Bijdragen En Mededelingen Van Het Historisch Genootschap. Deel 67
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67 bron Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67. Kemink en Zoon, Utrecht 1949 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005194801_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. III Verslag over het jaar 1948 Het past ons in de eerste plaats melding te maken van de wens van Prinses Wilhelmina der Nederlanden zich als Beschermvrouw van ons Genootschap terug te trekken, daar Hare Koninklijke Hoogheid het minder juist achtte de functie, die zij als Koningin indertijd met vreugde had aanvaard, in de toekomst te blijven vervullen. In de afscheidsbrief werden tevens de beste wensen voor de voortdurende bloei van ons Genootschap tot uiting gebracht. Dit besluit, dat wij natuurlijk te eerbiedigen hadden, kwam voor ons Dagelijks Bestuur niet geheel onverwacht. Kort tevoren hadden ondergetekenden de scheidende Vorstin gehuldigd naar aanleiding van het 50-jarig regeringsjubileum, bij welke gelegenheid de innige dank voor het gevoerde wijze beleid in de afgelopen halve eeuw namens Het Genootschap werd vertolkt. Wij hebben de warme belangstelling van onze Hoge Beschermvrouw steeds bijzonder op prijs gesteld en spreken de vurige bede uit, dat Hare Koninklijke Hoogheid nog vele jaren getuige moge zijn van een voorspoedige regering van Haar Dochter Koningin Juliana. Wij prijzen ons gelukkig te kunnen meedelen, dat wij thans Hare Majesteit Koningin Juliana bereid hebben gevonden het Beschermvrouwschap van het Historisch Genootschap te Utrecht te aanvaarden, waardoor het buitengewoon gewaardeerde nauwe contact met het Oranjehuis gehandhaafd blijft. Op 4 Mei werd het erelid van het Bestuur Dr W.A.F. Bannier tachtig jaar. De Voorzitter en 1e Secretaris genoten het voorrecht bij deze bijzondere gelegenheid het Genootschap te vertegenwoordigen. Het Bestuur heeft in dit verslagjaar geen veranderingen ondergaan. De 1e Secretaris, wiens werkkring weliswaar veranderd is en van Utrecht naar Rotterdam verlegd wordt, kan zeer tot zijn genoegen de tot nu toe beklede functie blijven waarnemen, zolang hij nog in Bilthoven woont. Zijn administratie en die van de Penningmeester zijn door een aantal vernieuwingen beter hanteerbaar geworden. Het ruilverkeer met wetenschappelijke instellingen in binnenen buitenland loopt behalve met Duitsland veel vlotter, hetgeen mede te danken is aan de goede zorgen van Mevrouw E.R. Brouwer-Kluyver, die naast de herziening van de catalogus van de bibliotheek, welke bezigheid in iets langzamer tempo geschiedt, maar desniettemin gestadig vordert, ook deze administratieve aangelegenheid op zich heeft genomen. Een aantal instellingen, van welke niets meer na de laatste wereldoorlog werd vernomen, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67 IV verdween van de verzendlijst, met enkele andere werden nieuwe overeenkomsten gesloten. Op 1 Januari 1949 bedroeg het aantal leden 670. Onder hen bevinden zich 46 nieuwbenoemden, die wij hier nogmaals hartelijk welkom in ons midden heten. Laat ons hopen, dat het volgende jaar de 700 wordt bereikt. Voor de staat der financiën van Genootschap en Leesgezelschap, welk laatste zich nog om technische redenen tot Utrecht beperkt, moge verwezen worden naar de achter dit Verslag afgedrukte Bijlagen. Ons fonds, dat door ‘uitverkoop’ en schenkingen aan getroffen bibliotheken aanzienlijk in omvang slonk, kreeg door toedoen van de billiothecaris der Rijksuniversiteit te Utrecht een goed onderkomen in een onder hem ressorterend lokaal. De verkoop geschiedt nu in eigen beheer. Ook hierbij verleent Mevrouw Brouwer assistentie. Diverse inlichtingen werden door het 1e secretariaat verschaft. Het onderzoek naar de familiepapieren in particulier bezit werd met financiële hulp van het Prins Bernhard Fonds krachtig voortgezet. Vele dikwijls voor de vaderlandse geschiedenis zeer belangrijke verzamelingen werden gesignaleerd, in kaartsysteem gebracht en verder schriftelijk vastgelegd door de heer Henri A. Ett, wiens werkzaamheden voorlopig nog niet ten einde zijn. Moeilijkheden met de drukker, die zich aanvankelijk nog voordeden, werden voorlopig opgelost, zodat de herziene Regels, voor welke een ongekende belangstelling bestaat, het 66e deel van de Bijdragen en Mededelingen en het Verslag van de algemene vergadering op 15 Mei 1948, in druk konden verschijnen. Het project voor de uitgaven van 1949 zal, onvoorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten, zeer zeker tot uitvoering gebracht kunnen worden. Gaan wij thans de publicaties na, welke in voorbereiding zijn, dan moet, wat de Werken betreft, met leedwezen worden geconstateerd, dat de Thorbecke-uitgave, welke gelijk men weet toevertrouwd is aan Prof. Mr Dr L.W.G. Scholten, allerlei onverwachte belemmeringen