Sociografie Van Markelo
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
INSTITUUTVOO R SOCIAALONDERZOE KVA N HETNEDERLANDS EVOL K SOCIOGRAFIE VAN MARKELO RAPPORT, SAMENGESTELD IN OPDRACHT VAN DE STICHTING MAATSCHAPPELIJK WERK TEN PLATTELANDE DR H. D. DEVRIESREILINGH STAATSDRUKKERIJ %N^ UITGEVERSBEDRIJF VERSL. LANDBOUW K. ONDER Z. No. 55.18 — 'S-GRAVENHAGE — 1949 37^2M INHOUD biz. I Beknopte geschiedenis van het territorium der gemeente S II Grootte, vorm en grenzen der gemeente 11 III Het physisch-geografisch milieu 14 IV Bebouwing en verkeerswegen 24 V De betrekkelijke sociale ligging van de gemeente Marke ]o en de be grenzing van het district der sociale werkster 32 VI Demografie van Marke] o 40 VII Economische structuur 50 VIII Sociale structuur 74 IX Lichamelijke en geestelijke ontwikkeling , 92 X Het karakter der bevolking 105 XI Samenvattende slotbeschouwing 124 Literatuur 130 I BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN HET TERRITORIUM DER GEMEENTE 1 Inleiding Het gebied der gemeente Markelo is een der oudste bewoonde gebieden van ons land en derhalve in het bezit van een rijk verleden. Een groot deel van deze rijkdom wordt gevormd door de praehistorie, doch het zou voor het kader dezer studie te ver voeren zich daarin te verdiepen. Ik moet mij beperken tot de historie, zoals die haar sporen heeft nagelaten in de schriftelijke bronnen en in het hedendaagse cultuurlandschap. In deze zin reikt de geschiedenis reeds tot de vroege Middeleeuwen terug. Omstreeks de 8ste eeuw was de occupatie van dit gebied voltooid (54, blz. 75; 69, blz. 34; 75, blz. 11) en de bevolking voorgoed overgegaan tot blijvende vestiging. Al ontbreken rechtstreekse schriftelijke aanwijzingen, die op deze streek betrekking hebben - hetgeen niet behoeft te verwonderen, aangezien de féodaliteit eerst later haar intrede gedaan heeft en de vrije boeren bevolking toen stellig nog ongeletterd was - meent men dit te kunnen af leiden, o.a. uit de dikte van de laag teelaarde, die door eeuwenlange plaggen- bemesting op de bouwessen is gebracht. De in brede kringen gangbare voorstelling is, dat met de Volksverhuizing het oosten van ons land door Saksen is bevolkt, doch dit is thans meer dan ooit een strijdvraag. Slicher van Bath spreekt zelfs van een „Saksenlegende" en ontkent vlakaf een Saksisch element in Drenthe (in navolging van Van Giffen en Cosses) en in de IJssel streek (85, bl Zo 123-176). Over Twente laat hij zich echter minder stellig uit en hij wekt hier de indruk aan te nemen, dat een bovenlaag van Saksische veroveraars over de oerbevolking der Tubanten is heengeschoven. Inderdaad kan men in de huidige bevolking nog duidelijk twee hoofdtypen onderscheiden: een lang, fors, blond type en een gedrongener, donkerder en sterk breedschedel ig type. In ieder geval wijzen de uiteenlopende typen op een gemengde bevolking, hetgeen overigens ook zeer verklaarbaar zou zijn, aangezien het gebied ten noorden van Twente tot de zee door zijn uitgestrekte ontoegankelijke venen minder in aanmerking kwam als doortochtgebied. Van oudsher tot op de huidige dag lopen de grote verkeerswegen van het Oostland naar de Noordzee door Twente. Het is wel zeker, dat het maagschapsverband als oudste samenlevingsvorm sinds de vestiging geleidelijk overgegaan is in het buurtschapsverband. Deze term (burscapium) wordt samen met de synoniemen villa en legio (lesschap) het vroegste genoemd. Deze buurtschap was de eenheid van leven en werken van zede en recht, van stijl en taal (dialect), die zich tot heden ten dage doet ge1den . Lange tijd heeft men gemeend, dat de buurtschap hetzelfde was als de marke, die de gemoederen zo heeft bezig gehouden. Hoewel deze kwestie nog geenszins is uitgemaakt, neigt men thans toch wel over tot het standpunt van Slicher van Bath (30). Deze was getroffen door het feit, dat de marken eigenlijk pas van de 13de eeuw af in de oorkonden genoemd worden, en dat de bepalingen der markerechten vrijwel alleen op de gemeenschappelijke woeste gronden betrekking hadden, terwijl verschillende marken uit twee of zelfs meer buur- schappen gevormd waren. Hij concludeert uit deze en dergelijke gegevens, dat de buurschap en de marke niet identiek zijn. De eerste is de oude samen levingsvorm, die alle bewoners omvat en haar wakend oog ook over het dagelijkse leven gaat gaan, de tweede is de organisatie der grondeigenaren tot gemeen schappelijk beheer der voor liet toenmalige agrarische bedrijf onmisbare woeste gronden nodig geworden door de toenemende bevolking en het bereiken van de grenzen der beschikbare woeste gronden, mogelijk ook als verweer der vrije boeren tegenover de toenemende feoda] isatie. Terwijl in 797 reeds Duider als eerste Twentse buurschap genoemd wordt (71, 85, blz. 262), duurt het tot 1188 voordat Stokkum als eerste Twentse marke in de oorkonden verschijnt (42, 85, blz. 282-294). De vroegste samenlevingsvormen dezer agrarische bevolking hingen natuurlijk ten nauwste samen met de vorm van het grondbezit. Ook hier heeft jaren lang