Archief Van De Firma Hope & Co. Met Verwante Archiefvormers
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Archief van de Firma Hope & Co. met verwante archiefvormers A.M. Bendien en J.C.A. Blom Algemene kenmerken Toegangsnummer: 735 Periode: 1679 - 1981 Archiefvormer Hope & Co. Inleiding *ASPECTEN VAN DE GESCHIEDENIS VAN HOPE & CO EN VAN GELIEERDE ONDERNEMINGEN* *Hope & Co tot ca. 1815* De familie Hope Van 1720 tot 1814 waren verschillende leden van de familie Hope actief in de koophandel (1). Over de vroegste periode van het bedrijf is echter weinig bekend. Archibald jr. (1698-1734) en Thomas (1704-1779) Hope begonnen in de jaren twintig van de achttiende eeuw activiteiten in Amsterdam ontplooien. Zij waren geboren in Rotterdam als zoons van de koopman Archibald Hope (1664-1743) en handelden aanvankelijk op Engeland en Amerika, evenals hun vader en broers te Rotterdam. De eerste jaren na 1720 woonde Archibald jr. aan het Singel bij zijn oom Warner Lulofs die ac- tief was als speculant. Nadien vestigde Archibald jr. zich als koopman aan de Herengracht. In 1726 trad hij in het huwelijk met een Amsterdamse koopmansdochter, die echter al in datzelfde jaar overleed. Ook Thomas trouwde een koopmansdochter en woonde aan de Herengracht 'over de Bergstraat'. Daar werd hun zoon Jan (1737-1784) geboren. Het inkomen van beide broers was op het moment van hun huwelijk al zo hoog dat zij voor de belasting op het trouwen voor het hoogste bedrag werden aangeslagen. Thomas stond sedert 1730 ingeschreven als poorter van Amsterdam. Van Archibald werd een dergelijke inschrijving niet gevonden (2). Na het overlijden van Archibald jr. trad zijn broer Adriaan (1709-1781) in zijn plaats naast Thomas. Thomas en Adriaan Hope legden zich in de eerste jaren voornamelijk toe op de goed- erenhandel en de afwikkeling daarvan: vervoer, opslag, verzekering en kredietverlening. Al in 1779 meldden de Nederlandsche Jaarboeken naar aanleiding van het overlijden van Thomas '[. ] dat er mogelijk geen comptoir zo magtig in Europa gevonden wordt, dan het welk hij in deze stad heeft gevestigd' (3). De oudste inschrijving van een Hope bij de Wisselbank uit 1721 staat alleen op naam van Archibald Hope jr. De oudste op naam van Archibald en Thomas Hope dateert van 1726. In 1762 werd door middel van een circulaire bekend gemaakt dat Jan en Henry in de firma wer- den opgenomen en dat de firma voortaan Hope & Co heette. De oudst bewaarde overeenkomst waarin de Hopes hun afspraken op schrift stelden is van 1762. Het doel van het bedrijf werd Versie 102.1 - 31 augustus 2018 735 - 1 Firma Hope & Co. met verwante archiefvormers als volgt omschreven: '[. ] dat deze firma niet anders zal dienen dan tot zaken van de com- mercie en commissi¨en, en niet tot eenige negotiati¨en van gelden a deposito of dergelijken' (4). Henry, de oudste zoon van Archibald Hope sr. (1735-1811), had zich aanvankelijk in Boston als koopman gevestigd. Nadat hij in Londen ervaring in de koophandel had opgedaan, werd hij in 1762 door zijn ooms Thomas en Adriaan in de firma in Amsterdam opgenomen, samen met zijn neef Jan, de zoon van Thomas (1737-1784). Henry werd de drijvende kracht achter de firma in de achttiende eeuw. Aan hem droeg Adam Smith de vierde druk op van zijn magnum opus An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations (1786). Hoewel Jan sinds 1762 medefirmant was, werd Hope & Co eigenlijk geleid door zijn Amerikaanse neef Henry. Onder diens leiding ging de firma zich in de tweede helft van de achttiende eeuw toeleggen op de financiering van handelstransacties en vooral op de uitgifte van geldleningen aan vorsten en overheden in Zweden, Polen, Rusland, Portugal, Spanje, Frankrijk en Amerika (5). Henry zorgde ervoor dat de jonge Engelsman John Williams (1757-1813), die in Amsterdam als koop- man ervaring opdeed, in de firma werd opgenomen. Tevens arrangeerde hij een huwelijk tussen deze John Williams en de dochter van zijn zuster. Henry was ook degene die Pierre Cesar Labouchere (1772-1839) in 1790 in dienst nam. In 1802 werd ook hij firmant. Verschillende leden van de familie Hope maakten niet alleen naam als kooplieden, maar ook in andere functies en hoedanigheden. Zo was Thomas representant van stadhouder Willem IV en opperbevelhebber en gouverneur-generaal van de Nederlandse Oostindische Compagnie (6). Zijn zoon Jan was onder andere lid van de Amsterdamse vroedschap en bewindhebber van de Oostindische Compagnie. Jan was in 1763 in Rotterdam gehuwd met Philippina Barbara van der Hoeven, dochter van een burgemeester. Zoals gebruikelijk in de achttiende eeuw hielden de Hopes kantoor aan huis. In 1758 kocht Thomas panden aan de Keizersgracht bij het Molenpad, tegenwoordig de nummers 444-446. In 1763 werd 448 daaraan toegevoegd. Het perceel in de tuin van 446 werd verbouwd tot kantoor. De aansluitende panden Prinsengracht 659-661 gingen dienst doen als pakhuis ('Kerkkroon') en stallen annex koetshuis. Voor de goederen die op de Prinsengracht geladen en