Determinatietabel Voor De Nederlandse Spinnendoders (Hymenoptera: Pompilidae) Hans Nieuwenhuijsen
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
determinatietabel voor de nederlandse spinnendoders (hymenoptera: pompilidae) Hans Nieuwenhuijsen Spinnendoders verraden met hun naam een belangrijk aspect van hun levenswijze. De vrouwtjes van deze wespen graven een nest en leggen daarin een verlamde spin en een ei. De wespenlarven voeden zich met de spin. Een interessante levenswijze, waar nog veel over te ontdekken valt. Helaas was de bestaande literatuur voor het op naam brengen van Nederlandse spinnendoders verouderd of in andere talen geschreven. Met het verschijnen van dit artikel wordt de determinatie van spinnendoders een stuk eenvoudiger. Alle 65 uit Nederland bekende soorten kunnen met de sleutel gedetermineerd worden. Hopelijk zal dit de Nederlandse spinnendoderstudie een nieuwe impuls geven. inleiding bestaat uit drie groepen, Symphyta (bladwespen In het veld zijn spinnendoders makkelijk te en verwanten), Parasitica (parasitaire wespen) en herkennen, zeker de vrouwtjes, op grond van Aculeata (wespen, bijen en mieren). De Parasitica hun bouw en gedrag. In vergelijking met andere en Aculeata onderscheiden zich van de Symphyta wespen zijn spinnendoders slank en hebben ze door hun wespentaille. De vrouwtjes van lange poten. Ze bewegen zich half vliegend, half Parasitica hebben een legboor, die van de Aculeata lopend over de grond of over boven de grond meestal een angel. De aculeate Hymenoptera hangende bladeren, daarbij voortdurend met worden verdeeld over drie superfamilies: trillende antennen de omgeving aftastend (zoals Chrysidoidea (goudwespachtigen), Vespoidea sommige parasitaire wespen ook doen). De man- (plooivleugelwespen, mieren e.a.) en Apoidea netjes treft men vaak aan op schermbloemen. (graafwespen en bijen). Daar voeden ze zich met nectar. De dieren zijn zwart of zwart met een gedeeltelijk rood, soms Spinnendoders (Pompilidae) horen thuis in de witgevlekt achterlijf. Bij sommige soorten zijn superfamilie van de Vespoidea (tabel 1). Het de poten oranje. Een wesp die een verlamde spin zwaartepunt van de verspreiding van deze wespen- voortsleept is bijna zeker een spinnendodervrouwtje. familie ligt in de tropen. Wereldwijd schat men Ook graafwespen van de genera Miscophus en het aantal soorten op 4000 à 5000; in Nederland Trypoxylon vangen spinnen, maar zij transporteren zijn tot nu toe 65 soorten waargenomen. hun prooien vliegend. Meer over de biologie en het voorkomen van spinnendoders is te lezen in eerdere determinatietabellen Peeters et al. (004). Bij dode dieren neemt men de volgende kenmer- Er bestaat op dit moment geen moderne deter- ken waar. De vrouwtjes hebben omgekrulde anten- minatietabel tot op soortniveau voor de in nen. Het pronotum ligt tegen de inplanting van Nederland voorkomende Pompilidae. Deze de voorvleugels aan en dwars over het mesopleu- publicatie wil die leemte vullen. Met behulp van ron loopt een naad. onderstaande werken is een tabel gemaakt voor de Nederlandse spinnendoders, om deze interes- sante wespengroep toegankelijk te maken voor systematiek onderzoek. De orde van de vliesvleugeligen (Hymenoptera) nieuwenhuijsen - determinatietabel voor de nederlandse spinnendoders Figuur 1. Episyron rufipes vrouwtje met de spin Nuctenea umbratica (Clerck, 15). Foto Pieter van Breugel. Figure 1. Episyron rufipes female with the spider Nuctenea umbratica (Clerck, 15). Photo Pieter van Breugel. Figuur . Anoplius viaticus vrouwtje. Foto Wolfgang van der Smissen. Figure . Anoplius viaticus female. Photo Wolfgang van der Smissen. en ‒ 005 Figuur 3. Pompilus cinereus vrouwtje. Foto Wolfgang van der Smissen. Figure 3. Pompilus cinereus female. Photo Wolfgang van der Smissen. Figuur 4. Arachnospila anceps vrouwtje. Foto Wolfgang van der Smissen. Figure 4. Arachnospila anceps female. Photo Wolfgang van der Smissen. nieuwenhuijsen - determinatietabel voor de nederlandse spinnendoders Tabel 1. De superfamilies en fami- superfamilie familie aantal soorten / lies van de Nederlandse aculeaten number of en het aantal soorten (gebaseerd species nl op Peeters et al. 004; voor Pompilidae gewijzigd volgens Chrysidoidea Chrysididae (goudwespen) 5 nieuwste inzichten). Table 1. The superfamilies and Bethylidae (platkopwespen) 13 families of the Dutch aculeates Embolemidae (peerkopwespen) and the number of species (based Dryinidae (tangwespen) 40 on Peeters et al. 004; in the case Vespoidea Tiphiidae (keverdoders) 5 of Pompilidae updated according Sapygidae (knotswespen) 4 to latest knowledge). Mutillidae (mierwespen) 3 Pompilidae (spinnendoders) 65 Formicidae (mieren) 61 Vespidae (plooivleugelwespen) 54 Apoidea Apidae s.l. (bijen) 338 Crabronidae (graafwespen) 16 Ampulicidae (kakkerlakkendoders) 1 Sphecidae (langsteelgraafwespen) 6 antenne kop borststuk voorvleugel (thorax) achtervleugel propodeum (eerste abdominale segment) rest abdomen angel mesosoma metasoma (alitrunk) (gaster) eerste poot tweede poot derde poot Figuur 5. Pompilus cinereus, vrouwtje. Uit Day (188). Figure 5. Pompilus cinereus, female. From Day (188). en ‒ 005 kruin (vertex) scapus: lid 1 ocel pedicellus: lid 2 ocel voorhoofd (frons) facetoog facetoog voet antenne slaap gezicht kopschild (clypeus) wang (gena) bovenkaak flagel: lid 3 t/m 1⁄13 (mandibel) onderlip gezicht bovenlip wang liptaster (labrum) bovenkaak onderkaak (maxille) kaaktaster liptaster onderlip (labium) kaaktaster Figuur 6. De kop in vooraanzicht. Uit Shimizu (14). Figuur . De kop in zijaanzicht. Tekening Hans Figure 6. The head, frontal view. Uit Shimizu (14). Nieuwenhuijsen. Figure . The head, lateral view. Illustration Hans Nieuwenhuijsen. wel of geen haren Figuur 8. Belangrijke determi- natiekenmerken aan de kop. Tekening Hans Nieuwenhuijsen. Figure 8. Important characters oolool on the head. Illustration Hans polpol Nieuwenhuijsen. hoek tussen de ocellen verhouding verhouding lengte en breedte breedte oog versus derde antennelid breedte halve voorhoofd aanwezigheid van afwijkend wel of geen tand gebied op de clypeus aan de bovenkaak glanzende clypeusrand Wilcke (143) heeft de enige Nederlandse Hoe is de situatie op het gebied van tabellen voor tabel voor spinnendoders tot op soortniveau de Europese spinnendoders? Voor Noordwest- samengesteld. Wat de naamgeving van de soorten Europa is er de Duitstalige tabel van Wolf uit 1972. betreft is ze sterk verouderd, maar de erin Een meer recente tabel voor de Midden-Europese opgenomen soortbeschrijvingen en de tekeningen soorten verscheen van de hand van Oehlke & Wolf zijn uitstekend. De meer recente tabellen van uit 18. Van der Smissen (1996, 1998, 001) heeft Benno (16) en Lefeber & Van Ooijen (188) beide tabellen van belangrijke aanvullingen voor- gaan tot op genusniveau. In het recent verschenen zien. In haar revisie van de Europese soorten van ‘De wespen en mieren van Nederland’ (Peeters het genus Evagetes (Van der Smissen 003) staat et al. 004) is een genustabel tot de Nederlandse een tabel tot op soortniveau. Voor Engeland is er wespen en mieren opgenomen, van de hand van de tabel ‘Spider wasps’ van Day uit 188. Kees van Achterberg. nieuwenhuijsen - determinatietabel voor de nederlandse spinnendoders 31 thorax / borststuk prothorax (draagt pronotum met kraag (collare) eerste paar poten) propleuron prosternum mesothorax (draagt mesonotum (meso)scutum, met vleugelschub tweede paar poten) (tegula) en de voorvleugels scutellum mesopleuron mesosternum metathorax (draagt metanotum of met de achtervleugels derde paar poten) postscutellum (meta)postnotum metapleuron metasternum propodeum / middensegment (eerste abdominale segment) Tabel . Onderdelen van het mesosoma (thorax en propodeum). Table . Parts of the mesosoma (thorax and propodeum). morfologie • apicaal: in de richting van de top of apex. Termen • basaal: in de richting van de basis. Voor het aangeven van de zijden en richtingen van een dier wordt de volgende terminologie Het hele dier gehanteerd: In figuur 5 worden een aantal hoofdonderdelen • ventraal: buikzijde. van een spinnendoder benoemd. Deze worden in • lateraal: zijkant. de volgende paragrafen verder besproken. • dorsaal: rugzijde. • mediaan: middenlijn, waarlangs het dier in De kop en zijn aanhangsels twee symmetrische helften wordt verdeeld. De onderdelen van de kop zijn aangeduid in figuur 6 t/m 8. Voor belangrijke rugplaten van het lichaam (zoals De antennen van het mannetje bestaan uit 13, die pronotum en metanotum) van het vrouwtje uit 1 leden. Het eerste antenne- • rostraal: gedeelte in richting van kop (syno- lid wordt de schacht of scapus genoemd, het niemen: anterior, basaal, frontaal). tweede pedicellus. De overige leden vormen de • caudaal: gedeelte in richting van lichaams- flagel. einde (synoniem: posterior). Aan de kop bevinden zich de volgende mond- delen: de bovenkaak (mandibel), de bovenlip Voor gelede uitsteeksels (zoals poten en antennen) (labrum), de onderkaak (maxille) met kaaktaster en vleugels: en de onderlip (labium) met liptaster. • distaal: het deel aan de topzijde. • proximaal: het deel aan de lichaamszijde. Bij de vrouwtjes van het genus Dipogon draagt de basis van de onderkaak een haarborstel. Voor de kaken en voor uitsteeksels als tanden, Bij de vrouwtjes van het genus Auplopus draagt lobben, etc.: de onderlip een haarborstel. en ‒ 005 mesonotum metanotum mesoscutum scutellum metapostnotum Scheen (tibia) pronotum kraag propodeum Dij (femur) Heup (coxa) Dijring (trochanter) propleuron Metatarsus mesopleuron metapleuron Tars (tarslid 1 of basitarsus) Figuur . Het borststuk in zijaanzicht. Uit Shimizu (14). Figure . The thorax, lateral view. From Shimizu (14). Pulvillus mesopleuron Klauwkam prepectus metapleuron