Samenvatting

Ondernemend Altena Kansen voor de grondgebonden landbouw

Hetty van der Stoep Adri van den Brink

2005 Wageningen Studies in planning, analyse en ontwerp # 004 .

1

Ondernemend Altena Kansen voor de grondgebonden landbouw

Hetty van der Stoep Adri van den Brink

Wageningen Studies in planning, analyse en ontwerp, nr. 4, oktober 2005

© 2005, Wageningen Universiteit

3 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Colofon

Stoep, van der H. en A. van den Brink. (2005). Ondernemend Altena: Kansen voor de grondgebonden landbouw. Wageningen Studies in planning, analyse en ontwerp #4. Wageningen: Wageningen Universiteit.

Onderzoek in opdracht van de gebiedscommissie Wijde Biesbosch.

Stuurgroep onderzoek: - Dhr. A.B. Snoek, voorzitter (dijkgraaf Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch tot 1 januari 2005) - Dhr. J.J.M. van de Aa en dhr. M.J.G. Paauw (ZLTO) - Dhr. J. van Asseldonk (ZLTO afdeling Altena-Biesbosch) - Mevr. F.M.C. Witmer (Provincie -Brabant – projectbureau Wijde Biesbosch) - Dhr. R. Boevé (Rabobank Altena)

Met dank aan Ilja de Boer, Ivo Derksen en Edo Gies voor hun bijdragen aan het rapport.

ISBN 90-6754-971-1

© 2005 Wageningen Universiteit, Leerstoelgroep Landgebruiksplanning Generaal Foulkesweg 13, 6703 BJ Wageningen Tel. 0317-483311, fax. 0317-482166 www.dow.wur.nl/lup

Wageningen Universiteit aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning.

4

Woord vooraf

Wijde Biesbosch is de naam van een van de revitaliseringsgebieden in Noord-Brabant. Het provinciaal bestuur wil met de revitalisering een nieuwe impuls geven aan het landelijk gebied. Doel is het platteland economisch vitaal, groen en leefbaar te houden. Dit vergt een integrale aanpak van economische, sociale en ecologische problemen. Veel mensen zijn bij dit proces betrokken. De gebiedscommissie voor Wijde Biesbosch is dan ook breed samengesteld en werkt intensief samen met vele partijen. Het door de commissie opgestelde gebiedsplan is afgelopen voorjaar door Provinciale Staten vrijwel ongewijzigd overgenomen en vastgesteld. De fase van uitvoering van het plan is begonnen.

Al tijdens de voorbereiding van het gebiedsplan constateerde de gebiedscommissie dat de situatie in het Land van Heusden en Altena extra aandacht vroeg. Kenmerkend voor dit deel van Wijde Biesbosch zijn rust en openheid. De commissie ziet voor de landbouw een belangrijke rol weggelegd om die kwaliteiten te behouden en te versterken. Tegelijkertijd is er in dit gebied een aantal grote ruimtelijke opgaven die om een oplossing vragen. Niet duidelijk is hoe de landbouw te midden van dit krachtenspel in de toekomst kan blijven functioneren. Bovendien is de sector zelf onderhevig aan allerlei veranderingsprocessen. Steeds minder agrarische ondernemers zullen in de toekomst in staat zijn hun bedrijf voort te zetten.

Tegen deze achtergrond wilde de gebiedscommissie weten wat de kansen zijn voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena. Beantwoording van deze vraag is van belang voor de realisering van de doelstellingen van het gebiedsplan. Het is ook belangrijk te weten welke acties nodig zijn om de kansen die er liggen, te pakken. En verder: wie moet dan in beweging komen, wie werkt met wie samen, welke instrumenten zijn nodig en wat moet het resultaat zijn? Met deze vragen heeft de gebiedscommissie zich gewend tot de leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit. Het onderzoek bestond uit twee nauw met elkaar samenhangende delen: een analyse van de huidige landbouwstructuur en gesprekken met de streek in de vorm van discussieateliers. De resultaten van het onderzoek zijn opgeschreven in dit rapport.

Ik ben van mening dat het rapport een helder beeld geeft van de situatie van de landbouw in het Land van Heusden en Altena en van de mogelijkheden om met elkaar in actie te komen. De voorstellen die de onderzoekers doen spreken aan. Ik noem bijvoorbeeld de aanpak van de verkavelingsproblematiek, de oprichting van een grondcoöperatie en het in het leven roepen van een ontwikkelbureau Altena. Op deze plaats past een verwijzing naar de recent verschenen nota Kiezen voor landbouw van minister Veerman. Ondernemers zullen zelf aan de slag moeten, aldus de minister. Dit rapport onderschrijft dat en geeft daartoe een mooie aanzet voor het Land van Heusden en Altena. Daarbij wordt opgemerkt dat maatwerk in de toepassing van lokaal beleid nodig zal zijn om ondernemers daadwerkelijk in staat te stellen innovatieve en duurzame bedrijfsstrategieën te ontwikkelen die gecombineerd worden met een verantwoord beheer van het landschap. De streek is nu aan zet!

Tot slot wil ik de onderzoekers, ir. Hetty van der Stoep en prof.dr.ir. Adri van den Brink, danken voor het werk dat zij hebben gedaan en vooral ook voor de plezierige wijze waarop zij dat hebben gedaan. Verder dank ik iedereen die op een of andere wijze aan het onderzoek een bijdrage heeft geleverd.

Bastiaan Snoek voorzitter stuurgroep

5 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

6 Samenvatting

Samenvatting

Het noordelijk deel van Wijde Biesbosch, een van de Brabantse revitaliseringsgebieden, is het Land van Heusden en Altena. De rust en de openheid van het Land van Heusden en Altena worden in het gebiedsplan en in de Structuurvisie Plus het ‘goud’ van het gebied genoemd. De gebiedscommissie ziet voor de landbouw een belangrijke rol weggelegd om die kwaliteit te behouden en te versterken. Tegelijkertijd liggen er in dit gebied een aantal grote ruimtelijke opgaven voor water, natuur en stedelijke functies. Het is niet duidelijk welke positie de landbouw zal innemen in dit krachtenspel. De agrarische sector is onderhevig aan veranderingsprocessen, die behalve door regionale ruimtelijke ontwikkelingen worden bepaald door Europese en nationale regelgeving op het gebied van landbouw, natuur en milieu en door marktontwikkelingen. Een steeds kleiner aantal agrarische ondernemers zal mogelijkheden zien om te vergroten of te specialiseren, terwijl anderen hun bedrijf zullen verkopen of zullen omschakelen naar verbrede landbouw.

Doel en vraagstelling van het onderzoek

De gebiedscommissie heeft de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit benaderd met de vraag of - uitgaande van het gebiedsplan Wijde Biesbosch - door middel van onderzoek nagegaan kan worden welke kansen er liggen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena en welke instrumenten nodig zijn om die kansen te grijpen. Op basis hiervan is de volgende tweeledige vraagstelling van het onderzoek geformuleerd:

1. Wat zijn de kansen en bedreigingen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena gelet op het gebiedsplan en lopende ruimtelijke processen in het gebied?

2. Welke acties zijn mogelijk om de grondgebonden landbouw in staat te stellen kansen in de toekomst te benutten in samenhang met de operationalisering van niet-agrarische doelen uit het gebiedsplan?

Uitgangspunt is geweest de wens van de stuurgroep van het onderzoek om de nadruk te leggen op de analyse van de landbouwkundige structuur als basis voor aanbevelingen over kansrijke mogelijkheden en passend instrumentarium voor de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. Het onderzoek bestond uit twee samenhangende onderdelen: een landbouwstructuuranalyse met een analyse van bedrijfskenmerken en verkavelingskenmerken en gesprekken in de streek (interviews en discussieatelier). Het laatste onderdeel gaf zicht op de houding van agrarische ondernemers ten opzichte van het gebiedsplan en vormde de basis voor conclusies en aanbevelingen ten aanzien van mogelijke acties en inzet van instrumenten.

Ontwikkeling landbouw in ruimtelijk perspectief

De landbouw in het Land van Heusden en Altena bestaat voornamelijk uit akkerbouw (bijna eenderde van het aantal bedrijven) en melkveehouderij en overige graasdierbedrijven (samen ruim 40% van het aantal bedrijven). Het landbouwareaal is voor de helft in gebruik bij de akkerbouw en voor ruim eenderde bij de melkveehouderij en overige graasdierbedrijven. Gelet op de economische bedrijfsomvang is de helft van het aantal bedrijven kleiner dan 40 NGE en tweederde van de bedrijven kleiner dan 70 NGE. Met name de bedrijven kleiner dan 40 NGE kunnen geen volwaardig gezinsinkomen genereren uit de primaire agrarische bedrijfsvoering. Bedrijven kleiner dan 40 NGE komen vooral voor bij de akkerbouw en overige

7 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw graasdierbedrijven. De melkveebedrijven zijn gemiddeld genomen perspectiefvoller; 70% van de bedrijven is groter dan 70 NGE. Op basis van de economische bedrijfsomvang wordt geconcludeerd dat de helft van alle bedrijven zijn agrarische activiteiten zal afbouwen. Dat geldt met name voor kleine akkerbouwbedrijven (bijna 60%) en overige graasdierbedrijven (bijna 90%). Binnen de melkveehouderij zijn er maar weinig afbouwende bedrijven (7%).

Het probleem voor de ontwikkeling van de landbouw in het Land van Heusden en Altena ligt in het extensieve karakter ervan. De lage productie per hectare staat tegenover hoge kosten voor grond en arbeid. Geconcludeerd wordt dat op de lange termijn de meeste akkerbouwbedrijven de concurrentieslag niet zullen doorstaan en plaats zullen maken voor de meer rendabele akkerbouwmatige tuinbouw, voor melkveebedrijven en voor een deel ook voor verbrede landbouw en water, natuur en recreatie (bijvoorbeeld in nieuwe landgoederen). In de buurt van de woonkernen, natuurgebieden en toekomstige waterberging zijn de grondprijzen hoger, waardoor alleen intensievere takken of verbrede bedrijven met publieke en commerciële dienstverlening rendabel zijn. Melkveebedrijven zijn in de huidige situatie redelijk perspectiefvol en hebben in principe veel ontwikkelingsmogelijkheden, met name in het oosten van het gebied. De melkveehouderij zal zich steeds meer ontwikkelen richting een grootschalige gespecialiseerde sector met technologische innovaties gericht op toenemende efficiëntie en milieuvriendelijkheid van de productie. Grootschalige landbouw in het middengebied zal op termijn steeds problematischer worden, doordat alle niet-agrarische activiteiten (landgoederen, waterberging, natuurontwikkeling, recreatie) zich daar concentreren in aansluiting op de natuurwaarden in dat gebied en de woonconcentraties in het noorden. Grootschalige landbouw wordt hier toch al beperkt vanwege de kwaliteit van de bodem. Daarom zal het middengebied in de toekomst steeds aantrekkelijker worden voor boeren die hun bedrijf willen combineren met of zelfs willen omschakelen naar nieuwe activiteiten, zoals producent van landschapswaarden of van energie (ingeval het Klimaatlandschap wordt doorontwikkeld en gerealiseerd). In dit gebied wordt ook het contact met de burger steeds belangrijker.

Uit het onderzoek blijkt dat de landbouw in het Land van Heusden en Altena weliswaar steeds meer aan economische betekenis ten opzichte van andere sectoren inboet, maar dat zij in Europees perspectief zeker nog bestaansmogelijkheden heeft. De vraag naar grond vanuit niet-agrarische sectoren is klein in vergelijking met andere gebieden in Nederland en het ligt niet in de lijn van de verwachting dat die vraag ineens veel groter gaat worden. Bovendien concentreert de collectieve grondbehoefte (voor natuur en water) zich op gebieden die voor de landbouw minder interessant zijn vanwege de relatief slechte bodemgeschiktheid (de Noordwaard uitgezonderd). Daarnaast wordt de identiteit van het landschap al sinds jaar en dag gekarakteriseerd door de grondgebonden landbouw, zodat ook in de toekomst deze vorm van landbouw de meest geschikte beheerder is van het landschap. Met andere woorden: de landbouw blijft en zou zelfs een handje geholpen moeten worden gezien het belang van deze functie voor het beheer van het landschap.

Aan de slag

Kansen voor een meer efficiënte bedrijfsvoering liggen onder meer in het verbeteren van de verkaveling. Hoewel bedrijven nog steeds profiteren van de ruilverkaveling van de jaren zestig, voldoet de verkaveling niet meer aan de huidige normen. De helft van de grote akkerbouwbedrijven (> 70 NGE) heeft minder dan 60% van de grond bij huis. Eenderde heeft meer dan vijf kavels. De akkerbouwbedrijven met een goede verkaveling liggen voornamelijk ten westen van de A27. Van de grote melkveebedrijven heeft eveneens de helft minder dan 60% huiskavel. Ingrepen in de verkaveling zullen het meeste rendement hebben voor de grote melkveebedrijven ten oosten van de A27 rondom het middengebied, uitgezonderd de noordelijke

8 Samenvatting

strook langs de , waar voornamelijk tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven gevestigd zijn. Ook de perspectiefvolle akkerbouwbedrijven kunnen meeprofiteren van kavelruil, hoewel de vele pacht- en huurconstructies een ruil mogelijk bemoeilijken. Extra grond kan vrijkomen wanneer buiten het gebied gevestigde bedrijven bereid zijn om percelen in het gebied te ruilen met dichterbij gelegen percelen. Daarnaast biedt het gegeven dat de helft van de bedrijven zal stoppen kans voor perspectiefvolle bedrijven om te gaan samenwerken met ondernemers die aan het afbouwen zijn.

Tijdens de gesprekken met de streek zijn gezamenlijk acties gedefinieerd die de grondgebonden landbouw in staat moeten stellen om kansen te benutten: - communicatie gericht op het verbeteren van de bekendheid met kansen die worden geboden vanuit het gebiedsplan; - het creëren van kansen voor onderlinge samenwerking tussen ondernemers, bijvoorbeeld door meer onderlinge interactie. De jonge ondernemers zouden hierin het voortouw moeten nemen, gesteund door ZLTO en de gebiedscommissie; - het in kaart brengen van mogelijkheden voor herverkaveling samen met belanghebbenden in het gebied; - het ondersteunen van nieuwe initiatieven op het gebied van landschapsbeheer, recreatie en productinnovatie.

Deze acties zijn uitgewerkt in de volgende aanbevelingen:

Uitwerking gebiedsplan De direct betrokken leden van de gebiedscommissie moeten actiever gaan communiceren om het gebied bekend te maken met de mogelijkheden vanuit het gebiedsplan om initiatieven uit de streek te ondersteunen. Daarin moet ZLTO voor haar eigen achterban ook verantwoordelijkheid nemen. Er bestaat behoefte aan discussie over kwaliteitseisen die gesteld moeten worden aan de ontwikkeling van het landschap, zeker gezien de ruimtelijke gevolgen van de veranderingen in de agrarische sector en het aantal initiatieven voor landgoederen in het gebied. Dit kan de basis zijn van een uitvoeringsstrategie voor het gebiedsplan die wordt uitgezet door de streek zelf.

Herverkaveling ZLTO houdt huiskamerbijeenkomsten in samenwerking met agrarische studieclubs (najaar 2005) om informatie te verstrekken over de mogelijkheden van herverkaveling. Via discussie in deze bijeenkomsten wordt een beeld verkregen van de wensen van de streek voor herverkaveling. Via toedelingsonderzoek kunnen knelpunten en kansen voor herverkaveling in meer detail in beeld worden gebracht, waarna mogelijkheden worden vastgelegd in een ruil- of aankoopplan en een pilotproject kan worden gestart. De keuze voor een vorm van herverkaveling berust bij de betrokken agrarische ondernemers in overleg met betrokken coördinerende instanties. In het rapport wordt een beschrijving gegeven van verschillende vormen van herverkaveling. Wanneer er draagvlak blijkt te zijn voor een bepaalde vorm van herverkaveling voor het pilotproject zal nader door de betrokkenen moeten worden vastgesteld hoe de herverkaveling verder wordt vormgegeven en hoe de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld.

Grondcoöperatie Voorwaarde voor herverkaveling is de beschikbaarheid van ruilgrond. Een grondbank kan daarvoor een oplossing zijn en tegelijkertijd mogelijkheden bieden om beheers- en ontwikkelingsdoelstellingen te koppelen aan de grond. De reeds bestaande grondbank van het waterschap en de grondportefeuille van de provincie kunnen voor de gebiedsontwikkeling in het Land van Heusden en Altena samengevoegd

9 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw worden. Dit kan worden gekoppeld aan het pilotproject voor herverkaveling. Voor de samengevoegde ruilgrondbank kan een ontwikkelmodel worden opgesteld waarin stapsgewijs wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor participatie van andere partijen en voor uitbreiding met de functies van een financierings- en/of ontwikkelgrondbank. Zo kan uiteindelijk een grondcoöperatie ontstaan, waarin diverse grondeigenaren samenwerken en afspraken maken over de ontwikkeling en het beheer van grond.

Ontwikkelbureau Altena De afstand tussen de provincie, gemeenten en het particuliere initiatief lijkt te groot om het gebied daadwerkelijk in beweging te krijgen. Een goede manier om synergie tussen de wensen en ideeën van ondernemers en ondersteuning vanuit de provincie en gemeenten te bereiken is het creëren van een intermediaire structuur. Een toegankelijk ontwikkelbureau waar diverse ‘stakeholders’ in het gebied elkaar kunnen vinden, waar informatie gebundeld wordt en van waaruit acties kunnen worden aangestuurd. Door de bundeling van afzonderlijke initiatieven in een ontwikkelbureau ontstaat een daadwerkelijk integrale aanpak. Voorbeelden van concrete activiteiten zijn de coördinatie van herverkaveling en een grondcoöperatie en begeleiding bij het uitwerken van het gebiedsplan in een uitvoeringstrategie voor het Land van Heusden en Altena. Voorwaarde voor het oprichten van het bureau is dat één of meer partijen uit het gebied bereid is om verantwoordelijkheid te dragen voor het functioneren van het bureau. De gebiedscommissie zou de besluitvorming over het ontwikkelbureau moeten organiseren met de drie gemeenten, het waterschap, het Toeristisch Bureau Altena-Biesbosch, de Rabobank, ZLTO en natuur- en milieuorganisaties.

10 Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Woord vooraf 5 Samenvatting 7

1 Inleiding 13 1.1 Vraag- en doelstelling 14 1.2 Aanpak 14 Analyse landbouwstructuur 14 Discussie met de streek 14 Instrumentarium 15 1.3 Leeswijzer 16

2. Context van het onderzoek 17 2.1 Landbouw in Nederland 17 Positie in Europa 17 Ontwikkeling sectoren 18 Ontwikkelingsprocessen 18 Ruimtelijke verschuivingen 19 2.2 Landbouw in het Land van Heusden en Altena 19 Beschrijving van het gebied 19 Positie landbouw 20 2.3 Het gebiedsplan 21 2.4 Tot slot 22

3 Structuur van de landbouw 23 3.1 Bedrijfskenmerken 23 Uitgangspunten 23 Resultaten analyse 24 3.2 Verkavelingskenmerken 27 Uitgangspunten 27 Resultaten analyse 27

4 Ruimtelijke ontwikkelingen 33 4.1 Ontwikkeling van niet-agrarische functies 33 Water en natuur 33 Landgoederen 34 Stedelijke dynamiek 34 Nieuwe Hollandse Waterlinie 35 4.2 Prognose vraag en aanbod van landbouwgrond 35 4.3 Grondmobiliteit 37 4.4 Grondeigendom van publieke partijen 38

5. Discussie met de streek 41 5.1 Gesprekken met agrarische ondernemers 41 Gebiedsplan 41 Landbouw in de toekomst 42 Obstakels voor ontwikkeling 43 Nieuwe initiatieven 43 Samenwerking 44 Verkaveling 45 5.2 Discussieateliers 47 Atelier I 47 Atelier II 47

11 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

6. Conclusies 49 6.1 Onderzoeksproces 49 6.2 Ontwikkeling van de grondgebonden landbouw 49 Ontwikkeling sectoren 49 Gevolgen voor het landschap 50 Verkaveling 51 6.3 Benodigde acties 51 6.4 Aanbevelingen 52 Uitwerking gebiedsplan 52 Herverkaveling 53 Grondcoöperatie 55 Ontwikkelbureau Altena 56 Aanbevelingen voor nadere uitwerking 58

Begrippen 59 Bronnen 63

Bijlage 1. Samenstelling stuurgroep onderzoek 65 Bijlage 2. Informanten onderzoeksvoorstel 67 Bijlage 3. Lijst van geïnterviewde ondernemers 71 Bijlage 4. Vormen van herverkaveling 73 Bijlage 5. Grondbankconstructies 75

Achtergronddocumentatie op cd

I. Alterra-LUP rapport “De landbouwstructuur van het Land van Heusden en Altena” II. Verslagen discussieateliers III. Een verkenning naar experimentele projecten ter verbetering van de landbouwstructuur. Studentenrapport Djûke van der Maat. (2005). Wageningen Universiteit, leerstoelgroep landgebruiksplanning.

Figuren

Figuur 1. Topografische kaart Land van Heusden en Altena...... 13 Figuur 2. LGN (Landgebruik Nederland) Land van Heusden en Altena ...... 20 Figuur 3. Verdeling bedrijfstypen per deelgebied op basis van het aantal bedrijven...... 24 Figuur 4. Deelgebieden Land van Heusden en Altena ...... 25 Figuur 5. Bedrijfskenmerken per deelgebied van het Land van Heusden en Altena...... 26 Figuur 6. Bedrijfskavelkaart Land van Heusden en Altena ...... 28 Figuur 7. Kavelafstandenkaart Land van Heusden en Altena...... 29 Figuur 8. Prognose vraag en aanbod grond in het Land van Heusden en Altena per sector...... 36 Figuur 9. Verhandelde percelen in het Land van Heusden en Altena, 1998-2001...... 38 Figuur 10. Eigendomssituatie publieke partijen Land van Heusden en Altena...... 39

12 1. Inleiding

1 Inleiding

Het gebiedsplan Wijde Biesbosch is op 22 april 2005 door Provinciale Staten van de provincie Noord- Brabant goedgekeurd. Inmiddels wordt volop ingezet op de uitvoering van de doelstellingen die zijn geformuleerd. Het noordelijk deel van Wijde Biesbosch, een van de Brabantse revitaliseringsgebieden, is het Land van Heusden en Altena. Het wordt ingeklemd door de Boven , de Afgedamde Maas, de Bergsche Maas en de Biesbosch. Kenmerkend voor dit gebied zijn de rust en openheid temidden van de drukte en toenemende dynamiek van de Randstad en de Brabantse stedenband.

Figuur 1. Topografische kaart Land van Heusden en Altena (bron: Provincie Noord-Brabant, 2004).

De rust en de openheid van het Land van Heusden en Altena worden in het gebiedsplan en in de Structuurvisie Plus het ‘goud’ van het gebied genoemd. De gebiedscommissie ziet voor de landbouw een belangrijke rol weggelegd om die kwaliteit te behouden en te versterken. Tegelijkertijd liggen er in dit gebied een aantal grote ruimtelijke opgaven, zoals het realiseren van regionale waterberging en ruimte in de Noordwaard in het kader van Ruimte voor de Rivier. Daarnaast wordt ruimte gevraagd voor het realiseren van natuur- en landschapsdoelen en stedelijke functies (woningen, bedrijven). Het is niet duidelijk welke positie de landbouw zal innemen in dit krachtenspel. De agrarische sector is onderhevig aan veranderingsprocessen, die behalve door regionale ruimtelijke ontwikkelingen worden bepaald door Europese en nationale regelgeving op het gebied van landbouw, natuur en milieu en door marktontwikkelingen. Een steeds kleiner aantal agrarische ondernemers zal mogelijkheden zien om te vergroten of te specialiseren, terwijl anderen hun bedrijf zullen verkopen of zullen omschakelen naar verbrede landbouw.

13 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

1.1 Vraag- en doelstelling

Een vraag die door het gebiedsplan maar ten dele wordt beantwoord, is hoe veranderingen in het landelijk gebied en veranderingen in de landbouw elkaar zullen beïnvloeden en welke gevolgen dit zal hebben voor het beheer van het landelijk gebied. Een vraag die daar nauw mee samenhangt is of en in welke mate die veranderingen gestuurd moeten worden en op welke manier.

De gebiedscommissie heeft de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit benaderd met de vraag of - uitgaande van het gebiedsplan Wijde Biesbosch - door middel van onderzoek nagegaan kan worden welke kansen er liggen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena en welke instrumenten nodig zijn om die kansen te grijpen. Om deze vraagstelling verder aan te scherpen zijn gesprekken gevoerd met diverse ‘stakeholders’ in het gebied, waaronder de gemeenten, de agrarische sector, het waterschap, de recreatiesector, natuurorganisaties en de Rabobank. De lijst van informanten en de resultaten van de gesprekken zijn opgenomen in bijlage 2. Op basis van de gesprekken is de volgende tweeledige vraagstelling van het onderzoek geformuleerd:

1. Wat zijn de kansen en bedreigingen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena gelet op het gebiedsplan en lopende ruimtelijke processen in het gebied?

