<<

Rapportage Archeologische Monumentenzorg 240 Aarde op de terp Aarde op de terp

Booronderzoek en veldkartering op de terp Tjessens (gemeente ) in het kader van ophoging.

RAM 240 M. van der Heiden, J. van Doesburg & J. Stöver | Tot 150 pagina's omvang lijnt de titel op 20 mm lijn

| Boven 150 pagina's omvang lijnt de titel op 30 mm

Aarde op de terp

Booronderzoek en veldkartering op de terp Tjessens (gemeente Waaxens) in het kader van ophoging

M. van der Heiden, J. van Doesburg & J. Stöver Colofon Rapportage Archeologische Monumentenzorg nr. 240

Aarde op de terp Booronderzoek en veldkartering op de terp Tjessens (gemeente Waaxens) in het kader van ophoging

Auteurs: M. van der Heiden, J. van Doesburg & J. Stöver Illustraties: M. van der Heiden (RCE) & M. Haars (BCL–Archaeological Support) Opmaak en productie: Xerox/OBT, Den Haag

ISBN/EAN: 9789057992810

© Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, 2017

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Postbus 1600 3800 BP Amersfoort www.cultureelerfgoed.nl 3 Inhoud —

Samenvating 5 5.3 Vondstmateriaal 35 5.3.1 Algemeen 35 1 Inleiding 7 5.3.2 Vondstmateriaal van het oppervlak 35 1.1 Aanleiding 7 5.3.3 Vondstmateriaal uit de boorkernen 41 1.2 Opbouw van de rapportage 8 5.4 Interpretatie 43 1.3 Administratieve gegevens 8 5.5 Monitor 45

2 Vooronderzoek 9 6 Beantwoording onderzoeks­vragen 55 2.1 Landschappelijke context 9 2.2 Historische en archeologische context 10 7 Aanbevelingen 59 2.3 Gespecifceerde archeologische verwachting 18 Literatuur 61 3 Doel- en vraagstelling van het onderzoek 23 Bijlage 1 Plan van Aanpak monitor ophoging 63 4 Onderzoeksmethode 25 Inleiding 63 Procedure voorbereiding veldwerk 64 5 Onderzoeksresultaten 27 Procedure veldwerk 64 5.1 Inleiding 27 Tabel producten 65 5.2 Booronderzoek 27 Plan van Overleg 65 5.2.1 Boorraaien A, B en C 29 Monsternameplan 65 5.2.2 Overige boringen 32

