<<

Een studie van de heerlijke inkomsten en uitgaven in de late 17de en de 18de eeuw.

De bezittingen van de hertogen van Arenberg in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq.

Sander Berghmans

Promotor: Prof. Dr. E Thoen

Commissarissen: Drs. N. De Vijlder en Dr. J. Braekevelt

Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis

Academiejaar 2012-2013

Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2012-2013

Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie

Ondergetekende, Sander Berghmans afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012- 2013 en auteur van de scriptie met als titel:

Een studie van de heerlijke inkomsten en uitgaven in de late 17de en de 18de eeuw. De bezittingen van de hertogen van Arenberg in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:

X de scriptie mag steeds beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).

Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.

Gent, 9 augustus 2013

Dankwoord

Alvorens deze thesis aan te vatten zou ik in dit dankwoord de mensen willen bedanken die mee geholpen hebben aan de totstandkoming van deze verhandeling.

In de eerste plaats wil ik prof. dr. Erik Thoen bedanken. Als promotor van deze thesis was hij altijd bereid de nodige raad, ideeën en aansporingen te geven. Daarnaast zou ik drs. Nicolas De Vijlder willen bedanken voor de hulp die hij bood bij diverse problemen en struikelblokken die opdoken bij de verwerking van de gegevens.

Ook gaat mijn dank uit naar mijn familie. Eerst en vooral naar mijn ouders die mij de mogelijkheid hebben gegeven om te studeren en steeds achter mij stonden. Ook mijn broers en grootvader mag ik niet vergeten, zij voorzagen mij steeds van nuttige commentaren en hulp om zowel de inhoud als de vorm te verbeteren.

Tenslotte zou ik graag nog het personeel en de vrijwilligers van het Arenberg Archief te Edingen, het Algemeen Rijksarchief te Brussel en de diverse gecontacteerde heemkundige kringen willen bedanken. Zonder al deze mensen hun medewerking was er geen sprake geweest van deze verhandeling.

I

Inhoudsopgave

Dankwoord ...... I Metrologie en muntstelsel ...... V Het muntstelsel ...... V Metrologie ...... VI Gebruikte afkortingen ...... VII 1. Inleiding...... 1 1.1. Vraagstelling ...... 2 1.2. Methodologie en bronnen ...... 3 1.2.1. De bronnen ...... 3 1.2.2. Methode ...... 6 1.3. Historische achtergrond en situering van het gebied ...... 9 1.3.1. Oorsprong en geschiedenis van de stad Edingen ...... 9 1.3.2. Oorsprong en achtergrond van het land van Edingen en het Prinsdom Rebecq ...... 11 1.3.3. Stad en gebied gedurende de steekproefperiodes ...... 13 1.3.4. Grenzen en naamgeving van het gebied ...... 16 1.3.5. Taalsituatie en gebruikte benamingen ...... 20 1.3.6. Demografie en geografie van de regio ...... 20 1.4. Administratie en controle in het prinsdom Rebecq en het land van Edingen ...... 23 1.4.1. De baljuw ...... 23 1.4.2. De gouverneur ...... 24 1.4.3. De luitenant-baljuw en griffier ...... 24 1.4.4. De rentmeester ...... 25 1.5. De vroegmoderne heerlijkheid ...... 27 1.5.1. Algemeen ...... 27 1.5.2. De grond- en rechtsheerlijkheid ...... 28 1.5.3. Opdeling van de heerlijkheid in de bronnen ...... 29 2. Rekeningen van de casuele rechten ...... 31 2.1. Inkomsten van de casuele rechten ...... 32 2.1.1. Boetes ...... 32 2.1.2. De pontpenning en het beste kateel/dode hand ...... 36 2.1.3. Demi quinds, Peines de lettres et exploits de sergeants ...... 41 2.1.4. Visitatierechten ...... 43

II

2.1.5. Inkomsten uit lenen ...... 45 2.1.5.2. Denieren betaald op de overdrachten van lenen ...... 46 2.1.6. Conclusie betreffende de inkomsten ...... 49 2.2. Uitgaven van de rekeningen van de casuele rechten ...... 52 2.2.1. Proces- en strafuitvoeringskosten van de inquisitoire rechtsgang ...... 52 2.2.2. Werken en herstellingen ...... 54 2.2.3. Personeelskosten...... 55 2.2.4. Kortingen en verliezen ...... 57 2.2.5. Uitstroom van geld ...... 58 2.2.6. Overige ...... 59 2.2.7. Conclusies betreffende de uitgaven ...... 60 2.3. Conclusie rekeningen van de casuele rechten ...... 63 3. Domeinrekeningen ...... 65 3.1. De inkomsten van de domeinrekening ...... 65 3.1.1. Cijnzen en andere rechten gebaseerd op grond ...... 66 3.1.2. Pachten ...... 70 3.1.3. Inkomsten uit bosbouw...... 88 3.1.4. Inkomsten uit verkoop van hooi en het verzamelen van bosvruchten ...... 101 3.1.5. Overige inkomsten...... 103 3.1.6. Vergelijking inkomsten ...... 104 3.1.7. Verdeling over de dorpen ...... 107 3.2. Uitgaven in de domeinrekening ...... 109 3.2.1. Renten, stichtingen en hypotheken ...... 109 3.2.2. Werkingskosten ...... 112 3.2.3. Kortingen en verliezen ...... 116 3.2.4. Levering van granen en pluimvee ...... 118 3.2.5. Belastingen ...... 119 3.2.6. Overige ...... 121 3.2.7. Uitstroom van geld naar het centrale niveau ...... 122 3.2.8. Vergelijking uitgaven ...... 124 3.2.9. Wat er niet staat in de uitgaven ...... 126 3.3. Conclusie domeinrekening ...... 127 4. Vergelijking rekeningen van de casuele rechten en domeinrekening ...... 131 4.1. Inkomsten ...... 131

III

4.2. Uitgaven ...... 132 5. Besluit ...... 134 Bijlagen ...... 139 Bronnen ...... 171 Bibliografie ...... 178 Boeken ...... 178 Artikels ...... 182 Sites ...... 186

IV

Metrologie en muntstelsel

Het muntstelsel

Het vroegmoderne muntstelsel nam in de vroegmoderne tijd een zeer diverse vorm aan. Zowat elke regio had zijn eigen (reken)munten die sterk konden afwijken van de munten die gebruikt werden in een naburig gebied. Juist omwille van deze verscheidenheid is het belangrijk om bij de verwerking van de resultaten de gebruikte rekenmunt te kennen, zodat we onze resultaten correct kunnen omzetten.

Het traceren van de gebruikte munten vormde geen enkel probleem. Voor alle benutte bronnen stonden de geldbedragen uitgedrukt in Henegouwse pond tournois (lb. ts.); de meest gebruikt rekenmunt in Henegouwen.1 Inkomsten die in andere rekenmunten geïnd werden, werden door de rentmeester consequent omgerekend naar de Henegouwse pond tournois, zodat we een helder overzicht krijgen van de inkomsten. Deze orthodoxie in de boekhouding had als doel een duidelijk overzicht te scheppen voor zowel de heer als zijn schatbewaarder.

De Henegouwse pond tournois:

-1 pond/livre (lb.)= 20 schellingen/sous (s.)= 240 penningen/deniers (d.)

-1 schelling/sols/sous (s.)= 12 penningen/deniers (d.)

De verhouding van de Henegouwse pond tournois ten opzichte van enkele andere belangrijke rekenmunten

1 Henegouse Pond Tournois = 1/12 Pond Vlaams

= 1/8 Pond Brabant

= 1/4 Pond Sterling

= 1/2 Pond Parisis

= 5/8 Pond Koninklijke Tournois

1 Vb. “[…] en monnaie de hainnau scavoir de vingt sols al la livre tournois et dez douze denier a chacun sol, le tout sous correction en cas dabus tant en recette qu’en mises en la forme et maniere suivante.”, in: ARA, Arenbergfonds, la 220, comptes de domaines 1750, folio 1-2. V

*opmerking: in dit werk zal voor de leesbaarheid geopteerd worden voor de benaming ‘pond tournois (lb. ts.)’, hiermee bedoelen we in alle casussen de Henegouwse pond tournois.

Metrologie

Naast de monetaire weergave vinden we in deze verhandeling ook diverse inningen in natura terug. Aangezien zowel de inhouds- als de gewichtsmaten sterk konden verschillen van streek tot streek wordt het nuttig geacht om ook deze mede te delen.

Inhoudsmaten van granen

1 razier = 6 mud/muids

= ¼ quart(ier)

= 1/16 picotin of pintes

1 Edingse razier= 57.60 liter

Gewichtsmaten

1 Edingse pond= 0.469045 kilogram2

Oppervlaktematen

Ook de gebruikte oppervlaktematen waren specifiek voor het Edingse en bestonden uit een driedeling van bunders, dagwanden en roeden.

1 bonnier/bunder=1 ha 11 a 59 ca

1 journel/dagwand= 37 a 20 ca=1/3 bunder

1 verge/roede = 37,2 ca=1/100 dagwand3

2 J.B. Renard, Tarifs métriques de tous les anciens poids et mesures du department de Jemmape, Et de ceux des départemens de Sambre et Meuse, de la , du Nord, de la et de l’, Bergen, Monjot, 1806, p. 454. 3 M. Van Dycke, Preuve der landmeeters, Gent, Bernard Poelman, 1800, p. 183 VI

Gebruikte afkortingen

art. cit.: laatst gebruikte artikel van dezelfde auteur

ARA: Algemeen Rijksarchief (Brussel)

AAE: Arenbergarchief Edingen

CAE: Cercle archéologique d’ d.: denier

HOLVEO: Het oude land van Edingen en omliggende (tijdschrift) lb.: pond loc. cit.: laatst gebruikte werk van dezelfde auteur op dezelfde pagina op. cit.: laatst gebruikte werk van dezelfde auteur s.: schelling ts.: tournois

VII

1. Inleiding

We schrijven het jaar 1795, de feodale maatschappij wordt, onder druk van de Franse bezetter afgeschaft. Verscheidene Zuid-Nederlandse feodale heren verliezen grote delen van hun macht en controle, over hun bezittingen. Zo ook in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq; een grensgebied tussen het hertogdom Brabant en het graafschap Henegouwen. Want hoewel de dorpen pittoresk bleven, de Zenne en de Mark door het gebied bleven stromen en de landbouwers doorgingen met de velden noest te bewerken, was er iets essentieel veranderd in de samenleving. Een door de geschiedenis gevormd systeem, waarbij een machtige heer diverse rechten inde, rechtspraak organiseerde, in het gebied investeerde, mensen te werk stelde,… had een stevige knauw gekregen. Een eeuwenlange dynamiek, waarbij verscheidene families over het land heersten en hun fortuinen in hadden belegd, stond op een keerpunt.

Toestand van de bestaande literatuur

De onderzoeken naar dergelijke vroegmoderne heerlijkheden beperken zich vandaag echter hoofdzakelijk tot de bezittingen van kerkelijke instellingen. In tegenstelling tot de adellijke heerlijkheden, zijn de archieven van grote abdijen vaak beter bewaard gebleven en daarenboven veel toegankelijker. De weinige kwantitatief gefocuste onderzoeken over adellijke domeinen in de late vroegmoderne tijd vinden we dan ook voornamelijk terug voor onder andere Vlaanderen in bijvoorbeeld de vorm van een studie naar Herzele4 en voor enkele heerlijkheden in Brabant onder de vorm van het doctoraat van Scheelings5. Niet onlogisch, aangezien de (huidige) historiografie sterk focust op het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant, zoals Catrien Santing onlangs aangaf. Het zou volgens haar echter interessant zijn, moest de historicus zijn pijlen eens wat meer richt op de meer perifere gebieden zoals bijvoorbeeld het graafschap Henegouwen.6 We kunnen ons hierbij aansluiten, aangezien de geschiedschrijving over Henegouwen veel minder ver staat dan deze over Brabant en Vlaanderen. Twee mooie bronnenreeksen van de Arenbergadministratie gaven ons echter de fantastische opportuniteit om op deze pijnpunten in te spelen en een bijdrage te leveren aan zowel de Henegouwse geschiedschrijving, als deze van de adellijke heerlijkheid.

4 E. Scholiers, Herzele:De conjunctuur van een domein, Brussel, V.U.B. uitgaven, 1981, pp. 1-213. 5 F. Scheelings, De heren het heerlijk regime in Brabant in de achttiende eeuw, Brussel, VUB, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, 1990, pp. 1-15. 6 Een kritiek op Blockmans zijn bijdrage aan de Promoteus boekenserie de ‘geschiedenis van Nederland’ In:C. Santing, ‘A Flemish-Centred Economic History of The Netherlands.’, in: Low countries historical review, 135 (2012), 2, pp. 75-80. 1

Bijkomend voordeel was dat het gebied op de grens en zelfs voor een deel in Brabant lag. Hierdoor konden we vrij makkelijk aansluiting vinden bij het doctoraat van Scheelings.

1.1. Vraagstelling

Sinds de 17de , maar zeker in de 18de eeuw kregen de heerlijkheid een nieuwe rol toebedeeld, zo schreef Bloch. De heerlijkheid was niet langer een constructie die uitsluitend diende te zorgen voor het levensonderhoud van de eigenaar. Ze had steeds meer de vorm gekregen van wingewest. In dergelijke nieuwe heerlijkheden was de verwerving van hogere winsten een doel op zich geworden.7 Het is in deze vernieuwde rol dat de bezittingen van de Arenbergfamilie in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq tegen het licht gehouden zullen worden. Dit hoofdzakelijk aan de hand van twee bronnenreeksen; de rekeningen van de casuele rechten en deze van het domein.

Als eerste zullen we nagaan hoe het stond met de inkomsten en uitgaven die voortvloeiden uit de casuele rechten. Welke rechten speelden een rol en hoe verhielden deze zich ten opzichte van elkaar? Hoe evolueerden de individuele rechten doorheen de jaren en wat was hiervan de invloed op de totaalinkomsten? Vervolgens worden de uitgaven van deze casuele rechten aan eenzelfde toets onderheven. Bij al deze vragen zal er uiteraard ook gepoogd worden een antwoord te geven waarom een kost of uitgave op een bepaalde manier evolueerde. Dit eerste deel beëindigen we met een onderlinge afweging van de inkomsten en uitgaven.

Voor de domeinrekeningen volgen we eenzelfde strategie. We beginnen met de vraag te stellen hoe de diverse inkomsten bijdroegen tot de domeininkomsten over de jaren heen. Door de aard van de bronnen kunnen we ook nagaan waar het geografische zwaartepunt van de inkomsten lag. Daarna worden ook hier de uitgaven van het domein, samen met de achterliggende redenen in rekening gebracht. Ook bij de bespreking van de domeinrekening speelt de waarom-vraag een cruciale rol. We eindigen, net als bij de bespreking van de casuele rechten, met een vergelijking van de kosten en uitgaven.

In het 3de en laatste deel wordt de vraag gesteld welk belang respectievelijk de casuele rechten en het domein hadden. Welk onderdeel was het belangrijkste en hoe evolueerden beiden

7 M. Bloch, Les Caractères originaux de l’histoire rurale Française II, Parijs, Librairie Armand Colin, 1956, p. 170. 2 doorheen de tijd ? Was de situatie aan de vooravond van de revolutionaire jaren anders, dan deze in midden van de 17de eeuw?

De focus van deze thesis ligt dus vooral op de financiële structuur van de heerlijkheid. Andere elementen zoals bijvoorbeeld de sociale verhoudingen, de benoemingspolitiek,… binnen de heerlijkheid, zullen uiteraard aan bod komen, maar aangezien ze geen wezenlijk onderdeel uitmaakten van de heerlijke financiële structuur staan ze voornamelijk buiten dit onderzoek.

Samenvattend probeert deze verhandeling dus te onderzoeken uit welke elementen de uitgaven en de inkomsten van de Arenbergbezittingen in het land van Edingen en het Prinsdom Rebecq bestonden. Eveneens wordt gekeken hoe deze evolueerden vanaf de late 17de eeuw tot in de 18de eeuw en hoe en op welke wijze deze beïnvloed werden/konden worden. Tenslotte wordt nagegaan welk belang de respectievelijke inkomsten en uitgaven hadden.

1.2. Methodologie en bronnen

1.2.1. De bronnen Alvorens deze thesis aan te vatten, is het zeer belangrijk te weten op welke bronnen deze thesis berust. Deze thesis steunt hoofdzakelijk op 2 verschillende soorten bronnen. Beide zijn terug te vinden in het Arenbergfonds in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Het gros van de gebruikte bronnen werd gemaakt voor de jaren binnen de drie steekproefperiodes; 1650-1669, 1700-1719 en 1750-1769.

1.2.1.1. De rekeningen van casuele rechten Eerst en vooral zijn er de rekeningen van de Droits Casuels, een bronnenreeks die het best te vergelijken valt met een Baljuwsrekening. Hierin bevonden zich grotendeels inkomsten en uitgaven met betrekking tot de rechtsheerlijke macht die de Arenbergs bezaten zowel in het land van Edingen als in het prinsdom Rebecq. We zullen echter zien dat niet alle rechtsheerlijke inkomsten in deze boekenreeks aanwezig zijn en dat enkele verpachte rechtsheerlijke rechten terug te vinden zullen zijn in het tweede type bron, namelijk de domeinrekeningen.

Hoewel de rekeningenreeks die we tot onze beschikking hebben niet compleet blijkt, achten we deze toch voldoende om een degelijke analyse te maken. Enkel voor de periode van 1662-

3

1669 is er voor een langere tijd geen rekening beschikbaar. Toch kozen we om deze periode toch in onze steekproef te integreren. Dit om een evenwicht te verkrijgen tussen het aantal beschikbare domeinrekeningen en rekeningen van casuele rechten. Doordat de domeinrekeningen van Rebecq voor 1660 ontbreken moesten we wel doorgaan in de periode 1662-1669 en konden we dus niet vroeger beginnen omdat we anders geen goed beeld hadden van de domeininkomsten.

We gaan er van uit dat er voor de meeste van deze ontbrekende jaren wel rekeningen aangemaakt zijn geweest, doch dat deze verloren zijn gegaan. De reden waarom we veronderstellen dat deze aangemaakt zijn, is omdat dezelfde administratie ook instond voor de domeinrekeningen; een reeks waarvoor men in alle onderzoeksjaren minstens één boek terug kan vinden.

1.2.1.2. De domeinrekening De tweede bronnenreeks bestaat uit een reeks domeinrekeningen en betreft hoofdzakelijk elementen van de grondheerlijkheid. We vinden er eveneens enkele rechtheerlijke rechten in terug die verpacht werden, maar deze besloegen al bij al slechts een klein aandeel.

De domeinrekeningen zijn voor de twee eerste onderzoeksperioden opgesplitst in twee afzonderlijke rekeningen. De eerste rekening heeft Edingen als centrum en het tweede Rebecq. De reeks met Edingen als centrum bevat uitsluitend inkomsten en uitgaven binnen het land van Edingen, deze van Rebecq zo wel voor het gelijknamige prinsdom als van het land van Edingen. Daarom zijn ze vanuit geografisch en administratief oogpunt moeilijk apart te bestuderen. In 1721 fuseerden beide rekeningen trouwens tot één reeks. 8

De reeks van domeinrekeningen is, in tegenstelling tot deze van de casuele rechten veel completer. Enkel voor de periode 1650-1659 zijn de rekeningen van Rebecq onvindbaar, die van Edingen hebben we voor de desbetreffende periode wel kunnen terugvinden. Voor de jaren 1715-1718 zijn er zowel voor de casuele rechten als voor de beide reeksen domeinrekeningen geen rekeningen aangemaakt, omdat de heerlijkheid toen verpacht werd aan de rentmeester.9 Buiten deze twee periodes missen we slechts een 2-tal boeken.

8 ARA, Arenbergfonds, La 130, comptes des domaines (Enghien) 1721. 9 ARA, Arenbergfonds, La 30 comptes des domaines (Rebecq) 1719. 4

Zowel de domeinrekeningen als de rekeningen van de casuele rechten die besproken zullen worden, zijn aangemaakt geweest door de rentmeesters. De inkomsten en uitgaven moesten daarna goedgekeurd worden door de centrale Arenbergadministratie. Uitgaven die bijvoorbeeld niet geverifieerd konden worden met een bewijsstuk, werden zo ten kostte gelegd van de plaatselijke rentmeester en werden geschrapt uit de rekeningen. Bijgevolg bespreekt deze thesis enkel de door de Arenbergadministratie erkende inkomsten en uitgaven.

1.2.1.3. Overige Naast de twee belangrijkste bronnen werd ter verdere bewijsvoering ook gebruik gemaakt van kaarten, een Cartularium van lenen en briefwisseling tussen de rentmeesters en de centrale Arenbergadministratie. Zij behelzen zeer interessante informatie en werden in dit onderzoek gebruikt om de gegevens uit de rekeningen te verklaren of te verduidelijken.

We nemen hier de gelegenheid te baat om dieper in te gaan op twee van deze kaarten, die men in bijlage10 en op de cd-rom terug kan vinden, aangezien ze dermate interessant zijn.

De eerste kaart is er één met het baljuwschap Edingen op weergegeven. De kaart is een herwerking/kopie van de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van de graaf van Ferraris .11 Ongetwijfeld waren de hertogen van Arenberg als zeer rijk en machtig adellijk geslacht er in geslaagd om deze militaire kaarten12 op de één of andere manier te bemachtigen. De kaart geeft de precieze grenzen weer van het baljuwschap Edingen, met alle ex- en enclaves. De andere kaart heeft vooral betrekking tot de dominiale bezittingen in het prinsdom Rebecq.13 Zowel de pachtgronden, de cijnsgronden en de bossen staan aangeduid op de kaart. De kaarten, zeker deze van Rebecq, lenen zich zonder enige twijfel tot verder cartografisch onderzoek, hetgeen we hier jammer genoeg niet konden uitvoeren.

10Cfr. bijlage 15 en 16. 11 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2566. 12 E. Thoen, “Cartografie en historisch onderzoek”, in: J. Art (ed.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 3B: Hulpwetenschappen, Gent, Universiteit Gent Stichting Mens en Cultuur, 1996, pp. 148- 149. 13 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2572. 5

1.2.2. Methode Uiteraard hebben we naast voldoende bronnen ook een goede methode nodig om een degelijk onderzoek te voeren. Sleutelprincipe bij de uitvoering van dit onderzoek was daarom het scheppen van uniformiteit en duidelijkheid, zonder grote schade toe te brengen aan de authenticiteit en indeling van de gebruikte bronnen.

1.2.2.1. Algemeen concept Een heerlijkheid was in principe een abstract concept; er bestaat namelijk niet echt iets als de ‘doorsnee heerlijkheid’, daar deze opgebouwd was uit verschillende inkomsten en uitgaven die eigen waren aan de locatie. Daarom beschouwen we deze inkomsten en uitgaven als het fundament van ons onderzoek; als het ware een grondlaag. Tussen de diverse inkomsten en uitgaven maakte de Arenbergadministratie nog een tweedeling door de heerlijkheid op te delen in casuele rechten en een domein, twee principes die wij eveneens zullen gebruiken. Verder bouwend op dit tussenniveau van domein en casuele rechten, zullen we tenslotte de heerlijkheid als overkoepelende factor bespreken.

Afbeelding 1: Visualisering onderzoeksconcept

overkoepelend heerlijkheid geheel

casuele domein tussenlaag rechten

grondlaag inkomsten uitgaven inkomsten uitgaven

6

1.2.3. Steekproeven Het is onmogelijk om voor een periode van het midden van de 17de eeuw tot het einde van de 18de eeuw alle beschikbare bronnen te onderwerpen aan een onderzoek. Zowel voor de domeinrekeningen als voor deze van de casuele rechten werden dan ook 3 grote steekproefperiodes genomen: 1650-1669, 1700-1719 en 1750-1769. Binnen deze periode werd elke beschikbare rekening onderzocht. De reden dat deze periodes genomen werden is ten eerste het feit dat ze vrij compleet zijn, maar eveneens elk een andere conjuncturele periode vertegenwoordigden.

Het beginpunt 1650 werd genomen om dat er rond deze periode nog vrij veel rekeningen van casuele rechten overgebleven zijn. Deze rekeningen zijn na 1663 verdwenen, maar er werd toch gekozen om door te gaan tot het jaar 1670. De reden hiervoor is dat de domeinrekeningen die in Rebecq opgemaakt waren, voor de periode 1650-1659 onvindbaar zijn. Door deze periode strategisch te kiezen slaagden we er echter in om zowel het domein als de casuele rechten voldoende aan bod te laten komen om een vergelijking met latere jaren mogelijk te maken. Ook voor de overige jaren kozen we altijd voor periodes van 20 jaar. Deze periodes zijn zeer breed zodat ze enige speling op de af- en aanwezigheid van bronnen toelaten en ze zijn tevens een filter voor uitzonderlijke jaren die een verkeerd beeld zouden kunnen geven.

Tussen de steekproeven werd steevast een periode van 30 jaar geplaatst. Door deze bij onze twintig jaar durende steekproef te voegen komen we exact uit op 50 jaar; ofwel de lengte van een ‘braudeliaanse’ conjunctuur. Hiermee vermijden we dat we conjuncturele evoluties zouden voorbijgaan.14

1.2.4. Kwantitatieve verwerking Aangezien we de inkomsten en uitgaven van de diverse rekeningen analyseren in dit onderzoek, werd er veel tijd uitgetrokken om deze kwantitatief te verwerken.

De rekeningen bestaan in se uit tientallen pagina’s vol kleine diverse uitgaven en inkomsten, die in de loop van dat jaar gemaakt waren. Deze stonden gegroepeerd per thema, waarvan er op het einde een som gemaakt werd. Om de interpreteerbaarheid en overzichtelijkheid van onze gegevens te vergroten, alsook om tijdsbesparend te werken, werd besloten enkel deze

14 F. Braudel, Beschaving economie en kapitalisme (15de-18de eeuw). Deel 1, De structuur van het dagelijkse leven, Amsterdam, Contact, 1988, pp. 725-760. 7 sommen te noteren. Dit alleen al leverde nog steeds meer dan 5000 acces-fiches op. In deze fiches werden het jaar, de soort inkomst/uitgave en de prijs opgenomen. Vervolgens is er nog een vakje met extra gegevens, waar ofwel extra uitleg in staat, ofwel de inhoud van de natura- inkomst weergegeven wordt.

De verwerking van deze natura-inkomsten vergde een extra inspanning. Eerst werd deze overgeschreven uit de bronnen, waarop vervolgens de inhoud omgerekend werd naar Edingse razier, dit om de verwerking eenvoudiger te maken. Dit vond plaats voor alle inkomsten die in de rekening effectief weergegeven waren in natura. Dit gold niet voor de enige inkomst in bijenwas, waar deze in pond (gewicht) blijft staan. Vervolgens werd de prijs van deze naturagoederen omgerekend naar het equivalent in geld via een 5 jaarlijks voortschrijdend gemiddelde (2 jaar voor en 2 jaar achter) van de graanprijzen van de naburige stad Halle.

Om de gegevens verder met elkaar te kunnen vergelijken werden deze vervolgens naar excel geëxporteerd, waar de benodigde grafieken en tabellen aangemaakt werden. Om de tekst leesbaar en overzichtelijk te houden is een deel van deze grafieken en tabellen terug te vinden in de bijlage.

Om de werkelijke koopkracht van de inkomsten en uitgaven weer te geven, is er ook besloten geweest om de gegevens in het grootste deel van de tabellen en grafieken, weer te geven in de tarweprijzen, opnieuw aan de hand van dezelfde 5 jaarlijks voortschrijdende gemiddeldes. Hiermee poogden we een realistischer beeld te geven van onze resultaten.

1.2.5. Kwalitatieve inbreng Zoals Thoen echter aangeeft, is cliometrie zeker niet alles omvattend en verklarend.15 Met behulp van enkele casussen en een schets van de historische achtergrond proberen we dan ook extra info te geven voor dit onderzoek. Door het kwantitatief materiaal op een nuttige en slimme manier aan kwalitatieve informatie te binden kan men niet alleen betere, maar ook bredere inzichten verwerven. Desondanks zien we de kwantitatieve studie van de bronnen als de speerpunt van ons onderzoek.

15 E. Thoen, Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden Testregio: de’ kasselrijen van Oudenaarde en Aalst band I, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1988, p. 9. 8

1.3. Historische achtergrond en situering van het gebied

1.3.1. Oorsprong en geschiedenis van de stad Edingen Aanvangen doen we met de meest bekende plaats, namelijk ‘Edingen’. Als administratief en economisch centrum en enige stad in het gebied, vervulde Edingen een belangrijke en fundamenteel andere rol dan deze van het platteland. Desondanks is de geschiedenis van Edingen ook een beetje deze van de rest van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq; aangezien de diverse economische, militaire en politieke factoren van de stad uiteraard onlosmakelijk verbonden waren met het omliggende platteland. Niet in het minst omdat ze eeuwenlang door dezelfde heer bestuurd werden.

De geschiedenis van de stad Edingen begon atypisch en niet met een onduidelijke ontstaansgeschiedenis ergens in de vroege middeleeuwen. De stad Edingen ontstond namelijk pas in de 11de eeuw uit de gehuchten Lenthout en Herissem, die toen nog tot het dorp behoorden dat we vandaag Lettelingen noemen.16 Omstreeks die tijd ging ook de Brabantgouw (‘Pagus van Brabant’), teloor en werd de heerlijkheid opgenomen in het graafschap Henegouwen, samen met onder andere Halle, Chievrès en ‘s-Gravensbrakel.

Het plaatsje was tegen het einde van de 13de eeuw uitgegroeid tot een fors dorp en groeide in de eerste helft van de 14de eeuw uit tot een stadje.17 Door de voorafgaande sterke ontwikkeling van haar buurdorpen Herne en Mark en het feit dat ze eerst nog tot de parochies van Hove en Lettelingen behoord had, bleef de oppervlakte van de stad vrij beperkt.18 In 1434 werden de stadsgrenzen gemeten op 397 roeden. Aan het begin van de 17de eeuw zou de stad Edingen 20 bunder en 6 roeden oppervlakte bestrekken.19

Een factor in deze ontwikkeling van dorp naar stad was de productie van laken. Zo voerden de Edingenaren vanaf de 13de eeuw laken uit naar Frankrijk. Toch mag het belang hiervan niet overdreven worden, want de Edingenaren ontbraken bijvoorbeeld op de belangrijke jaarmarkten van de Champagne. Vanaf het midden van de 14de eeuw begon men ook tapijten te maken in de stad. 20 Hierdoor kunnen we Edingen rekenen tot een van de kleine

16 J. Reygaerts, Pajottenland, Historisch geografisch onderzoek, sine loco nec nomine, 2005, pp. 15-17. 17 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine loco, 1998, p. 212-213. 18 J. Reygaerts, Pajottenland: Historisch geografisch onderzoek, sine loco nec nomine, 2005, p. 15-17. 19 A. Torfs en M. De Roock, Geschiedenis van Heikruis,, geraadpleegd op 23.08.2012. 20 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine loco, 1998, p. 210. 9 wandtapijtencentra. Hierbij stond ze wat betreft technieken/patronen/… , vooral onder de vleugels van de Brabantse stad Brussel.21

Deze opgang van Edingen in de hoge en late middeleeuwen, kunnen we plaatsen in wat Vander Wee aanduidt als een sterke polarisatie van de stedelijke economie. Deze economie ging zich zeer sterk richten op export en eveneens op een toenemende interne diversificatie, waarbij men steeds bewuster in verschillende kwaliteitsgradaties ging produceren. 22 In 1365 werd Edingen daarenboven ook nog eens een “goede stad”. Wat inhield dat ze (twee) afgevaardigden naar de algemene staten van Henegouwen kon sturen.23

Naast het politieke en economische vlak won Edingen in de middeleeuwen ook aan belang op militair gebied. Ingeklemd tussen Brabant en Vlaanderen was het voor het stadje een noodzaak om een degelijke verdediging te kunnen optrekken tegen rondtrekkende legerbendes. Onder druk van de hoge onderhouds- en reparatiekosten, moest men echter de investeringen in de stadsmuur vanaf 1539 opgeven. Hierbij verloor Edingen dan ook steeds meer zijn militaire functie.

Even later volgde de Nederlandse Opstand, met de bijhorende godsdienstperikelen, die de handel en het transport in en via Edingen sterk zou doen afnemen.24 De wandtapijten en lakenproducenten in Edingen begonnen het steeds moeilijker te krijgen. Kleinere productiecentra hadden het namelijk knap lastig om het hoofd boven water te houden in het voortdurende economische steekspel der staten.25 Het kleine stadje zou nog wat verder aanmodderen, maar een dalende vraag, door het instorten van de markt, zou uiteindelijk in 1685 leiden tot de feitelijke stopzetting van de productie wandtapijten. Het economische en culturele belang van Edingen zou hiermee een sterke deuk krijgen.26 Edingen was zo, net voor onze onderzoeksperiode, geëvolueerd naar een klein ingedommeld stadje, met heimwee terugkijkend naar de glorie van het verleden en vol ontzag naar deze van haar nieuwe heren; de hertogen van Arenberg.

21 G. Delmarcel, Tapisseries anciennes d’Enghien, Bergen, Fédéation du Tourisme de la Province de Hainaut, 1980, pp. 9-14. 22 H. Van Der Wee, “Structural changes and specialization in the industry of the ”, in: Economic history review, 28 (1975), 1, pp. 203-221. 23 J. Reygaerts, Pajottenland, Historisch geografisch onderzoek, sine loco nec nomine, 2005, p. 19. 24 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine nomine, 1998, p. 398. 25 H. Van Der Wee, art.cit., pp. 203-221. 26 G. Delmarcel, op. cit., p. 7. 10

1.3.2. Oorsprong en achtergrond van het land van Edingen en het Prinsdom Rebecq Dit brengt ons bij de eigendomsgeschiedenis van de stad en bij uitbreiding deze van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. De eerste vermelding van de heerlijkheid is terug te vinden in 956 en de eerste, ons bekende, heer was Engelbert I (1092). Zijn nageslacht, de “familie van Edingen” genoemd, trouwde eind de 14de eeuw met een tak van de “van Luxemburgs”, waardoor het gebied vanaf dan door deze familie gecontroleerd en verder uitgebouwd werd. Want reeds gedurende de heerschappij van het huis van Edingen, waren er vanuit de gelijknamige stad pogingen ondernomen om de dorpen in de omgeving op de een of andere manier onder controle te krijgen. Hierbij zouden ze ook de grens met Brabant oversteken en het prinsdom Rebecq verwerven. Deze verzamelwoede zou door de diverse opvolgers verder gezet worden, zodat het land van Edingen langzaam vorm kreeg. 27

In de eerste helft van de 16de eeuw konden de Bourbons, eveneens via een huwelijk, in bezit komen van deze twee heerlijkheden, waarna ze in 1607 doorverkocht werden aan de Arenbergs. 28

De aankoop en controle van de Arenbergs

De aankoop van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq door de Arenbergfamilie moet vooral gezien worden in het kader van de godsdienstoorlogen die West-Europa teisterden. Het uiterst katholieke Huis Arenberg bezat tot op het moment van de aankoop aanzienlijke bezittingen in de Noordelijke Nederlanden. Daar de controle van de protestanten er echter sterker werd vreesde de familie een confiscatie van haar gronden aldaar. Ondertussen werd ook nog eens hun ‘Hausmacht’ in de Eifel verwoest, waardoor ze begonnen uit te kijken naar een domein in de Zuidelijke Nederlanden en naar kopers voor hun noordelijke bezittingen.29 Bijgevolg viel hun oog op de heerlijkheid Edingen, dat de voornoemde Bourbons wanhopig probeerden te verkopen.

De verkooppogingen van de Bourbons, onder andere aan Jan Casimir van Beieren, waren tot in 1607 namelijk op niets uitgedraaid. De motieven voor de verkoop, mogen we waarschijnlijk zoeken in gelijkaardige redenen die de Arenbergs hadden in de Noordelijke Nederlanden. Edingen lag voor de Franse koningen eveneens in vijandelijk gebied, namelijk

27 A. Torfs en M. De Roock, Geschiedenis van Heikruis , geraadpleegd op 23.08.2012 28 A. Torfs en M. De Roock, , geraadpleegd op 23.08.2012 29 P. Neu, Die Arenberger und das Arenberger land, Koblenz, Verlag der landesarchivverwaltung Rheinland- Pfalz, 2001, p. 265-270. 11 dat van de Spanjaarden. Net als de Arenbergs vreesden ze een confiscatie van hun goederen. Hierdoor stonden het land van Edingen en het prinsdom Rebecq al een tijdje op het lijstje van goederen die hoogdringend verkocht moesten worden. Hetgeen geresulteerd zou hebben in een ronduit miserabele toestand van het domein.30

De prijs die de Arenbergs uiteindelijk betaalden werd in eerste instantie dus gefinancierd door de verkoop van een deel van hun Noordelijke bezittingen. Dit deel omvatte de heerlijkheden Heemskerk, Naaldwijk, Capellen aan den Ijssel, Vlaardingen en Terschelling. Later werden ook nog Loenhout en Popendonk, samen met een hele hoop persoonlijke bezittingen van de Arenbergs, zoals juwelen en porselein verpatst om aan het nodige geld te geraken.31 Daarnaast maakte men ook gebruik van krediet van enkele bankiers, waaronder de bekende geldverschaffer Maarten della Faille. Della Faille zou vooral uit zijn geweest op de borg in de vorm van het prinsdom Rebecq, dewelke hij hoopte te verkrijgen bij een eventuele wanbetaling van de Arenbergs. Ondermeer door de rente op het krediet zou het gebied veel meer kosten dan de oorspronkelijke 270 000 franse ponden die in het contract stonden.

Zo rekende Roger Schrije uit dat de totale verkoop eigenlijk geen 270 000 franse ponden, maar 354 000 franse ponden kostte. De stijging is naast de rente te wijten aan belastingen, fooien en cadeaus die de verkoop moesten vergemakkelijken. 32 Daarmee kwam nog geen einde aan het kostenplaatje van het land van Edingen.

Gedurende de 17e en 18e eeuw zouden de Arenbergs namelijk zwaar investeren in Edingen, waarbij ze zich regelmatig in de schulden moesten werken.33 Dicht tegen Brussel gelegen, was het gebied ideaal gelegen om als uithangbord voor Arenbergs te fungeren. Onder andere met een groot kasteel en een impressionante botanische tuin, werd de macht van de familie veruiterlijkt. 34 Het park zou later zelfs nog dienen als inspiratiebron voor de tuinen van Versailles.35

30 Y. Delannoy, “Stad en land van Edingen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen; een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers, 2002, pp. 200-210. 31 P. Neu, loc. cit. 32 R. Schrije, “De verkoop van de heerlijkheid Edingen door Hendrik IV aan prins Karel van Arenberg”, in: HOLVEO, 16 (1988), 3/4 , pp. 220-222. 33 P. Neu, loc. cit. 34 A. Roeykens, “Charles d’Arenberg, restaurateur du Parc d’Enghien”, in: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 15 (1967/1969), 1, pp. 211-246. 35 Y. Delannoy, art. cit., p. 205. 12

Met de inval van de Fransen in 1794 werd de heerlijkheid van de Arenbergs afgenomen en onder sekwester geplaatst, om deze in 1803 terug te krijgen, uiteraard ontdaan van de diverse rechten en privileges uit het ancien regime. 36

1.3.3. Stad en gebied gedurende de steekproefperiodes

1.3.3.1. De eerste onderzoeksperiode (1650-1670) Met het tekenen van de vrede van Münster in 1648 was er een einde gekomen aan 80 jaar krijgsgeweld tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden37 Er was echter allesbehalve een tijd van vrede aangebroken voor de Zuidelijke Nederlanden. Verschillende oorlogen volgden er elkaar in hoog tempo op. Vooral de Fransen zagen de Zuidelijke Nederlanden als een expansie- of transitgebied om hun oorlogswoede te koelen. Eerst vochten de Fransen en de Spanjaarden er nog een verlengstuk aan de 30-jarige oorlog, waaraan pas in 1659 een einde kwam. Ter plaatse nam deze de vorm aan van een ruwe passage door de Franse legers in 1649. Acht jaar later vielen de Fransen de Zuidelijke Nederlanden nog eens binnen. Slechts met de hulp van Zweden, Engeland en de Noordelijke Nederlanden slaagden de Spanjaarden erin om de Fransen terug buiten te werken. Dit resulteerde in een paar bezoeken van groepen foeragerende soldaten in 1658. 38 In 1667-1668 vonden er gelijkaardige situaties plaats, hoewel er toen slechts kleine uitlopers van de legers een bezoek brachten. Een pestepidemie die gelijktijdig door het land raasde maakte de situatie er niet eenvoudiger op.

Ook in de periode na 1670 zou het militair onrustig blijven in de streek. Zo kwamen er in de omgeving van Edingen en Rebecq zowel Spaans-Nederlandse legers in 1676 en 1690 als Franse legers in 1677, 1691, 1695 en 1697 vertoeven. Dit in het kader van zowel de Hollandse oorlog (1672-1678) als de negenjarige oorlog (1689-1697). Vermeldenswaardig is het treffen tussen Franse en geallieerde legers in het naburige Steenkerque (1692).39

Dergelijke legerpassages betroffen meestal opeisingen, maar in het geval van de Fransen ook occasionele plunderingen en brandschattingen. Doch dient gezegd te worden dat grote slachtpartijen en vernietigingen uitbleven, mede doordat Lodewijk XIV Edingen vaak als

36 A. Torfs en M. De Roock, Geschiedenis van Heikruis, , geraadpleegd op 23.08.2012 37 Y. Delannoy, “Enghien. Souvenirs d’occupation 1648-1668”, in: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 29 (1993/1994), 1, pp. 173-250. 38 E. Matthieu, Histoire de la ville d’Enghien, Bergen, Dequesne-Masquillier, 1876, pp. 234-241. 39 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2572. 13 neutrale stad uitriep, hetgeen niet impliceert dat de Franse legers zich daar strikt aan hielden.40 Naast het militaire geweld, haalde ook de natuur soms uit. Door slechte oogsten in 1649,1651 en de periode 1661-1662 stegen de graanprijzen in het gebied sterk.41

1.3.3.2. De tweede onderzoeksperiode (1700-1720) De tweede onderzoeksperiode wordt grotendeels gedicteerd door de Spaanse successieoorlog (1704-1713). Opnieuw werd de omgeving van Edingen belast met opeisingen. De last lag echter hoger doordat er, in tegenstelling tot de eerste onderzoeksperiode, inkwartieringen in Edingen plaats vonden. In 1706 kwamen 400 geallieerden een tijd hun intrek nemen in Edingen, wat later gevolgd door 200 man van de hertog van Mallborough. In 1709 moest de stad en haar ommelanden opnieuw de soldaten voeden. De intendant van Vlaanderen eiste er 2000 zakken graan, op straffe van plundering. In datzelfde jaar kwamen er nog eens 800 man van het keizerlijk regiment van Albert onderdak zoeken in de slechts 300 (bewoonbare) huizen van de stad Edingen. Het was een weinig aangenaam verblijf want de soldaten zouden steen en been klagen over de slechte accommodatie en de verpauperde indruk van de stad.

De Spaanse successieoorlog tenslotte zou in 1713 een einde stellen aan het Spaanse bewind. Hun Habsburgse familieleden uit Oostenrijk zouden vanaf dan de scepter zwaaien over de Zuidelijke Nederlanden. Daarmee waren de inkwartieringen in Edingen nog niet afgelopen Niet veel later kwam er al een regiment uit Holstein zijn opwachting maken om in Edingen te overwinteren. In 1715 trokken 450 man uit Baden een garnizoen op in Edingen. Diverse andere compagnieën en regimenten zouden daarna nog hun kamp opslaan in de stad.42 Eigenlijk kan de volledige periode van 1701-1715 gedefinieerd worden als een donker hoofdstuk in het besproken gebied en meer in het bijzonder in het laatste deel ervan. Daarenboven waren er misoogsten in de jaren 1708-1710, en 1713.43 Toch zijn ook in deze periode geen grootschalige vernietigingen te bespeuren, maar de blijvende aanwezigheid van de legers was een zwaardere last dan de “uitlopers” die men in de eerste onderzoeksperiode gekend had. 44 Deze nuance is van cruciaal belang om een herstel te bestuderen. Doorgaans slaagde het platteland er in, om na korte passages, de productie vrij snel terug op peil te

40 E. Matthieu, op.cit., pp. 234-241. 41 J. Mertens, “Graanprijzen te Halle (1585-1796)”, in: Eigen Schoon en de Brabander, 53 (1980), 6, pp. 248- 251. 42 E. Matthieu, op. cit., pp. 241-248. 43 J. Mertens, art.cit., pp. 248-251. 44 E. Matthieu, op. cit., pp. 241-248. 14 krijgen.45 Zo kon men tussen passages korte perioden van herstel realiseren. Bij langdurige verblijven bleven de dorpen echter voor deze hele periode met een lage productie kampen. Gevolg van de oorlogen was de noodzaak tot verpachting van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq in de periode 1716-1719/20.46

Na het tweede decennium van de 18de eeuw brak er een lange periode van vrede aan voor de Zuidelijke Nederlanden. Slechts één keer voor de Brabantse Omwenteling zouden de buitenlandse strijdhoorns nog eens schallen in onze gewesten. In de Oostenrijkse successieoorlog, die duurde van 1744-1748, zouden de Fransen andermaal een bezetting van de Zuidelijke Nederlanden bewerkstelligen. Vermeldenswaardig is het feit dat de Edingenaren bij de inval in 1744 vrijwillig 1500 florijnen aanboden aan de hertog van Arenberg en het regiment dat hij aanvoerde. 47

1.3.3.3. De derde onderzoeksperiode (1750-1770) De laatste onderzoeksperiode was een periode die omschreven kan worden als een tijd van vrede en rust. Het land van Edingen en het prinsdom Rebecq waren echter gehavend uit de lastige 16de en 17de eeuw gekomen. De tapijten en linnennijverheid was verdwenen, de wallen waren geslecht en de handelsinfrastructuur in heel het gebied was in verval geraakt. Hoewel er over het platteland niet echt veel duidelijke verslagen terug te vinden zijn, kan men ervan uitgaan dat het platteland in eenzelfde toestand verkeerde.

Door de lange periode van vrede was er echter terug ruimte om te investeren in herstel. Onder de politieke druk van de Arenbergs werd in 1765 begonnen aan de bouw van een steenweg door het gebied. Na een hele reeks problemen werd de weg vervolledigd in het jaar 1769 .

Met de terugkeer van de rust verbleven de Arenbergs terug regelmatiger in Edingen. In 1748 werden ze met de nodige feestelijkheden opnieuw verwelkomd in de stad. Ook na 1770 zouden het land van Edingen en het prinsdom Rebecq op hetzelfde positieve elan verder gaan, een veepest in de periode 1773-1774 en een contributie voor de legers in 1785 daargelaten. Tot er zich in 1789 een periode van revoluties aandiende. 48

45 E. Thoen, “Oorlogen en platteland. Sociale en ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moderne tijden.”, in:Tijdschrift voor geschiedenis, 91 (1978), 1, pp. 370-376. 46 ARA, Arenbergfonds, la 30, comptes des domaines Rebecq 1719, folio 1. 47 E. Matthieu, op. cit., pp. 241-248. 48 E. Matthieu, op. cit., pp. 247-261. 15

1.3.4. Grenzen en naamgeving van het gebied Het grondgebied dat besproken zal worden in deze verhandeling zijn de historische regios ‘het land van Edingen’ en het ‘prinsdom Rebecq’. Beide begrippen zijn vandaag nog amper bekend bij de bevolking en de associatie beperkt zich doorgaans enkel tot de hedendaagse gemeenten Edingen en Rebecq. Hoewel dit uiteraard niet verkeerd is, betroffen het land van Edingen en het prinsdom Rebecq toch ruimere gebieden dan de hedendaagse gemeentes.

Dit brengt ons bij een eerste vraag; wat is een ‘land’ nu precies? ‘Landen’ waren doorgaans een verzameling van, meestal aan elkaar grenzende, heerlijkheden verenigd onder een machtige heer. Dit wordt ook wel eens een superheerlijkheid genoemd. Vanuit Edingen, hadden de plaatselijke heren vanaf de vroege middeleeuwen een dergelijke superheerlijkheid gecreëerd door in de omliggende dorpen bezittingen te verwerven. Daarnaast kochten ze ook het Brabantse prinsdom Rebecq aan.49

Hierbij duikt opnieuw een vraag op; moeten we het prinsdom Rebecq bij het land van Edingen rekenen of niet? Het antwoord hierop is niet eenduidig. Eerst en vooral lag Rebecq in Brabant en was het onderhevig aan andere rechtspraak, gewoontes,… dan het land van Edingen.50 Daarnaast had Rebecq ook de prestigieuze titel van prinsdom, wat de eigenaar eveneens aanspoorde om het los van het land van Edingen te plaatsen.

Daartegenover staat dat het land van Edingen en het prinsdom Rebecq sterk administratief verweven waren. Doordat ze geografisch aan elkaar grenzen was het namelijk kostenbesparend om er hetzelfde (kader)personeel te laten werken. De opsplitsing tussen de twee gebieden was er dus vooral één in naam, terwijl ze voor de Arenbergadministratie in feite een mooi geheel vormden. We zullen echter de bronnen51 en de historiografie volgen en dezelfde tweedeling in onze verhandeling toepassen.