2. Welke acties zijn mogelijk om de grondgebonden landbouw in staat te stellen kansen in de toekomst te benutten in samenhang met de operationalisering van niet-agrarische doelen uit het gebiedsplan?

Het onderzoek is namens de gebiedscommissie begeleid door een stuurgroep. De samenstelling van de stuurgroep is vermeld in bijlage 1.

1.2 Aanpak

Voor het beantwoorden van beide onderzoeksvragen is een aantal stappen gezet, die hieronder toegelicht worden. Uitgangspunt is geweest de wens van de stuurgroep van het onderzoek om de nadruk te leggen op de analyse van de landbouwkundige structuur als basis voor aanbevelingen over kansrijke mogelijkheden en passend instrumentarium voor de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw.

Analyse landbouwstructuur Het eerste onderdeel van het onderzoek heeft zich gericht op een analyse van de huidige situatie van de landbouwstructuur. In de analyse zijn de belangrijkste verkavelings- en bedrijfskenmerken beschreven, ondersteund door kaarten, tabellen en grafieken. De kansen voor de landbouw in het gebied worden beschouwd in het licht van de algemene ontwikkeling van de landbouw in Nederland en Europa en ruimtelijke processen in het gebied. Dit is aangevuld met een prognose van de vraag naar en het aanbod van grond in de komende 20 jaar.

Discussie met de streek De analyse van de landbouwstructuur is ondersteund door het voeren van gesprekken met agrarische ondernemers in het gebied via enkele individuele interviews en een serie zogenaamde discussieateliers. De discussies hadden als doel het toetsen van de kwantitatieve analyse van de landbouwstructuur, maar gaven daarnaast ook een beeld van strategieën van ondernemers in relatie tot het gebiedsplan.

14 1. Inleiding

De individuele gesprekken met agrarische ondernemers zijn eind april gevoerd met tien voornamelijk jonge ondernemers met perspectiefvolle bedrijven. 1 De gestelde vragen hadden betrekking op de mening van de ondernemers over het gebiedsplan, de perspectieven en strategieën voor het eigen bedrijf, samenwerking en instrumenten om de verkaveling te verbeteren. In mei is een bijeenkomst belegd met de geïnterviewde ondernemers, waarin gediscussieerd werd aan de hand van een aantal vragen die voorvloeiden uit de resultaten van de interviews.

De ateliers vonden plaats in mei en juni. De eerste bijeenkomst was speciaal gericht op agrarische ondernemers en werd georganiseerd door de lokale afdeling van de ZLTO voor de leden in het gebied. Ongeveer 10% van de ZLTO-leden heeft deelgenomen aan de bijeenkomst (ca. 30 ondernemers). De tweede bijeenkomst was ook gericht op andere belangen in het gebied. Behalve een selectie van agrarische ondernemers, waaronder de geïnterviewde ondernemers, zijn lokale en regionale overheden, natuur- en milieuorganisaties en de recreatieve sector uitgenodigd. De opkomst was groot met 60% van de 50 genodigden, waarbij alle belangen goed vertegenwoordigd waren. De drie gemeenten vormden daarop een uitzondering, aangezien alleen de gemeente een ambtenaar had afgevaardigd. De ateliers richtten zich op vragen als “Welke resultaten van het onderzoek vindt u het meest opvallend?”, “Welke initiatieven kunnen volgens u mogelijkheden bieden voor de toekomstige ontwikkeling van de landbouw?” en “Hoe gaan we het organiseren”?. De verslagen van beide discussieateliers zijn opgenomen in deel III van de Achtergronddocumentatie.

Gezamenlijk zijn conclusies geformuleerd ten aanzien van mogelijke acties en inzet van instrumenten. Daarnaast hebben de gesprekken zicht gegeven op al bestaande of zich ontwikkelende samenwerkings- verbanden. Zo is een beeld verkregen van waar zich mogelijkheden voordoen om gezamenlijk actie te ondernemen.

Instrumentarium Het onderzoek heeft zich op verzoek van de stuurgroep toegespitst op instrumenten voor de verbetering van de verkaveling. Verschillende vormen van kavelruil zijn denkbaar. De laatste jaren is op diverse plaatsen gewerkt met nieuwe vormen en instrumenten van landinrichting in de aanloop naar een nieuwe Wet Inrichting Landelijk Gebied. Daarbij is veel aandacht geweest voor vrijwillige vormen van verkaveling. In diverse projecten is gewerkt met ‘kavelruil-plus’, waarbij het proces op verschillende manieren kan worden georganiseerd (bijv. wel of geen planmatige verkaveling). Een grondpot wordt daarbij vaak genoemd als een vereiste om het ruilproces op gang te krijgen. Aan de hand van de hierboven beschreven analyses is gekeken naar de mogelijke betekenis van verschillende vormen van kavelruil en grondbankconstructies voor de ontwikkeling van de landbouw in het gebied. Daarbij hebben voorbeelden van gebiedsprocessen elders in het land en de daar gekozen instrumenten mede gediend als inspiratiebron.

1 De geïnterviewden zijn geselecteerd door de stuurgroep van het onderzoek. De lijst met geïnterviewde ondernemers is opgenomen in bijlage 3.

15 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

1.3 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is de vraag- en doelstelling van het onderzoek naar kansen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena beschreven alsmede de gebruikte methoden.

Hoofstuk 2 omvat de context van het onderzoek: algemene ontwikkelingen van de Nederlandse landbouw in Europees perspectief, de huidige positie van de landbouw in het Land van Heusden en Altena en de doelstellingen voor de landbouw in het gebiedsplan Wijde Biesbosch. Daarnaast is een beknopte gebiedsbeschrijving opgenomen in hoofdstuk 2.

De resultaten van de analyse van de landbouwstructuur zijn beschreven in hoofdstuk 3. Het gaat om een analyse van de bedrijfskenmerken en verkavelingskenmerken van de agrarische bedrijven in het gebied. Een inventarisatie van ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende ruimteclaims in het gebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Daaraan is een prognose van vraag en aanbod van grond in het Land van Heusden en Altena toegevoegd en aanvullende informatie over de grondmobiliteit en publieke grondeigendommen in het gebied.

De resultaten van de individuele gesprekken die zijn gevoerd met agrarische ondernemers en de discussieateliers zijn vastgelegd in hoofdstuk 5.

In hoofdstuk 6 zijn op basis van de in hoofdstuk 2 beschreven context samenhangende conclusies getrokken ten aanzien van de landbouwstructuuranalyse, de ruimteclaims in het gebied en de uitkomsten van de gesprekken in de streek (interviews en discussieateliers). Een beeld wordt geschetst van de toekomstige ontwikkeling van de landbouw en de ruimtelijke gevolgen. Op basis van de gesprekken in de streek zijn acties geformuleerd die in de laatste paragraaf zijn uitgewerkt in concrete aanbevelingen voor de gebiedscommissie en de betrokken organisaties in het Land van Heusden en Altena.

In het rapport zijn een aantal bijlagen opgenomen met gedetailleerde informatie over herverkaveling en grondbankconstructies en lijsten met namen van de leden van de stuurgroep van het onderzoek, de informanten voor het onderzoeksvoorstel en de geïnterviewde ondernemers. Achterin het rapport vindt u een cd met achtergronddocumenten: de verslagen van de discussieateliers, de volledige rapportage van de analyse van de landbouwstructuur in het Land van Heusden en Altena en een verkenning naar enkele streekinitiatieven gericht op verbetering van de landbouwstructuur elders in Nederland. Daarnaast vindt u op de cd de digitale versie van dit rapport.

16 2. Context van het onderzoek

2. Context van het onderzoek

Uit diverse onderzoeken blijkt dat de landbouw in Nederland het in de toekomst zwaar zal gaan krijgen door de toenemende concurrentie in Europees verband. Het wordt steeds moeilijker om weerstand te bieden op de internationale markt vanwege de hoge grondprijzen en arbeidskosten in Nederland, afnemende subsidies, lage productprijzen en steeds strengere milieuregelgeving. 2 Als gevolg hiervan, aldus de VROM-raad (2004), “maakt de landbouw als economische activiteit zich los van de landbouw als ruimtelijke activiteit”. In dit hoofdstuk worden algemene ontwikkelingen in de landbouw en de huidige betekenis van de landbouw in het Land van Heusden en Altena geschetst. Vervolgens wordt beschreven welke wensen voor de ontwikkeling van de landbouw geformuleerd zijn in het gebiedsplan Wijde Biesbosch en welke instrumenten de gebiedscommissie daarvoor wil inzetten.

2.1 Landbouw in Nederland

De landbouw is, ondanks het snel afnemende aantal bedrijven (40% ten opzichte van 1980), nog steeds een belangrijke speler in het landelijk gebied. Hij gebruikt ongeveer tweederde van het landoppervlak van Nederland. Het areaal landbouwgrond neemt langzaam af door bestemming voor bebouwing en natuur, hoewel de overheid tegenwoordig meer nadruk legt op agrarisch en particulier natuurbeheer in plaats van het verwerven van landbouwgrond voor natuurontwikkeling (LEI, 2004). Voedselproductie heeft geleidelijk minder betekenis gekregen; andere functies als recreatie en natuur zijn in betekenis toegenomen (RLG, 2004).

In economisch opzicht heeft de primaire landbouw steeds minder betekenis in het landelijk gebied. De totale agrosector in Nederland maakt ongeveer 10% van de economie uit (LEI, 2004). De primaire sector beslaat echter maar 2,2% van het Bruto Nationaal Product (VROM-raad, 2004). In Europa is de landbouwproductie van Nederland in verhouding tot het kleine landbouwareaal heel groot, namelijk 7% van de totale EU-landbouwproductie (RLG, 2004). Het grootste deel van de toegevoegde waarde van de landbouw wordt gerealiseerd op een klein deel van de landbouwgrond. De tuinbouw draagt bijvoorbeeld 40% van de productiewaarde bij op 6% van het landbouwareaal. De akkerbouw gebruikt 40% van het landbouwareaal, maar draagt slechts 10% bij aan de productiewaarde (VROM-raad, 2004).

De betekenis van de landbouw voor de sociale structuur van het landelijk gebied neemt eveneens af (VROM-raad, 2004). Met een aandeel van 17% is de landbouw nog steeds een belangrijke bron van werkgelegenheid, maar dat geldt vooral voor de secundaire sector in de agroketen. De primaire landbouw voorziet slechts in 2,8% van de werkgelegenheid en in de afgelopen 10 jaar is de werkgelegenheid met 10% verminderd (LEI, 2004; VROM-raad, 2004). Als gevolg van schaalvergroting en de afname van het aantal bedrijven zal deze daling in de werkgelegenheid voortzetten.

Positie in Europa Specialisatie, schaalvergroting, intensivering en industrialisering in de landbouw nemen toe voor alle agrarische sectoren als gevolg van toenemende concurrentie. Met name de extensieve grondgebonden landbouwbedrijven verminderen sterk in aantal doordat zij vanwege de strenge milieuregels, hoge grondprijzen en arbeidskosten en het verdwijnen van subsidies, niet meer kunnen concurreren met bedrijven elders in Europa, die tegen lagere kosten kunnen produceren (LEI, 2004; RLG, 2004; VROM-

2 Zie o.a. Van Eck et al. (1996), Van der Hamsvoort et al. (2002), Van der Ploeg (2003), Vereijken en Agricola (2004), Raad voor het Landelijk Gebied (2004), VROM-raad (2004), Vogelzang et al. (2004).

17 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw raad, 2004). Het Europees landbouw- en milieubeleid is een belangrijke factor in deze ontwikkeling. In het kader van de hervorming van het Europese landbouwbeleid wordt productiegebonden steun omgezet in ontkoppelde steun, waarbij het plattelandsbeleid als geheel een belangrijker rol gaat spelen. Dat betekent dat maatschappelijke waarden, zoals natuur en milieu, volksgezondheid en dierwelzijn voorwaarde zijn voor het ontvangen van inkomenssteun (RLG, 2004). Wat betreft het milieu, doet de Nederlandse landbouw het volgens de huidige normen goed. Er is geen landelijk mestoverschot meer. De verliesnormen zullen echter worden vervangen door meer stringente gebruiksnormen (Van der Hamsvoort et al., 2002). Bedrijven zullen extra grond in gebruik moeten nemen, meer mest moeten afvoeren of maatregelen moeten treffen op het bedrijf, zodat de nieuwe normen worden gehaald (RLG, 2004).

Ontwikkeling sectoren De VROM-raad (2004) voorziet dat de akkerbouw zal moeten verhuizen naar dunbevolkte regio’s, zoals Noord-Nederland of Zeeland, waar de grondprijs lager is. Voor de akkerbouw zijn de geschiktheid van de grond en de grondprijs de belangrijkste sturende factoren (Rienks et al., 2004) . De grondprijs is zodanig gestegen, dat alleen bij een hoge toegevoegde waarde per ha landbouw nog rendabel is. De productiekosten stijgen terwijl de opbrengsten dalen door de dalende productprijzen. Goed draaiende bedrijven met een redelijk eigen vermogen en een zekere omvang kunnen ook kiezen voor intensivering van het bouwplan, verwerking op het eigen bedrijf en vergroting van de bedrijfsoppervlakte door grondaankoop of huren van grond. Vooral het huren van grond is aantrekkelijk, omdat vruchtwisseling flexibel ingepast kan worden en huren minder kapitaalintensief is (Van der Hamsvoort et al., 2002).

Vanwege de toenemende concurrentie zal ook de melkveehouderij transformeren. Berkhout et al. (2002) schetsen enkele scenario’s die uiteenlopen van de ontwikkeling van de grondgebonden veehouderij tot technologisch niet-grondgebonden megabedrijf dan wel tot grondgebonden natuurgericht bedrijf. In het eerste scenario wordt de vrijgekomen grond aangewend voor grote natuurparken, woningbouw en waterberging. In het tweede scenario wordt milieu- en diervriendelijk geproduceerd, waarbij de consument en overheid betalen voor groene diensten. In beide scenario’s wordt uitgegaan van een verdere ontwikkeling van de technologie, waardoor de landbouw kan intensiveren en schoner kan produceren.

Ontwikkelingsprocessen De Raad voor het Landelijk Gebied (RLG, 2004) onderscheidt drie processen: - schaalvergroting en specialisatie; - de-activering, dat wil zeggen rentenieren of verwerven van inkomen buiten de landbouw, zonder dat grond en productierechten worden opgegeven; - verbreding. Hierbij benadrukt de Raad dat deze ontwikkelingsprocessen vaak niet gescheiden van elkaar verlopen. Er zijn in de praktijk steeds meer combinatievormen. Van der Ploeg (2003) spreekt over het ontstaan van multifunctionele bedrijven, waar meerdere agrarische activiteiten worden gecombineerd met commerciële en maatschappelijke diensten. Op die manier kan volgens hem het beste een buffer worden gecreëerd voor kostenstijgingen en prijsdalingen.

Het begrip verbreding kent meerdere definities waardoor er nog onduidelijkheid is over de kwantitatieve en kwalitatieve betekenis van die ontwikkeling in de landbouw. Wanneer een beperkte definitie wordt gehanteerd – verbreding is agrarisch natuurbeheer, recreatie en zorg, stalling en energieproductie – bedraagt de toegevoegde waarde ervan slechts 1,5% (RLG, 2004). Dat percentage is het resultaat van een berekening met het totaal aantal land- en tuinbouwbedrijven, gangbaar en verbreed. Willen we weten wat verbreding op bedrijfsniveau bijdraagt aan het inkomen, dan moeten we alleen het aantal verbrede

18 2. Context van het onderzoek

bedrijven meenemen. Bovendien kan een meer omvattende definitie van verbreding worden gehanteerd, waarbij ook de productie van streekproducten, verwerking op de boerderij, verkoop aan huis of in andere korte ketens en nieuwe economische dragers worden meegenomen. Volgens de RLG kan verbreding kort worden omschreven als alle nieuwe activiteiten op het bedrijf die uitgevoerd worden door gezinsleden en die bijdragen aan de inkomensvorming. 3 Van der Ploeg (2003) berekent de economische omvang van verbreding op 6.1% van de totale netto toegevoegde waarde van de Nederlandse land- en tuinbouw. Bijna 40% van de professionele boerenbedrijven is bezig met een vorm van verbreding. Het extra inkomen dat daarmee gemoeid is, bedraagt gemiddeld 10.000 euro per bedrijf per jaar.

Ruimtelijke verschuivingen In verstedelijkte gebieden, waar de grondprijs hoog is, maakt de extensieve grondgebonden landbouw plaats voor hoogintensieve teelten en niet-agrarische stedelijke activiteiten (VROM-raad, 2004). Een deel van de grond die vrijkomt wordt door de overheid omgezet in bos en natuur. Daarnaast kan hier plek worden geboden aan industriële bio-energie producenten (Van der Hamsvoort et al., 2002). Volgens de VROM-raad (2004) wordt rendabel boeren op de zand- en veengronden in de toekomst wellicht onmogelijk gemaakt door de strenge Europese milieurichtlijnen en de ruimte die nodig is voor wateropvang. De mariene kleigebieden van Noord-Nederland en Zeeland hebben de minste beperkingen vanuit milieuregelgeving, zodat de grondgebonden landbouw hier nog ontwikkelingsmogelijkheden heeft.

De Raad voor het Landelijk Gebied (2004) denkt dat het vanwege de onder druk staande inkomens nodig is om de landbouw opnieuw op regionaal niveau te positioneren. De regio kan nieuwe mogelijkheden geven, zoals afzet van nieuwe kwaliteitsproducten, nieuwe marktstrategieën en nieuwe bedrijfstakken (agrarisch natuurbeheer, recreatie, zorg, publieksvoorlichting, energiewinning etc.).

2.2 Landbouw in het Land van Heusden en Altena

Beschrijving van het gebied Het Land van Heusden en Altena wordt opgedeeld door de A27 die van het noorden naar het zuiden loopt. Het westelijk deel wordt getypeerd door zeekleipolders met voornamelijk akkerbouw, afgewisseld door de kreken van de Biesbosch. Ten oosten van de snelweg wordt het landschap bepaald door de relatief lege komgebieden en de oeverwallen. Het komgebied strekt zich naar het oosten uit vanaf de Kornsche Dijk, die een beeldbepalend cultuurhistorisch lijnelement vormt in het landschap. In het komgebied bevinden zich met name melkveebedrijven en gemengde bedrijven. Hier zijn globaal twee lager gelegen gebieden aan te wijzen waar de hoge grondwaterstand een beperkende factor voor de landbouwproductie is: de kommen Den Duyl en het Uitwijkse Veld. Op de oeverwallen in het noorden is de bewoning geconcentreerd en bevinden zich de meer intensieve landbouwteelten. In verschillende plannen wordt deze zone van aaneengeschakelde woonkernen omschreven als verstedelijkt gebied. In het noorden en westen vinden we ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie met diverse cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals forten, sluizen en voormalige inundatievelden. Ondanks het lege karakter van het gebied liggen er ten opzichte van het landelijk en provinciaal gemiddelde relatief veel wegen en bebouwing in het Land van Heusden en Altena. Bos en natuur zijn er weinig, de Biesbosch uitgezonderd. Daar staat tegenover dat maar liefst 80% van de grond in gebruik is bij de landbouw en dat is aanzienlijk meer dan de ca. 60% op nationaal en provinciaal niveau.

3 De RLG baseert dat op studies van o.a. Van Broekhuizen et al. (1997) en Van der Ploeg (2002, 2003).

19 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Figuur 2. LGN (Landgebruik Nederland) Land van Heusden en Altena (Bron: LGN-4. Centrum voor Geo-Informatie, Alterra, Wageningen)

Positie landbouw

Het landbouwareaal bestaat voor de helft uit akkergronden en voor 27% uit grond in gebruik bij melkveebedrijven. D e landbouw heeft het grootste aantal bedrijven ten opzichte van andere sectoren in het Land van Heusden en Altena. Dit aantal neemt snel af net als overal in Nederland en Noord-Brabant (ongeveer 13% tussen 2000 en 2003), terwijl met name de dienstverlenende bedrijven in aantal groeien. Met 7% is het aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid weliswaar het dubbele in vergelijking met Nederland en Noord-Brabant, maar het blijft achter bij de overige sectoren in het gebied zoals de bouwnijverheid en industrie. De sociale betekenis van de landbouw neemt af gelet op de afnemende werkgelegenheid.

Het karakter van het Land van Heusden en Altena is door de eeuwen heen bepaald door het landbouwsysteem en door de invloed van de rivieren. Door de grondgebondenheid van de landbouw is de agrarische ondernemer beheerder en inrichter geweest van grote delen van het landschap. Door ontginning en ruilverkaveling zijn grote rechte kavels en waterlopen gecreëerd die nu de zo gewaardeerde openheid van het landschap bepalen. Vooral in de open komgebieden en het zeekleilandschap ten westen van de A27 is de landbouw de belangrijkste landschappelijke drager. Op de oeverwallen wordt het landschap veel meer bepaald door de woonkernen, kleine bedrijvigheid en intensievere teelten. Overigens ontwikkelen zich ook in het open gebied nieuwe landschappelijke dragers. In de Noordwaard moet de landbouw deels plaats gaan maken voor water, waardoor het landschap flink zal gaan veranderen. Het zogenaamde ‘middengebied’ wordt nu nog gekenmerkt door een afwisselende aanwezigheid van natuur, water en landbouw. De bodemkwaliteit is daar door de hoge grondwaterstand niet gunstig voor de landbouw. Tegelijkertijd bieden de bestaande natuur- en landschapswaarden en de nabijheid van woongebieden kansen voor de ondernemers om nieuwe economische activiteiten te ontplooien. Ook daar zal het karakter van het landschap een verandering ondergaan en zal landbouw niet meer de belangrijkste drager zijn.

Geconcludeerd kan worden dat de landbouw niet langer de economische en sociale drager is van het gebied. Andere economische sectoren groeien, terwijl de landbouw slinkt. Dit heeft ook gevolgen voor de

20 2. Context van het onderzoek

werkgelegenheid en de sociale structuur op het platteland. Landschappelijk is de landbouw echter zeer belangrijk, doordat het landelijk gebied bijna geheel in gebruik is bij de grondgebonden landbouw. Bovendien is het open karakter van het gebied, dat gekoesterd wordt door inwoners en beleidsmakers, het resultaat van de aanwezigheid van de grondgebondenheid van de landbouw. Wil men dat zo houden, dan zal de grondgebonden landbouw ook in de toekomst beheerder moeten zijn van het landschap.

2.3 Het gebiedsplan

De transformatieprocessen in de landbouw in Nederland hebben ook invloed op de landbouw in het Land van Heusden en Altena. Met het gebiedsplan wordt geprobeerd daarop in te spelen door melkvee- en akkerbouwbedrijven in de open gebieden volop kansen voor ontwikkeling te bieden, terwijl er in de meer verdichte gebieden kansen zijn voor meer intensieve teelten en nieuwe activiteiten.

Volgens het gebiedsplan komt het accent in het Land van Heusden en Altena te liggen op grootschalige akkerbouwbedrijven, die zich meer en meer zullen toeleggen op akkerbouwmatige tuinbouw, en op grote melkveebedrijven (250 koeien), die zich blijvend ontwikkelen in het open komgebied in het oosten. Op de oeverwallen is plek voor intensievere teelten met opgaand karakter en teeltondersteunende maatregelen. Een groenblauwe dooradering van het landschap wordt gewenst via agrarisch natuurbeheer en akkerrandenbeheer. Er worden kansen gezien voor samenwerking tussen akkerbouw en veehouderij op het gebied van mest en grondruil voor de vruchtwisseling. Vooral voor de fruitteelt en glastuinbouw zijn er goede perspectieven. De gebiedscommissie wil de ontwikkeling van de landbouw bevorderen door ruimte te bieden voor voldoende grote bouwblokken, door de verkaveling te verbeteren en door gebieden aan te wijzen voor de inzet van zogenaamde Koopmansgelden. Voor de verbetering van de verkaveling zijn er vanuit de provincie mogelijkheden voor grondbankfinanciering.

De gebiedscommissie wil verbrede landbouw in principe ondersteunen. Voor verbreding liggen er kansen in de gebieden met bestaande natuur- en landschapswaarden, waar natuur ontwikkeld wordt en waar waterberging zal gaan plaatsvinden. Die verbreding kan zich richten op groene en blauwe diensten, maar ook op recreatie. De agrarische hoofdfunctie van het gebied zou goed gecombineerd kunnen worden met een dooradering van kano-, fiets- en wandelroutes. Deze extensieve vormen van recreatie passen bij de rust van het gebied. Verder worden kansen gezien voor een uitbreiding van de recreatiemogelijkheden in de Biesbosch (voor wandelaars en fietsers) en bij een herstelde Nieuwe Hollandse Waterlinie gekoppeld aan de vesting en het Uitwijksche Veld. Dichtbij woonkernen zijn ook kansen voor verbrede landbouw in de vorm van recreatie en zorg. Binnen de voorwaarden van het ruimtelijk beleid (zie ook de provinciale nota Buitengebied in Ontwikkeling) kan vrijkomende agrarische bebouwing (VAB’s) worden benut voor verbrede activiteiten die zijn afgestemd op de omgeving.