5 Samenvating —

In het kader van het RCE-project Top Sites is in loop van de vroege middeleeuwen is een tweede de jaren 2014 en 2015 onderzoek gedaan op de terp opgeworpen. Deze terp is in een aantal terp Tjessens in de gemeente Waaxens. fasen ontstaan en heef een maximale hoogte Dit project richt zich op het in kaart brengen van 3 m. In de top van de terp zijn grondsporen van degradatie en aantasting van verschillende en puin- en mortellagen gevonden die in typen wetelijk beschermde archeologische verband kunnen worden gebracht met de state monumenten. Een van de complextypen Tjessens. Er is sprake van vier grachten die waarnaar wordt gekeken is het complextype gezien hun oriëntatie en ontgravingsdiepte terpen en wierden. verschillende fasen vertegenwoordigen. In het geval van Tjessens wordt een deel van het De exacte datering van de grachten laat zich gebruik van het terrein omgezet van grasland moeilijk bepalen. Sommige staan niet op de naar akkerland. Het andere deel is al als kadastrale minuut van 1832, terwijl andere wel akkerland in gebruik. De vraag is wat de efecten hierop voorkomen. De oudste vermelding van van deze omzeting zijn en wat dit betekent voor de state Tjessens dateert uit de vroege zestiende de fysieke kwaliteit van het monument. eeuw. Het huis is rond het midden van de In overleg met de eigenaar is besloten om het negentiende eeuw ingrijpend verbouwd en aan terreindeel waarin de terp ligt af te dekken met het eind van die eeuw gesloopt. Niet geheel een 30 cm dik grondpakket teneinde aantasting uitgesloten kan worden dat de state een van de terplagen door ploegen en ander voorganger in de vorm van een stins heef agrarisch gebruik te voorkomen. gehad, maar laatmiddeleeuws vondstmateriaal ontbreekt vrijwel volledig. Alvorens het afdekken van de terp, heef er een archeologisch booronderzoek en veldverkenning Bij de werkzaamheden samenhangend met het op het terrein plaats gevonden. Het doel van dit opbrengen van de grondlaag is het monument onderzoek was om inzicht te krijgen in de fysieke gedeeltelijk aantast. Zo is er aan de zuidwest- staat van het monument en aanvullende zijde een afwateringsgeul gegraven door de gegevens te vergaren over de genese van de terp, oudste terp en zijn bij de aanvoer van de grond de state Tjessens en een mogelijke voorganger. met trekker en kiepwagens diepe sporen in de Het onderzoek heef uitgewezen dat de fysieke door regen verzadigde bodem uitgereden aan de kwaliteit van het terrein hoog is. Er is sprake van zuidzijde van de beide terpen. Dit laatste had een 30-40 cm dikke bouwvoor met daaronder voorkomen kunnen worden, door het gebruik een intacte stratigrafe van mortel- en puinlagen van rijplaten. Bijkomend punt is dat de opge- en terplagen. In de bouwvoor bevindt zich brachte grond veel bouwpuin, plastic, metaal, archeologisch vondstmateriaal, vooral maar ook aardewerkscherven bevate. Hierdoor baksteenpuin en aardewerk, dat in de loop der is contaminatie met terreinvreemd anorganisch eeuwen omhoog is geploegd. archeologisch materiaal opgetreden. Bij toe­komstig archeologisch onderzoek zal De bewoning op het terrein gaat terug op een hiermee rekening moeten worden gehouden. lage terp in het zuidwestelijke deel van het Zowel in 2014 als 2015 is het maaiveldniveau monument. Aanwijzingen voor gebruik van de gemeten. De eerste metingen hadden tot doel onderliggende dekzandopduiking zijn, in tegen- om te bepalen of de afgesproken 30 cm stelling tot een eerder booronderzoek, niet ophoging daadwerkelijk was gerealiseerd. gevonden. De aanleg van de terp kan op basis Het doel van de latere metingen was om te van het vondstmateriaal rond het begin van de onderzoeken of de dikte van de ophoging door jaartelling worden gedateerd. Het gebruik loopt inklinking of afspoeling is afgenomen. Tussen minimaal door tot de derde eeuw, mogelijks september 2014 en oktober 2015 is er nauwelijks zelfs nog een of enkele eeuwen langer. In de inklinking geconstateerd. 6 —

189500 190000 190500

598000 597500 597000

Waaxens Bron: Topografische Dienst Emmen Bron: Topografische 1:10.000 Doorgaande wegen Bouwland Begraafplaats Overig bodemgebruik Bos Weiland Water Grens monument

Af. 1 De ligging van het onderzoeksgebied. 7 1 Inleiding —

van het ploegen op de akker te monitoren, met 1.1 Aanleiding name op de reliëfrijke delen van de terp.

