Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987 bron Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1987 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ver016198701_01/colofon.php © 2012 dbnl i.s.m. 1 Taalproblemen in het Verdriet van België door G. Geerts Lid van de Academie 0. Het taalgebruik van Het Verdriet van België is Nederlands van een bijzondere makelijk - niet zo'n warboel als er vaak van beweerd is, zoals ik in een stuk daarover in Ons Erfdeel duidelijk heb proberen te maken, maar als beeld van de talige chaos die in Vlaanderen permanent is, zeker zo indrukwekkend als het verhaal zelf van oorlog, bevrijding en repressie (Ons Erfdeel 1987, 4). In het verhaal zelf komen, net als in het Belgische leven, onze taalproblemen ook om de haverklap de kop opsteken, worden taalkundige beschouwingen en commentaren ten beste gegeven en behoren taalkundige opmerkingen tot de gewoonste aspecten van karakteriseringen en verslagen. De onderwerpen zijn bekend: het Frans, het dialect (dat van ons en het lelijkere van de anderen), het (schoon-) Vlaams en het Nederlands, dat alles in verband gebracht met de Vlaamse eigenheid (zie o.m. p. 433, 496, 601) in heden en verleden, verbonden met de ideologie van het superieure, maar onderdrukte volk en, zoals onvermijdelijk is, getuigend van de sociaal-psychologische categorieën waarmee zowel de taalgenoten als de anderstaligen worden geclassificeerd en beoordeeld. In deze bijdrage wil ik proberen de componenten van de taalideologie van de Seynaeves en hun omgeving op een rijtje te zetten. 1. De familie Seynaeve spreekt dialect, hoofdzakelijk dat van Walle, maar de moeder van Louis en haar familie zijn van Bastegem en dat is er aan te horen: ‘het dialect van Bastegem..., de streek van mama en Meerke en de vermenigvuldigde familieleden van de Bossuyts’ (321). ‘Vlaams’ is voor de familie Seynaeve, (overeenkomstig het gebruik) meestal de eigen taal, het dialect van Walle, ‘prinses van Zuid-Westvlaanderen’ (95). Dat is de mooiste taal; die van Brugge is iets aparts (‘“koude” op zijn Brugs uitgesproken’ (259); ‘zei de man met een Brugs accent’ (266); ‘Ik moet hem een zakdoek geven. In Brugge noemen ze dat een zakneusdoek.’ (268)). Het ‘dialect van Bastegem’ (32) wordt door Louis duidelijk herkend; dat van Antwerpen is niet goed te verstaan (55), de film Janssens en Peeters is ‘in 't Ant- Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987 2 werps, daar gaan we geen woord van verstaan’ (537); Louis hoort twee studenten in het Gents vloeken’ (642) en een kale man ‘Gentse verwensingen’ (643) slaken, in Gent, waar de Gentenaars ‘in hun fluwelen tabbaards’ (642) lopen, terwijl een tabbaard voor Louis een kledingstuk is voor in bed (646)! ‘Hij verstond het vettig en ingeslikt dialect (van Gent) dan ook niet, maar de postbode wees... “zuust teegnover de Kattedrolle”’ (715). Aan sommige Vlaamse wachters ‘hoort ge dat het Limburgers zijn’ (553); het Belgische leger zit in moeilijkheden, ‘onze troepen krijgen moeilijk verbinding met elkaar... De koeriers met de reddende tactische plannen zijn jongens uit Limburg die geen Westvlaams verstaan, die hun weg verliezen, die in de velden verdwalen, kauwend op salami’ (308). En Donkers spreekt ‘met een Oostvlaams accent’ (426); in Oost-Vlaanderen gebruiken ze ‘leven’ ‘voor wat mannen met vrouwen doen’ (578). Oostvlamingen zijn dus ook geen normale Vlamingen. Het gaat om ‘Het Westvlaamsch Bewustzijn’ in het Davidsfondsboek dat Louis van Peter gekregen heeft (46); en jaren later toont Louis ‘zijn geblutst Westvlaams profiel van Papa en Peter’ (757). Dat de afwijkende taal andere afwijkingen verraadt en symboliseert geldt vanzelfsprekend ook in Walle: ‘Louis kon vrij goed raden uit welke streek iemand kwam, en dat niet alleen aan zijn gewesttaal. Die van Aalst bijvoorbeeld zijn schampere, wantrouwige, gelaten zwartkijkers, die van Oostende... die van Deinze...’ (543). De plaatselijke xenofobie begint dan ook heel dicht in de buurt: kandidaat Apostel Goossens ‘is van Lovendegem, en daar zijn ze zo, zo...’ (52). Oudenaarde veroorzaakt kokend bloed bij de veldwachter van Bastegem (703); en Gent is een ‘onherbergzame stad’, ‘Sinds de middeleeuwen al: pretentie. Kwamen al te laat bij de Slag van de Gulden Sporen’ (643). Verderweg betreft ze o.m. de Italianen (597), (Joodse) Amerikaanse negers (210, 393, 697), (Joodse) Hollanders (493, 603, 682) en de vanzelfsprekende erfvijanden, de (Joodse) Fransen (81, 102, zie ook 4.2.). Behalve het Vlaams van Walle en Bastegem en omgeving is er ook Antwerps Vlaams (487), zoals dat van Moeder Overste in Haarbeke, die afkomstig is ‘uit de laagste zeemansbuurt van Antwerpen, daarom kunnen zij die haar horen spreken haar niet goed verstaan’ (55) en Brussels Vlaams, dat de in Le Soir lezende taxichauffeur in Brussel sprak ‘toen hij boerke-van-den-buiten-Louis zag’ (753). Vlaams is ook een van de vreemde talen die de Duitse officieren moeten leren (150), de taal waarvan ‘de spits uit Charleroi’ geen woord kent en de taal die Staf Seynaeve er zou willen ‘inkloppen’ (355) om het gehate Frans te verdrijven. Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987 3 2. Als de personnages geen dialect spreken en geen vreemde taal, spreken ze ‘schoon-Vlaams’ - en dat wordt dan ook vermeld (174, 268, 424). Dat is slechts een enkele keer het geval voor ‘die van Walle’ en omgeving. Voor de rest betreft het de overigens Frans sprekende Mevrouw Noë (194), Georgine de Brouckère uit Moeskroen (173), de Duitse officier Lausengier (424) en de Kei (539), de jezuïet en edelman De Launoy de Kerckhove (390), de belangrijkste leraar van Louis op het college. In Walle wordt het wel eens gebruikt als er iets voorgelezen wordt (10, 594). Het is dus geen spreektaal, maar boekentaal, waarvan Louis overigens al vroeg leert - uit een boek over Gezelle, dat hij van zijn peter cadeau heeft gekregen (44) - dat het de plicht van de Vlamingen is het ‘vooren te staan en te doen gelden als meegerechtig om deel te maken van de tale des grooten Dietschsprekenden Vaderlands’ (46). Het heeft iets met voordrachtkunst te maken (49) met flaminganten (726), met het stadhuis (‘stadhuiswoorden’ (255): ‘op den zuid-oostelijken hoek des gebouws stond, gelijk aan de meeste wethuizen en hallen sinds zestienhonderd, de maagd Maria... (707)). Het wordt voorts ook aangetroffen in rapporten van de Procureur des Konings: ‘Op het ogenblik der vaststellingen zitten twee juffrouwen voor het rechtervenster goed zichtbaar voor de voorbijgangers’ (735) en van de dokter: ‘De schaars behaarde hoofdhuid is de zetel van vier op sneewonden gelijkende kneuswonden’ (741). De passages schoon-Vlaamse boekentaal maken meteen ook duidelijk dat het schoon-Vlaams geen spreektaal kan zijn. Hubert Seynaeve, de peter van Louis blijkt dan ook de enige te zijn die het heeft proberen te spreken ‘in alle omstandigheden, zelfs, tot haar ergernis, met Bomma, die allang vergeten was dat zijn beschaafde taal een van de redenen was waarom zij met hem trouwde’ (26). Peter heeft niet alleen ‘een diploma van onderwijzer’ (26), hij heeft ook, ‘ooit een Gouden Medaille voor Voordrachtkunst gewonnen in zijne jonge tijd’ (49) en beschouwt zich zelf als een leerling van Guido Gezelle en Herman Teirlinck (16). In zijn bewondering voor Teirlinck was hij zelfs zover gegaan dat hij bij hem ‘de brouwende r, de langgerekte aa (had) opgelopen’ (26)! Dezelfde letterkundige is niettemin ook de oorzaak geweest van een dramatische wending in de houding van Peter t.a.v. het schoon-Vlaams, toen hij op een middag - ‘een van de beslissendste momenten uit mijn leven’, zo weet Louis zich zijn woorden te herinneren - de zo intens bewonderde Vlaamse kop Teirlinck zelf tegen zijn vrouw hoorde zeggen: ‘Ahwel, maske, komt er baa! Da zaain Sjaarels van 't vraai onderwaais. Mor geef maai ierst nen baiser’. (26)... Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1987 4 Daar hadden Peter en zijn vrienden perplex van gestaan en ze hadden erover geredetwist en ze waren het erover eens geworden ‘dat hij, die men in onze kringen zo fel aanvalt, precies het bewijs geleverd had van de nederigste volksverbondenheid, en de taal van ons volk in zijn oorspronkelijke geledingen respecteerde’ (ib.) Sindsdien was hij begonnen ‘in de huiskring en in zijn stamcafé “Groeninghe”, ook uitdrukkingen van Walle in het dialect van Walle te plaatsen’ - waarmee meteen ook iets over de kwaliteiten van het schoon-Vlaams van Peter aangegeven is! ‘Niet vaak, want hij wou uiteraard niet voor joviaal doorgaan, maar op het onverwachts, bij het kaarten of als de omstandigheden om iets snedigs vroegen.’ (ib.). Peter was immers ook een echte ‘commerçant’ ‘in schoolgerief’ met ‘een speciale vergunning van het bisdom om in het vrij onderwijs mijn waren aan de man te brengen’ (25). En het schoon-Vlaams is ook de taal van het onderwijs, niet alleen van de onderwijzer Hubert Seynaeve, ook van Leevaert ‘dokter in Germaanse talen’ (461), die ‘een gekuiste taal met een zweempje kustdialect’ (727) spreekt. Nonkel Omer, die ‘regent geweest (is) in het Onze Lieve Vrouw Onbevlekte Ontvangenis-internaat in Deinze’ (243) ‘sprak bijna schoon-Vlaams’ en ook de exonderwijzeres Tante Violet blijkt er nog enige reminiscenties aan te hebben (678, 680). Als Peter voor zaken in een school is spreekt hij het nog wel: ‘nu hij niet meer in het Gesticht is, spreekt Peter plat-Vlaams’ (26). Maar hij blijft de ‘beschaafde taal’ propageren, in de eerste plaats bij zijn zoon Staf (15) en vooral bij diens zoon Louis Seynaeve (zie verderop 3.). Schoon-Vlaams is misschien ook Zuid-Nederlands (‘Schuifelen is Zuidnederlands’ (469) en ‘Het ros aan mijn zijde neeg.