Het land van Edingen

Bij het overdragen van het land van Edingen aan Karel van Arenberg hield de heerlijkheid een zeer ruim aantal dorpen in. Op dat moment vonden we in het land van Edingen drie zeer bevolkingsrijke entiteiten terug; de stad Edingen (Enghien), het Hernegewoud (Postée

49 Anoniem, Le Rewisbique cercle d’histoire et de généalogie de Rebecq, histoire de Rebecq, , geraadpleegd op 13.07.2013 50 P.A. Merlin, Répertoire universel et raisonné de jurisprudence: Pro-Rel, Volume 10, Parijs, Garnery, 1809, pp. 432-435. 51 […]Receveuse des domaines, tant de la principauté de Rebecq et des villages y annexés, qué de la ville et terre d’enghien, Marcq, hauves, Postée dherinnes, Vollezellles et ce quen depend de tout et entierement qua cause du revenus d’Icelles,[…] ARA, Arenbergfonds, la 220 comptes des domains Enghien 1750, folio 4. 16 d’Hérinnes) en Kestergewoud (Postée de Castre), met bij de eerste gewoud de dorpen Herne, Tollembeek en Sint-Pieters-Kapelle en bij het tweede gewoud de dorpen Herfelingen, Kester en Oetingen. Deze gewouden of postées waren groepen dorpen die door één en dezelfde schepenbank bestuurd werden, waarbij elk dorp afgevaardigd was, maar waar elk dorp ook een eigen burgemeester bezat.52 Daarnaast bevonden zich in het land van Edingen ook nog de dorpen Lettelingen (Petit-Enghien), Tollembeek, Mark (Marcq), Hove (Hoves), Heikruis (Haute-Croix), Pepingen, Bellingen, Vollezele, Zullik (Bassilly), Akren (Acren) en Ghoy.53 Op Ghoy en Akren na, die een exclave tegen Lessen vormde, bevonden alle gebieden zich in een mooi aansluitend geheel rond Edingen. Opmerkelijk zijn ook de Brabantse enclaves binnen het land van Edingen, die hoofdzakelijk bestonden uit het grondgebied van Bogaarden. Buiten deze kleine uitzonderingen bleef het Land van Edingen bespaard van versnippering. Alle dorpen van het land van Edingen, buiten Akren, behoorden ook nog eens tot het baljuwschap Edingen. Hierdoor worden beide namen vaak door elkaar gebruikt.54

Het prinsdom Rebecq

Het prinsdom Rebecq was veel kleiner en bestond aanvankelijk uit Bierk (Bierghes), Rebecq zelf en Wisbecq. Bierk en Wisbecq zouden echter in 1603 uit het prinsdom Rebecq gelicht worden en worden bijgevolg niet in deze verhandeling opgenomen. 55 De eveneens Brabantse bezittingen in de naburige dorpen Samme56, Quenast, Hennuyères57 en Roncquières58, die doorheen de tijd ook door de heren van Edingen verworven waren, werden doorgaans ook onder de noemer van het prinsdom geplaatst. Wij zullen daarom gedurende deze verhandeling de termen ‘het prinsdom Rebecq’ en ‘het land van Edingen’ gebruiken om ons onderzoeksgebied te omschrijven.

52 J.P. Tytgat, “Schepenbrieven van het kestergewoud.”, in: Het oude land van Edingen en omliggende, 10 (1982), 2, p. 110. 53 A. Torfs en M. De Roock, ARA, Arenbergfonds, geschiedenis van Heikruis , geraadpleegd op 23.08.2012 54 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr.2566 en 2572. 55 Anoniem, L’histoire de Wisbecq, < http://www.rewisbique.eu/wis.php>, geraadpleegd op 23.04.2013 56 Anoniem, Ittre, , geraadpleegd op 23.04.2013 57 Anoniem, Le village de Hennuyères, < http://www.Hennuyères-et-ses-environs.net/page1.htm>, geraadpleegd op 23.04.2013 58 Anoniem, Les seigneurs d’Enghien à Roncquières, , geraadpleegd op 23.04.2013 17

Afbeelding 2A: plaats van het gebied in Henegouwen en Brabant (bij benadering) op een kaart van het graafschap Henegouwen.59

Namen van de plaatsen overgezet naar de hedendaagse namen; zowel voor kaart 2A als 2B.

Acernes/Acre: Akren Haultcroix: Heikruis Petitengh.: Lettelingen Bassilly: Zullik Herines: Herne Rebecq: Rebecq Bellenghien: Bellingen Heynuyere: Hennuyères Roncquieres: Ronquières Castre: Kester Hove: Hove S.Pierre: Sint-Pieters Kapelle Chartrois: Kartuizerklooster (Herne) Kenast:Quenast Samme: Samme Enghien: Edingen Marcq: Mark Tollebecq: Tollembeek Goy: Ghoy Oetingen: Oetingen Vollesele: Vollezele Harfelinge: Herfellingen Papinge: Pepingen

59 Onderdeel van een kaart van Surhon uit theatrum orbis terrarum (Ortelius) gevonden op: C. Gobeaux, Cartes et planes, in: http://portail.umons.ac.be/FR/universite/admin/biblio/Pages/Cartes_et_plans.aspx, geraadpleegd op 30.07. 2013. 18

Afbeelding 2B: Fragment van de kaart met aanduiding van de plaatsen60

Legende:

Onderdeel van het baljuwsschap en het land van Edingen, komen voor in domeinrekeningen en rekeningen van casuele rechten

Onderdeel van het land van Edingen, komt voor in de domeinrekeningen

Onderdeel of afhankelijk van het prinsdom Rebecq, komen voor in domeinrekeningen en rekeningen van casuele rechten

Afhankelijk van het prinsdom Rebecq, komst voor in de rekeningen van casuele rechten

60 Onderdeel van een kaart van Surhon uit theatrum orbis terrarum (Ortelius) gevonden op: C. Gobeaux, Cartes et planes, in: , geraadpleegd op 30.07. 2013. 19

1.3.5. Taalsituatie en gebruikte benamingen Tevens is het interessant om even kort in te gaan op de taalsituatie van het gebied, daar deze in het nabije verleden nog voor wat problemen heeft gezorgd. Want, desondanks het uitvoerige gebruik van de Franstalige benamingen van de plaatsen, behoorde het grootste deel van het land van Edingen tot voor de 19de eeuw tot het Diets/Nederlandstalige/Brabants taalgebied. Dit maakte het land van Edingen, samen met het gebied rond Halle tot een taalkundige rariteit in het graafschap Henegouwen. 61Enkel in Zullik, Bierk, Ghoy en een deel van Hove, Lettelingen en Mark werd het Picardisch als volkstaal gebruikt. Daarnaast werd het Frans als taal gebruikt bij de (Edingse) bourgeoisie, administratie en de adel.62 Pas in de 20ste eeuw zouden er grote taalveranderingen optreden, in Mark, Lettelingen en Edingen.63 In het prinsdom Rebecq waren de Picardische dialecten het belangrijkste en waren de Brabantse dialecten slechts marginaal aanwezig.

De reden waarom dit vermeld wordt is omdat het tweetalig statuut van het land van Edingen, lastige en misschien zelfs gevoelige implicaties heeft. Wat betreft de naamgeving is ervoor gekozen om de namen van de dorpen weer te geven zoals ze heden ten dage in gebruik zijn bij de Nederlandstalige inwoners van het oude land van Edingen. Dit betekent concreet dat het merendeel van de plaatsnamen consequent in het Nederlands geschreven zal worden; ongeacht het gewest of taalgemeenschap waartoe het vandaag behoort. Anderzijds betekent dit ook dat verouderde Nederlandstalige namen niet gebruikt zullen worden. Het is geenszins de bedoeling om hiermee een politieke stelling in te nemen.

1.3.6. Demografie en geografie van de regio

1.3.6.1. Demografie Een demografische situatie van een gebied bepalen is altijd moeilijk. Vaak dienen we ons te baseren op slechts een beperkt aantal bronnen, die in het beste geval een schatting van de totale bevolking toelaten. Voor het land van Edingen en het prinsdom Rebecq is dat niet

61 Buiten het land van Edingen hadden slechts enkele grensgebieden met Vlaanderen en Brabant, samen met Halle en omgeving een Nederlands/Dietstalig karakter. 62 J. Reygaerts, Pajottenland: historisch geografisch streekonderzoek, sine loco nec nomine, 2005, pp. 106-107. 63 D. Lamarcq en M. Rogge, De taalgrens van de oude tot de nieuwe Belgen, Leuven, Davidsfonds, 1996, pp. 206-216. 20 anders. Waar we voor de 14de en 15de eeuw64 nog wel wat cijfers hebben, is voor onze onderzoeksperioden een stuk minder info beschikbaar.

De meest geschikte cijfers zijn deze van de enquête uit 1786. Toen telde het baljuwschap Edingen met Akren erbij 24550 inwoners. Edingen telde 4000 inwoners wat inhoudt dat het land een verstedelijkingsgraad van 16.3 % had.65 Een sterke daling ten opzichte van de 16e eeuw, toen de verstedelijkingsgraad nog 23% was.66

Edingen was trouwens niet eens de grootste entiteit. Dat was namelijk het Hernegewoud dat met 6214 inwoners aanzienlijk meer inwoners kende. Het land van Edingen was dus een plattelandsgebied par excellence.

Voor het prinsdom Rebecq beschikken we voor het jaar 1784 over de beste gegevens. Rebecq, Roncquières en Hennuyères telden alles samen ongeveer 3680 zielen. Enkel voor het kleine dorpje Samme beschikken we over geen gegevens.67

Nog moeilijker wordt het om een bevolkingsevolutie in het gebied in te schatten. Hiervoor beschikken we enkel over info voor het dorpje Hove. Omstreeks de verwerving van het land van Edingen door de familie Arenberg telt het dorpje een 850 zielen. In 1669, net na de pestcrisis telde het dorpje 1100 inwoners. In 1716 is er een lichte daling opgetreden en woonden er 1040 mensen. De oorlogen van de late 17de en het begin van de 18de eeuw hadden dus geen desastreuze gevolgen gehad op de inwonersaantallen. Tegen 1765 is de bevolking echter met meer dan 50% gegroeid tot 1650 mannen en vrouwen en in 1775 is het dorpje nog eens 150 inwoners rijker. 68

In de mate dat we deze evolutie kunnen extrapoleren naar de overige dorpen, kunnen we stellen dat voor de eerste en tweede steekproefperiode het bevolkingscijfer blijft steken of een lichte daling kent. Voor en in de 3de steekproefperiode is er echter een serieuze bevolkingsaanwas.

64 M.A. Arnould, Les dénombrements de foyer dans le comté de Hainaut, Brussel, paleis der academiën, 1956, pp. 166-167. 65 Gegevens gebaseerd op: C.Bruneel, L. Delporte en B. Petitjean, L’Enquête de 1786 en vue de la réforme des paroisses des pays-bas autrichiens, Brussel, Algemeen rijksarchief, 1998, pp. 1-244. 66 J. Reygaerts, Pajottenland, Historisch geografisch onderzoek, sine nomine nec loco, 2005, p. 52. 67 Cfr. bijlage 11. 68 H. Temperman, “Histoire des communes rurales de Hoves-Graty”, in: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 1, (1967/1969), 15, pp. 167-176. 21

1.3.6.2. Geografische achtergrond van het gebied Op geografisch vlak bezat de regio een hele reeks troeven. Als eerste waren er de uitgestrekte bossen. Het percentage bos lag in de heerlijkheid Edingen veel hoger dan in het nabijgelegen Vlaanderen en Brabant.69 Er moet echter opgemerkt worden dat naar de standaarden van Henegouwen, het land van Edingen eigenlijk helemaal niet zo bosrijk was.70 Enkel in een vergelijking met haar omgeving kon ze bosrijk genoemd worden.

Daarnaast bood het gebied, dat hoofdzakelijk uit leemgrond bestond, een vrij vruchtbare bodem voor de landbouw. De gronden die minder geschikt waren voor de landbouw71 werden gebruikt voor veeteelt.72 Een mooi praktijkvoorbeeld hiervan was de valleibocage van de Mark (rivier), die getekend werd door levende hagen die de laaggelegen graslanden omheinden, met hogerop de akkerlanden.73 Daarnaast kon men ook nog beroep doen op de geologische rijkdommen uit de nabijgelegen porfiergroeven van Bierk en Quenast74. Ook ontgon men schalie in Mark en kon men op zeer beperkte schaal turfsteken in een uitgedroogde rivierarm van de Mark (rivier). Men vond ook zand in Mark en de zavelputten van Herne, Lettelingen en in het park van Edingen. Tenslotte was er nog een lokale kleiontginning in Edingen en vond men mergel in Hove en Herne.75

Vervolgens zien we ook enkele waterlopen het gebied doorkruisen. Waarvan voor Rebecq de Zenne en voor het land van Edingen de Mark en Rigollebeek de belangrijksten zijn. Deze leverden niet alleen visrechten op voor de heer, maar eveneens het schotrecht op watermolens.76

69 Ibidem, p. 52. 70 G. Sivery, Structures agraires et vie rurale dans le hainaut a la fin du moyen age tome I, Rijsel, Service de reproduction des theses de Lille III, 1972, p. 131. 71 J. De Beul, Pajottenland, een land om lief te hebben, Tielt, Lannoo, 2007, p. 34. 72 A. Degeest en E. Niesten (eds.), op.cit., p. 47. 73 Ibidem, p. 30. 74 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine nomine, 1998, p. 422. 75 Ibidem, pp. 423-424. 76 J. Vrancken, “Het visrecht in de Marke en de Rigollebeek tijdens de 18de eeuw”, in: HOLVEO, 12 (1984), 2, pp. 105-110. 22

1.4. Administratie en controle in het prinsdom Rebecq en het land van Edingen

De Arenbergs, behoorden tot de Grands seigneurs, een groep van eigenaars die een groot aantal heerlijkheden in de Zuidelijke Nederlanden bezat. De bezittingen van de familie waren vooral terug te vinden in en rondom77 Brabant.78 Als eigenaars van dergelijke uitgebreide bezittingen was het echter ongepast en onmogelijk om deze zelf te beheren.79 Het dagelijkse bestuur werd daarom overgelaten aan plaatselijke ambtenaren die door de hertog of zijn entourage aangeduid werden.80

1.4.1. De baljuw Een van de machtigste personen op lokaal niveau was de baljuw. De taken van deze gerechtsdienaar konden diverse vormen aannemen. Ten eerste hield de baljuw toezicht over het burgerlijke recht. Dit hield in dat hij toezag op het verhefgeld van de lenen, de inningen van diverse heerlijke rechten, … Anderzijds vervulde hij ook de rol van openbaar aanklager bij strafrechtelijke zaken. Hierbij probeerde de man uiteraard zoveel mogelijk in de wacht te slepen voor zijn heer.81

Over het algemeen moest de baljuw gehoorzamen aan een landsheer of vorst. In Henegouwen daarentegen, was er een uitermate sterke adel aanwezig en had de vorst vrij weinig macht. In het baljuwschap Edingen behoorden daarom praktisch alle niveau’s van rechtspraak toe aan de Arenbergs, zelfs deze over halsmisdaden.82 Hierdoor kon de familie, via allerlei politieke organen uiteindelijk zelf de baljuw van hun gebied bepalen.83 Zeker in de periode waarin ze de rol van grootbaljuw van Henegouwen vervulden.84 Aangezien de vorst weinig te verdedigen had in het baljuwschap liet hij doorgaans betijen. Het enige wat de Edingse baljuw

77 Hier bestaat het voornaamste bezit uit de as Halle-Edingen. In: F.Scheelings, op. cit., pp. 119-121. 78 In Brabant stond hun rechtsheerlijk bezit hoofdzakelijk uit de baronie van Aarschot, de baronie van Bierbeek en een groep dorpen rond Perwez. Daarnaast maakt uiteraard ook het prinsdom Rebecq hiervan deel uit. F. Scheelings, op.cit, pp. 119-121. 79 F. Scheelings, op.cit., p. 84. 80 E. Scholiers, Herzele: De conjunctuur van een domein, Brussel, V.U.B. uitgaven, 1981,p. 90. 81 E. Matthieu, Histoire de la ville d’Enghien, Bergen, Dequesne-Masquillier, 1876, pp. 286-289. 82 W. Blockmans, “The low countries in the middle ages c.1200-1815”, in: R. Bonney (ed.), The rise of the fiscal state in Europe, Oxford, Oxford press, 1999, p. 295. 83 Ibidem, pp. 280-289. 84 F. Scheelings, op.cit., p. 89. 23 voor hem diende te doen waren enkele edicten, plakaten en ordonnantiën uithangen en toe te zien op de organisatie van militaire rekrutering of opeisingen. 85

Aangezien de baljuw dus eerder een vertegenwoordiger van de Arenbergs was dan van de centrale overheid, was zijn functiebereik ook aangepast aan het beheren van het gebied in naam van de familie. Daardoor waren praktisch alle baljuws van het land van Edingen edellieden, die reeds eerder diensten hadden bewezen aan de Arenbergs. Hetzij binnen de administratie van de Arenbergs zelf, hetzij via een militaire achtergrond of via de positie van baljuw in een ander gebied. In de meeste gevallen waren de baljuws afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden.86

1.4.2. De gouverneur In sommige jaren werd er in het land van Edingen een gouverneur aangeduid. De gouverneurs van Edingen kunnen hierbij aanzien worden als de speciale afgezanten van de Arenbergs. Er is echter betrekkelijk weinig geweten over wat deze gouverneurs feitelijk moesten doen. Er was enkel een vage taakomschrijving waarin stond dat de gouverneur de belangen moest verdedigen van de Arenbergs. In de meeste gevallen viel deze functie wel samen met deze van baljuw.87 Mogelijks wou men de feitelijke rol van de baljuw; namelijk de Arenbergs hun bevelen opvolgen, nog eens extra benadrukken. Deze titel zou eventueel ook bestuurslegitimiteit in het prinsdom Rebecq hebben kunnen geven, aangezien het prinsdom buiten het baljuwschap viel.

1.4.3. De luitenant-baljuw en griffier Naast de baljuw/gouverneur bestond er in sommige jaren ook nog een luitenant-baljuw. De luitenant-baljuw was een figuur die gedurende de afwezigheid van de baljuw zijn functies waarnam. Een soort baljuw ad interim dus. We kunnen ervan uitgaan dat dit geen vaste benoeming was en dat deze functie enkel vervuld werd wanneer men hiertoe genoodzaakt was.88

85 E. Matthieu, Histoire de la ville d’Enghien, Bergen, Dequesne-Masquillier, 1876, pp. 280-289. 86 Cfr. bijlage 10. 87 E. Matthieu, op. cit., pp. 280-282. 88 Ibidem, pp. 335-337. 24

De griffier was een andere hulpkracht. Hij voorzag in de redactie van orders en uitspraken van de baljuw, het mee opstellen van de jaarlijkse rekeningen en hielp de baljuw met advies in uitspraken in zowel civiele als strafzaken.89

1.4.4. De rentmeester De persoon waarmee we gedurende het onderzoek het meest in contact kwamen is uiteraard de rentmeester. Zijn taak bestond in de eerste plaats uit het correct oplijsten van de inkomsten en de uitgaven van de heerlijkheid.

Naast het administratieve gedeelte was de man ook verantwoordelijk voor een groot deel van het beleid. Het was hij die de verpachtingen, houtverkoop, werken,… organiseerde. Daardoor was de rentmeester veruit de belangrijkste en machtigste vertegenwoordiger van de Arenbergs. Het was hij die bepalend was voor het goede of slechte bestuur van het domein.90

Het is bekend dat de doorsnee rentmeester in de vroegmoderne tijd niet altijd even goed betaald werden91. We kunnen echter stellen dat dit niet het geval was voor de rentmeesters die we terugvinden in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq.92 Desondanks vonden de meeste rentmeesters het nog steeds nodig om iets extra bij te verdienen. Hoewel er weinig bewijsmateriaal was van ontvangen steekpenningen of nepotistische benoemingen, klaagde de centrale administratie er steen en been over in de 17de en 18de eeuw.93 Want fraude door de rentmeester had zijn invloed op de volledige administratie.

Het niet goed uitvoeren van de opgelegde taken kan verklaard worden door wat men in de huidige managementliteratuur de principal-agent theorie noemt. De principal, in dit geval de Arenbergs duidden een agent, de rentmeester, aan om hun plaatselijke belangen te vertegenwoordigen. Het probleem is echter dat agenten de neiging hebben om in hun eigenbelang te gaan handelen, wanneer er geen goede controle en duidelijke richtlijnen aanwezig zijn.94

Een slechte houding van een agent heeft daarnaast ook zijn weerslag op ondergeschikt personeel. Het is namelijk onvermijdelijk, dat wanneer men lager in de hiërarchie staat, men

89 Ibidem, pp. 275-285. 90 G. Johnson, R. Whittington en K. Scholes, Exploring Strategy text & cases, Financial Times Pertinance Hall, Harlow, 2011, p. 125 91 E. Van Cauwenberghe, op. cit., pp. 358-359. 92 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domains 1750. 93 G. Johnson, R. Whittington en K. Scholes, loc.cit. 94 Ibidem, p. 125. 25 minder gecontroleerd wordt en minder voeling heeft met de principals. Als een rentmeester zich dan misdroeg kreeg men een domino-effect. Ondergeschikte lagen gingen dan ook veel sneller regeltjes aan hun laars lappen, waardoor de principal nog meer verlies maakte.95

Controle op de rentmeesters

Tot in de 17de eeuw maakte men zich echter niet al te druk om deze frauduleuze rentmeesters, zolang ze het niet al te gortig maakten. Maar door de toenemende interesse van de adel voor landbouw en economie kwam er vanaf de eerste helft van de 18de eeuw verandering in deze situatie.96 Om de uitwassen van de rentmeesters tegen te gaan, poogde de hertog vanaf 1723 zijn eigen centrale administratie te hervormen. De algemeen beheerder moest vanaf dan, met de hulp van twee nieuwe ambtenaren; de schatbewaarder en een directeur, controleren of er niet al te veel geld in de zakken van de rentmeesters verdween.

De taak van de algemeen beheerder bestond er vanaf dan hoofdzakelijk in om de domeinrekeningen actief te controleren en driemaandelijkse rapporten op te maken van de financiële staat van de bezittingen.

De schatbewaarder was de man die de inkomsten en uitgavennota’s ophaalde en in een jaarverslag bundelde. Hij hield ook de boekhouding van de hertog bij en waakte over het personeelsbestand in de verschillende heerlijkheden. Tenslotte gaf hij bevel tot uitbetaling van de renten, een taak die voorheen toebehoorden aan de rentmeesters.

De derde en laatste centrale ambtenaar die zich met de controle ging bezig houden, was de directeur. Hij was de man van het veldwerk en bezocht alle bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden. Tevens moesten in de periodes dat de directeur aanwezig was alle verkopen en verpachtingen gebeuren. Dit hield in dat het veel moeilijker werd om steekpenningen te ontvangen bij toewijzingen en verkopen. Hij was enkel rekenschap verschuldigd aan de algemeen beheerder en hielp deze mee met het nakijken van de rekeningen.

Hoewel deze hervormingen het volledige probleem van fraude en tegenwerkingen van de rentmeesters uiteraard niet ongedaan konden maken, geeft Jean-Pierre Tytgat toch aan dat er een zekere beterschap was te merken was binnen de administratie.97

95 Ibidem, pp. 125-126. 96 F. Scheelings, op.cit., p. 337. 97 Het gehele gedeelte over de Rentmeester is gebaseerd op het onderzoek van J.P. Tytgat, “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144. 26

Fraude was echter niet het enige probleem waar de hertogen van Arenberg mee te maken hadden; ook conflicten met de rentmeesters konden tot aardige problemen leiden. Daar de heer gebonden was aan een contract met de rentmeesters en deze niet direct kon ontslaan, kon een conflict zich onder andere uiten in het niet indienen van de jaarlijkse rekeningen. In extreme gevallen gingen de rentmeesters zelfs een deel van de opbrengsten voor zich houden. Het beste verweer van de heer was dan ook zo goed mogelijk met de rentmeester proberen overeen te komen.98

1.5. De vroegmoderne heerlijkheid

1.5.1. Algemeen

“Au XVIIe siècle la seigneurie se maintient donc résolument. Comme pouvoir politique elle a faibli sans doute, comme enterprise économique elle reste forte et exigeante.”99

Het is op deze manier dat Marc Bloch de 17de eeuwse heerlijkheid beschrijft. De heerlijkheid, als oude politieke machtsbasis, was verdwenen en er was een nieuwe meer economische heerlijkheid in de plaats gekomen. De landadel had hiermee stevig aan invloed verloren, ten koste van de opkomende adellijke groepen zoals de brief-, hof- of ambtsadel. Op sommige plaatsen wisten ook de steden steeds meer de macht te grijpen. 100

Desondanks bleef in bepaalde regio’s de macht gebaseerd op heerlijkheden bestaan. In Henegouwen bijvoorbeeld, slaagde de (grote) landadel er in zijn politieke macht grotendeels te behouden. Toch bleek het onmogelijk om de heren van echt zeer uitgestrekte bezittingen zomaar te negeren. Zoals in de casus van de hertogen van Arenberg, die als belangrijke grootgrondbezitters zowel onder de Spanjaarden, maar zeker bij de Oostenrijkers hoge militaire en raadgevende/bestuurlijke functies konden bekleden.101

98 F. Scheelings, op.cit., p. 349. 99 M. Bloch, Les Caractères originaux de l’histoire rurale Française II, Parijs, Librairie Armand Colin, 1956, p. 170. 100 Ibidem, p. 170-172. 101 L. von Arenberg, “De heren, graven, prins-graven en hertogen van Arenberg”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de Lage Landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire Pers, 2002, pp. 30- 40. 27

1.5.2. De grond- en rechtsheerlijkheid Los van de positie die de heerlijkheid in de vroegmoderne tijd speelde, wordt de vroegmoderne heerlijkheid traditioneel opgedeeld in twee delen; namelijk de seigneurie banale en de seigneurie foncière. Beiden kunnen beschouwd worden als een aparte bestuurslaag, die niet per definitie in de handen van dezelfde heer lag.

De seigneurie foncière of grondheerlijkheid, was het oude type heerlijkheid. Deze ‘basisheerlijkheid’ was er een die voornamelijk gebaseerd was op grond. Hier kan men voornamelijk denken aan bos en landerijen. Ook de lagere justitie behoorde tot de seigneurie foncière.102 De lage justitie bestond in Henegouwen en bij uitbreiding ook voor het prinsdom Rebecq, uit het vermogen tot opeising van de cijnzen, de schoofrechten, leenverheffingen en - diensten, naast het aanduiden en sturen van de burgemeester en schepenen. 103

Doordat de lokale heren steeds meer vorstelijke privileges begonnen te verwerven, steeg hun invloed op de inwoners binnen hun heerlijkheden.104 Als eerste verkregen ze de banrechten, de rechten die de bevolking verplichtten om de molen, oven, brouwerij, … van de heer te benutten. Vandaar ook de term seigneurie banale of rechtsheerlijkheid.105 Het zou echter niet bij deze banrechten blijven. Diverse marktrechten, de middelbare en hoge justitie106,… werden eveneens in toenemende mate door de plaatselijke heren overgenomen.107

Niet alle grondheerlijkheden verwierven de rechten verbonden aan de rechtsheerlijkheid. Beiden kunnen soms zelfs flink door elkaar lopen. Voorbeeld in onze bronnen is het dorpje Akren, waar de hertogen wel grondheerlijke macht bezitten in de vorm van cijnzen, gronden en bossen108, maar geen rechtsheerlijke macht. Omgekeerd konden ze in Quenast wel het

102 M. Bloch, La societé féodale la formation des liens de dépendance, Parijs, Editions Albin Michel, 1939, pp. 369-379. 103 Verriest, Le servage dans le comté de Hainaut: les sainteur, le meilleur catel, Brussel, Hayez, 1910, pp. 330- 345. 104E. Thoen, Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden Testregio: de’ kasselrijen van Oudenaarde en Aalst band I, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1988, pp. 384-385. 105 M. Bloch, loc. cit. 106De middelbare rechtspraak gaf volgens Verriest de mogelijkheid aan de heer om onder andere een eigen leenhof op te richten. Ook konden de schepenbanken van af dan ook beslissingen nemen over erfenissen, verkopen,… van onroerende goederen. Eveneens kon het recht van de afforaige (vastzetten prijs dranken) toegekend worden aan de heer. Daarnaast bood de middelbare justitie ook voor de strafrechterlijke rechtspraak mogelijkheden. Zo konden de bevoegde instanties inbreuken betreffende bossen, vee en gesjoemel met maten en gewichten berechten. De zeer prestigieuze hoge justitie had vooral betrekking op criminele misdrijven, met bijhorende (lijf)straffen. In: Verriest, Le servage dans le comté de Hainaut: les sainteur, le meilleur catel, Brussel, Hayez, 1910, pp. 330-345. 107 M.Kaplan (ed.), Moyen âge. XIe-XV siècle Histoire medieval, Parijs, Breal, 1999, p. 26. 108 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 36. 28 beste kateel innen, maar bleven de Arenbergs verstoken van enige grondheerlijke bezittingen.109

1.5.3. Opdeling van de heerlijkheid in de bronnen De hertogen maakten in hun rekeningen echter een licht afwijkende opdeling. Ze deelden hun heerlijkheid niet op in een rechts- of grondheerlijkheid, maar in enerzijds inkomsten en uitgaven die te maken hadden met casuele rechten enerzijds en anderzijds met deze van het domein.

In de meest gebruikte en enge definitie van het woord hebben de casuele rechten hoofdzakelijk toepassing op lenen. Hier vormden ze de zogenaamde mutatie- of overdrachtsrechten.110 De rekeningen van de casuele rechten in onze casus nemen echter een veel breder segment in. Het zijn alle rechten die occasioneel geïnd kunnen worden. Dit in tegenstelling tot de onderdelen van de domeinrekening die jaarlijks geïnd worden. Om dit te verduidelijken zullen we enkele voorbeelden geven; Een beste kateel diende enkel betaald te worden bij een overlijden en een verheffing enkel bij de overname van een leen. Deze dienden daarom niet elk jaar opnieuw door eenzelfde persoon betaald te worden en zijn dus casuele of occasionele rechten. Een cijns of een pacht daarentegen diende wel elk jaar betaald te worden door die zelfde persoon. Ze vormden dus jaarlijkse inkomsten en geen occasionele rechten en werden bijgevolg in de domeinrekening neergeschreven. Occasionele rechten waren dus sterk gebonden aan daden die bepaalde personen stellen. We kunnen dan denken aan de verkoop van goederen, criminaliteit, sterven,… terwijl het domein eerder te maken had met contracten, noden van de inwoners,…

Traditioneel behoorden de casuele rechten tot de hogere, middelbare en gedeeltelijk tot de lage rechtspraak en kwamen grotendeels overeen met de rechtsheerlijkheid. Uitzonderingen hierop waren bijvoorbeeld het relief of de verheffingen van het leen111 en de boetes geïnd voor minder zware misdrijven.112

109 ARA, Arenbergfonds, la177, comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 13. 110 L. Verriest, Le régime seigneurial dans le comté de Hainaut du XI siècle à la revolution, Leuven, drukkerij: P. Smeesters, 1916-1917, p. 376. 111 L. Verriest, Le servage dans le comté de Hainaut: les sainteur, le meilleur catel, Brussel, Hayez, 1910, pp. 330-345. 112 A. Van Steensel, Edelen in Zeeland: macht rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse samenleving, Hilversum, Verloren, 2010, p. 126. 29

De domeinrekeningen daarentegen kenden dus vastere inkomsten, aangezien ze jaarlijkse verplichtingen, contracten en rechtstreekse opbrengsten inhouden. Hier vormden cijnzen, houtkap en diverse verpachtingen de belangrijkste inkomsten. Deze inkomsten en daaraan verbonden kosten kunnen we dan ook grotendeels verbinden aan de grondheerlijkheid. Ook hier zijn enkele uitzonderingen, waarbij de verpachting van enkele marktgelden de voornaamste vertegenwoordiger van de rechtsheerlijkheid was.113

113 M. Kaplan (ed.), op. cit., p. 26. 30

2. Rekeningen van de casuele rechten

De casuele rechten waren, zoals eerder vermeld, rechten die slechts occasioneel door (een bepaalde groep) inwoners betaald moesten worden. Deze opdeling bestond echter nog niet zo heel lang. Aanvankelijk werd er gebruik gemaakt van baljuwrekeningen, dewelke zowel van naam als inhoud verschilden. Slechts vanaf het jaar 1629 werd er overgeschakeld naar de rekeningen van casuele rechten.114

Als opvolger van de baljuwrekeningen, waren rekeningen van casuele rechten uiteraard zeer nauw verbonden met het gegeven van het baljuwschap Edingen. Het baljuwschap zelf kon beschouwd worden als een geheel van localiteiten115 waarvan de hogere jurisdictie door één en dezelfde man, de baljuw, gevoerd werd. Zoals in het stukje over het personeel reeds uitgelegd was het eigenlijk de bedoeling dat baljuws hoofdzakelijk de vorstelijke belangen dienden. Maar aangezien de grootste stukken van de hoge en middelbare justitie toekwamen aan de hertogen van Arenberg en de Spaanse/Oostenrijkse vorsten amper invloed of bezittingen hadden in het gebied, dienden de baljuws vooral de Arenbergs.

Naast de hoge jurisdictie verbonden aan het baljuwschap werden er ook nog andere casuele rechten geïnd. Hier betrof het niet alleen meer dorpen uit het baljuwschap; ook in Akren en het Brabantse prinsdom Rebecq kon de familie casuele rechten innen, met uitzondering van de voornoemde hogere jurisdictie die verbonden was aan het baljuwschap.

114 B. Roobaert, “Notitie over het Arenbergfonds”, in: het oude land Edingen en omliggende, 16 (1988), 1, pp. 19-26. 115 Deze plaatsen en onderdelen die tot het baljuwschap behoorden waren: Zullik en molen, Bellingen inclusief de abdij van Cantimpré, en het leen en de cijns van Ten Dael, het dorp Bierk inclusief het kasteel, de molen, het gehucht van Sint-Barbara, het kasteel van Ramelot, de heerlijkheid en het kasteel van Ham en de heerlijkheid van Hamecroix, het dorp van Kester, de molen, het gehucht Tembroek, en gehucht van Bruyère, de stad Edingen, haar kasteel en park, de voorstad, het kerkhof en de kapel, de “Valise”, de voorstad van Hove en haar kapel, de voorstad van Herne, het “cabaret” van de Baron, de justitie, de molen, het dorp Ghoy, haar kapel en haar molen, het dorp Heikruis, haar molen en de heerlijkheid en het kasteel van ter rijst, het dorp Herfelingen, haar molen en het Hollandse “cabaret”, het dorp Herne, het kartuizerklooster, haar molen en het gehucht Rombeek, het dorp Hove, haar kasteel, haar molen, het gehucht Graty, haar kapel en haar molen, het dorp Mark met haar molen, het dorp Lettelingen, met haar molen en de heerlijkheid en het kasteel van Warelles, het dorp Sint-Pieters-Kapelle en haar molen, het dorp Oetingen, haar molen , de heerlijkheid en het kasteel van Heetvelde, het dorp Pepingen en haar molen, het dorp Tollenbeek, het gehucht van de plaats en de molen en tenslotte het dorp Vollezele, haar molen, de heerlijkheid en het kasteel van Steenhault en de heerlijkheid van Leysbroek. In: E. Matthieu, op. cit., pp. 276-277. 31

2.1. Inkomsten van de casuele rechten We vangen aan met de inkomsten van de casuele rechten. Deze inkomsten behoorden zoals eerder aangegeven hoofdzakelijk tot de rechtsheerlijkheid en werden door de administratie opgedeeld in een vijftal onderdelen. Wij zullen dezelfde opdeling volgen en beginnen met de inkomsten uit de boetes.

2.1.1. Boetes

2.1.1.1. Rechtspraak Bij de term casuele rechten wordt vrij snel de link gelegd met het spreken van recht. Hoewel rechtspraak zeker niet het enige onderdeel vormde van de casuele rechten, was de macht om recht te kunnen spreken over de inwoners van de heerlijkheid wel het meest prestigieuze.

Net als in andere gebieden van de Zuidelijke Nederlanden was er ook voor het baljuwschap Edingen een amalgaam aan straffen beschikbaar voor diverse soorten misdrijven. Traditioneel bepaalde de betrokkenen, de aard en de plaats van het misdrijf wie het recht had om de straffen uit te spreken en wie de boetes mocht innen. Het is overduidelijk dat de hertogen hierin een sleutelrol speelden. De Arenbergs hadden namelijk het recht om de schepenen te benoemen, sergeanten en boswachters aan te duiden,…116 met andere woorden ze hadden het benoemingsrecht over het grootste deel van de ambtenaren die recht konden spreken. Hun positie als eigenaar van zowel de lage, middelbare als de prestigieuze hoge jurisdictie, in het gros van het baljuwschap speelde hier uiteraard een grote rol in.

Het waren echter de lagere vormen van rechtspraak die de Arenbergs het meeste opbrachten, aangezien ze veel frequenter voorkwamen en hoofdzakelijk resulteerden in boetes. De hogere niveaus van rechtspraak konden ook boetes opleggen, maar kenden ook nog andere vormen van strafuitvoering. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de schandpaal, lijfstraffen, verbanningen, confiscaties en de doodstraf. Opvallend is dat opsluiting van misdadigers grotendeels ontbreekt in de strafuitvoering aangezien opsluiting vooral gebruikt werd gedurende de voorhechtenis en niet als straf. Het idee van correctiehuizen en opsluiting als straf zouden pas doorgang vinden in de Zuidelijke Nederlanden, in het laatste kwart van de 18de eeuw. Een belangrijke voorvechter hiervan was Vilain XIIIII, die het gevangeniswezen poogde te hervormen en waarbij er een modelinstelling te Gent gebouwd werd als

116 Ibidem, pp. 279-290. 32 proefproject. Echter vrij snel zou deze instelling vervallen in werkkampen. Pas in de 19de eeuw zouden gevangenissen effectief een rol spelen bij de bestraffing.117

2.1.1.2. Verdeling boetes In het baljuwschap Edingen konden boetes sterk variëren naargelang de beoordelaar, het gewicht, het niveau van de rechtspraak en de plaats. Hierdoor kunnen we 3 opdelingen maken.

De meest voorkomende zaken waren deze die voor de schepenbanken van de stad of het platteland kwamen. Doorgaans gaat het hier over lichte vergrijpen, die afgehandeld werden door de plaatselijke sergeant118 of schepenbank. Zowel in de stad als op het platteland ging het om dezelfde soort boetes. Er was desondanks een klein verschil. Waar de boetes in de stad gedeeld werden met de stad zelf, ging men op het platteland over tot een verdeling met de sergeant van de Arenbergs.119

Ten tweede was er een groep van zwaardere boetes, die uitgeschreven werd in de stad Edingen en dewelke door diverse rechters beoordeeld werden naargelang de misdaad. Het betreft hier de ruwaard, baljuw, burgemeester 120 of schepenbank van Edingen. In de meeste gevallen moesten de hertogen ook hier een deling van de inkomsten toestaan. Desondanks hadden de hertogen een serieuze invloed op de rechtsgang van deze zaken, doordat de Arenbergs in het grootste deel van de onderzoeksperiode de rol van de grootbaljuw van Henegouwen bekleden. Deze kon elke criminele strafzaak naar zich roepen, waardoor de druk op de plaatselijke rechters om volgens de wil van de Arenbergs recht te spreken, vrij hoog lag.121

Buiten de inkomsten uit de reguliere boetes, was er nog een speciale categorie terug te vinden, namelijk de inkomsten uit confiscaties en verbanningen. Deze behoorden tot de zwaarste

117 P. Lenders, Vilain XIIII, Leuven, Uitgeverij Davidsfonds, 1995, pp. 107-119. 118 C. Denys, “Les sergents de ville en France du Nord et au Pays-Bas au XVIIIe siècle: evolution d’un métier et d’une pratique sociale”, in: C. Dolan (ed.), Entre justice et justiciables: les auxiliaries de la justice du Moyen Âge au XXe siècle, Sainte-Foy, Presses de l’université Laval, 2005, pp. 86-87. 119 J.J. Vanhollebeke, La seigneurie d’Enghien (des origines à la fin du XIVe siècle), Brussel, sine nomine, 2001, pp. 49-60. 120 Ibidem, pp. 230-235. 121 ARA, Arenbergfonds, la2516, comptes de droits casuels (Enghien) 1760, folio 2-10. 33 categorie van opgelegde straffen. We zien deze vaak terug bij hardnekkige criminelen of extreem zware feiten.122

2.1.1.3. Uitbreidingspolitiek met betrekking tot de rechtspraak Buiten de relatie met macht en prestige was het natuurlijk nog de vraag of de boetes echt zo’n grote rol speelden in de inkomsten van de Arenbergs. Boetes en straffen in het algemeen waren zeer aanwezig in de vroegmoderne maatschappij en ze zullen ongetwijfeld een serieuze weerslag gehad hebben op de betrokkenen. Het probleem was echter dat men moeilijk het aantal boetes drastisch de hoogte in kon jagen. Men kon wel rigoureuzer gaan vervolgen, maar hiervoor diende men de schepenbanken en sergeanten te beïnvloeden, hetgeen vrij moeilijk was aangezien de schepenen en sergeanten vaak hun eigen belangen nastreefden.123 Dergelijke maatregelen waren meestal ook niet echt populair en hadden vaak de naam gemeenschapsontwrichtend te zijn. 124 Anderzijds kon men pogen de verdeling van de boetes te beïnvloeden. Deze mogelijkheid werd slechts één keer gelicht. In de eerste twee steekproeven, kon de ontvanger van de Arenbergs slechts de helft van de boetes, geïnd door de sergeant in de stad Edingen, in ontvangst nemen, terwijl men in de laatste steekproef 2/3de van de boetes in ontvangst kon nemen. De bijkomende opbrengst hiervan stelde echter niet veel voor.125

Anderzijds hadden de hertogen de mogelijkheid om hun jurisdictie uit te breiden over de dorpen, waar ze niet alle rechtspraak konden uitoefenen. Een voorbeeld hiervan is het dorp Heikruis, dat in het land van Edingen lag in de 17e eeuw. Hier werd van oudsher recht gesproken door de plaatselijke heer. Echter door het doorverkopen van de heerlijkheid van Ter Rijst in het dorpje Heikruis in 1630 ging de rechtsmacht over naar de hogere leenheer, in dit geval de Arenbergs, die op dat moment de heren van Edingen waren.126 Dit type uitbreiding van de rechtsmacht bleef bij slechts één casus en bijgevolg bleef ook de financiële impact ervan beperkt.

122 E. Matthieu, op cit., p. 288. 123 E. Roebroeck, Het land van Montfort: een agrarische samenleving in een grensgebied, 1647-1820, Assen, Van Gorcum, 1967, p. 172. 124 V. Soen, ‘C’estoit comme songe et mocquerie de parler de pardon’ Obstructie bij een pacificatiemaatregel (1566-1567), in: BMGN, 127, (2004), 3, p. 325. 125 Kleine vergrijpen zoals vuistgevechten, vandalisme,…In: ARA, Arenbergfonds, la2516, comptes des droits casuels (Enghien) 1760, folio 4. 126 A. Torfs en M. De Roock, Geschiedenis van Heikruis anno 863-1977, , geraadpleegd op 05.10.2012. 34

Hoewel de justitiële verwervingen die de hertogen realiseren klein waren, werden deze toch beschouwd als een grote overwinning. Deze (hoge) justitierechten waren zeer prestigieus, daar men in feite een vorstelijk recht beoefende. 127

Tabel 1: Inkomsten uit boetes voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 251,8728 1750 906,6523 1651 / 1701 452,8847 1751 / 1652 340,14015 1702 390,3928 1752 211,2915 1653 261,19508 1703 76,91294 1753 482,885 1654 / 1704 0 1754 / 1655 3006,914 1705 90,87317 1755 7602,329 1656 786,94329 1706 50,2919 1756 / 1657 3909,6053 1707 543,4342 1757 1941,124 1658 / 1708 623,9454 1758 / 1659 1580,8838 1709 425,6651 1759 / 1660 / 1710 150,3876 1760 1168,597 1661 3177,6953 1711 485,5259 1761 2190,545 1662 1577,4118 1712 528,5907 1762 / 1663 / 1713 / 1763 1964,897 1664 / 1714 1147,84 1764 1419,376 1665 / 1715 / 1765 2185,517 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 738,1135 1668 / 1718 / 1768 930,757 1669 / 1719 2054,572 1769 1462,856 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

Bij het naderbij bekijken van de inkomsten uit boetes in het baljuwschap van Edingen, zien we dat deze een betrekkelijk kleine inkomst vormen. Mede hierdoor fluctueren de boetes vrij sterk, met een hoogtepunt in het jaar 1755.128

Er is ondanks de fluctuatie wel een trend aanwezig in de resultaten. Zo is het opvallend dat inkomsten uit boetes vrij sterk dalen in de 2de steekproef. Men zou juist kunnen vermoeden dat door de constante passage van troepen, er meer armoede en dus ook meer misdaad aanwezig is.129 Vermoedelijk ging men toen de plaatselijke troepen meer in het oog houden en de zo al geteisterde bevolking sparen van boetes, voor zover deze de boetes nog konden betalen natuurlijk. Anderzijds zullen we verder ook zien dat er bespaard werd op het

127 F. Scheelings, op. cit., p. 273. 128 Deze fluctuatie werd veroorzaakt door de confiscatie en daaropvolgende verkoop van een huis. In: ARA, Arenbergfonds, la340, Comptes des droits casuels (Enghien) 1755, folio 94. 129 E. Matthieu, op. cit., pp. 234-243. 35 gerechtelijke apparaat, waardoor er uiteraard ook minder rechtszaken gevoerd konden worden.

2.1.2. De pontpenning en het beste kateel/dode hand Een volgende inkomst die gerealiseerd werd waren de pontpenningen en het beste kateel. Ze werden door de rentmeester samen geplaatst omdat ze beiden door de plaatselijke burgemeester geïnd dienden te worden.130 Tezamen zouden ze één van de belangrijkste inkomsten van de casuele rechten vormen

2.1.2.1. De Pontpenning Wanneer een stuk grond of een gebouw binnen bepaalde dorpen in de heerlijkheden verkocht, verpacht, gehypothekeerd of op een andere manier overgedragen werd, diende één van beide betrokkenen een congé, in het Nederlands ook wel de pontpenning genoemd, te betalen. In de vroegmoderne tijd bestonden er twee vormen van deze pontpenning. Deze kon enerzijds betrekking hebben op de cijnsgronden en anderzijds op alle gronden.131 Bij de eerste was ze een onderdeel van de grondheerlijkheid en bij de tweede een element van de rechtsheerlijkheid.132 Het is uit onze bronnen niet duidelijk op te maken welke pontpenning nu juist geïnd werd. Als we echter af mogen gaan op de taakomschrijving van een 16de eeuwse ambtenaar in het land van Edingen, kunnen we waarschijnlijk stellen dat het om een pontpenning op cijnsgronden ging.133

Logischerwijs zal de pontpenning in dorpen waar weinig cijnsgronden waren, een marginaal verschijnsel zijn geweest en gemakkelijk door het beste kateel zijn overvleugeld. In dorpen met veel cijnsgronden nam het recht veel grotere proporties aan en zal het meestal groter zijn geweest dan de inkomsten uit het beste kateel.

Bij de inning van de pontpenning bestond er een groot verschil tussen de dorpen die in Henegouwen lagen en deze welke in Brabant lagen. In de Henegouwse dorpen werd het recht bij een verkoop, verhuur, verpachting of andere renteconstructie betaald door degene die

130 ARA, Arenbergfonds, la177, comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 47. 131 Dit zijn Lettelingen, Pepingen en Bellingen en Heikruis, Cfr. bijlage 1. 132 Cfr. bijlage 1. 133 […] Neuf comptes, rendus par Phillipe Petit, Recepveur des mortes-mains et droitz seignouriaulx, congiez d’heritaiges de main-ferme, serfz, aubains, bastartz et aultres droitz des villes et terroir d’Enghien […] In: L.P. Gachard en A.J. Pinchard, inventaire des archives des Chambres des Comptes tome troisième, Brussel, Hayez, 1851, pp. 80-81. 36

(tijdelijk) afstand deed van zijn grond. In de Brabantse dorpen was het omgekeerd en werd deze betaald door de verwerver. In Ghoy (Henegouwen) gold er een andere regeling en werd er geen pontpenning gevraagd. Deze werd vervangen door een issue en toegangsgeld van 3,733 s. ts per persoon.134

Tenslotte was er ook geen gelijk tarief voor de diverse dorpen die onderhevig waren aan de pontpenning. In de besproken dorpen golden gradaties van de 7de, 8ste of 10de denier op de overdrachtsprijs. Ook bij verpachtingen konden er andere regels gelden, maar in het gros van de omstandigheden werd hier de pontpenning berekend op de totale pachtprijs. In Lettelingen135, Mark136, Hove137, Zullik138, Vollezele139 daarentegen werd er bij een verpachting enkel het eerste jaar van de pachtinkomsten afgehouden.

In het Hernegewoud vinden we een nog ingewikkeldere constructie terug, door een opdeling in vreygoet, rentegoet en herhautceys. De drie kenden een verschillende taxatie bij verkoop en een vrijstelling van de pontpenning op pachten bij de herhautceys.140 Bij dezelfde herhautceys moest de opbrengst uit deze denier daarenboven nog eens gedeeld worden met het Sint- Waltrudis kapittel van Bergen. In Samme ging de helft van de opbrengst naar de heer van Faucelz. 141

2.1.2.2. Dode hand en beste kateel Naast de pontpenning kon de heer ook een inning vorderen op het bezit van een inwoner van de heerlijkheid bij diens overlijden. Het betreft hier het beste kateel en de dode hand, die net als bovenstaande pontpenning een aanzienlijk belang hadden in de inkomsten van de rekeningen van de casuele rechten.