Na intern beraad binnen de RCE is onder voor- Tjessens bij Waaxens in de gemeente waarden akkoord gegaan met deze aanpak. is een van rijkswege beschermd De monitoring kan de RCE veel leren over de archeologisch monument. Het terrein bestaat uit gevolgen van ploegen op archeologische rijksmo- een (dorps-)terp met daarin resten van een stins numenten, in het bijzonder reliëfrijke terreinen, en de latere state Tjessens. De resten van de terp zoals terpen en wierden. Daarnaast zou het en state waren tot voor kort vanwege de project kunnen leiden tot meer wederzijds begrip aanwezigheid­ van overigens deels verlande en samenwerking tussen de agrarische wereld en watergangen – waarschijnlijk voormalige die van de archeologische monumentenzorg. grachten – nog in het terrein herkenbaar, evenals de toegangsweg tot het stateterrein. Het terrein is De monumentenvergunning ex artikel 11 van de thans in gebruik als akker, maar nog kortgeleden Monumentenwet 1988 die op 7 november 2011 is was het terrein in gebruik als weide. afgegeven heef een tijdelijk karakter. De vergunning is geldig voor de duur van de Het onderzoek is voortgekomen uit een hand­ monitoring (drie ploegcycli bestaande uit een jaar havingszaak. Agrariër en huurder van het terrein, graan, respectievelijk pootaardappelen en suiker- de heer H. Hiddema, wilde het grasland omzeten bieten; in totaal negen jaar). Gedurende deze naar akkerland en had ter voorbereiding daarop de periode zullen de ploegwerkzaamheden en de voormalige gracht tussen de al bestaande akker en gevolgen daarvan voor de ondergrond worden het grasland (beide onderdeel uitmakend van het gevolgd. Indien er tijdens de duur van de rijksmonument) gedempt. Voor deze demping was monitoring schade ontstaat aan het monument, geen vergunning ex artikel 11 van de dan zal worden gekeken naar mogelijkheden om Monumentenwet 1988 aangevraagd. Het de schade te beperken door het opbrengen van Ministerie van OCW is als bevoegd bestuursorgaan tarra. Is schade aan het monument desondanks vervolgens overgegaan tot handhaving. onvermijdelijk dan kan de vergunning tussentijds worden ingetrokken. De monitoringswerkzaam- In een poging de werkzaamheden te legaliseren heden zijn ondergebracht in het RCE-project heef Hiddema vervolgens een vergunningaan- Topsites en gingen van start nadat Hiddema de vraag ingediend. Hierin vraagt hij niet alleen benodigde vergunningen heef gekregen.1 vergunning voor het dichten van de watergang, maar ook voor het omzeten van het grasland Het veldwerk is uitgevoerd van 24 tot 28 maart naar akkerland. Ook dergelijke teeltwisselingen 2014 door de velddienst van de Rijksdienst voor zijn namelijk vergunningsplichtig. De minister het Cultureel Erfgoed bestaande uit W. Jong, heef de vergunning geweigerd, waarop Hiddema J.W. de Kort en M. van der Heiden. De veldkarte- in beroep is gegaan. De rechter stelde vervolgens ring is uitgevoerd door J. van Doesburg, de minister van OCW weliswaar in het gelijk, maar F. van Doesburg, P. Kors en L. Schoenmaker. heef er ter ziting op aangedrongen om tot een De hoogtemetingen en berekeningen zijn voor beide partijen aanvaardbare oplossing te uitgevoerd door W. Jong. komen en een door Hiddema ter ziting aange- dragen oplossing serieus in overweging te nemen. Het onderhavige onderzoek is erop gericht door middel van booronderzoek, veldkartering en Het voorstel van Hiddema voorzag in het systematische metaaldetectie een beeld te aanbrengen van een ophogingslaag op het terrein krijgen van de bodemopbouw en ruimtelijke om toekomstige schade aan het monument door verspreiding van vondsten op het monument, ploegen en andere agrarische grondbewerking te alvorens het terrein wordt afgedekt met de voorkomen. Een ophogingslaag van 30 cm dikte ophogingslaag en het monitoringsprogramma zou volgens hem voldoende moeten zijn, van start gaat. Ook zal het reliëf van het terrein aangezien ploegwerkzaamheden niet dieper nauwkeurig in kaart worden gebracht. Voor het monitoringsprogramma zal een afzonderlijk zouden reiken dan 20 tot hooguit 25 cm. De RCE 1 Voor het ophogen is een omgevings­ zou vervolgens de gelegenheid krijgen de gevolgen plan van aanpak opgesteld (zie bijlage 1). vergunning van de gemeente nodig. 8 —

staat de gespecifceerde archeologische 1.2 Opbouw van de rapportage verwachting centraal. In de hoofdstukken 3 en 4 worden achtereenvolgens de doel- en vraagstel- ling en onderzoeksmethode van het onderzoek Dit rapport is opgebouwd uit zes hoofdstukken. gepresenteerd. De onderzoeksresultaten komen In het eerste hoofdstuk wordt de aanleiding tot in hoofdstuk 5 aan de orde; na een inleiding het onderzoek besproken en staan de adminis- (paragraaf 5.1) wordt ingegaan op de resultaten tratieve gegevens vermeld. Het eerste deel van van het booronderzoek (paragraaf 5.2), het het tweede hoofdstuk behandelt de resultaten vondstmateriaal (paragraaf 5.3) en de resultaten van een bureauonderzoek (landschappelijke van de monitoring (paragraaf 5.4). In het zesde context (paragraaf 2.1) en de historische en hoofdstuk worden de in hoofdstuk 3 gestelde archeologische context (paragraaf 2.2)). In het onderzoeksvragen beantwoord, in hoofdstuk 7 tweede deel van dit hoofdstuk (paragraaf 2.3) volgen ten slote nog aanbevelingen.