Een andere vorm van verbrede landbouw is de productie van duurzame energie. Onder de naam Klimaatlandschap is in opdracht van Milieu & Afval Regio Breda een studie verricht naar de mogelijkheden hiervoor in het Land van Heusden en Altena. Het gaat om een combinatie van windenergie en biomassa en bio-energie (Bergmeijer, 2004). Uitgangspunt daarbij is dat duurzame energieproductie rendabel moet zijn. In het Land van Heusden en Altena zijn er met name kansen voor windenergie, biomassaproductie en mestvergisting. Om het plan verder uit te werken is halverwege 2004 de Stichting Klimaatlandschap opgericht waarin de drie gemeenten, natuur- en milieuorganisaties en agrarische en niet-agrarische ondernemers zijn vertegenwoordigd. Dit jaar vindt besluitvorming plaats over de plaatsing van windturbines in de verstedelijkte noordkant van het gebied bij bestaande bedrijventerreinen.

21 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van mestvergisting op het bedrijf of in enkele grotere installaties.

2.4 Tot slot

Om de kansen voor de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena te bepalen met het gebiedsplan als uitgangspunt, is inzicht nodig in de huidige toestand van de landbouw. Het volgende hoofdstuk gaat daarop in door een analyse van de bedrijfs- en verkavelingskenmerken. Daarnaast worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw beïnvloed door de ruimteclaims van niet-agrarische functies in het landelijk gebied. Dit komt aan de orde in hoofdstuk 4.

22 3. Structuur van de landbouw

3 Structuur van de landbouw

Met hulp van een geografisch informatiesysteem en de databases Geografische Informatie Agrarische Bedrijven (GIAB) en Basisregistratie Percelen (BRP) zijn de bedrijfs- en verkavelingskenmerken van de landbouw in het Land van Heusden en Altena geanalyseerd. 4 De koppeling van de bestanden resulteert in 599 bedrijven die percelen hebben in het Land van Heusden en Altena. Daarvan zijn 486 bedrijven gelegen binnen het gebied. De analyse van de landbouwstructuur heeft betrekking op deze binnen het gebied gelegen bedrijven. De bedrijfsgegevens van alle binnen het gebied gelegen bedrijven zijn beschikbaar. Van 377 van die bedrijven zijn eveneens de perceelsgegevens beschikbaar. 5

3.1 Bedrijfskenmerken

Uitgangspunten - De economische omvang van de bedrijven wordt uitgedrukt in de Nederlandse Grootte Eenheid (NGE).

- Bedrijven die kleiner zijn dan 40 NGE hebben op de lange termijn een te geringe omvang om een volwaardig gezinsinkomen te genereren. Bedrijven tussen de 40 en 70 NGE zullen grote inspanningen moeten leveren om hun bedrijf in de toekomst voort te kunnen zetten. Bedrijven die groter zijn dan 70 NGE worden beschouwd als perspectiefvolle bedrijven. Op de lange termijn wordt verwacht dat deze grens zal opschuiven naar 100 NGE om blijvend te kunnen concurreren op de Europese markt. Hobbybedrijven zijn bedrijven die wat betreft hun primaire agrarische productie kleiner zijn dan 20 NG E.

- De NGE berekening wordt gebaseerd op de primaire landbouwkundige productie. Dat betekent dat inkomen uit eventuele verbrede activiteiten en activiteiten buiten het bedrijf niet wordt meegenomen in de berekening van de economische bedrijfsomvang. Het gemiddelde aantal nevenbedrijven bedraagt 15% van het totaal aantal bedrijven in het Land van Heusden en Altena (CBS, 2003). Het gaat daarbij met name om akkerbouw- en graasdierbedrijven. In dit rapport wordt aangenomen dat bedrijven die voor een volwaardig inkomen afhankelijk zijn van andere activiteiten, uiteindelijk de agrarische activiteiten geheel zullen afbouwen of zullen overdragen aan een ander bedrijf.

- Ondernemers met bedrijven die kleiner zijn dan 40 NGE kunnen geen volwaardig inkomen genereren met de agrarische activiteiten, zodat zij de primaire productie uiteindelijk zullen afbouwen. Tenzij het land gebruikt wordt voor andere (bijvoorbeeld verbrede landbouw) activiteiten, zal de grond verhuurd of verkocht worden. Bedrijfshoofden van bedrijven die groter zijn dan 40 NGE, die ouder zijn dan 60 jaar en geen opvolger hebben, zullen eveneens de bedrijfsactiviteiten afbouwen, het bedrijf beëindigen of in zijn geheel overdragen aan een andere ondernemer. De beslissingen hierover worden in een periode van ongeveer tien jaar genomen.

4 Zie het rapport “De landbouwstructuur van het Land van Heusden en Altena” van Alterra en de leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen UR, deel II van de Achtergronddocumentatie. 5 Omdat niet alle bedrijven zich hoeven te registreren voor de BRP is niet meer dan 80% van alle percelen in Nederland geregistreerd. Zie ook deel II Achtergronddocumentatie.

23 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

- Verbreding van de landbouw komt met name voor bij grote bedrijven, die voldoende capaciteit hebben om energie te steken in andere activiteiten of juist bij kleine bedrijven, die een manier zoeken om het inkomen vanuit de primaire productie aan te vullen.

Resultaten analyse De landbouw in het Land van Heusden en Altena bestaat voornamelijk uit akkerbouw (bijna eenderde van het aantal bedrijven) en melkveehouderij en overige graasdierbedrijven (samen ruim 40% van het aantal bedrijven). Het landbouwareaal is voor de helft in gebruik bij de akkerbouw en voor ruim eenderde bij de melkveehouderij en overige graasdierbedrijven.

Figuur 3. Verdeling bedrijfstypen per deelgebied op basis van het aantal bedrijven.

Economische bedrijfsomvang Gelet op de economische bedrijfsomvang is de helft van het aantal bedrijven kleiner dan 40 NGE en tweederde van de bedrijven kleiner dan 70 NGE. Met name deze bedrijven kleiner dan 40 NGE kunnen geen volwaardig gezinsinkomen genereren uit de primaire agrarische bedrijfsvoering. Van deze groep wordt bijna tweederde aangemerkt als hobbybedrijven (< 20 NGE).

Bedrijven kleiner dan 40 NGE komen vooral voor bij de akkerbouw en overige graasdierbedrijven. De melkveebedrijven zijn gemiddeld genomen perspectiefvoller; 70% van de bedrijven is groter dan 70 NGE. In de groep grote bedrijven (> 70 NGE) is ruim 60% groter dan 100 NGE. Deze groep, voornamelijk bestaande uit akkerbouw, melkveehouderij, tuinbouw en blijvende teelt, zal ook op de lange termijn voldoende weerstand kunnen bieden op de markt.

Op basis van de economische bedrijfsomvang wordt geconcludeerd dat de helft van alle bedrijven zijn agrarische activiteiten zal afbouwen. Dat geldt met name voor kleine akkerbouwbedrijven (bijna 60%) en overige graasdierbedrijven (bijna 90%). Binnen de melkveehouderij zijn er maar weinig afbouwende

24 3. Structuur van de landbouw

bedrijven (7%). Van de bedrijven die groter zijn dan 40 NGE heeft slechts 4% geen opvolger. Daaruit kan worden geconcludeerd dat ook de bedrijven in de categorie 40-70 NGE nog voldoende potentie hebben in de ogen van opvolgers.

Verbreding Ruim eenderde van alle bedrijven heeft een vorm van verbreding opgenomen in de bedrijfsactiviteiten. Het gaat hier vooral om loonwerk, akkerrandenbeheer en verkoop aan huis. In de melkveehouderij zijn het vooral de grote bedrijven die aan een vorm van verbreding doen. Verbreding vindt bij de overige graasdierbedrijven juist plaats op de kleine bedrijven. Bij de akkerbouw en tuinbouw en blijvende teeltbedrijven is de verdeling gelijkmatig.

Deelgebieden In het Land van Heusden en Altena zijn een aantal deelgebieden onderscheiden. De grenzen van de deelgebieden zijn gekozen op basis van natuurlijke topografische en geografische scheidingen. Op deze manier is het mogelijk lokale verschillen in bedrijfskenmerken etc. zichtbaar te maken. De deelgebieden zijn weergegeven in figuur 4.

Figuur 4. Deelgebieden Land van Heusden en Altena (bron: Alterra)

In figuur 5 zijn de bedrijfskenmerken per deelgebied zichtbaar gemaakt. Uit de kaartjes blijkt de geografische spreiding van de verschillende agrarische sectoren. In het westen bevinden zich grote akkerbouwbedrijven met een dito bedrijfsoppervlakte en economische omvang. In het oosten bevinden zich veel melkveebedrijven met een oppervlakte tussen 20 en 50 ha. Opvallend is dat het deelgebied rond Werkendam hoog scoort op zowel de economische omvang van bedrijven als het aantal afbouwende bedrijven. De verklaring ligt in het geringe totaal aantal bedrijven in dat deelgebied, zodat de indeling in categorieën een enigszins vertekend beeld oplevert. In het noorden van Land van Heusden en Altena bevinden zich tussen de woonkernen intensievere teelten met een bedrijfsoppervlakte kleiner dan 20 ha. Tot slot valt op dat verbrede landbouw zich vooral concentreert in het westen van het gebied. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de nabijheid van de Biesbosch en de kreken die door het gebied lopen. Veel van de akkerbouwbedrijven zullen daar een vorm van agrarisch natuurbeheer (m.n. akkerrandenbeheer) hebben opgenomen in het bedrijf.

25 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Figuur 5. Bedrijfskenmerken per deelgebied van het Land van Heusden en Altena

26 3. Structuur van de landbouw

3.2 Verkavelingskenmerken

Uitgangspunten - Uitgaande van een duurzame perspectiefvolle bedrijfsvoering wordt ervan uitgegaan dat het aantal kavels dat een ondernemer gebruikt, bestaat uit maximaal één huisbedrijfskavel en één veldbedrijfskavel. Dat geldt met name voor melkveebedrijven in verband met de weidegang.

- Idealiter ligt alle grond bij het bedrijf, zodat transport- en arbeidskosten zo laag mogelijk worden gehouden. In het gebiedsplan wordt een percentage van 60% gehanteerd voor het percentage van de aan huis gelegen bedrijfsoppervlakte. Tegenwoordig wordt meestal een streefwaarde van 80% gehanteerd. 6 Voor een genuanceerd beeld is bij de beoordeling ook inzichtelijk gemaakt hoeveel bedrijven meer dan 60% van de grond bij huis hebben.

- In de analyse is niet alleen gekeken naar het percentage bij huis gelegen gronden van bedrijven, maar ook naar de kavelafstand. Behalve de constatering dat kavels idealiter bij het bedrijf liggen, zijn er geen streefnormen voor de kavelafstand. Een beoordeling is tot stand gekomen door de afstanden te vergelijken ten opzichte van elkaar.

- Voor de akkerbouw is de invloed van versnippering en een groot aantal kavels minder negatief dan voor de melkveehouderij, omdat er voor de vruchtwisseling vaak kavels op afstand gebruikt worden. Zo lang deze maar geclusterd bij elkaar liggen, zijn de nadelen van de afstand gering. Vanwege de weidegang is het voor een melkveehouderij belangrijker dat de grond zoveel mogelijk bij de gebouwen ligt.

- De beoordeling van de verkaveling per deelgebied is verkregen door een multicriteria-analyse op basis van de factoren “oppervlakte huiskavel ten opzichte van de totale bedrijfsoppervlakte”, “aantal kavels per bedrijf” en “kavelafstand”. Daarbij is aan de factor oppervlakte huiskavel het meeste belang toegekend en aan kavelafstand het minst. Alleen de grote bedrijven (> 70 NGE) zijn meegenomen in de beoordeling van de verkaveling, omdat ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven het meest kansrijk zijn.

Resultaten analyse In het landschap is goed zichtbaar dat in het gebied een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Deze ruilverkaveling is begin jaren zeventig afgesloten. Inmiddels voldoet de verkaveling niet meer aan de huidige, hierboven beschreven normen. De helft van de grote akkerbouwbedrijven (> 70 NGE) heeft minder dan 60% van de grond bij huis. Eenderde heeft meer dan vijf kavels. De akkerbouwbedrijven met een goede verkaveling liggen voornamelijk ten westen van de A27. Van de grote melkveebedrijven heeft eveneens de helft minder dan 60% huiskavel. Het aandeel grote melkveebedrijven met meer dan 80% huiskavel bedraagt 22%. Omdat de tuinbouw en blijvende teelt afhankelijk is van lange teeltperiodes, is er relatief weinig mogelijkheid om via ruiling en koop en verkoop de grond zoveel mogelijk bij huis te krijgen. Van de tuinbouw- en blijvende teelbedrijven heeft 80% minder dan 60% huiskavel. Zowel de tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven als de akkerbouwbedrijven hebben relatief grote kavelafstanden (gemiddeld 2-2,5 km).

6 De arbeidsopbrengst is tussen 100% en 80% van de bedrijfsoppervlakte bij huis ongeveer gelijk en neemt bij minder dan 80% aanzienlijk af (zie deel II Achtergronddocumentatie).

27 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Figuur 6. Bedrijfskavelkaart Land van Heusden en Altena

28 3. Structuur van de landbouw

Figuur 7. Kavelafstandenkaart Land van Heusden en Altena

29 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Uit figuur 6 en 7 blijkt de geografische spreiding van de kavels en wordt duidelijk waar sprake is van versnippering en grote kavelafstanden. Dat geldt met name voor de randen van het oostelijk gebied en de gebieden tussen de woonkernen.

Deelgebieden Per deelgebied (zie figuur 4) is de verkavelingssituatie beoordeeld op basis van bovenstaande uitgangspunten. Daarbij is tevens aangegeven welke acties mogelijk zijn om de bestaande situatie te verbeteren.

Deel- Kenmerken Mogelijke acties gebied

1 Grootschalig akkerbouwgebied met goede Ondernemers kunnen zelf initiatief nemen om door verkaveling. ruiling het aantal kavels terug te brengen.

2 Verkaveling wordt negatief beïnvloed door de Het gebied is met het oog op de aanwezigheid van ingeklemde ligging tussen Werkendam, rivier, A27 Werkendam en de snelweg en provinciale weg niet erg en provinciale weg. Gebied met vooral akkerbouw-, geschikt voor de primaire agrarisch productie. Blijvende tuinbouw- en blijvende teelbedrijven. De verkaveling bedrijven moeten fors investeren in de verkaveling of is slecht: kleine oppervlakte huiskavel, versnipperde andere (verbrede) activiteiten op of buiten het bedrijf percelen en grote kavelafstand. ontplooien. Als de recreatieve potentie ven het gebied in de toekomst meer gebruikt zal worden, biedt een verbreding van activiteiten veel kansen.

3 Het westelijk deel is vergelijkbaar met deelgebied 1, Verbetering is in het westelijk deel vooral nuttig voor de hoewel de oppervlakte huiskavel gemiddeld akkerbouw en zal zich richten op het vergroten van de genomen kleiner is. Het oostelijk gedeelte is huiskavel. Kavelruil in het oostelijk deel van het gebied kleinschalig en bestaat vooral uit tuinbouw- en kan een oplossing bieden voor de versnippering en de blijvende teeltbedrijven en bedrijven met veeteelt en grote kavelafstanden. gewascombinaties. De versnippering is groter dan in het westelijke deel en de gemiddelde kavelafstand is met drie kilometer aanzienlijk.

4 Akkerbouw- en melkveegebied met in het noorden Bij de melkveebedrijven moet verbetering gezocht een aantal tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven. De worden in vergroting van de huiskavel en het verkaveling is redelijk voor akkerbouwbedrijven terugbrengen van het aantal veldkavels. Aangezien de maar zou verbeterd kunnen worden wat betreft de melkveehouderij sterk vertegenwoordigd is, kan hier veel oppervlakte huiskavel en het aantal kavels. De resultaat geboekt worden met kavelruil. De akkerbouw verkaveling voor de melkveehouderij is slecht kan daarvan meeprofiteren met het oog op vergroting vanwege een kleine oppervlakte huiskavel en een van de huiskavel en vermindering van het totaal aantal relatief groot aantal veldkavels. kavels. Overigens kan grondruil gecompliceerd worden door de aanwezigheid van woonkernen en ruimtevraag van doelstellingen uit het gebiedsplan voor ecologische verbindingszones en waterberging (zie ook het volgende hoofdstuk).

5 Dominante aanwezigheid van tuinbouw- en De aanwezigheid van woonkernen bemoeilijkt een blijvende teeltbedrijven, die worden gekenmerkt verbetering van de verkaveling. Voor de door een grote kavelafstand. De melkveehouderij melkveehouderij is het wel wenselijk iets te doen aan de heeft een zeer kleine huiskavel en een groot aantal kleine huiskavel en het grote aantal veldkavels op grote veldkavels op grote afstand. afstand.

30 3. Structuur van de landbouw

6 Gebied met voornamelijk melkveebedrijven en een Door de regelmatige en ruime ligging van de redelijke toestand van de verkaveling (percentage melkveebedrijven en het ontbreken van niet-agrarische huiskavel gemiddeld 66%). De paar functies, is de uitgangspositie voor een optimalisering akkerbouwbedrijven hebben een kleine oppervlakte van de verkaveling goed. Herverkaveling moet zich huiskavel en kavels op grote afstand (> 4 km). richten op vergroting van de huiskavel en een vermindering van het aantal kavels.

7 Voornamelijk melkveebedrijven. De verkaveling Verbetering is nodig van de oppervlakte huiskavel en de wordt negatief beïnvloed door de ingeklemde positie kavelafstand. De kleine woonkernen en de ingeklemde tussen Bergsche Maas, provinciale weg en de positie tussen de provinciale weg en de rivier kunnen verspreid liggende kleine kernen. Het percentage een ingreep bemoeilijken. huiskavel voor melkveebedrijven is iets minder dan 55% en het aantal kavels is groot.

8 Zeer kleinschalig gebied ingeklemd tussen Verbetering van de verkaveling voor de Afgedamde Maas, provinciale weg en woonkernen. melkveebedrijven is noodzakelijk, maar er kan worden Er zijn slechte enkele grote agrarische bedrijven, getwijfeld aan de mogelijkheden daarvoor, gezien de met name melkveebedrijven en tuinbouw- en ingeklemde ligging van het gebied en de obstakels die blijvende teeltbedrijven. De verkaveling van de gevormd worden door de aanwezigheid van niet- melkveehouderij scoort op alle factoren zeer slecht. agrarische functies.

Ongeveer 8% van de oppervlakte landbouwgrond is in gebruik bij bedrijven buiten het gebied. De bereikbaarheid van de percelen zal in de meeste gevallen niet erg gunstig zijn voor die bedrijven, omdat de rivier overgestoken moet worden. Aangenomen kan worden dat deze bedrijven uitkijken naar kansen om de efficiency van de bedrijfsvoering te vergroten. Hier liggen mogelijkheden voor een verhoging van de grondmobiliteit door koop en verkoop of ruiling van gronden.

31 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

32 4. Ruimtelijke ontwikkelingen

4 Ruimtelijke ontwikkelingen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke ontwikkelingen in het Land van Heusden en Altena beschreven. Het betreft ontwikkelingen die voortvloeien uit het overheidsbeleid voor niet-agrarische functies. Hierdoor is er een druk op de beschikbare landbouwgrond. Ook vanuit de landbouw zelf bestaat behoefte aan grond voor de bedrijfsontwikkeling. Aan de andere kant zal er grond vrij komen doordat bedrijven stoppen. Aan de hand van de gegevens hierover wordt een globale grondbalans opgesteld.

4.1 Ontwikkeling van niet-agrarische functies

Water en natuur De Noordwaard, de polder in het noorden van het gebied ten westen van Werkendam, is in het kader van de PKB-procedure Ruimte voor de Rivier aangemerkt als een ‘koploperproject’. Dat wil zeggen dat het gebied vooruitlopend op de PKB gereserveerd is als zogenaamd meestroomgebied. Het gaat om een totale oppervlakte van ca. 2000 ha, waarvan waarschijnlijk de helft wordt onttrokken aan de landbouw. In de PKB wordt nader uitgewerkt hoe het gebied kan functioneren. De voorgestelde alternatieve maatregel van het Platform Behoud Noordwaard om via ‘sprokkelmaatregelen’ te voorkomen dat de bewoners moeten verhuizen, wordt door de staatssecretaris beschouwd als onvoldoende robuust en rendabel voor de toekomst. 7 Inmiddels is het project definitief benoemd tot koploperproject. Dit betekent dat de planstudie “Ontpoldering Noordwaard” direct van start kan gaan en dat in 2010 met de uitvoering kan worden begonnen. Het is nog niet geheel duidelijk wat de gevolgen zullen zijn voor de ruim twintig agrarische bedrijven. Een deel kan blijven zitten en het andere deel moet stoppen of verplaatst worden naar elders. Door de Noordwaard als meestroomgebied in te richten ontstaan extra kansen voor een koppeling met versterking van de natuurwaarden van de Biesbosch, de realisatie van de robuuste ecologische verbindingszone, uitbouw van recreatie in en rondom het gebied en de ontwikkeling van een zogenaamd nat bedrijventerrein bij Werkendam. Overigens moeten de maatregelen in de Noordwaard aangevuld worden met maatregelen bovenstrooms en bij om problemen bovenstrooms te voorkomen (Nieuwland/Welmers, 2004).

Behalve de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier, zijn in het gebiedsplan zoekgebieden opgenomen voor regionale waterberging. Door waterbergingsgebieden is het mogelijk om water tijdelijk vast te houden, wanneer hoge rivierpeilen het onmogelijk maken om water uit te slaan (naar verwachting eens per vijf jaar). De zoekgebieden liggen in de polder Den Duyl en tussen het Uitwijksche Veld en de Zevenbansche Boezem. Het gebiedsplan heeft voor de periode tot 2016 een gebied van 800 ha gereserveerd, maar het waterschap verwacht niet dat dit hele gebied nodig zal zijn, ook niet voor de lange termijn.

Eerst zullen bestaande watergangen worden verbreed. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de realisering van ecologische verbindingszones langs waterlopen die bestaande natuurgebieden aan elkaar moeten verbinden. Daarnaast zijn verschillende kleinere gebieden in het zoekgebied aangewezen waar water kan worden opgevangen. Het waterschap zoekt daarvoor aansluiting op reeds bestaande initiatieven, zoals de uitbreiding van het natuurgebied het Pompveld en de landgoedinitiatieven bij Almkerk (zie volgende paragraaf).

7 www.ruimtevoorderivier.nl (14 juli 2005)

33 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Het is nog niet precies duidelijk om welke oppervlakte het gaat. Dat is afhankelijk van de uitkomsten van overleg met grondeigenaren. Wanneer wordt afgesproken dat land wordt afgegraven, kan er meer water worden geborgen op een kleinere oppervlakte. Maar het land kan ook intact worden gelaten, zodat de grondeigenaar het in droge periodes kan gebruiken. In dat geval is een grotere oppervlakte nodig om dezelfde hoeveelheid water te kunnen vasthouden. Het waterschap schat voorlopig in dat ongeveer 200 ha grond nodig zal zijn voor waterberging. 8 Deels zal dit door het opengraven van grond definitief aan het agrarisch gebruik onttrokken worden. De grondeigenaar kan het water gebruiken om een andere functie te ontwikkelen, zoals kleine vaarrecreatie (bijvoorbeeld op nieuwe landgoederen). Een ander deel zal beschikbaar blijven voor extensief agrarisch gebruik, waarbij de grondeigenaar wordt gecompenseerd met een bijdrage voor de geleverde ‘blauwe dienst’.

Landgoederen In 2004 heeft de provincie de notitie “Rood voor Groen: Nieuwe Landgoederen” opgesteld als toetsingskader voor nieuwe landgoederen. Nieuwe landgoederen worden gezien als een manier om publieke doelen, zoals natuur, te financieren met woningbouw. Ze vormen idealiter een schakel tussen bewoond gebied en dichtbijgelegen natuur. Landgoederen hebben minimaal een omvang van 10 ha, waarvan ten minste 7,5 ha natuur moet worden aangelegd in landelijke regio’s. Het Land van Heusden en Altena kent een relatief groot aantal landgoedinitiatieven. Of deze allemaal gerealiseerd worden, hangt af van de drie gemeenten, die werken aan een gezamenlijke visie op de aanleg van landgoederen. Daarin wordt een zonering aangegeven voor het gebied waar landgoederen kunnen komen. Dit betreft grofweg het ‘middengebied’ met de natuurgebieden, het riviertje de Alm, de zoekgebieden voor waterberging en de voorgenomen ecologische verbindingszones. Aan de randen van dit middengebied liggen de woonkernen Sleeuwijk, Woudrichem, Rijswijk/Giessen, Babyloniënbroek, Dussen en Almkerk . Een deel van d e landgoedinitiatieven bevindt zich binnen die zonering (De Groene Koppeling, Plan Kraaiveld en Kasteel Dussen). Bijzonder aan De Groene Koppeling is dat de drie initiatiefnemers ervoor kiezen om hun agrarische activiteiten op de nieuwe landgoederen te staken en om te schakelen naar een combinatie van waterberging, natuur en recreatie (Heijning et al., 2005). Enkele andere initiatieven vallen op dit moment buiten de zonering, zoals het initiatief in de Noordwaard en de initiatieven bij Eethen, Genderen en Babyloniënbroek in de gemeente Aalburg. Als al deze landgoedinitiatieven gerealiseerd worden ontstaat er als het ware een landgoederengordel door het gebied, die een grote ruimtelijke impact zal hebben afhankelijk van de specifieke inrichting. De provincie pleit voor een inrichting en beplanting die past bij het karakter van het gebied. De complexiteit van een eventuele herverkaveling wordt vergroot wanneer het open landbouwgebied doorsneden wordt door een reeks landgoederen. Een toedelingsonderzoek zal meer zicht kunnen geven op knelpunten en kansen.