In de bronnen maakt men eigenlijk een beetje het verwarrende onderscheid tussen de dodehand en het beste kateel. Beide termen hielden echter in dat bij het overlijden van een persoon binnen de heerlijkheid de heer het beste roerende goed van deze persoon mocht opeisen.142 Het verschil in terminologie had vooral te maken met het gewicht die beide

134 ARA, Arenbergfonds, la177, Comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 24. 135 Ibidem, folio 16. 136 Ibidem, folio 20. 137 Ibidem, folio 21. 138 Ibidem, folio 24. 139 Ibidem, folio 30. 140 Ibidem, folio 25. 141 Voor het beste kateel was er eenzelfde regeling, maar daarbij werd slechts ¼ afgestaan. In: Ibidem, folio 16. 142 L.Verriest, Le servage dans le comté de Hainnaut, Brussel, Hayes, 1908, p. 33. 37 belastingen in de middeleeuwen hadden gehad. Een dode hand kon toen de helft van een roerende erfenis beslaan en hing in de vroege middeleeuwen meestal samen met lijfeigenschap. Na verloop van tijd werd deze dode hand steeds minder zwaar en zien we dat de inning reeds aan het begin van de 16de eeuw tot een zeer klein aantal mensen beperkt bleef.143 De dode hand zou verder evolueren totdat ze uiteindelijk de vorm van een beste kateel aannam.144 Doordat men evolueerde naar deze eenvormige inning, konden ook steeds meer mensen hun goed terugkopen, vooral wanneer de erfgenamen er een emotionele waarde aan hechtten.145

Zowel het beste kateel, als de afgeslankte vorm van de dode hand waren een seigneuraal recht, hetgeen impliceert dat ze tot de hogere rechtspraak behoorden en in principe op iedereen van toepassing waren.146 Toch waren er vrijstellingen voor diverse individuen: personen van ‘franche origine’, heren met hoge justitiemacht, poorters en buitenpoorters en leden van religieuze ordes.147 Daarnaast konden er ook nog lokale regels bestaan; in Lettelingen viel het recht enkel op gezinshoofden.148

Net als bij de pontpenning moest ook het beste kateel soms gedeeld worden met andere heren. In Zullik zien we bijvoorbeeld dat de hertogen het beste kateel enkel konden innen aan de rechteroever van de rivier de Zulle, terwijl de linkerkant ten goede viel aan de graaf van Egmont.149

De inning

Het beste kateel kunnen we aan de hand van onze bronnen opdelen in ruwweg drie groepen. De eerste en meest waardevolle groep bestond uit vee; in het gros van de gevallen koeien en paarden.150 Deze groep was het best vertegenwoordigd in de laatste steekproef. Daarna kwam de huisraad, waartoe ketels, meubels,… behoorden. Het minst waardevol was de kledij die bij verkoop slechts een kleine som opleverde. Aan de hand van deze opdeling kunnen we zeer

143 Ibidem, pp. 162-116. 144 Ibidem, pp. 250+279-299. 145 E. Haanen, “De heerlijkheden Weert en Nederweert en de verkoop van 1781”, in: Weert in woord en beeld. Jaarboek voor Weert 1996, 10 (1996), 1, p. 41. 146 Ibidem, pp. 279-299. 147 L.Verriest, Le servage dans le comté de Hainnaut, Brussel, Hayes, 1908, pp. 312-313. 148 Cfr. bijlage 8. 149 L.Verriest, Le servage dans le comté de Hainnaut, Brussel, Hayes, 1908, p. 345. 150Een kleine opmerking dient nog vermeld te worden wat betreft de paarden. Deze werden gedurende de steekproefperiodes opgehaald en ten voordele van de bezitter van de cijns van het park van Edingen verkocht. Daar paarden zo ongeveer de duurste stukken waren die een landbouwer in zijn bezit had, kon de pachter/begunstigde van deze cijns hieraan een mooie stuiver verdienen. In: ARA, Arenbergfonds, la2516 Comptes des droits casuels (Enghien) 1760, folio 78-79. 38 sterk de heersende conjunctuur opmerken. In de eerste twee steekproeven bijvoorbeeld worden er hoofdzakelijk kleren en huisraad geïnd. De 3de onderzoeksperiode daarentegen kent zowel een hoog aantal geïnde katelen, als zeer veel vee.

Tegen het einde van de 18de eeuw begonnen de inwoners echter steeds meer afkeer te tonen van dit recht. Er werd in die periode ook gewag gemaakt van het massaal ontduiken van de dode hand/beste kateel. De bevolking was hierin uiterst creatief geworden en bewerkstelligde dit door de waardevolste goederen reeds voor een overlijden weg te schenken of door via de meier een bewijs van armoede te verkrijgen. Met dit bewijs van armoede was men vrijgesteld van het beste kateel. Hier werd volgens Joan De Rey zo veel mee gefraudeerd dat Louis Engelbert van Arenberg noodzaak zag om in te grijpen. 151 In 1781 zou het beste kateel via een soort van eenheidstaks op haver per dorp afgekocht moeten worden.152 De reden van deze ontduiking lag volgens Scheelings in het feit dat beste katelen vooral gehaat waren door het moment waarop ze geïnd werden, eerder dan de zwaarte van de belasting an sich, die al bij al nog meeviel. Want eigenlijk waren ze de progressieve belasting bij uitstek in de vroegmoderne tijd en werd ze slechts één maal per persoon geïnd.153

151 J. De Rey, “Recht van de dode hand te Lettelingen 1723-1731”, in: Het Het oude land van Edingen en omliggende, 9 (1981), 1, p. 29. 152 Ibidem, pp. 333-340. 153 F. Scheelings, “De economische impact van de feodaliteit en de revolutionaire gezindheid van de boeren aan de vooravond van de revolutie”, in: J. Craeybecx en F. Scheelings (eds.), De Franse revolutie en Vlaanderen; De Oostenrijkse Nederlanden tussen oud en nieuw regime, Brussel, Vub Press, 1990, pp. 138-139. 39

Tabel 2: Inkomsten uit de pontpenning en het beste kateel voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 16476,12 1750 44795,45 1651 / 1701 12941,45 1751 / 1652 19063,893 1702 22317,02 1752 49417,04 1653 18157,19 1703 8487,143 1753 53053,49 1654 / 1704 15402,11 1754 / 1655 15839,312 1705 19612,29 1755 105656,3 1656 20534,217 1706 14359,35 1756 / 1657 31739,037 1707 10760,69 1757 34580,19 1658 / 1708* 3484,676 1758 / 1659 20307,649 1709* 5003,285 1759 / 1660 / 1710* 10334,52 1760 43772,61 1661 34807,794 1711 26939,45 1761 88445,77 1662 47851,642 1712 33759,36 1762 / 1663 / 1713 / 1763 40751,14 1664 / 1714 23271,54 1764 59863,84 1665 / 1715 / 1765 19460,73 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 58471,84 1668 / 1718 / 1768 48762,59 1669 / 1719 44198,24 1769 48738,55 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

*In de jaren 1708, 1709 en 1710 ontbreken de pontpenningen en/of beste katelen/dode handrechten in verscheidene dorpen. 154

Zowel inkomsten uit de pontpenning als deze uit het beste kateel konden vrij sterk afhangen van specifieke gebeurtenissen zoals de passages van legers. Toch waren ze hier niet volledig van afhankelijk en waren beide ook duidelijk gebonden aan conjuncturele evoluties155, hetgeen we bijvoorbeeld zien aan de doorgaans hogere opbrengsten in de Oostenrijkse periode.

154 dit zijn Rebecq, Roncquières, Samme, het Hernegewoud waar info over beide niet doorgegeven werd en Lettelingen (enkel 1710) Heikruis, Pepingen en Bellingen, Mark, waar enkel de informatie over de pontpenningen niet doorgegeven werd door de plaatselijke griffier. In: ARA, Arenbergfonds, la39, la295, la296, Comptes des droits casuels (Enghien) 1708, 1709 en 1710. 155 F. Scheelings, op.cit., p. 312. 40

Desondanks reageerden beiden niet op compleet dezelfde manier. Bij de beste katelen zien we dat er gedurende de hoogconjunctuur veel meer en betere stukken bij de families opgehaald werden. Terwijl de Arenbergadministratie in de eerste periodes amper zijn hand kon leggen op vee, werd er in de laatste periode niet alleen meer vee opgehaald, maar meer beste katelen in het algemeen.156

In dit laatste punt verschilde het beste kateel van de pontpenning. In hoogconjunctuur werden er niet zozeer meer pontpenningen geïnd, maar vooral hogere pontpenningen. Aangezien de pontpenning gebonden was aan de prijs van de overdracht, betekende dit dat er in deze periodes een veel sterkere stijging in de pacht- en verkoopprijzen aanwezig was, dan dat er een groter verloop van gronden was.

Tabel 3: vergelijking inkomsten pontpenning te Rebecq uitgedrukt in lb. ts. 157

Rebecq overdrachten lb. ts. 1652 25 291,16 1659 19 945,05 1662 26 1055,45 1700 12 252,6 1707 5 125,6 1714 12 138,3 1750 22 1696,25 1760 5 805 1769 11 1686,34

2.1.3. Demi quinds, Peines de lettres et exploits de sergeants Typisch voor Henegouwen waren de demi quinds, peines de lettres et exploits de sergeants, dewelke, een kleine, doch vaste rubriek vormden in de rekeningen van casuele rechten. Het was een inkomst die opgebouwd was uit geld, dat betaald moest worden door de schuldenaar op de vertraging van de aflossing van ‘ordinaire’ schulden. Deze schulden stonden tegenover de ‘geprivilegieerde’ schulden, die hiervan vrijgesteld waren.158 Net als vele andere rechten vond dit recht zijn oorsprong in de middeleeuwse vorstelijke rechten, die steeds meer in het

156 Het verschil in vee bijvoorbeeld is frappant, in 1652 worden er welgeteld 5 koeien opgehaald; in 1750, maar liefst 23. In: ARA, Arenbergfonds, la5743 en la177, comptes des droits casuels (Enghien)1652 en 1750. 157ARA, Arenbergfonds, la5743, la305, la4393, la4625, la3424, la281, la177, la 2516, la368 Comptes des droits casuels (Enghien) 1652, 1659, 1662, 1700, 1707, 1714, 1750, 1760, 1769. 158 De geprivilegeerde schulden betreffen onder andere; begrafeniskosten, loonkosten van knechten, huishuur, uitgaven voor rechtszaken, doktershonoraria, lonen van chirurgijns en apothekers, fiscale leningen, betaling van Taille,… In: P.A. Merlin, Répertoire universel et raisonné de jurisprudence: Pro-Rel, Volume 10, Parijs, Garnery, 1809, pp. 432-435. 41 bezit waren gekomen van de plaatselijke heren.159 Aangezien het iets typisch Henegouws was, werden ze enkel geheven in het land van Edingen.160

Tabel 4: Inkomsten uit demi quinds, peines de lettres et exploits de sergeants, voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 218,099 1750 60,19506 1651 / 1701 130,2819 1751 / 1652 3137,1795 1702 255,9812 1752 20,54699 1653 1021,4014 1703 316,4647 1753 0 1654 / 1704 238,6574 1754 / 1655 1619,0249 1705 161,4513 1755 0 1656 1887,3712 1706 157,721 1756 / 1657 959,46428 1707 132,6412 1757 0 1658 / 1708 52,32247 1758 / 1659 1284,2086 1709 0 1759 / 1660 / 1710 0 1760 209,3435 1661 654,1282 1711 466,8518 1761 9,634064 1662 331,96688 1712 75,228 1762 / 1663 / 1713 / 1763 407,5565 1664 / 1714 226,2276 1764 0 1665 / 1715 / 1765 75,11737 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 0 1668 / 1718 / 1768 0 1669 / 1719 275,8586 1769 0 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

*De inkomsten uit de jaren 1709 en 1710 zijn niet geïnd wegens geen gegevens van de bevoegde ambtenaar, de inkomsten uit die jaren zijn bijgeschreven bij het jaar 1711.161

De inkomsten uit de demi quinds, peines des lettres en exploits de sergeants doorlopen een unieke evolutie in de rekeningen van de casuele rechten. Het was de enige inkomst die, voor zover ze nog in 1650 enig belang had, volledig gemarginaliseerd werd in de loop van de 18de eeuw. Enige samenhang met het al dan niet plaatsvinden van krijgsverrichtingen of hongersnoden is bovendien volledig afwezig.

De oorzaak moet volgens ons dan ook gezocht worden in de bevolking. Deze gingen elkaar eenvoudigweg steeds minder voor een commissie dagen in geval van wanbetaling. De lokale

159 Ibidem, pp. 432-435. 160 ARA, Arenbergfonds, la177, Comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 32. 161 ARA, Arenbergfonds, la295 en la296, Comptes des droits casuels (Enghien) 1709 en 1710. 42 administratie kon hiertegen uiteraard niets doen, aangezien zo’n commissie pas samenkwam op aanvraag van de schuldeiser.162 De hertogen beschikten daarom over geen enkel middel om deze inkomst terug te doen heropleven.

2.1.4. Visitatierechten In de bronnen “Recette des loix à cause des visittes des chemins, rues et rivieres dans la terre d’Enghien” genoemd, vormden de visitatierechten een beetje een vreemde eend in de bijt in de lijst van de beschikbare rechten. Over het algemeen hadden de rechten die de Arenbergs bezaten vooral een sterk persoonlijke inslag. Een verkoop, een erfenis, een boete,… hebben vaak slechts invloed op één of twee persoon en niet op een volledige gemeenschap. Hierop verschilden de visitatierechten, aangezien ze een sterke inmenging waren in het lokale bestuur. Het recht hield namelijk in dat men de toestand van iets specifieks163 kon controleren en eventuele overtredingen beboeten.164 In het land van Edingen betrof dit de toestand van de (water)wegen.

162 ARA, Arenbergfonds, la27, comptes des droits casuels (Enghien) 1765, folio 34 en ARA, Arenbergfonds, la368, comptes des droits casuels (Enghien)1769, folio 49. 163 Het visitatierecht kon ook van toepassing zijn op de controle van bijvoorbeeld uitvoering van rechten, zoals de Bruggelingen die gedurende de middeleeuwen een recht hadden om een keurbezoek te sluis af te leggen, in:C. Cappelle, interstedelijke conflicten in Bourgondisch-Habsburgse Periode: Een machtsstrijd tussen Brugge en haar voorhaven sluis met economische drijfveren. Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2007, 1 dl., pp. 100-102. 164 J.C. Panckoucke (ed.), Encyclopédie méthodique: jurisprudence volume 3, Parijs, Panckoucke, 1783, p. 581. 43

Tabel 5: Inkomsten uit visitatierechten voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 0 1750 124,9048 1651 / 1701 0 1751 / 1652 291,11571 1702 0 1752 0 1653 0 1703 0 1753 0 1654 / 1704 0 1754 / 1655 0 1705 0 1755 177,0562 1656 0 1706 0 1756 / 1657 196,44046 1707 0 1757 563,5589 1658 / 1708 0 1758 / 1659 1755,3071 1709 0 1759 / 1660 / 1710 0 1760 745,7069 1661 162,11823 1711 0 1761 0 1662 541,22619 1712 0 1762 / 1663 / 1713 / 1763 525,6757 1664 / 1714 691,5817 1764 517,5331 1665 / 1715 / 1765 0 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 414,3702 1668 / 1718 / 1768 60,99669 1669 / 1719 120,6881 1769 328,3093 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

Net als de demi quinds kende dit recht een vreemd verloop. De inkomsten uit dit recht lijken sterk te wisselen in de eerste onderzoeksperiode, hetgeen veroorzaakt werd door een toenemende usurpatie van het recht door de plaatselijke overheden, iets waarover de rentmeester klaagde in het jaar 1662. Op dat moment kon hij het recht namelijk nog op slechts vier plaatsen innen.165 Door gebrek aan verdere jaargangen weten we eigenlijk niet goed hoe er verder op deze situatie gereageerd werd.

In de tweede steekproefperiode is het recht afwezig voor een lange periode. De reden die de rentmeesters hiervoor aangeven is dat ze geen onderzoeksbezoeken hebben uitgevoerd.166 We vermoeden dat dit te maken moet hebben gehad met de lastige toestand waarin het gebied verkeerde door de constante troepenpassages. De gemeenschappen dan nog eens extra gaan

165 Dit zijn het Hernegewoud, Kestergewoud, Lettelingen en Pepingen en Bellingen. De gene waar het recht niet meer geïnd kan worden zijn Mark, Hove, Vollezele, Zullik, Heikruis, Ghoy, Rebecq, Roncquières, Hennuyères, Samme en Quenast In: ARA, Arenbergfonds, la4394, comptes des droits casuels (Enghien) 1662, folio 8. 166 “Detant que au terme de ce compte on n’afait visite de chemins n’y rivieres ici.” ARA, Arenbergfonds, la875, comptes des droits casuels (Enghien) 1706, folio 5. 44 straffen zou alleen maar kwaad bloed hebben gezet bij de bevolking. Na de oorlogen zou men de inkomsten echter terug kunnen innen.

Deze inkomst zou al bij al beperkt blijven, maar is interessant om volgen, aangezien ze een graadmeter is van de macht die de heren konden uitoefenen op de dorpsgemeenschappen.

2.1.5. Inkomsten uit lenen Binnen de structuur van de heerlijkheid vormden de lenen van oudsher één van de belangrijkste onderdelen. In tegenstelling tot het gros van de casuele rechten, behoorden de rechten met betrekking tot de lenen daardoor niet tot de rechtsheerlijkheid, maar tot de grondheerlijkheid. Hierdoor worden lenen soms wel eens met cijnzen verward. Niet onlogisch want cijnzen waren net als lenen in volledig bezit van hun eigenaars, maar dienden toch een jaarlijkse erkenning te brengen aan hun heer. Het verschil tussen beiden was dat bij een leen niet zozeer een materiële tegenprestatie voorop stond, maar één die bestond uit diensten van de leenman. 167

2.1.5.1. Verhef en kamerlinggeld van lenen Om zich zeker te stellen van de diensten en de loyaliteit van een nieuwe leenman, moest deze bij een overdracht van een leen trouw komen zweren aan de heer. De nieuwe leenman kwam hier beloven dat hij de diverse hand- en spandiensten, verbonden aan zijn leen, zou vervullen. Aangezien in de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd dergelijke diensten afgeschaft werden, werd hiervoor een financiële tegenprestatie geëist, namelijk het relief of de verheffing. Deze verheffen werden geregeld bij de plaatselijke leenhof.168

Een verhef hield in dat men een jaar na de verwerving van het leen een bedrag moest betalen, om het leen in volle bezit te krijgen. Daarnaast beloofde de leenman een hele rits zaken zoals het gehoorzamen aan zijn heer, het laten berechten van zijn leen voor het hof van zijn heer, het verstrekken van het denombrement of omschrijving binnen een bepaalde tijd 169 en de

167 L. Verriest, Le régime seigneurial dans le comté de Hainaut du XI siècle à la revolution, Leuven, drukkerij: P. Smeesters, 1916-1917, pp. 177-178. 168 Ibidem, pp. 177-178. 169 C. Keustermans, Cour féodale d’Enghien Dénombrements de fiefs de Marcq (1423-1566), Edingen, sine nomine, 1988, pp. 3-4. 45 verplichting tot het betalen van de heerlijke rechten bij een overdracht van een leen.170 Het kamerlinggeld, een betaling die men moest doen aan de kamerling als een soort registratierecht, stond wel in de omschrijving van de kost, maar leek in praktijk niet meer geheven te worden.171

Bij het verhef van lenen werd er een onderscheid gemaakt tussen twee types; het verhef van het volle (fief liege) en deze van het kleine leen (fief ample). Het verschil tussen deze twee lag in de verplichtingen die de leenmannen hadden. Bij een volle leen was de leenman ook persoonlijk gebonden aan de heer. Dit had tot gevolg dat deze leenmannen in de middeleeuwen bijvoorbeeld een militaire dienst moesten vervullen voor hun leenheer.172 Voor een volle leen moest 6 lb. ts. en 8 s. ts. betaald worden, voor een klein slechts de helft.173

2.1.5.2. Denieren betaald op de overdrachten van lenen Al bij al viel een verhef financieel gezien nog goed mee voor de leenman. Een heel ander beeld krijgen we echter wanneer deze leenman zijn leen van de hand wou doen en overdrachtsrechten moest betalen.174 In onze bronnen werden deze rechten omschreven als de droits seigneuraux, terwijl ze in het Nederlands bekend stonden als doodkoop (bij erfenissen) en wandelkoop of marktrecht (in alle andere gevallen). Dergelijke overdrachtsrechten vormden een extreem zware last voor de leenman. In zowel het land van Edingen als het prinsdom Rebecq betrof het de 5de denier; ofwel 20% van de waarde van het leen! De inningen kwamen voor bij verkoop, (erf)pacht, donatie en ruil, schenkingen als bruidschat, creatie, verkoop en weggeven van een renteconstitutie en op onderpand.175

Daar het praktisch onmogelijk was een leen op een andere manier door te geven en doordat de belasting zo zwaar was, probeerde de bevolking hierop vaak een korting te krijgen. Dit gebeurde vrijwel enkel bij hoge bedragen en gunstelingen. Een andere manier was de taks op

170 C. Keustermans, Cour féodale d’Enghien, Dénombrements des fiefs de Marcq, Edingen, sine nomine nec dato, p. 3. 171 ARA, Arenbergfonds, la317 comptes des droits casuels (Enghien) 1711, folio 43-44. 172 A. Boulé, institution au droit coutumier du pays de Hainaut tome II, Bergen, Henri Hoyois, 1780, pp. 86-88. 173 ARA, Arenbergfonds, la317 comptes des droits casuels (Enghien) 1711, folio 43-44. 174 N. Didier, Le droit des fiefs dan la coutume de Hainaut au Moyen Age, Parijs, Picard, 1945, pp. 124-126. 175 L. Verriest, op. cit., pp. 158-160. 46 een illegale manier te ontwijken, hetgeen toentertijd blijkbaar een wijd verbreid probleem was in West-Europa.176

De jacht op de verloren gewaande lenen

De meest voorkomende (illegale) manier om de leenverplichtingen te ontwijken, was het verduisteren van lenen. Dit hield in dat men het leen als het ware ging ‘vergeten’ , door geen verhef meer te gaan betalen zodat het leen na een poos uit het zicht verdween van de administratie. In een poging om de heerlijke inkomsten echter te verhogen werd er in de jaren 40 van de 18de eeuw een reeks verwoede pogingen opgestart om deze lenen terug te vinden. De sleutelrol werd hierbij gespeeld door de nieuwe opgemaakte Cartulaires of Cartularia, waarin alle lenen opnieuw opgelijst werden aan de hand van alle beschikbare bronnen.177

Indien men zo een verdoken goed terugvond, betekende dit niet meteen dat het terug een leen werd van de Arenbergs. Eerst diende men de nieuwe eigenaars terug te vinden en een proces te voeren voor het feodale hof. Voor het hof moest men kunnen bewijzen dat het leen reeds een verhef ondergaan had in het verleden.178 Indien dit niet mogelijk was moest men het leen als verloren beschouwen.179

2.1.5.3 Lenen van bastaarden en vreemden Naast de regeling voor reguliere lenen was er nog een aparte regulering voor de lenen in het bezit van bastaarden en vreemden. Het recht op de lenen van bastaarden en vreemden, was een oud recht dat eveneens vanuit de middeleeuwen stamde en oorspronkelijk aan de vorsten toebehoorde.180 Het recht hield volgens het Henegouwse gewoonterecht in dat bij het

176 G. Béaur, J.P. Jessenne, F. Mennant en N. Vivier, “Northern France, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 128-129. 177 Een cartularium is een gebundelde versie van oorkonden en rechten die behoren tot een bepaald rechtsgebied. 178 […]S’ensuivent les fiefs scitués audit Bassilly repris dans quelqu’anciens registres des actes passez pardevant la Cour feodale et dans le Cartulaire precedent, don’t le Rescribent (nonobstant plusieurs voyages et inquisitions faitesaudit lieu)n’ a pû Jusqu’a pnt dcouvrir les proprietires moderns […]In: ARA, Arenbergfonds, seigneurie d’Enghien: 33, Bassily; Cartulaire des fiefs renouvelé par J.J. Beauvoix 1746, reliefs jusqu’en 1773. 179 […]S’ensuivent les fiefs scitues audit Bassilly portés au Cartulaire precedent qui sont irrecouvrable dont il ne se trouve aucuns reliefs[…], in: ARA, Arenbergfonds, seigneurie d’Enghien: 33, Bassily; Cartulaire des fiefs renouvelé par J.J. Beauvoix 1746, reliefs jusqu’en 1773. 180 A. Laplace, Dictionnaire des fiefs, et autres droits seigneuriaux, utiles et honorifiques, Paris, Knapen, 1757, p. 99. 47 overlijden van een leenman, de heer ofwel de helft van de opbrengsten van het leen kon innen181 en in sommige gevallen zelfs het volledige leen kon gaan opeisen.182

Er is echter geen enkel jaar binnen onze steekproefperiodes waar we enige inkomsten uit dit recht kunnen terugvinden. Deze afwezigheid is eenvoudig te verklaren door de specifieke natuur van het recht. Hoogstwaarschijnlijk vermeden de bastaarden en vreemden dergelijke nadelige constructies.

Tabel 6: Inkomsten uit lenen voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 3260,952 1750 172987,2 1651 / 1701 3075,351 1751 / 1652 33442,753 1702 3312,517 1752 17046,81 1653 13295,766 1703 2836,966 1753 89446,7 1654 / 1704 1766,211 1754 / 1655 12819,565 1705 2859,779 1755 47943,18 1656 4859,0113 1706 4611,768 1756 / 1657 35138,437 1707 10629,91 1757 52305,38 1658 / 1708 357,3189 1758 / 1659 3635,5483 1709 477,1534 1759 / 1660 / 1710 280,3461 1760 14756,81 1661 14214,878 1711 680,7736 1761 20542,72 1662 14136,146 1712 37488,96 1762 / 1663 / 1713 / 1763 21741,53 1664 / 1714 3057,512 1764 4178,371 1665 / 1715 / 1765 5801,109 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 437961,6 1668 / 1718 / 1768 24032,83 1669 / 1719 14700,39 1769 13692,02 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

Aangezien het gros van de inkomsten op lenen gerealiseerd werd door wandelkoop/doodkoop is deze inkomst opnieuw zeer volatiel. Desondanks is er, net als de inkomsten uit de pontpenning en het beste kateel, ook hier een algemene trend zichtbaar. We herkennen wederom een daling in de inkomsten in de, door legers geteisterde, tweede onderzoeksperiode en een stijging in de derde onder invloed van de hoogconjunctuur. Opmerkelijk is vooral de gelijkenis tussen het verloop van de wandelkoop/doodkoop en de reeds besproken pontpenning. Ook hier was er amper verschil in het aantal doodkopen en wandelkopen tussen

181 C.A. Bourdot De Richebourg, Nouveau coutumier general, Parijs, Claude Robustel, 1724, pp. 142-144. 182 C. Du Moulin, Le Grand Coustumier General volume 1, Parijs, Jacques du puys, 1567, folio 372-374. 48 de eerste en de derde onderzoeksperiode. De stijging wordt ook hier vooral gerealiseerd op de kap van de stijgende grondprijzen. 183

Slechts in de periode 1708-1711 kunnen we spreken van een drastische daling in de verkoop van het aantal lenen. 184 De oorzaak hiervan ligt volgens ons in de kort opeenvolgende opeisingen en doortochten/verblijf van soldaten die de markt voor land volledig stil gelegd moeten hebben. Wanneer de legers minder lang aanwezig waren of eenmalig langs kwamen was de schade minder en werden vooral de prijzen beïnvloed, eerder dan het aantal transacties.

2.1.6. Conclusie betreffende de inkomsten Om het belang van elke inkomst te kunnen inschatten kan het nuttig zijn deze onderling tegen elkaar af te wegen. Aan de hand van onderstaande tabellen kan ongemerkt worden dat de inkomsten uit de casuele rechten hoofdzakelijk opgebouwd waren uit twee elementen. Zowel de inkomsten uit de pontpenning en het beste kateel aan de ene kant en de diverse ontvangsten uit lenen aan de andere kant namen een belangrijke rol op zich in de inkomstenstructuur van deze rekening. Ze speelden gedurende de drie periodes haasje over, waardoor er niet echt één ‘grootste inkomst’ was. Het inspectierecht, de demi quinds en de boetes speelden tweede viool en kunnen economisch gezien, als marginaal gedefinieerd worden. Hierbij kan gesteld worden dat hoe groter de twee anderen waren, hoe marginaler de drie andere werden, ze hadden eenvoudigweg niet het groeipotentieel dewelke de twee anderen wel bezaten. Deze drie leveren dus niet echt veel bij aan de kas van de hertog. Meer zelfs; soms ging de rechtspraak meer kosten dan de inkomsten die de hertogen eruit halen, zoals we verder zullen zien.

183 In 1652 zijn er 27 inningen op lenen, in 1662 zijn er 28, in 1700 zijn er 24, in 1710 slechts 8, in 1719 zijn er 18, in 1750 zijn er 34, in 1760 zijn er 23 en in 1769 vinden we er 23 terug. In: ARA, Arenbergfonds, la5743, la4393, la4625, la2590, la177, la 2516, la368, comptes des droits causels (Enghien) 1652, 1662, 1700, 1719, 1750, 1760 en 1769 . 184 In 1712 worden er verschillende grote achterstallen geïnd, hierbij wordt gewag gemaakt van slechts één inning op een achterstallige verkoop uit 1711. Voor de andere jaren wordt er niets weergegeven. In: ARA, Arenbergfonds, la2193, Comptes des droits casuels (Enghien) 1712, folio 55-57. 49

Afbeelding 3: Inkomsten van de rekeningen van casuele rechten voor de 3 steekproefperiodes uitgedrukt in tarwe (liter)

Eerste steekproef (1650-1669)

80000 inspectierecht

70000

60000 demi quinds, peine des lettres 50000 et exploits faits par les sergeans 40000 liter boetes 30000

20000 Ontvangsten uit 10000 lenen

0 pontpenning en beste kateel jaar

Tweede steekproef (1700-1719)

80000 inspectierecht

70000

60000 demi quinds, peine des lettres 50000 et exploits faits

par les sergeans

40000 boetes liter

30000

20000 Ontvangsten uit lenen 10000

0 pontpenning en beste kateel

jaar

50

Derde steekproef (1750-1769)

600000 inspectierecht

500000 demi quinds, peine des lettres 400000 et exploits faits par les sergeans boetes

300000 liter

200000 Ontvangsten uit lenen 100000 pontpenning en 0 beste kateel

jaar

Doordat de totale inkomsten van de casuele rechten vooral gebaseerd waren op de inkomsten uit de pontpenning/beste kateel en de lenen, wordt het verloop over de tijd heen vooral door deze twee bepaald. Aangezien beiden over de jaren heen eenzelfde tendens kenden, zitten we met een opgeteld effect .

De tendens was dus een vrij lage opbrengst in de late zeventiende eeuw en vroege 18de eeuw. Gedurende zware en langdurige aanwezigheid van troepen zoals in de periode 1708-1711 krompen de inkomsten echter zeer sterk en werden deze verwaarloosbaar klein. Wanneer de Oostenrijkers aan de macht kwamen stegen de inkomsten echter stevig onder invloed van de langdurige vrede. Desondanks bleven er grote verschillen bestaan tussen de opeenvolgende jaren, zoals we zien in het jaar 1767, waar de verkoop van een gigantisch groot leen, de inkomsten doet exploderen185.

185 ARA, Arenbergfonds, la4647, comptes des droits casuels (Enghien) 1767 51

2.2. Uitgaven van de rekeningen van de casuele rechten

Voor niets gaat de zon op, voor al de rest moet je betalen. Ook wanneer je geld mocht innen, moest je er voor kunnen zorgen dat er een systeem voorhanden is hetwelke de inning organiseert en het beschikbare geld herverdeelt. De geldstromen die hieruit voortvloeien vormden samen de uitgaven van de casuele rechten.186

2.2.1. Proces- en strafuitvoeringskosten van de inquisitoire rechtsgang Beginnen doen we met de proces- en strafuitvoeringskosten van de rechtsgang. Deze uitgaven dienden echter niet voor elke proces gemaakt te worden. In de vroegmoderne tijd bestonden er namelijk twee types procesvoering; de acquisatoire en inquisitoire. Het verschil tussen beide bestond hoofdzakelijk in de verschillende bewijsvoering. Bij de acquisatoire rechtsgang was het de bedoeling dat de beklaagde zelf zijn bewijsstukken bijeenzocht en een verdediging regelde. 187 De uitgaven voor de heer bleven hiermee beperkt tot de betaling van enkele vaste ambtenaren/schepenen die recht spraken in zijn naam. Doorgaans vond men de acquisatoire rechtsgang terug bij de lichte misdrijven.

Inquisitoire rechtsgang daarentegen vormde een zeer dure aangelegenheid, aangezien de rechterlijke macht zelf een onderzoek moest voeren naar de misdaad. Dit hield in dat een hele rits ambtenaren, getuigen, cipiers, koeriers,… vergoed dienden te worden. Naast de proceskosten hield deze uitgave ook nog de kosten van de strafuitvoering in, aangezien de inquisitoire rechtsgang vooral van toepassing was op de zwaarste misdrijven.

186 Het is belangrijk om te beseffen dat uitgaven geenszins hetzelfde zijn als kosten. Hoewel ze grotendeels samenvallen, is er toch een onderscheid. Een uitgave is in feite het wegvloeien van geld uit een rekening of kasvoorraad. Een kost daarentegen kunnen we het best omschrijven als een verlies, dit kan de vorm aannemen van een uitgave in bijvoorbeeld de vorm van een aankoop, maar kan ook bijvoorbeeld een afschrijving zijn, in welk geval ze geen uitgave is. Een voorbeeld van een uitgave die geen kost is, is bijvoorbeeld een winstuitkering; er mag dan wel geld wegvloeien uit de kasvoorraden, maar er werd geen verlies gerealiseerd. In: J.P. Vincke en J. Van Den Bossche, boekhouden in kort bestek: inleiding voor niet boekhouders, Antwerpen, intersentia, 2010, pp.1-30. 187 F. Scheelings, op. cit., pp. 371-373. 52

Tabel 7: uitgaven aan proces- en strafuitvoering voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 1199,373 1750 6282,645 1651 / 1701 5584,44 1751 / 1652 4380,1584 1702 791,5727 1752 0 1653 2438,9366 1703 0 1753 0 1654 / 1704 0 1754 / 1655 921,58636 1705 0 1755 2764,268 1656 1572,2707 1706 0 1756 / 1657 597,72311 1707 361,5238 1757 638,1231 1658 / 1708 0 1758 / 1659 2148,7977 1709 0 1759 / 1660 / 1710 0 1760 854,502 1661 0 1711 13027,24 1761 3139,26 1662 5201,0439 1712 10491,91 1762 / 1663 / 1713 / 1763 0 1664 / 1714 3300,74 1764 4414,983 1665 / 1715 / 1765 10606,59 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 0 1668 / 1718 / 1768 0 1669 / 1719 1932,734 1769 0 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

Afhankelijk van elke zaak moest men natuurlijk meer of minder uitgeven aan een proces. In jaren dat er geen inquisitoire processen plaats vonden, waren er dan ook helemaal geen uitgaven te bespeuren. Het was niet onlogisch dat dit af en toe eens gebeurde, maar wanneer er lange periodes zonder dergelijke processen waren, was er meestal wel meer aan de hand. We merken dit bijvoorbeeld op in de periode 1703-1710; de periode van het langdurig verblijf van de soldaten. Het is niet ondenkbaar dat de administratie in het kader van de inkomstendalingen, op deze post poogde te besparen door geen onderzoeken meer in te stellen. Dit kan verklaard worden door het feit dat een onderzoek bij een zware misdaad meer kostte dan hetgeen men verdiende aan de boete die opgelegd werd.188

In de vroegmoderne tijd gebeurden dergelijke besparingen doorgaans via beïnvloeding van de baljuw of andere gerechtsofficieren. Men trachtte hen te overtuigen om minder inquisitoire processen te openen en de kosten in elk geval te beperken. Aangezien de baljuw van Edingen door de hertogen zelf aangeduid werd, kunnen we ons inbeelden dat beiden een uiterst goede

188 F. Scheelings, op. cit., pp. 371-379. 53 verstandhouding hadden. Dit verklaart waarom deze uitgaven nooit de proporties hebben aangenomen van enkele (veel kleinere!) Brabantse heerlijkheden189 en in moeilijke tijden zelfs tot nul gereduceerd konden worden.

Een andere veelgebruikte manier om de kosten te drukken was om een crimineel naar zijn plaats van herkomst te sturen. Dit blijkt echter een tweesnijdend zwaard te zijn geweest, want het omgekeerde kon uiteraard ook voorvallen. 190

2.2.2. Werken en herstellingen Hoewel men er niet onmiddellijk aan zou denken had men voor de uitvoering van de casuele rechten ook beschikking over een infrastructuur. We hebben het hierbij over twee gebouwen; een gevangenis en een kantoor.191 Aangezien deze op tijd en stond opgeknapt en onderhouden dienden te worden, moest men ook hier regelmatig wat geld voor vrijmaken.

Tabel 8: uitgaven aan herstellingen en werken voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 0 1750 11,77551 1651 / 1701 1,357103 1751 / 1652 37,08756 1702 2,033296 1752 34,18255 1653 1,242167 1703 0 1753 33,03061 1654 / 1704 109,0161 1754 / 1655 3,051573 1705 69,60632 1755 10,66673 1656 3,366458 1706 23,83627 1756 / 1657 2,208788 1707 0 1757 36,45598 1658 / 1708 3,057254 1758 / 1659 10,19007 1709 5,436143 1759 / 1660 / 1710 3,194718 1760 16,25171 1661 0 1711 0,44848 1761 15,37938 1662 0,672739 1712 0,807371 1762 / 1663 / 1713 / 1763 37,89456 1664 / 1714 8,723323 1764 1,192352 1665 / 1715 / 1765 3,630791 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 9,454211 1668 / 1718 / 1768 9,804016 1669 / 1719 5,327997 1769 13,40836 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

189 Ibidem, pp. 371-379. 190 Ibidem, pp. 375-341. 191 ARA, Arenbergfonds, la2516, Comptes des droits casuels (Enghien) 1760, folio 69-70. 54

De uitgaven aan de herstellingen lijken doorgaans vrij goed mee te hebben gevallen, in praktisch geen enkel jaar is dit een serieuze uitgave te noemen. Desondanks zien we dat de administratie de werken op een andere manier benaderde na de tweede steekproefperiode. In de eerste twee steekproefperioden lijkt men doorgaans vrij weinig aan het onderhoud te spenderen, tot er in plots een grote reparatie moest plaats vinden. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in de jaren 1704 en 1705, toen het chambre d’office hersteld diende te worden. 192. In de laatste steekproefperiode lijkt men de kosten meer te spreiden over de jaren heen, waarschijnlijk omdat men gedurende hoogconjunctuur minder de neiging had te beknibbelen op dergelijke kosten.

2.2.3. Personeelskosten Daar de casuele rechten weinig nood had aan gebouwen, nam het personeel een des te belangrijkere rol in. Onder de vorm van een gouverneur/baljuw, rentmeester, een procureur van het officie, burgemeesters, schepenen en sergeanten van de stad en het platteland, nam de groep mensen die op de één of andere manier voor de hertog werkte een vrij grote omvang aan. Hun taken bestonden erin om, elk op hun manier, de inning van de casuele rechten te faciliteren.

Desondanks het feit dat ze een gemeenschappelijk doel hadden, was er in de verste verte geen sprake van een gelijkaardige verloning. Enkel de gouverneur/baljuw, procureur en sergeanten ontvingen een vast loon,193 de anderen naargelang hun prestaties voor de heren. Ook de lonen zelf konden mijlenver uit elkaar liggen; de gouverneurs en rentmeesters verdienden veelvouden, van wat het overige personeel betaald kreeg.

192 ARA, Arenbergfonds, la1188, Comptes des droits casuels (Enghien)1704, folio 25 en ARA, Arenbergfonds, la16, Comptes des droits casuels (Enghien) 1705, folio 25-26. 193ARA, Arenbergfonds, la177, Comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 46-50. 55

Tabel 9: uitgaven aan personeel voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 4582,196 1750 17330,52 1651 / 1701 6740,77 1751 / 1652 15814,11 1702 5649,137 1752 21592,06 1653 14655,22 1703 4960,885 1753 28848,76 1654 / 1704 17363,62 1754 / 1655 17613,28 1705 17386,61 1755 33387,79 1656 16213,33 1706 15487,53 1756 / 1657 17667,97 1707 13240,73 1757 26407,71 1658 / 1708 3853,168 1758 / 1659 3890,262 1709 3711,026 1759 / 1660 / 1710 3458,838 1760 18944,4 1661 13013,44 1711 8611,392 1761 22180,02 1662 9630,586 1712 34649,96 1762 / 1663 / 1713 / 1763 18809,78 1664 / 1714 13546,7 1764 19595,1 1665 / 1715 / 1765 14596,56 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 32233,95 1668 / 1718 / 1768 21163,49 1669 / 1719 29259,4 1769 17005,93

0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

De evolutie in lonen was, in vergelijking met de andere kosten niet zo sterk veranderend als de vorige uitgaven. De logica hierachter is dat je een minimum aan administratie nodig hebt om de boel draaiende te houden. Het was daarom onmogelijk om hierop sterk te besparen, vooral omdat de topambtenaren die het meeste geld verdienden contracten hadden die hen van een vastgelegd loon/verdeelsleutel voorzagen.194

Het gros van de veranderingen kan daarom verklaard worden door de variabele lonen die sommige mensen ontvingen. Burgemeesters bijvoorbeeld werden betaald voor het invullen van de schriften betreffende de pontpenning die de cijnshouders moesten betalen. Als hij in een bepaald jaar geen schrift moest maken, werden deze uiteraard ook niet betaald. De persoon die echter het meeste invloed op de evolutie van deze kosten zou hebben was de

194ARA, Arenbergfonds, la177, comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 70-71. 56 rentmeester. De rentmeester kreeg namelijk een variabel (top)loon afhankelijk van de gerealiseerde inkomsten.195 In goede jaren lag zijn loon dan ook veel hoger.

Ook de vaste lonen kenden soms schommelingen. Soms moesten bepaalde ambtenaren een jaar of twee op hun loon wachten, hetgeen regelmatig bij de sergeanten gebeurde. In de jaren met opvallend lage cijfers (1659, 1700-1703, 1708-1710)196, speelde er echter nog iets anders. In deze jaren werd er gewoonweg geen loon uitgekeerd aan de gouverneur. Deze bezat gedurende de periodes een toploon van maar liefst 1200 lb. ts., hetgeen uiteraard een zeer zware invloed uitoefende op de cijfers van dat jaar.

2.2.4. Kortingen en verliezen Vanaf het jaar 1719 werd er een nieuwe uitgavenpost gecreëerd in de rekeningen van de casuele rechten. Geïnspireerd door een gelijkaardige post in de domeinrekeningen werden hier kortingen, terugbetalingen op voorschotten en verliezen genoteerd. De uitgave was echter niet nieuw; voor 1719 werd ze meestal direct ingeschreven bij de respectievelijke inkomst waarop verlies gemaakt werd. Deze uitgave kan dus eerder omschreven worden als een boekhoudkundige verfijning, dewelke we vandaag zouden benoemen als “dubieuze debiteuren en geboekte waardeverminderingen” of als “kortingen”.

In het geval van kortingen mag deze uitgave zeker niet als een vorm van liefdadigheid gezien worden voor de armen die hun verplichtingen niet konden betalen. Bij de toekenning van kortingen ging men zo restrictief mogelijk te werk. Indien er toch kortingen gegeven werden was dit meestal op grote bedragen en voor gunstelingen van de Arenbergs.197 Het grootste gedeelte van deze uitgave over de volledige periode werd echter veroorzaakt door de paarden die via de beste kateel geïnd werden bij enkele inwoners van de dorpen en die toekwamen aan de eigenaar/betrekker van de cijns van het park van Edingen.198 Niettegenstaande haar korte duur, kon deze kost daarom oplopen tot een aardig bedrag, zoals we kunnen zien in het jaar 1750, toen een betaald voorschot terugbetaald moest worden.199

195 De verdeelsleutel voor de rentmeester zat als volgt in elkaar: de 12de denier voor alle sommen onder de 200 florijn en de 20ste denier voor alle sommen boven de 200 florijn. In: ARA, Arenbergfonds, la2516, Comptes des droits casuels (Enghien) 1760, folio 71. 196 ARA, Arenbergfonds, la305, la4625, la851, la2611, la15, la39, la296, Comptes des droits casuels (Enghien) 1659, 1700, 1701, 1702, 1703, 1708, 1710. 197 ARA, Arenbergfonds, la457, comptes des droits casuels (Enghien) 1753, folio 83-85. 198 Bijvoorbeeld in het jaar 1767, waar de volledige verkoopsom van maar liefst 2940 pond tournois aan deze man toe kwam. In: ARA, Arenbergfonds, la4676, Comptes des droits casuels (Enghien) 1767, folio 92-95. 199 ARA, Arenberfonds, la177, Comptes des droits casuels (Enghien) 1750. 57

Tabel 10: uitgaven ten gevolge van korting en verliezen voor de 2 steekproefperiodes waarin ze voorkomt, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter 1700 0 1750 174110,8 1701 0 1751 / 1702 0 1752 15043,99 1703 0 1753 10805,77 1704 0 1754 / 1705 0 1755 7973,006 1706 0 1756 / 1707 0 1757 1897,393 1708 0 1758 / 1709 0 1759 / 1710 0 1760 8224,582 1711 0 1761 4690,103 1712 0 1762 / 1713 / 1763 3597,678 1714 0 1764 19974,65 1715 / 1765 3994,878 1716 / 1766 / 1717 / 1767 23579 1718 / 1768 19172,64 1719 6437,37 1769 7488,708 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

2.2.5. Uitstroom van geld Nadat alle reguliere uitgaven die verbonden waren aan de casuele rechten uitbetaald waren bleef er doorgaans nog een deel van de jaarlijkse inkomsten over. In de huidige boekhoudkundige termen zouden we dit overschot definiëren als de winst. Deze winst kon in twee manieren uitbetaald worden. Ofwel werd het geld doorgesluisd naar de schatbewaarder van de Arenbergs ofwel kreeg de rentmeester opdracht van de centrale administratie om bepaalde individuen een som te betalen. Dit konden mensen buiten de heerlijkheid zijn, maar ook pensioenen, schenkingen en toezeggingen aan personen binnen de heerlijkheid of zelfs het eigen personeel. Het verschil met normale lonen was dan vooral het feit dat dit een betaling was, die per ordonnantie door de Arenbergs zelf en eigenlijk een soort (eenmalige) bonus was en dus niet onder de normale loonkosten viel.200

200 ARA, Arenbergfonds, la2516, comptes des droits casuels (Enghien) 1760, folio 78-79. 58

Tabel 11: uitstroom geld naar centrale niveau voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650 / 1700 4218,068 1750 20638,31 1651 / 1701 1418,212 1751 / 1652 27847,231 1702 121005,9 1752 42635 1653 16799,488 1703 6191,172 1753 130289,3 1654 / 1704 26601,92 1754 / 1655 6253,5641 1705 1371,276 1755 103478,2 1656 31690,021 1706 1359,558 1756 / 1657 33925,388 1707 1547,166 1757 35666,99 1658 / 1708 575,5471 1758 / 1659 13944,863 1709 856,4897 1759 / 1660 / 1710 1096,684 1760 32353,08 1661 8927,8132 1711 5226,406 1761 79357,72 1662 9591,519 1712 4636,609 1762 / 1663 / 1713 / 1763 25617 1664 / 1714 946,187 1764 24420,21 1665 / 1715 / 1765 2424,242 1666 / 1716 / 1766 / 1667 / 1717 / 1767 438034,7 1668 / 1718 / 1768 51461,53 1669 / 1719 19244,01 1769 10064,02 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

De uitkering van deze winsten was sterk gebonden aan de totaalinkomsten van de rekeningen van de casuele rechten. De reden hiervoor was eenvoudig, in goede jaren waren er gewoon veel meer overschotten die doorgestort konden worden. Toch speelde ook het beleid met betrekking tot de andere uitgaven een rol. Dit was het gevolg van de reeds aangehaalde uitstelpolitiek, waarbij betalingen (lonen, reparaties,…) die feitelijk in een bepaald jaar uitgevoerd moesten worden, uitgesteld werden naar een daaropvolgend jaar.