1.3 Administratieve gegevens

Provincie:

Gemeente: Dongeradeel

Plaats: Waaxens

Toponiem: Tjessens

Kaartblad: 6A

Coördinaten: NW 190237|597573 NO 190320|597501 ZW 190012|597172 ZO 189947|597259

Objectnaam: DOTJ13

CMA-status: Terrein van hoge archeologische waarde, beschermd

Rijksmonumentennummer 45318

ARCHIS monumentnummer (AMK) 376

OM-nummer 60377

Borg/stins/versterkt huis Borg/stins/versterkt huis, Nederzeting

Periode: Middeleeuwen - nieuwe tijd (stins) ijzertijd (nederzeting)

Cultuur: n.v.t.

Huidig grondgebruik: Akkerland

Eigenaar: H. Hiddema

Grondgebruiker: H. Hiddema

Beheerder: H. Hiddema

Opdrachtgever: RCE

Bevoegd gezag: RCE

Opdrachtnemer: RCE

Projectleider: Jos Stöver

Aanvang onderzoek: Maart 2014

Einde onderzoek: September 2014

Documentatie Noordelijk Archeologisch Depot

Archivering Noordelijk Archeologisch Depot

Auteurs: M. van der Heiden, J. van Doesburg & J. Stöver

Autorisatie: J. Bouwmeester 9 2 Vooronderzoek —

De diepere ondergrond bestaat uit een keileem- 2.1 Landschappelijke context pakket (formatie van Drenthe) met daarop dekzand (formatie van Twente). In de omgeving van het onderzoeksgebied komt de pleistocene Geologie2 ondergrond op verschillende plekken dicht aan De terp Tjessens ligt in het Friese kleigebied het oppervlak, terwijl die op andere plaatsen (onderdeel van archeoregio 7; het Fries-Gronings zich 3-4 m onder maaiveld bevindt. kleigebied) tussen Holwerd en , even Gedurende het Holoceen verdronk het dekzand- ten noorden van Waaxens. De terp is aangelegd landschap langzaam en ontwikkelde zich een op de grote Oostergose kwelderwal die van kwelderlandschap met kwelderruggen en kwel- Holwerd richting Dokkum loopt. dervlakten. In de midden-ijzertijd bestond het gebied uit een actief getijdengebied met een

190000 192500

Holwerd 597500

Brantgum 595000

Raard 592500 STIBOKA Bron: 1:50.000 Bebouwing Vlakten Dijken Onderzoekslocatie Plateau-achtige vormen Laagten Terp Lage ruggen en heuvels Ondiepe dalen Water 2 Deze paragraaf is gedeeltelijk ontleend Af. 2.1 De geomorfologische kaart van de regio van het onderzoeksgebied. aan Nicolay 2010 en Vos 2015. 10 —