gelost wer- den was de binnenplaats bereikbaar via de Calvaars- of Klaverbladsgang. Thomas, zijn broer Adriaan, en Jan woonden er tot 1782, Henry tot 1794, John Williams tot 1808 en later de firmanten Labouchere en Coesvelt tot 1813. Na het overlijden van John Williams Hope werden de activiteiten verplaatst naar Doelenstraat 9, vlakbij de beurs en Nederlandsche Bank, waar de firma gevestigd bleef tot 1821. Na 1821 was het kantoor gevestigd aan de Keizersgracht bij de Vijzelstraat. De familie Sillem woonde vlakbij aan de Herengracht en later de familie Van Loon aan de overzijde van de Keizersgracht. Een bezoeker aan de firma in 1759 meldde dat er 26 medewerkers waren. In 1811 staan er vijftien medewerkers op een salarislijst, in 1815 der- tien (7). De Hopes belegden grote sommen geld in kunstverzamelingen. Naast een reusachtig vermogen liet Jan Hope een grote collectie schilderijen na, een uitgebreide bibliotheek en een verzameling prenten en tekeningen. Zijn zoon Thomas (1769-1830) verzamelde kunstwerken, waarvoor hij in Engeland een museum bouwde, en publiceerde onder andere over de geschiede- nis van kleding en meubels. Vooral Henry heeft naam gemaakt als kunstverzamelaar. In zijn buitenverblijf Welgelegen te Haarlem liet hij zalen inrichten als expositieruimte. Bij zijn vertrek uit Nederland nam hij zijn collectie mee naar Londen. Er is een lijst bewaard gebleven van bijna 400 schilderijen met de getaxeerde waarden (8). Toen in 1794 een Franse invasie dreigde, vertrokken de Hopes, die nauwe relaties met de Oran- jes hadden, naar Engeland. Henry Hope zou daarna niet meer naar Nederland terugkeren. Aanvankelijk werden Labouchere en Baring gemachtigd de zaken waar te nemen, totdat ook zij zich inscheepten te Den Helder. Een deel van de zaken werd overgenomen door bevriende handelshuizen als Insinger & Co en J.J. Vo^ute& Co. Paulus Taay, een vertrouwd lid van het personeel, werd gemachtigd de lopende zaken in Amsterdam te behartigen. Hij kreeg daarbij steun van Robert Vo^ute(1747-1823), die in Rusland al veel belangrijk werk voor de firma had verricht (9). De contacten tussen de Hopes in Engeland en de zaakwaarnemers in Amsterdam liepen gedeeltelijk via de Londense handelshuizen van Baring en Harman. Vanuit Amsterdam en Londen werden vele brieven geschreven. De boekhouding werd in Amsterdam bijgehouden. In 1803 vond er op papier een zekere scheiding plaats tussen de vestigingen in Londen en Amsterdam onder de naam van respectievelijk Henry Hope & Co en Hope & Co. Dit had gevolgen voor de boekhouding, maar niet voor de correspondentie. Het was de bedoeling om bij de autoriteiten in Holland de schijn te wekken dat de firma in Amsterdam een zelfstandig bedrijf voerde, los van de firmanten in Engeland. Maar ook na 1803 ging het grootste deel 735 - 2 Versie 102.1 - 31 augustus 2018 Firma Hope & Co. met verwante archiefvormers van de winst van de vestiging in Amsterdam naar de Hopes in Londen, dus de firma Henry Hope & Co. In 1809 was dat bijvoorbeeld niet minder dan het 41/49e deel. In Amsterdam was de leiding van de firma in feite in handen van P.C. Labouchere en niet van John Williams Hope. Labouchere ontplooide in nauw overleg met Henry Hope te Londen nieuwe financi¨ele activiteiten met buitenlandse mogendheden. Het terugtrekken van de Hopes uit de firma Hope & Co te Amsterdam heeft zich geleidelijk voltrokken. In 1808 keerde John Williams Hope terug naar Engeland. Henry Hope was in- middels de zeventig gepasseerd en liet zich minder met de zaken in. Hij overleed in 1811. Labouchere liet nadien de werkzaamheden in Amsterdam over aan een nieuwe generatie. Hij verhuisde naar Engeland en werd lid van de firma Baring & Co in Londen (hij was met een dochter van Baring getrouwd). Hoewel hij na 1811 geen direct belang meer in Hope & Co had, behartigde hij nog wel zaken van de firma in het buitenland. De erfgenamen van Henry en Jan Hope trokken zich in de loop van 1813-1814 allemaal terug uit Hope & Co in Amsterdam en deden hun aandeel als stille vennoten over aan Alexander Baring in Londen, een zwager van Labouchere (10). *Hope & Co na ca. 1815* In 1815 vond er in de activiteiten en de administratie van de firma geen fundamentele wijziging plaats. Net als voorheen legde men zich toe op het verstrekken van leningen aan buitenlandse mogendheden. Hope & Co participeerden onder andere in het Louisiana-project en in lenin- gen aan Rusland, Spanje en Oostenrijk. In de loop van de negentiende eeuw introduceerde de firma vele Amerikaanse spoorwegfondsen op de Amsterdamse beurs, zorgde voor de emissie van andere binnen- en buitenlandse fondsen en participeerde in syndicaten en consortia met andere effectenhuizen in binnen- en buitenland. De overheersende positie van Hope & Co in buitenlandse leningen aan Rusland blijkt onder andere uit de studie van Platt (11). In het begin van de negentiende eeuw zat het de firma niet altijd mee omdat heel wat staten problemen kregen met de aflossing van de leningen en de betaling van renten.