2.2.6. Overige Naast de regelmatige inkomsten waren er nog drie inkomsten die slechts één keer voorkomen in de bronnenreeksen. Dit gaat om uitgaven aan processen die gevoerd werden om enkele

59 pontpenningen in Rebecq te kunnen innen ( 1712)201, een vernieuwing van enkele cartularia (1757)202 en de terugbetaling van enkele achterstallen (1761).203

Tabel 12: overige uitgaven voor de 3 steekproefperiodes, uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter 1700 0 1750 0 1701 0 1751 / 1702 0 1752 0 1703 0 1753 0 1704 0 1754 / 1705 0 1755 0 1706 0 1756 / 1707 0 1757 4644,867 1708 0 1758 / 1709 0 1759 / 1710 0 1760 0 1711 0 1761 1164,036 1712 6810,185 1762 / 1713 / 1763 0 1714 0 1764 0 1715 / 1765 0 1716 / 1766 / 1717 / 1767 0 1718 / 1768 0 1719 0 1769 0 0= geen inkomst /=geen gegevens voor dat jaar

2.2.7. Conclusies betreffende de uitgaven Bij de onderlinge verdeling van de uitgaven, zien we ook hier twee elementen een centrale rol opeisen. Enerzijds was er de uitstroom van geld uit de heerlijkheid naar de centrale schatbewaarder of enkele personen aan wie geld is toegewezen. In de “vette” jaren was dit de grootste uitgave. Anderzijds waren de personeelskosten ook van groot belang. Deze lonen vormden het belangrijkste element van de uitgaven/kosten die dienden om de inning en organisatie van de casuele rechten te garanderen. Personeelskosten kenden, in tegenstelling tot de uitstroom van geld, een iets rustiger verloop, daar ze voor een deel opgebouwd waren uit vaste kosten. In de “magere jaren” vormden ze daarom de belangrijkste uitgave. De werken en herstellingen, de proces- en strafuitvoering en de kortingen en verliezen zouden in vergelijking met deze twee meestal zeer klein zijn en nooit een echt belangrijke rol spelen. Dit

201 ARA, Arenbergfonds, la2193, Comptes des droits casuels (Enghien) 1712, folio 73-74. 202 ARA, Arenbergfonds, la1199, Comptes des droits casuels (Enghien) 1757, folio 99-104. 203 ARA, Arenbergfonds, la255, Comptes des droits casuels (Enghien) 1761, folio 75-76. 60 had tot gevolg dat vooral het uitstellen en het snoeien van personeelkosten een belangrijk middel was om toch nog geld uit te kunnen keren aan de centrale Arenbergadministratie.

Afbeelding 4: uitgaven van de rekeningen van casuele rechten voor de 3 steekproefperiodes uitgedrukt in Tarwe (liter) eerste steekproef (1650-1669)

60000

50000 Werken en herstellingen 40000

Proces en

30000 strafuitvoering liter

20000 personeelskost en 10000

uitstroom van 0 geld

jaar

61 tweede steekproef (1700-1719)

140000 overige 120000

100000 kortingen en verliezen

80000 Werken en

herstellingen liter 60000 Proces en 40000 strafuitvoering

personeelskosten 20000

0 uitstroom van geld

jaar

derde steekproef (1750-1769)

600000

overige 500000

400000 kortingen en

verliezen

300000 Werken en liter herstellingen

200000 Proces en strafuitvoering

100000 personeelskost en 0 uitstroom van geld

jaar

62

Net als bij de opbrengsten was het verschil tussen de steekproefperiodes onderling zeer frappant. De uitgaven kenden een stabiel verloop in de eerste periode, zakken in elkaar in het midden van de tweede steekproefperiode en zijn zo marginaal, dat ze bijna onvergelijkbaar zijn met deze in de derde. De groei van de uitgaven werd in de derde steekproefperiode hoofdzakelijk veroorzaakt door de uitgaven naar de centrale administratie.

2.3. Conclusie rekeningen van de casuele rechten

De hertogen van Arenberg hadden zowel in het land van Edingen, als in het prinsdom Rebecq een vrij sterke greep op de bevolking. Hun feodale macht stond ongeveer op hetzelfde niveau als dat wat we terugvonden in Zuid-Brabant. Dit betekent ook dat er geen “herfeodalisering” plaats vond in de late 18de eeuw, zoals in de Noordelijke gebieden van het hertogdom Brabant. Het was eenvoudig weg niet nodig omdat de Arenbergs doorheen de 17de en 18de eeuw dezelfde rechten over het gebied konden laten gelden.204 Het arsenaal van casuele rechten bleef namelijk min of meer gelijk. De graad van feodalisering moet hierbij wel niet overdreven worden, ze was inderdaad hoger dan in Vlaanderen en grote stukken van Brabant, maar lag lager dan deze in bijvoorbeeld het zuid-oosten van de Zuidelijke Nederlanden.205

Aangezien de inhoud van de rechten dus weinig veranderde, kon men enkel hogere inkomsten realiseren door met het bestaande arsenaal aan rechten meer te innen. In praktijk bleek het echter moeilijk om hier op een actieve manier verandering in te brengen. Men ondernam wel enkele pogingen met de aanmaak van nieuwe cartularia en de dorpsabonnementen voor het beste kateel, maar deze bleken in praktijk geen grote inkomstenveranderingen mee te brengen of werden te laat ingevoerd om nog een serieus effect te kunnen waarnemen. Hierdoor hingen de inkomsten grotendeels af van zowel conjunctuur als specifieke gebeurtenissen die in een bepaald jaar plaats vonden.

Ook de meeste uitgaven verbonden aan de casuele rechten bleken moeilijk te beteugelen. We hebben het hier dan hoofdzakelijk over de uitgaven die eveneens kosten waren, met andere woorden alle uitgaven behalve de uitstroom van geld. De rentmeesters wisten deze enkel te beperken door de kosten door te schuiven naar de volgende jaren. Enkel in de proces- en

204 F. Scheelings, op. cit., pp. 215-216. 205 E. Thoen, B. Van Bavel en P Van Cruyningen, “The Low Countries, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 169-182. 63 strafuitvoeringskosten wist men nog serieus te snoeien, maar deze kosten waren reeds zo klein, dat hun invloed op het totale uitgavenplaatje al bij al beperkt bleef.

Gevolg hiervan was dat de winsten die men kon maken op de casuele rechten vooral gebonden waren aan conjunctuur en specifieke gebeurtenissen zoals de passage van legers of de verkoop van een groot leen. Het enige wezenlijke middel dat de administratie tot zijn beschikking had om de resultaten wat op te smukken, was het creatieve boekhouden.

Desondanks de boekhoudkundige trucjes, bleef het zeer moeilijk om even grote inkomsten en uitgaven te verkrijgen doorheen de onderzoeksperiodes. Regelmatig waren er overschotten of werd er serieus in het rood gegaan. Dit is te verklaren door twee elementen die eigen waren aan de organisatie van de administratie. Enerzijds ging men ervoor zorgen dat men kasreserves bij de rentmeester hield. Deze konden dan aangewend worden bij slechtere jaren of wanneer de centrale administratie plots veel geld nodig had.206 Anderzijds was het moeilijk om de inkomsten, juist door hun volatiliteit, precies in te schatten, zodat men te veel of juist veel te weinig ging uitgeven.

206ARA, Arenbergfonds, la2611, Comptes des droits casuels (Enghien) 1702, folio 38-39. 64

3. Domeinrekeningen

Naast de casuele rechten groepeerde de Arenbergadministratie de andere inkomsten en uitgaven in de domeinrekeningen. Zoals de naam het reeds aangeeft kon men hierin de financiële resultaten van het heerlijke domein terugvinden.

Over het algemeen bevatten deze rekeningen elementen van de grondheerlijkheid, dewelke feitelijk bestond uit het fysieke bezit en de lagere grondrechtspraak van de heerlijkheid.207 Daarnaast behelzen de rekeningen echter ook tijdelijke verpachtingen van enkele hogere rechtsheerlijke rechten.

De domeinrekeningen bieden ons daarom een prachtig zicht op de oude kern van de heerlijkheid. Niet alleen is de grondheerlijkheid in de meeste gevallen het grootste onderdeel van het domein, maar ze zou, veel meer dan de rechtsheerlijkheid, vorm geven aan het landschap.

Uit principe werd ook voor de domeinrekeningen de opdeling van het prinsdom Rebecq en deze van het land van Edingen gemaakt door de administratie. De inhoudelijke verschillen tussen de Brabantse en Henegouwse bezittingen zullen in de domeinrekeningen echter een stuk kleiner blijken dan bij de rekeningen van de casuele rechten.

3.1. De inkomsten van de domeinrekening

In de rekeningen van de onderzochte domeinrekeningen is er sprake van een vrij eenduidige en duidelijke opdeling van de inkomsten. Per dorp of stad werden er, indien van toepassing, een maximum van zes opdelingen gemaakt. Het betreft cijnzen, pachten, hout, opbrengsten uit weiden en opbrengsten uit het verzamelen van voedsel in bossen. In sommige domeinrekeningen zien we nog een extra hoofdstuk met inkomsten die niet specifiek gebonden waren aan één plaats.

207 E. Thoen, Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden Testregio: de’ kasselrijen van Oudenaarde en Aalst band I, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1988, p. 384. 65

3.1.1. Cijnzen en andere rechten gebaseerd op grond In de domeinrekeningen zijn de cijnzen de eerste inkomsten waar we per dorp mee geconfronteerd werden. In se zijn deze cijnzen een soort erkenningrecht208 dewelke betaald moesten worden aan de heer. Hierbij was de prijs niet gebonden aan een persoon of contract, maar aan een grond. Een cijns bleef daardoor doorgaans vast, waardoor de prijzen vaak nog dateerden uit de Middeleeuwen. Het is daarom ook dat er tot in de vroegmoderne tijd nog veel cijnzen209 in natura geïnd werden.210 In onze bronnen vinden we acht dergelijke goederen terug; ganzen, kapoenen, kippen, rogge,211 haver, tarwe212 en (bijen)was.213

Voor de waardering van deze goederen vormt er zich echter wel een probleem. In de vroegmoderne tijd kon de heer namelijk toelating geven om de natura-inkomsten tegen verdingde prijzen te laten innen. Deze verdingde prijzen waren jaarlijks vastgestelde prijzen die lager dan de marktwaarde lagen en waartegen de cijnshouder, indien hij dit wou, zijn cijns kon betalen. De cijnshouder was echter niet verplicht dit te doen en kon zijn cijns nog steeds betalen in naturagoederen.

Het grote nadeel aan de besproken rekeningen is dat wanneer men een inning aan verdingde prijzen ging toelaten, men geen onderscheid meer ging maken tussen de inningen welke in geld plaats vonden en deze die in natura plaats vonden. De administratie waardeerde vanaf dan ook de in natura geïnde stukken aan deze verdingde prijzen. Hierdoor krijgen we een beetje een scheefgetrokken beeld, zeker omdat de granen en de bijenwas in de eerste twee steekproefperiodes (tot 1713) nog uitsluitend in natura geïnd werden en de administratie dus plots een ander waarderingssysteem ging gebruiken. Om het nog ingewikkelder te maken werd pluimvee door alle onderzoeksperiodes aan verdingde prijzen gewaardeerd. Ook uit de uitgaven is moeilijk af te leiden hoeveel er uit de voorraden geleverd werd en hoeveel

208 L. Verriest, Le régime seigneurial dans le comté de Hainaut du XI siècle à la revolution, Leuven, drukkerij: P. Smeesters, 1916-1917, pp. 114-115. 209 Ibidem, p. 113. 210 E. Thoen, Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst band I, Gent, Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 1988, pp. 569-570. 211 Rogge vinden we in onze bronnen hoofdzakelijk terug onder de naam ‘blé’ of blet, hetgeen in het Nederlands doorgaans als graan vertaald wordt. In Wallonië werd de term echter ook gebruikt voor rogge. In enkele gevallen werd de term seigle gebruikt. In: Anoniem, Notre blé: le seigle, in: , geraadpleegd op 25.07.2013 en in ARA, Arenbergfonds, la2718 comptes des domaines (Enghien) 1660, folio 84 212 Vooral Tarwe en rogge werden gebruikt om brood van te bakken, terwijl haver vooral aan dieren gegeven werden. In: R. Mantel, A. Rigaudiere en E. Zylberman, Etudes d’histoire economique rurale au XVIIIe siècle, Parijs, Presses universitaires de France, Parijs, Presses Universiteaires de France, 1965, pp. 30-31. 213 De inningen van bijenwas vonden enkel plaats in Vollezele. Dit heeft volgens Reygearts te maken met de boekweit teelt we daar toen konden vinden. In: J. Reygaerts, Pajottenland: historisch geografisch streekonderzoek, sine loco nec nomine, 2005, p. 209. 66 graan/gevogelte er nog aangekocht moest worden of in verdingde prijzen werd betaald, omdat dit slechts af en toe vermeld werd. Hierdoor zitten we dus met een serieuze beperking. Het doet ons echter opnieuw beseffen dat men, ook in vroegere tijden, met een boekhouding kon spelen en dat de boekhoudkundige resultaten geenszins deze zijn die in werkelijkheid gerealiseerd werden, hoewel ze deze doorgaans wel benaderen.

We vermelden nogmaals dat we door de natura inningen van graan en bijenwas voor 1713, verplicht waren een extra omrekening te maken. Dit werd gedaan volgens de 5-jaarlijkse voortschrijdende gemiddelden van de Halse graanprijzen. 214

3.1.1.1. Waarom prijzen verdingen? Het lijkt op het eerste zicht een vreemde beslissing; een heer die naturagoederen gaat innen/waarderen aan een lagere waarde in geld (=verdinging), dan de feitelijke marktprijs. Doorgaans worden hiervoor de hoge transactiekosten of de mogelijkheid tot verwerving van extra rechten als verklaring gegeven. In onze casus konden de naturagoederen echter massaal naar het kasteel gestuurd worden, waar er uiteraard genoeg hoofden waren om te voeden. Hierdoor zijn bovenstaande redenen niet echt valabel.215

Daarom is het waarschijnlijker dat de slechte kwaliteit van de naturagoederen de spuigaten uit liep. De boeren probeerden in rogge, haver,… van een zo laag mogelijke kwaliteit te leveren, waardoor ze er eigenlijk in slaagden een deel van de verplichte cijns te ontduiken. Dat cijnzen in pluimvee reeds voor de onderzoeksperioden overgeschakeld waren op een monetaire waardering heeft te maken dat pluimvee nog gevoeliger was voor dergelijke kwaliteitsfraude.216

Deze evolutie naar steeds minder inningen/waarderingen in natura was er één die niet enkel in de Zuidelijke Nederlanden plaats vond. Het was een evolutie die zich op verschillende plaatsen in Europa voordeed, tot zelfs in de Noord-Duitse gebieden toe. Het voordeel voor de heren was, dat ze veel korter op de bal konden spelen en via de spijkerprijzen de

214 J. Mertens, “Graanprijzen te Halle (1585-1796)”, in: Eigen Schoon en de Brabander, 53, (1980), 6, pp. 241- 254. 215 G. Béaur, J.P. Jessenne, F. Mennant en N. Vivier, “Northern France, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 119-120. 216 F. Scheelings, op. cit., p. 402. 67 marktevoluties konden opvolgen.217 Hierdoor hingen ze niet zo sterk af van de kwaliteit die de boeren hen gunden.

3.1.1.2. Verdeling van de naturacijnzen Niet elke specie is even vaak terug te vinden in de bronnen; waar het ene goed in zowat alle dorpen gevraagd werd, was het andere veel minder verspreid. Kapoenen en haver kunnen we definiëren als de meest gevraagde soort en zijn in elk dorp terug te vinden. Ze worden op de voet gevolgd door het eveneens wijd verspreide rogge. Veel minder vaak zien we kippen, ganzen en tarwe terugkeren als cijns.218 Ten slotte is er nog een kleine cijns in bijenwas die enkel te Vollezele geïnd werd.219

3.1.1.3. Voordelen van de cijnsgronden Het voornaamste voordeel van de cijnsgronden was uiteraard de cijns zelf. In het gros van de gevallen kwam deze volledig toe aan de hertogen. In enkele dorpen waarop de greep van de hertogen minder groot was, zien we echter dat bepaalde cijnzen soms gedeeld moesten worden.220

Doorgaans werden deze cijnzen betaald door de persoon die eigenaar was van het goed; enkel voor woningen, zien we dat de eigenlijke bewoner de cijns moest volbrengen. De betaling vond plaats op vaste (kerkelijke feest)dagen waarop iedereen of een bepaald deel van de cijnsplichtigen zich moest begeven naar de ontvanger. 221

Een ander voordeel dat de heer kon laten gelden was wanneer de cijns niet meer betaald werd. In zo een geval beschikte de hertog over het recht op uitwinning; een soort van openbare verkoop van het cijnsgoed. Meestal kon de heer dan beschikken over de opbrengsten van het cijnsgoed gedurende de uitwinningprocedure. Voor huizen vond er meestal een verkorte

217 S. Brakensiek, “North West Germany, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, p. 239. 218 R. Mantel, A. Rigaudiere en E. Zylberman, Etudes d’histoire economique rurale au XVIIIe siècle, Parijs, Presses universitaires de France, pp. 30-31. 219 J. Reygaerts, Pajottenland: historisch geografisch streekonderzoek, sine loco nec nomine, 2005, p. 209. 220 Dit zien we in Hennuyères, waar een deel van de inkomsten naar het kapittel van Nijvel gaat, in het Kestergewoud waar de Sint-Waldetrus abdij te Bergen een stuk van de cijnzen van de hertogen kan afromen en Samme waar men een deel moet afstaan aan de heer van Fauquez. In: ARA, Arenbergfonds, la220 comptes des domains (Enghien) 1750. 221 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine nomine, 1998, pp. 494-498. 68 procedure plaats omdat deze vaak veel onderhoud vereisten en eerder geld kosten dan geld opbrachten. 222

Veel heren in de vroegmoderne tijd slaagden erin om sterk te profiteren van deze uitwinningprocedure. In moeilijke periodes, wanneer de boeren amper het hoofd boven water konden houden, wist menig heer zijn eigen bezittingen te vergroten door op grote schaal deze uitwinning af te dwingen. In vele gevallen bezat de heer dan ook nog eens een voorkooprecht. 223 Procedures van uitwinning zijn jammer genoeg niet terug te vinden in de door ons onderzochte bronnen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de hertogen dit uitwinningproces systematisch gebruikten om hun areaal te vergroten, aangezien we verder zullen zien dat er slechts een beperkte vergroting van het land en bosareaal plaats vond.

3.1.1.4. Andere rechten gebaseerd op grond Naast de cijnzen worden bij de inkomstenpost ook enkele andere rechten, die gebaseerd waren op grond, teruggevonden. Zo moesten alle inwoners van Ghoy die gronden bewerkten en die geen bezit van de Arenbergfamilie of abdij van Aubé waren, een taille betalen van 3 s. ts. per bunder land. Ook moest men er karweien afkopen wanneer men een paardentuig had en dit aan 12 d. ts. per man en 6 d. ts. per vrouw.224 In Akren moest men 6 kippen betalen wanneer men dieren liet grazen op de ‘Marets’.225 Tenslotte vonden er af en toe enkele symbolische betalingen plaats. Deze laatste werden betaald na een gunst of een schenking van de Arenbergs. Het aandeel van deze betaling en eigenlijk van alle bovenstaande rechten was verwaarloosbaar.

Evolutie

Het belang van de cijnzen en de net besproken rechten bleef doorheen de jaren min of meer gelijk. Ze was vast en bijna onmogelijk te veranderen. Verschillen tussen de jaren werden eigenlijk enkel bepaald door de waarde(ring) van de graanprijzen en het pluimvee. In moeilijkere jaren konden de inkomsten eveneens wat afnemen door wanbetaling van de cijnsplichtigen. Zoals eerder aangegeven laat de bronnensituatie ons niet echt toe om de

222 P. Godding, Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Gemblours, Imprimerie J. Duculot, 1987, pp. 194-195. 223 F. Scheelings, op.cit., pp. 399-340. 224 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 40-41. 225 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 36. 69 laatste periode op een volledig correcte manier te vergelijken, met de eerste twee door de voornoemde problemen die we tegenkwamen met de waarderingen.

Tabel 13: inkomsten uit cijnzen voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 28170,42 1700 70606,22 1750 80773,28 1651* 28503,16 1701 93538,83 1751 96526,47 1652* 31869,52 1702 95510,27 1752 95048,86 1653* 33037,1 1703* 46604,32 1753 98698,22 1654* 39608,79 1704 95179,42 1754 91996,74 1655* 41095,15 1705 85829,26 1755 91455,52 1656* 46933,11 1706 80770,75 1756 82426,2 1657 / 1707 69553,95 1757 85443,67 1658* 41095,39 1708 64601,43 1758 82891,96 1659* 36906,87 1709 64595,83 1759 85263,07 1660 71793,61 1710 63289,1 1760 85961,94 1661 71525,22 1711 63905,19 1761 88329,48 1662 69516,68 1712 69468,3 1762 85034,69 1663 72509 1713 75357,77 1763 81487,66 1664 84667,24 1714 86039,08 1764 80087,7 1665 88405,23 1715 78046,03 1765 81062,17 1666 95440,81 1716 / 1766 73961,43 1667 97033,1 1717 / 1767 74600,23 1668 105170,4 1718 / 1768 87469,65 1669 98145,12 1719° 61777,52 1769 53605,89 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

3.1.2. Pachten De volgende inkomst die de rentmeesters noteerden in hun domeinrekeningen waren de pachten. Pachten waren een wijdverspreide manier in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd om de eigen bezittingen te doen renderen zonder ze in eigen beheer te houden. Er werd een persoon gezocht die een bezitting kon uitbaten van de eigenaar voor een vaste periode en tegen een overeengekomen vergoeding. In ruil kon de pachter genieten van de opbrengsten van hetgeen hij pachtte.

3.1.2.1. Onderscheid pachten en cijnzen Hoewel sommige type verpachtingen, zoals eeuwig durende pachten, sterk leken op cijnzen, mogen deze niet verward worden met elkaar. Het verschil zit hem grotendeels in de eigendomsverhoudingen. In tegenstelling tot de cijnzen en lenen worden pachtgoederen of -

70 rechten door de houders niet in volle eigendom gehouden door de pachter.226 De eigendomsrechten van hetgeen verpacht is blijft in handen van de verpachter. Enkel (een deel van) de opbrengsten gaan naar de pachter. 227

Door de verschillen in de eigendomsrechten nam ook de prijszetting een andere vorm aan. Terwijl de cijnzen bepaald werden door een overeenkomst uit een ver verleden, konden de pachtprijzen bij elk nieuw contract aangepast worden. De contracten in de onderzochte bronnen namen vooral de vorm aan van huurpacht. Dit hield in dat men tegen een vooraf bepaalde som in geld of natura een recht of stuk grond in pacht gaf. Andere veelvoorkomende vormen van pachten zoals de deelpacht228 zien we enkel opduiken bij de verpachting van wind- en schotrechten.

Een ander groot verschil met de cijnzen, was dat pachten bijna niet meer in natura geïnd werden. Door het innen van pachten in geld, zo stelt Thoen, hadden geldpachten enkele voordelen ten opzichte van inkomsten in natura; de pachters betaalden veel getrouwer en men ontweek allemaal kosten die betrekking hadden van de omzetting van de inkomsten in natura in geld. Eveneens speelde het voornoemde kwaliteitsprobleem van de naturagoederen minder mee. Het proces waarbij steeds minder pachten uitgegeven werden in natura was reeds in de middeleeuwen gestart.229 Door het feit dat pachten in tegenstelling tot cijnzen om de zoveel jaar vernieuwd werden, waren er nog amper pachten die in natura geïnd werden in de door ons onderzochte periodes. Na 1713 doken er geen pachten in natura (tarwe en wintergerst), meer op.

Tenslotte kon men bij de pachten een 10de en 20ste denier innen. De eerste moest enkel betaald worden bij het eerste jaar, de tweede elk jaar dat men iets pachtte. Deze werden in principe geheven als belasting voor de centrale overheid, maar werden in praktijk amper doorgestort, zoals we verder zullen zien. Enkel voor het bosbezit en in sommige gevallen ook de molens in Brabant werden er belastingen betaald aan de overheid vanaf de derde onderzoeksperiode. De

226 E. Thoen, op.cit., p. 202. 227 K. Schoutetten, Het Sint-Janshospitaal te Brugge: een domeinstudie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2003, p. 10. (Promotor E. Thoen). 228 Bij deelpacht ging er een deel van de opbrengst naar de verpachter. De meest beruchte hiervan was de helftwinning. In: E. Thoen, op. cit., pp. 322-325. 229 E. Thoen, op. cit., pp. 374-375 71 hertogen slaagden er als hoge adel namelijk regelmatig in om kortingen/vrijstellingen te verkrijgen en regelden belastingen doorgaans op een andere manier met de overheid.230

Nu kunnen we ons ook afvragen of deze 20sten wel degelijk een extra inkomst vormden. De kans dat pachters dergelijke 20sten en 10den begonnen in te calculeren in hun bod op een pacht is vrij groot. Een groot belang mogen we waarschijnlijk dus niet toekennen aan dergelijke “extras”. Het noteren hiervan was dus eerder een boekhoud technisch hulpmiddel, dan een nieuwe inkomst.

3.1.2.2. Inhoudelijke opdeling Dat de pacht een aantrekkelijke vorm van uitbating was, valt op door de verscheidenheid van de uitgiften. In principe konden alle onderdelen van een heerlijkheid verpacht worden. We zullen zien dat dit in praktijk enkel van toepassing was op de elementen in het domein waarvoor het opportuun geacht werd. De goederen/rechten die verpacht werden hadden namelijk stuk voor stuk het kenmerk dat ze door de heerlijke administratie moeilijk beheerd konden worden, of in elk geval beduidend meer konden opbrengen wanneer ze door een particulier beheerd werden.

Voorbeelden van moeilijk beheerbare goederen waren boerderijen en stukken grond, net als molens. Hier is vooral het gebrek aan controle een probleem. Rechten die uniek waren voor een bepaald dorp waren eveneens moeilijk te innen, daar ze aparte ambtenaren zouden vereisen die zich met de inning ervan bezig zouden moeten houden. Vaak konden deze efficiënter geïnd worden door personen die reeds beroepshalve te maken hadden met dergelijke rechten. Men was dan eveneens zekerder dat de rechten rigoureuzer geïnd werden en de inkomsten veel minder fluctueerden.231 Niet alles wat de administratie ter beschikking had kon verpacht worden. Vooral bij rechten kon het regelmatig voorkomen dat ze gewoon niet genoeg opbrachten, niet erkend werden of verloren waren geraakt.

230 J.N. Guyot, Répertoire universel et raissoné de jurisprudence civile, criminelle, canonique et bénéficiale tome 41, Parijs, Pancoucke, 1781, pp. 508-509. 231 M. ’t Hart en M. van der Heijden, “Het geld van de stad: Recente historiografische trends in het onderzoek naar de stedelijke financiën”, in: tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis, 3 (2006), 3, pp. 28-30. 72

3.1.2.3. De verpachtingen in de stad Edingen Door haar functie als stad waren de pachten in Edingen fundamenteel anders dan op het platteland. Grondpachten waren in een stad vanzelfsprekend beperkt of uitgesloten, maar daar tegenover stond wel de mogelijkheid om economische rechten te verpachten die moeilijker op het platteland terug te vinden waren. We zullen daarom zien dat pachten in Edingen vooral een handelseconomische rol hadden; en het daarom eerder rechten betreft die verpacht werden dan fysieke bezittingen.

Geleidetol en marktgeld

Een mooi voorbeeld van dergelijk handelseconomisch recht is de Chaussiage of geleidetol, een taks die geheven werd ten behoeve van het onderhoud van een weg, in dit geval een Brunehautse steenweg; een weg met Romeinse oorsprong. Aangezien deze nooit door de Arenbergs of hun voorgangers zelf gebouwd was kon er geen typische wegentol geëist worden.232 Waar een wegentol op elk individu of goed gevraagd kon worden, kon een geleidetol enkel gevraagd worden op een beperkt aantal goederen die langs deze weg passeerden. Uiteraard raakten de inkomstencijfers van dit recht in verval door een veranderend goederenaanbod in de vroegmoderne tijd.233 Deze geleidetol werd in één keer voor het hele gebied verpacht, hoewel de weg ook over andere dorpen liep.234

Een ander type recht dat bijna exclusief in de stad Edingen verpacht kon worden was de tonlieu of het marktgeld. Hierbij werd geen geld gevraagd om goederen te laten passeren, maar om goederen te verkopen.235 Dat deze vaak in de stad gevraagd werden heeft uiteraard te maken met Edingen haar functie als lokaal handelscentrum.236 Voor de Edingense markten zien we dat er een marktgeld verpacht werd voor de markt van kaas en boter,de verkoop van brocante en de beestenmarkt. Via gruitgeld237, ook wel ruytgelt238 genoemd, en de controle op varkens, konden de pachters belastingen op kruidenbier en varkens(vlees) innen. 239

232 J.J. Jespers, Dictionnaire des noms de lieux en Wallonie et à Bruxelles, Brussel, éditions racinnes, 2005, p. 193. 233 J. Dugnoille en M. de Waha, “De Avesnes en de Henegouwse steden”, in: D.E.H. De Boer (ed.), 1299 één graaf drie graafschappen: de vereniging van Holland, Zeeland en Henegouwen, Hilversum, Verloren, p. 149. 234 Deze werd echter doorgetrokken naar aangrenzende dorpen. 235 J.M. Duvosquel, “Le tarif du tonlieu et du winage de Comines établi en 1354 et son renouvellement en 1542”, in: Handelingen van de KCG, 175, (2009), 1, pp. 342-370. 236 De onderheven goederen zijn: hars, olie, levertraan, wijn, bont, laken, linnen, vis, wede, “herran”, zaden, graan, ijzer, zout, hond, merie, hengst, koe, vaars, stier, schapen, varkens en gansen In: AEE, Edingen SEM 89 (2). 237 J. Reygaerts, Pajottenland: historisch geografisch streekonderzoek, sine loco nec nomine, 2005,p. 392. 238 ARA, Arenbergfonds, la2718, comptes des domaines (Enghien) 1660, folio 3. 239 ARA, Arenbergfonds, la2571, comptes des domaines (Enghien) 1667, folio 3. 73

Echter niet alle marktrechten konden even goed geïnd worden. Zo verdween deze van de brocante na de eerste onderzoeksperiode, terwijl deze op de lakenhalle en de verkoop van hoofddeksels nooit geïnd konden worden. De plaatselijke bourgeoisie beweerde namelijk dat het marktgeld van de lakenhalle reeds vervat zat in andere rechten op de lakenhalle die we hieronder zullen bespreken.240 Het gruitgeld zou na 1666241 niet meer verpacht geraken, waarschijnlijk omdat men steeds meer overschakelde op de consumptie van hopbieren in plaats van kruidenbieren.242

Inkomsten uit hallen en overige handelsactiviteiten

Edingen bezat, desondanks haar beperkte omvang, dus een zekere reputatie als regionaal handelscentrum die de stads- en dorpbewoners voorzag in zowel hun dagdagelijkse als hun luxebehoeften. Sommige van deze goederen werden zo frequent verhandeld dat men er hallen voor begon te bouwen, om de taksen op deze goederen beter te kunnen innen.243 Bij een dergelijke halle kon men dan ook meer rechten innen dan op gewone markten.

Zo is er als eerste de lakenhalle, waar de heer in principe uitstalrechten konden eisen op laken tegen 66 s. ts..244 De lakenhalle bleef echter een heikel punt tijdens deze periode, aangezien de heer er niet echt in slaagde er veel opbrengsten uit te halen. Protesten van de plaatselijke bourgeoisie zorgden er namelijk voor dat de claims op dit recht, evenals deze van het marktrecht op de lakenhalle, constant afgeblokt en betwist werden. Bijgevolg waren er niet veel gegadigden voor dit recht. Een eeuwige verpachting was het beste wat de administratie nog uit de brand wist te slepen.245 De twee andere hallen; namelijk de graanhalle en halle van grijze en witte linnen, leverden meer op. In de halle246 van grijze en witte linnen verpachtte men het kijk-, stempel-, meet- en loodrecht samen met de inning op bankschroeven verpachten en in de graanhalle verpachtte men het meetrecht.247 In 1778 zouden de rechten op de graanhalle leiden tot verzet van de inwoners en zou men buiten de stad een markt

240 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la2186 comptes des domaines (Enghien) 1661, folio 7-9. 241 ARA, Arenbergfonds, la2571 comptes des domaines (Enghien) 1667, folio 3. 242 J. Reygaerts, op. cit., p. 392. 243 P. Stabel, De kleine stad in Vlaanderen bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw), Brussel, Paleis der academiën, 1995, p. 227. 244 De bourgeoisie weigert deze echter te betalen. 245 ARA, Arenbergfonds, la847 comptes des domaines (Enghien) 1713, folio 3-4. 246 ARA, Arenbergfonds, la2718 comptes des domaines (Enghien) 1660. 247 ARA, Arenbergfonds, la2718 comptes des domaines (Enghien) 1660, folio 3. 74 organiseren om dit recht te ontduiken. Hetgeen aanvankelijk vooral een probleem vormde voor de pachter van het recht.248

Doch bleven dergelijke uitgebreide markt- en andere handelseconomische rechten zeer opmerkelijk in vergelijking met de toestand in het naburige Brabant249 en benadrukken nog maar eens de sterke band tussen Edingen en haar heren.

Overige pachten in de stad

Naast de verpachtingen van de voornoemde rechten waren er ook nog enkele andere verpachtingen terug te vinden in Edingen, die niet zozeer met de stad verbonden waren. Er werden nog huizen, molens, visrechten en gronden verpacht. De huizen, dewelke in het bezit waren van de Arenbergs, dienden hoofdzakelijk om personeel in te huisvesten. Indien deze leeg stonden kon men ze via verpachting laten renderen. De pachtgronden daarentegen vinden we slechts in het begin van de eerste periode nog terug. Het betreft stukken van de ceys van het park van Edingen die nog bewerkt konden worden, net als de grachten van de stad. Met de uitbreiding van het park werden de stukken rondom het park steeds verder geïncorporeerd, net als enkele vijvers. De drie molens in eigendom van de Arenbergs zullen verder besproken worden, maar waren wel verantwoordelijk voor het verdwijnen van de visrechten in de 18de eeuw.250

Macht van de hertogen in de stad

Aan al deze rechten kunnen we zien dat de Arenbergs, zelfs tegen het einde van het ancien regime nog een vrij grote macht hadden over het economische systeem van de stad Edingen. Hiermee kan aangetoond worden dat Edingen niet alleen justitieel nog niet volledig ontvoogd was, maar ook economisch. Grote rol hierbij speelde het beperkte inwoneraantal van Edingen. Want hoe kleiner de stad, hoe waarschijnlijker het was dat men als adellijke familie kon weerstaan aan de politieke druk en de financiële verleiding om de rechten van de hand te doen.251 Daar tegenover staat dat de bourgeoisie zich in de stad op de reeds aangegeven

248 Y. Delannoy, “Stad en land van Edingen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, p. 208. 249 F. Scheelings, op. cit., pp. 215-217. 250 Dit omdat er een molen gebouwd werd bovenop een oude visgrond. In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 251 A. Enklaar, Nederland tussen nut en naastenliefde: op zoek naar onze cultuur, Schiedam, Scriptum, p. 271. 75 manieren poogde te verzetten tegen bepaalde inningen. Diverse rechten konden niet (meer) geïnd worden of waren onder politieke druk afgestaan.252

3.1.2.4. Pachten op het platteland Pachten werden op het platteland doorgaans om andere redenen uitgegeven dan in de stad, omdat ze eenvoudigweg verschilden in hun natuur. Waar men in de stad (handelseconomische)rechten in pacht uitgaf, om stabielere inkomsten te hebben en constante betwistingen met de inwoners te mijden, bezaten de Arenbergs op het platteland vooral met molens en stukken land. Met verpachtingen had de heer/administratie vooral tot doel om te hoge personeelskosten te vermijden. Ten tweede zouden de opbrengsten ook hoger liggen. Ambtenaren, dagloners en knechten zouden namelijk minder hard gewerkt hebben, dan boeren die zelf volledig konden genieten van de extra inspanningen van hun arbeid, waardoor de opbrengsten uit pachten veel hoger zouden liggen. 253 De gevolgen van deze politiek kwamen ook tot uiting in het uitgavengedeelte van de domeinrekeningen, waar we zullen zien dat de administratie hierdoor slechts een 15-20 tal ambtenaren nodig had om het domein te beheren.

Logischerwijs kan men de verpachtingen in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq daardoor grotendeels linken met de agrarische economie, aangezien Edingen, zoals we eerder reeds zagen de handelseconomische rol van het domein op zich nam. De verpachtingen op het platteland zullen hierbij in 3 delen opgedeeld worden; de verpachting van rechten, deze van gronden en gebouwen en de verpachting van molens.

De verpachting van rechten op het platteland

Op het platteland had de heer een hele rits rechten die amper te vergelijken zijn met deze welke in de stad verpacht konden worden. Ze waren veel meer gericht op de rurale economie en besloegen daarenboven een veel kleiner belang in de inkomsten. Ze vormden slechts een habbekrats in vergelijking met het geld dat verdiend kon worden met de overige verpachtingen.

252 Pacht op de halle van witte en grijze linnen of de pacht op de griffierechten van de schepenbank. In: ARA, Arenbergfonds, la2718, comptes des domaines (Enghien) 1660, folio 3. 253 J. Mertens, De laat-middeleeuwse landbouweconomie in enkele gemeenten van het Brugse platteland, Brussel, gemeentekrediet, 1970, pp. 37-40. 76

Verpachting van vis en jachtrechten

De verpachting van vis- en jachtrechten waren van alle verpachte rechten de wijdst verspreide. We zien dat er visrechten aanwezig waren in Rebecq (2), Roncquières (1), Samme (1), Edingen (1) en het Hernegewoud (7). Het mag geen wonder heten dat dit recht verbonden was aan de twee belangrijkste rivieren; de Mark en de Zenne, maar ook de Rigollebeek. Deze opbrengst nam echter geen groot belang in en zal nooit hoger zijn dan in totaal enkele 10- tallen lb. ts. . Opmerkelijk was dat deze visrechten vaak door molenaars gepacht werden. Zij konden namelijk vanuit hun verblijf in of naast hun watermolens, veel beter toezien op inbreuken op de door hun gepachte rechten.254

Aan de jachtrechten van Rebecq, Quenast , Hennuyers, Roncquières, Samme, Kestergewoud, Pepingen en Bellingen, Ghoy (3), Hernegewoud en Vollezele bleken de Arenbergs meer gehecht. In de meeste gevallen zien we dat deze voor de heer zelf voorbehouden bleven, enkel in de verafgelegen bossen ging men deze verpachten.255

De reden hiervoor moeten we zoeken in het feit dat jachtrechten in een vroegmoderne heerlijkheid nauwlettend afgeschermd werden van het gewone volk. Zeker in Henegouwen waar vaak zelfs lagere leenmannen het moeilijk hadden om hun jachtrechten uit te oefenen.256 Daarnaast stond de familie Arenberg algemeen bekend als een familie die niet alleen graag op jacht ging, maar ook over gigantisch uitgestrekte jachtgronden beschikte. Het land van Edingen en het prinsdom Rebecq vormden hierop dan ook geen uitzondering.

Hun jachtpartijen konden echter niet door iedereen geapprecieerd worden, met name enkele ontstemde boeren uit Vollezele. Deze ondervonden namelijk hevige hinder van de jachtpartijen en besloten een proces aan te spannen tegen de hertogen. In deze zaak, die bestudeerd werd door Anckaert en Roeykens, werd kenbaar gemaakt dat de boeren het niet meer pikten dat de heer zijn konijnen hun gewassen vernietigden, met gevolg dat zowel de opbrengsten, als de waarde van hun gronden verminderden. Eerst hadden de Vollezelenaars nog geprobeerd om via directe onderhandelingen tot een vergelijk te komen, maar de hertog had hen steeds afgewimpeld. Via een vrij uitgebreid proces, waarin de Vollezelenaars zelfs contesteerden dat de heer van Arenberg van oudsher rechten had om een konijnkwekerij in

254 J. Vrancken, “Het visrecht in de Marke en de Rigollebeek tijdens de 18de eeuw”, in: Het oude land van Edingen en omliggende , 2 , (1984), 12, pp. 105-110. 255 ARA, Arenbergfonds, la359, comptes des domaines (Rebecq) 1660, folio 83. 256 G. Aubin, La seigneurie en bordelais au XVIIIe siècle d’après la pratique notariale (1715-1789), Rouen, Publications de l’université de Rouen 149,1989, pp. 207-208. 77

Vollezele te houden, werden de Vollezelenaars in hun gelijk gesteld. De hertog moest een schadeloosstelling van de vraat van zijn konijnen betalen in 1773.257 Ook de inwoners van Herfelingen, Herne, Heikruis, Bierk en Lettelingen dreigden er ooit mee een klacht in te dienen om de schade, die de everzwijnen uit de bossen van de Arenbergs aanrichten, vergoed te zien. 258

Hoewel dit soort legale troebelen een serieuze verwikkeling lijken, mogen we ze zeker niet plaatsen op dezelfde hoogte als ontduiking van bijvoorbeeld het beste kateel. In deze casus gaat het eerder over een interpretatieve betwisting van het recht, eerder dan dat het een frontale aanval of ontduiking van het recht is. Het uitvechten van dergelijke groepsrechtszaken voor hogere rechtbanken was trouwens niet iets dat zo uitzonderlijk was.259

Ook de visrechten waren onderwerp van twist. Deze keer draaide deze echter uit in het voordeel van de Arenbergs. Bewijs hiervan is dat in de domeinrekening van het jaar 1769 een extra kopie geplaatst werd van een Latijnse oorkonde uit 1219. Dit ten gevolge van een onderzoek naar de visrechten op een bepaald stuk van de Mark in Herne, dat de Arenbergs meenden te bezitten en aan de hand van dit document wisten te bewijzen. 260

Griffierecht

Een ander kleine verpachting die terug te vinden was in meerdere dorpen is de greffe of het griffierecht. Dit recht hield in dat men een kleine betaling moest doen bij de vrijwillige rechtspraak.261 Het recht kende een vrij uitgebreide verspreiding over het gebied. Zo hadden de Arenbergs het griffierecht van de schepenbanken van Mark, Lettelingen, Hove, Hernegewoud, Vollezele, Rebecq, Ghoy en de schepenbank en het feodaal hof van Edingen.262 Deze werden echter niet altijd even consequent verpacht en vaak zijn er lange periodes dat de verpachting ervan sterk verwaarloosd werd.263

257 C.Anckaert en A.Roeykens, “De fameuse konijnenkwestie te Vollezele in de achttiende eeuw”, in: Het oude land van Edingen en omliggende, 6 (1978), 4, pp. 273-277. 258 A. Roeykens, “Everzwijnen uit het stirhouxbos verwoestten velden te Bierk, Herfelingen, Heikruis, Herne en Lettelingen”, in: Het oude land van Edingen en omliggende, 5 (1977), 3, pp. 213-217. 259P. Mardaga (ed.), Architecture rurale de Wallonie, Hainaut Central, Luik, sine nomine, 1990, p. 64. 260 Vast gespeld op ARA, Arenbergfonds, la2529, comptes des domaines (Enghien) 1769, folio 82. 261 W.J. Frormsma, Gids voor de Nederlandse archieven, Bussum, Fibula-Van Dishoeck, 1967, p. 13. 262 Echter hiervoor kunnen geen inkomsten opgetekend worden. In: ARA, Arenbergfonds, la1028, comptes des domaines (Enghien) 1658, folio 7. 263 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 78

Handelseconomische rechten

Hoewel we reeds aangaven dat de handelseconomische rechten zich vooral in Edingen bevonden, waren er twee dorpen in het onderzoeksgebied waar de Arenbergs ook dergelijke rechten konden verpachten. In Hove is er nog een verpachting van een marktgeld en een geleidetol.264 In Herne een marktgeld op de beestenmarkt. Hoewel de marktgelden typisch waren voor steden, konden Herne en Hove door hun omvang, maar vooral door hun ligging vlakbij Edingen een bescheiden handelseconomische functie op zich nemen die in de rest van de dorpen volledig ontbraken.

De verpachting van handelseconomische rechten brachten duidelijk veel meer op dan de verpachting van de andere soorten rechten in de dorpen. Ze waren trouwens enorm conjunctuurgevoelig; de pacht van bijvoorbeeld de beestenmarkt te Herne steeg gigantisch; van slechts 18 lb. 18 s. ts. in 1660265 naar 85 lb. 1 s. ts. in 1750.266

Verpachting van andere rechten

Voor de verpachting van de overige rechten is het zeer moeilijk om een samenhangend of eenduidig beeld te schetsen. De portefeuille van rechten die de Arenbergs in de verschillende dorpen bezaten, kon gedefinieerd worden als een onsamenhangend geheel dat vorm gekregen had door de grillen van de geschiedenis. Voor bijna elk dorp hadden de Arenbergs enkele (theoretische) rechten, die samen een uitermate heterogeen arsenaal vormden.

In Rebecq vinden we om te beginnen een kippenrecht, waarbij jaarlijks 15 eieren per gezin afgestaan moesten worden en een verpachting van het vindrecht op bijen en hun honing terug. Ook in Roncquières, het Kestergewoud, Pepingen en Bellingen, Mark en Hennuyères zou men het in principe kunnen innen of verpachten, maar wordt het onder de noemer faulte de marchand of restée au baton weergegeven. Hetgeen erop neerkomt dat de rechten economisch niet zo relevant waren en dus niet geïnd/verpacht werden.

De terrage of het schoofrecht op zijn beurt zien we in Mark, Vollezele en Ghoy verpacht worden. De terrage was een jaarlijkse afhouding op de oogst van een veld en zou verbonden zijn geweest aan de toestemming van de heer om een bepaald gebied te ontginnen.267 In Mark

264 De geleidetol wordt echter samen met deze van Edingen verpacht. ARA, Arenbergfonds, domeinrekening Edingen 1661, folio 78. 265 ARA, Arenbergfonds, la2718, comptes des domaines (Enghien) 1660, folio 60-65. 266 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 91-92. 267 F. Scheelings, op.cit., p. 189. 79 en Ghoy is het een gewone terrage, in Vollezele een kleine. 268 Een verdere belasting kon geheven worden op het brouwen van bieren; de zogenaamde cambiage des bières. Deze waren terug te vinden in Hove, Mark, het Hernegewoud en Vollezele.

Tenslotte vinden we nog een advoirie terug in Mark. Dit hield in dat men 12 denier per man en 6 denier per vrouw moest betalen om armen te helpen.269 In datzelfde Mark werd ook de inning van de tienden verpacht.

Wat opvalt is dat deze en eigenlijk alle verpachte rechten op het platteland gekenmerkt werden door de (extreem) kleine sommen die er bij betrokken waren. Zelfs opgeteld per dorp overschreden ze niet vaak de 200 lb. ts.270 Juist deze lage sommen zijn de reden waarom de rechten verpacht werden. Ze waren klein, onregelmatig, betwistbaar, kostelijk en vaak weinig prestigieus.271 Om deze reden zien we dan ook dat vele van deze rechten amper gepacht werden. In praktijk werden dan ook veel van dergelijke rechten onbenut gelaten door de hertogen van Arenberg.

Verpachting van gronden en gebouwen

Bij het woord verpachtingen wordt zeer vaak onmiddellijk de link gelegd met land en boerderijen. Een vrij logische redenering, aangezien het verpachten van gronden en boerderijen op het platteland, de verpachting was waarmee meestal het grootste aantal pachters betrokken was.

Deze huur en verhuur van land en huizen was reeds sinds de Middeleeuwen een lucratieve manier van de heer geweest om zijn domein te laten opbrengen. Het houden van hoeves en molens in eigen beheer, was te duur en te moeilijk geworden. 272

Evolutie van oppervlakte en duur van landpachten

Een eerste evolutie die we konden waarnemen was de opdeling van de pachtgoederen. Waar in de eerste periode de pachten nog klein in aantal en relatief groot van oppervlakte zijn, is dit in de laatste periode reeds helemaal veranderd. Op een vergelijkbare oppervlakte kennen we

268 L. d’Héricourt du Vatier, Oeuvres posthumes de maître Louis de Héricourt contenant des consultations, Advocat au parlement. Tome troisieme contenant la suite de ses memoires sur des questions de droit civil, Parijs, Desaint&Saillant, 1759, pp. 678-690. 269 P. Carpentier en C. Du Fresne Du Cange, Glossarium novum ad scriptores medii aevi cum latinos, tum gallicos, seu supplementum ad auciorem glossarii Cangiani editionem, Parijs, Le Breton, 1766, p. 15. 270 Cfr. bijlage 2. 271 F. Scheelings, op. cit., p. 416. 272 J. Mertens, De laat-middeleeuwse landbouweconomie in enkele gemeenten van het Brugse platteland, Brussel, gemeentekrediet, 1970, pp. 37-40. 80 in 1660 slechts 50 pachtuitgiften, in 1700 72273 en in 1750 is dit gestegen naar maar liefst 139! Met deze steeds kleinere percelering begonnen zowel het land van Edingen als het prinsdom Rebecq, op te schuiven richting het verpachtingsysteem dat men kende in Binnen- Vlaanderen.274 Het voordeel van de uitgifte in kleine percelen was dat de gemiddelde pachtprijs per oppervlakte-eenheid steeg.275

Verandering in de duur van de pachten zien we daarentegen niet opduiken in de pachtperiodes. Praktisch alle landpachten in alle dorpen werden uitgegeven voor een periode van 6 of 9 jaar. Hetgeen zeker geen uitzondering was binnen het centrale gedeelte van de Zuidelijke Nederlanden. Andere type landpachten zoals de emphieteuse, dewelke wel terug te vinden waren in bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk, waren niet onbekend, maar werden meestal vermeden.276 De emphieteuse of levenslange pachtcontracten waren namelijk vooral populair in gebieden die zwaar ontvolkt of in een beginnende ontwikkeling waren.277 Dat men niet dol was op de lange pachten wordt aangetoond door de censse del cour, in Rebecq. Als enige eeuwige verpachting in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq was deze pacht eveneens één van de grootste verpachtingen met meer dan 38 bunder. Tussen de eerste en tweede onderzoeksperiode slaagden de hertogen er echter in deze eeuwige pacht ongedaan te maken, door een proces te winnen van de pachters; de heren van Bierk. Vervolgens konden ze het stuk opdelen in kleinere pachten, met veel kortere pachtperiodes, waardoor de winsten een heel stuk hoger lagen. 278

Gebruik en oppervlakte pachtgronden

Of de pachtgrond gebruikt werd om aan landbouw te doen, dieren te laten grazen,… is zeer moeilijk te weten te komen. In de meeste gevallen geven de bronnen een vage beschrijving, geen omschrijving of diverse omschrijvingen voor een groter stuk grond zonder opdelingen te

273 De stijging in 1700 is vooral te verklaren door het feit dat de grote censse del cour, na een proces, opgesplitst kon worden in 18 onderdelen. In ARA, Arenbergfonds, la951, comptes des domaines (Enghien) 1700, folio 3. 274 E. Thoen, B. Van Bavel en P Van Cruyningen, “The Low Countries, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 181-182. 275 F. Scheelings, op. cit., pp. 430-433. 276 C. Dyer en R. Hoyle, “Britain, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, p. 59. 277 G. Béaur, J.P. Jessenne, F. Mennant en N. Vivier, “Northern France, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 119-120. 278 ARA, Arenbergfonds, la951, comptes des domaines (Enghien) 1700, folio 3. 81 maken.279 Enkel voor het prinsdom Rebecq weten we dat er op een niet nader bepaald moment in de late 18de eeuw 30 bunder akkerland en 34.5 bunder weide aanwezig was.280 Het is echter onmogelijk te bepalen wat de verhoudingen in de voorgaande en daaropvolgende periode waren, laat staan wat deze waren in het land van Edingen.