Stedelijke dynamiek De wegenstructuur wordt bepaald door de A27, die het gebied verbindt met de stedelijke regio’s aan de overkant van de Maas en de Merwede. De snelweg heeft het karakter van een transportas, wat past bij het niet-verstedelijkte karakter van het gebied. Alle kernen zijn goed ontsloten door twee oost-west lopende provinciale wegen. De kernen zijn relatief klein van omvang variërend van 11.000 in Werkendam tot 400 inwoners in Babyloniënbroek (Nieuwland/Welmers, 2004). Vooral voor het zuidelijk deel van het gebied wordt gewezen op afnemende leefbaarheid van de kleine dorpen (Provincie Noord-Brabant, 2004). De woningbehoefte van het Land van Heusden en Altena wordt bepaald door de groei van de eigen bevolking en het aantal huishoudens. Het aantal huishoudens groeit snel door de toenemende woningbehoefte van alleenstaanden en oudere paren zonder kinderen. Tot 2015 is de planningsopgave

8 Bronnen: Koop en Luijendijk (2004) en Mevr. M. van Gestel (Waterschap Rivierenland).

34 4. Ruimtelijke ontwikkelingen

voor uitbreiding van woningbouwlocaties ruim 900 woningen en 1300 woningen tot 2020. Woningen worden zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd (Provincie Noord-Brabant, 2004).

Er zijn drie concentraties van bedrijven: Werkendam, Giessen en Veen . Bundeling van de bedrijventerreinen staat voorop in het beleid, zodat verkeersstromen worden beperkt en het landschap zo min mogelijk nadelen ondervindt. Daarom wil men aansluiten bij bestaande kernen, huidige bedrijvenlocaties en de beschikbare regionale infrastructuur. Het Uitwerkingsplan voor het Land van Heusden en Altena gaat uit van 57 ha ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen tot 2020. In het plan wordt voorgesteld om 40 ha bedrijventerrein te ontwikkelen ten zuiden van Werkendam in aansluiting op bestaande bedrijventerreinen (Provincie Noord-Brabant, 2004). De locatie is daarnaast gekozen vanwege de gunstige ligging nabij de snelweg en het Steurgat, dat aanknopingspunten biedt voor de ontwikkeling van ‘natte’ bedrijvigheid.

In totaal is voor woningen en bedrijven de komende twintig jaar ca. 300 ha nodig (Provincie Noord- Brabant, 2004).

Nieuwe Hollandse Waterlinie De noordelijke zoom van het gebied maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Door het open karakter van het gebied is het niet moeilijk voor te stellen waar de oude inundatievelden lagen. Om de herkenbaarheid van de linie te versterken wordt een landschappelijke verdichting achter de linie en tussen de vestingstadjes voorgesteld (het gebied tussen de linie en de Boven Merwede). Daarbij wordt gedacht aan intensievere agrarische gebruiksvormen, verspreide woonvormen en verblijfsaccommodatie. De uitwerking van de linie kan goed gecombineerd worden met het realiseren van de robuuste ecologische verbindingszone (ca. 100 ha). Dit wordt zoveel mogelijk gedaan via agrarisch en particulier natuurbeheer. Ook landgoederen kunnen hieraan bijdragen. Vooralsnog lijkt de uitwerking van het perspectief op de toekomst van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Panorama Krayenhoff) geen druk te leggen op de mogelijkheden van de grondgebonden landbouw.

4.2 Prognose vraag en aanbod van landbouwgrond

Om een beeld te krijgen van de druk op de grond is een inschatting gemaakt van de omvang van de vraag naar en het aanbod van grond. Daarbij is ten eerste gekeken naar de vraag naar grond vanuit de landbouw. Dit is gedaan aan de hand van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de groei van landbouwbedrijven in oppervlakte in de periode 1990-2003. De gemiddelde groei van landbouwbedrijven in het Land van Heusden en Altena bedroeg in die periode 0,5 ha. Trekken we deze lijn door dan resulteert dit in een vraag naar landbouwgrond van 837 ha in de komende vijf jaar (periode tot 2010). Uitgegaan is van een periode van vijf jaar, omdat verwacht wordt dat het grootste deel van de afbouwende bedrijven in die periode stopt of zijn grond zal verhuren aan andere agrariërs.

De vraag van niet-agrarische functies is eerder dit hoofdstuk aan de orde gekomen. De komende twintig jaar is ongeveer 300 ha nodig voor woningbouw en bedrijventerrein. Natuurontwikkeling en ecologische verbindingszones vergen ongeveer 250 hectare. 9 In de vraag naar grond is de reservering van de Noordwaard (2000 ha) niet meegenomen, omdat het nog niet duidelijk is wat er zal gebeuren met de agrarische bedrijven. Deels zullen bedrijven blijven, deels beëindigen en deels zullen ze uitgeplaatst worden. Uitplaatsing kan plaatsvinden binnen het Land van Heusden en Altena, in welk geval er wel een

9 Bron: Projectbureau Wijde Biesbosch en Uitvoeringsprogramma Wijde Biesbosch.

35 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw extra ruimtevraag is, maar bedrijven kunnen ook verplaatst worden naar elders. De ontwikkeling van landgoederen is evenmin meegenomen in de berekening van de ruimtevraag, aangezien het voornamelijk grondeigenaren betreft die de eigen landbouwgrond inzetten voor de realisatie van de landgoederen en dus geen extra ruimte vragen. Een deel van de ca. 200 ha waterberging die benodigd is, valt binnen deze landgoederen en is als zodanig opgenomen in de betreffende initiatieven (ca. 70 ha). Voor de overige 130 ha gaan we ervan uit dat een deel samenvalt met de realisering van ecologische verbindingszones en dat het andere deel gebruikt kan worden door melkveebedrijven die via blauwe diensten gecompenseerd worden voor eventuele schade.

De totale oppervlakte van ruimteclaims in het Land van Heusden en Altena wordt op grond van het bovenstaande geschat op 1.400 ha tot 2025. - landbouw (komende vijf jaar): 850 ha - woningen en bedrijven (komende twintig jaar): 300 ha - natuurontwikkeling (komende vijftien jaar) 250 ha

Op basis van het aantal afbouwende bedrijven is een prognose gemaakt van de hoeveelheid vrijkomende grond. Daarbij is rekening gehouden met de mogelijkheid dat stoppende agrariërs het huis en een klein deel van de grond houden. Over de hoeveelheid grond die een afbouwende ondernemer in eigendom en gebruik houdt zijn weinig cijfers bekend. Uit onderzoek naar woonobjecten in het landelijk gebied blijkt dat de kaveloppervlakte zelden groter dan vijf ha is en dat de gemiddelde kaveloppervlakte 1,6 ha bedraagt (Van den Berg et al., 2005). De systematiek van de BRP hanteert drie ha als grens voor de meldingsplicht van agrarische bedrijven. Op basis daarvan is gekozen voor een prognose aan de hand van het in gebruik houden van twee ha na bedrijfsbeëindiging. In dat geval zal in de periode tot 2010 ongeveer 1.550 ha vrijkomen.

Voor de verschillende agrarische sectoren ziet de balans tussen vraag en aanbod van grond er als volgt uit:

800

700

600

500

400

300

200

100

0 t en 's eel gen jv vz ieren . t eri dri ijv v r/e asd o /be ra bl akkerbouw g atuu en gen n in nb- tui won Vraag Land van Heusden en Altena

Vrijkomende grond (2ha resterend)

Figuur 8. Prognose vraag en aanbod grond in het Land van Heusden en Altena per sector (Bron: CBS en GIAB 2003).

36 4. Ruimtelijke ontwikkelingen

Alleen graasdierbedrijven, voornamelijk melkveebedrijven, hebben in de toekomst meer vraag naar grond dan uit dezelfde sector vrijkomt. Omdat veel akkerbouwers zullen stoppen zal het aanbod van grond vanuit de akkerbouw groter zijn dan de vraag. Daaruit kan geconcludeerd worden dat er een verschuiving zal plaatsvinden van akkerbouw naar melkveehouderij. In totaal is er iets meer aanbod van grond is dan vraag (150 ha) in de komende twintig jaar.

Enige nuancering van deze berekeningen is nodig. Uitgangspunt bij de berekening is 51% afbouwende bedrijven. Enerzijds is het best mogelijk dat afbouwende bedrijven na vijf jaar nog steeds bestaan met de bijbehorende grond (bijvoorbeeld overgegaan op een andere eigenaar). Bovendien moet het percentage afbouwende bedrijven enigszins genuanceerd worden, aangezien het inkomen uit activiteiten buiten het bedrijf niet wordt meegenomen in de gegevens van de economische omvang van het bedrijf. Het is dus mogelijk dat een klein bedrijf (<40 NGE) toch voldoende inkomensbasis heeft om te blijven bestaan. Deze kanttekening wordt in deze studie ondervangen door aan te nemen dat agrarische bedrijven die in stand gehouden worden door activiteiten buiten het bedrijf niet aantrekkelijk zijn voor potentiële opvolgers. In dat geval worden de agrarische activiteiten uiteindelijk toch afgebouwd. Het is echter niet te voorspellen wanneer dat zal gebeuren.

Een andere kanttekening heeft betrekking op de periode van vijf jaar die is gekozen voor de berekening van het grondaanbod. Over vijf jaar zal een nieuwe berekening wellicht andere cijfers over het aantal afbouwende bedrijven geven. Het is mogelijk dat er dan nog meer bedrijven zullen zijn die geen opvolger hebben of die te klein zijn om te overleven. Tot slot is de ruimtevraag van andere functies gebaseerd op een prognose voor de komende twintig jaar. Het is best mogelijk dat de ruimtevraag tijdens die twintig jaar verandert door nieuwe ontwikkelingen in het beleid. Al met al blijven de verhouding tussen vraag en aanbod en het verloop daarvan in de tijd moeilijk voorspelbaar.

Voor de korte termijn geven de berekeningen een redelijk inzicht in de verschuivingen in vraag en aanbod van grond. Geconcludeerd kan worden dat er op de korte termijn ruimte is voor de ontwikkeling van alle grondvragende functies. De kansen voor bedrijven in het middengebied voor schaalvergroting en intensivering nemen af, doordat ruimteclaims voor natuur en water zich op de lange termijn daar zullen blijven concentreren. Uitruil met bedrijven die zich meer zouden willen oriënteren op verbrede activiteiten (groene en blauwe diensten en recreatie) zou een oplossing kunnen zijn.

Het is de moeite waard om beter zicht te krijgen op de strategieën van afbouwende bedrijven. Niet alleen kan zo onzekerheid over de grondmobiliteit gereduceerd worden. De vrijkomende gronden kunnen bij eventuele kavelruilen goed van pas komen als smeermiddel. Bovendien kunnen ‘wijkende bedrijven’ en ‘blijvende bedrijven’ van elkaar profiteren. Wanneer ‘blijvers’ grond huren van ‘wijkers’ en afspraken maken over de toekomst, hebben beiden meer zekerheid. Het blijvende bedrijf heeft zo meer kans om de bedrijfsoppervlakte uit te breiden, want vaak gaat de grond van een stoppend bedrijf via een makelaar naar bedrijven buiten het gebied.

4.3 Grondmobiliteit

In de periode januari 1998 tot en met juni 2001 zijn in het Land van Heusden en Altena 365 percelen in 187 transacties verhandeld. Dit komt overeen met 875 ha. Op basis van deze gegevens kan vastgesteld worden dat de grondmobiliteit in deze periode gemiddeld 1.25% per jaar bedraagt. Dit is ten opzichte van landelijke gegevens over de grondmobiliteit aan de lage kant. In figuur 9 zijn aangegeven de ligging en

37 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw verkoopprijs per vierkante meter van de verhandelde percelen in de genoemde periode. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de grondmobiliteit in de jaren na 2001 sterk is toegenomen. Uitzondering vormt de Noordwaard vanwege gerichte aankoopactiviteiten van de overheid in verband met Ruimte voor de Rivier.

Figuur 9. Verhandelde percelen in het Land van Heusden en Altena, 1998-2001. Bron: Dienst Landelijk Gebied op basis van gegevens Kadaster. Bewerking door Jasper Dekkers, Vrije Universiteit, vakgroep Ruimtelijke Economie.

4.4 Grondeigendom van publieke partijen

Figuur 10 geeft een beeld van de gronden die in het Land van Heusden en Altena in eigendom zijn van publieke partijen. Weergegeven is de stand per 1 mei 2004. Inzicht in de ligging van dit grondbezit is van belang in verband met herverkaveling. In bepaalde gevallen kunnen deze gronden worden ingebracht in bijvoorbeeld kavelruil. Op die manier kunnen dan agrarische en publieke doelen in onderlinge samenhang worden gerealiseerd. Uit de figuur blijkt dat het overgrote deel van het publieke grondbezit te vinden ten westen van de A27. Ten oosten van de snelweg is het bezit relatief beperkt.

38 4. Ruimtelijke ontwikkelingen

Figuur 10. Eigendomssituatie publieke partijen Land van Heusden en Altena

39 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

40 5. Discussie met de streek

5. Discussie met de streek

De vorige hoofdstukken zijn het resultaat van kwantitatieve analyses en bureaustudie. Daarmee is een beeld verkregen van de knelpunten en kansen voor de landbouw in het Land van Heusden en Altena. Door middel van gesprekken met een aantal toekomstgerichte ondernemers in het gebied en een aantal zogenaamde discussieateliers is onderzocht hoe in het gebied over de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw wordt gedacht gelet op de uitvoering van het gebiedsplan. Het doel van de bijeenkomsten was het gezamenlijk signaleren van mogelijkheden om actie te ondernemen.

5.1 Gesprekken met agrarische ondernemers

Hieronder zijn de resultaten van de interviews en de bijeenkomst thematisch weergegeven. Letterlijk geciteerde uitspraken zijn gecursiveerd.

Gebiedsplan De geïnterviewden zijn op hoofdlijnen op de hoogte van de inhoud van het gebiedsplan. Ze wijzen erop dat dit voor de meeste agrariërs in het gebied waarschijnlijk niet geldt. Als reden daarvoor geven ze aan dat alleen een kleine groep van actieve ondernemers (waarvan zij deel uitmaken) bereid is om tijd te investeren in de continue stroom van nieuwe plannen van de overheid om zo in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen. De meeste ondernemers zien het gebiedsplan als één van de vele plannen in het gebied en letten alleen op mogelijke dreiging die uit kan gaan van nieuwe plannen. Er wordt niet gekeken naar mogelijke kansen voor het bedrijf. Volgens de geïnterviewden is de algemene houding onder ondernemers ten aanzien van alle plannen afwachtend: “we zien wel wat ervan terecht komt.”

“Al die plannen zijn van bovenaf met wat streekgenoten op de kaart gezet. Alleen de mensen die direct in de portemonnee geraakt worden, gaan het lezen en naar alternatieven zoeken.”

In principe is men positief over de ambities voor de landbouw in het gebiedsplan, hoewel wordt getwijfeld aan de uitvoering.

“Het staat er allemaal leuk in, maar ik vraag me af of die mensen weten hoe een modern landbouwgebied eruit moet zien. Vooral voor de oosthoek van het gebied wordt het moeilijk om de landbouw een toekomstperspectief te bieden.”

Andere ondernemers vinden dat het gebiedsplan de mogelijkheden voor verbreding overschat. Er zijn maar enkelen die voldoende inkomsten kunnen halen uit recreatie en natuurbeheer gezien de mogelijkheden die daarvoor zijn in het gebied. Geconstateerd wordt dat het gebiedsplan nog door veel onzekerheid wordt omgeven. De relatie met bestemmingsplannen, Structuurvisie Plus en streekplan is voor de meeste agrarische ondernemers niet duidelijk.

De geïnterviewde ondernemers verwachten niet dat het gebied veel zal veranderen door de uitvoering van het gebiedsplan. Alleen het gebied ten westen van de A27, waar de landbouw plaats moet gaan maken voor water, zal aanzienlijk veranderen. Enkelen denken dat de uitvoering van het gebiedsplan teveel belemmerd wordt doordat de gemeenten onderling niet voldoende samenwerken. Voor het hele Land van Heusden en Altena zou bepaald moeten worden hoe de doelen uit het gebiedsplan uitgewerkt kunnen worden, maar dan moeten de gemeenten niet afzonderlijk van elkaar beleid formuleren.

41 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Op een enkeling na denken de geïnterviewde agrariërs dat het gebiedsplan geen verstrekkende gevolgen voor het eigen bedrijf zal hebben. Dit is ook de reden waarom ze zich niet verder in het gebiedsplan hebben verdiept. Gedacht wordt dat ook andere ondernemers niet snel een rol voor zichzelf weggelegd zien in het gebiedsplan. Als reden wordt aangegeven dat er geen acute dreiging van het gebiedsplan uitgaat, zodat er geen noodzaak is om iets te doen. Bovendien merkt een enkeling op dat collega- ondernemers vaak niet mee willen doen aan een initiatief, omdat men bang is dat het eigenbelang van de ander voorrang krijgt.

“Wil je agrarische ondernemers in dit gebied in beweging brengen, dan moet je trekkers aanwijzen, die niet in allerlei bestuurlijke clubs zitten, maar die wel een goed draaiende onderneming hebben en voldoende bekendheid en vertrouwen genieten.”

Landbouw in de toekomst Van oudsher waren er veel gemengde bedrijven in het gebied. Bij de ruilverkaveling in de jaren zestig werd men geadviseerd om te gaan specialiseren in akkerbouw dan wel melkveehouderij. Het aandeel akkerbouw in het gebied is de afgelopen twintig jaar gestegen als gevolg van het vrijkomen van grond van afbouwers. “Maar nu wordt de verhouding tussen het aantal melkveebedrijven en akkerbouwbouw weer fifty-fifty”, zo observeren enkele ondernemers. Het probleem bij de akkerbouw is dat bedrijven alleen nog kunnen concurreren op de Europese markt door gewassen te telen met een hoge toegevoegde waarde (groenten). In het Land van Heusden en Altena is echter alleen de strook langs de A27 daarvoor geschikt. De rivier- en zeeklei in de kom en ten westen van de snelweg is te zwaar. De verwachting is dat vooral melkveehouders kans hebben om te overleven in het oosten van het gebied. Voor het westen worden nog voldoende kansen gezien voor grootschalige akkerbouwbedrijven.

Het gebied zal volgens de meeste geïnterviewde ondernemers altijd een landbouwgebied blijven. Natuurontwikkeling is niet echt aan de orde en verdere verstedelijking ook niet, afgezien van het noorden van het gebied. In het algemeen wordt gedacht aan een verdere ontwikkeling van de landbouw door schaalvergroting (vergroting bedrijfsoppervlakte). Een enkeling is bang dat gronden op termijn braak komen te liggen, doordat blijvende bedrijven de hoge grondprijzen niet kunnen opbrengen. Anderen nemen waar dat er steeds meer grondeigenaren zijn die nieuwe activiteiten buiten het bedrijf of verbrede activiteiten op het bedrijf ontwikkelen. Toerisme zal volgens één van de ondernemers een grotere rol gaan spelen, omdat ook het Land van Heusden en Altena te kleinschalig wordt voor primaire agrarische productie voor de wereldmarkt. Sommigen denken dat men steeds meer zal omschakelen naar productie voor de regionale markt (streekproductie en verwerking en verkoop op het eigen bedrijf).

“Vroeger hadden we hier eigen melkfabrieken, eigen kaasmakerijen, eigen aardappelsorteerbedrij- ven etc. De landbouw moet zich weer meer op de streek richten door ook de verwerking terug te brengen in de streek.”

“Voor een goede bedrijfsontwikkeling moet je aansluiten op wat de consument wil. Directe consu- mentencontacten worden steeds belangrijker.”

Ook landschapbeheer en de teelt van energiegewassen zullen een grotere rol gaan spelen. Tot slot zijn er nog mogelijkheden voor productinnovatie in de akkerbouw, tuinbouw en blijvende teelt.

De beslissing over wel of niet doorgaan met het bedrijf komt steeds vroeger. Als je op je vijftigste nog niet de omstandigheden heb gecreëerd om een levensvatbare situatie te houden voor de komende twintig jaar, dan ben je eigenlijk al gestopt. De geïnterviewden denken in het algemeen dat je als ondernemer

42 5. Discussie met de streek

vooral kansen moet pakken om je bedrijf in stand te houden. Bij oudere agrariërs ligt dat nog wel eens anders.

“Een boer zegt vaak dat hij z’n bedrijf nooit zal verkopen, aangezien hij er al zes generaties zit, maar ik vind dat het gewoon een kwestie van euro’s is.”

Samenwerking met collega-boeren lijkt een trend te worden om arbeid en machines zo efficiënt mogelijk in te kunnen zetten. Grond die vrijkomt van ondernemers die hun agrarische activiteiten staken, zouden goed meegenomen kunnen worden in een samenwerkingsverband.

Obstakels voor ontwikkeling De strategieën van de ondernemers lopen uiteen. De één gaat door met dezelfde activiteiten en probeert deze uit te breiden en te specialiseren. De ander vindt schaalvergroting te kapitaalsintensief en probeert risico’s te verdelen over allerlei verschillende activiteiten, waaronder ook recreatie en natuurbeheer.

Genoemde obstakels of beperkingen zijn onder meer de vastgestelde afzetprijzen op de markt en de hoge kosten van grond, arbeid, melkquotum en teeltondersteunende voorzieningen. Het is voor veel ondernemers, ook zij die er nu goed voor staan, financieel niet mogelijk om door te groeien naar een bedrijf dat ook in de toekomst levensvatbaar is.

“De afzetprijs van mijn producten wordt door een coöperatie bepaald en tachtig procent van mijn kosten wordt door mijn mengvoerfabriek bepaald. Voor twintig procent kan je proberen de overige kosten te drukken en een paar duizend euro per jaar te verdienen. Eigenlijk kan je een boer dus geen ondernemer meer noemen.”

Daarnaast zorgt de omgeving van het bedrijf voor beperkingen in de mogelijkheden om uit te breiden. Dat heeft te maken met de milieuwetgeving, andere ruimteclaims en obstakels in de infrastructuur. De beperkingen voor de omvang van de bouwkavel en uitbreiding van gebouwen vormen een knelpunt om door te groeien naar een bedrijf dat ook in de toekomst volwaardig is. Vergroting van de productie betekent dat je ook grotere gebouwen nodig hebt. Vaak wordt ook de onduidelijkheid over regelgeving genoemd. Een voorbeeld is de onduidelijkheid over de nieuwe mestwetgeving, zodat bedrijven zich niet kunnen voorbereiden. Er wordt ook veel geklaagd over de gemeenten die toetsen aan de hand van verouderde bestemmingsplannen en initiatieven in de kiem smoren door traag en bureaucratisch te reageren op nieuwe inzichten.

“Een ondernemer wil duidelijkheid over wat hij mag doen, zodat hij zijn piketpalen kan uitzetten.”

Door een aantal van de ondernemers wordt gesuggereerd dat het voor de landbouw beter zou zijn als de gemeenten zouden fuseren. Door een bundeling van krachten kan er veel beter geantwoord worden op de vragen en ideeën van boeren.

Nieuwe initiatieven Sommige geïnterviewden vinden dat er in het Land van Heusden en Altena weinig initiatieven worden ontplooid. Anderen denken dat er voldoende initiatief is, maar dat de uitvoering wordt geremd doordat het gemeentelijk beleid niet is afgestemd op nieuwe ontwikkelingen en de regelgeving te stringent is.

43 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

“Er staan geen windmolens, er is slechts één mini-camping en er zijn geen wandelroutes. Geen wonder dat toeristen wegblijven. En dat terwijl het Land van Heusden en Altena door zijn omsloten karakter de perfecte onthaast-locatie is!”

Het slagen of mislukken van een initiatief is vaak afhankelijk van hoe lang initiatiefnemers gemotiveerd kunnen blijven. Er is een lange adem nodig om zaken gedaan te krijgen bij de betrokken instanties. De mate waarin een nieuwe activiteit geld kan opbrengen is de belangrijkste reden om een initiatief aantrekkelijk te vinden. Er heerst twijfel over de economische effectiviteit van verbreding voor de landbouw. Zolang de primaire tak van het bedrijf niet gehinderd wordt, kan verbreding kansen bieden.