aantal getijdegeulsystemen die tot ver in het achterland reikten. De getijdengeulen zijn van 2.2 Historische en archeologische verschillende ouderdom en ontstonden in een context oud kustveenlandschap dat rond 1500-1250 v.Chr. vrijwel geheel Oostergo bedekte. De grote getijdegeulen bij Stiens, Ferwerd en Holwerd in Dantumadeel westelijk Oostergo dateren uit de late bronstijd. Tjessens ligt op de grote Oostergose kwelderwal. In de vroege ijzertijd begon het gebied daar te Op deze kwelderwal liggen verschillende terpen, verlanden. De getijdegeulen slibden dicht en het zoals de dorpsterpen van Holwerd, Waaxens, kweldergebied breidde zich zeewaarts uit. en (af. 2.2). In het gebied Dit kweldergebied was rond 500 v.Chr. via de bevinden zich ook verschillende kleinere getijdegeulen toegankelijk voor de mens. huisterpen en verhoogde stinze- en stateter- De kwelders die hoog genoeg waren opgeslibd, reinen, waaronder de state Sjuxma.4 waren in principe geschikt voor bewoning. Over de bewoningsgeschiedenis van dit deel van In oostelijk Oostergo vond een tegenoverge- Oostergo is nog betrekkelijk weinig bekend. stelde ontwikkeling plaats. Hier verdronk het In het gebied heef vrijwel geen archeologisch landschap en ontstond een groot getijdebek- onderzoek plaatsgevonden dat het niveau van kensysteem ter hoogte van Wierum-Metsawier. proefsleuven overstijgt.5 De oudste vondsten in Van hieruit raakten de met veen bedekte rand- het gebied dateren uit de steentijd.6 Deze gebieden overslibd (formatie van Naaldwijk en vondsten zijn aangetrofen op de hoge pleisto- formatie van Nieuwkoop: zeeklei en -zand met cene zandopduikingen in het gebied. Over de inschakelingen van veen). Dit getijdebekken­ aard, omvang en ouderdom van de meeste van systeem was ongeschikt voor bewoning, evenals deze vindplaatsen kan weinig worden gezegd. In de randgebieden. Deze gebieden werden pas , en Birdaard zijn vindplaatsen kort na de jaartelling deels geschikt voor uit de Trechterbekercultuur aan het licht bewoning. In de Romeinse tijd en vroege gekomen.7 In de loop van het neolithicum lijkt middeleeuwen slibde het getijdebekkensysteem het gebied te vernaten en wordt het gebruik van Wierum-Metsawier langzaam dicht. opgegeven. Er ontwikkelde zich een kwelderge- Het Lauwerszeesysteem ten oosten van dit bied met geulen, prielen en kwelderruggen. In systeem brak in deze periode juist steeds verder de lagere terreindelen ontwikkelde zich veen.8 open. Het achterliggende veenlandschap De vroegste sporen van bewoning in het kwel- verdronk hier. Het dichtslibben van het Wierum- dergebied van Dongeradeel dateren uit de late Metsawiersysteem leidde ertoe dat het kwelder- ijzertijd, vermoedelijk vanaf ca. 200 v.Chr. Het achterland rond Dokkum steeds moeilijker via gaat hierbij voornamelijk om terpaardewerk op een natuurlijke weg kon afwateren. Het de kwelderrug tussen Holwerd en Dokkum. De Lauwerszeebekken zorgde nog voor een natuur- bewoning vond plaats op terpen. Vondsten uit lijke afwatering en verder werd deze vormge- de Romeinse tijd wijzen op bewoning ter hoogte geven door het graven van sloten en kanalen. van de lijn Holwerd-Bornwird en op een meer De aanleg van dijken verminderde de mariene oostelijk gelegen kwelderrug waarop , invloed, maar kon niet voorkomen dat delen van Hantum, Lutkelaard en liggen. Algemeen het bewoonbare kwelderlandschap wordt aangenomen dat het terpengebied aan wegspoelden. het einde van de derde eeuw grotendeels is 3 Stiboka 1981. verlaten, met hooguit incidentele bewoning op 4 Zie Marinelli & Rosenbrand 2002a; Bodem enkele terpen.9 Noomen 2009. Rond 400 werden de oude nog in 5 Zie ook Nicolay 2010. De bodem in het onderzoeksgebied bestaat uit het landschap zichtbare terpen weer in gebruik 6 Zie Marinelli & Rosenbrand 2002a; kalkarme poldervaaggrond, lichte zavel (profel- genomen. De verspreiding van de Merovingische Marinelli & Rosenbrand 2002b. 7 Zie Schreurs 2008. verloop 5; Mnl5C VI) en knippige poldervaag- vondsten sluit goed aan bij die uit de Romeinse 8 Zie Nicolay 2010, 173-80; Vos 2015, grond (kalkarm), lichte zavel (profelverloop 5; tijd. Er is bewoning in het westelijke, zuidelijke 202-29. 9 Zie Bazelmans 2000. gMnl5C V).3 en oostelijke deel van Dongeradeel. In de 11 —