Naast het gebruik van pachtgronden is ook de informatie omtrent de oppervlakten zeer onduidelijk, aangezien niet alle afmetingen weergegeven worden bij het inschrijven in de bronnen. Hierdoor is het onmogelijk om een gemiddelde pachtprijs te berekenen per bunder akkerland/grasland. Dan nog, indien we deze gegevens tot onze beschikking hadden, zaten we met het probleem dat het afsluiten van deze pachten in de 17de en de 18de eeuw uiterst fraudegevoelig was. Hoewel er na het eerste kwart van de 18de eeuw enige verbetering in kwam. Toch kunnen we aan de hand van onze gegevens wel pogen een evolutie in de oppervlakte van de pachtgronden weer te geven, aangezien het steevast dezelfde gronden waren waarvoor geen oppervlakte bekend was.281

In 1660 betreft de minimum oppervlakte282 die verpacht wordt ongeveer 345,6 ha, in 1700 minstens 314.4 ha en in 1750 is dit reeds opgetrokken naar een minimum van 377,2 ha.283 Op het eerste zicht worden er dus niet zo heel veel grond bijgekocht, echter de schijn bedriegt. Doordat men in bepaalde dorpen, zoals bijvoorbeeld Akren en Lettelingen veel gronden in eigen gebruik ging nemen door deze te beplanten met bossen of te incorporeren in het park, zijn er wel degelijk enkele serieuze aankopen nodig om dit “verlies” terug in evenwicht te brengen. Het verschil bij de dorpen waar er land is bijgekomen tussen deze periode bedraagt tussen de periode 1660-1750 minimum 102,72 ha, terwijl er bij de dorpen waar er landbouwareaal verdwenen is het verschil 71,16 ha bedraagt. Met andere woorden er werd minstens 102.72 ha aan grond bij aangekocht om de verliezen aan landbouwgronden goed te maken.

De grootste aankopen vonden hoofdzakelijk plaats in Lettelingen en Hove.284 Hoewel de aankopen relatief groot waren, valt het op dat het totaal verpachte areaal niet zo sterk veranderde. Scheelings geeft aan dat vele heren namelijk bang waren voor nieuw

279 ARA, Arenbergfonds, la4188, comptes des domaines (Enghien) 1755. 280 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr.2566. 281 J.P. Tytgat, art. cit., pp. 132-146. 282 We spreken hier over een minimum oppervlakte omdat bepaalde plaatsen enkel benoemd worden met hun naam en niet met hun opper vlakte. Van nieuwe aankopen weet men wel steeds de oppervlakte, zodat we de twee jaren zonder al teveel problemen kunnen vergelijken. 283 ARA, Arenbergfonds, la2718, la951 la220, comptes des domaines (Enghien) 1660, 1700 en 1750 en ARA, Arenbergfonds, la359 en la3148, comptes des domaines (Rebecq). 284 Cfr. bijlage 3. 82 oorlogsgeweld en vaak ook nog geld dienden te investeren in bouwwerken.285 Mogelijks speelden de uitbouw en restauratie van het kasteel van Edingen hierbij dus een rol. Door de massale investeringen kon men zich nu eenmaal niet ten volle richten op de expansie van landbouwareaal.286

We benadrukken nogmaals dat door zowel de constante verschuivingen als de vage weergave en beschrijvingen van de gronden, het onmogelijk is om precieze gegevens mede te delen met betrekking tot de grondpachten. Eveneens moet opgemerkt worden dat de rentmeesters er bij de toewijzing van deze en andere pachten vaak in slaagden om een percentage van de pachtprijs mee te pikken via steekpenningen. Dit zorgt ervoor dat we deze inkomst nooit in zijn volledig potentieel kan weergeven.287

Gebouwen

Naast gronden werden er ook gebouwen verpacht. Meestal waren deze onderdelen van andere pachten. Het betreft hier een kasteel,288 huizen, hoeves,289 molenaarswoningen en een schutstal voor paarden.290 Vaak worden ze samen met grond verpacht, waardoor we nooit hun aparte waarde zullen kennen. De molens die een hybride vormden van fysiek bezit (molen) en rechten (wind- en schotrechten) worden hieronder besproken.

Molenpachten

Een beetje een aparte positie binnen de pachten werd door de molens ingenomen. Hoewel de molenaar vaak enkel de wind- en stuwrechten ging pachten, kon de molenaar ook een molen van de heer pachten, waardoor deze feitelijk een hybride pachtte, zowel een molen als de rechten.

Het grote verschil was dat bij een verpachting van de stuw- of windrechten, de heer dus geen eigenaar van de molen was, maar dat men de molen wel mocht laten draaien als men een deel van de winst aan de heer afstond (deelpacht).291 Deze rechten werden ook als één van de

285 F. Scheelings, op. cit., p. 438. 286 Y. Delannoy, “Stad en land van Edingen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 200-208. 287 J.P. Tytgat, “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144. 288 Te Zullik. In: ARA, Arenbergfonds, la7073, comptes des domaines (Rebecq) 1662, folio 79. 289 Bijvoorbeeld het hof en de cijns van Rebecq In: Ibidem, folio 4. 290 ARA, Arenbergfonds, la79, comptes des domaines Rebecq 1715, folio 21. 291 A.M. Draye, T. Nulens en B. Vanheusden, Het Juridisch statuur van de watermolens, sine nomine nec loco, 2005, pp. 28-30. 83 weinige pachten soms in natura geïnd. Bij de verpachting van een volledige molen daarentegen werd een normale huurpacht afgesloten, die evenwel ook in natura kon plaats vinden.292

We mogen de verpachting van de molen of van de wind- en stuwrechten echter niet verwarren met de molenban. Een molenban in zowel het land van Edingen als in het prinsdom Rebecq was al lang niet meer293 aanwezig. 294 Deze ban was, volgens Reygaerts, reeds in de late middeleeuwen verdwenen.295 Echte banrechten waren buiten het productierecht op bier (cambage)296 in enkele dorpen, trouwens nergens meer terug te vinden.

Evolutie van de molens

Binnen de onderzoeksperiode vond er een opmerkelijke evolutie plaats van het windmolenpark in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. We tellen in het land van Edingen in 1750 in totaal 12 molens297 die van de Arenbergs zelf waren en evenveel298 waarop 1/3de van de winst gevraagd werd. In 1660 werden er nog 13 rechtstreeks verpacht 299 en waren er voor slechts 8 een octrooi gegeven.300 Het aantal molens stijgt dus, maar niet door investeringen van de heer zelf, maar door de investeringen van derden die zelf de molens bouwen. De heren konden op deze manier hun wind- en schotrechten verzilveren. Dat er toch nog zoveel molens in het bezit van de Arenbergs overbleven is een bewijs dat er tijdens en tussen de onderzoeksperiodes nooit echt sprake was van grootschalige militaire destructie. In

292 ARA, Arenbergfonds, la951, comptes des domaines (Enghien) 1700, folio 29-30. 293 Een molenban had namelijk ingehouden dat er geen concurrerende molens opgericht mochten worden en dat de dorpelingen ook geen gebruik hadden mogen maken van de molens die geen eigendom van de heren waren. In: E. Thoen, op. cit., pp. 456-459. 294 A.M. Draye, T.Nulens en B. Vanheusden, op. cit., pp. 30-31. 295 J.J. Vanhollebeke, La seigneurie d’Enghien (des origines à la fin du XIVe siècle), Brussel, sine nomine, 2001, p. 87. 296 F. Scheelings, op. cit., p. 196. 297 In Rebecq (1 watermolen), Roncquières (2 molens in 1watermolen), Kestergewoud (2 windmolens), Edingen (1 watermolen, 2 windmolens), Mark (windmolen), Zullik (watermolen in eeuwige rente), Hernegewoud (1 molen+1 olieslagmolen) In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 298 Kestergewoud (1 windmolens), Ghoy (2 windmolens), Zullik (1 windmolen,), Lettelingen (1 windmolen), Mark (1 papiermolen), Hernegewoud (2 watermolens, 2 windmolens, 1 olieslagmolens), Vollezele (1 windmolen) In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 299 Rebecq (1 watermolen), Roncquières (2 molens in 1 watermolen), Kestergewoud ( 2 windmolens; één verkregen in 1665 na het niet betalen van de de emphitiose (99 jaar), Heikruis (1 windmolen) Edingen (1 water 2 windmolens), Lettelingen (1 windmolen) Hernegewoud (2 watermolen+1 olieslagmolen) . De watermolen van Zullik en de windmolen van Herfellingen zijn een uitzondering en zijn in eeuwige rente uitgegeven voor respectievelijk 150 en 300 pond tournois per jaar. In: ARA, Arenbergfonds, la2718, comptes des domaines (Enghien) 1660 en ARA, Arenbergfonds, la359, comptes des domaines (Rebecq) 1660. 300Kestergewoud (1 windmolen), Zullik (1 windmolen) Lettelingen (1 windmolen), Mark (1 windmolen), Hernegewoud, (2 windmolens+1watermolen), Vollezele (1 windmolen). In: ARA, Arenbergfonds, la2718, comptes des domaines (Enghien) 1660 en ARA, Arenbergfonds, la359, comptes des domaines (Rebecq) 1660. 84 de 17de en 18de eeuw was het namelijk een trend geworden dat vernietigde molens in het bezit van een heer niet meer vervangen werden door een nieuwe molen van de heer, maar dat er extra wind- en schoofrechten uitgegeven werden aan particulieren. Daarmee stak het molenpark van de hertogen van Arenberg in het land en het prinsdom schril af tegen de desastreuze situatie waarin de heerlijke molens zich bevonden in vele naburige Brabantse heerlijkheden.301

Uiteraard is er ook een groot verschil in opbrengst van beide soorten pachten. Waar de pachten, inclusief 20ste denier, op wind/schotrechten in bijvoorbeeld 1750 nooit de limieten van 126 lb. ts. en deze van 6 lb. 6 s. ts. overschrijden liggen de effectieve molenpachten tussen 1417 lb. ts. voor de molen van Rebecq en 399 lb. ts. voor de windmolen van Mark in datzelfde jaar.302 Dit verschil mag vrij logisch geacht worden, aangezien de Arenbergs zelf instonden voor de bouw, reparatie en het onderhoud van de molens, hetgeen serieuze bedragen kon vergen. Tegenover de verpachting van wind- en schotrecht stond enkel de administratieve kost van een ambtenaar en een drastische vermindering van het financiële risico. De verpachting ervan was dus bijna een zuivere winst.303 Daarenboven namen de opbrengsten uit de verpachting molens af, waardoor het nog onaantrekkelijker werd om om bijkomende molens te bouwen.304

3.1.2.5. Vergelijking verschillende types pachten Deze drie groepen; rechten-, molen-, land- en huispachten verhielden zich allerminst statisch tot elkaar. De groepen kenden los van elkaar een evolutie die zeer sterk verschilde en sterk verbonden was met de heersende conjunctuur.

De inkomsten uit de rechten, die vooral sterk stonden in Edingen, waren de kleinste van de drie. Reeds in de eerste helft van de 17de eeuw waren ze slechts verantwoordelijk voor 10% van de pachtinkomsten. Daarenboven kenden ze een forse daling gedurende de tweede helft van de 17de eeuw. Hier speelde vooral de slechte economische situatie een belangrijke rol. Na 1720 zou de conjunctuur terug aantrekken, maar de inkomsten zouden niet opnieuw groeien doordat de winsten verbonden aan de conjuncturele groei te niet gedaan werden door steeds toenemende betwistingen van de rechten.

301 F. Scheelings, op. cit., p. 240. 302 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 303 F. Scheelings, op. cit., pp. 235-245. 304 Cfr. bijlage 2. 85

Tabel 14: inkomsten uit pachten voor de jaren 1660, 1700 en 1750 uitgedrukt in lb. ts.

1660 1700 1750 lb. ts. aandeel (in lb. ts. aandeel (in lb. ts. aandeel (in 2363,605 10,65304 1653,1 8,084269 1299,4 8,437511 rechten %) %) %) molens 9625,432 43,38291 6150,3 30,07724 9399,442 61,03423 Land 10198,11 45,96405 12644,96 61,8385 4701,437 30,52826 entotaal 22187,15 100 20448,36 100 15400,28 100 huizen

De inkomsten uit molens daarentegen lagen rond 1660 ongeveer op gelijke hoogte met die van de land en huispachten. De molens zouden echter, in tegenstelling tot de rechten en de landpachten, minder last ondervinden van de legerpassages. Hun aandeel zou stijgen naar maar liefst 61%, waar de landpachten een sterke daling kenden, waarbij hun aandeel van 45% naar de 30% tuimelde. Met de sluiting van de belangrijkste molen in Edingen en een herstel van de economie, zou de situatie na 1720 volledig omkeren. In 1750 namen de landpachten+/- 62% in en daalde het aandeel van de molens naar 30%, dit desondanks de verpachting van nieuwe schot- en windrechten.305

305 Cfr. bijlage 2. 86

Tabel 15: inkomsten uit pachten voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 80877,47 1700 108202,5 1750 168211,2 1651* 78432,71 1701 136855,2 1751 285237,2 1652* 84577,99 1702 145168,1 1752 207651,1 1653* 81667,76 1703* 76008,26 1753 204681,5 1654* 91473,57 1704 148379,4 1754 228352,5 1655* 92486,53 1705 165037,2 1755 224660,9 1656* 80852,84 1706 151534,4 1756 237353,9 1657 / 1707 129779,7 1757 235995 1658* 82353,13 1708 121053 1758 211490,6 1659* 75202,67 1709 121049,1 1759 205632,6 1660 139459,9 1710 118840,1 1760 220931 1661 141025,7 1711 123709,5 1761 245346,7 1662 141903,2 1712 137573,5 1762 222207,3 1663 154061,6 1713 147124,9 1763 216036,6 1664 187495,2 1714 134158 1764 216400,3 1665 198832,7 1715 131044,9 1765 208528,8 1666 221049,7 1716 / 1766 196630,3 1667 218929,3 1717 / 1767 197780,4 1668 203373,6 1718 / 1768 151643 1669 198154 1719° 74138,95 1769 139093,6 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

De totale inkomsten van de pachten zijn, in tegenstelling tot deze van de cijnzen, dus niet zo vast en evolueren doorgaans mee met de conjunctuur. Doch ze hangen er niet volledig van af. Door een bepaalde politiek te voeren, aangepast aan de conjunctuur, kon men de inkomsten stelselmatig opdrijven. We kunnen hierbij denken aan de reeds aangehaalde voorbeelden, zoals het aantal toegekende wind- en schotrechten opdrijven of de opsplitsing van de pachtgronden bewerkstelligen. Daarentegen staat ook dat de weerwil van plaatselijke gemeenschappen, in deze casus vooral deze van de stad Edingen, inkomsten uit bijvoorbeeld de rechten volledig teniet kon doen. Dit verzet woog echter niet op tegen de hoogconjunctuur na het eerste kwart van de 18de eeuw die de overige pachtinkomsten terug de hoogte in joegen.306

306 Cfr. bijlage 2. 87

Wat eveneens opvalt is dat de vastgelegde contracten van enkele jaren vermeden dat er schokgolven door de pachtinkomsten gingen, aangezien er per jaar maar een paar contracten afliepen.307 Hierdoor evolueerden de pachtinkomsten zeer geleidelijk.

3.1.3. Inkomsten uit bosbouw De derde en eigenlijk voornaamste pijler van de domeinrekeningen vormden de bossen. De bossen werden, in tegenstelling tot de landbouwgronden, rechtstreeks uitgebaat. Hierdoor werden de heren en de administratie niet alleen blootgesteld aan meer risico, maar konden ze ook een veel duidelijker beleid voeren.

3.1.3.1. Algemene toestand en functie van de bossen Hout vormde een apart goed binnen de vroegmoderne maatschappij. Veel meer dan vandaag was hout een verwarmings- en bouwmateriaal par excellence, zeker waar alternatieven zoals turf, kool of bouwstenen ontbraken. Hout was dan wel niet levensnoodzakelijk, maar bleek in praktijk onmisbaar om maatschappijen op een normale manier te doen functioneren. Deze dualiteit leidde tot de situatie dat er vanaf de middeleeuwen in het noorden van de Zuidelijke Nederlanden een zekere vorm van houtschaarste aanwezig was.308 Juist door deze tekorten hadden de bossen sinds de middeleeuwen hun landbouweconomische functie verloren en hadden steeds meer een handelseconomische plaats in de economie ingenomen. Waar er wel bos overbleef, raakte dit onder het toenemende economische belang steeds verder afgesloten voor de dorpsbewoners en werd het daarenboven steeds rendabeler om hout over steeds langere afstanden te transporteren.309

Een ander gevolg van de handelseconomische rol die hout plots vervulde was een toenemende schaalvergroting. Boissière besprak dit aan de hand van de houttekorten in en rond Parijs, waar enkele rijke individuen grote bosexploitaties creëerden om munt te slaan uit de hoge

307 Voor rechten vinden we doorgaans een verpachting van 3 jaar terug en voor land en huispachten meestal periodes van 6-9 jaar. Voor de molenpachten hangt het zeer sterk af; van 3 jarige contracten tot eeuwige verpachtingen. In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 308 G. Schmook Jr., “Geografie van het zuiden 1480-1780”, in: D.P. Blok (ed.), Algemene geschiedenis der Nederlanden 5 nieuwe tijd, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, pp. 79-82. 309 F. Scheelings, “Het bosbestand van de heerlijkheden”, in: C. Billen en A. Vanrie (eds.), Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, pp. 228-231. 88 vraag.310 Een bijkomend voordeel van meer bos in de handen van enkele grote eigenaren, was het feit dat er rustiger gereageerd werd op de markt. Kleine boseigenaars hadden vaker de neiging hele bossen te rooien omdat ze er een mooie prijs voor konden krijgen of omdat ze in geldnood zaten.311 Grote heren gingen hier veel rustiger mee om, mede door hun betere kennis van de markt en van bosbouw. Ook heraanplantingen vinden we vaker terug bij grote boseigenaars, waar de kleine eigenaars of gemeenschappen met het geld regelmatig iets anders deden zoals het aankopen van voedsel, ander bezit verwerven,… 312 Bijgevolg was kleinschalige bosbouw een uiterst fluctuerende inkomstenbron, in tegenstelling tot de grotere schaal, waarop bijvoorbeeld de Arenbergs opereerden, waar ze een veel stabielere positie innam en eveneens mogelijkheden bood tot speculeren op marktevoluties.313

Timber famine

Het gebrek aan kennis over de bosbouw van de kleine boseigenaar geeft Warde zelfs munitie om te stellen dat de beruchte timber famine niet ontstond door een te hoge vraag, maar door een wanbeheer van vele kleinere boseigenaars die laks om gingen met hun bossen. Hoewel de angst er diep in zat, bleef de timber famine eerder bij een vrees dan een werkelijke situatie. De schaarste was namelijk een opportuniteit voor kapitaalkrachtige en visionaire individuen die hierin geld zagen. Want of er nu een effectieve of ‘ingebeelde’ houtnood aanwezig was, in beide gevallen evolueerde prijs vooral ten voordele van de grote eigenaars.314

3.1.3.2. Types hout en gebruik In de literatuur wordt er traditioneel het onderscheid gemaakt tussen twee soorten hout; hoog/constructiehout en laag/kaphout. Beiden vervulden een totaal andere functie en zouden om het beschikbare areaal strijden. In de Zuidelijke Nederlanden zou onder druk van de bevolkingstoename vooral het kaphout toenemen315

310 J. Bossière, “La consommation Parisienne de Bois”, in: Recherches Forges sur la consommation et proto- industrielle forêts de bois, Thise, SNI Jacques et Demontrond, 1990, pp. 29-56. 311 P. Warde, “Fear of wood shortage and the reality of the woodland in Europe, c.1450-1850”, in: History workshop journal, 61 (2006), 1, p. 41. 312 Ibidem, pp. 48-52. 313 F. Scheelings, art. cit, pp. 228-231. 314 P. Warde, art. cit., pp. 29-34. 315 Ibidem, pp. 29-34. 89

Kaphout

Eerst en vooral is er dus het laaghout, ook wel raspe of kaphout genoemd. Zowel in originele vorm als ingekoold voorzag dit laaghout de industrie en de inwoners van de broodnodige brandstof.316 Met de brandstofschaarste die reeds vanaf de 16de eeuw in onze contreien woedde, was het verkopen van dit hakhout een opportuniteit geworden om grof geld te verdienen. Zeker voor het onderzochte gebied mag haar belang niet onderschat worden, aangezien de grote turfgebieden vrij ver lagen en steenkool pas zou doorbreken in het laatste kwart van de 18de eeuw.317 Hout bleef er dus het voornaamste verwarmingsmiddel.318

Dit hakhout verkreeg men via een speciale kaptechniek; door het hout kort bij de grond af te kappen, kon men een boom om de zoveel jaar oogsten.319 Het was de kunst om het hakhout op het juiste moment te hakken. Niet te vroeg zodat het bos de mogelijkheid kreeg te regenneren, maar ook niet te laat want anders was het financieel optimum gepasseerd. Tack stelt dat deze vaardigheid in Zuid-Vlaanderen, Brabant en Henegouwen zo sterk ontwikkeld was dat men in goed beheerde bossen dit optimum min of meer had weten te vinden.320

Constructiehout

Hogere bomen dienden een volledig ander doel; deze werden hoofdzakelijk gebruikt als bouwmateriaal. Vooral meubels, maar ook scheepsmasten, houtconstructies in huizen,… konden vervaardigd worden met dit steeds zeldzamer wordende type hout. Uiteraard waren deze hoge bomen een veelvoud waard van hakhout, maar ze vereisten wel een beter bosbeheer. Ook een zekere vorm van langetermijnvisie was op zo’n momenten nodig, aangezien het vaak vele jaren duurde voordat dergelijke bomen volgroeid waren.

316 J.F. Belhoste, “Une sylviculture pour les forges XVIe-XiXe siècles”, in: D. Woronoff (ed.), Recherches Forges sur la consommation et proto-industrielle forêts de bois, Thise, SNI Jacques et Demontrond, 1990, pp. 219-223 317 Goblet d’Alviella, op. cit., p. 438. 318 C. Vandenbroecke, “De problematiek van de energievoorziening in de zuidelijke Nederlanden en inzonderheid in Vlaanderen (15de-19de eeuw)”, in: Belgisch tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 73, (1995), pp. 967-987. 319 G. Tack, “Historische ecologie van het boslandschap”, in: In: C. Billen en A. Vanrie (eds.), Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, p. 195. 320 Ibidem, p. 196. 90

Om op het probleem van de wachttijd in te spelen, begon men met de aanplanting van minderwaardig, snelgroeiend hout, in de bronnen ook wel blan(c) bois genoemd. 321 Dit hout kon gebruikt worden om lichtere constructies, inferieure meubels,… mee te maken. In tegenstelling tot eik- of kaphout bleek dit type hout echter minder geschikt om te verbranden.322 De aanleg van dit soort bossen werd steeds meer noodzakelijk omdat het hakhout het areaal van het hooghout begon in te pikken. Daardoor kon men het zich niet meer veroorloven om bijvoorbeeld grote arealen aan te leggen die enkel nog uit traag groeiende eik bestonden. Daarnaast was er ook een toenemende vraag naar dit type minderwaardig hout, omdat het veel goedkoper was.323

In tegenstelling tot kaphout werd hooghout niet gekapt na een bepaald aantal jaren, maar op grootte. De kopers bepaalden eerst welk type boom ze juist nodig hadden, waarop de gepaste bomen aangeduid werden gekapt Dit om het verzagen op maat zoveel mogelijk te vermijden.324

3.1.3.3. Bestemming van het hout Het zou verleidelijk zijn te zeggen dat het hout op grote schaal geëxporteerd werd naar Brussel of andere grote steden. Waarschijnlijk moet men hierbij wel enige aanhalingstekens zetten; hout vervoeren over land was in de 17de en 18de eeuw een zeer kostelijke zaak.325 Aangezien zowel de Mark als de Zenne in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq onbevaarbaar waren, waren deze landwegen de enige oplossing voor houttransport. Beide rivieren waren door hun kleine omvang in combinatie met de vele molens namelijk ongeschikt om hout te vervoeren. Moesten er grote vlotten hout doorgejaagd zijn geweest, was de kans op beschadiging van de molens zeer groot. We kunnen daarom veronderstellen dat het meeste hout binnen (de nabije omgeving van) het land van Edingen en het prinsdom Rebecq bleef. Hoe sterker de prijs van (een bepaald type) hout echter steeg, hoe winstgevender het werd om hout over lange afstanden te exporteren, waardoor het niet

321 Volgens Liger en Besnier kunnen we onder Blanc bois de volgende soorten verstaan: Els, wilg, boswilg, berk en de (ratel)populier. In: L. Liger en H. Besnier, La nouvelle maison rustique ou économie generale de tous les biens de campagne; la maniere de les entretenir et de les multiplier tome1, Parijs, Desaint, 1762, pp. 692-693. 322 L. Liger en H. Besnier, loc. cit. 323 J. Bossière, “La consommation Parisienne de Bois”, in: Recherches Forges sur la consommation et proto- industrielle forêts de bois, Thise, SNI Jacques et Demontrond, 1990, pp. 29-56. 324 G. Tack, art. cit., p. 196. 325 P. Warde, Ecology, economy and State formation in early modern Germany, Cambridge, Cambridge university press, 2006, p. 312. 91 volledig onmogelijk geacht moet worden dat het Edingse hout geëxporteerd werd naar verder gelegen gebieden.326

3.1.3.4. Oppervlakte van het bosbestand Het land van Edingen en het prinsdom Rebecq, konden over het algemeen getypeerd worden als een gesloten gebied. De valleien, hagen, maar vooral de diverse bossen, dewelke overblijfselen van het kolenwoud waren, verhinderden de bezoekers op vele plaatsen een ver zicht te hebben.327 Een situatie die vergelijkbaar was met het aangrenzende zuiden van Brabant.328 De rol die het bos in onze domeinstudie vervult is daarom niet te onderschatten. Zeker omdat het overgrote deel van de aanwezige bossen verbonden was gebleven aan het domein van de heren van Edingen en de prinsen van Rebecq, waardoor ze praktisch een monopoliepositie bezat in het gebied.329

Hoewel er voor de oppervlakte van dit bosgebied enkele gegevens bestaan, bevinden deze zich jammer genoeg verspreid in de tijd. Hierdoor bleken we niet in staat een mooie doorsnede te verkrijgen tot in het jaar 1830. Opnieuw moesten we ons behelpen met benaderingen en inschattingen, zij het dat ze veel nauwkeuriger zijn dan deze van het areaal van de landbouwgrond.

De beboste oppervlakte was in elk geval zeer groot; praktisch alle grote bossen in het gebied vielen binnen het domein van de Arenbergs. Enkel het bos van Ter Rijst in Heikruis en enkele kleinere bosjes vielen buiten het bezit van de Arenbergfamilie.330 De omschrijving uit 1745 van de bossen in het land van Edingen door de een bosopzichter van de Arenbergs geeft ons een eerste bron. In totaal valt er 485 bunder331 bos te tellen in het land van Edingen, dewelke toebehoorden aan de Arenbergs. Dit komt neer op 541,2115 hectare.332 Het gigantische Akrenbos, dat eveneens afhankelijk van het land van Edingen was, telde in de 17de eeuw bij

326 F. Scheelings, op. cit., pp. 325-327. 327 Goblet d’Alviella, Histoire des bois et forêts de Belgique tome 1, Brussel, Lemartin, 1927, p. 50. 328 F. Scheelings, “Het bosbestand van de heerlijkheden”, in: C. Billen en A. Vanrie (eds.), Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, p. 221. 329 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 330 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr.2566 en 2572. 331 Bos van Edingen (Mark) 240 bunder, strijdhout/bois de strihoux (Lettelingen), 140 bunder, bos van Hove 30 bunder, bos van Mennyqueray (Roncquières) 9 bunder, bos van Zullik 26 bunder, bos van Hoesnaek (Bellingen) 12 bunder, bos van Sint-Anna (Pepingen) 8 bunder, bos van Vollezele 12 bunder, bos van Lomberg (Oetingen) 8 bunder. In: AAE, Edingen, SEM 74. 332 De bunders werden gerekend aan 1 hectare 11 are en 59 centiare per bunder. In: D. Soumillion, “Le bois de Strihoux”, in: Annales du Cercle Archéologique d’Enghien, 117, (1997), 1, pp. 82-83. 92 de verkoop 260 bunder land ofwel 290,134 hectare. In het prinsdom Rebecq tenslotte bezaten de hertogen ongeveer 188,58 hectare bos. Op het bos van Hennuyers hadden ze daarenboven nog eens recht op een derde van de opbrengst uit houtkap. 333 Alles samen komen we uit op minstens 1020 hectare bos rond het midden van de 18de eeuw. Daar er naar verhouding van de aanwezige bossen slechts enkele kleine uitbreidingen gerealiseerd werden, kunnen we stellen dat doorheen de late 17de en de 18de eeuw, net als in het aangrenzende Brabant334 er weinig verandering optrad in het beboste areaal. In 1830 is het areaal aangegroeid tot 1060 hectare. 335 De nadruk van de uitbreidingen in het gebied lag in de late 18de eeuw namelijk hoofdzakelijk bij de ontwikkeling van het kasteel(park) en iets minder bij het bos- en landareaal.336 Het was trouwens niet altijd even eenvoudig om grote uitbreidingen van de bossen of landbouwgronden te verwezenlijken aangezien de sterk aanwezige kerkelijke instellingen en andere adellijke families337 niet altijd even happig waren om hun grote lappen grond te verkopen.338 Daarom werden vooral de aan het bos grenzende percelen die reeds in het bezit van de familie waren beplant met bos. Dit zien we gebeuren in onder andere Vollezele, Lettelingen, Pepingen en Akren.339 Akren is in feite de enige plaats waar er op deze manier een serieuze uitbreiding gerealiseerd kon worden. Bijna alle pachtgronden, of meer dan 20,75 bunder, werden er in het begin van de 18de eeuw met bomen beplant.340

De bossen in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq, vormden desondanks de beperkte uitbreidingen één van de belangrijkste bosbestanden van de Arenbergs. Enkel in het gebied rond Heverlee bezaten de hertogen meer bos.341

Een bijkomende vraag die nog gesteld kan worden, is of er een hoog percentage bos aanwezig was in vergelijking met de landbouwgronden die de heer bezat. Over het algemeen bezaten de rechtsheerlijkheden al veel meer bos dan de grondheerlijkheden. In Brabant bedroeg de

333 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2566. 334 F. Scheelings, art.cit, pp. 218-221. 335 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 336 AAE, Edingen, SEC 88-138. 337 E. Thoen, B. Van Bavel en P Van Cruyningen, “The Low Countries, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 174-175. 338 G. Béaur, J.P. Jessenne, F. Mennant en N. Vivier, “Northern France, 1000-1750”, in: B.J.P. van Bavel en R.W. Hoyle (eds.), Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 122-124. 339 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 340 Deze beplanting werd uitgevoerd omstreeks 1722. In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 37. 341 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 93 gemiddelde verhouding bos/landbouwareaal binnen een rechtsheerlijkheid ongeveer een 20 %, met Scheelings zijn gegevens uitschieters tot 52.6 % in Waals-Brabant.342 Het prinsdom Rebecq echter, dat eveneens in Brabant lag, maar buiten Scheelings zijn onderzoeksbereik lag, overschreed dit zonder enige moeite. Het prinsdom Rebecq telde in de 18de eeuw iets meer dan 188,58 ha bos. Tegenover ongeveer 33,47 ha landbouwgrond en 38.5 ha grasland. Dit geeft een bebossinggraad van 72.38 % op het totale areaal dat de heer in zijn bezit had.343 In het land van Edingen konden we de bebossinggraad van het domein, zonder het park van Edingen, inschatten op ongeveer 74.4%.344 Met uiteraard diverse kleinere fluctuaties doorheen de tijd, kunnen we stellen dat dit gedurende onze onderzoeksperiode ongeveer gelijk bleef, aangezien zowel het bosbestand als het verpachte landbouwareaal beide slechts een lichte stijging kennen.

Nog een kleine opmerking dient gemaakt te worden omtrent het park van Edingen, waarbij besloten werd dit niet bij het bewerkbare/opbrengende areaal te incorporeren. Dit park bracht amper geld op en koste vooral veel geld. Investeringen kwamen ook regelmatig van de centrale kas en slechts af en toe van het domein.345 De houtkap aldaar was ook niet economisch gericht en diende hoofdzakelijk de esthetiek. Daarnaast was het ook onmogelijk om de oppervlakte te bepalen van de bomen die geplant werden naast wegen, lanen,… Desondanks werden ook deze bomen af en toe gekapt. De inkomsten die hieruit voortvloeiden werden uiteraard wel opgenomen in de inkomstenresultaten.346

3.1.3.5. Controle en investeringen in het bosbeheer Efficiëntie, controle en organisatie waren de sleutelwoorden bij bosbeheer. Hoewel dit uiteraard ook op inning van pachten en cijnzen van toepassing was, bevond efficiëntie zich hier ook op het beheersniveau. De bossen werden namelijk, in tegenstelling tot pachten en cijnzen, rechtstreeks uitgebaat.

342 F. Scheelings, op. cit., pp. 242-246. 343 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2566. 344 Dit is een inschatting op het bosbestand rond 1750 en dit zonder de oppervlakte van het park van Edingen in rekening te brengen. Waarschijnlijk ligt de bebossinggraad iets lager omdat we niet beschikken over de oppervlaktes van enkele weides, waardoor het onmogelijk is met complete gegevens te werken. ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 345 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine loco, 1998, pp. 509-510. 346 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la 1181, comptes des domaines (Enghien) 1752, folio 93. 94

Voor onderzoek naar het al dan niet aanwezig zijn van goed beheer van de bossen kunnen we ons als eerste toeleggen op de info die de uitgaveposten geven. In alle periodes konden we opmerken dat er geld werd uitgegeven aan de verschillende bostoezichters en beheerders. Daarnaast werd er voor de verkoop beroep gedaan op diverse lokale notabelen die moesten toekijken op een correcte verloop van de houtverkoop. Een derde element was de infrastructuur die gebouwd werd om de inkomsten uit de bosbouw te verhogen.347 Dit kon onder diverse vormen waarvan het uitgraven van grachten, aanleggen van wegen,… slechts enkele voorbeelden zijn. Opvallend is dat er in de derde onderzoeksperiode een sterke stijging plaats vond voor alle drie de uitgaven, hetgeen wijst op een toenemende aandacht voor het bosbeheer. Op dit punt zal echter dieper ingegaan worden in het hoofdstuk over de domeinuitgaven.

De oorzaak van deze stijging vinden we terug in een uitgebreid reglement uit 1730. Het reglement telde 26 regels, met zeer specifieke aanwijzingen hoe de bossen juist beheerd moeten worden. Onder andere het gewenste aantal beesten dat toegelaten mocht worden tot de bossen, richtlijnen voor het onderhoud van wegen en bossen, regels voor de heraanplantingen, diverse controle- en terugkoppelingsmechanismen,... We beschikken eveneens over een doorlichting en een oplijsting van verbeteringsmogelijkheden voor de bossen in het land van Edingen van rond dezelfde periode.348

Deze regels en doorlichting waren een bewijs van de nieuwe wind die sinds de jaren 20 van de 18de eeuw door de administratie woei. Enerzijds had de regelgeving betrekking tot de uitvoering van het bosbeheer, die gebouwd was op de Arenbergs hun jarenlange ervaring met bosbouw in de verschillende domeinen. Belangrijker was echter de regelgeving die een goede opvolging en controle verzekerde. Door een stevige controle van de intendanten en directeurs kon men toezien op de correcte implementatie van de regels.349 De diverse nieuwe kosten zoals wegenwerken,350 aanleg van grachten en dreven,… bewijzen dus dat de regels niet alleen nieuw waren, maar ook opgevolgd werden.351

347 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la57, 2718, 951, 1175, 220, 49, comptes des domaines (Enhgien) 1650, 1660, 1700, 1710, 1750, 1760 en ARA, Arenbergfonds, la359, 3148, 93, comptes des domaines Rebecq 1660, 1700, 1710. 348 AAE, Edingen SEM 200. 349 AAE, Edingen SEM 18. 350 Zo is er bijvoorbeeld de aankoop van diverse stukken land om een weg van het Strijdhoutbos te Lettelingen naar de steenweg te trekken AAE, Edingen SEM 285. 351 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la220 comptes des domains (Enghien) 1750. 95

Waarschijnlijk kunnen we deze evoluties van stijgende uitgaven en toenemende controle plaatsen in de gedeeltelijke overschakeling van het bosbestand. Er werd vanaf de 18de eeuw namelijk steeds meer kaphout geplant onder invloed van stijgende prijzen.352 Kaphout heeft in tegenstelling tot hooghout echter meer verzorging nodig en was veel kwetsbaarder voor vraat van dieren. 353

De reden waarom er zo gehamerd werd op de uitvoering van dergelijke regels, was omdat de verschillen in opbrengst tussen een goed onderhouden bos en een slecht onderhouden bos vrij groot waren. Naar aanleiding van de discussie rond een belastingshervorming in de tweede helft van de 18de eeuw, gaf een lokale ambtenaar aan dat een slecht onderhouden bos slechts de helft van een goed onderhouden bos kan opbrengen. De bossen van de Arenbergs bevonden zich volgens hem zeker in de categorie van de (extreem) goed onderhouden bossen.354 Als bevestiging hiervoor fungeert een anonieme schrijver, die de hertog van Arenberg in 1784 omschrijft als de persoon met de meeste en best onderhouden bossen van de Zuidelijke Nederlanden.355 Hieruit kunnen we afleiden dat de uitbreiding van deze inkomst niet plaats vond via een areaalvergroting, maar vooral via een intensivering van het reeds bestaande oppervlak.

Experimenteren met bomen

Bijkomend is er nog een interessante evolutie die plaats vond in het park van Edingen. Bekend voor haar uitgebreide collectie exotische planten en bomen, bood het park ook voor de bosbouw mogelijkheden. Zo werd er in het park ervaring opgedaan met diverse exotische bomen zoals lorken. Deze werden dan vanaf de 1ste helft van de 18de eeuw uitgeplant in de naburige bossen.356

3.1.3.6. Problemen bij het beheer Naast de vele elementen die wijzen op een goed beheer zijn er ook stemmen die wijzen op gebreken. Hierbij zijn Scheelings en Tytgat de belangrijkste. Zo kaart Scheelings de konijnenkwestie aan, de eerder besproken discussie over een konijnkwekerij in Vollezele op

352 Cfr. bijlage 4. 353 AAE, Edingen SEM 18. 354 AAE, Edingen SEM 5. 355 Anoniem, Essai sur l’état de la culture belgique et sur les moyens de la perfectionner, Londen-Nijvel, academia cantabrigiensis liber, 1784, pp. 84-91. 356 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 96 het einde van de 18de eeuw. Hoewel Scheelings terecht aangeeft dat de konijnenkwekerij van de Arenbergs te Vollezele ook een zeer slecht effect had op de jonge loten, kunnen we niet meegaan in zijn stelling dat de Arenbergs de jacht boven het bos en haar beheer stelden.357 Enerzijds omdat in het artikel van Anckaert en Roeykens, waarop hij zich baseerde, gesteld wordt dat de bewoners klaagden dat er eigenlijk niet genoeg gejaagd werd om de omliggende velden van konijnen te vrijwaren en anderzijds omdat het bos van Vollezele358 zo een marginaal belang innam binnen het bosbestand van het land van Edingen. Het is natuurlijk moeilijk in te schatten hoeveel wild er in de andere bossen rondliep en hoeveel er gebruik gemaakt werd van de jachtrechten, maar logischerwijs leven er in elk bos dieren die schade kunnen toebrengen.359 De hertogen waren zich trouwens sterk bewust van de gevolgen van de vraat die dieren veroorzaakten, zo bewijzen de regels uit 1730, waarbij nog maar een paar koeien toegelaten werden in bossen die daarenboven minstens 7 jaar eerder aangeplant moesten zijn. Dit om schade aan te jonge boompjes te voorkomen.360

Een tweede en waarschijnlijk groter gevaar voor de efficiëntie was het reeds aangekaarte probleem van de gebrekkige controle op de rentmeesters.361 Het is niet uit te sluiten dat corrupte rentmeesters bijvoorbeeld hout lieten verdwijnen in samenspraak met door hun benoemde ambtenaren, of dat hij juist totaal incapabele mensen benoemde. Hiervan zijn echter, logischerwijs, geen duidelijke elementen van terug te vinden in de domeinrekeningen. Desondanks is onze hypothese dat een grootschalige fraude moeilijk verborgen zou zijn gebleven, zeker na 1723362 toen de controle sterk opgedreven werd.363

Een ander element dat mogelijks wijst op problemen was de afschaffing van de variabele verloning van de rentmeester, die mede gebaseerd was op inkomsten uit de houtverkoop. Vanaf de derde onderzoeksperiode bezat de rentmeester een salaris dat vast stond en bijgevolg minder focuste op het aantal stuks hout dat verkocht werd.364 Dit kan een indicatie zijn dat de rentmeesters soms teveel bomen lieten kappen, hoewel er hierover verder geen informatie

357 F. Scheelings, art. cit., pp. 232-234. 358 C.Anckaert en A.Roeykens, art. cit., pp. 273-278. 359 Zo is er bijvoorbeeld slechts één jacht toezichter aangesteld voor het land van Edingen in het jaar 1750. In: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 360 AAE, Edingen, SEM 18. 361 J.P. Tytgat, “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144. 362 Ibidem, pp. 132-144. 363 Zo moesten boswachters vanaf dan alle bomen die verkocht waren markeren en moesten ze onafhankelijk van de rentmeester verslag kunnen uitbrengen bij de intendant. In: AAE, Edingen, SEM 18. 364 ARA, Arenbergfonds, domeinrekening Edingen 1750, folio 130. 97 gevonden werd omdat er amper controlebezoeken uitgevoerd werden voor de administratieve hervormingen in 1723.

De pogingen tot controleverwerving en begeleiding van het bosbeheer365 door de centrale administratie geven zo niet alleen aan dat bossen belangrijk waren, maar dat men de opbrengsten eruit ook kon sturen. Mede door het bezit van andere grote bossen wist de centrale administratie van de Arenbergs zich te specialiseren in de bosbouw en de ruime ervaring die ze reeds had opgebouwd te verspreiden over al hun eigendommen. Het feit dat de Arenbergs zo een grote bossen hadden en er steeds meer bij betrokken geraakten, bracht Tallier tot de stelling dat de familie vanaf hertog Prosper Louis te omschrijven als ‘gentleman foresters’. Hetgeen nog lang zo zou blijven; zelfs na de Franse revolutie. 366

3.1.3.7. Houtprijzen Ook de prijzen van hout speelden een zeer belangrijke rol in het beheer, want hoewel er geen 100% duidelijke prijzen van hout beschikbaar zijn,367 is er toch een algemene tendens merkbaar. Scheelings geeft in zijn doctoraat enkele ruwe tendensen aan. De vraag en prijs naar en van constructiehout zou zo gestegen zijn gedurende de periode van de oorlogen in de late 17de en het begin van de 18de eeuw, aangezien diverse gebouwen hersteld moesten worden, waarna de prijs daalde. De prijs van brandhout (kaphout) daarentegen blijft stabiel gedurende de 17de eeuw, waarop hij in de 18de eeuw stijgt onder druk van de demografische groei. De prijs van constructiehout trekt eveneens terug aan in de late 18de eeuw, maar minder snel dan deze van het laaghout.368

Opmerkelijk genoeg kunnen wij een volledig andere tendens waarnemen in Rebecq. De gemiddelde prijs van kaphout daalt in de 18de eeuw en deze van constructiehout stijgt duidelijk. Hoogstwaarschijnlijk speelt hier vooral het plaatselijk aanbod in mee. Constructiehout was schaarser geworden en het hakhout werd juist meer gekweekt, waardoor

365 De (belangrijkste) bossen, waar de heren inkomsten uit haalden waren het bos van Rebecq (Rebecq), de bossen van Hennuyères en Massuyères (Hennuyères), het bos van de Planty (Roncquières), het bos van Lomberg en Mortaigne (Kestergewoud), het Hoesnaek en het Sint-Anne bos (Pepingen en Bellingen), Akrenbos (Akren), Het bos van Zullik (Zullik), het bos van Muniqueray, Strijdhout en Hauve (Lettelingen), het bos van Edingen (Mark), een onbenoemd bos in Herne en het bos van Vollezele. In: ARA, Arenbergfonds, la220, domeinrekening Edingen 1750 366 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 367 Aangezien de prijs van bomen vastgezet wordt op de lengte en kwaliteit van het hout, iets wat onmogelijk te achterhalen is. In: G. Tack, art. cit., p. 196. 368 F. Scheelings, op. cit., pp. 325-327. 98 we in Rebecq een omgekeerde evolutie krijgen.369 Dit bewijst echter dat dergelijke prijzen uiterst relatief zijn en sterk gebonden aan lokale omstandigheden van het bosbestand. Desondanks zal verder blijken dat de sterk verhoogde productie van kaphout de Arenbergs geen windeieren legde.

3.1.3.8. Overige voordelen van de bosbouw Naast de inkomsten uit hout konden de Arenbergs in de meeste van hun bossen ook nog een soort van belasting heffen op de verkoop van hout.370 Er werd zowel op hoog- als rasphout de 10de en de 20ste denier opgeëist. Daarenboven werd er vanaf de laatste periode op elke portie rasphout nog eens 5 lb. ts. betaald door de koper. Eenzelfde regeling werd getroffen voor het hooghout, maar daar werd er per boom betaald; er werden 6 patards of stuiver per eik en 3 patards per stuk minderwaardig hout betaald. Ook hier geldt, net als bij de verpachtingen, de vraag of deze belastingen wel een meerwaarde vormden en na verloop van tijd niet gewoon ingecalculeerd werden door de kopers van het hout.

Buiten het leveren van hout bood het bos ook nog de mogelijkheid om te jagen of om voedsel te verzamelen. Het jachtrecht, dat eerder besproken werd, werd meestal door de Arenbergs zelf benut aangezien het zeer prestigieus was en een aangenaam tijdverdrijf vormde. Het verzamelen van voedsel in de bossen zal verder besproken worden.

Tenslotte mag ook niet de rol van hout voor de plaatselijke bevolking vergeten worden. Het ontbreken van hout in een bepaald gebied was een ramp voor de lokale landbouwers. Men kon geen schuren en huizen bouwen, maar nog belangrijker was dat men zich in zo’n geval niet kon verwarmen. Het gevolg is dat een goede opvolging en het onderhoud van het bosbestand ook voordelen inhield voor de plaatselijke bevolking, die hierdoor minder het gevaar liep onderhevig te zijn aan houttekorten.371 Zeker omdat de Arenbergfamilie een quasi monopoliepositie bezat op het bosbezit in het gebied.