Veelgenoemde initiatieven zijn het project ‘Klimaatlandschap’ (zie paragraaf 2.3) en de initiatieven voor landgoederen (zie paragraaf 4.1). Ook wordt opgemerkt dat er recreatieve routes voor fietsers, wandelaars en kano’s worden aangelegd, waarbij het Toeristisch Bureau Altena-Biesbosch en agrarische ondernemers samenwerken. In het algemeen wordt nog niet heel positief aangekeken tegen het initiatief Klimaatlandschap. Na het rapport dat hierover is verschenen, lijkt er weinig meer te zijn gebeurd. Bovendien ziet menigeen weinig nut in het idee om de winst van windenergie te gebruiken om de teelt van biomassa en bio-energie rendabel te maken.

Nieuwe initiatieven, zoals landgoederen, worden verwelkomd maar ook met argwaan bekeken. Wanneer agrarische grond plaatsmaakt voor gevoelige bestemmingen, zoals wonen en natuur, treden extra milieuregels in werking voor de omliggende bedrijven. Daardoor worden die bedrijven beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Bovendien kan er extra versnippering optreden, waardoor het moeilijker wordt om aaneengesloten stukken landbouwgrond te krijgen. Anderen vinden het bezwaarlijk dat er via de landgoederen nieuwe bewoning verspreid in het landelijk gebied komt. De één vindt het zonde dat die bewoning alleen nuttig zal zijn voor rijke mensen die meestal van buiten het gebied komen. De ander heeft liever dat nieuwe bewoning aansluit bij bestaande kernen. Tot slot wordt opgemerkt dat een ongebreidelde ontwikkeling van landgoederen strijdig is met allerlei recente rapporten, waarin de openheid van het gebied wordt bejubeld.

Enkele ondernemers geven aan dat wanneer nieuwe initiatieven zich richten op het beter ontwikkelen van de mogelijkheden voor recreatie, vooral het water in het gebied een aanknopingspunt is. “Want daar staat het gebied om bekend.”

Samenwerking De geïnterviewde ondernemers werken samen met familie ((schoon-)vader, broer, etc) of met collega- ondernemers. Samenwerking vindt vooral plaats binnen het Land van Heusden en Altena en minder daarbuiten. Het samenwerken heeft vooral betrekking op de inzet van arbeid en machines, de inkoop van voer, zaden en pootgoed en mestafzet. Ook is een keer kennis genoemd. Akkerbouwbedrijven werken vaak onderling samen, verder zijn er voorbeelden van samenwerking tussen akkerbouw en veehouderij.

De meeste geïnterviewden denken dat er met meer samenwerking, vooral met het oog op een efficiënte inzet van arbeid, nog veel te bereiken is.

“Nu komen alle boeren om zes uur hun bed uit om 60 koeien te melken. Als tien boeren zouden gaan samenwerken, dan kunnen twee boeren die 600 koeien gaan melken, terwijl de rest iets anders doet.”

44 5. Discussie met de streek

“Een akkerbouwbedrijf moet in de toekomst 100 ha per arbeidskracht hebben. Maar ik geloof meer in 300 ha met z’n drieën delen.”

“In de toekomst zal samenwerking meer voorkomen. Er zijn veel agrariërs op leeftijd die hun activiteiten afbouwen. Door samenwerking kan je voor wat oudere mensen passende taken vinden, die niet teveel zware lichamelijke arbeid vergen. Tegelijkertijd krijgt de jonge boer de kans om zijn activiteiten uit te breiden.”

De terughoudende mentaliteit van vooral de oudere agrariërs in het gebied bemoeilijkt verdergaande samenwerking. Reden voor de terughoudendheid is dat samenwerking verlies van zelfstandigheid zou kunnen betekenen, terwijl deze al zo ingeperkt is door leveranciers en afnemers die de prijzen bepalen. Bovendien zijn de geïnterviewden van mening dat ondernemers in het gebied in het algemeen niet graag zien dat degene met wie ze samenwerken meer verdient aan de samenwerking dan zijzelf. Volgens sommigen staan ook geloofsverschillen samenwerking in de weg. Aanknopingspunt voor meer samenwerking is bestaand contact via onder meer agrarische studieclubs, bijeenkomsten van ZLTO, door elkaar af en toe te helpen met karweien etc.

Door enkelen wordt opgemerkt dat wanneer er op het gebied van recreatie en toerisme meer initiatief verwacht wordt van agrarische ondernemers, er ook meer samenwerking met gemeenten en waterschap gewenst is. Routestructuren en bijbehorende voorzieningen moeten onderhouden worden en dat kan niet allemaal door de ondernemers zelf gedaan worden. Overigens denken de ondernemers dat de ontwikkeling van het recreatieve potentieel van het gebied voorlopig nog erg moeilijk ligt vanwege de cultuur. De bevolking van de meeste kernen is zo religieus, dat er op zondag geen activiteiten mogelijk zijn en er voor de toerist dus niets te doen is.

Verkaveling Het gebied profiteert nog steeds van de situatie die is gecreëerd door de ruilverkaveling, maar toch wordt door de meeste geïnterviewden gesignaleerd dat de verkaveling ten oosten van de A27 hard aan verbetering toe is. Er liggen veel kleine kavels in de stille verkoop die nu nog verpacht worden, zodat er nog geen probleem lijkt te zijn. Opgemerkt wordt dat daar slimmer mee omgegaan zou kunnen worden. Nu wordt vaak geprobeerd om ze via een makelaar te verkopen, maar omdat ze zo klein zijn is dat heel moeilijk. Ze kunnen ook worden ingezet als ruilgrond voor de realisering van publieke doelstellingen, zoals de ecologische verbindingszones. De geïnterviewden geven aan dat versnippering een probleem is.

“Sommige collega’s hebben overal land. In de Biesbosch en helemaal aan de andere kant. En dat zijn dan boeren die goede overlevingskansen hebben. Die grote afstanden zorgen voor enorme kosten.”

In de toekomst zal de situatie verslechteren. De landbouw moet steeds kosteneffectiever te werk gaan, zodat de eisen aan de verkaveling steeds belangrijker worden. Tegelijkertijd verschijnen er allerlei andere functies in het landelijk gebied, waardoor extra versnippering ontstaat. Daarbij is er een duidelijk verschil tussen het noorden en het zuiden van het Land van Heusden en Altena. In het noorden zijn er meer niet- agrarische ontwikkelingen, waardoor daar een minder goede uitgangspositie is voor verbetering van de verkaveling. Tussen de verschillende sectoren bestaan ook verschillen. Voor de akkerbouw is uitruil van grond vaak minder interessant. Het huren van grond is een populaire constructie om te zorgen voor een goede vruchtwisseling. Bovendien wordt grondruil bemoeilijkt doordat er zoveel pacht- en huurrelaties zijn tussen grondeigenaren en gebruikers.

45 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Een andere belangrijke ontwikkeling is de toenemende verkoop van vrijkomende gronden aan agrarische ondernemers die buiten het Land van Heusden en Altena gevestigd zijn. Dit is in principe een goede ontwikkeling voor de structuur van de landbouw in het gebied in de optiek van de agrarische ondernemers. Het beperkt echter de kansen voor de huidige agrarische ondernemers in het Land van Heusden en Altena.

Een planmatige herverkaveling met een goede procesbegeleiding is volgens de meeste geïnterviewden noodzakelijk. Daarbij wordt wisselend gedacht over de vorm van zo’n herverkaveling. 10 Verplichting wordt als niet erg realistisch ervaren: “zo slecht is de situatie nu ook weer niet.” Veel toekomstgerichte agrarische ondernemers kunnen zich redden met eigen oplossingen (pachten en dergelijke). Aan de andere kant levert vrijwillige ruiling niet altijd iets op. Het kunnen lange trajecten zijn zonder garantie op succes. Een belangrijk obstakel bij vrijwillige kavelruil is het verschil in kwaliteit van de gronden. Verder wordt afgunst genoemd: een ‘win-win’ situatie creëren betekent niet dat iedereen evenveel wint en dat is vaak een faalfactor voor vrijwillige ruiling in dit gebied. Het algemeen belang van verbetering van de landbouwstructuur wordt volgens de geïnterviewden lang niet door iedereen gezien.

Als voorwaarden voor kavelruil noemt men vooral draagvlak, geld, ruilgrond, koppeling aan publieke doelen, een onpartijdige trekker en een commissie/coördinator met veel vertouwen in de streek. De meningen zijn verdeeld over wie de trekker van een ruilproject zou moeten zijn. Eén van de ondernemers geeft aan dat de ZLTO een optie is, maar dat het ledenaantal zodanig is afgenomen, dat de ZLTO eigenlijk niet sturend zou moeten zijn in een kavelruilproject. Alle belangen zouden vertegenwoordigd moeten zijn, dus ook natuur- en milieuorganisaties, het waterschap en de gemeenten. Een koppeling met publieke doelen wordt in het algemeen gezien als een kans om te zorgen voor ondersteuning van herverkaveling door de overheid (met geld en begeleiding). Hoewel publieke doelen in het algemeen als een bedreiging worden gezien, denkt men tegelijkertijd dat een koppeling met publieke doelen de enige mogelijkheid is om te zorgen dat ruilprojecten gerealiseerd worden. Een andere voorwaarde is ruilgrond als belangrijk smeermiddel om ruiling op gang te brengen. Een grondbank 11 zou ruilgrond kunnen aankopen en uitgeven. Een grondbank met pachtgrond vindt niet iedereen realistisch, omdat pacht geen duurzame investering is. Aan de andere kant biedt een grondbank wellicht wel mogelijkheden om afspraken te maken over het gefaseerd overnemen van grond door uitruil of aan- en verkoop. Dat is ook interessant voor fruitteeltbedrijven, die in een gewoon ruilproject vaak niet meedoen, doordat ze vastzitten aan langdurige teeltperiodes. Opgemerkt wordt dat een grondbank in ieder geval met marktconforme grondprijzen moet werken, wil zo’n constructie slagen. Het liefst zelfs met extra voordelen voor ondernemers om te zorgen dat de grond bij de grondbank terechtkomt en niet bij een andere partij. Het is dan wel de vraag hoe de grondbank rendabel kan functioneren. Door de geïnterviewde ondernemers wordt het idee geopperd om andere banken te laten participeren in de grondbank van het waterschap. Eén van de ondernemers noemt als voordeel van grondruil via een grondbank, dat een grondbank in principe een neutrale onderhandelingspartner is in tegenstelling tot collega-boeren.

“Tegen een grondbank kan je gewoon zeggen dat je een bepaald perceel niet wilt, omdat er een ziekte in de grond zit. Bij een collega-ondernemer ben je voorzichtiger, omdat je de zaak niet op scherp wilt zetten in de omgeving. Je moet ook nog andere zaken regelen met collega’s.”

10 Zie bijlage 4 Vormen van herverkaveling. 11 Een grondbank kan meerdere functies hebben en op verschillende manieren georganiseerd worden. Zie bijlage 5 Grondbankconstructies.

46 5. Discussie met de streek

5.2 Discussieateliers

De verslagen van de discussieateliers zijn opgenomen in deel III van de Achtergronddocumentatie . De conclusies staan hieronder beknopt weergegeven.

Atelier I De aanwezigen zagen de volgende initiatieven als kansrijk: - herverkaveling - (meer) samenwerking tussen agrariërs:  voor een efficiëntere inzet van arbeid, machines en kennis  samenwerking tussen ‘wijkers’ en ‘blijvers’: ondernemers die hun activiteiten afbouwen kunnen grond in gebruik geven aan ondernemers die de grond uiteindelijk geheel kunnen overnemen. Daarnaast kunnen wijkende ondernemers in een samenwerkingverband nog een aantal taken vervullen totdat ze definitief met pensioen gaan. - Groene en blauwe diensten in verband met de voorgenomen realisering van ecologische verbindingszones en regionale waterberging.

Voorwaarden voor het slagen van initiatieven: - herverkaveling:  grondpot  planmatige aanpak  vrijwillig maar niet vrijblijvend  begeleiding door een neutrale partij  coördinator die de taal van de boer spreekt  koppeling aan publieke doelen - ontwikkelingsgerichte houding van gemeenten - meer en effectieve communicatie over de mogelijkheden van agrariërs. Bijvoorbeeld over de mogelijkheden van verschillende vormen van herverkaveling, energieteelt en mestvergisting (project Klimaatlandschap) en onderlinge samenwerking. Hierin kan de ZLTO een belangrijke rol vervullen.

Atelier II De aanwezigen werden opgedeeld in groepen en kregen de opdracht mee om maximaal drie onderwerpen te selecteren, waarover in de groepen verder gediscussieerd zou worden. Alle groepen vonden herverkaveling het belangrijkste onderwerp. Daarnaast werd ook het onderwerp samenwerking (tussen ondernemers, maar ook met andere belangen) belangrijk gevonden.

Herverkaveling Het initiatief voor herverkaveling moet liggen bij de ondernemers. De gemeente heeft naar de mening van de ondernemers nauwelijks een rol. Vrijwillige ruiling wordt te vrijblijvend gevonden. Daarom is het instrument wettelijke herverkaveling, die inmiddels is aangepast aan hedendaagse wensen, nog niet zo’n gek idee. In de eerste plaats biedt het instrument rechtszekerheid. Verder kan het proces binnen niet al te lange tijd doorlopen worden. Binnen vier jaar moet de herverkaveling tot stand komen, waarna direct financieel wordt afgerekend met de ondernemers die gronden hebben geruild. Er zou ook gezocht kunnen worden naar een andere vorm van binding, die niet zover gaat als de wettelijke verplichting van het plan van toedeling.

47 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Het is bij een ruilproject van belang om niet-agrarische gebiedsdoelen mee te nemen, zodat een integrale afweging wordt gemaakt, duidelijke projectcoördinatie aanwezig is en er financiële middelen zijn om het project te realiseren. Voor een dergelijk project zijn medewerking en een brede consensus noodzakelijk. Een belangrijk knelpunt bij vrijwillige kavelruil is de emotie rondom de waardering van de grond. Een voorwaarde voor het slagen van een project is sturing door een commissie, die het vertrouwen van de streek geniet. Zo’n commissie stelt een onafhankelijke vertrouwenspersoon of coördinator aan, die eveneens bekend is met de streek.

Kavelruil kan kleinschalig opgezet worden. Slaagt het kleine project dan zal dit aanleiding zijn voor anderen om het idee over te nemen. Ruiling kan ook collectief aangepakt worden, zodat coördinatie en afstemming mogelijk is. Eén herverkavelingsproject voor het hele Land van Heusden en Altena wordt niet als realistisch ervaren. De problematiek verschilt van gebied tot gebied. Met de streek moet de vorm van de herverkaveling worden besproken, waarbij de verschillende werkwijzen goed gecommuniceerd worden naar de ondernemers. Dit kan stap voor stap gedaan worden via huiskamerbijeenkomsten.

Samenwerking en afstemming In het algemeen wordt het combineren van initiatieven als noodzakelijk ervaren. Tegelijk worden projecten daardoor wel complexer, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de uitvoering. De streek moet zelf een visie hebben op het gebied als geheel, als uitwerking van het gebiedsplan. Verder wordt de mogelijkheid van het ontwikkelen van agroparken genoemd.

De provincie heeft de afgelopen jaren een meer uitvoeringsgerichte houding aangenomen, terwijl de gemeenten zich vooral passief en reactief opstellen ten aanzien van nieuwe initiatieven. Er zijn voldoende initiatieven in het gebied, maar tegen de tijd dat de plannen voor de raad worden gebracht, is het enthousiasme en de energie bij de initiatiefnemers weg. De oorzaak voor de reactieve houding van de gemeente is mogelijk dat zij nog niet is aangepast aan de nieuwe vragen van ondernemers als gevolg van de veranderingen in het landelijk gebied. Een meer pro-actieve houding is gewenst, waarbij aanvragen niet alleen wordt getoetst, maar ook wordt meegedacht over alternatieven.

Voordat kavelruil wordt toegepast kan gezocht worden naar mogelijkheden om afbouwende bedrijven en groeiers bij elkaar te brengen. Zij kunnen samenwerken door bijv. huur- of pachtconstructies. Je zou moeten achterhalen wie de afbouwers zijn, ook om in beeld te krijgen wanneer welke grond vrijkomt. Zo kan de grond in handen blijven van bedrijven binnen de streek.

Aan het eind van de bijeenkomst werd door de aanwezigen benadrukt dat er verder gepraat moet worden, niet alleen over herverkaveling en samenwerking, maar ook over onderwerpen die niet aan bod zijn gekomen, zoals de problematiek van het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing en de gewenste uitbreiding van bouwblokken.

48 6. Conclusies

6. Conclusies

6.1 Onderzoeksproces

Het onderzoek was een gezamenlijk zoekproces met de opdrachtgevers en mensen uit het gebied naar kansrijke mogelijkheden voor de landbouw. Op verzoek van de opdrachtgevers werd daarbij vooral aandacht geschonken aan mogelijkheden uitgaande van de huidige structuur van de landbouw in het Land van Heusden en Altena. Vanuit de gedachte dat de toekomst van de landbouw samenhangt met de ontwikkeling van andere functies in het gebied is tijdens de interviews en tijdens de ateliers aandacht besteed aan andere ontwikkelingen, zoals de voorgenomen waterberging, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, natuurontwikkeling en het Klimaatlandschap. Deze ontwikkelingen bleken echter helemaal niet te leven onder de betrokkenen en waren hier en daar zelfs onbekend. Hetzelfde geldt voor het gebiedsplan. De doelen in het plan leken in de ogen van agrariërs geen samenhang te hebben met andere ontwikkelingen of met de landbouw. Voor veel agrarische ondernemers blijkt het niet duidelijk te zijn wanneer actie ondernomen gaat worden en welke belangen betrokken zijn (bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De energie in dit onderzoek was daarom vooral gericht op zaken die wel directe betekenis hebben voor de agrariërs: “Hoe gaan we om met het gegeven dat ongeveer de helft van ons gaat stoppen in de toekomst? Wat betekent dit voor de grondverdeling? En hoe verbeteren we de verkaveling in de delen van het gebied waarvan is aangetoond dat verbetering wenselijk is?”

6.2 Ontwikkeling van de grondgebonden landbouw

Uit de analyse in de hoofdstukken 2 tot en met 4 is gebleken dat de landbouw in het Land van Heusden en Altena weliswaar steeds meer aan economische betekenis ten opzichte van andere sectoren inboet, maar dat zij in Europees perspectief zeker nog bestaansmogelijkheden heeft. De vraag naar grond vanuit niet-agrarische sectoren is klein in vergelijking met andere gebieden in Nederland en het ligt niet in de lijn van de verwachting dat die vraag ineens veel groter gaat worden. Bovendien concentreert de collectieve grondbehoefte (voor natuur en water) zich op gebieden die voor de landbouw minder interessant zijn vanwege de relatief slechte bodemgeschiktheid (de Noordwaard uitgezonderd). Daarnaast wordt de identiteit van het landschap al sinds jaar en dag gekarakteriseerd door de grondgebonden landbouw, zodat ook in de toekomst deze vorm van landbouw de meest geschikte beheerder is van het landschap. Met andere woorden: de landbouw blijft en zou zelfs een handje geholpen moeten worden gezien het belang van deze functie voor het beheer van het landschap.

Ontwikkeling sectoren Het probleem voor de ontwikkeling van de landbouw in het Land van Heusden en Altena ligt in het extensieve karakter ervan. Gelet op de beschrijving van de algemene ontwikkelingen in de landbouw en de huidige landbouwstructuur kan geconcludeerd worden dat de meeste akkerbouwbedrijven de concurrentieslag niet zullen doorstaan. Daarbij wordt niet uitgesloten dat enkele kapitaalsintensieve grootschalige bedrijven de zwakke uitgangspositie kunnen compenseren. Toch zal de akkerbouw in het algemeen plaatsmaken voor de meer rendabele akkerbouwmatige tuinbouw, voor melkveebedrijven en voor een deel ook voor water en landbouw met verbrede activiteiten gericht op natuur en recreatie (in de Noordwaard en het middengebied). In de buurt van de woonkernen, natuurgebieden en toekomstige waterberging zijn de grondprijzen hoger, waardoor alleen intensievere takken of verbrede bedrijven met publieke en commerciële dienstverlening rendabel zijn. Dit biedt kansen voor tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven.

49 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Melkveebedrijven zijn in de huidige situatie redelijk perspectiefvol en hebben in principe veel ontwikkelingsmogelijkheden, met name in het oosten van het gebied. De melkveehouderij zal zich steeds meer ontwikkelen richting een grootschalige gespecialiseerde sector met technologische innovaties gericht op toenemende efficiëntie en milieuvriendelijkheid van de productie. De sector wordt steeds minder grondgebonden, doordat ruwvoervoorziening en opfok van jongvee steeds meer buiten de bedrijven plaatsvindt. Mest wordt afgezet via mestafzetcontracten of wordt vergist via een grote mestvergistingsinstallatie in de streek of bijvoorbeeld op een agropark waar verschillende ondernemers samenwerken. Op deze agroparken kan plantaardige productie worden gecombineerd met dierhouderijen, zodat de kringlopen gesloten zijn.

Grootschalige landbouw in het middengebied zal op termijn steeds problematischer worden, doordat alle niet-agrarische activiteiten (landgoederen, waterberging, natuurontwikkeling, recreatie) zich daar concentreren in aansluiting op de natuurwaarden in dat gebied en de woonconcentraties in het noorden. Grootschalige landbouw wordt hier toch al beperkt vanwege de kwaliteit van de bodem. Daarom zal het middengebied in de toekomst steeds aantrekkelijker worden voor boeren die hun bedrijf willen combineren met of zelfs willen omschakelen naar nieuwe activiteiten, zoals producent van landschapswaarden of van energie (ingeval het Klimaatlandschap wordt doorontwikkeld en gerealiseerd). In dit gebied wordt ook het contact met de burger steeds belangrijker.

Gevolgen voor het landschap In het Land van Heusden en Altena tekenen zich ruwweg drie soorten landschappen af op basis van de hierboven geschetste toekomstperspectieven. Ten eerste een ‘belevingslandschap’, waar water, natuur en recreatie een natuurlijke combinatie vormen. Hier kan de landbouw een functie als beheerder krijgen en activiteiten ontplooien die passen bij de functie van het gebied en de behoeften van de burger. Dit landschap zal zich op termijn ontwikkelen in de Noordwaard met de komst van het reserveringsgebied in het kader van Ruimte voor de Rivier en in het middengebied waar waterberging en natuurontwikkeling grootschalige landbouw onmogelijk maken. De landgoederengordel maakt deel uit van dit ‘belevingslandschap’.

Het tweede soort landschap vinden we nu al in de noordelijke zoom van het gebied, die gekenmerkt wordt door verstedelijking en intensievere teelten met hogere rendementen. Dit karakter zal zich versterken, terwijl tegelijkertijd gezocht wordt naar een verhoging van de kwaliteit voor inwoners en recreanten, onder andere door de uitwerking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de robuuste ecologische verbindingszone.

Tot slot zal het landschap ten oosten van de A27 haar agrarische karakter behouden. Rondom het middengebied, het noorden uitgezonderd, zijn kansen om grootschalige bedrijven te ontwikkelen. Ook dit ‘landbouwlandschap’ kan aantrekkelijk zijn voor kleinschalige recreatie, als de bedrijven goed ingepast worden in het landschap. Voorwaarde voor uitbreiding van bedrijven is voldoende ruimte in het beleid. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt. De grootschalige landbouw kan alleen concurreren als er mogelijkheden voor uitbreiding zijn in de vorm van grotere bouwblokken en grotere gebouwen. Tegelijkertijd is men vanuit het overheidsbeleid bang voor een te grote inbreuk op het landschap door uitbreiding van bedrijven. Toch is het beheer van dat landschap afhankelijk van de agrarische ondernemer, die dus in staat moet worden gesteld om zijn bedrijf voort te zetten. Wanneer uitbreiding van bedrijven vanuit het beleid niet gewenst is, zal de ondernemer betaald moeten worden voor de beschermende of conserverende taak die hem wordt opgelegd om het landschap intact te houden.

50 6. Conclusies

Verkaveling Met betrekking tot de verkavelingsproblematiek kan geconcludeerd worden dat ingrepen in de verkaveling het meeste rendement zullen hebben voor de grote melkveebedrijven ten oosten van de A27 rondom het middengebied, uitgezonderd de noordelijke strook langs de Afgedamde Maas, waar voornamelijk tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven gevestigd zijn. Ook de perspectiefvolle akkerbouwbedrijven kunnen meeprofiteren van kavelruil, hoewel de vele pacht- en huurconstructies een ruil mogelijk bemoeilijken. Ongeveer 8% van de oppervlakte landbouwgrond is in gebruik bij bedrijven buiten het gebied. De bereikbaarheid van de percelen zal in de meeste gevallen niet erg gunstig zijn voor die bedrijven, omdat de rivier overgestoken moet worden. Aangenomen kan worden dat deze bedrijven uitkijken naar kansen om de efficiency van de bedrijfsvoering te vergroten. Hier liggen derhalve mogelijkheden voor verhoging van de grondmobiliteit door koop en verkoop of ruiling van gronden.