een strijd gewoed tussen de voorstanders van het oorspronkelijke agrarische communisme en die van het volstrekte grondbezit, al of niet in grondheerl i jk verband (85, blz. 132-145 en 149-241). Het schijnt, dat ook hier de uiterste standpunten verlaten moeten worden en dat men zich gaat verenigen op een middenweg. Stellig heeft de grondheerl ij kheid pas later haar intrede gedaan en eveneens staat het vast, dat niet alle gronden privaat bezit zijn geweest, terwijl men zich dit bezitsrecht ook niet in de strikte, Romeinse zin moet voorstellen. De gemeenschap behield haar zeggenschap en rechten (b.v. in de z.g. „Flurzwang"). Anderzijds zijn de boerderijen met erven altijd persoonlijk eigendom geweest. Het vraagpunt betrekt zich dus alleen op de bouwessen. Uit de verkaveling dezer essen worden zowel argumenten voor een gemeenschappelijk als een privaat bezit geput. Hier staat slechts vast, dat van het ogenblik af, dat men werkelijk iets bewijzen kan, de essen in particuliere akkers verdeeld waren. Pat is in ieder geval vôôr de feodalisatie geweest, want de vrije boeren ontleenden hun weerstandskracht juist aan het feit, dat zij private grondbezitters waren. Van Engelen van der Veen onderstreept dan ook het zakelijk karakter van de marke als organisatie daarvan (93, blz. 185/6). Aan de markevorming is die der kerspelen derhalve voorafgegaan, al spoedig na de vestiging inzettend. In 776 stichtte Lebuines zijn kerk te Deventer en van daar uit is de kerstening van Twente in de volgende eeuwen ter hand genomen. Later kwam de Hervorming ook van die kant, samen met de Staatse troepen (die echter door het Twaalfjarig Bestand halt moesten maken voor het Spaanse gebied rond Oldenzaal). Thans nog behoort dit gewest tot de classis Deventer der Nederlands-Hervormde Kerk. Het duurde wel tot de 12de eeuw voor de kerspel indel ing haar beslag had gekregen. Vooral in het begin omvatte het kerspel vaak een groot aantal buur- schappen, doch met de stichting van steeds meer nieuwe kerken nam dat aantal af. Toch bleef een kerspel meestal uit enige buurschappen bestaan, waarbij de kerk dan dikwijls op de grens of bij het grenspunt gebouwd werd. Zo ook bij Markelo, waar de kerk op een gunstige plaats gebouwd werd aan de voet der Marke!erberg , dicht bij het grenspunt der drie buurschappen Markelo, Stokkum en Herike. Op die berg werd volgens de overlevering ook de Bisschop van Utrecht door de Twentse edelen als leenheer gehuldigd. Als kerspel wordt .Marculoe" het eerst genoemd in 1188 (42, 85, blz. 247); de kerk was gewijd aan de Heilige Martinus en is later de moederkerk voor Goor en Diepenheim geworden. De kerspelen wisselden dus nogal eens van samenstelling, terwijl daartegen over de oude buurschappen stabiel waren. Het zal dus duidelijk zijn, dat de buurschap de basis is geworden van de latere wereldlijke indeling, al was zij op zichzelf te klein om tot gemeente uit te groeien. Oorspronkelijk vormden de eigenerfden in Overij ssel een eigen stand in de regering. Doch geleidelijk werd de landdag gefeodal iseerd en de Ridderschap geacht het platteland en de kleine steden te vertegenwoordigen. Daarmede werd een ontwikkeling voltooid, die reeds in de 10de eeuw een aanvang had genomen met de stichting van hoven in vele marken» Deze hof (curtis) was de plaats, waar leveringen en betalingen afgedragen moesten worden en van waar uit toezicht op diensten werd uitgeoefend. Zo bezat de abdij Werden reeds omstreeks 95 0 een dertigtal hoven in Twentse buurschappen. Soms bezat een marke meer dan een hof, b.v. de marke Goor niet minder dan acht (25, blz. 39-43). Adel en kerk verwierven aldus uitgestrekte bezittingen en de eigenerfden vervielen tot een zekere mate van horigheid. Zonder strijd ging dat niet. Zo moest nog in de l7de eeuw de Ridder Raesfelt, heer van Twickel, toen hij zich het erfmarkerichterschap van Markelo wilde aanmatigen, het onderspit delven tegen de eigenerfden, die de markerichter uit hun midden handhaafden. Maar ander zijds wisten de heren van We)da m in 1643 het erfmarkeri chterschap van de marke Stokkum en Herike te verwerven, hoewel zij zelve in de marke Goor woonden (92, blz. 113). Daaruit is de band voortgekomen, die thans nog de buurschap Kerspel-Goor aan Stokkum en daarmee aan de Gemeente Markelo bindt. Voor 1500 worden in de buurschap Markelo reeds 2 hoven en 30 erven met name genoemd, in Beusbei*gen 4 erven, in Stokkum 1 hof en 20 erven, in Herike 2 hoven en 16 erven, in Eisen 2 huizen en 20 erven, in Goor 7 huizen en hoven en 46 erven (85, blz. 214/5, 220/1, 238'Q). Na de Middeleeuwen is de functie van de buurschap geleidelijk opgegaan in die der marke. Beze werd de kleinste bestuurseenheid. Een aantal marken vormden samen weer een groter geheel : een richterambt. Aan de straatweg van Goor naar Markelo draagt een gewezen herberg thans nog een uithangbord met het opschrift „In den Richter van Kedingen". Tot dit richterambt behoorden Goor, Markelo, Rijssen en Wierden (merkwaardigerwijze vormde Piepenheim een eigen richterambt).