369 Cfr. bijlage 4. 370 Uitzondering is het bos van Hennuyères en Massuyeres waar ook slechts 1/3de van de opbrengsten van het bos in ontvangst genomen werden door de Arenbergs. In: ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2566. 371 R. Mantel, A. Rigaudiere en E. Zylberman, art. cit., pp. 70-71. 99

Tabel 16: inkomsten uit hout voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 106264,4 1700 268744,2 1750 498084 1651* 79775,57 1701 553313,7 1751 712506,1 1652* 116001,7 1702 710053,3 1752 771866,4 1653* 133499,8 1703* 283894,7 1753 829349,9 1654* 144779,4 1704 540893,7 1754 713362 1655* 183150 1705 479923,3 1755 660645,2 1656* 137848,3 1706 380215,1 1756 693981 1657 / 1707 402683,5 1757 746022,9 1658* 142548,9 1708 451411,6 1758 699156,5 1659* 110925,4 1709 334777,8 1759 632751,5 1660 380339,7 1710 331422,9 1760 636777,8 1661 328289,2 1711 283167,7 1761 532199,2 1662 329229,5 1712 395370,8 1762 542711,2 1663 352469,9 1713 512894,2 1763 519051 1664 365953,8 1714 471530,9 1764 460718 1665 350645,6 1715 646299,8 1765 446202,1 1666 353915,2 1716 / 1766 402950,4 1667 154487,1 1717 / 1767 432582 1668 51891,87 1718 / 1768 457867,3 1669 510353,6 1719° 450334,6 1769 482438,3 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

Wat bij het nader bestuderen van de inkomsten onmiddellijk opviel, was de wispelturigheid ervan. Hoewel ze minder schommelde dan de casuele rechten, was ze een stuk variabeler dan de cijnzen en pachten. Hout kende als algemeen verspreid goed namelijk een sterke verbintenis met de markt.372 Daarnaast zat men met een vraag die moeilijk te beïnvloeden was van bovenaf, maar waarbij men wel de verkochte hoeveelheid kon beïnvloeden door de prijzen te verhogen of te verlagen. 373

Desondanks zijn er wel dezelfde tendensen vast te stellen, dewelke we ook terugvonden bij de andere inkomsten, namelijk een daling in de tweede periode en een stijging na 1720. Dit gebeurde onder invloed van de toenemende demografie, die enerzijds de vraag verhoogde en anderzijds door betere controle en intensivering van de bosbouw dewelke het aanbod op peil hield.

372 F. Scheelings, art. cit., pp. 234-241. 373 Zie bijlage 4. 100

In de derde onderzoeksperiode vond er echter een daling plaats van de opbrengsten, onder invloed van een dalende prijs van hooghout, dewelke niet opgevangen kon worden door de prijsstijging van het kaphout.374

Hoewel men het niet direct verwacht, is het feit dat de houtinkomsten de conjunctuur volgen vrij abnormaal. In de vele heerlijkheden werden bossen namelijk gezien als sluimerend kapitaal, dat aangesproken kon worden in moeilijke periodes. In de heerlijkheid van Kruikenburg in het naburige Brabant bijvoorbeeld schoten de inkomsten uit hout gigantisch omhoog in de periode 1703-1720. Terwijl we in onze gegevens allesbehalve kunnen spreken van een stijging. Het verschil met het land van Edingen en het prinsdom Rebecq was echter de eigenaar. In Kruikenburg was er een kleine heer aanwezig die diende te overleven van zijn domein. De houtinkomsten dienden hierbij vooral als vervanger van de verloren pachtinkomsten.375 Ook Thoen stelde een gelijkaardige verandering vast in enkele heerlijkheden van het middeleeuwse land van Rode.376 De Arenbergs daarentegen waren grote heren, die over verschillende domeinen beschikten in verschillende regio’s en toegang hadden tot crediteurs. Zij hadden dan ook geen roofbouw van hun bossen, tegen veel te lage prijzen, nodig om een slechte periode te overbruggen.377 Daardoor konden ze hun houtvoorraden opsparen en speculeren op betere tijden. Bijgevolg gingen ze inkomstendalingen toelaten op de momenten dat de houtprijzen implodeerden. Tegelijk maakten ze hier dan ook ruimte voor de kleinere heerlijkheden om meer hout te verkopen.

3.1.4. Inkomsten uit verkoop van hooi en het verzamelen van bosvruchten Zoals reeds aangegeven leverde het bos niet alleen hout, maar ook voedsel. Eikels, kastanjes,… maar ook onkruid waren een uitstekende vorm van dierenvoeding, dewelke dan ook mogelijkheden bood voor de administratie om deze eveneens ten gelde te maken.

374 Zie bijlage 4. 375 F. Scheelings, art. cit., pp. 237-239 376 E. Thoen, op. cit., pp. 478-481. 377 P.A. Tallier, Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas, in: , geraadpleegd op 6/03/2013. 101

Tabel 17: inkomsten uit verkoop van hooi en het verzamelen van bosvruchten voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 2688,363 1700 0 1750 0 1651* 1235,669 1701 1697,852 1751 0 1652* 2418,988 1702 0 1752 0 1653* 3552,337 1703* 0 1753 0 1654* 2192,006 1704 0 1754 0 1655* 0 1705 4127,914 1755 0 1656* 7874,685 1706 2384,674 1756 0 1657 / 1707 2502,041 1757 0 1658* 0 1708 3950,346 1758 0 1659* 0 1709 6004,457 1759 0 1660 1189,134 1710 3390,089 1760 0 1661 5376,293 1711 3993,139 1761 0 1662 12770,14 1712 5402,738 1762 0 1663 3269,014 1713 7499,752 1763 0 1664 22279,42 1714 571,5223 1764 0 1665 2022,003 1715 1833,893 1765 0 1666 1802,931 1716 / 1766 0 1667 0 1717 / 1767 0 1668 0 1718 / 1768 0 1669 6134,364 1719° 0 1769 0 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

De verkoop van deze dierenvoeding zou echter verdwijnen na de tweede onderzoeksperiode. Tot dan toe werd de opbrengst vooral bepaald door wat het bos dat jaar te bieden had en welke bossen geschikt waren voor betreding. Voor het verdwijnen van de inkomst geeft Paul Warde ons een verklaring. Hij stelt dat dieren de vernieuwing van hakhout tegengingen doordat deze jonge takken en scheuten beschadigden of gewoon opvraten. Heren of hun administratie dienden daarom een keuze te maken tussen opbrengsten uit hout of het laten grazen van dieren. 378 De Arenbergs kozen duidelijk voor het hout en bouwden deze inkomst af. In die mate dat ze de dorpsbewoners met hun vee uit de bossen gingen verbannen.379

In het reglement uit 1730 van de centrale administratie zien we dat er door de Arenbergs toch terug een aantal dieren werden toegelaten. Er werden vanaf dan een beperkt aantal koeien losgelaten in de bossen, die minimum 7 jaar ervoor aangeplant waren. Deze koeien behoorden

378 P. Warde, “Fear of wood shortage and the reality of the woodland in Europe, c.1450-1850”, in: History workshop journal, 61 (2006), 1, pp. 35-37. 379 AAE, Edingen, SEM 18. 102 wel tot de eigen stallen en niet meer tot deze van andere boeren, waardoor deze inkomst dus volledig verdween.380

Het bleef echter moeilijk om, desondanks de diverse boswachters, de bossen te vrijwaren van inwoners uit de naburige dorpen. Regelmatig begaven deze zich illegaal in de bossen om takken af te snijden, dieren te laten grazen of vruchten te gaan verzamelen. Zware bestraffingen, die we terugvinden in de rekeningen van de casuele rechten, bleven uiteraard niet uit.381

Daarnaast bood ook een klein stuk hooiland in de buurt van het strijthoutbos, de wayeneau genaamd, tijdelijk de mogelijkheid om de opbrengsten ervan te verkopen. Dit stukje grond geraakte voor de periode 1661-1663 namelijk niet verpacht en werd vervolgens elk jaar gehooid. 382 In 1664 werd het terug verpacht.383

3.1.5. Overige inkomsten Naast de reguliere opbrengsten waren er ook deze welke af en toe voorkwamen. Dit zijn vaak ook inkomsten die moeilijk te plaatsen zijn binnen een afgesloten geografisch kader. Het gaat dan over de verkoop van materialen van oude gebouwen,384 paarden,… In de laatste periode (1750-1769) werd er ook elk jaar een rente op erfenis geïnd. Deze werd betaald sinds het heengaan van een zekere juffrouw Maria Magdalena Baccart.

Echt veel belang hadden deze inkomsten niet, aangezien ze zeer laag waren in vergelijking met de andere inkomsten.385

380 AAE, Edingen, SEM 18. 381 ARA, Arenbergfonds, la177, comptes des droits casuels (Enghien) 1750, folio 3-9. 382 ARA, Arenbergfonds, la954, comptes des domaines (Enghien) 1662, folio 33. 383 ARA, Arenbergfonds, la8173, Comptes des domaines (Enghien) 1664, folio 12. 384 ARA, Arenbergfonds, domeinrekening 1754, folio 91. 385 ARA, Arenbergfonds, domeinrekening 1769, folio 54. 103

Tabel 18: overige inkomsten voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 0 1700 0 1750 1169,504 1651* 0 1701 0 1751 1304,819 1652* 0 1702 2611,522 1752 1397,195 1653* 0 1703* 2100,685 1753 1496,522 1654* 0 1704 0 1754 3904,611 1655* 0 1705 0 1755 1489,463 1656* 0 1706 0 1756 1422,37 1657 / 1707 0 1757 1358,134 1658* 0 1708 0 1758 1275,823 1659* 96,90181 1709 3882,581 1759 1283,602 1660 5774,708 1710 0 1760 1294,123 1661 0 1711 0 1761 1310,233 1662 0 1712 0 1762 1260,543 1663 0 1713 0 1763 1226,276 1664 0 1714 0 1764 1205,214 1665 0 1715 0 1765 1160,905 1666 0 1716 / 1766 1081,391 1667 0 1717 / 1767 1090,729 1668 0 1718 / 1768 8258,69 1669 0 1719° 0 1769 775,2286 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar.

3.1.6. Vergelijking inkomsten Een domein inkomstenstructuur kon snel veranderen, naargelang het beleid dat gevoerd werd.386 Aangezien het domein in de 17de en 18de eeuw de ruggengraat van de heerlijkheid vormde, waren de keuzes die hier gemaakt werden zelfs de meest bepalende voor de totaalinkomsten. 387

386 F. Scheelings, op. cit., p. 301. 387Ibidem, p. 300. 104

Afbeelding 5: inkomsten van de domeinrekening voor de 3 steekproeven uitgedrukt in tarwe (liter)

Eerste steekproefperiode (1650-1669)

900000 overige 800000

700000 verkoop hooi en 600000 bosvruchten in natura

500000 cijnzen

liter 400000

300000 pachten 200000

100000 hout 0

jaar

105

*1650-1659 enkel gegevens rekeningen van Edingen beschikbaar Tweede steekproefperiode (1700-1719)

1200000 overige

1000000

verkoop van 800000 hooi en

bosvruchten in natura liter 600000 cijnzen

400000 pachten

200000 hout 0

jaar

*1703: enkel gegevens van Edingen beschikbaar 1719: enkel gegevens van Rebecq beschikbaar

Derde steekproefperiode (1750-1769)

1200000

overige 1000000

800000 verkoop van hooi en

bosvruchten 600000 in natura liter cijnzen

400000 pachten 200000

hout 0

jaar

106

Bosbouw was zowel voor het land van Edingen als het prinsdom Rebecq, de meest belangrijke, maar ook de meest volatiele inkomst die er te onderscheiden viel. Ze was dan ook verantwoordelijk voor het gros van de verschillen tussen de jaren. De pachten namen eveneens een stevig aandeel in, vooral in periodes met achteruitboerende houtinkomsten. Pachten hebben namelijk de neiging om minder op en neer te deinen door de contracten waaraan de pachters gebonden waren. De vastgeroeste cijnzen vormden op hun beurt een veel kleinere inkomstenbron, maar zijn nog steeds opmerkbaar in onze grafieken. De overige inkomsten zijn te omschrijven als marginaal en hun af- of aanwezigheid heeft dan ook weinig invloed op het totaalplaatje.

In tegenstelling tot de casuele rechten hadden de totale domeininkomsten dus een veel rustiger verloop. Desondanks hebben ze een gelijkaardig tendens. Matige resultaten in de eerste onderzoeksperiode, een dalende tendens binnen de tweede onderzoeksperiode, rond de jaren 1708-1710, en veel hogere inkomsten in de laatste onderzoeksperiode door de stijgende pachtprijzen van het land, maar vooral de omschakeling van constructiehout naar hakhout in grote stukken bos. De dalende lijn na 1760 werd vooral bepaald door de daling van de prijzen van hooghout.388

3.1.7. Verdeling over de dorpen Naast een opdeling per inkomst, laten de bronnen ons eveneens toe te onderzoeken hoe groot het aandeel van elke plaats in de domeinrekening was. Dit is interessant omdat we voor het land van Edingen en het prinsdom Rebecq in feite te maken hebben met een ‘superheerlijkheid’ en niet met een normale heerlijkheid.

In een normale heerlijkheid was het domein traditioneel opgebouwd rond het kasteel, waarrond zich dan eerst de pachtgronden en de bossen bevonden en, wat verder gelegen, de cijnsgronden.389

In een superheerlijkheid ligt de situatie echter anders omdat ze opgebouwd was via de verwerving van meerdere kleinere heerlijkheden of stukken domein. Hierdoor bezat de heerlijkheid meerdere van deze ‘kernen’. Het gewicht van elk van deze stukken was uiteraard sterk verschillend en gevormd doorheen de tijd.

388 Cfr. bijlage 5. 389 L. Verriest, art. cit., pp. 7-10. 107

Tabel 19: Aandeel per plaats in de domeininkomsten per plaats, uitgedrukt in percenten

1660-1669 1700-1719 1750-1770 gemiddelde Akren 19,08673% 21,53662% 22,32027% 21,45178% Lettelingen 15,89135% 17,85259% 15,12723% 16,18448% Mark 14,68505% 15,35434% 14,06833% 14,61519% Rebecq 10,20455% 11,28059% 10,86425% 10,88034% Edingen 8,458381% 7,736984% 6,574243% 7,317142% Zullik 7,779703% 4,440625% 5,677349% 5,6563% Roncquières 6,23617% 5,354642% 5,317786% 5,50216% Kestergewoud 4,188158% 3,483539% 5,06967% 4,37255% Vollezele 3,254024% 2,424798% 3,43923% 3,064284% Hernegewoud 3,540268% 3,023072% 2,300876% 2,775248% Ghoy 3,000373% 2,265514% 2,918454% 2,714791% Pepingen en 0,959376% 1,467636% 1,757767% 1,510915% BellingenAlgemeen 0,79429% 0,675306% 1,925485% 1,294283% Hennuyères 0,753722% 1,276541% 1,285757% 1,183017% Hove 0,452024% 1,309253% 1,099905% 1,048777% Heikruis 0,612934% 0,468688% 0,221995% 0,377962% Samme 0,102898% 0,049262% 0,031402% 0,050784% Totaal 100% 100% 100% 100%

In tegenstelling tot de ‘klassieke heerlijkheid’ lag de plaats met het grootste aandeel van de inkomsten niet in het centrum van de heerlijkheid, maar juist helemaal aan de rand. Het domein en vooral de bossen van Akren waren goed voor bijna 21,5% van de inkomsten van de domeinrekeningen, waarmee ze Lettelingen met ongeveer 5% achter zich laat. Hierna komen het dorpje Mark en het dorp Rebecq die respectievelijk 14,6% en 10,9% van de domeininkomsten voor hun rekening namen. De top vijf wordt afgesloten door Edingen dat, niettegenstaande haar beperkte oppervlakte, nog een aandeel had van 7,3%.

Wat opmerkelijk is, is dat de plaatsen met de hoogste percentages een denkbeeldige lijn vormen en geen cluster. Ze gaat van Akren in het westen, over Zullik, Mark, Edingen, Lettelingen naar Rebecq in het oosten van het gebied. Deze linie deelt het gebied overigens niet mooi middendoor; maar bevindt zich in het zuiden van de heerlijkheid en bestaat bijgevolg enkel uit plaatsen die vandaag behoren tot het Waalse gewest. Op Edingen na, bezaten de hertogen er uitgestrekte bossen, dewelke de reden waren voor hun hoge aandeel.390

In de noordelijke dorpen bezaten de hertogen over het algemeen kleinere bossen en vaak ook kleinere pachtarealen, wat hun achterstand op het zuidelijke gedeelte verklaart. In de dorpen

390 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2572. 108

Heikruis en Samme, de twee dorpen met minder dan 1% aandeel, waren deze trouwens volledig afwezig en werden de inkomsten in de domeinrekening praktisch volledig bepaald door de geïnde cijnzen.391

3.2. Uitgaven in de domeinrekening

Naast de inkomsten van de domeinrekeningen waren er uiteraard ook diverse kosten verbonden aan het beheren van een vroegmodern domein. Diverse uitgaven dienden gedaan te worden aan zowel eigen personeel als aan handwerklieden, handelaars, kloosters en kerken,… om zowel de werking als het prestige van het domein op het benodigde niveau te houden. Daarnaast dienden opnieuw de winsten uitgekeerd te worden aan het centrale niveau. Het probleem bij deze uitgaven was echter de zeer onduidelijke opbouw en de constant wisselende plaatsing van bepaalde uitgaven door de verschillende rentmeesters. Daarom werden er hier, uitzonderlijk, uitgavenposten uit de rekeningen opgedeeld en samengevoegd om vergelijkingen tussen steekproefperiodes te kunnen maken.

3.2.1. Renten, stichtingen en hypotheken Als eerste uitgave vinden we steevast de renten, stichtingen en hypotheken terug. Hoewel de archaïsche naam van deze kost niet echt veel duidelijkheid geeft over wat ze eigenlijk inhoudt, is deze kost vrij goed te omschrijven. Over het algemeen bestond deze uitgavenpost uit weldaden en gunsten, naast ondersteuning van kerkelijke instituties en organisaties via diverse financiële constructies. Beiden zijn echter sterk met elkaar verstrengeld, aangezien de meeste scholen, armenzorg,… toentertijd door de Kerk georganiseerd werden.

Onder de weldaden verstaan we een vrij uitgebreid palet van ondersteuning. Voorbeelden zijn de schenkingen van voedsel aan de armen van Rebecq, Mark, Hove, Lettelingen, Herne, Sint- Pieters Kapelle, Tollembeek, Vollezele en Edingen. Ook de opleiding van 6 jongens en 6 meisjes in de Edingse scholen en de vorming van 3 koorknapen was een jaarlijkse uitgave. Daarnaast ging er elk jaar veel geld rechtstreeks naar het weeshuis en de hospitalen van

391 Cfr. bijlage 2 cd-rom. 109

Edingen. Ook werden er onderhoudsgelden betaald aan enkele oud-werknemers of edellieden in de heerlijkheid.392

Daarnaast werd er ook geld gedoneerd aan diverse kerkelijke instellingen om hun dagdagelijkse werking te kunnen garanderen. Verschillende priesters, kerken en kloosters ontvingen hetzij kleine, hetzij grote bijdragen om missen, waken en kaarsen op te dragen ter ere van de Arenbergfamilie en hun entourage. Daarnaast kwamen de Arenbergs in diverse kosten tussen, zoals tienden, voedsel,… van sommige instellingen. Deze financiering van instellingen kon zeer ver gaan. Twee frappante casussen hiervan zijn de meefinanciering van het Sint-Augustinus college in 1623 en de oprichting van een kapucijnenklooster in 1615. 393 De uitgaven voor de kapucijnen gaan zeer ver, aangezien dit kapucijnenklooster eigendom van de Arenbergs was. Daarom zien we ook regelmatig reparaties en de aankoop van ornamenten voor het kapucijnerklooster terugkomen, naast zeer uitgebreide betalingen en leveringen voor het dagdagelijkse onderhoud. Dat er een familiegraf van de Arenbergs aanwezig is in het klooster mag dan ook geen wonder heten.394 Naast de kloosters, priesters en kerken, vonden ook een achttal broederschappen en schuttersgilden een geldschieter in de hertogen, vaak in de vorm van een vaste (kleine) donatie. Naast deze weldaden werden er ook diverse grote geldbedragen geschonken aan diverse personen.395

De vraag is uiteraard waarom de hertogen dit deden. Uiteraard lag de strenggelovigheid van de familie voor een groot deel aan de basis van deze schenkingen. Maar anderzijds droegen dergelijke uitgaven ook bij tot het prestige van de hertogen. Door grote sommen te investeren in de (religieuze) gemeenschap binnen de heerlijkheid konden ze de harten en geesten van de inwoners te winnen.396 Opvallend is dat vooral de stad Edingen van deze uitgaven zou profiteren, aangezien de meerderheid van de religieuze, educatieve en charitatieve instellingen zich in het stadje bevonden. Het platteland bleef meestal achtergesteld; sommige dorpsgemeenschappen/kerken ontvingen zelfs helemaal niets.

392 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750. 393 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine loco, 1998, pp. 520-523. 394 Y. Delannoy, “Stad en land van Edingen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 200-208. 395 Bijvoorbeeld ARA, Arenbergfonds, la49, comptes des domaines (Enghien) 1760. 396 J. Verrips, Ruimtegebruik en lichaamstaal in Europa en Noord-Afrika, Amsterdam, Het Spinhuis, 1990, p. 214. 110

Daarnaast was het ook niet ongewoon voor de 18de eeuwse heer om via investeringen in jeugd en onderwijs trouwe ambtenaren op te leiden. Een ambtenaar die zijn vorming en positie aan slechts één man te danken had, werd geacht veel loyaler te zijn.397

Tabel 20: uitgaven aan renten, stichtingen en hypotheken voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 29857,71 1700 165979,8 1750 217768,8 1651* 29818,48 1701 188198,9 1751 208743,5 1652* 152070,8 1702 203429,3 1752 246618,9 1653* 85261,73 1703* 79665,55 1753 248254,1 1654* 144823,5 1704 230918,7 1754 244749,4 1655* 106811,4 1705 248845,9 1755 221540,4 1656* 141676 1706 219629,5 1756 247185,2 1657 / 1707 153414,9 1757 224689,8 1658* 118886,9 1708 139117,1 1758 213646,9 1659* 105291,8 1709 129385,2 1759 217535,2 1660 146145,5 1710 122767,9 1760 217944,5 1661 155540,5 1711 124847,7 1761 222284 1662 159969,4 1712 132255,2 1762 215272,4 1663 143256,1 1713 145456,8 1763 203293,2 1664 170663,3 1714 156221,4 1764 199318,8 1665 113928,9 1715 122986 1765 204364,2 1666 196668,7 1716 / 1766 179192,2 1667 108858,1 1717 / 1767 175457,9 1668 101569 1718 / 1768 172427,7 1669 204881,8 1719° 0 1769 170051,5 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

Wat opvalt aan de evolutie van deze uitgaven is, dat ze vrij sterk gelijklopen met de algemene domeininkomsten. Als de zaken er wat minder liepen ging men betalingen uitstellen, verminderen of afschaffen waardoor men kon besparen. Meestal waren deze besparingen gericht op vermogende individuen waaraan de hertogen af en toe geld schonk. Op de armenzorg398 en de religieuze instellingen399 werd er daarentegen veel minder snel bespaard, waardoor de sociale rust grotendeels bewaard kon blijven.

397 F. Scheelings, op. cit., pp. 454-456. 398 ARA, Arenbergfonds, la2594 comptes des domaines (Enghien) 1707, folio 57-59. 111

3.2.2. Werkingskosten Om het domein draaiende te houden diende men niet alleen te investeren in de eigen faam, maar moest men ook geld voorzien voor het domein en haar werking. Deze dagdagelijkse werking was gebouwd op twee fundamenten: de infrastructuur enerzijds en de ambtenaren anderzijds.

3.2.2.1. Werken en herstellingen In tegenstelling tot de casuele rechten, was het domein vooral gebouwd op fysieke elementen zoals bossen, wegen, molens,… Hierdoor nam het onderhoud van de infrastructuur een veel grotere vorm aan.

In de eerste periode waren er amper uitgaven aan de infrastructuur en werd deze post hoofdzakelijk gebruikt om werken aan het park van Edingen te betalen, naast het onderhoud van de molens en enkele wegen. Toch bleven deze uitgaven opmerkelijk laag. In de tweede periode onderzoeksperiode zien we een zelfde beeld, doch dienden er enkele molens grondig hersteld te worden. Ook de uitgaven aan de bossen namen toe. In de derde periode kwamen de werken van de bosbouw echter steeds meer op de voorgrond en namen ze het grootste aandeel in. De overige kosten werden steeds meer naar de achtergrond verdrongen. Er werden veel meer dreven getrokken, boompjes geplant en grachten uitgegraven, waardoor deze uitgave ging stijgen. Deze aanplanting was, zoals bij het gedeelte over de bosbouw reeds aangegeven werd, te plaatsen in de intensivering van de bosbouw en het toenemend aandeel van het hakhout in de houtverkoop. Ook de Brunehautse steenweg werd veel grondiger en vaker hersteld.400 Binnen deze steekproefperiodes verschilden deze uitgaven zeer sterk door de specifieke herstellingen en bouwwerken die er elk jaar nodig waren.

399 Ibidem, folio 53-62. 400 ARA, Arenbergfonds, la2534, comptes des domaines (Enghien) 1757, folio 116-117. 112

Tabel 21: uitgaven aan werken en herstellingen voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar Liter jaar liter 1650* 0 1700 41801,76 1750 47921,07 1651* 0 1701 64589,34 1751 86597,58 1652* 0 1702 40385,62 1752 70314,87 1653* 925,7415 1703* 7575,685 1753 71065,8 1654* 723,2882 1704 17076,23 1754 64268,35 1655* 1562,585 1705 29079,11 1755 74452,33 1656* 3105,76 1706 8567,016 1756 84658,46 1657 / 1707 7648,542 1757 42904,13 1658* 206,893 1708 7196,056 1758 37189,06 1659* 21,80291 1709 2570,275 1759 25769,49 1660 255,3356 1710 2498,415 1760 48272,23 1661 152,0644 1711 6524,254 1761 51608,72 1662 0 1712 8259,179 1762 132374,9 1663 94,41801 1713 11363,28 1763 24660,77 1664 174,1357 1714 11717,99 1764 67659,85 1665 225,4184 1715 12610,96 1765 39050,79 1666 828,2094 1716 / 1766 32433,97 1667 1239,759 1717 / 1767 28307,83 1668 0 1718 / 1768 36437,06 1669 821,4897 1719° 0 1769 75447,57 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

3.2.2.2. Personeelskosten Naast een goede infrastructuur had het domein uiteraard ook nood aan een degelijk ambtenarenkorps. Hun taken bestonden niet alleen uit het ophalen en uitgeven van geld, maar ook uit het uitoefenen van controle op de bezittingen van de heer. Daar de bezittingen in de domeinrekeningen veel belangrijker waren, dan deze van de casuele rechten, was er ook nood aan meer en beter betaalde permanente medewerkers.

De hoogste loonkosten waren opnieuw verbonden aan de positie van deze van het toppersoneel, in dit geval de rentmeester. Zijn inkomen was gedurende de twee eerste

113 periodes afhankelijk van de opbrengsten van het domein.401 Dat de rentmeester op deze manier vergoed werd, had tot voordeel dat hij zijn best deed om veel geld te verdienen. Probleem was echter dat hij in zijn geldhonger bepaalde onderdelen van het domein, zoals de bossen, kon uitputten. In de 3de periode was het loon van de rentmeester veranderd in een vast loon van om en bij de 2400 lb. ts.402 en werden de drijfveren om degelijk werk te leveren vooral gevormd door een toegenomen controle.403

In het kader van de toenemende controle verschenen nog twee andere belangrijke ambtenaren; de archivaris en de brigadier van de boswachters; welke was aangesteld om de aanplanting en controle van alle bossen in goede banen te leiden.404

Lagere salarissen werden uitbetaald aan de jachtopzichters en de boswachters. De sergeants de bois of boswachters organiseerden zowel de verkoop en aanplanting van bomen, als de controle op illegale houtkap en jacht. Hiervoor werden ze betaald naargelang de oppervlakte van het bos dat hen toegewezen werd. De jachtopzichters op hun beurt, waren eerder verantwoordelijk voor het organiseren van de jacht in het volledige gebied en waren niet specifiek gebonden aan het ene of het andere bos.405 Aangezien alle lonen van deze lagere ambtenaren contractueel vaststonden, vormden ze nooit een onverwachte kost.

Het aantal van deze vaste ambtenaren kan geschat worden op ongeveer 15406 in de late 17de en het begin van de 18de eeuw en een 20407 in de rest van de 18de eeuw.

Los van de ambtenaren zien we ook lonen opduiken van mensen die niet vast in dienst waren, maar toch meehielpen met de uitvoer van beheers- en bestuurstaken. We spreken hier voornamelijk over de lonen van de griffiers, omroepers, verkopers,… bij houtverkopen.

401 5 % van de rogge en haverinkomsten en 5% van de geldinkomsten, vermindert met de toegestane kortingen en verliezen, kwamen in de eerste twee periodes toe aan de rentmeester. Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la997, comptes des domaines (Rebecq) 1706, folio 62-67 en ARA, Arenbergfonds, la1200, comptes des domains (Enghien) 1706, folio 39-40. 402 ARA, Arenbergfonds, Domeinrekening Edingen 1759, folio 119-120. 403 J.P. Tytgat, “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen”, in: J Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144. 404 ARA, Arenbergfonds, Domeinrekening Edingen 1759, folio 119-120. 405 X. Rousseaux, “Illegalismes quotidiens ou crimes de lese-majeste? Les Delits Forestiers sous l’ancien regime (Brabant wallon 15e-18e siècles)”, in: C. Billen en A. Vanrie (eds.), Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, pp. 333-346. 406 Bijvoorbeeld; ARA, Arenbergfonds, la951, comptes des domaines (Enghien) 1700, folio 67-68 en ARA, Arenbergfonds, la3148, comptes des domaines (Rebecq) 1700, folio 38-39. 407 De verhoging werd veroorzaakt door de aanwerving van de jachtopzichters, de archivaris en de brigadier van de boswachters. In: ARA, Arenbergfonds, la173, comptes des domaines (Enghien) 1759, folio 119-120. 114

Uiteraard namen deze kosten geen groot aandeel in aangezien deze mensen slechts een loon ontvingen voor de enkele dagen die ze moesten werken.408

Tabel 22: uitgaven aan personeel voor de 3 steekperioden uitgedrukt in liter tarwe

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 16915,96 1700 37662,54 1750 83341,78 1651* 15476,06 1701 146347,9 1751 97412,86 1652* 20088,28 1702 175169,7 1752 99374,3 1653* 19759,4 1703* 29036,56 1753 103175,8 1654* 20743,61 1704 61868,61 1754 109781,1 1655* 35391,98 1705 53866,55 1755 102921,1 1656* 21262,01 1706 52962,26 1756 105900,9 1657 / 1707 83958,65 1757 105642,3 1658* 25194,7 1708 44299,88 1758 96601,35 1659* 20947,75 1709 46440,65 1759 97233,09 1660 44404,05 1710 47207,07 1760 100553,1 1661 38415,74 1711 37101 1761 103927,1 1662 44162,21 1712 50748,18 1762 95820,99 1663 49493,49 1713 54241,32 1763 93719,2 1664 57086,21 1714 63064,55 1764 95343,07 1665 48659,68 1715 61651,44 1765 89365,77 1666 59435,73 1716 / 1766 81020,42 1667 45241,13 1717 / 1767 82017,22 1668 33305,72 1718 / 1768 78309,13 1669 77290,57 1719° 0 1769 82026,55 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

Wat opvalt bij het naderbij bekijken van bovenstaande tabel, is het grote verschil tussen de uitgaven die gemaakt werden voor het personeel dat moest toezien op de casuele rechten en deze van de domeinrekeningen. Deze van de casuele rechten kenden wel eenzelfde verloop, aangezien ze eveneens stijgen en afnemen naargelang de inkomsten, maar ze zijn eveneens stukken kleiner dan deze van de domeinrekening. Dit is vreemd, aangezien het aantal vaste ambtenaren ongeveer op hetzelfde aantal lag.

Het grote verschil tussen beide is echter dat de loonschaal van een volledig ander niveau was. Ten eerste lagen de (variabele) toplonen bij het lucratievere domein veel hoger. Maar het waren niet alleen de toplonen die verschilden, ook de lonen van de lagere echelons waren veel

408 ARA, Arenbergfonds, la173, comptes des domaines (Enghien) 1759, folio 110-113. 115 kleiner bij rekeningen van casuele rechten. Bijvoorbeeld; een sergeant die toezag op de rechtspraak in een dorpje verdiende doorgaans 3 keer minder dan een boswachter in datzelfde dorpje.409 Dit verschil werd bepaald door het feit dat men boswachters probeerde aan te moedigen om zoveel mogelijk in hun bossen aanwezig te zijn, waar dat voor de sergeanten uiteraard niet nodig was. 410

3.2.3. Kortingen en verliezen Eveneens in overeenstemming met de casuele rechten, vinden we ook een onderdeel van de kortingen en verliezen terug in de domeinrekening, een onderdeel waar men de reeds geboekte opbrengsten in waarde kon verminderen. Het betreft hier hoofdzakelijk verliezen veroorzaakt door insolvente personen, die hun eerder afgesproken verplichtingen zoals pachten of de aankoop van hout niet meer konden nakomen. De oorzaak hiervan kan liggen in de meest diverse redenen zoals een overlijden, vlucht, geldgebrek, conflict,…, maar ook kortingen.411 In tegenstelling tot de casuele rechten vinden we dit type voor alle drie de onderzoeksperioden; het was namelijk nodig om de kortingen en verliezen duidelijk weer te geven om gesjoemel met de variabele salarissen van de rentmeester te voorkomen. Deze lonen werden, zoals reeds aangegeven, in de eerste twee periodes berekend aan de hand van de effectieve inkomsten. In de derde onderzoeksperiode waar de rentmeester een vast salaris ontving, werd dit niet meer toegepast.

409 ARA, Arenbergfonds, la2724, comptes des domaines (Enghien) 1659, folio 80-81 en ARA, Arenbergfonds, la305, comptes des droits casuels (Enghien) 1659, folio 41-42. 410 A. Smolar-Meynart, “La legislation et les institutions Forestieres de surveillance et de repression des infractions dans les Pays-Bas méridionaux et particulièrement en Brabant (XIIIe-XVIIIe siècle)”, in: C. Billen en A. Vanrie (eds.), Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Algemeen Rijksarchief, pp. 317-331. 411 ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750, folio 136-147. 116

Tabel 23: uitgaven tengevolge van kortingen en verliezen van de domeinrekening voor de 3 steekperioden uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 16915,96 1700 37662,54 1750 83341,78 1651* 15476,06 1701 146347,9 1751 97412,86 1652* 20088,28 1702 175169,7 1752 99374,3 1653* 19759,4 1703* 29036,56 1753 103175,8 1654* 20743,61 1704 61868,61 1754 109781,1 1655* 35391,98 1705 53866,55 1755 102921,1 1656* 21262,01 1706 52962,26 1756 105900,9 1657 / 1707 83958,65 1757 105642,3 1658* 25194,7 1708 44299,88 1758 96601,35 1659* 20947,75 1709 46440,65 1759 97233,09 1660 44404,05 1710 47207,07 1760 100553,1 1661 38415,74 1711 37101 1761 103927,1 1662 44162,21 1712 50748,18 1762 95820,99 1663 49493,49 1713 54241,32 1763 93719,2 1664 57086,21 1714 63064,55 1764 95343,07 1665 48659,68 1715 61651,44 1765 89365,77 1666 59435,73 1716 / 1766 81020,42 1667 45241,13 1717 / 1767 82017,22 1668 33305,72 1718 / 1768 78309,13 1669 77290,57 1719° 0 1769 82026,55 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

De tendens voor de toegekende kortingen en verliezen is gebouwd op twee veranderingen. Enerzijds stegen ze bij een stijgende conjunctuur, wanneer er veel meer pachters, verkopen,… waren waarop kortingen of verliezen van toepassing konden zijn. Anderzijds gingen ze ook stijgen in moeilijke periodes zoals bijvoorbeeld in 1707 of de periode 1712-1715. Verhoudingsgewijs zullen ze dan echter zwaarder doorwegen in de rekeningen, aangezien er dan veel minder inkomsten waren aan de inkomstenzijde.412

412 Cfr. Afbeelding 5. 117

3.2.4. Levering van granen en pluimvee

Zoals bij de inkomsten reeds opgemerkt werd, bestond een serieus deel van de inkomsten uit naturagoederen. Slechts een deel van deze naturagoederen kon, bijvoorbeeld via schenkingen aan de armen, weggewerkt worden. In plaats van de overschotten te verkopen en zo marktgelden te betalen, besloten ze om wat over bleef te laten consumeren op het kasteel van Edingen. Daarnaast werden er eventueel extra benodigd graan en pluimvee aangekocht met het geld dat men kreeg wanneer de naturacijns in geld uitbetaald werd.

Tabel 24: uitgaven tengevolge van de leveringen van graan voor de 3 steekperioden uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 8670,147 1700 41023,9 1750 29870,51 1651* 14681,77 1701 67683,04 1751 38415,39 1652* 26882,81 1702 58754,11 1752 34629,89 1653* 24910,92 1703* 33704,69 1753 38703,24 1654* 32236,51 1704 52741,51 1754 31589,85 1655* 20359,96 1705 63574,87 1755 31692,97 1656* 27450,91 1706 38821,58 1756 8150,388 1657 / 1707 41286,51 1757 20181,27 1658* 27632,36 1708 15189,87 1758 25581,65 1659* 24538,31 1709 26212,91 1759 29758,33 1660 53776,85 1710 27105,27 1760 32010,05 1661 41550,02 1711 42759,27 1761 33370,47 1662 48140,54 1712 15012,77 1762 29147,28 1663 48147,81 1713 0 1763 28323,15 1664 54013,13 1714 0 1764 27970,49 1665 48827,43 1715 35727,26 1765 28964,57 1666 51925,79 1716 / 1766 27083,27 1667 21705,76 1717 / 1767 24697 1668 38310,35 1718 / 1768 0 1669 40095,97 1719° 0 1769 0 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

De waarde van de leveringen hing vooral af van hoeveel granen en pluimvee er geïnd was geweest en hoeveel men daarvan reeds uitgegeven had. Ook de noden van het kasteel moesten in rekening genomen worden. Had men veel paarden staan; dan moest men veel haver

118 leveren, had men veel kippen of kapoentjes nodig, dan moest men deze niet alleen leveren maar had men ook voedsel voor deze dieren nodig,… 413

We moeten eveneens in ons achterhoofd houden dat het voornoemde graan en pluimvee, niet al het voedsel was dat op het kasteel geconsumeerd werd. Bier, wijn, vis,…konden niet verkregen worden via cijnzen of pachten en dienden daarom aangekocht te worden. De kosten hiervan werden genoteerd in de rekeningen van de centrale kas en behoorden dus niet tot de domeinrekening. Veranderingen in het menu of de samenstelling van de kasteelbewoners konden bijgevolg een sterke invloed hebben op deze uitgave.414

Tenslotte geldt ook hier het probleem van de verdingde prijzen en de werkelijke waarde, aangezien ook hier niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt werd tussen geleverde en aangekochte naturagoederen. Er werd, net als bij de cijnzen, een overschakeling van de weergave in naturagoederen naar deze in verdingde prijzen gemaakt na 1713 voor de granen.415

3.2.5. Belastingen Vanaf het tweede kwart van de 18de eeuw blijken de domeinen voor het eerst onderhevig te zijn aan rechtstreeks geïnde belastingen; het gaat hier over de twintigste penningen (vingtièmes) en tailles op enkele van hun goederen. Deze twintigste penningen waren belastingen die geheven werden op de inkomsten uit goederen, dewelke vastgelegd was op 5 percent.

De taille daarentegen kon opgedeeld worden in twee types. De reële taille en de persoonlijke taille. De taille reëlle was een grondbelasting, terwijl de taille personelle, net als de twintigste penningen bepaald werd naargelang de inkomsten van een bepaald goed. Hoewel er geen specificatie gegeven wordt welke taille geheven werd, kunnen we vermoeden dat het gaat over de taille reëlle, aangezien deze veel meer geheven werd in de zuidelijke delen van onze

413 ARA, Arenbergfonds, la49, comptes des domaines (Enghien) 1760, folio 124 en ARA, Arenbergfonds, Domeinrekening Edingen 1660, folio 84. 414 J. Reygaerts, La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques, Merchtem, sine loco, 1998, pp. 509-510. 415 Opnieuw van volledige weergave in natura naar weergave in geld. In: ARA, Arenbergfonds, la847, comptes des domaines (Rebecq) 1713. 119 gewesten416 en binnen de domeinrekeningen in feite als synoniem van de twintigste penning kon doorgaan.

Deze twintigste penning dienden de hertogen opmerkelijk genoeg enkel voor een paar bezittingen in het Brabantse prinsdom Rebecq te betalen. Hierbij was ze voornamelijk van toepassing op de bossen en in sommige jaren ook op de windmolen van Rebecq.417 De verantwoordelijken voor de inning waren de plaatselijke burgemeesters en de schepenen van de betroffen localiteiten.418 Desondanks wisten de Arenbergs toch nog regelmatig kortingen voor hun Brabantse bezittingen los te peuteren.419

In Henegouwen bestond er eveneens een dergelijke taks, die ofwel de benaming vingtième meekreeg, maar veel vaker de benaming patar au florin. Deze taks is echter grotendeels dode letter gebleven. De sterke adellijke heersers waren er namelijk in geslaagd om een hele hoop belastingsvrijstellingen te verkrijgen, waaronder de twintigste penning.420 Hierdoor hebben de Arenbergs de belasting nooit betaald in het land van Edingen.

416 J. Leonard de Bruyn Kops, Het bijblad van De economist, tijdschrift van alle standen, tot bevordering van volkswelvaart, door verspreiding van eenvoudige beginselen van staatshuishoudkunde, Amsterdam, J.H. Gebhard en comp., 1860, pp. 124-127. 417 ARA, Arenbergfonds, la364, comptes des domaines (Enghien) 1768, folio 129. 418 J.B. Robinet (ed.), Dictionnaire universel des sciences Morale, Economique, Politique et Diplomatique; ou Bibliotheque de l’homme d’état et du citoyen, Volume 26, pp. 283-285. 419 R. Mînon (ed.), La vie dans le Nord de la France au XVIIIe siècle études scènes et récits, Parijs, Emille Lechevalier, 1898, p. 338. 420 J.N. Guyot, Répertoire universel et raissoné de jurisprudence civile, criminelle, canonique et bénéficiale tome 41, Parijs, Pancoucke, 1781, pp. 508-509. 120

Tabel 25: uitgaven aan belastingen voor de 3 steekperioden uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 0 1700 0 1750 1342,565 1651* 0 1701 0 1751 1570,34 1652* 0 1702 0 1752 1201,485 1653* 0 1703* 0 1753 29356,86 1654* 0 1704 0 1754 3558,545 1655* 0 1705 0 1755 6703,677 1656* 0 1706 0 1756 7970,762 1657 / 1707 0 1757 20971,68 1658* 0 1708 0 1758 2635,371 1659* 0 1709 0 1759 1358,4 1660 0 1710 0 1760 3801,487 1661 0 1711 0 1761 2545,561 1662 0 1712 0 1762 2433,497 1663 0 1713 0 1763 2401,608 1664 0 1714 0 1764 2347,509 1665 0 1715 0 1765 2709,56 1666 0 1716 / 1766 2226,393 1667 0 1717 / 1767 2214,742 1668 0 1718 / 1768 1969,603 1669 0 1719° 0 1769 2095,443 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

Doorheen de 20 jaar waarvan we gegevens hebben, blijven de belastingen al bij al vrij laag, zeker omdat de bossen van het prinsdom Rebecq slechts een klein onderdeel uitmaakten van het totale bosbestand van het besproken gebied. Enkel wanneer de molens belast werden421 of er achterstallen betaald moesten worden,422 konden de inkomsten al eens pieken.

3.2.6. Overige Naast al deze uitgaven bestond er nog een restfractie, dewelke onmogelijk geplaatst kon worden bij één van de voornoemde posten. Een zeer divers palet aan uitgaven passeerde hier de revue, gaande van klokkenluiders tot reiskostenvergoedingen.423 Het zou ons echter te ver

421 Bijvoorbeeld: ARA, Arenbergfonds, la8049 comptes des domaines (Enghien) 1753, folio 120-121. 422 ARA, Arenbergfonds, la2534, comptes des domaines 1757, folio 127-129. 423 ARA, Arenbergfonds, la364, comptes des domaines (Enghien) 1768, folio 129. 121 brengen om al deze zaken te bespreken, doorgaans namen deze kosten trouwens geen noemenswaardige omvang aan.424

Tabel 26: overige uitgaven voor de 3 steekperioden uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 447,2907 1700 0 1750 10887,78 1651* 402,5287 1701 0 1751 2241,458 1652* 461,8593 1702 0 1752 0 1653* 0 1703* 0 1753 100591,3 1654* 0 1704 0 1754 2804,922 1655* 0 1705 0 1755 7040,632 1656* 0 1706 0 1756 9574,152 1657 / 1707 0 1757 3592,647 1658* 0 1708 0 1758 558,1724 1659* 0 1709 0 1759 2904,15 1660 0 1710 7346,119 1760 2330,453 1661 0 1711 694,053 1761 3956,951 1662 0 1712 0 1762 3256,79 1663 0 1713 0 1763 23610,4 1664 0 1714 12106,55 1764 927,8376 1665 14994,83 1715 0 1765 10338,88 1666 3492,936 1716 / 1766 16092,05 1667 0 1717 / 1767 6640,616 1668 911,0898 1718 / 1768 1216,261 1669 612,7662 1719° 59951,87 1769 1221,243 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

3.2.7. Uitstroom van geld naar het centrale niveau Eveneens terug te vinden waren de overdrachten van geld op vraag van de centrale administratie of de hertog. Net als bij de casuele rechten kunnen we stellen dat dit de winst is die in dit geval afkomstig was van het domein. We zien opnieuw dat het geld niet noodzakelijk naar de hertogelijke administratie ging, maar ook naar diverse personen die om de één of andere reden een bonus kregen of betaald dienden te worden.425

424 In de onderzoeksperioden voorafgaand aan onze laatste onderzoeksperiode werden deze vaak bij andere posten bijgeschreven zonder enige vast stramien, of bestonden ze gewoon niet. Het gaat echter over zo een kleine sommen, dat ze voor dit werk geen wezenlijke betekenis of vervorming inhouden.

425 ARA, Arenbergfonds, la1175, comptes des domaines (Enghien) 1710, folio 61-62. 122

Tabel 27: uistroom van geld naar het centrale niveau voor de 3 steekperioden uitgedrukt in tarwe (liter)

jaar liter jaar liter jaar liter 1650* 103903,2 1700 210664,4 1750 512861,9 1651* 84992,37 1701 295509,4 1751 653720,5 1652* 60431,98 1702 353002,5 1752 585589,1 1653* 47642,5 1703* 288021,1 1753 541388,8 1654* 80024,46 1704 485147,7 1754 573558,6 1655* 145080,9 1705 403868,8 1755 519121,6 1656* 162608,4 1706 299957 1756 546984,9 1657 / 1707 268096,2 1757 649108 1658* 70855,35 1708 277974,2 1758 613520,6 1659* 88056,41 1709 248862,5 1759 547418,5 1660 336163,1 1710 292507,9 1760 520504 1661 253475,1 1711 274011,2 1761 452801 1662 271697,1 1712 195664,9 1762 370748 1663 340671,8 1713 535490 1763 436410 1664 360968,4 1714 459746,3 1764 372198,5 1665 313597,3 1715 632427,4 1765 358514,7 1666 390464,8 1716 / 1766 341910,3 1667 135502,2 1717 / 1767 162005,4 1668 80929,27 1718 / 1768 420995 1669 372585,6 1719° 0 1769 340267,2 /=geen gegevens 0=geen inkomst *=Enkel gegevens van domeinrekening Edingen beschikbaar °=Enkel gegevens van domeinrekening Rebecq beschikbaar

Het is opvallend hoe sterk de relatie tussen de uitstroom van kosten en de opbrengsten uit hout is. Beide zijn ongeveer van dezelfde grote orde en met een zeer sterke correlatie van 0,877664 zijn ze zeer nauw met elkaar gebonden. Veel sterker gebonden dan bijvoorbeeld deze zelfde uitstroom met de veel kleinere pachtinkomsten426 of cijnzen.427

Het al dan niet stijgen van de houtinkomsten is dan ook vaak een sterke indicatie van hoeveel er door kan gestuurd worden naar het centrale niveau. Doch erkennen we ook dat de andere inkomsten en de omvang van de overige uitgaven eveneens een rol spelen; alleen een veel kleinere dan deze van het hout.

We stellen opnieuw vast dat de uitstroom van geld naar het centrale niveau niet perfect uitkwam op het verschil tussen de inkomsten en de overige uitgaven. Meestal werden de kleine tekorten of overschotten die gerealiseerd werden op het einde van het

426 correlatie: 0,698018 427 correlatie: 0,667421 123 boekhoudkundige jaar overgebracht naar het volgende jaar. Grote overschotten zoals in 1713428 en 1714429 werden achteraf toch nog opgehaald op bevel van de intendant.

3.2.8. Vergelijking uitgaven Ook de uitgaven hadden net als de inkomsten één belangrijke slokkop namelijk de uitstroom van geld naar het centrale niveau. In tegenstelling tot deze inkomsten speelde er echter wel een tweede uitgave nog een vrij belangrijke rol, namelijk deze van renten, stichtingen en hypotheken. Deze laatste was doorgaans een stuk stugger en minder flexibel dan de uitstroom die vooral was gebaseerd op wat er overbleef van de inkomsten.

De overige uitgaven waren opnieuw vrij marginaal, maar kennen toch een interessante evolutie. De kortingen en verliezen winnen bijvoorbeeld sterk aan aandeel wanneer de andere kosten naar beneden gaan. Bijgevolg was een stijging van deze uitgave een indicator voor economische malaise, waarbij vele personen insolvent bleken te zijn. In de loop van de 18de eeuw wonnen de uitgaven aan personeelslonen en werkzaamheden ook steeds meer aan (relatief) belang en gingen de leveringen van voedsel aan het kasteel achteruit, een gevolg van de dalende naturaleveringen.