6.3 Benodigde acties

De gesprekken met agrarische ondernemers en de discussieateliers hebben geresulteerd in een aantal uitspraken over acties die nodig zijn om kansen voor de landbouw te benutten. Bovendien werd een aantal knelpunten gesignaleerd:

- Nieuwe innovatieve initiatieven kunnen moeilijk worden ontplooid omdat regels te complex en knellend zijn. Nieuw beleid vanuit Europa en de provincie gericht op regionale ontwikkeling met meer ruimte voor bottom-up projecten is nog niet doorgewerkt op gemeentelijk niveau. Vernieuwers worden afgestraft in plaats van beloond voor hun creativiteit en eigen initiatief.

- De constatering vanuit de analyse van de landbouwstructuur dat de verkaveling met name in het oosten van het gebied verbeterd kan worden, wordt bevestigd in het contact met ondernemers in het gebied. Een herverkaveling wordt noodzakelijk geacht.

- Samenwerking tussen ondernemers onderling en met andere belangen in het gebied biedt veel kansen in de toekomst, maar wordt belemmerd door een terughoudende opstelling van veel agrariërs.

In verband met het laatste punt is het interessant om terug te kijken op een studie uit het begin van de jaren negentig die eveneens de perspectieven voor de landbouw in het Land van Heusden en Altena tot onderwerp had (Bakker et al., 1993). Ook deze studie constateerde dat agrariërs zich ervan bewust zijn dat kosten aanmerkelijk gereduceerd konden worden door meer samen te werken, terwijl ze tegelijkertijd aangaven dat ze het liefste zelfstandig bleven werken. In 1993 werd geconcludeerd dat geloofsverschillen daarbij slechts een geringe rol van betekenis spelen. In het algemeen werd geconstateerd dat het gebied veel ‘volgers’ en ‘afwachters’ kent en maar weinig progressieve vooruitstrevende ondernemers. Er werd veel verwacht van jonge ondernemers die meer open staan voor vernieuwingen.

Blijkbaar is er in tien jaar niet veel veranderd in de houding van de ondernemers. Tijdens de interviews en de discussieateliers in dit onderzoek is inderdaad gebleken dat de innovatieve initiatieven met name afkomstig zijn van jonge ondernemers. Het zijn ook de jonge ondernemers die aangeven dat meer samenwerking een voorwaarde is om van de grondgebonden landbouw een krachtige sector te maken in het gebied. Geconcludeerd kan worden dat de jonge ondernemers het voortouw zouden moeten nemen om ondernemers in het gebied daadwerkelijk in beweging te krijgen op het gebied van samenwerking en het ontwikkelen van nieuwe ideeën.

51 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

De gezamenlijk gedefinieerde acties die nodig zijn om bovenstaande knelpunten op te lossen en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden aan de grondgebonden landbouw richten zich in het kort op: - communicatie gericht op het verbeteren van de bekendheid met kansen die worden geboden vanuit het gebiedsplan; - het creëren van kansen voor onderlinge samenwerking tussen ondernemers, bijvoorbeeld door meer onderlinge interactie. De jonge ondernemers zouden hierin het voortouw moeten nemen, gesteund door ZLTO en de gebiedscommissie; - het in kaart brengen van mogelijkheden voor herverkaveling samen met belanghebbenden in het gebied; - het ondersteunen van nieuwe initiatieven op het gebied van landschapsbeheer, recreatie en productinnovatie.

In onderstaande aanbevelingen zijn deze acties nader uitgewerkt.

6.4 Aanbevelingen

Uitwerking gebiedsplan De communicatie over de mogelijkheden van het gebiedsplan moet aanzienlijk verbeterd worden. De meeste ondernemers kennen het gebiedsplan niet en hebben in het algemeen een afwachtende houding ten opzichte van de vele plannen die er zijn. Daardoor worden kansen gemist, aangezien er vanuit het gebiedsplan mogelijkheden zijn voor financiering van projecten die bijdragen aan de doelen in het plan. Dit heeft niet alleen betrekking op publieke doelen, maar ook op de duurzame ontwikkeling van de grondgebonden landbouw. ZLTO kan een belangrijke rol vervullen in de communicatie naar haar achterban, die ongeveer driekwart van de agrarische ondernemers in het gebied omvat.

De ondernemers vrezen dat het gebiedsplan te veel wordt uitgewerkt in afzonderlijke trajecten die weinig samenhang kennen. Uit de gesprekken en discussies in het gebied wordt de wens voor een samenhangend pakket van maatregelen voor het Land van Heusden en Altena gedestilleerd. Dit moet niet weer een plan zijn naast de al bestaande plannen, maar een uitvoeringsgericht plan van aanpak, waaraan initiatieven kunnen worden getoetst en waarmee financiële stromen in kaart kunnen worden gebracht. Het ondernemersperspectief moet centraal staan. Uitvoeringsstrategieën kunnen worden uitgezet, waarbij de uitvoering wordt neergelegd bij organisaties en partijen die het grootste belang hebben bij de uitvoering en die over uitvoeringskracht beschikken.

Een belangrijke voorwaarde voor de uitvoering is een flexibele en duidelijke opstelling van de lokale overheid over wat wel en wat niet mag in het landelijk gebied. Ten behoeve van de samenhang is het aan te bevelen om als onderbouwing voor ingrepen een landschapsontwikkelingsplan te maken, waarin de doelen uit het gebiedsplan en andere bestaande plannen geoperationaliseerd worden voor het Land van Heusden en Altena. Dit moet niet van bovenaf georganiseerd worden, maar worden ontwikkeld in overleg met bewoners, ondernemers en betrokken organisaties in de streek. De diverse bestaande initiatieven (landgoederen, Klimaatlandschap, verbrede landbouw, bedrijfsvergroting, Nieuwe Hollandse Waterlinie) vormen aanknopingpunten voor de discussie. Het landschapsontwikkelingsplan moet gebaseerd worden op een gezamenlijk beeld van de gewenste identiteit van het gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen die daaruit voortvloeien voor nieuwe initiatieven. Het biedt een integratiekader voor initiatieven die nu een afzonderlijk uitwerkingstraject lijken te hebben en daardoor geen breed draagvlak kennen of zelfs helemaal niet bekend zijn.

52 6. Conclusies

Acties: - De direct betrokken leden van de gebiedscommissie gaan actiever communiceren om het gebied bekend te maken met de mogelijkheden om initiatieven uit de streek, die passen bij de doelstellingen van het gebiedsplan, te ondersteunen met financiering en advies. ZLTO moet hierin voor haar eigen achterban ook verantwoordelijkheid nemen. - De gebiedscommissie formuleert samen met betrokkenen in het gebied een uitvoeringsstrategie voor het Land van Heusden en Altena. Nadere invulling moet worden gegeven aan de wijze waarop het overleg wordt georganiseerd en wie daarbij betrokken wordt. Onafhankelijke professionele procesbegeleiding kan hierbij van dienst zijn. Een landschapsontwikkelingsplan voor het Land van Heusden en Altena kan een onderdeel zijn van de uitvoeringsstrategie. - ZLTO, de drie gemeenten en de gebiedscommissie starten overleg over knelpunten en kansen met betrekking tot de ontwikkeling van de landbouw.

Herverkaveling Tijdens de discussieateliers werd een duidelijke wens voor herverkaveling kenbaar gemaakt door de agrarische ondernemers. In de analyse zijn per deelgebied kansen daartoe aangegeven. Het lijkt voor de hand liggend om in één van deze deelgebieden een pilotproject te starten. De indeling was echter vooral bedoeld als hulpmiddel om gegevens van dit onderzoek overzichtelijk te presenteren. De deelgebieden zijn gekozen aan de hand van topografische en geografische grenzen. Kansen voor herverkaveling doen zich mogelijk voor over die grenzen heen. Het is daarom aan te raden de begrenzing van een pilotgebied te baseren op een toedelingsonderzoek, waarin knelpunten en kansen voor herverkaveling in detail worden onderzocht. Dat onderzoek zou zich in eerste instantie kunnen richten op de deelgebieden 4, 6 en 7 (zie figuur 4, p. 25). Daar zal een herverkaveling het meeste rendement hebben voor bedrijven. Bovendien bevinden zich in die gebieden een groot deel van de kavels van bedrijven van buiten het gebied. Deze zogenaamde ‘buitenblokkers’ zijn mogelijk geïnteresseerd om hun kavels uit te ruilen.

Vorm van herverkaveling Belangrijker nog dan de begrenzing van projectgebieden is de keuze voor de vorm van herverkaveling. In bijlage 4 is een overzicht gegeven van mogelijke vormen van herverkaveling. Naast de meer traditionele wettelijke vormen is er de vrijwillige kavelruil, al dan niet op planmatige wijze toegepast. Van deze vorm wordt tegenwoordig vrij veel gebruik gemaakt. Het vrijwillige karakter ervan beperkt evenwel de mogelijkheden om in grotere gebieden een substantiële verbetering van de verkaveling tot stand te brengen. In de landinrichting Ponte is dat wel gelukt, met name door een voorlopig ruilplan voor het hele gebied als basis voor de vrijwillige ruilingen op te stellen. Andere factoren waren de inzet van een ruilcoördinator en het kunnen beschikken over ruilgrond in publiek eigendom (Van der Stoep et al., 2003).

In het afgelopen jaar is door LTO, Kadaster en DLG (zowel gezamenlijk als afzonderlijk) nagedacht over de wijze waarop herverkaveling op een flexibele en snelle manier ingezet kan worden. Algemeen bestaat er grote behoefte aan relatief kleine, kortdurende en flexibele projecten, die gericht zijn op structuurver- betering van de landbouw en desgewenst gecombineerd kunnen worden met doeleinden op het gebied van natuur, landschap of recreatie (Elzinga et al., 2005). Daarnaast is recent door DLG in samenspraak met provincie Limburg en de LLTB een voorstel voor integrale kavelruil ontwikkeld voor toepassing in de reconstructie. Dit voorstel is gebaseerd op een strak geleide combinatie van een bottom-up en een top- down benadering, dat wil zeggen: wel op vrijwillige basis maar onder strakke bestuurlijke aansturing (in tijd en financiële middelen). Het is de bedoeling met deze werkwijze te experimenteren. Ook in Noord- Brabant worden daarvoor door de provincie pilotgebieden aangewezen. Tenslotte kan worden opgemerkt

53 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw dat in de praktijk van de landinrichting de laatste jaren goede ervaringen zijn opgedaan met kleine kortlo- pende projecten op wettelijke basis. Een voorbeeld hiervan is het project Buggenumse Veld in Noord- Limburg. Met name het gebruik van geografische informatiesystemen lijkt goede mogelijkheden te bieden voor een transparante en slagvaardige werkwijze, die het vertrouwen heeft van de betrokken grondeige- naren en -gebruikers.

Tijdens de discussieateliers is gebleken dat de agrarische ondernemers in het Land van Heusden en Altena huiverig zijn voor vrijwillige kavelruil vanwege enkele slechte ervaringen, waarbij het proces tot weinig resultaten leidde. Het instrument is wat betreft de ondernemers te vrijblijvend om in het Land van Heusden en Altena het gewenste effect te bereiken. Het beeld dat de ondernemers van herverkaveling hebben, lijkt zich te beperken tot deze vrijwillige projecten enerzijds en aan de andere kant de oude langdurige wettelijke ruilverkavelingprojecten, waar men evenmin warm voor loopt vanwege de verplichting en onzekerheid over de toedeling. Over de voorwaarden van kavelruil is tijdens de discussieateliers het een en ander naar boven gekomen. Zo moet een balans worden gezocht tussen vrijblijvendheid en verplichting, wordt een grondpot als absoluut noodzakelijk gezien, evenals professionele begeleiding en een planmatige aanpak, en moet herverkaveling worden gekoppeld aan publieke doelen. Begeleiding door een commissie en een ruilcoördinator is nodig. Dit moeten onafhankelijke personen zijn die de streek kennen en het vertrouwen hebben van de ondernemers.

Het rendement van herverkaveling kan worden verhoogd door een koppeling te leggen met de realisering van niet-agrarische doelen. Zo kan de realisatie van de robuuste ecologische verbindingszone of de Nieuwe Hollandse Waterlinie een belangrijk ‘vliegwiel’ zijn voor herverkaveling. In het gebiedsplan wordt geconstateerd dat de realisatie van de ecologische verbindingszones achterloopt op het schema door onvoldoende mogelijkheden voor aankoop (hoge grondprijzen, weinig ruilgrond) en het vrijwillige karakter van de verwerving. Dit geeft aanleiding om in herverkaveling in ieder geval te koppelen aan de realisering van de ecologische verbindingszones. De gronden die voor de realisering van deze zones worden aangekocht kunnen worden ingezet in de ruilingen voor zover zij niet op locatie zijn verworven. Hetzelfde geldt voor de realisering van de waterbergingsgebieden.

De streek aan het woord Aangezien herverkaveling pas succes heeft wanneer de ondernemers er zelf achter staan, is het verstandig om diezelfde ondernemers te laten beslissen over de vorm en begrenzing van ruilprojecten. Dit kan kavelruil zijn, maar ook andere vormen verdienen aandacht. Tijdens de discussieateliers is gebleken dat dit vraagstuk niet zomaar neergelegd kan worden in de streek. De ondernemers zijn onvoldoende op de hoogte van de verschillende mogelijkheden, zodat ook ten aanzien van dit aspect gerichte communicatie nodig is. Door de ondernemers is aangegeven dat communicatie en discussie bij voorkeur plaats moeten vinden in kleine bijeenkomsten, zodat de drempel om bij te dragen klein is en meningen niet te veel gekleurd worden door mondige ondernemers die doorgaans aan het woord zijn tijdens grote bijeenkomsten. Ondernemers treffen elkaar behalve bij ZLTO-bijeenkomsten ook in zogenaamde agrarische studieclubs, die zich richten op specifieke bedrijfstakken. Deze studieclubs brengen een klein aantal ondernemers samen voor gezamenlijke discussie en uitwisseling van ideeën. ZLTO heeft het initiatief genomen om huiskamerbijeenkomsten te beleggen in samenwerking met studieclubs om zo te discussiëren over herverkaveli ng en mogelijke andere projecten. Zo kan stap voor stap door de streek worden bepaald wat de beste aanpak is.

54 6. Conclusies

Acties: - ZLTO houdt huiskamerbijeenkomsten in samenwerking met agrarische studieclubs (najaar 2005) om informatie te verstrekken over de mogelijkheden van herverkaveling. Via discussie in deze bijeenkomsten wordt een beeld verkregen van de wensen van de streek voor herverkaveling. - Via toedelingsonderzoek kunnen knelpunten en kansen voor herverkaveling in meer detail in beeld worden gebracht, waarna mogelijkheden worden vastgelegd in een ruil- of aankoopplan. Een gebied voor een pilotproject wordt begrensd op basis van het ruil- of aankoopplan. Zo’n plan vormt een ondersteuning voor de keuze van de vorm van herverkaveling en het bepalen van de grenzen van projectgebieden. De gebiedscommissie geeft opdracht voor het onderzoek. - Wanneer er draagvlak blijkt te zijn voor een bepaalde vorm van herverkaveling voor het pilotproject zal nader door de betrokkenen moeten worden vastgesteld hoe de herverkaveling verder wordt vormgegeven en hoe de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld.

Grondcoöperatie Tijdens de discussieateliers werd duidelijk dat een grondpot wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om herverkaveling te kunnen opstarten. Daarbij is regelmatig gesproken over het oprichten van een grondbank in het Land van Heusden en Altena (in de vorm van een ruilgrondbank: zie bijlage 5 Grond- bankconstructies). Ten behoeve van het realiseren van de ecologische verbindingszones heeft het water- schap zo’n grondbank ingesteld. Bovendien is de provincie ook bezig met het ontwikkelen van een grond- portefeuille. Het projectbureau Wijde Biesbosch heeft aangegeven dat Gedeputeerde Staten de grond- portefeuille kunnen inzetten voor de realisatie van doelen uit het gebiedsplan, wanneer in het gebied wordt aangegeven dat daaraan behoefte is.

In het Land van Heusden en Altena kan een grondbank naar onze mening meer functies vervullen dan alleen het beschikbaar maken van ruilgrond. Tijdens de discussie met de streek is duidelijk geworden dat perspectiefvolle bedrijven graag verder willen uitbreiden, maar dat de financiering van grond een probleem is. Een grondbank zou dus zowel de vorm van een financieringsgrondbank, waarbij grond in (erf)pacht wordt uitgegeven, als die van een ruilgrondbank kunnen aannemen. Wanneer in de toekomst blijkt dat er een grotere oppervlakte functieverandering aan de orde is, bijvoorbeeld meer waterberging in het middengebied, kan een grondbank ook gaan functioneren als ontwikkelgrondbank, zodat natuur en water gefinancierd kunnen worden met opbrengsten uit grondexploitatie. Er is dan sprake van verevening door publieke doelen te realiseren met nieuwbouw. Dat kan op de plek zelf plaatsvinden (bijvoorbeeld woningen in een waterlandschap) of elders. Natuurlijk moeten ontwikkelingen wel in overeenstemming worden gebracht met de wensen van de streek en het provinciale en gemeentelijke beleid. Samengevat kan een grondbank meerdere functies verenigen en zo een meerwaarde vormen voor de integrale gebiedsontwikkeling.

Het woord grondcoöperatie is wellicht een betere uitdrukking, wanneer gedoeld wordt op samenwerking tussen diverse belanghebbende partijen (grondeigenaren, overheid, particuliere instanties) omtrent grond. In de grondcoöperatie worden krachten van partijen gebundeld, zodat afspraken over de ontwikkeling en het beheer van grond op efficiënte wijze gemaakt kunnen worden, terwijl de financiële lasten gedrukt worden. De coöperatie kan grond uitruilen, verpachten of verkopen en kennis bundelen op het gebied van projectontwikkeling. 12 Zo kunnen ondernemers zelf investeren in een gezonde landbouw in de toekomst. Wanneer een grondcoöperatie opgericht wordt, moeten een aantal keuzes gemaakt worden met

12 Geïnspireerd op de grondcoöperatie in de Gebiedsvisie Gouwepolders (Mentink/H+N+S, 2005).

55 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw betrekking tot de participanten (privaat en publiek?), de organisatievorm en de financiering (privaat en publiek?).

Voor het Land van Heusden en Altena bestaan al enkele grondbankconstructies, namelijk de grondbank van het waterschap en de grondportefeuille van de provincie. Gezien het belang dat beide partijen hebben bij het realiseren van de doelstellingen van het gebiedsplan, zouden de grondeigendommen van deze twee grondbankconstructies samengevoegd moeten worden. Het is de vraag of er dan nog een nieuwe grondbank of grondcoöperatie in het leven geroepen moet worden voor het Land van Heusden en Altena. Financiële risico’s van een grondbank moeten worden afgewogen tegen de potentiële meerwaarde voor het gebied. Bovendien kost het tijd én geld om een samenwerkingsverband op te zetten. Dat betekent dat de transactiekosten in geval van een publiek-private en een publiek-publieke grondbank hoger zullen zijn dan bij een grondbank van één publieke of private partij. De transactiekosten die gepaard gaan met de oprichting en het voortbestaan van een grondbank, kunnen de transactiekosten van andere potentiële instrumenten overstijgen. Wordt een grondbank echter gekoppeld aan andere initiatieven in het gebied die zijn gericht op het realiseren van het gebiedsplan, dan kunnen de totale transactiekosten lager uitvallen. Wij denken daarom dat een grondbank of grondcoöperatie voor het Land van Heusden en Altena een meerwaarde kan hebben wanneer deze gekoppeld wordt aan andere initiatieven en er voor de realisatie van al die initiatieven tezamen één organisatiestructuur komt, zodat transactiekosten beperkt worden.

Acties: - Waterschap en provincie voegen de (ruil)grondbank van het waterschap en de grondportefeuille van de provincie samen ten behoeve van het realiseren van gebiedsdoelstellingen in het Land van Heusden en Altena. Dit wordt gekoppeld aan het pilotproject voor herverkaveling (zie aanbe- velingen over herverkaveling). - Voor de samengevoegde ruilgrondbank wordt een ontwikkelmodel vervaardigd waarin stapsge- wijs wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor participatie van andere partijen en voor uitbreiding met de functies van een financierings- en/of ontwikkelgrondbank.

Ontwikkelbureau Altena Hierboven zijn enkele concrete aanbevelingen geformuleerd voor acties in het gebied. Het is van belang dat de acties worden aangestuurd door de streek zelf met ondersteuning van de gebiedscommissie. Voorwaarde daarbij is dat de streek een herkenbaar coördinatiepunt krijgt, zodat acties integraal en efficiënt opgepakt worden. Wij noemen dat het “ontwikkelbureau Altena”. 13

Intermediaire structuur tussen streek en gebiedscommissie De slagingskans van het gebiedsplan lijkt op dit moment nog afhankelijk te zijn van het vermogen van individuen om zich te informeren over en in te spelen op de mogelijkheden en randvoorwaarden van het gebiedsplan. Het is begrijpelijk dat de agrarische sector zelf initiatief zal moeten tonen voordat de provincie en andere instanties energie steken in maatregelen. Echter, de afstand tussen de provincie, gemeenten en het particuliere initiatief lijkt te groot om het gebied daadwerkelijk in beweging te krijgen. Een goede manier om synergie tussen de wensen en ideeën van ondernemers en ondersteuning vanuit de provincie en gemeenten te bereiken is het creëren van een intermediaire structuur. Een toegankelijk bureau waar diverse ‘stakeholders’ in het gebied elkaar kunnen vinden en waar zij terecht kunnen met vragen en ideeën over initiatieven die bijdragen aan de doelen van het gebiedsplan. Verschillende afzonderlijke initiatieven in het gebied kunnen hier worden gebundeld en gekoppeld, zodat er een

13 Geïnspireerd op de functie van het Plattelandshuis Achterhoek-Liemers (zie deel IV Achtergronddocumentatie).

56 6. Conclusies

daadwerkelijke integrale aanpak ontstaat. Zo’n bureau kan bijvoorbeeld de coördinatie van herverkaveling en een grondcoöperatie op zich nemen.

Pro-actieve functie Het idee is niet helemaal nieuw: de Rabobank heeft eerder al een idee voor een ‘Altenahuis’ voorgelegd aan de gebiedscommissie. Daarvoor bestond echter te weinig draagvlak vanwege de informatieve functie van dit Altenahuis. Met een pro-actieve rol kan het ontwikkelbureau echter een meerwaarde vormen voor agrarische ondernemers en andere belangen. Het bureau kan actief adviseren over projecten, bruggen bouwen tussen partijen en financiële bronnen aanboren. Bovendien kan het bureau bijdragen aan het oplossen van de gesignaleerde fricties tussen initiatieven in de praktijk en het gemeentelijke beleid. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het toegankelijk maken en operationaliseren van kennis over de mogelijkheden van ontwikkelingsgerichte instrumenten (zoals ‘ruimte voor ruimte’, ‘rood-voor-groen’ constructies, publiek-private samenwerking etc.) voor partijen die initiatieven willen ontplooien en mogelijk baat hebben bij dergelijke instrumenten. Het bureau kan hulp bieden aan gemeentelijke functionarissen bij het integreren van nieuwe inzichten in regels en handelingspraktijken. Als intermediaire structuur tussen de gebiedscommissie en ‘de streek’, kan het ontwikkelbureau Altena namens de gebiedscommissie ontwikkelingen sturen en projecten begeleiden. Een voorbeeld is het uitwerken van de bovengenoemde uitvoeringstrategieën voor de realisering van doelen uit het gebiedsplan en wensen vanuit de agrarische sector. Partijen moeten bij elkaar gebracht worden om een dergelijk plan van aanpak op te stellen. Daarbij kan het ontwikkelbureau een belangrijke coördinerende rol vervullen. Bovendien kan het bureau herverkavelingsprojecten begeleiden en een grondcoöperatie herbergen.

Betrokkenen en uitwerking Het spreekt vanzelf dat het idee voor een ontwikkelbureau verder uitgewerkt moet worden, wanneer blijkt dat hiervoor in de hier voorgestelde opzet voldoende draagvlak is. Ten eerste moet onderzocht worden op welke manier transactiekosten voor de oprichting en het functioneren van het ontwikkelbureau zo laag mogelijk gehouden kunnen worden. Voorwaarde voor de oprichting is in ieder geval dat de deelnemende partijen uit de streek hun verantwoordelijkheid voor de gebiedsontwikkeling accepteren en actief bijdragen (met financiering en personele inzet) aan het functioneren van het bureau. Idealiter heeft het ontwikkelbureau een vaste vestiging die toegankelijk en herkenbaar is voor de streek met enkele medewerkers die ingezet kunnen worden voor de begeleiding van projecten, het concentreren en toegankelijk maken van kennis en het indienen van subsidieaanvragen.

