden genieten en de vruchten plukken. Met die waar- heid moest Gijs voortaan zien te leven. Hoe zou die ervaring door- lopen in de rest van zijn leven?

149