428 Het ophalen van deze som werd in de resultaten verwerkt. In: ARA, Arenbergfonds, la423, comptes des domaines (Rebecq) 1713, folio 59 en ARA, Arenbergfonds, la847, comptes des domaines (Enghien) 1713, folio 52. 429 Het ophalen van deze som werd in de resultaten verwerkt. In: ARA, Arenbergfonds, la190, comptes des domaines (Rebecq) 1714, folio 60 en ARA, Arenbergfonds, la741, comptes des domaines (Enghien) 1714, folio 55. 124

Afbeelding 6: uitgaven van domeinrekeningen voor de drie steekproeven uitgedrukt in tarwe

Eerste steekproef (1650-1669)

800000

overige 700000

600000 werken en herstellingen 500000 kortingen en

verliezen liter 400000 leveringen aan kasteel 300000 personeelskosten 200000 renten, stichtingen 100000 en hypotheken

0 uitstroom van geld

jaar

*1650-1659: geen gegevens beschikbaar voor de rekeningen van Rebecq

Tweede steekproef (1700-1719)

1000000

900000 overige 800000

700000 werken en herstellingen 600000

kortingen en

500000 verliezen liter 400000 leveringen aan kasteel 300000 personeelskosten 200000

100000 renten, stichtingen en hypotheken 0 uitstroom van geld

jaar

125

*1703: geen rekeningen voor het onderdeel Rebecq beschikbaar en 1719: geen rekeningen beschikbaar voor het onderdeel Edingen

Derde steekproef (1750-1769)

1200000

belastingen 1000000 overige

800000 werken en

herstellingen

600000 kortingen en liter verliezen leveringen aan 400000 kasteel personeelskosten

200000 renten, stichtingen en hypotheken 0 uitstroom van geld

jaar

Voor de totale uitgaven kan eenzelfde tendens opgevangen worden als bij de inkomsten; weinig tot lage uitgaven aan het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw en een verhoging wanneer de inkomsten stegen.

3.2.9. Wat er niet staat in de uitgaven Niet alle uitgaven, verbonden aan de bezittingen in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq werden in rekening gebracht. Diverse kosten/uitgaven werden namelijk afgewenteld op andere administraties. Zo werden er bijvoorbeeld amper kosten voor de opbouw en het onderhoud van het kasteel en de tuinen ingebracht.

Dit kasteel en park van Edingen, vormden één van de prachtigste elementen binnen het domein. Reeds kort na de aankoop werd gestart met omvorming van de oude vesting naar een woonplaats, de familie waardig. Filip Frans, die net benoemd was tot hertog begon vervolgens met de aanleg van het park, dat later een inspiratie zou zijn voor Lodewijk de XIV zijn Versailles. Desondanks de oorlogen die het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw typeerden, werd er verder gebouwd en verfraaid. Na de Vrede van Aken werd er opnieuw

126 gestart met diverse werken aan het kasteel en het park, waarbij de diverse hertogen hun eigen stempel op het domein drukten. In 1786 zou het kasteel uitbranden. Wat later zou er echter een nieuw kasteel verschijnen, het park telde toen reeds 266 hectare.430

De exorbitante grootte van het kasteel en park, rechtvaardigen dat de kosten ervoor niet volledig in de domeinrekeningen opgenomen werden. Een dergelijk groot gebouw vroeg gigantische investeringen, die het land van Edingen en het prinsdom Rebecq onmogelijk konden dragen. Karl Marie Raymond van Arenberg besteedde gedurende zijn leven gemiddeld 19 000 gulden per jaar aan het kasteel en park van Edingen, hetgeen een gigantisch bedrag was.431 Indien men een onderzoek naar het kasteel en park van Edingen wil voeren kan men zich het beste richten naar de archieven van de centrale administratie, die zich (deels) in het Arenberg Archief te Edingen bevindt.

Eveneens ontbraken ook de kosten, verbonden aan de levensstijl van de hertog in onze uitgaven. We kunnen dan denken aan schilderijen, sieraden, banketten,… die men terug kon vinden in het kasteel. Ook deze werden door de algemene schatbewaarder van de Arenbergs afgehandeld.432

3.3. Conclusie domeinrekening

Het 16de en 17de eeuws domein zowel in het land van Edingen, als het prinsdom Rebecq, steunde overduidelijk op de bosbouw. Zowel het gros van de inkomsten, als een groot deel van de uitgaven van de domeinrekening was op één of andere manier met de bossen verbonden. Ook de centrale administratie zette sterk in op de bosbouw. Door toenemende interventies en controles zou ze pogen de inkomsten en bijgevolg ook de winsten die doorstroomden naar de familie, te verhogen.

Door deze focus op de bosbouw zouden de inkomsten en uitgaven echter wel sterk blootgesteld worden aan jaarlijkse fluctuaties, hetgeen men veel minder had gehad bij bijvoorbeeld de pachtinkomsten.

Vanaf de jaren 30 van de 18de eeuw slagen de Arenbergs er ook steeds meer in om de controle op hun bossen, maar vooral op deze van de rentmeesters, op te drijven. Dit uitte zich onder

430 Y. Delannoy, “Stad en land van Edingen”, in: J. Roegiers (ed.), Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 200-208. 431 Ibidem, p. 208. 432 J. Reygaerts, op. cit., pp. 509-510. 127 andere in een verhoogd aantal personeelsleden en investeringen. Op deze manier poogde men de houtopbrengsten te verhogen door een intensivering van het bosareaal te bewerkstelligen.

Eveneens zouden de pachten een stevigere controle krijgen in de laatste onderzoeksperiode zodat men paal en perk kon stellen aan steekpenningen die de rentmeesters probeerden te ontvangen.

Het dient echter benadrukt te worden dat niet alleen controle en investeringen invloed hadden op de inkomsten en uitgaven, maar dat de conjunctuur en gebeurtenissen eveneens een grote rol vervulden in dit hele verhaal. Zo zijn de dalende inkomsten en uitgaven rond 1667-1668 en 1705-1712, te verklaren door de verschillende opeisingen van troepen, die het de bevolking zeer lastig maakten. Hetgeen zich vertaalde in een onmiddellijke weerslag op de houtinkomsten, en in mindere mate op de pachten. Het blijft echter opvallend dat de Arenbergs dergelijke schommelingen toelieten, desondanks hun gigantische bosbezit dat met gemak dergelijke schokken had kunnen absorberen.

Eveneens is het opmerkelijk te noemen dat er zeer weinig geld geïnvesteerd diende te worden om het domein te doen draaien. Absoluut gezien stegen deze uitgaven aan personeelslonen en infrastructuur wel, maar hun aandeel daalde wel in de 18de eeuw. Voor de eerste periode ongeveer 17,2 %, voor de tweede 12,5% en voor de laatste nog maar 9%. Er werd meer belang gehecht aan een hoge uitkering aan de Arenbergfamilie en aan de prestigeopbouw onder de vorm van schenkingen en weldaden. We kunnen zo stellen dat het domein steeds meer opbracht dan dat het kostte; zelfs in slechtere jaren.

128

Afbeelding 7: vergelijking inkomsten, uitstroom van geld en overige uitgaven

Eerste steekproefperiode (1650-1669)

900000

800000

700000

600000 inkomsten

500000

liter uitgaven 400000 binnen domein

300000 uitstroom van geld 200000

100000

0

jaar

Tweede steekproefperiode (1700-1719)

1200000

1000000

800000 inkomsten

600000 liter

uitgaven binnen 400000 domein

200000 uitstroom van geld 0

jaar

129

Derde steekproefperiode 1750-1769

1200000

1000000

800000

inkomsten

600000 liter uitgaven binnen 400000 domein uitstroom van geld 200000

0

jaar

130

4. Vergelijking rekeningen van de casuele rechten en domeinrekening

4.1. Inkomsten

Op basis van onze eerder geformuleerde bevindingen kan het ook interessant zijn om beide rekeningen eens naast elkaar te leggen. In het reeds aangehaalde doctoraat van Scheelings, werd een gelijkaardige vergelijking gemaakt. Hier gaat het echter over de indeling tussen inkomsten uit feodale rechten en het domein, dewelke licht verschillen van de opdeling die de Arenbergadministratie maakte.433 Scheelings ziet in Brabant doorgaans een zeer klein belang weggelegd voor de inkomsten uit feodale rechten en een zeer groot voor de dominiale inkomsten. Verdere conclusies kan hij moeilijk trekken, daar de feodale rechten en de domeinopbouw in de diverse heerlijkheden sterk van elkaar verschillen.434

Voor het aandeel van de casuele rechten kunnen we een gelijkaardige conclusie trekken als Scheelings; deze was al bij al vrij klein. Voor de periode 1650-1670 komt de inkomstenbijdrage van de casuele rechten, met de zeer weinige gegevens die we bezitten, uit op een gemiddelde van ongeveer 9.65%. In de rampzalige tweede steekproefperiode was deze fors gedaald naar 3.60 % om terug te stijgen naar 13.27 % in de periode 1750-1770. Hier zorgen echter de uitzonderlijke inkomsten van het jaar 1767 voor een lichte vertekening (9.88 % zonder 1767). Dit doet ons besluiten dat de casuele rechten een stuk kleiner waren, dan de elementen van het domein. Ook reageerden ze veel sneller en heftiger op economische veranderingen zoals de passages van de troepen, maar ook op de sterke groei in bijvoorbeeld de laatste onderzoeksperiode. We sluiten ons dan ook aan bij de stelling van Scheelings dat domeinen veel minder snel conjuncturele evoluties volgden dan de feodale rechten die aanwezig waren in de portefeuille van de heer.435

Dit was een trend die niet alleen in Henegouwen en Brabant aanwezig was. Ook Le Roy Ladurie stelt dat de feodale rechten op zich een steeds kleiner deel van de inkomsten van een

433 Scheelings plaatst hierbij alle mogelijke rechten en cijnzen onder de noemer van de feodale rechten. In onze bronnen werden de cijnzen echter bij het domein geplaatst en kunnen we de rechten die verpacht worden eveneens terugvinden in de domeinrekeningen. Deze nemen echter geen groot aandeel in: F. Scheelings, op. cit., pp. 298-302 en ARA, Arenbergfonds, la220, comptes des domaines (Enghien) 1750 en ARA, Arenbergfonds, la177 comptes des droits casuels (Enghien) 1750. 434 F. Scheelings, op. cit., pp. 298-302. 435 Ibidem, pp. 295-298. 131

(leken)heer begonnen uit te maken. In Frankrijk haalden de heren, in de meest gefeodaliseerde gebieden zoals Bourgondië en Bretagne nog maximaal 25 % uit hun rechtsheerlijkheid.436

Het mag dan ook geen wonder heten dat de bezittingen van de Arenbergs in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq hoofdzakelijk bestonden uit grondheerlijke bezittingen, en dan vooral bossen en landbouwgoederen/molens, waardoor ze wel een verlies leden met de Franse Revolutie, maar nog steeds aanzienlijke bezittingen zouden hebben om een doorstart te maken in de 19de eeuw.

4.2. Uitgaven

Waar Scheelings wel de inkomsten bespreekt, kan hij blijkbaar moeilijk een besluit trekken uit de uitgaven van de door hem onderzochte heerlijkheden. Het enige wat hij erover te melden heeft, is dat de uitgaveen sterk wisselden van heer tot heer en dat er geen echte lijn in zat.437 Edingen werd echter bestuurd door rentmeesters die een vaste methodiek dienden te hanteren, die zou leiden tot gegevens die ons toch enigszins interpreteerbaar leken.

Aanvankelijk waren de percentages die de uitgaven binnen de heerlijkheid innamen groter dan deze van de winstoverdrachten, respectievelijk 5,28% en 5,05%. Het aandeel in deze nam in de derde periode evenwel een grote stap en telt dan 9,59 % in (9,17 % zonder 1767), waarmee ze veel minder sterk stijgt dan haar aandeel in de winstoverdrachten. 438

Het aandeel van de casuele rechten in de winstoverdracht kende eenzelfde verloop. Het daalde tussen de eerste en de tweede onderzoeksperiode zeer licht, van 3,41% naar 3,16%. In de periode 1750-1770 stijgt deze vervolgens gigantisch naar maar liefst 16,21% (9,94% zonder 1767). 439

Hiermee keerde de winst/kostenverhouding (schijnbaar) in het voordeel van de casuele rechten bij de conjuncturele groei na 1720. Een nota die hierbij wel gemaakt moet worden, is dat het domein ook verantwoordelijk was voor diverse schenkingen en weldaden die bijdroegen aan het beeld van de Arenbergs; een voordeel waarvan men uiteraard ook

436 E. Le Roy Ladurie, “De la crise ultime à la vraie croissance”, in: E. Le Roy Ladurie (ed.), Histoire de la France Rurale de 1340 à 1789, Tours, Maison Manne, 1975, pp. 430-431. 437 Ibidem, p. 302. 438 Cfr. bijlage 6. 439 Cfr. bijlage 6. 132 profiteerde bij de inning en erkenning van de casuele rechten. Indien deze kost gedeeld was geweest, had het domein zich waarschijnlijk voor de drie onderzoeksperioden een betere winst/kostenverhouding kunnen aanmeten. Hoe dan ook, de winst/kostenverhoudingen van beide rekeningen lagen zeer dicht bij elkaar.

133

5. Besluit

In deze thesis poogden we te onderzoeken hoe de bezittingen in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq beheerd werden in de tweede helft van de 17de eeuw en de 18de eeuw. We gingen na hoe de uitgaven en inkomsten van de domeinrekeningen en de rekeningen van de casuele rechten zich zowel intern als extern tot elkaar verhielden. Ook onderzochten we in welke mate de lokale administratie, de centrale Arenbergadministratie en de conjunctuur/evenementen er in slaagden om de inkomsten en uitgaven te beïnvloeden.

In dit besluit vatten we de belangrijkste conclusies samen:

Ten eerste konden we opmerken dat inkomsten uit de casuele rechten, die voornamelijk bestonden uit onderdelen van de rechtsheerlijkheid, zich kenmerkten door een zeer sterk wisselend verloop. De twee voornaamste inkomsten; een combinatie van pontpenningen en beste katelen en de inkomsten uit lenen, reageerden beiden zeer heftig op (plotse) economische veranderingen. Dit had tot gevolg dat deze inkomsten vrij laag waren in verschillende jaren voor 1725, maar dat ze ook de hoogte inschoten in de hoogconjunctuur erna. Beide rechten stonden zo in schril contrast met de meer prestigieuze rechten zoals het inspectierecht, maar vooral de boetes, die slechts een zeer marginale rol vervulden binnen de inkomsten van de casuele rechten.

Net als bij de inkomsten, werden ook de uitgaven van de casuele rechten bepaald door twee elementen. Aan de ene kant was er in de goede jaren een zeer groot aandeel weggelegd voor een doorstroom van geld naar het centrale niveau. Deze uitgave was echter zeer volatiel en was sterk verbonden met het resultaat van de inkomsten. Want alvorens men overging tot uitbetaling aan het centrale niveau, moest men eerst bepaalde uitgaven maken die nodig waren om de casuele rechten te kunnen innen. Deze uitgaven bestonden hoofdzakelijk uit de personeelskosten. In de slechte jaren, wanneer men minder winst kon overdragen, kon deze kost dan ook de voornaamste uitgavenpost worden. De overige uitgaven speelden een veel kleinere rol.

De administratie ondernam ook pogingen om zowel de inkomsten als uitgaven te beïnvloeden. Bij de inkomsten van de casuele rechten probeerde men vooral fraude te beperken en de rechten rigoureuzer te innen. Desondanks zou het resultaat hiervan vrij beperkt blijven. Ook de uitgaven poogde men bij te sturen, zo ging de administratie in slechte jaren vooral de

134 personeels- en reparatiekosten beperken. Meestal kwam dit er op neer dat men bepaalde betalingen of investeringen ging uitstellen naar de volgende jaren. Dit was echter in vele gevallen niet voldoende, waardoor men regelmatig moest snoeien in de uitkering van de winsten.

De grootste inperking van de uitgaven werd echter gerealiseerd op de inquisitoire processen. Dit werd, in tegenstelling tot de andere uitgaven niet zozeer gedaan gedurende de slechte periodes, maar eigenlijk gedurende de gehele onderzoeksperiode. Doordat ze een sterke greep hadden op de baljuws, konden ze ervoor zorgen dat er minder dure en lange onderzoeken en processen gevoerd werden. Hierdoor bleven de kosten van de rechtszaken in het baljuwschap Edingen al bij al vrij laag, in vergelijking met de doorsnee Brabantse rechtsheerlijkheid.

De tweede bron die onderzocht werd waren de domeinrekeningen. De inkomsten van deze bestonden uit vier elementen; bosbouw, pachten, cijnzen en de verkoop van bosvruchten en hooi. Al deze inkomsten, op de cijnzen na, werden, in tegenstelling tot de casuele rechten, eerder bepaald door de conjunctuur en minder door het evenementiële. De laagconjunctuur in de late 17de en het begin van 18de eeuw en de hoogconjunctuur in de rest van de 18de eeuw hadden een duidelijk effect op deze inkomsten. Troepenpassages en andere gebeurtenissen hadden eveneens een zichtbare invloed op de resultaten, maar werden veel meer uitgevlakt dan bij de casuele rechten. Daarnaast stond het domein ook meer open voor actief ingrijpen van de administratie

Ten eerste was er de bosbouw, dewelke het fundament van de heerlijkheid vormde. Zowel in areaal als opbrengst, was ze het grootste onderdeel. Doordat ze onder controle van de lokale administratie stond kon men de bossen ook effectief beheren. Zo zou de houtkap reeds van het begin van de 18e eeuw een serieuze hervorming doormaken. De bossen zouden een steeds grotere aanplanting van kaphout kennen onder druk van de toenemende industrialisering. Vanaf de administratieve hervormingen van de Arenbergadministratie, die begonnen in 1712 en in 1723 een doorstart maakten, werd dit nog versterkt. De Arenbergs slaagden er steeds meer in om hun wil en beleid op te leggen aan hun rentmeesters. Zeer veel investeringen in aanplantingen, grachten, dreven,… vormen samen met hoge houtopbrengsten hiervan het bewijs. De Arenbergs hadden zo op het juiste moment ingegrepen om munt te slaan uit de conjuncturele en demografische groei en dit zonder grote bossen aan te moeten kopen.

135

Daartegenover stond dat de plaatselijke landbouwers wel volledig uit de bossen geweerd zouden worden.

Een andere bevinding was dat de houtinkomsten opmerkelijk genoeg meedeinden met de conjunctuur en amper reageerden op oorlogen en andere crisissituaties. Bossen werden doorgaans aanzien als het sluimerende kapitaal van de heerlijkheid en vele heren spraken dan ook hun houtreserves aan wanneer de andere inkomsten het lieten afweten. Doordat de familie nog veel andere inkomstenbronnen had die buiten de heerlijkheid lagen, dienden zij, in tegenstelling tot de kleine heren geen beroep te doen op hun houtreserves in crisisperiodes. Zo konden ze hun hout bewaren tot wanneer de houtprijzen terug stegen. Het zou daarom zeker eens interessant zijn moest men ooit het bosbeleid van kleinere aangrenzende heerlijkheden eens vergelijken en toetsen aan onze bevindingen, om hiervan een preciezer beeld te krijgen.

De pachtinkomsten vervolgens, kenden een gelijkaardige evolutie als de inkomsten uit hout. Deze waren eveneens sterk verbonden met de conjunctuur, waardoor de inkomsten betrekkelijk laag bleven op het einde van de 17de en het begin de 18de eeuw en zich herstelden na deze periode. Dit betekende echter niet dat alle soorten pachten een gelijkaardige evolutie kenden; onderling verschilden de diverse soorten pachten zeer sterk. De inkomsten uit de verpachting van rechten, dewelke het kleinste aandeel innamen, daalden over de gehele onderzoeksperiode. Eerst onder invloed van de steeds slechtere economische situatie, later vanwege de toenemende betwisting van de rechten. Het bleef echter opmerkelijk dat de Arenbergs er in slaagden om nog betrekkelijk veel handelseconomische rechten, zoals marktrechten, in eigen handen te houden. Hiermee zouden ze zich sterk onderscheiden van de naburige Brabantse heerlijkheden waar dergelijke rechten nog slechts sporadisch voorkwamen.

Het aandeel van de landpachten kende nog een spectaculairdere daling dan deze van de rechten; van ongeveer 45% van de totale pachtinkomsten in de late 17de eeuw naar een 30% in de zware jaren van het begin van de 18de eeuw. Dit omdat de boeren zwaar leden onder invloed van de troepenpassages. Na deze zware periode zouden de landpachten echter sterk profiteren van de hoogconjunctuur waardoor haar aandeel zou verdubbelen. Deze inkomstenstijging werd bewerkstelligd doordat men het beschikbare land in kleinere stukken uitgaf, waardoor men gemiddeld gezien meer kon vragen per hectare. De totale inkomsten uit molenpachten tenslotte, zouden veel minder dalen gedurende de zware oorlogsjaren. Hierdoor steeg hun aandeel naar ongeveer 60%. Gedurende de hoogconjunctuur zou hun aandeel echter

136 inkrimpen doordat de gemiddelde pachtprijs van de molen(rechten) verder daalde. De extra wind- en stuwrechten die uitgegeven werden konden dit niet meer goed maken.

De laatste jaarlijkse inkomsten waren de cijnzen. Deze zouden weinig verandering kennen en stonden praktisch vast; de enige echte geconstateerde verandering die zou plaats vinden is de afname van inningen in natura, dewelke zich in de rekeningen vanaf 1713 zou doorzetten.

De aard van de bronnen bood ons daarnaast ook de mogelijkheid om het zwaartepunt van de domeinbezittingen te traceren. Deze was te vinden op een lijn die door de zuidelijke dorpen en de stad Edingen liep. De reden hiervoor kon teruggevonden worden in de zeer grote aandelen bos die de hertogen in deze dorpen bezaten. In de noordelijk gelegen dorpen waren er veel minder bossen aanwezig en ook minder land in het bezit van de Arenbergs, waardoor daar de inkomsten achterbleven op deze in het zuiden.

In Edingen daarentegen bezat de hertog geen bos, maar een hele hoop handelseconomische rechten, dewelke, in de mate van het mogelijke, verpacht werden. Deze rechten brachten uiteraard mooie sommen geld op, maar werden dus steeds vaker gecontesteerd door de lokale bourgeoisie. Desondanks bleef de greep van de Arenbergs tot het einde van het ancien regime in het stadje aanzienlijk. Een situatie die enkel versterkt werd door het uitgavenbeleid van de Arenbergfamilie.

Een groot deel van de domeinuitgaven van de Arenbergs bleken namelijk gericht op het behoud van een goede naam in het stadje. De zeer grote en vrij constante uitgavenstroom naar de diverse sociale en kerkelijke instellingen en ordes voorzagen de familie van een zeer sterke aanwezigheid in Edingen, hetgeen nog eens versterkt werd door hun prachtige kasteel. Een aanwezigheid die veel minder te vinden was in de andere dorpen van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. Het zou voor verder onderzoek interessant kunnen zijn om te onderzoeken of er nog steden waren die onder dergelijke sterke adellijke invloed stonden. Daarnaast zou men ook kunnen kijken of deze sterke greep van de hertogen van Arenberg op de stad een bewuste politiek was, of eerder een gevolg van een historische erfenis, door deze te vergelijken met andere bezittingen van de familie.

Waar de weldaden van de Arenbergs vrij constant waren, waren de domeinuitgaven aan lonen en infrastructuurwerken dit niet. Zowel het personeel als de investeringen, vooral in de bosbouw, werden na het eerste kwart van de 18de eeuw sterk de hoogte ingejaagd. Dit had te

137 maken met twee elementen; een toenemend beleid en controle, maar ook de gedeeltelijke omzetting van percelen constructiehout naar hakhout, dewelke beduidend meer verzorging nodig hadden.

Wat eveneens uit het onderzoek naar de uitgaven bleek, was dat de Arenbergs amper belastingen dienden te betalen op hun bezittingen. Dit gebeurde pas na het eerste kwart van de 18de eeuw toen de bossen en molens in het prinsdom Rebecq (Brabant) belast werden. Voor de rest had de vroegmoderne fiscus weinig vat op het domein. Ook voor de inkomsten uit de casuele rechten diende men geen belastingen te betalen. De reden hiervoor moet gezocht worden in het feit dat de hertogen van hun hoge rang en status gebruik wisten te maken om zich aan diverse belastingen te onttrekken.

De uitstroom van geld naar de centrale Arenbergadministratie tenslotte, bleef echter de voornaamste uitgave van het domein. Deze uitstroom was eveneens een stuk groter dan deze van de casuele rechten. In de late 17de en het begin van de 18de eeuw was ze zelfs verantwoordelijk voor meer dan 95% van de ‘winst’. Later zou haar aandeel, hoewel de domeininkomsten absoluut gezien wel groeiden, dalen tot ongeveer 90% door de gigantische groei die de inkomsten uit de casuele rechten kenden. Hieruit konden we afleiden dat het domein zonder enige twijfel de economische kern van de heerlijkheid vormde.

We kunnen dus kort stellen dat in de late 17de en het begin van de 18de eeuw zowel de inkomsten uit het domein als deze van de casuele rechten problemen ondervonden door de diverse oorlogen en de minder goede economische toestand. In de loop van de 18de eeuw nam de controle van de centrale administratie stevig toe en bloeide de economie waardoor de inkomsten opnieuw stegen. De uitgaven stegen evenzeer, maar niet zo sterk als de inkomsten, waardoor de hertogen steeds meer profijt wisten te halen uit het prinsdom Rebecq en het land van Edingen.

138

Bijlagen

Inhoudsopgave:

Bijlage 1: overzicht beste kateel/dode hand en pontpenning per dorp…………………………….p.140

Bijlage 2: verhoudingen van de pachten per dorp…………………………………………p.140

Bijlage 3: Oppervlakte landbouwareaal per dorp in het bezit van de Arenbergs………….p.142

Bijlage 4: hoeveelheid en inkomsten van hakhout en constructiehout voor het prinsdom Rebecq……………………………………………………………………………………..p.143

Bijlage 5: Indexen…………………………………………………………………………p.144

Bijlage 6: verhouding inkomsten en uitgaven van de rekeningen van de casuele rechten en domeinrekeningen over de steekproefperiodes……………………………………………p.153

Bijlage 7: totale inkomsten, uitstroom van geld en uitgaven binnen de heerlijkheid voor alle bezittingen van de Arenbergs in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq…………p.155

Bijlage 8: Bezittingen verbonden aan het land van Edingen en het prinsdom Rebecq bij de aanschaf in 1606…………………………………………………………………………...p.157

Bijlage 9: lijst van de Arenbergs die eigenaar waren van de heerlijkheid van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq in de 17de en 18de eeuw………………………………..p.165

Bijlage 10: lijst van baljuws…………………………………………………………….....p.165

Bijlage 11: Inwoners in 1784 en in 1786………………………………………………….p.167

Bijlage 12: kaart prinsdom Rebecq………………………………………………………..p.169

Bijlage 13: kaart baljuwschap Edingen…………………………………………………....p.170

Inhoud CD-Rom:

Bijlage 12 en 13 (kaarten Rebecq en baljuwschap Edingen)

Alle verzamelde gegevens (1ste vier bladen exceldocument)

Alle inkomsten en uitgaven van de domeinrekeningen en rekeningen van casuele rechten (laatste vier bladen exceldocument)

139

Bijlage 1: overzicht beste kateel/dode hand en pontpenning per dorp.

Beste Dode 10e 8ste 7de droits kateel hand denier denier denier d'entrée et issue Rebecq x x Quenast x Roncquières x x Samme x x Lettelingen x x Heikruis x x Pepingen en x x Bellingen Mark x x Hove x x Zullik x x Ghoy x x Hernegewoud x x x Vollezele x x

Bijlage 2: verhoudingen van de pachten per dorp (lb. ts.)

1660 rechten molens land totaal Edingen 1376,25 4888 76 6340,25 Lettelingen 30 144,9 195,6 370,5 Mark 325,15 543,1376 291,3124 1160,05 Hove 47,25 0 0 47,25 Hernegewoud 245,3 649 571,7 1466 Vollezele 39,35 136,5 1410,3 1586,15 Rebecq 51,305 1266,3 784,25 2101,855 Hennuyères 17 0 16 33 Roncquierès 93 945 1607,4 2645,4 Samme 10,5 0 0 10,5 Kestergewoud 0 759 475 1234 Pepingen en 0 0 126 126 Bellingen Heikruis 0 161,5947 0 161,5947 Akren 0 0 398,95 398,95 Ghoy 65,5 0 799,5 865 Zullik 63 132 3446,1 3641,25 Totaal (lb. ts.) 2363,605 9625,432 10198,11 22187,15 Totaal (%) 10,65304 43,38291 45,96405 100

140

1700 rechten molens land totaal Edingen 805,6503 4641,525 103,2 5550,375 Lettelingen 0 152,25 105 257,25 Mark 151,45 524,9624 232,9 909,3124 Hove 17,95 0 63 80,95 Hernegewoud 148,9 679,2937 257,6848 1085,878 Vollezele 0 131,25 315 446,25 Rebecq 54,45 1302 893,75 2250,2 Hennuyères 0 0 8 8 Roncquierès 69 963 920,1 1952,1 Samme 0 0 0 0 Kestergewoud 0 746,25 119,92 866,17 Pepingen en 0 0 201,25 201,25 Bellingen Heikruis 0 153,9103 0 153,9103 Akren 0 0 101,5 101,5 Ghoy 37 0 388,755 425,755 Zullik 15 105 991,3776 1111,378 Totaal (lb.ts.) 1299,4 9399,442 4701,437 15400,28 Totaal (%) 8,437511 61,03423 30,52826 100

1750 rechten molens land totaal Edingen 1208,65 1422,6 0 2631,25 Lettelingen 0 105 1919 2024 Mark 148 405,3 435,5 988,8 Hove 15,75 0 752,5 768,25 Hernegewoud 132,05 438,4 357,85 928,3 Vollezele 5,25 126 2520 2651,25 Rebecq 11,55 1417,5 1222 2651 Hennuyères 0 0 32,55 32,55 Roncquierès 8,4 787,5 916,65 1712,55 Samme 0 0 0 0 Kestergewoud 0 1098 280 1378 Pepingen en 0 0 182,95 182,95 Bellingen Heikruis 0 0 0 0 Akren 0 0 60,95 60,95 Ghoy 123,45 200 1180,455 1503,905 Zullik 0 150 2784,55 2934,55 Totaal (lb. ts.) 1653,1 6150,3 12644,96 20448,36 Totaal (%) 8,084269 30,07724 61,8385 100

141

Bijlage 3: Oppervlakte landbouwareaal per dorp in het bezit van de Arenbergs (uitgedrukt in bunder)

1660 1750 Verpachtte In eigen Verpachtte In eigen grond gebruik grond gebruik (bunder) (bunder) (bunder) (bunder) Lettelingen 6 26,83333 51,43333 24,6666 Mark 12,59556 4 24,75 5,75 Hernegewoud 14,6666 1,34 11,365 0,562 Vollezele 43,61667 0 50,51666 1,005 Rebecq 48,333 0 40,1 4 Hennuyères 1 0 1 0 Roncquierès 21,16666 0 21,5 0 Hove 0 0 25,333 0 Kestergewoud 17,33333 0 11,3333 0 Pepingen en 14,33333 0 4,3333 2 Bellingen Akren 21,74 0 2 21,09 Ghoy 35 0 18,5 0 Zullik 73,93333 0 75,83333 0 totaal 309,7185 32,17333 337,9979 59,0736 totaal (hectare) 345,6148 35,90222 377,1719 65,92023

142

Bijlage 4: hoeveelheid en inkomsten van hakhout en constructiehout voor het prinsdom Rebecq

Index Totaal Gemiddelde Totaal Verhouding Aantal Aantal Index porties porties Jaartal inkomst prijs portie Aantal inkomst inkomsten Index porties porties porties rasphout inferieur hakhout (l, hakhout (l, porties eiken hooghout (l, hakhout/ eik (1660 = 1) hakhout inferieur hout (1660 = 1) hout (1660 tournois) tournois) tournois) hooghout = 1) 1660 22 1748 79,45455 60 50 5673,8 0,308083 1 1 1 1661 26 2904,8 111,7231 57 60 5225,1 0,555932 1,181818 0,95 1,2 1662 26 2779,55 106,9058 48 28 3551,2 0,782707 1,181818 0,8 0,56 1663 24 1737,65 72,40208 49 48 4513,75 0,384968 1,090909 0,816667 0,96 1664 27 3018,75 111,8056 21 21 1799,15 1,677876 1,227273 0,35 0,42

1700 34 1380 40,58824 38 71 4098,6 0,3367 1,545455 0,633333 1,42 1701 38 2491,55 65,56711 27 50 4110,85 0,606091 1,727273 0,45 1 1702 27 2432,4 90,08889 24 44 3864 0,629503 1,227273 0,4 0,88 1703 / / / / / / / / / / 1704 26 1729,15 66,50577 39 45 4525,2 0,382116 1,181818 0,65 0,9

1710 38 3084,3 81,16579 46 75 4082,5 0,755493 1,727273 0,766667 1,5 1711 39,5 2620,35 66,33797 31 46 3701,17 0,707979 1,795455 0,516667 0,92 1712 42 2992,5 71,25 47 47 4631,05 0,646182 1,909091 0,783333 0,94 1713 34,5 2463,3 71,4 36 44 3824,9 0,644017 1,568182 0,6 0,88 1714 34 2951,15 86,79853 21 62 3482 0,847545 1,545455 0,35 1,24

1750 55 2429,55 44,17364 24 36 2839,75 0,855551 2,5 0,4 0,72 1751 44 2018,6 45,87727 24 35 3606,55 0,559704 2 0,4 0,7 1752 37 2654,05 71,73108 25 43 4058,5 0,653949 1,681818 0,416667 0,86 1753 42 2608,18 62,09952 31 66 3396,45 0,767914 1,909091 0,516667 1,32 1754 38 1854,05 48,79079 28 43 3880 0,477848 1,727273 0,466667 0,86

1760 42 2516,9 59,92619 46 60 5137,6 0,489898 1,909091 0,766667 1,2 1761 54 2872,45 53,19352 45 47 3836,55 0,748707 2,454545 0,75 0,94 1762 41 2056,5 50,15854 38 46 4219,1 0,487426 1,863636 0,633333 0,92 1763 60 3273,9 54,565 30 51 3864 0,847283 2,727273 0,5 1,02 1764 54 3219,75 59,625 27 36 2803 1,14868 2,454545 0,45 0,72

/= geen gegevens

/=geen gegevens beschikbaar

143

Bijlage 5: Indexen

*Opgelet doorgaans is de index bepaalt op het jaar 1750. In sommige jaren is dit echter niet mogelijk en is de index op een ander jaar gezet.

A. Inkomsten casuele rechten

jaar Pontpenning Ontvangsten Boetes Demi Inspectierecht Eindtotaal en beste uit lenen (index quinds, (index (index kateel (index 1750=1) peine 1750=1) 1750=1) (index 1750=1) des 1750=1) lettres et exploits faits par les sergeans (index 1750=1) 1650 / / / / / /

1651 / / / / / /

1652 0,425577 0,193325 0,375161 52,11689 2,330702 0,257111 1653 0,405336 0,07686 0,288087 16,96819 0 0,149563 1654 / / / / / /

1655 0,353592 0,074107 3,316502 26,89631 0 0,152073 1656 0,4584 0,028089 0,867966 31,35425 0 0,128236 1657 0,708533 0,203127 4,312133 15,93925 1,572722 0,328695 1658 / / / / / /

1659 0,453342 0,021016 1,74365 21,33412 14,05317 0,130502 1660 / / / / / /

1661 0,777039 0,082173 3,504867 10,86681 1,297935 0,242224 1662 1,068226 0,081718 1,73982 5,514852 4,333111 0,294408 1663 / / / / / /

1664 / / / / / /

1665 / / / / / /

1666 / / / / / /

1667 / / / / / /

1668 / / / / / /

1669 / / / / / /

144

1700 0,367808 0,018851 0,277805 3,623204 0 0,092323 1701 0,288901 0,017778 0,499513 2,164329 0 0,075842 1702 0,498199 0,019149 0,430587 4,252528 0 0,12005 1703 0,189464 0,0164 0,084832 5,25732 0 0,053535 1704 0,343832 0,01021 0 3,964734 0 0,07953 1705 0,437819 0,016532 0,100229 2,682136 0 0,103824 1706 0,320554 0,02666 0,05547 2,620165 0 0,087626 1707 0,240218 0,061449 0,599385 2,203523 0 0,100819 1708 0,077791 0,002066 0,688186 0,869215 0 0,020643 1709 0,111692 0,002758 0,469491 0 0 0,026984 1710 0,230705 0,001621 0,165871 0 0 0,049185 1711 0,601388 0,003935 0,535515 7,755649 0 0,130543 1712 0,753634 0,216715 0,583014 1,249737 0 0,32828 1713 / / / / / /

1714 0,519507 0,017675 1,266021 3,758242 5,536873 0,129731 1715 / / / / / /

1716 / / / / / /

1717 / / / / / /

1718 / / / / / /

1719 0,986668 0,08498 2,266107 4,582744 0,966241 0,280297 1750 1 1 1 1 1 1 1751 / / / / / /

1752 1,103171 0,098544 0,233046 0,34134 0 0,304721 1753 1,18435 0,5425 0,532602 0 0 0,673363 1754 / / / / / /

1755 2,358639 0,292363 8,385055 0 1,41753 0,749337 1756 / / / / / /

1757 0,771958 0,302366 2,14098 0 4,511909 0,408409 1758 / / / / / /

1759 / / / / / /

1760 0,977167 0,085306 1,288914 3,477752 5,970204 0,277114 1761 1,974437 0,118753 2,416081 0,160047 0 0,508002 1762 / / / / / /

1763 0,909716 0,125683 2,1672 6,770596 4,208613 0,298759 1764 1,336382 0,024154 1,565513 0 4,143422 0,301447 1765 0,434436 0,033535 2,410535 1,247899 0 0,125746

145

1766 / / / / / /

1767 1,305308 2,531757 0,814109 0 3,317489 2,273386 1768 1,088561 0,138928 1,026587 0 0,488346 0,337121 1769 1,088025 0,07915 1,61347 0 2,628477 0,293418 0=geen inkomsten /=geen of onvoldoende inkomsten beschikbaar

B. Uitgaven casuele rechten jaar Uitstroom Personeels - Proces- en Herstellingen Kortingen Overige Eind- van geld kosten straf- en werken en (index totaal (index (index uitvoering (index verliezen 1712=1) (index 1750=1) 1750=1) (index 1750=1) (index 1750=1) 1750=1) 1750=1) 1650 / / / / / / /

1651 / / / / / / /

1652 1,349298 0,912501 0,697184 3,149551 0 0 0,885982 1653 0,813995 0,845631 0,388202 0,105487 0 0 0,599719 1654 / / / / / / /

1655 0,303008 1,016316 0,146688 0,259146 0 0 0,44079 1656 1,535495 0,935537 0,250256 0,285886 0 0 0,877009 1657 1,643807 1,019472 0,095139 0,187575 0 0 0,923778 1658 / / / / / / /

1659 0,675679 0,224475 0,342021 0,865361 0 0 0,363217 1660 / / / / / / /

1661 0,432585 0,750898 0 0 0 0 0,387414 1662 0,464744 0,555701 0,827843 0,05713 0 0 0,431921 1663 / / / / / / /

1664 / / / / / / /

1665 / / / / / / /

1666 / / / / / / /

1667 / / / / / / /

1668 / / / / / / /

1669 / / / / / / /

1700 0,204381 0,2644 0,190903 0 0 0 0,176562 1701 0,068717 0,388954 0,888868 0,115248 0 0 0,244046 1702 5,863171 0,325965 0,125994 0,172672 0 0 2,252377

146

1703 0,299984 0,286251 0 0 0 0 0,19691 1704 1,288959 1,00191 0 9,257869 0 0 0,887167 1705 0,066443 1,003237 0 5,911109 0 0 0,401998 1706 0,065875 0,893657 0 2,024224 0 0 0,321709 1707 0,074966 0,764013 0,057543 0 0 0 0,267491 1708 0,027887 0,222334 0 0,259628 0 0 0,081307 1709 0,0415 0,214132 0 0,461648 0 0 0,086177 1710 0,053138 0,199581 0 0,271302 0 0 0,083685 1711 0,253238 0,496892 2,073528 0,038086 0 0 0,474809 1712 0,22466 1,999361 1,669983 0,068564 0 1 1 1713 / / / / / / /

1714 0,045846 0,781667 0,525374 0,740802 0 0 0,323052 1715 / / / / / / /

1716 / / / / / / /

1717 / / / / / / /

1718 / / / / / / /

1719 0,932441 1,688317 0,307631 0,452464 0,036973 0 1,009627 1750 1 1 1 1 1 0 3,867571 1751 / / / / / / /

1752 2,065819 1,245898 0 2,902851 0,086405 0 1,434444 1753 6,312983 1,664622 0 2,805026 0,062063 0 3,034269 1754 / / / / / / /

1755 5,013892 1,926531 0,439985 0,90584 0,045793 0 2,617061 1756 / / / / / / /

1757 1,728194 1,523769 0,101569 3,095915 0,010898 0,682047 1,259905 1758 / / / / / / /

1759 / / / / / / /

1760 1,567623 1,093124 0,13601 1,380128 0,047238 0 1,08259 1761 3,845166 1,279825 0,499672 1,306048 0,026937 0,170926 1,967276 1762 / / / / / / /

1763 1,241235 1,085356 0 3,218082 0,020663 0 0,886502 1764 1,183247 1,130671 0,702727 0,101257 0,114724 0 1,20903 1765 0,117463 0,842246 1,688237 0,308334 0,022944 0 0,562043 1766 / / / / / / /

1767 21,22435 1,859953 0 0,802871 0,135425 0 8,729421 1768 2,493496 1,221169 0 0,832577 0,110117 0 1,630831

147

1769 0,487638 0,981271 0 1,138665 0,043011 0 0,623835 0=geen uitgaven /=geen of onvoldoende uitgaven beschikbaar

C. Inkomsten domein

jaar Hout pachten cijnzen verkoop overige Eindtotaal (Index (Index (Index hooi en (Index (Index 1750=1) 1750=1) 1750=1) bosvruchten 1750=1) 1750=1) in natura (n= 1715) 1650 / / / / / /

1651 / / / / / /

1652 / / / / / /

1653 / / / / / /

1654 / / / / / /

1655 / / / / / /

1656 / / / / / /

1657 / / / / / /

1658 / / / / / /

1659 / / / / / /

1660 0,763606 0,829076 0,888829 0,648421 4,937741 0,799955 1661 0,659104 0,838384 0,885506 2,931628 0 0,730004 1662 0,660992 0,843601 0,86064 6,963404 0 0,73963 1663 0,707652 0,915882 0,897685 1,782554 0 0,778241 1664 0,734723 1,114641 1,048208 12,1487 0 0,882601 1665 0,703989 1,182042 1,094486 1,102574 0 0,855217 1666 0,710553 1,31412 1,181589 0,983117 0 0,898389 1667 0,310163 1,301514 1,201302 0 0 0,628743 1668 0,104183 1,209037 1,302044 0 0 0,481713 1669 1,024634 1,178007 1,215069 3,344996 0 1,086268 1700 0,539556 0,643254 0,874128 0 0 0,598143 1701 1,110884 0,813592 1,158042 0,925819 0 1,049674 1702 1,425569 0,863011 1,182449 0 2,233017 1,274118 1703 / / / / / /

1704 1,085949 0,882102 1,178353 0 0 1,0484

148

1705 0,963539 0,98113 1,062595 2,250902 0 0,982198 1706 0,763355 0,900858 0,999969 1,300335 0 0,821804 1707 0,808465 0,771528 0,861101 1,364333 0 0,807924 1708 0,906296 0,719649 0,799787 2,154077 0 0,856701 1709 0,672131 0,719625 0,799718 3,274159 3,319853 0,708745 1710 0,665396 0,706493 0,78354 1,848575 0 0,690879 1711 0,568514 0,735441 0,791167 2,177411 0 0,634525 1712 0,793783 0,817861 0,860041 2,946049 0 0,812329 1713 1,029734 0,874644 0,932954 4,089525 0 0,992835 1714 0,94669 0,797557 1,065192 0,311644 0 0,92524 1715 1,297572 0,77905 0,966236 1 0 1,145658 1716 / / / / / /

1717 / / / / / /

1718 / / / / / /

1719 0,904134 0,440749 0,764826 0 0 0,783509 1750 1 1 1 0 1 1 1751 1,430494 1,695708 1,19503 0 1,115702 1,464206 1752 1,549671 1,234467 1,176736 0 1,19469 1,437997 1753 1,665081 1,216812 1,221917 0 1,279621 1,515863 1754 1,432212 1,357534 1,13895 0 3,338689 1,386746 1755 1,326373 1,335588 1,13225 0 1,273585 1,307406 1756 1,393301 1,411046 1,020464 0 1,216216 1,356765 1757 1,497785 1,402968 1,057821 0 1,16129 1,428449 1758 1,403692 1,257292 1,02623 0 1,090909 1,329543 1759 1,270371 1,222466 1,055585 0 1,097561 1,236145 1760 1,278455 1,313414 1,064237 0 1,106557 1,26292 1761 1,068493 1,458563 1,093548 0 1,120332 1,15897 1762 1,089598 1,321001 1,052758 0 1,077844 1,137624 1763 1,042095 1,284317 1,008844 0 1,048544 1,09297 1764 0,924981 1,286479 0,991512 0 1,030534 1,013596 1765 0,895837 1,239684 1,003577 0 0,992647 0,984919 1766 0,809001 1,168949 0,915667 0 0,924658 0,901616 1767 0,868492 1,175786 0,923576 0 0,932642 0,943621 1768 0,919257 0,901504 1,082903 0 7,061702 0,942533 1769 0,968588 0,826899 0,663659 0 0,662869 0,90334 0=geen inkomsten /=geen of onvoldoende inkomsten beschikbaar

D. Uitgaven domein (index 1750=1)

149

Personeels Belasting- Herstellingen kortingen Overige renten, Uit- Levering- Eind- en (index en werken (index stroom en aan totaal Kosten 1750=1) (index 1750=1) en 1750=1) stichtingen van geld kasteel (index (index (index verliezen en 1750=1) 1750=1) 1750=1) (index 1750=1) hypotheken (index 1750=1)

1650 / / / / / / / / /

1651 / / / / / / / / /

1652 / / / / / / / / /

1653 / / / / / / / / /

1654 / / / / / / / / /

1655 / / / / / / / / /

1656 / / / / / / / / /

1657 / / / / / / / / /

1658 / / / / / / / / /

1659 / / / / / / / / /

1660 0,722233 0 0,007223 1,20079 0 0,909719 0,888519 2,440451 0,873941

1661 0,630808 0 0,004343 1,727333 0 0,977459 0,676372 1,903616 0,749761

1662 0,717318 0 0 0,402038 0 0,994409 0,717147 2,181685 0,781029

1663 0,759923 0 0,002521 0,581696 0 0,841786 0,850002 2,062615 0,821088

1664 0,710334 0 0,003768 0,294705 0 0,812716 0,729899 1,875215 0,733357

1665 0,556827 0 0,004486 0,912863 1,313456 0,498944 0,583157 1,558959 0,573166

1666 0,629955 0 0,015266 0,979415 0,283384 0,797745 0,672521 1,535554 0,689506

1667 0,479507 0 0,022853 3,245788 0 0,44156 0,233384 0,641885 0,333064

1668 0,350785 0 0 6,693041 0,073452 0,409402 0,138513 1,125792 0,308261

150

1669 0,832936 0 0,015397 2,19844 0,050548 0,844998 0,65249 1,205608 0,705958

1700 0,565718 0 1,091996 0,454987 0 0,954141 0,514214 1,719283 0,686233

1701 1,622672 0 1,245493 0,592214 0 0,798598 0,532449 2,093842 0,777502

1702 1,759303 0 0,705415 3,90265 0 0,78192 0,576132 1,646419 0,798686

1703 / / / / / / / / /

1704 0,657116 0 0,315428 1,881735 0 0,938637 0,837351 1,562946 0,840006

1705 0,611623 0 0,574225 0,633527 0 1,081339 0,74519 2,014049 0,834724

1706 0,651958 0 0,183408 1,135269 0 1,034692 0,600032 1,333357 0,707616

1707 1,225672 0 0,194189 2,11973 0 0,857123 0,636007 1,681656 0,759082

1708 0,698883 0 0,197439 6,120953 0 0,839942 0,712637 0,668615 0,75459

1709 0,742975 0 0,071514 2,257533 0 0,792187 0,64699 1,170069 0,683786

1710 0,788803 0 0,072604 0,467451 0,939599 0,785079 0,794257 1,263675 0,76653

1711 0,61499 0 0,188083 11,18217 0,088064 0,792008 0,738096 1,977574 0,840812

1712 0,765656 0 0,216714 9,086064 0 0,763648 0,479721 0,631967 0,63929

1713 0,727965 0 0,265229 3,926295 0 0,747105 1,167869 0 0,951958

1714 0,819756 0 0,264904 0,561904 1,204601 0,777154 0,971136 0 0,839655

1715 0,756181 0 0,269009 5,816544 0 0,577305 1,260537 1,222651 1,024094

1716 / / / / / / / / /

1717 / / / / / / / / /

1718 / / / / / / / / /

1719 0 0 0 1,278343 4,119561 0 0 0 0,061175

1750 1 1 1 1 1 1 1 1 1

1751 1,047623 1,048359 1,619686 0,803664 0,18452 0,85915 1,142466 1,152695 1,076836

1752 0,998058 0,749079 1,228189 2,710625 0 0,947928 0,955734 0,970405 0,977326

1753 0,967462 17,08807 1,158918 0,88565 7,220041 0,89088 0,82495 1,012566 0,978171

151

1754 1,026959 2,066453 1,045584 0,698893 0,200849 0,876222 0,871898 0,824505 0,886784

1755 0,969647 3,920576 1,219899 1,719465 0,507743 0,798784 0,794769 0,833091 0,845149

1756 1,044783 4,881505 1,452556 0,514569 0,72302 0,933289 0,876928 0,224349 0,91522

1757 1,091527 13,45108 0,77096 0,529578 0,284141 0,888478 1,089873 0,581788 1,01189

1758 1,062507 1,799359 0,711377 0,78845 0,046994 0,899316 1,096579 0,78505 1,001583

1759 1,062974 0,921857 0,489949 0,500211 0,243025 0,910134 0,972502 0,907689 0,9252

1760 1,090332 2,558847 0,910326 1,098581 0,193431 0,904433 0,91717 0,968433 0,92675

1761 1,113062 1,692394 0,96128 0,737066 0,324395 0,911099 0,788062 0,997179 0,858363

1762 1,066699 1,681665 2,562849 0,579747 0,27752 0,917142 0,670691 0,905314 0,868648

1763 1,072455 1,706005 0,490788 0,833586 2,068128 0,890309 0,811536 0,9043 0,856871

1764 1,110105 1,696717 1,370068 0,619048 0,082693 0,888158 0,704225 0,908647 0,820083

1765 1,080223 2,033147 0,820934 0,550593 0,95662 0,945397 0,704225 0,976854 0,814688

1766 1,051358 1,793435 0,731969 0,55768 1,59842 0,889903 0,720993 0,980568 0,811053

1767 1,055181 1,768775 0,633381 0,87461 0,653964 0,863897 0,338699 0,886515 0,573772

1768 1,026616 1,602882 0,830759 0,178406 0,122052 0,865106 0,896881 0 0,853353

1769 1,091754 1,731305 1,746432 0,194283 0,124422 0,866199 0,735957 0 0,817575

0=geen uitgaven /=geen of niet voldoende uitgaven beschikbaar

152

Bijlage 6: verhouding inkomsten en uitgaven van de rekeningen van de casuele rechten en domeinrekeningen over de steekproefperiodes, uitgedrukt in percentages.