Om projecten integraal aan te pakken is het zaak om alle belangen vertegenwoordigd te hebben. Dat zijn in ieder geval vertegenwoordigers van grondgebruikers, lokale overheden, natuur- en milieuorganisaties en vertegenwoordigers van de recreatieve sector en maatschappelijke organisaties. De meerwaarde voor gemeenten ligt in het belang van een ontwikkelbureau voor de ontwikkeling van een vitaal buitengebied. Verschillende knelpunten in het buitengebied (bijvoorbeeld verkeersbelasting) kunnen via het bureau in onderlinge samenhang gezamenlijk worden aangepakt, waardoor de gemeenten op een efficiëntere manier hun taken op dit gebied kunnen uitvoeren. Voor de gebiedscommissie is het ontwikkelbureau een belangrijk hulpmiddel om de uitvoering van het gebiedsplan op een soepele en effectieve manier te realiseren. Het contact zal verlopen via de gebiedsmakelaar, die de provincie in het kader van de uitvoering van het gebiedsplan heeft aangesteld.

Acties: - De gebiedscommissie organiseert besluitvorming over het ontwikkelbureau met de drie gemeenten, het waterschap, het Toeristisch Bureau Altena-Biesbosch, de Rabobank, ZLTO en

57 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

natuur- en milieuorganisaties. Taken, deelnemende partijen, maatvoering en financiering moeten hierbij in kaart worden gebracht. Voorwaarde voor het oprichten van het bureau is één of meer partijen uit het gebied die bereid zijn om verantwoordelijkheid te dragen voor het functioneren van het bureau. - Het overleg over een ontwikkelbureau kan gekoppeld worden aan het gezamenlijk formuleren van een uitvoeringsstrategie voor het Land van Heusden en Altena door betrokken partijen. Het is zaak om de wensen en zorgen van partijen nader in kaart te brengen. Vervolgens kan groepsge- wijs een gedragen pakket van maatregelen geformuleerd worden, waarbij acties geagendeerd en geadresseerd worden.

Aanbevelingen voor nadere uitwerking Van de bedrijven met een omvang tot 70 NGE zal een deel verbrede activiteiten ondernemen, een nevenberoep uitoefenen of een stoppend ondernemer zijn. Een belangrijke vraag, die nog onbeantwoord is gebleven, is wat de grondmobiliteit in deze categorie is en zal zijn. Dit is moeilijk te voorspellen, aangezien ondernemers om verschillende redenen stoppen en het niet duidelijk is welke factoren op welk tijdstip van doorslaggevende betekenis zullen zijn. De perspectiefvolle bedrijven waar geen opvolger aanwezig is, kunnen in hun geheel verkocht worden aan een andere ondernemer. Ondernemers stoppen vaak wanneer investeringen in het bedrijf noodzakelijk zijn, wanneer er kansen liggen voor bedrijfsovername of wanneer ingrijpende nieuwe maatregelen genomen moeten worden om te voldoen aan nieuwe eisen vanuit de regelgeving. Wanneer de economische conjunctuur goed is, kunnen bedrijven hier beter weerstand tegen bieden dan wanneer het economisch slechter gaat. Het is dus interessant om nader te onderzoeken hoe de verschillende bedrijfstakken in het Land van Heusden en Altena zullen reageren op de veranderingen in de landbouw en welke gevolgen dit zal hebben voor de grondmobiliteit. Voor ‘blijvers’ kan het bijvoorbeeld interessant zijn om grond van ‘wijkers’ te leasen en samenwerkingsverbanden aan te gaan. Een en ander zou kunnen worden uitgewerkt in samenhang met het hiervoor genoemde ruil- of aankoopplan. Dit biedt inzicht in het benutten van kansen voor de toekomstige landbouwstructuur en het tegelijkertijd realiseren van niet-agrarische ruimteclaims.

Het is niet duidelijk in hoeverre grote bedrijven voldoende vermogen of krediet hebben om verder uit te breiden. Wanneer grote bedrijven niet kunnen investeren in extra grond, zouden wellicht slechts enkele megabedrijven kunnen overblijven die wel kapitaalkrachtig genoeg zijn. Aan de andere kant is het voor bedrijven in de toekomst wellicht steeds minder nodig om te investeren in grond door het jaarrond op stal houden van vee en het uitbesteden van de ruwvoervoorziening. In dat geval zullen de huidige grote bedrijven zich in dat opzicht verder kunnen ontwikkelen. Bovendien lijkt het voor de hand te liggen dat juist de grote bedrijven voldoende kredietwaardig zouden moeten zijn om te kunnen investeren in de ontwikkeling het bedrijf. Nader onderzoek zou zich kunnen richten op het financiële vermogen van perspectiefvolle bedrijven om verder uit te breiden, te intensiveren etc.

Acties: - Nadere uitwerking van de mogelijkheden voor het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen ‘wijkers’ en ‘blijvers’ in combinatie met een ruil- of aankoopplan. - In kaart brengen van het financiële vermogen van bedrijven om uit te breiden en te vernieuwen. Indien knelpunten worden gesignaleerd kan onderzocht worden of interventie op dit vlak, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van nieuwe financiële en fiscale instrumenten, nodig en haalbaar is.

Beide acties kunnen een taak zijn van het ontwikkelbureau Altena.

58 Begrippen

Begrippen

Akkerbouwbedrijf Minimaal tweederde van de economische bedrijfsomvang komt voort uit de teelt van akkerbouwgewassen. Naast de gangbare akkerbouwgewassen worden snijmaïs en grasland als akkerbouwproducten gezien indien ze niet voorzien in de voedselbehoefte van het vee op het bedrijf zelf. Akkerbouwmatige tuinbouw Minimaal tweederde van de economische bedrijfsomvang bestaat uit de productie van groenten, waarbij de bewerking zoveel mogelijk machinaal wordt uitgevoerd. Bedrijfskavel Een aaneengesloten stuk grond van een grondgebruiker, omgeven door grond van andere grondgebruikers. In de bedrijfskavel mogen overschrijdbare grenzen voorkomen zoals wegen, waterlopen en spoorbanen. Onderscheiden worden twee typen bedrijfskavel: - Huisbedrijfskavel: met bedrijfsgebouwen - Veldbedrijfskavel: zonder bedrijfsgebouwen. Bio-energie Productie van energiegewassen, zoals koolzaad, maïs, suikerbieten Biomassa Snoeihout, maaisel (product van natuur- en landschapsbeheer) Bouwblok Een in een bestemmingsplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing ten behoeve van een bestemming dient te worden geconcentreerd. BRP Basis Registratie Percelen: informatie over alle geregistreerde gewaspercelen in Nederland. Wordt verzameld onder andere in verband met de mestwetgeving. Bevat onder meer locatiegegevens over het verbouwde gewas, de perceelsoppervlakte en de gebruiker. DLG Dienst Landelijk Gebied: uitvoerend orgaan in opdracht van provincies voor onder meer landinrichting EHS Ecologische Hoofd Structuur: landsdekkend samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden. EVZ Ecologische verbindingszone: route tussen natuurgebieden waarlangs planten en dieren zich kunnen verplaatsen. Gebiedscommissie In de gebiedscommissie zijn alle partijen in het gebied vertegenwoordigd: gemeenten, waterschappen, ZLTO, BMF/terreinbeheerders, Kamer van Koophandel, recreatie-ondernemers en de provincie. De gebiedscommissie heeft van de provincie Noord-Brabant opdracht gekregen om een gebiedsplan te maken. Gebiedsplan Wijde Biesbosch Globaal, integraal plan voor het landelijk gebied van het gebied Wijde Biesbosch voor een periode van 12 jaar met een uitvoeringsprogramma. Gespecialiseerd Tweederde van het bedrijf bestaat uit melk- en of kalfkoeien melkveebedrijf GIAB Geografische Informatie Agrarische Bedrijven (Alterra): locatiegegevens over de landbouw op bedrijfsniveau, verkregen via de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Het betreft onder meer gegevens over het bedrijfstype, bedrijfsoppervlakte, economische bedrijfsomvang, leeftijd bedrijfshoofd, eigendomssituatie etc. Graasdierbedrijf Minimaal tweederde van het bedrijf bestaat uit graasdieren. Graasdieren: alle runderen, schapen, geiten en paarden. Groenblauwe dooradering Een vlechtwerk van landschapselementen (watergangen met oevers, moerasjes en poelen, brede bermen, houtwallen, kleine bosperceeltjes en paden) in het agrarisch landschap.

59 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Grondbank Organisatiestructuur waarin grondposities van grondeigenaren bij elkaar worden gebracht met als doel het beschikbaar maken van ruilgrond voor kavelruil of het koppelen van beheers- en ontwikkeldoelstellingen aan de grond. Er zijn grofweg drie vormen die elkaar kunnen overlappen: ruilgrondbank, financieringsgrondbank en ontwikkelgrondbank (zie bijlage 5). Grondgebonden landbouw Landbouwproductie die geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond (akkerbouw, tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven, graasdierbedrijven en gemengde vormen). Hokdierbedrijf Minimaal tweederde van het bedrijf bestaat uit hokdieren: varkens, pluimvee, konijnen en pelsdieren.

Kavel Een aaneengesloten stuk grond van één grondgebruiker omgeven door grond van andere grondgebruikers of omgeven door wegen en waterlopen, spoorbanen, bos of woeste gronden. In de kavel kunnen overschrijdbare elementen aanwezig zijn zoals paden en sloten. Onderscheiden worden twee soorten kavels: - huiskavel: met bedrijfsgebouwen; - veldkavel: zonder bedrijfsgebouwen. Kavelafstand Afstand tussen de toegang van de huisbedrijfskavel vanaf de openbare weg en de toegang van de veldbedrijfskavel vanaf de openbare weg . Kavelruil Het opnieuw en op meer praktische en efficiënte wijze verdelen van het grondeigendom van verschillende eigenaren. Komgebied Lager gelegen rivierkleigebied tussen de Boven Merwede, de Bergsche Maas en de A27. Koopmansgelden Gelden, beschikbaar gesteld door het Rijk op advies van de Commissie Koopmans, ten behoeve van een lagere veebezetting en daarmee milieubelasting in en rond kwetsbare natuurgebieden en drinkwaterwinningen. Landbouwtelling Een jaarlijkse verplichte telling van bedrijfsgegevens voor bedrijven met een omvang van minimaal drie NGE. De telling wordt uitgevoerd door Dienst Regelingen (voorheen LASER). Landinrichting Instrument voor het inrichten van de ruimte in het landelijk gebied voor de functies die het gebied vervult, zoals landbouw, natuur, recreatie, verkeer en landschap. LNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit NGE De Nederlandse grootte-eenheid (nge) is een reële economische maatstaf die gebaseerd is op het brutostandaardsaldo (bss, opbrengsten minus bepaalde specifieke kosten). Het is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven. Een nge staat in 2005 voor 1.400 euro. De nge per technische productie-eenheid (ha, dier) wordt berekend door de bss van de productie-eenheden te delen door een bepaalde deelfactor, die per jaar kan verschillen. Niet-grondgebonden Productie is niet afhankelijk van het voortbrengend vermogen van onbebouwde landbouw grond en vindt hoofdzakelijk plaats in gebouwen. (Bijvoorbeeld: glastuinbouw, champignonteelt en witlofkwekerij, intensieve veehouderij, viskwekerij en wormenkwekerij.) Oeverwal Strook hoger gelegen grond langs de oever van een rivier, die is ontstaan uit door de rivier aangevoerd materiaal. Perceel Stuk cultuurgrond omgeven door kavelgrenzen en/ of door topografische grenzen.

60 Begrippen

Regionale Gebieden die in perioden van hevige regenval water kunnen bergen, zodat waterbergingsgebieden ongecontroleerde overstroming wordt voorkomen. REVZ Robuuste Ecologische Verbindings Zone: robuust lijnvormig natuurelement dat twee natuurgebieden verbindt. Aanvulling op de ecologische hoofdstructuur. Ruimte voor de Rivier De planologische kernbeslissing (pkb) Ruimte voor de Rivier: b eschrijft wat naar het idee van het kabinet de beste oplossing is voor de aanpak van de hoogwaterproblematiek. In plaats van het verder verhogen en versterken van dijken wordt gekeken naar de mogelijkheden om water meer ruimte te geven. V olgens de planning wordt de PKB Ruimte voor de Rivier in 2006 door de Kamer vastgesteld. Teeltondersteunende Voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met voorzieningen plantaardige teelten wordt gebruikt voor verbetering van de productie, arbeidsomstandigheden en effecten op het milieu. Tuinbouw- en blijvende teelt Minimaal tweederde van de economische bedrijfsomvang bestaat uit opengrondsgroenten, glasgroenten, opengrondsbloemen en -bollen en - glasbloemen. Uitbreiding van het agrarisch Een vergroting van het bestaande bouwblok en vergroting van de agrarische bedrijf bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bouwblok ten behoeve van bijvoorbeeld uitbreiding van het aantal dieren. VAB Vrijkomende Agrarische Bebouwing: voormalige agrarische woningen met opstallen Verbrede landbouw Alle nieuwe activiteiten op het bedrijf, die uitgevoerd worden door gezinsleden en die bijdragen aan de inkomensvorming. Bijvoorbeeld: productie van streekproducten, verwerking op de boerderij, verkoop aan huis of in andere korte ketens, energieproductie en nieuwe economische dragers zoals agrarisch natuurbeheer, recreatie, stalling en zorg. WILG Wet Inrichting Landelijk Gebied: vervangt huidige Landinrichtingswet en wordt op korte termijn van kracht. (Z)LTO (Zuidelijke) Land- en Tuinbouw Organisatie

61 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

62 Bronnen

Bronnen

Amersfoort, M. van en D. Coobs. (2003). Grond voor samenwerking. Een onderzoek naar de mogelijkheden van een grondbank in de Peel. Wageningen: Wageningen Universiteit Bakker et al. (1993). Sterkte-zwakte analyse van de gebieden: “Het Land van Heusden en Altena” en “De Biesbosch” en toekomstperspectieven voor de primaire agrarische sector. Studentenrapport Agrarische Hogeschool Den Bosch in opdracht van ZLM, NCB en CBTB. Berg, L. van den, M. Hidding en U. Yntema. (2005). Ultragroen wonen geeft landelijk gebied nieuwe kansen. Landwerk (6)4. p. 36-39. Berg, van den R., E.L. Revilla, M. Menken en I. Verbeek. (2005). Land banking principle; A reconnaissance for conditions and parctical constrains for application of the land banking principle in the . Studentenrapport. Wageningen: Wageningen Universiteit. Bergmeijer, P.W. et al. (2004). Pilotproject Klimaatlandschap in het Land van Heusden en Altena. Trilance en DLV Bouw, Milieu en Techniek BV. Boendermaker, B. J.H.M. van Bussel en R.C.D. Berendsen. (2002). Haalbaarheid van een publiek-private grondbank. Den Haag: NIBConsult B.V. Derksen, I. (2005). Tussen beleid en werkelijkheid: Onderzoek naar de grondgebonden landbouw in het Land van Heusden en Altena. Afstudeerrapport. Wageningen: Wageningen Universiteit. Derksen, I., M. Hoekstra, E. Gies en H. van der Stoep. (2005). De landbouwstructuur van het Land van Heusden en Altena. Wageningen: Wageningen UR. Dijk, T. van en D. Kopeva. (2004). Land banking and Central Europe: future relevance, current initiatives, Western European past experience. Syllabus Land Use Policy, Wageningen University Dilven, B. et al. (2004). Handboek vrijwillige kavelruil. Tilburg: ZLTO Projecten. Elzinga et al. (2005). Ruilen op maat. Rapport LTO Nederland, Kadaster en Dienst Landelijk Gebied. Haan, P. de en L. van der Sluijs. Planmatige kavelruil en herverkaveling nieuwe stijl: naar een versnelde uitvoering van de ecologische hoofdstructuur. Agrarisch Recht 63(1) p. 2-11 . Hamsvoort, C.P.C.M. van der et al. 2002. Trendverkenningen Nederlandse landbouw. Planbureaustudies nr. 4. Wageningen: Natuurplanbureau. Heijning, J. et al. (2005). Plannotitie De Groene Koppeling: Kader voor de ontwikkeling van landgoederen en recreatie in Woudrichem. Groenland Beheer B.V. / Oranjewoud. Koop, F.J. en J. Luijendijk. (2004). Hydrologische modellering Land van Heusden en Altena. Deventer: Tauw bv. LEI/Alterra. (2004). Landbouweconomisch Bericht 2004. Den Haag: LEI. Maat, D. van der (2005). Een verkenning naar experimentele projecten ter verbetering van de landbouwstructuur. Studentenrapport. Wageningen: Wageningen Universiteit, leerstoelgroep landgebruiksplanning. Mentink Procesmanagement en H+N+S. (2005). Gebiedsvisie Gouwepolders (concept). Utrecht: H+N+S. Nieuwland/Welmers. (2004). Structuurvisie Plus Land van Heusden en Altena (ontwerp). Petrus, P. en W. Rienks. (2005). Hoe agrarisch is het toekomstige platteland? Doorstart van een oude bedrijfstak in nieuwe ruimtelijke structuren. Spil 209-210 nr. 1. p. 15-20 . Ploeg, J.D. van der (2003). De contouren van een belofte: plattelandsontwikkeling in Nederland. In: Boekema F. en J. van Brussel (red.). Theoretische en empirische aspecten van Plattelandsvernieuwing. Maastricht: Shaker Publishing. Provincie Noord-Brabant (2001). Wijde Biesbosch; inventarisatie landbouw. ’s-Hertogenbosch.

63 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Provincie Noord-Brabant (2004a). Conceptnotitie Buitengebied in Ontwikkeling. ’s-Hertogenbosch. Provincie Noord-Brabant. (2004b). Grondportefeuille en voorfinanciering Revitalisering Landelijk Gebied. Statenvoorstel 77-04A. ’s-Hertogenbosch. Provincie Noord-Brabant (2004c). Ontwerpgebiedsplan Wijde Biesbosch. ’s-Hertogenbosch. Provincie Noord-Brabant (2004d). Rood voor groen: Nieuwe landgoederen in Brabant. ’s-Hertogenbosch. Provincie Noord-Brabant (2004e). Concept Regionaal Uitvoeringsprogramma Wijde Biesbosch 2005- 2008. ’s-Hertogenbosch. Provincie Noord-Brabant (2004f). Uitwerkingsplan Land van Heusden en Altena. ’s-Hertogenbosch. Rienks, W.A., C.M.L. Hermans, R.J.W. Olde Loohuis, W. van Eck. (2004). Landbouw op de Europese Kaart. Wageningen: Alterra – Wageningen UR Rienks, W.A. en L.M. van den Berg. (2000). Een grondbank voor multifunctioneel agrarisch gebruik : voorstel voor 'de duinboeren' bij Tilburg. Wageningen: ALTERRA, Research Instituut voor de Groene Ruimte. RLG (2004). Meerwaarde; Advies over de landbouw en het landelijk gebied in Europees perspectief. Amersfoort: RLG. Schutter, A. de (2005). Grondbedrijf maakt uitvoering beleid effectiever. Landwerk 2-2005 p. 28-30 . Stoep, H. van der, A. van den Brink, N. Aarts en I. de Boer (2003). Zicht op vernieuwing, Vrijwillige grondruil in de landinrichting Ponte. Wageningen: Wageningen Universiteit. Vereijken, P.H. en H.J. Agricola. (2004). Transitie naar niet-agrarisch gebruik van het buitengebied. Wageningen: Alterra-Wageningen UR. Vogelzang, T.A., M.A.J.H. van Bavel, C. van Bruchem, P. Berkhout, W.H. van Everdingen, F.A. Geerling- Eiff en I.J. Terluin. (2004). Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw. Den Haag: LEI. VROM-raad. (2004). “Meerwerk”; Advies over de landbouw en het landelijk gebied in ruimtelijk perspectief. Den Haag: VROM-raad.

64 BIJLAGE 1

Bijlage 1. Samenstelling stuurgroep onderzoek

Dhr. A. B. Snoek (voorzitter) Dijkgraaf Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch (tot 1 januari 2005) Dhr. J.J.M. van de Aa (tot april 2005) ZLTO Dhr. M.J.G. Paauw (vanaf april 2005) ZLTO Dhr. J. van Asseldonk ZLTO, afdeling Altena-Biesbosch Mevr. F.M.C. Witmer Provincie Noord-Brabant, projectbureau Wijde Biesbosch Dhr. R. Boevé Rabobank Altena

65 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

66 BIJLAGE 2

Bijlage 2. Informanten onderzoeksvoorstel

De vraagstelling van het onderzoek is aangescherpt op basis van gesprekken met ‘stakeholders’ in het Land van Heusden en Altena in het voorjaar van 2004. Hieronder is de lijst van informanten opgenomen. Aan de informanten is gevraagd naar hun wensen/behoeften ten aanzien van onderzoek. Daarbij zijn eveneens meningen over het gebiedsplan en de uitvoering daarvan aan de orde gekomen. De resultaten van de gesprekken zijn hieronder onderverdeeld in uitgangspunten of beelden over de toekomst van de landbouw en wensen ten aanzien van het onderzoek.

Informanten onderzoeksvoorstel

Organisatie Vertegenwoordigers

Gemeente Aalburg Wethouder dhr. A. Verspuij (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Dhr. W.F.M. Janssens - ambtenaar (ambtelijke werkgroep Wijde Biesbosch) Gemeente Werkendam Wethouder dhr. B.M. van den Heuvel (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Dhr. J. van den Berg - ambtenaar (ambtelijke werkgroep Wijde Biesbosch) Gemeente Woudrichem Wethouder J. Kant (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Dhr. T. van Tilborg - ambtenaar (ambtelijke werkgroep Wijde Biesbosch) Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch Dijkgraaf dhr. A.B. Snoek (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Mevr. M.M.P. van Gestel - ambtenaar (ambtelijke werkgroep Wijde Biesbosch) Natuurbeschermingsvereniging Altenatuur Dhr. J. van Diggelen - voorzitter

Rabobank Altena Dhr. H. Vermeulen - directie (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Dhr. R. Boevé - agrarisch bedrijfsadviseur

Toeristisch Bureau Altena Biesbosch Dhr. C. Kops - voorzitter

Mevr. D. van Hekken – medewerker

Vereniging Milieu Bescherming Hank-Dussen Dhr. B. van Seteren - voorzitter

ZLTO Afdelingsbestuur Altena-Biesbosch

Mevr. G.T. Middelkoop-Van der Ploeg (gebiedscommissie Wijde Biesbosch) Dhr. J.J.M. van de Aa (ambtelijke werkgroep Wijde Biesbosch) Overig Dhr. C. Branderhorst

67 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

Algemene beelden en uitgangspunten Onder de gesprekspartners verschillen de meningen ten aanzien van de economische betekenis van de landbouw in het Land van Heusden en Altena. Voor sommigen is het de “spil van het landelijk gebied”, maar daarmee wordt niet alleen de bijdrage aan de economie bedoeld. De openheid van het gebied en de ruimtelijke kwaliteit worden grotendeels gedragen door de agrarische sector. Daarom zou er ook in de toekomst een belangrijke functie weggelegd moeten zijn voor de landbouw. Enerzijds via een steeds kleiner aantal bedrijven, die mogelijkheden zien tot schaalvergroting. Anderzijds door bedrijven, die zich in stand weten te houden door neventakken te ontwikkelen. Volgens sommigen echter zal de landbouw uiteindelijk verdwijnen door de slechte concurrentiepositie en plaatsmaken voor andere functies (water en natuur). Een belangrijk probleem voor de landbouw is de hoge grondprijs, waardoor bedrijfsvergroting moeilijk te realiseren is. Een enkeling heeft het vermoeden, dat we straks te maken krijgen met het probleem dat er grond overblijft waarvoor geen beheerder is te vinden.

De meningen verschillen eveneens wanneer het gaat om de houding van agrariërs met betrekking tot de gevolgen van veranderingen in de sector voor het eigen bedrijf. Enkelen zijn ervan overtuigd dat agrariërs bewust nadenken over de toekomstige veranderingen en dat zij een strategie ontwikkelen op basis van de begrippen revitalisering, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Het probleem is dat de overheid hen tegenwerkt. Anderen denken dat agrariërs juist onvoldoende nadenken over de gevolgen van de veranderingen voor hun bedrijf. Zij zouden zich veel meer bewust moeten zijn van de veranderingen en de kansen en bedreigingen, die daaruit voortvloeien voor het eigen bedrijf. Dan kunnen agrarische ondernemers creatief omgaan met de toekomst.

Er blijkt met betrekking tot het gebiedsplan en andere plannen op verschillende schaalniveaus nogal wat onzekerheid te bestaan over de gevolgen van lopende ruimtelijke processen. Hierbij valt te denken aan het reserveren van de Noordwaard voor Ruimte voor de Rivier, de betekenis van het Linieperspectief (Panorama Krayenhoff, uitwerking Nieuwe Hollandse Waterlinie), het realiseren van de regionale waterberging in het midden van het Land van Heusden en Altena. Belangrijker nog is het gebrek aan duidelijkheid over de samenhang van de geproduceerde plannen en wanneer en de wijze waarop die plannen uitgevoerd gaan worden. Het is belangrijk dat de plannen bij elkaar gebracht worden en dat wordt nagedacht over een integrale aanpak van de uitvoering.