ondervindt, welke echter een voor een uit de weg worden geruimd, zodat naar alle waarschijnlijkheid de eerste vellen in 1949 ter perse gelegd kunnen worden. Met dankbaarheid berichten wij, dat ook de Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek i.o. financiële toezeggingen heeft gedaan ter bestrijding van de hoge onkosten, welke speciaal deze publicatie vergt. Mr B. van 't Hoff heeft de correspondentie Marlborough-Heinsius zo goed als voor de druk gereed, doch doet nog moeite een Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67 V aantal brieven van Heinsius, welke ontbreken, op Blenheim Castle onder ogen te krijgen. Over de bronnen voor de economische geschiedenis van het Beneden-Maasgebied valt weinig nieuws te rapporteren. Evenals aan de Amsterdamse Kroniek van 1572, met welke Dr J.W. Henneman zich gelukkig toch nog blijkt bezig te houden, wordt aan eerstgenoemde uitgaven bij tijd en wijle gewerkt. De Kroniekenlijst blijft een zorgenkind. Een geschikte opvolger van Dr A.G. Jongkees laat nog steeds op zich wachten. Aan de Van den Bosch-correspondentie (Dr J.J. Westendorp Boerma) en de Fruin-uitgave (Prof. Dr Z.W. Sneller en Dr H.J. Smit) wordt daarentegen door de bewerkers met toewijding gearbeid. Over de bescheiden van Prof. Mr C.W. de Vries inzake het constitutioneel koningschap is het laatste woord, ondanks een uitvoerig rapport van Prof. Dr I.J. Brugmans, nog niet gesproken. De Gouverneursrapporten, bewerkt door Prof. Dr A.J.C. Rüter, schieten goed op. Twee nieuwe delen zullen in 1949 het licht zien. Gedurende 1948 werden de werkzaamheden aan de Coll. Daniel van der Meulen voortgezet. Naast het copiëren vragen het persoonsregister en het glossarium, dat in de practijk tot een zakenregister uitdijde, de nodige tijd en aandacht. Deze kaartsystemen vormen met het chronologische register der brieven (volgens datum van ontvangst) de grondslag voor de uitgave en zijn onontbeerlijk voor het overzicht van het uitgebreide materiaal. Het glossarium bevat vele corresponderende uitdrukkingen in verschillende talen, waardoor het een betrouwbare bron is geworden voor de annotatie uit de collectie zelf. Immers steeds duidelijker blijkt, dat de beste annotatie in de stukken zelf ligt en men heeft nu de bewijsplaatsen voor het grijpen. De stand van zaken is thans als volgt: de familiebrieven zijn volledig bewerkt en zullen de bouwstoffen leveren voor de levensbeschrijving van Daniel van der Meulen, de centrale figuur die echter door de merendeels ingekomen brieven slechts indirect wordt belicht. Van de particuliere en politieke brieven is alleen de correspondentie van De Buzanval bewerkt. Het zwaartepunt van de collectie ligt in de 5000 handelsbrieven, waarvan er een kleine 4000 zijn bewerkt. Van de resterende 1000 stuks wordt voorlopig de Nederlandse en Franse correspondentie bewerkt, terwijl de Italiaanse (c. 750 stuks) alleen geïnventariseerd wordt. Die uitvoerige bundels uit Napels en Venetië vragen enorm veel tijd en vallen grotendeels in de Leidse periode, d.w.z. nà 1591. In de uitgaven zullen de jaren van 1584 tot 1591 als Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap. Deel 67 VI een afzonderlijk geheel worden behandeld. Daniel woonde toen in Bremen, dus buiten de Republiek en de correspondentie draagt niet zo'n uitgesproken handelskarakter als ná zijn vestiging te Leiden, gedurende de jaren 1591 tot 1600. Dan pas ontwikkelt zich het koopmansbedrijf met zijn internationale relaties en diplomatieke allures, dat kenmerkend is voor deze veelzijdige figuur. Het aantal brieven vóór het einde van 1591 bedraagt ongeveer een 600 stuks, daarna tien maal zoveel. In 1949 zal het chronologische register, dat alle brieven bevat, worden voltooid en in 1950 hoopt de bewerkster met de rangschikking en schifting van het materiaal (tot einde 1591) te beginnen. De bijdragen, welke een plaats in dit 67e deel der Bijdragen en Mededelingen hebben gekregen, zijn in het verslagjaar aanvaard. Hoewel de inzending van de heer J.L. van der Gouw, wat de bewerking betreft niet volkomen beantwoordt aan de nieuw in gebruik genomen Regels, meent het Bestuur het stuk in deze vorm toch niet aan de leden te mogen onthouden, te meer daar de uitvoerige inleiding vele bezwaren onderschept van het ontbreken van noten, die de omvang van het geheel te zeer hadden doen toenemen. Wederom moesten enkele inzendingen worden teruggezonden wegens te geringe betekenis, of omdat zij reeds waren gepubliceerd. Het Bestuur meende er goed aan te doen in dit deel de volledige ledenlijst te publiceren. Om de bundel, die toch al groter is geworden dan aanvankelijk in de bedoeling heeft gelegen, niet extra te bezwaren, is de lijst van instellingen, waarmee het Genootschap in ruilverkeer staat, niet afgedrukt. Voor intern gebruik zal zij op kaart worden gebracht. De algemene