Inkomsten Uitstroom naar centrale Overige uitgaven niveau Domein rekeningen van Domein rekeningen van Domein rekeningen van rekeningen casuele rechten rekeningen casuele rechten rekeningen casuele rechten 1650 / / / / / / 1651 / / / / / / 1652 / / / / / / 1653 / / / / / / 1654 / / / / / / 1655 / / / / / / 1656 / / / / / / 1657 / / / / / / 1658 / / / / / / 1659 / / / / / / 1660 / / / / / / 1661 91,15259 8,847412 96,59767 3,40233 94,98532 5,014677 1662 89,57068 10,42932 96,59015 3,409849 94,48616 5,513836 1663 / / / / / / 1664 / / / / / / 1665 / / / / / / 1666 / / / / / / 1667 / / / / / / 1668 / / / / / / 1669 / / / / / / 1700 95,68004 4,319959 98,03703 1,962966 98,0426 1,957401 1701 97,93019 2,069807 99,52237 0,477629 97,44115 2,558853 1702 97,32904 2,670964 74,47178 25,52822 98,74927 1,250726 1703 / / / / / / 1704 97,85302 2,146975 94,80177 5,19823 94,15498 5,845022 1705 97,01018 2,989818 99,66161 0,338386 94,93599 5,064012 1706 97,00224 2,99776 99,54879 0,451206 95,13181 4,868189 1707 96,48776 3,512243 99,42622 0,573782 95,68 4,319998 1708 99,30463 0,69537 99,79338 0,206623 98,38698 1,613019 1709 98,90737 1,092625 99,65702 0,342981 98,19681 1,803191 1710 97,97274 2,027261 99,62648 0,373524 98,29334 1,706661 1711 94,35884 5,641162 98,12833 1,871669 92,85183 7,148171 1712 89,43225 10,56775 97,68519 2,314814 83,76598 16,23402 1713 / / / / / / 1714 96,06009 3,93991 99,79462 0,205384 93,45072 6,549282 1715 95,02277 4,977234 97,82148 2,178519 91,03161 8,968391 1716 / / / / / / 1717 / / / / / /

153

1718 / / / / / / 1719 / / / / / / 1750 77,36826 22,63174 72,47795 27,52205 94,271 5,728996 1751 / / / / / / 1752 94,16312 5,836883 91,03345 8,966555 95,32056 4,679436 1753 88,50024 11,49976 98,7152 1,284802 78,47653 21,52347 1754 / / / / / / 1755 85,64158 14,35842 83,37966 16,62034 91,19111 8,808892 1756 / / / / / / 1757 92,28203 7,717966 94,79143 5,20857 92,22399 7,776014 1758 / / / / / / 1759 / / / / / / 1760 93,96858 6,031423 94,14802 5,851979 93,48208 6,517919 1761 88,63537 11,36463 85,08759 14,91241 92,9824 7,017602 1762 / / / / / / 1763 92,59609 7,403914 94,45552 5,54448 93,9745 6,0255 1764 91,99662 8,003384 93,8429 6,1571 90,05785 9,942151 1765 96,39983 3,600173 99,32835 0,671649 92,8081 7,191902 1766 / / / / / / 1767 58,65988 41,34012 26,99909 73,00091 85,27353 14,72647 1768 90,52828 9,471724 89,10767 10,89233 87,705 12,295 1769 91,32297 8,677033 97,12729 2,872715 92,93455 7,065452 /=geen of niet voldoende gegevens beschikbaar

154

Bijlage 7: totale inkomsten, uitstroom van geld en uitgaven binnen de heerlijkheid voor alle bezittingen van de Arenbergs in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. Dit voor de drie steekproefperiodes (lb. ts.)

jaar Inkomsten uitstroom uitgaven (lb. ts.) van geld binnen de (lb. ts.) heerlijkheid (lb. ts.) 1650 / / / 1651 / / / 1652 / / / 1653 / / / 1654 / / / 1655 / / / 1656 / / / 1657 / / / 1658 / / / 1659 / / / 1660 / / / 1661 95363,81 41759,61 41298,78 1662 97263,39 44280,55 42455,02 1663 / / / 1664 / / / 1665 / / / 1666 / / / 1667 / / / 1668 / / / 1669 / / / 1700 68094,68 31281,75 42998,77 1701 86182,95 31907,63 52088,13 1702 95757,23 46138,98 51036,35 1703 / / / 1704 83457,92 52677,95 41637,71 1705 83639,56 44594,03 46494,43 1706 76328,25 35948,13 41319,61 1707 88891,68 38150,35 44548,83 1708 99347,55 42589,7 38193,38 1709 83811,9 38719,3 34602,55 1710 85995,57 47547,1 34566,53 1711 81369,84 44859,68 48689,5 1712 99419,23 29288,53 46835,87 1713 / / / 1714 90792,57 58037,73 33373,57 1715 107238,2 76852,66 36801,57

155

1716 / / / 1717 / / / 1718 / / / 1719 / / / 1750 112464,2 82287,1 49307,36 1751 / / / 1752 111224 62614,35 49009,65 1753 116469,2 49840,35 69582,64 1754 / / / 1755 104297,8 56848,4 46374,45 1756 / / / 1757 115980,2 68571,6 45958 1758 / / / 1759 / / / 1760 105680,8 58100 46692,43 1761 101553,6 55237,2 47419,33 1762 / / / 1763 97950,33 51241,05 45260,49 1764 93026,69 44755,65 50000,46 1765 89558,43 42284 47901,8 1766 / / / 1767 150078,4 74817,33 47717,21 1768 98979,96 60028,47 42266,77 1769 95473,11 45190,7 46129,98 /=geen of niet voldoende gegevens beschikbaar

156

Bijlage 8: Bezittingen verbonden aan het land van Edingen en het prinsdom Rebecq bij de aanschaf in 1606

*deze lijst is gebaseerd op de verklaring gepubliceerd in het werk La cession de la seigneurie d’Enghien par Henri IV à Charles d’Arenberg, door Yves Delannoy440

Edingen:

-Cijnzen in geld, kapoenen, kippen en ganzen

-Meetrecht op witte en grijze linnen

-Verpachting lakenhalle

-Grachten buiten Edingen stad richting Mark en richting het Park van Edingen

-Het weiden van de grachten van de Buyckveste

-Een halve bunder weide in de buurt van de nieuwe vijver

-De weide van Ertbrugghe in de buurt van de nieuw vijver

-Recht op de winaige van de stad Edingen

-Het marktrecht op de graanhalle, beestenmarkt en markt van boter, kazen en andere zaken

-Rechten van de burgemeester van Edingen

-vindrecht van bijen en hun honing

-3 vijvers van Voleerde

-De grote en kleine nieuwe vijver

-Het park van Edingen met de grote vijver van “la Haye”,de kleine vijver en twee huizen

-De huisjes op het park

-De schepenlijke clergie en scriberie (griffie)

-De molen van de brug en bijhorende huis

440 Y. Delannoy, La cession de la seigneurie d’Enghien par Henri IV à Charles d’Arenberg en 1607, Brussel, Gemeentekrediet, 1988, pp. 216-229 157

-de griffie van het baljuwschap

-Het gebruik van sergeanten van het bos en bijhorende boetes

-Het recht van gevonden zaken, horigen, vreemden, bastaarden en advestir (adverteren?)

Lettelingen:

-Cijnzen in geld, kapoenen en haver

-Een motte in het strijthout bos met 3 vijvers, toentertijd in gebruik als weide, samen met nog wat andere vijvers en weide alles samen IX bunder.

-Het strijdhout bos, het bos van Munickerye en bos van Hove met bijkomende opbrengsten

- De schepenlijke clergie en scriberie (griffie)

- De pontpenning tegen de VIIIe denier op de verkoop van alles dat in mainferme (=een stuk dat geen leen is) gegeven is en het beste kateel op de chief d’ostelz (gezinshoofden).

-De cijns van Linthoult staat bij deze van Edingen stad

-21 bunder en 1 journel land en 2 bunder en 1 journel weide die onder deze cijns van Linthoult vallen

-De Cijnsen en renten van La Haye uitgedrukt in geld en kapoenen

- 10.5 bunder land en 0.5 bunder weide

Kestergewoud:

-cijnzen in geld, kapoenen, graan en haver

-Verpachtingen voor geld en graan

-griffie van de schepenen

-Bos van Lomberg

Pepingen en Bellingen:

-cijnzen uitgedrukt in geld, kapoenen, graan en haver

-pachten van gronden met de grootte van 4 bunder 1 journel, 25 vierges weide te Beringen

158

-10 bunder die Borrelshaeghe genoemd werden

-Verkoop van hout uit het Housnaek bos

-pontpenning op landen en mainfermes die geheven worden tegen de 10e denier en het beste kateel

-Schepenlijke griffie

Heikruis:

-cijnzen in geld, kapoenen, gansjes en haver uitgedrukt

-recht van de cambaige op de brouwerij van terrijst

-Recht van pontpenning op gronden in mainferme gehouden samen met het beste kateel

Mark:

-cijnzen in geld, kapoenen, graan en haver

-2 bunder land, weide bij Leckernye

-7 journel en 61 verges land

-2 bunder en 28 verges land op Achterlochten

-De windmolen van Stelterbos

-4 bunder + 2 journel land op de Muchette

-6 journels in de buurt van Stelterbos

-de vijver van Harchoelle met een weide

-Cambaige van bieren

-schoofrechten

-vindrecht op bijen en hun honing

-Inkomsten uit het bos van Edingen

-de pontpenning die geheven wordt tegen de 8ste denier en het beste kateel bij het overlijden van “mannans” (=habitants ofwel inwoners)

159

- Clergie en scriberie

Hove:

-Cijnzen in geld, kapoenen en haver

-cambaige op bieren van hove

-marktgeld op cauchiaige van hove

-De pontpenning die geheven wordt tegen 8e denier en het beste kateel.

- Clergie en scriberie

Ghoy :

Dit leen hangt af van de kanselarij van Brabant en de cijns wordt daarom geïnd volgens de Waals-Brabantse manier, er worden eveneens geen overdrachtsrechten betaald om deze reden

-cijns in geld, kapoen, tarwe, graan en haver

-schoofrechten van Ghoy

-8 Bunder, 3 journels en 28 vergesland

-5 bunder, land in de Pouvrinne

-De helft van 19 bunder land, genaamd de landen van Braine

-De vijver van de long pont

-Issue- en toegangsgelden samen met het beste kateel

- schepenlijk Clergie en scriberie

Hernegewoud:

-cijnzen uitgdrukt in geld, kapoenen, graan, haver en gansjes

-De cambaige van Herne samen met de visrechten

-4 bunder land, 2 journel en 10 verges land

-9 journel 16 verges op de Daelborre

160

-5 journel 20 verges land dicht bij de Voleerde

-5 journel dicht bij de tuillerie

-2 bunder 3 journel, 90 verges op de Volleerde

-13 journel land tegen de lange weide

-weiden genaamd de boursmeers en fasseniersmeersche, ook een weide tegen Voleerde

-0.5 bunder weide in Tolembeek

-Marktgeld op de markt van Edingen

-0.5 bunder land bij de Rasbeek

-vindrecht op bijen en hun honing

-Winaige van Herne

- Clergie en scriberie

-Het marktgeld en de winaige van Héronlt

-1/3de van de winst van de watermolen aan de mark

-1/3de van de winst van de watermolen van de smeyersmark

-1/3de van de winst van de watermolen van Herne

-pontpenning tegen ofwel VIIe ofwel VIIIe ofwel Xe denier

Zullik:

-cijnzen uitgedrukt in geld, kapoenen en haver

-de cijns en het kasteel met het land, weiden in totaal 64 bunder, 2 journel, 63 verges en een watermolen

-1 bunder 3 journel land

-De weide van Edingen met de grootte van 5 journel

-0.5 bunder weide

161

-De weide genaamd Croisette met de grootte van een halve bunder

-3 journel weide bij de Planquette

-6 bunder land

-De terraige van Zullik

-De verkoop van hout en bijkomende voordelen

-de pontpenning en het beste kateel

-schepenlijke Clergie en scriberie

Vollezele:

-cijnzen in geld, was, kapoenen, ganzen, gelines (kippen), graan en haver

-enkel weiden die niet inbegrepen zijn in de cijns

-de cijns van Ter Borcht

-De terraige van Vollezele

-De cambaige van bieren

-De schepenlijke griffie

-De pontpenning en beste katelen

-Het bos van Hulsberch en bijkomende inkomsten

Voor alle voorgaande dorpen:

-De wetten, boetes, 5den, straffen (“paines”), en achtergelaten zaken,ook de doorgaande waarheid (franches vérités) en het recht op confiscatie.

- Verhefrechten en seigneurale rechten op de lenen

-Totale som van de opbrengst van het grote leen van Edingen

-de charges et rentes héritables , aulmosnes (aalmoezen) en morel, samen met de verpachting van het park

162

Het prinsdom Rebecq, Roncquières en Hennuyères gehouden van het Petit Roman francq van Brabant, betalen geen seigneurale rechten bij de verkoop.

Rebecq:

-cijnzen in geld, kapoenen, kippen ganzen en haver

-De cijns van Rebecq

-10 bunder land genaamd de ‘Warison’

-de visrechten van de rivier (Zenne)

-hout uit het grote bos van Rebecq en alle bijkomende opbrengsten

-Pontpenning en beste kateel

-De molen van Rebecq

-Boetes en recht van confiscatie

Hennuyères

-Cijnzen uitgedrukt in geld, kapoenen en kippen, haver en graan

-1 bunder land

-opbrengsten en verkoop van hout van het bos van Hennuyères (1/3de van de opbrengst.

Roncquières:

-Cijnzen in geld, kapoenen en haver

-heide genaamd de ‘pied d’eauwe’

-weide genaamd den ‘Wech’

-Weide genaamd van ‘Wiers’

-De weide bij de molen

-De weide van de sergeanten

-18 journel, 16 verges kabd

163

-De visrechten

-De twee molens van Roncquières

- bos van planty met bijhorende voordelen

-de schepenlijke griffie

-de pontpenning en beste kateel

-de boetes en recht op confiscaties

Akren (hier betaalt men geen seigneurale rechten bij de verkoop)

-260 bunder bos en bijbehorende opbrengsten

De heerlijkheid Samme (betaald ook geen seigneurale rechten bij verkoop of vervreemding)

-cijnzen in geld, kapoenen, ganzen en haver.

-Pontpenning, seigneurale rechten, beste kateel en confiscaties

Telasteleggingen en rentes

-Van de heer van Marnix, ridder baron van Potes voor een erfelijke rente op het prinsdom van Rebecq

-De erfgenamen van Jacques Godain

-De erfgenamen van Japsart wyart, een erfelijke rente

-De priester van Rebecq

-De heer van Avesnes

-De kappellaan van de heer van Moeskroen, toegewezen op het grote bos van Akren

Het leen van Namen liggende in Akren (hierop geld de 10de denier bij een verkoop aangezien ze van de Peerie (=pays?) van Aalst afhangt)

-Cijnzen in geld, kapoenen gansjes, haver

-Andere cijnzen in geld

-Enkele pachtgoederen

164

-verkoop van het bos in dit leen en bijkomende opbrengsten

Het dorp Grimminge (behorende tot de peery van aalst, daardoor een betaling van de 10de denier bij een overdracht)

-Cijnzen uitgedrukt in geld, kapoenen, haantjes, haver, ganzen

-Een bos met bijhorende opbrengsten

-De pontpenning, beste kateel, boetes en casuele rechten.441

Opmerking: Het dorp Grimminge is niet terug te vinden in de besproken rekeningen en viel dus buiten ons onderzoeksgebied.

Bijlage 9: lijst van de Arenbergs die eigenaar waren van de heerlijkheid van het land van Edingen en het prinsdom Rebecq in de 17de en 18de eeuw442

Prins Filips (Karel) van Arenberg (1587-1640)

Hertog Filips Frans van Arenberg (1625-1674)

Hertog Karel Eugeen van Arenberg (1633-1681)

Hertog Filips Karel van Arenberg (1663-1691)

Hertog Leopold Filips van Arenberg (1690-1754)

Hertog Karel Marie Raymond van Arenberg (1721-1778)

Hertog Lodewijk Engelbert van Arenberg (1750-1820)

Bijlage 10: lijst van baljuws443:

Philippe-Francois de Hennin Liétard (1598-1607) gouverneur en baljuw

Charles de Brimeau (1607-1623) gouverneur en baljuw

441 Y. Delannoy, La cession de la seigneurie d’Enghien par Henri IV à Charles d’Arenberg en 1607, Brussel, Gemeentekrediet, 1988, pp. 216-229 442 L. von Arenberg, art. cit., p. 32. 443 R. Goffin, “ Les baillis et gouverneurs d’Enghien”, in: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 12 (1960/1961), 1, pp. 380-404. 165

Philippe-Ernes d’Ombre (enkele weken gedurende de periode van De Brimeau) gouverneur en baljuw

Nicolas Lemmens de Parenty (1623-1625) gouverneur en baljuw

Charles du Buisson (1625) baljuw

Charles de Saffray (1625-17637) gouverneur en baljuw

Floris van Wavre (1637-1638) gouverneur en baljuw

Albert de Tamison (1640-1657) gouverneur en baljuw rechten

Charles-Philippe Guillaume du Tomboy(1657-1659) baljuw (ad interim) en luitenant- gouverneur

Jean de Romal (1659-1662) gouverneur en baljuw (militair)

Philippe-Charles de Massiet (1662-1676) gouverneur en baljuw (militair)

Antoine-Alexandre Laurent de Preumonteaux (1676-1704) baljuw

Philippe- Francois de Massiet (1705-1707) gouverneur en baljuw (militair)

Ferdinand-Augustin van der Haer (1708-1731) gouverneur en baljuw

Herman de Jamblinne (1731-1738) gouverneur en baljuw

Pierre-Albert Ghislain (1739-1746) gouverneur en baljuw

Jean-Francois-Joseph de Plaines (1746-1751) gouverneur en baljuw

Augustin-Charles-Joseph de Hoefnaeghel de Herlaer (1751-1765) gouverneur en baljuw

Charles-Louis Fleur (eventjes 1754) baljuw (rechten)

Jean-Francois Paternoster ( ad interim 1764-1766) baljuw (rechten)

Ignace-François Dufour (ad interim 1766-1768) baljuw

Karl von Thierberg (1768-1770) gouverneur en baljuw

Charles-Nicolas-Joseph Grenet (1770-1795) baljuw

166

Bijlage 11: Inwoners in 1784 en in 1786.

Volgens de enquête van 1786444:

Bellingen: 353 (parochie)

Edingen 4000 (parochie)

Heikruis: 608 (parochie)

Herfelingen: 800 (communicanten)

Herne: 2669 (parochie)

Hove: 1784 (parochie)

Kester: 850 (parochie)

Mark: 1527 (parochie)

Oetingen: 930 parochie (geteld door plaatselijke belastingsambtenaar)

Pepingen: 908 (parochie)

Lettelingen: 1062 (parochie)

Sint-Pieters-Kapelle: 1602 (parochie)

Tollembeek: 1943 (parochie)

Vollezele: 1138 (parochie)

Sint-Gereons Akren: 452 (parochie)

Sint-Martens Akren: 1524 (parochie)

Zullik: 1200 (parochie)

Ghoy: 1200-1300 (communicanten)

Rebecq 1406 (ouder dan 7 jaar)

Hennuyères, Samme en Ronquieres ontbreken in het boek.

444 Gegevens gevonden in: C.Bruneel, L. Delporte en B. Petitjean, L’Enquête de 1786 en vue de la réforme des paroisses des pays-bas autrichiens, Brussel, Algemeen rijksarchief, 1998, pp. 1-244. 167

Volkstelling 1784445:

Edingen: 5372

Herne: 464

Rebecq: 1567

Ronquieres: 933

Hennuyères: 1180

445 C. Bruneel, L. Delporte en B. Petitjean, Le dénombrement général de la population des Pays-Bas Autrichiens en 1784, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1996, pp. 1-219 168

Bijlage 12: kaart prinsdom Rebecq (18de eeuw)446

446 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr. 2566. 169

Bijlage 13: kaart baljuwschap Edingen (18de eeuw)447

447 ARA, Arenbergfonds, Arenberg kaarten en plannen, nr.2572. 170

Bronnen Algemeen rijksarchief

Brussel

Archives de la seigneurie d’Enghien

Fiefs situes dans la seigneurie Bassilly Cartulaires, dénombrements, reliefs. Bassily; Cartulaire des fiefs renouvelé par J.J. Beauvoix 1746, reliefs jusqu’en 1773. Arenbergfonds

Kaarten en plannen

Nr.2566

Nr.2572

Comptes des droits casuels

C2 la5743 (1652)

la5742 (1653)

C3 la5740 (1655)

La4680 (1656)

La5741 (1656)

La4679 (1657)

La4417 (1658)

La305 (1659)

C4 la4403 (1661)

la4394 (1662)

la5739 (1663)

C10 la4625 (1700)

171

C11 la851 (1701)

la2611 (1702)

la15 (1703)

C12 la1188 (1704)

la16 (1705)

la875 (1706)

C13 la3424 (1707)

la39 (1708)

la295 (1709)

la296 (1710)

C14 la317 (1711)

la2193 (1712)

C15 la281 (1714)

La2590 (1719)

C23 la177 (1750)

la1269 (1751)

C24 la254 (1752)

la457 (1753)

C25 la340 (1755)

C26 la1199 (1757)

C27 la115 (1758)

la2516 (1760)

C28 la255 (1761)

172

la2489 (1762)

la1028 (1763)

C29 la977 (1764)

la27 (1765)

la2470 (1766)

C30 la4647 (1767)

la5494 (1768)

C31 la368 (1769)

C32 la4685 (1770)

Comptes des domains Arenberg (Enghien)

D9 la 57 (1650)

D10 la 4683 (1654)

la126 (1655)

la1263 (1656)

la178 (1657)

D11 la2719 (1658)

la2724 (1659)

la2718 (1660)

la2186 (1661)

D12 la954 (1662)

la955 (1663)

la8173 (1664)

173

la850 (1665)

D13 la2572 (1666)

la2571 (1667)

la3413 (1668)

la46 (1669)

D20 la951 (1700)

D21 la863 (1701)

la509 (1702)

la508 (1703)

D22 la474 (1704)

la729 (1705)

D23 la1200 (1706)

la2594 (1707)

D24 la810 (1708)

la3421 (1709)

D25 la1175 (1710)

la511 (1711)

D26 la85 (1712)

la847 (1713)

D27 la741 (1714)

la2541 (1715)

D42 la 220 (1750)

D43 la 332 (1751)

174

D44 la 1181 (1752)

D45 la 8049 (1753)

D46 la 1076 (1754)

D47 la 4188 (1755)

D48 la 5495 (1756)

D49 la 2534 (1757)

D50A la 1028 (1758)

D50B la173 (1759)

D51A la49 (1760)

D51B la147 (1761)

D52 la816 (1762)

D53 la374 (1763)

D54 la337 (1764)

la139 (1765)

D55 la1176 (1766)

D56 la2494 (1767)

D57 la364 (1768)

D58 la2529 (1769)

Comptes des domains Arenberg (Rebecq)

la359 (1660)

la425 (1661)

la7073 (1662)

la7072 (1663)

175 la7075 (1664) la7074 (1665) la2284 (1666) la2870 (1667) la1540 (1668) la1427 (1669) la3148 (1700) la3147 (1701) la3125 (1702) la3143 (1704) la3142 (1705) la997 (1706) la320 (1707) la3136 (1708) la1527 (1709) la93 (1710) la501 (1711) la424 (1712) la423 (1713) la190 (1714) la79 (1715)

176

Arenberg Archief

Edingen

SEC 88

SEC 138

SEM 5

SEM 18

SEM 74

SEM 89

SEM 200

SEM 285

177

Bibliografie

Boeken ANONIEM. Essai sur l’état de la culture belgique et sur les moyens de la perfectionner. Londen-Nijvel, academia cantabrigiensis liber, 1784, XXIV+100 p.

ARNOULD (M.A.), ed. Les dénombrements de foyers dans le comte de Hainaut: XIVe- XVe siècle. Brussel, Paleis der academiën, 1956, XXIII+771 p.

AUBIN (G.). La seigneurie en bordelais au XVIIIe siècle d’après la pratique notariale (1715- 1789). Rouen, Publications de l’université de Rouen,1989, 473 p.

BOURDOT DE RICHEBOURG (C.A.). Nouveau coutumier general. Parijs, Claude Robustel, 1724, 1244 p.

BLOCH (M.). Les Caractères originaux de l’histoire rurale Française II. Parijs, Librairie Armand Colin, 1956, 230 p.

BLOCH (M.). La societé féodale la formation des liens de dependence. Parijs, Editions Albin Michel, 1939, XXIII+472 p.

BOULÉ (A.). Institution au droit coutumier du pays de Hainaut tome II. Bergen, Henri Hoyois, 1780, 295 p.

BRUNEEL (C.). DELPORTE (L.) en PETITJEAN (B.). L’Enquête de 1786 en vue de la réforme des paroisses des pays-bas autrichiens. Brussel, Algemeen rijksarchief, 1998, 244 p.

BRUNEEL (C.), DELPORTE (L.) en PETITJEAN (B.). Le dénombrement général de la population des Pays-Bas Autrichiens en 1784. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1996, VI+219 p.

BESNIER (H.) en LIGER (L.). La nouvelle maison rustique ou économie generale de tous les biens de campagne; la maniere de les entretenir et de les multiplier tome 1. Parijs, Desaint, 1762, XVII+976 p.

de de BRAUDEL (F.). Beschaving economie en kapitalisme (15 -18 eeuw). Deel 1, De structuur van het dagelijkse leven. Amsterdam, Contact, 1988, 633 p.

CAPPELLE (C.). Interstedelijke conflicten in Bourgondisch-Habsburgse Periode: Een machtsstrijd tussen Brugge en haar voorhaven sluis met economische drijfveren. Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2007, 1 dl., XXXII+174 p. (Promotor: M. Boone).

CARPENTIER (P.) en DU FRESNE DU CANGE (C.). Glossarium novum ad scriptores medii aevi cum latinos, tum gallicos, seu supplementum ad auciorem glossarii Cangiani editionem deel 1. Parijs, Le Breton, 1766, 583 p.

DE BEUL (J.). Pajottenland, een land om lief te hebben. Tielt, Lannoo, 2007, 592 p.

DEGEEST (A.) en NIESTEN (E.), eds. Doorgelicht: het pajottenland historisch geografisch bekeken. Leuven, Provincie Vlaams-Brabant, 2004, 64 p.

178

DE KERF (R.). De juiste prijs in de laatmiddeleeuwse stad: een onderzoek naar de middeleeuwse economische ethiek op de ambachtelijke markt en in moralistische lekenliteratuur. Amsterdam, Aksent, 2010, 197 p.

DELMARCEL (G.). Tapisseries anciennes d’Enghien. Bergen, Fédération du Tourisme de la Province de Hainaut, 1980, 132 p.

D’HÉRICOURT DU VATIER (L.).Oeuvres posthumes de maître Louis de Héricourt contenant des consultations, Advocat au parlement. Tome troisieme contenant la suite de ses memoires sur des questions de droit civil. Parijs, Desaint&Saillant, 1759, VIII+776 p.

DIDIER (N.). Le droit des fiefs dan la coutume de Hainaut au Moyen Age. Parijs, Picard, 1945, 251 p.

DRAYE (A.M.), NULENS (T.) en VANHEUSDEN (B.). Het Juridisch statuut van de watermolens. sine nomine, Hasselt, 2005, 380 p.

DU MOULIN (C.). Le Grand Coustumier General volume 1. Parijs, Jacques du puys, 1567, 541 folios.

EGGERICKX (T.) en SANDERSON (J.P.), eds. Histoire de la population de la Belgique et de ses territoires. Louvain –la-Neuve, Les presses Universitaires de Louvain, 2010, 692 p.

ENKLAAR (A.). Nederland tussen nut en naastenliefde: op zoek naar onze cultuur, Schiedam, Scriptum, 336 p.

FRORMSMA (W.J.). Gids voor de Nederlandse archieven. Bussum, Fibula-Van Dishoeck, 1967, 112 p.

GACHARD (L.P.) en PINCHARD (A.J.). Inventaire des archives des Chambres des Comptes tome troisième. Brussel, Hayez, 1851, XXVI+524 p.

GOBLET D’ALVIELLA (F.). Histoire des bois et forêts de Belgique tome 1. Brussel, Lemartin, 1927, XVI+491 p.

e e GODDING (P.). Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12 au 18 siècle. Gemblours, Imprimerie J. Duculot, 1987, 598 p.

GUYOT (J.N.). Répertoire universel et raissoné de jurisprudence civile, criminelle, canonique et bénéficiale tome 41. Parijs, Pancoucke, 1781, 526 p.

JESPERS (J.J.). Dictionnaire des noms de lieux en Wallonie et à Bruxelles. Brussel, Editions Racinnes, 2005, 651 p.

JOHNSON (G.), WHITTINGTON (R.) EN SCHOLES (K.). Exploring Strategy text & cases. Financial Times Pertinance Hall, Harlow, 2011, XXX+773 p.

KAPLAN (M.), ed. Moyen âge. XIe-XV siècle Histoire medieval. Parijs, Breal, 1999, 401 p.

179

KEUSTERMANS (C.). Cour féodale d’Enghien Dénombrements de fiefs de Marcq (1423-1566). Edingen, sine nomine, 1988, 48 p.

LAPLACE (A.). Dictionnaire des fiefs, et autres droits seigneuriaux, utiles et honorifiques. Parijs, Knapen, 1757, XVII+301 p.

LAMARCQ (D.) en ROGGE (M.). De taalgrens van de oude tot de nieuwe Belgen. Leuven, Davidsfonds, 1996, 254 p.

LENDERS (P.). Vilain XIIII. Leuven, Uitgeverij Davidsfonds, 1995, 127 p.

LEONARD DE BRUYN KOPS (J.). Het bijblad van De economist, tijdschrift van alle standen, tot bevordering van volkswelvaart, door verspreiding van eenvoudige beginselen van staatshuishoudkunde. Amsterdam, J.H. Gebhard en comp., 1860, VIII+452 p.

MANTEL (R.), RIGAUDIERE (A.) en ZYLBERMAN (E.). Etudes d’histoire economique rurale au XVIIIe siècle. Parijs, Presses universitaires de France, 208 p.

MANGELO-LEROY (P.). Inventaire des archives de la seigneurie d’Enghien. Brussel, Archives générales du Royaume, 1973, 56 p.

MARDAGA (P.), ed. Architecture rurale de Wallonie, Hainaut Central. Luik, sine nomine, 1990, 283 p.

MARTENS (M.). Le censier ducal pour l’ammanie de Bruxelles de 1321. Brussel, Paleis der Academiën, 1958, 377 p.

MATTHIEU (E.). Histoire de la ville d’Enghien. Bergen, Dequesne-Masquillier, 1876, 804 p.

MERLIN (P.A.). Répertoire universel et raisonné de jurisprudence: Pro-Rel, Volume 10. Parijs, Garnery, 1809, 822 p.

MERTENS (J.). De laat-middeleeuwse landbouweconomie in enkele gemeenten van het Brugse platteland. Brussel, gemeentekrediet, 1970, 207 p.

MÎNON (R.), ed. La vie dans le Nord de la France au XVIIIe siècle études scènes et récits. Parijs, Emille Lechevalier, 1898, 472 p.

MÎNON (R.). La vie dans le Nord de la France au XVIIIe siècle études scènes et récits. Parijs, Emille Lechevalier, 1898, IX+408 p.

NEU (P.). Die Arenberger und das Arenberger land. Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 2001, XXXVI+608 p.

NOËL (D.). Le droit des fiefs dans la coutume de Hainaut au moyen âge. Parijs, Edition A. et J. Picard et cie, 1945, 251 p.

PANCKOUCKE (J.C.), ed. Encyclopédie méthodique: jurisprudence volume 3. Parijs, Panckoucke, 581 p.

180

RENARD (J.B.). Tarifs métriques de tous les anciens poids et mesures du department de Jemmape, Et de ceux des départemens de Sambre et Meuse, de la Dyle, du Nord, de la Lys et de l’Escaut. Bergen, Monjot, 1806, LII+555 p.

REYGAERTS (J.). Pajottenland, Historisch geografisch onderzoek. sine loco nec nomine, 2005, 427 p.

REYGAERTS (J.). La Region d’Enghien: une geographie historique, une histoire urbaine; Etudes critiques. Merchtem, sine nomine, 1998, 562 p.

ROEBROECK (E.). Het land van Montfort: een agrarische samenleving in een grensgebied, 1647-1820. Assen, Van Gorcum, 1967, XXVI+409 p.

ROBINET (J.B.), ed. Dictionnaire universel des sciences Morale, Economique, Politique et Diplomatique; ou Bibliotheque de l’homme d’état et du citoyen, Volume 26. Londen, Librairies associes, 1777, pp.283-285.

SCHEELINGS (F.). De heren en het heerlijk regime in Brabant in de achttiende eeuw. Brussel, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Vrije Universiteit Brussel), 1990, 4dln. (Onder leiding van H. Solly)

SCHOLIERS (E.). De conjunctuur van een domein: Herzele 1444-1752. Brussel, V.U.B. uitgaven, 1981, 214 p.

SCHOUTETTEN (K.). Het Sint-Janshospitaal te Brugge: een domeinstudie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2003, (Promotor E. Thoen).

SIVERY (G.). Structures agraires et vie rurale dans le hainaut a la fin du moyen age tome I. Rijsel, Service de reproduction des theses de Lille III, 1977, 343 p.

STABEL (P.). De kleine stad in Vlaanderen bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw). Brussel, Paleis der academiën, 1995, 320 p.

THOEN (E.). Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst (eind 13de-eerste helft 16de eeuw)/ Erik Thoen; met een woord vooraf door A. Verhulst. Leuven, Belgische centrum voor landelijke geschiedenis, 1988, 2dln., LVI+1345 p.

VAN CAUWENBERGHE (E.). Het vorstelijk domein en de overheidsfinanciën in de Nederlanden (15de en 16de eeuw). Brussel, Gemeentekrediet van België, 1982, 434 p.

VAN DYCKE (M.). Preuve der landmeeters. Gent, Bernard Poelman, 1800, 208 p.

VANHOLLEBEKE (J.J.). La seigneurie d’Enghien (des origines à la fin du XIVe siècle). Brussel, sine nomine, 2001, 264 p.

VAN STEENSEL (A.). Edelen in Zeeland: macht rijkdom en status in een laatmiddeleeuwse samenleving. Hilversum, Verloren, 2010, 492 p.

181

VERSPEET (G.). Emigratie uit lokaal perspectief: het Pajottenland. De Waalse emigratie in de tweede helft van de 19e eeuw tot Wereldoorlog I uit een aantal Pajotse gemeenten. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2011, 223 p. (promotor: F. Caestecker)

VERRIEST (L.). Le servage dans le comté de Hainnaut, les sainteur, le meilleur catel. Brussel, Hayes, 1908, 774 p.

VERRIEST (L.). Le régime seigneurial dans le comté de Hainaut du XI siècle à la revolution. Leuven, drukkerij: P. Smeesters, 1916-1917, XVI+428 p.

VERRIPS (J.). Ruimtegebruik en lichaamstaal in Europa en Noord-Afrika. Amsterdam, Het Spinhuis, 1990, 246 p.

VINCKE (J.P.) en VAN DEN BOSSCHE (J.). boekhouden in kort bestek: inleiding voor niet boekhouders, Antwerpen, Intersentia, 2010, 245 p.

WARDE (P.). Ecology, economy and State formation in early modern Germany. Cambridge, Cambridge university press, 2006, XV+392 p.

Artikels ANCKAERT (C.) en ROEYKENS (A.). “De fameuse konijnenkwestie te Vollezele in de achttiende eeuw” In: Het oude land van Edingen en omliggende, 6, (1978), 4, pp. 273-278.

BÉAUR (G.), JESSENNE (J.P.), MENNANT (F.) EN VIVIER (N.). “Northern France, 1000-1750” In: VAN BAVEL (B.J.P.) en HOYLE (R.W.), eds. Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 111- 139.

BELHOSTE (J.F.). “Une sylviculture pour les forges XVIe-XiXe siècles” In: WORONNOF (D.), ed. Recherches Forges sur la consommation et proto-industrielle forêts de bois, Thise, SNI Jacques et Demontrond, 1990, pp. 219-261.

BLOCKMANS (W.). “The low countries in the middle ages c.1200-1815” In: BONNEY (R.), ed. The rise of the fiscal state in Europe, Oxford, Oxford press, 1999, pp. 281-308.

BOSSIÈRE (J.). “La consommation Parisienne de Bois” In: WORONOFF (D.), ed. Recherches Forges sur la consommation et proto-industrielle forêts de bois, Thise, SNI Jacques et Demontrond, 1990, pp. 29-56.

BRAKENSIEK (S.). “North West Germany, 1000-1750” In: VAN BAVEL (B.J.P.) en HOYLE (R.W. ), eds. Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 227-252.

COPPEJANS-DESMEDT (H.). "Prijzen in het markizaat Deinze", in: VERLINDEN (C.) en CRAEYBECX (J.), eds. Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen deel 2, Brugge, De Tempel, 1965, pp.505-508.

DELANNOY (Y.). “Enghien. Souvenirs d’occupation 1648-1668” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 29 (1993/1994), 1, pp. 173-250.

182

DELANNOY (Y.).“Stad en land van Edingen” In: ROEGIERS (J.), ed. Arenberg in de lage Landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland. Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 200-210.

DENYS (C.). “Les sergents de ville en France du Nord et au Pays-Bas au XVIIIe siècle: evolution d’un métier et d’une pratique sociale” In: DOLAN (C.), ed. Entre justice et justiciables: les auxiliaries de la justice du Moyen Âge au XXe siècle. Sainte-Foy, Presses de l’université Laval, 2005, pp. 85-101.

DE RAMMELAERE (C.). “Een haardtelling te Oudenaarde in 1540, een demografische bron?” In: Handelingen der maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent. 21 (1967), 1, pp. 81-84.

DE REY (J.). “Recht van de dode hand te Lettelingen 1723-1731” In: Het Het oude land van Edingen en omliggende. 9 (1981), 1, pp. 28-32.

DUGNOILLE (J.) en DE WAHA (M.). “De Avesnes en de Henegouwse steden” In: DE BOER (D.E.H.), ed. 1299 één graaf drie graafschappen: de vereniging van Holland, Zeeland en Henegouwen, Hilversum, Verloren, pp. 144-162.

DUVOSQUEL (J.M.). “Le tarif du tonlieu et du winage de Comines établi en 1354 et son renouvellement en 1542” In: Handelingen van de KCG. 175 (2009), 1, pp. 342-370.

DYER (C.) EN HOYLE (R.). “Britain, 1000-1750” In: VAN BAVEL (B.J.P.) en HOYLE (R.W. ), eds. Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power. Turnhout, Brepols, 2010, pp. 51-80.

FUJII (Y.). “Draperie urbaine et draperie rurale dans les pays-bas méridionaux au bas moyen âge: une mise au point des recherches après Henri Pirenne” In: Journal of Medieval history. 16 (1990), 1, pp. 77-97.

GOFFIN (R.). “Les baillis et gouverneurs d’Enghien” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien. 12 (1960/1961), 1, pp. 380-404.

HAANEN (E.).“De heerlijkheden Weert en Nederweert en de verkoop van 1781” In: Weert in woord en beeld. Jaarboek voor Weert. 1996, 10, (1996), pp. 29-56.

KAYE (H.J.). “Capitalism.” In: WOOLF (D.R.). A global encyclopedia of historical writing. New York, Garland, 1998, I, p. 141.

LE ROY LADURIE (E.). “De la crise ultime à la vraie croissance” In: LE ROY LADURIE (E.), ed. Histoire de la France Rurale de 1340 à 1789. Tours, Maison Manne, 1975, pp. 359-575

MERTENS (J.). “Graanprijzen te Halle (1585-1796)” In: Eigen Schoon en de Brabander, 53 (1980), 6, pp. 241-254.

ROEYKENS (A.). “La Ville d’Enghien éprouvée par une grave épidémie en 1617” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 17 (1973/1975), 1, pp. 129-152.

183

ROEYKENS (A.). “Les moulins à eau dans la vallée de la Marcq” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 17 (1973/1975), 1, pp. 373-380.

ROEYKENS (A.). “Charles d’Arenberg, restaurateur du Parc d’Enghien” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 15 (1967/1969), 1, pp. 211-246.

ROEYKENS (A.). “Everzwijnen uit het strihouxbos verwoestten velden te Bierk, Herfelingen, Heikruis, Herne en Lettelingen” In: Het oude land van Edingen en omliggende, 5 (1977), 3 pp. 213-217.

ROOBAERT (B.). “Notitie over het Arenbergfonds” In: het oude land Edingen en omliggende, 16 (1988), 1, pp. 16-26.

ROUSSEAUX (X.). “Illegailsmes quotidiens ou crimes de lese-majeste? Les Delits Forestiers sous l’ancien regime (Brabant wallon 15e-18e siècles)” In: BILLEN (C.) en VANRIE (A.), ed. Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België. Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, pp. 333-363.

SANTING (C.). “A Flemish-Centred Economic History of The Netherlands” In: Low countries historical review. 135 (2012), 2, pp. 75-80.

SCHEELINGS (F.). “Het bosbestand van de heerlijkheden” In: BILLEN (C.) en VANRIE (A.), ed. Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België. Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, pp. 211-248.

SCHEELINGS (F.). “De economische impact van de feodaliteit en de revolutionaire gezindheid van de boeren aan de vooravond van de revolutie” In: CRAEYBECKX (J.) en SCHEELINGS (F.), eds. De Franse revolutie en Vlaanderen; De Oostenrijkse Nederlanden tussen oud en nieuw regime, Brussel, Vub Press, 1990, pp. 131-145

SCHMOOK JR. (G.). “Geografie van het zuiden 1480-1780” In: BLOK (D.P.), ed. Algemene geschiedenis der Nederlanden 5 nieuwe tijd, Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1980, pp.79-82.

SCHRIJE (R.). “De verkoop van de heerlijkheid Edingen door Hendrik IV aan prins Karel van Arenberg.” In: Het Oude Land Van Edingen, 16 (1988), 3/4 , pp. 220-222.

SMOLAR-MEYNART (A.). “La legislation et les institutions Forestieres de surveillance et de repression des infractions dans les Pays-Bas méridionaux et particulièrement en Brabant (XIIIe-XVIIIe siècle)” In: BILLEN (C.) en Vanrie (A.), eds. Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Algemeen Rijksarchief, pp. 317-331.

SOEN (V.). “‘C’estoit comme songe et mocquerie de parler de pardon’ Obstructie bij een pacificatiemaatregel (1566-1567)” In: BMGN, 127 (2004), 3, pp. 309-329.

SOUMILLION (D.). “Le bois de Strihoux” In: Annales du Cercle Archéologique d’Enghien, 117, (1997), 1, pp. 57-122.

TACK (G.). “Historische ecologie van het boslandschap” In: BILLEN (C.) en Vanrie (A.), eds. Les sources de l’histoire forestière de la Belgique/Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Archieven en bibliotheken van België, 1994, pp. 187-202.

184

TEMPERMAN (H.). “Histoire des communes rurales de Hoves-Graty” In: Des annales et des bulletins du cercle archéologique d’Enghien, 15 (1967/1969), 1, pp. 167-176.

TYTGAT (J.P.). “Schepenbrieven van het kestergewoud.” In: Het oude land van Edingen en omliggende, 10 (1982), 2, pp. 110-130.

THOEN (E.). “Oorlogen en platteland. Sociale en ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moderne tijden.” In: Tijdschrift voor geschiedenis, 91 (1978), 1, pp. 370-376.

THOEN (E.), VAN BAVEL (B.) en VAN CRUYNINGEN (P.). “The Low Countries, 1000-1750” In: BAVEL (B.J.P.) en HOYLE (R.W. ), eds. Rural Economy and Society in North-western Europe, 500-2000: Social Relations Property and Power, Turnhout, Brepols, 2010, pp. 169-198.

THOEN (E.). “Cartografie en historisch onderzoek” In: ART (J.), ed. Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 3B: Hulpwetenschappen, Gent, Universiteit Gent, Stichting Mens en Cultuur, 1996, pp. 131-185.

TYTGAT (J.P.). “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen” In: ROEGIERS (J.), ed. Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144.

TYTGAT (J.P.). “Boeten betaald in het land van Edingen in 1734” In: Het oude land van Edingen en omliggende, 14 (1985), 2, pp. 104-106.

THOEN (E.). “Oorlogen en platteland. Sociale en ekonomische aspekten van militaire destruktie in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen en de vroege moderne tijden” In: Tijdschrift voor geschiedenis, 91 (1978), 1, pp. 363-376.

TYTGAT (J.P.). “Van rentmeesters en intendanten het beheer van de Arenberggoederen” In: Arenberg in de lage landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-144.

VAN DEN BROECKE (C.). “Werkinstrumenten bij een historische en sociaal-economische synthese 14de-20ste eeuw” In: Bevolking,voeding en levensstandaard in het verleden, Gent, Academia Press, 2004, pp. 157-173.

VAN DER WEE (H.). “Structural changes and specialization in the industry of the Southern Netherlands” In: Economic history review, 1, (1975), 28, p.203-221.

VERHULST (A.). “Bronnen en problemen betreffende de Vlaamse landbouw in de late middeleeuwen” In: Agronomisch historische bijdragen, 5 (1964), 1, pp. 205-235.

VON ARENBERG (L.). “De heren, graven, prins-graven en hertogen van Arenberg” In: ROEGIERS (J.), ed. Arenberg in de Lage Landen een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire Pers, 2002, pp. 30-40.

de VRANCKEN (J.). “Het visrecht in de Mark en de Rigollebeek tijdens de 18 eeuw” In: Het Oude Land Van Edingen, 12 (1984), 1, pp. 105-113.

WARDE (P.). “Fear of wood shortage and the reality of the woodland in Europe, c.1450-1850” In: History workshop journal, 61 (2006), 1, pp. 29-57.

185

Sites ANONIEM. Le Rewisbique cercle d’histoire et de généalogie de Rebecq, histoire de Rebecq. In: , geraadpleegd op 13.07.2013.

ANONIEM. L’histoire de Wisbecq. In: < http://www.rewisbique.eu/wis.php>, geraadpleegd op 23.04.2013.

ANONIEM. Ittre. In: , geraadpleegd op 23.04.2013.

ANONIEM, Le village de Hennuyères. In: < http://www.Hennuyères-et-ses- environs.net/page1.htm>, geraadpleegd op 23.04.2013.

ANONIEM. Les seigneurs d’Enghien à Roncquières. In: , geraadpleegd op 23.04.2013.

GOBEAUX (C.). Cartes et planes, In: , geraadpleegd op 30.07.2013.

TALLIER (P.A.). Les biens immobiliers des ducs d’Arenberg dans les anciens Pays-Bas. In: , geraadpleegd op 6.03.2013.

TORFS (A.) en DE ROOCK (M.). Geschiedenis van Heikruis. In: , geraadpleegd op 23.08.2012.

186

187