Volgens velen is die integraliteit niet zo vanzelfsprekend. Volgens hen bestaat de mogelijkheid dat partijen in de streek vooral erop uit zijn om eigen belangen te bekostigen uit de geldpot van de revitalisering en dat daarbij gezamenlijke belangen en potentiële gezamenlijke initiatieven over het hoofd worden gezien. Er is weinig vertrouwen dat integrale projecten, waarin verschillende partijen samenwerken, gerealiseerd kunnen worden. Het Land van Heusden en Altena kent relatief weinig ruimtedruk, waardoor men problemen niet ervaart als gezamenlijke problemen. Daardoor voelt men zich niet afhankelijk van elkaar, zodat er geen beweging is richting samenwerking. Overigens kent het gebied wel enkele initiatieven van particulieren, die proberen in te spelen op ruimtelijke ontwikkelingen en die daarbij samenwerking zoeken met andere particulieren en overheden. Echte trekkers van ideeën of projecten zijn er echter (nog) niet. Het gebrek aan duidelijkheid over financiering en financieringsmogelijkheden speelt volgens enkelen in dit verband ook een rol.

Wensen ten aanzien van het onderzoek In de gesprekken is de gebiedsactoren ook gevraagd naar hun wensen ten aanzien van het onderzoek. Uit de antwoorden kunnen twee hoofdlijnen worden afgeleid, namelijk: de aan het uitvoeringsproces te stellen randvoorwaarden en de kansen en bedreigingen voor de grondgebonden landbouw.

68 BIJLAGE 2

Voorwaarden uitvoeringsproces Deze vraag is ontleend aan uitspraken in bijna alle gesprekken met gebiedsactoren. Enerzijds speelt de behoefte aan inzicht in deze voorwaarden in op de bovengenoemde onduidelijkheid over de uitvoering van het gebiedsplan, maar ook van andere bestaande plannen. Daarnaast gaat het bij voorwaarden voor het uitvoeringsproces ook over mogelijke obstakels in de regelgeving en over mogelijk in te zetten instrumenten. Er bestaat in het algemeen onzekerheid over de hoeveelheid ruimte in (provinciale en gemeentelijke) regelgeving om innovaties in het landelijk gebied door te kunnen voeren. Daarnaast verschillen de meningen over nut en noodzaak van de inzet van landinrichtingsinstrumenten (met name herverkaveling) en het oprichten van een grondbank.

Kansen en bedreigingen voor de grondgebonden landbouw Daarbij moet de huidige situatie van de landbouw worden geanalyseerd in het licht van toekomstige veranderingen. Er moet een beeld ontstaan van de stappen die nodig zijn om in te kunnen spelen op de toekomst. De gesprekspartners benaderden dit onderwerp op verschillende manieren. Dat varieert van een onderzoek onder individuele bedrijven, waarin wensen van agrariërs ten aanzien van de toekomst centraal staan, tot een algemeen onderzoek naar benodigde innovaties in het landelijk gebied en de rol van landbouw en recreatie daarin.

Een onderwerp dat in dit verband ook wordt genoemd is het bewustzijn van agrariërs over de gevolgen van de veranderingen in beleid en markt en van de ruimtelijke ontwikkelingen. Onderzoek zou zich kunnen richten op het in gang zetten van de discussie onder verschillende actoren in het gebied. Daarbij moet de toekomst van de landbouw vooral in samenhang met ontwikkelingen in andere sectoren worden onderzocht. Specifiek in Aalburg speelt een discussie over het al of niet toestaan van nieuwvestiging van tuinderijen die handelen in potplanten. Vraag is hier of het gaat om grondgebonden landbouw.

69 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

70 BIJLAGE 3

Bijlage 3. Lijst van geïnterviewde ondernemers

Naam Bedrijfstype Plaats Branderhorst J. Akkerbouw Eethen Heuvel H. v.d. Melkvee / kaasboerderij Genderen Koekkoek Th. Akkerbouw / pluimvee Almkerk Oostveen P. Fruitteelt Werkendam Peuter B. de Melkvee / Almkerk wormenkwekerij Schans D. v.d. Melkvee / akkerbouw Drongelen Straver J. Melkvee / akkerbouw Babyloniënbroek Straver W. Akkerbouw Almkerk Veldhoven A. en C. van Melkvee Dussen Verschoor J. Akkerbouw / pluimvee / Almkerk composteerinrichting / golfpark e.a.

71 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

72 BIJLAGE 4

Bijlage 4. Vormen van herverkaveling

De vele functieveranderingen in het landelijk gebied maken het noodzakelijk om over grond te beschikken. Via landinrichting zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar (naar De Haan, 2003):

− Onteigening: besluit door de overheid, niet vrijwillig, niet integraal, grote duidelijkheid vooraf; − Herinrichting: besluit door de overheid, niet vrijwillig, op basis van integraal plan, procesbegeleiding door een commissie, redelijke duidelijkheid vooraf; − Ruilverkaveling: stemming door agrariërs over al dan niet uitvoeren van het project, niet vrijwillig, op basis van integraal plan, procesbegeleiding door een commissie, redelijke duidelijkheid vooraf; − Planmatige vrijwillige kavelruil: overeenkomst, vrijwillig, op basis van integraal plan, procesbegeleiding door een commissie, redelijke duidelijkheid vooraf; − Traditionele vrijwillige kavelruil: overeenkomst, vrijwillig, niet integraal, geen duidelijkheid vooraf; − Aankoop: overeenkomst, vrijwillig, niet integraal, redelijke tot geen duidelijkheid vooraf

Herinrichting en ruilverkaveling zijn twee wettelijke vormen van landinrichting uit de huidige Landinrichtingswet van 1985. Ze omvatten beide een procedure voor herverkaveling, waarbij een plan van toedeling verplicht wordt opgelegd aan de betrokken grondeigenaren en -gebruikers. Vrijwillige kavelruil kan op al dan niet planmatige wijze worden toegepast. Planmatige kavelruil wil zeggen dat het ruilproces wordt begeleid door een herverkavelingscommissie en ruilcoördinator en dat wordt geruild op basis van een plan, waarin alle inrichtingsopgaven voor het gebied integraal zijn meegenomen. De laatste jaren is veel ervaring opgedaan met deze vorm van kavelruil in kleine projecten. Het vrijwillige karakter van het instrument beperkt evenwel de mogelijkheden om in grotere gebieden een substantiële verbetering van de verkaveling tot stand te brengen. Bovendien levert de vrijwilligheid beperkingen op voor de realisering van eventuele publieke doelen. In de landinrichting Ponte is dat wel gelukt, met name door een voorlopig ruilplan voor het hele gebied als basis voor de vrijwillige ruilingen op te stellen. Andere factoren waren de inzet van een ruilcoördinator en het kunnen beschikken over ruilgrond in publiek eigendom (Van der Stoep et al., 2003).

In de nieuwe Wet Inrichting Landelijk Gebied, die naar verwachting op korte termijn van kracht wordt, worden geen afzonderlijke vormen van landinrichting meer onderscheiden. Er bestaan nog maar twee instrumenten: kavelruil en wettelijke herverkaveling. De nieuwe wet geeft prioriteit aan snelle kavelruil, waarbij het gebruik van vrijwillige kavelruil de voorkeur heeft. Verplichte kavelruil wordt gezien als een goed alternatief. Voor de (vrijwillige) planmatige kavelruil kunnen processtappen worden doorlopen die vergelijkbaar zijn met het proces uit de huidige wettelijke procedure. Er zijn geen beperkingen om beide instrumenten slim toe te passen. Een veelgehoorde klacht bij vrijwillige projecten is de vrijblijvendheid van het proces, waardoor er een groot risico bestaat dat doelstellingen niet worden gerealiseerd. Het is juridisch echter niet mogelijk om een nieuw instrument te ontwikkelen, waarbij vrijwillige kavelruil wordt gecombineerd met dwangmogelijkheden. Hier en daar wordt geëxperimenteerd met maatregelen die de vrijblijvendheid van het vrijwillige instrument moeten inperken, zoals het hanteren van een bijdrage om mee te kunnen doen aan het proces (zie deel IV Achtergronddocumentatie, p. 34).

Het recent verschenen rapport Ruilen op Maat, dat is opgesteld door LTO, DLG en het Kadaster, neemt als uitgangspunt voor nieuwe projecten dat er maximaal 15-20 agrarische ondernemers meedoen, wat neerkomt op ongeveer 500 ha per project. De doorlooptijd wordt zo kort mogelijk gehouden (enkele jaren). Landbouwkundige doelen staan voorop, maar publieke doelen kunnen meegekoppeld worden als er

73 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw draagvlak is en als het niet te veel ten koste gaat van de snelheid van het proces. De ondernemers dienen zelf een verzoek voor kavelruil in en voeren in grote mate de regie. Daarvoor is het nodig een herverkavelingscommissie in te stellen die kan enthousiasmeren en aanzien en vertrouwen geniet in het gebied, maar geen direct belang heeft bij de ruiling. De ondernemers kiezen zelf tussen een vrijwillig of verplicht instrument.

Recent is door DLG in samenspraak met provincie Limburg en de LLTB een voorstel voor integrale kavelruil ontwikkeld voor toepassing in de reconstructie. Dit voorstel is gebaseerd op een strak geleide combinatie van een bottom-up en een top-down benadering, dat wil zeggen: wel op vrijwillige basis maar onder strakke bestuurlijke aansturing (in tijd en financiële middelen). In dit voorstel is niet voorzien in het aanstellen van een ruilcoördinator. Er moet onder de eigenaren voldoende draagvlak zijn; dit moet bij de start van het proces blijken. Bij het ontbreken van draagvlak wordt er niet begonnen of wordt het al begonnen proces afgebroken. Gedeputeerde Staten kunnen dan kiezen voor een ander gebied of voor het inzetten van een wettelijke vorm van herverkaveling. Het proces in een gekozen gebied moet in 1,5 jaar worden afgerond. Elementen uit de wettelijke procedure, zoals het houden van wenszittingen, maken er deel van uit. Op basis van deze wenszittingen wordt een ruilplan opgesteld dat aan de betrokkenen wordt voorgelegd. Op basis van deze tweede ronde van wenszittingen wordt tenslotte het definitieve plan van toedeling opgesteld.

Bij vrijwillige projecten kunnen kwaliteitsverschillen van de ruilgrond problemen opleveren voor de onderhandelingen in het ruilproces. De schattingen in het veld bij het wettelijke instrument zijn vervangen door taxatie. Het rapport Ruilen op Maat stelt dat taxateurs op basis van de bodemkaart kwaliteitsverschillen kunnen vaststellen en vertalen in prijsklassen. Bij inbreng en toedeling worden de waardeverschillen verrekend. In situaties waar de kwaliteitsverschillen beperkt zijn, kan er verrekend worden op basis van de oppervlakteverschillen.

Meer informatie over landinrichtingsinstrumenten, nieuwe werkwijzen en succes- en faalfactoren van vrijwillige ruiling:

− Deel IV van de Achtergronddocumentatie bij dit rapport: Maat, D. van der (2005). Een verkenning naar experimentele projecten ter verbetering van de landbouwstructuur. Studentenrapport. Wageningen: Wageningen Universiteit, leerstoelgroep landgebruiksplanning − Haan, P. de en L. van der Sluijs. Planmatige kavelruil en herverkaveling nieuwe stijl: naar een versnelde uitvoering van de ecologische hoofdstructuur. Agrarisch Recht 63(1) p. 2-11. − Elzinga, T. et al. (2005). Ruilen op maat. Rapport LTO Nederland, Kadaster en Dienst Landelijk Gebied. − Dilven, B. et al. (2004). Handboek vrijwillige kavelruil. Tilburg: ZLTO Projecten. − Stoep, H. van der, A. van den Brink, N. Aarts en I. de Boer (2003). Zicht op vernieuwing, Vrijwillige grondruil in de landinrichting Ponte. Wageningen: Wageningen Universiteit

74 BIJLAGE 5

Bijlage 5. Grondbankconstructies

De vorming van een grondbank wordt gezien als een middel om de grondmobiliteit in een gebied op gang brengen. Voor kavelruilprojecten kan een grondbank of grondpot een belangrijke voorwaarde zijn voor het op gang brengen van het ruilproces. In de provincie Noord-Brabant zijn een aantal positieve ervaringen opgedaan met grondbankconstructies bij de structuurverbetering van het landelijk gebied. Dit geeft aanleiding te kijken naar wat een grondbank (of grondpot) kan betekenen voor de uitvoering van het gebiedsplan Wijde Biesbosch in het Land van Heusden en Altena.

Het begrip grondbank

Een grondbank is geen afgebakend begrip, eerder een concept of een manier van werken. Het bevat een aantal algemene aspecten, maar de toepassing van het concept kan verschillen afhankelijk van de lokale context. Doorgaans worden drie vormen onderscheiden: een ruilgrondbank, een ontwikkelgrondbank en een financieringsgrondbank (De Schutter, 2005).

Ruilgrondbank Grond wordt verworven en tijdelijk beheerd ten behoeve van uitruil met andere eigenaren. In feite is dit een grondpot bedoeld om via het ruilen van grond functieverandering of verbetering van de landbouwstructuur te faciliteren. Het Bureau Beheer Landbouwgronden hanteert deze werkwijze in landinrichtingsprojecten. Het is mogelijk dat andere partijen meefinancieren, zodat meer gronden kunnen worden verworven.

Financieringsgrondbank Bedoeld om grond te financieren en in erfpacht uit te geven aan de landbouw. Uitbreiding van het agrarische bedrijf door grondaankopen wordt in toenemende mate belemmerd door de hoge grondprijzen, die niet opwegen tegen het rendement van de extra grond. De aankoop van grond gaat daarnaast gepaard met hoge transactiekosten in de vorm van geld, maar ook tijd en kennis. Via een financieringsgrondbank kan de financiële positie van grondgebonden bedrijven worden versterkt. In de praktijk werken beleggers, zoals Fortis, of terreinbeherende instanties, zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, op deze manier. Voor de overheid is het aantrekkelijk om te participeren in een dergelijke grondbank wanneer gebruiksvoorwaarden worden opgenomen die bijdragen aan het realiseren van overheidsbeleid. Gebruiksvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op landschapsonderhoud, toestaan van recreatief gebruik en andere maatschappelijke wensen. Deze constructie wordt ook wel grondgebruikersbank genoemd.

Ontwikkelgrondbank De grondverwerving is gericht op het strategisch verwerven van gronden en gebouwen om vervolgens een nieuwe functie te ontwikkelen op dezelfde plek. De nieuwe ontwikkeling genereert winst die ingezet kan worden voor het realiseren van beleidsdoelen.

Privaat of publiek?

De bereidheid en het vermogen (juridisch en financieel) van actoren om zich samen in te zetten voor het bereiken van gebiedsdoelen, bepaalt uiteindelijk het ontwikkelingsvermogen in een gebied. Een grondbank is daarom vaak een samenwerkingsconstructie: een publiek-private of een publiek-publieke

75 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw samenwerking. Een vraag die hierbij een rol speelt, is op welke wijze de geldstromen en expertise van de betrokken partijen aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Verschillende constructies zijn mogelijk: Ten eerste kan er sprake zijn van een publieke grondbank, waarbij uitsluitend met overheidsmiddelen gronden worden verworven, beheerd en verpacht. Het gaat hier in feite om een publieke taakorganisatie. Het Bureau Beheer Landbouwgronden is hiervan een voorbeeld en heeft de vorm van een ruilgrondbank. Andere voorbeelden zijn Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten die als financieringsgrondbanken optreden. Mede dankzij de nieuwe sturingsfilosofie, waarbij de provincie optreedt als regisseur van de inrichting van het landelijk gebied, worden provincies in toenemende mate actief op de grondmarkt. In de Provincie Noord-Brabant wordt gekeken naar de mogelijkheden van een Grondportefeuille Revitalisering Landelijk Gebied. Deze grondportefeuille moet het mogelijk maken aankopen te doen die bijdragen aan de realisering van doelstellingen voor natuur, landbouw en water in het kader van de Revitalisering Landelijke Gebied (o.a. reconstructiegebieden). De grondportefeuille is een financieel middel dat de provincie in staat stelt om grond en bedrijven aan te kopen, die op zo kort mogelijke termijn weer worden afgestoten. Het is niet bedoeld als grondbedrijf, dat is gericht op een renderende exploitatie van het grondbezit (Provincie Noord-Brabant, 2004).

Ten tweede is er de publiek-publieke grondbank, waarbij meerdere publieke partijen gezamenlijk een grondbank opzetten en eigen vermogen inbrengen. De grondbank neemt de vorm aan van een overheidsbedrijf. Voordeel hiervan is dat de verschillende grondeigendommen van publieke partijen bij elkaar gebracht kunnen worden, zodat er gezamenlijk een sterkere grondpositie wordt verkregen (Van den Berg et al, 2005). Een derde vorm is de publiek-private grondbank, waarbij één of meerdere publieke en private partijen gezamenlijk een grondbank opzetten en eigen vermogen inbrengen. Tot slot kan een grondbank ook het initiatief zijn van één private partij. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer private beleggers grond verpachten aan agrarische ondernemers.

Randvoorwaarden grondbankconstructie

Inhoud en schaalniveau De functie van een grondbank is afhankelijk van de beleidsdoelen die ermee gerealiseerd moeten worden en de betekenis die actoren in het gebied eraan geven. De belangrijkste voorwaarde is dat de beleidsdoelen worden onderschreven door de betrokken actoren. Een grondbankconstructie kan worden toegepast op verschillende schaalniveaus, meestal het (boven)lokale en regionale niveau.

Actoren en samenwerking Een grondbank is vaak een samenwerkingsconstructie van grondeigenaren, beheerders of financiers. Ook als het om een privaat initiatief gaat zijn publieke partijen vanwege hun publiekrechtelijke beleidsinstrumenten (RO-instrumentarium en andere wet- en regelgeving) en hun netwerken belangrijke partners voor een grondbank. Samenwerking in welke vorm dan ook is een belangrijke randvoorwaarde voor het succes van elke grondbank. Tegelijkertijd brengt de deelname van publieke partijen in een partnerschap een potentieel belangen- of rolconflict met zich mee (Boendermaker et al., 2002). Commitment van partijen is niet altijd af te dwingen door juridische constructies. Het voortbestaan van een grondbank is gebaat bij vertrouwen en continuïteit in de afspraken tussen alle actoren. Het creëren en vervolgens behouden van (bestuurlijk) commitment is een voor de hand liggende maar belangrijke randvoorwaarde.

76 BIJLAGE 5

Effectiviteit en efficiëntie Efficiëntie en effectiviteit zijn belangrijke voorwaarden voor de oprichting van een grondbank. Is er een meerwaarde in termen van tijd, geld en doelbereik? Praktisch gezien gaat het dan bijvoorbeeld om een snelle beschikbaarheid c.q. hoge roulatiesnelheid van de grond. Dit kan op gespannen voet staan met (juridische) spelregels bij het (ver-)kopen en/of verpachten van de grondbankgrond (Van Amersfoort en Coobs, 2003). Hoge grondprijzen, de grote investering die vooraf gaat en het risico dat grond te lang in voorraad blijft, kunnen reden zijn om af te zien van een grondbank (Van den Berg et al, 2005).

Voor de organisatie rondom de grondportefeuille van de provincie Noord-Brabant zijn de volgende risico’s geformuleerd (Provincie Noord-Brabant, 2004): - De grondbank wordt een doel op zich: er wordt te weinig gehandeld op basis van de doelstellingen waarvoor de grondbank in het leven is geroepen. De financiële positie van de grondbank moet niet het referentiekader worden voor inhoudelijke keuzes. Beleidsmatige aansturing op basis van de vooraf geformuleerde doelstellingen moet dit risico ondervangen. - Bij het verwerven en weer uitgeven van grond kan financieel verlies ontstaan, bijvoorbeeld door dalende grondprijzen of doordat de verkoopprijs naar beneden gesteld moet worden als zich geen afnemer aandient. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de aankoop van gronden.

In het algemeen kost het tijd én geld om een samenwerkingsverband op te zetten. Dat betekent dat de transactiekosten in geval van een publiek-private en een publiek-publieke grondbank hoger zullen zijn dan bij een grondbank van één publieke of private partij. De transactiekosten die gepaard gaan met de oprichting en het voortbestaan van een grondbank kunnen de transactiekosten van andere potentiële instrumenten overstijgen (Boendermaker et al., 2002).

Hulpbronnen De mogelijkheden om een grondbankconstructie toe te passen zijn afhankelijk van een zekere minimumomvang en spreiding van de gronden die verworven moeten worden (Van Dijk en Kopeva, 2004). Bovendien hangt de financiële haalbaarheid van de grondbank af van de beschikbaarheid van (publieke) financieringsmiddelen. Bij een ruilgrondbank is de financieringsbehoefte tamelijk beperkt. De grond wordt aangekocht, geruild en vervolgens verkocht. Vaak is het een ‘revolving fund’. Bij een financieringsgrondbank is de financieringsbehoefte beduidend groter, omdat de grond in eigendom blijft van de grondbank. Van belang daarbij is de mate waarin agrarische ondernemers in staat zijn om de (erf)pacht op te blijven brengen en of de inkomsten uit de pacht op wegen tegen de investering in en waardeontwikkeling van de grond (Boendermaker et al., 2002). Bij een ontwikkelgrondbank moet de winst van het ontwikkelen van de nieuwe functie op de grond opwegen tegen de kosten. Dit is een risico dat de participerende partijen moeten kunnen en willen dragen.

Spelregels De spelregel kunnen formele regels zijn, zoals procedures en bevoegdheden, maar het kan ook gaan om gewoonten en omgangsvormen die gebruikelijk zijn in een gebied. Zeker bij de financieringsgrondbank, waarbij er gewerkt wordt op ‘andermans’ grond, kan dit een risico vormen. Een goede bestuurlijke organisatie is een belangrijke randvoorwaarde voor een grondbank (Van Amersfoort en Coobs, 2003). De wet- en regelgeving voor pacht is het meest in het oog springend wettelijk instrumentarium. De beschikbare constructies spelen vooral een rol bij de financieringsgrondbank. Er bestaan verschillende mogelijkheden: reguliere pacht, erfpacht, eenmalige pacht, natuurpacht, teeltpacht etc. Illegaal, maar daarom niet minder gebruikelijk is mondelinge pacht. Bij de uitgifte van grond kunnen additionele

77 Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw gebruiksbeperkingen worden gesteld om bepaalde beleidsdoelen te realiseren (Rienks en Van den Berg, 2000).

Referenties

- AMERSFOORT, M. VAN & D. COOBS, (2003), Grond voor samenwerking. Een onderzoek naar de mogelijkheden van een grondbank in de Peel, Wageningen, Wageningen Universiteit - BERG, VAN DEN R., E.L. REVILLA, M. MENKEN EN I. VERBEEK. (2005). Land banking principle; A reconnaissance for conditions and parctical constrains for application of the land banking principle in the Netherlands. Studentenrapport. Wageningen: Wageningen Universiteit. - BOENDERMAKER, B., J.H.M. VAN BUSSEL & R.C.D. BERENDSEN (2002), Haalbaarheid van een publiek-private grondbank. Den Haag: NIBConsult B.V. - DIJK, T. VAN & D. KOPEVA (2004), Land banking and Central Europe: future relevance, current initiatives, Western European past experience. Syllabus Land Use Policy, Wageningen University - PROVINCIE NOORD-BRABANT (2004). Grondportefeuille en voorfinanciering Revitalisering Landelijk Gebied. Statenvoorstel 77-04A. ’s-Hertogenbosch. - RIENKS, W.A. & L.M. VAN DEN BERG (2000), Een grondbank voor multifunctioneel agrarisch gebruik : voorstel voor 'de duinboeren' bij Tilburg Wageningen: ALTERRA, Research Instituut voor de Groene Ruimte.

78

In de reeks ‘Wageningen Studies in planning, analyse en ontwerp’ zijn verschenen:

1. Beunen, R. en C.F. Jaarsma, 2004. Het recreatief gebruik van het Veluwetransferium in Nunspeet. (i.o.v. de provincie Gelderland).

2. Regnerus, H.D., 2005. Gemotoriseerd recreatieverkeer in het Posbank-gebied: onderzoek naar kansrijke sturingsmaatregelen voor het gemotoriseerde recreatieverkeer in Nationaal Park Veluwezoom. (i.o.v. de provincie Gelderland).

3. Beunen, R. en R.G.H. van Ark. Beheersplannen voor Natura-2000 gebieden. Advies over rol, inhoud en positionering van het instrument.

Ondernemend Altena – Kansen voor de grondgebonden landbouw

De reeks Wageningen Studies in planning, analyse en ontwerp is een gezamenlijk initiatief van de leerstoelgroepen Landgebruiksplanning, Sociaal Ruimtelijke Analyse en Landschapsarchitectuur van Wageningen Universiteit

Wageningen Universiteit ISBN 90-6754-971-1

80