Holwerd

Tjessens

Sjuxma Waaxens

Brandgum

Foudgum

0 1km

Af. 2.2 Lokale plaatsaanduidingen op een ondergrond van AHN 3. 12 —

Karolingische en Otoonse periode verandert het het dorp, waarlangs de terpaarde kon worden beeld ingrijpend, als ook grote delen van afgevoerd. noordelijk Dongeradeel in gebruik worden Over de ouderdom en opbouw van de dorpsterp genomen. Een interessante ontwikkeling in deze is betrekkelijk weinig bekend. In de jaren periode is dat niet alleen het aantal bewoonde zeventig van de vorige eeuw is een gedeelte van terpdorpen aanzienlijk groeit, maar dat de dorpsterp rond de kerk van Waaxens ­tegelijkertijd huisterpen worden opgeworpen opgegraven. Hierbij werd vastgesteld dat de rond bestaande en nieuwe terpdorpen. In de kernterp uit Romeinse ijzertijd dateert.12 Tot in negende-en tiende-eeuwse goederenlijsten van de volle middeleeuwen werd de kernterp het klooster Fulda worden binnen Dongeradeel regelmatig uitgebreid.13 17 plaatsen genoemd: Aalsum, , Bornwird, De Sint Thomaskerk van Waaxens is in Dokkum, Foudgum, Hantum, Hiaure, Lutkelaard, oorsprong twaalfde-eeuws en kreeg in de Medwerd, Morra, Oostrum, , Ternaard, vijfiende eeuw haar huidige gotische uiterlijk. Tibma, Waaxens, Weerd en Wetzels. Interessant Op het kerkhof en in de kerk zijn, getuige is de ruimtelijke spreiding van de door verschillende grafzerken, leden van belangrijke Naamkundige K.F. Gildemacher onderscheiden lokale families begraven, zoals de families terpnamen, waarbij de chronologische opeen- Tjessens en Sjuxma (zie hieronder). Tegen de volging van de sufex –heem, -ing, - werd, -wier noordmuur van de kerk is in 1592 een epitaaf en –terp wordt verondersteld.10 Het vroegste aangebracht in opdracht van Syts Sickes van naamtype –heem, concentreert zich in het Tjessens voor haar op 28-jarige leefijd voor westelijke, zuidelijke en oostelijke deel van Deventer gesneuvelde echtgenoot Douwe Dongeradeel. Hetzelfde geldt voor de namen op Douwesz. van Aylva. Andere leden van de familie –ing en –terp. De namen met –werd en –wier Tjessens zijn in de kerk van Holwerd bijgezet. vinden we respectievelijk in het westelijke en oostelijke deel. Tjessens Een laatste ontwikkeling in de kolonisatie van Dongeradeel is de aanleg van dijken in de Historische gegevens periode tussen de tiende en de dertiende eeuw. De oudste vermelding van Tjessens dateert uit Na de bedijkingen zijn er desondanks verschil- 1505. In dat jaar worden Gerrit Tiessens en lende stukken land weggespoeld. Ook bij de Ulbe Tiessens als hoofdelingen genoemd. vorming en middeleeuwse uitbreiding van het Ulbe woonde op het huis Tjessens, terwijl Gerrit Lauwerszeebekken heef erosie plaats of Gercke de state Hemminga bij Holwerd gevonden. bewoonde. Ulbe trouwde met Syts Hania uit Holwerd. Ze overleden blijkens grafschrifen Waaxens en omgeving respectievelijk in 1512 en 1535. Ulbe was in 1511 behalve te Holwerd gegoed in Hogebeintum, Waaxens Bornwerderhuizen, Waaxens, en Het terpdorp Waaxens ligt vlak bij de dorpen Raard. Tot het midden van de zeventiende eeuw Brantgum en Foudgum aan de provinciale weg vererfde de state Tjessens binnen de gelijkna- (N356) tussen Dokkum en Holwerd. De naam mige familie. In 1652 werd de helf van de state Waaxens wordt als Wacheringe vermeld in de verkocht, met ‘de huisinge, schuer, poorte, gracht ende oudste lijst van Fulda uit de tweede helf van de cingel’.14 Aan het eind van de zeventiende eeuw negende eeuw.11 Een vergelijking tussen histori- kan Tjessens met recht een adellijk goed sche kaarten en de huidige landschappelijke genoemd worden. In het stemkohier van 1698 situatie laat zien dat het aantal boerderijen en worden drie adellijke eigenaren genoemd: woonhuizen en de ligging ervan gedurende de de heer Tjaard van Aylva, grietman over eeuwen nauwelijks veranderd is. Alleen de Wonseradeel, raadsheer Idsinga en de heer Agge afgelopen decennia is de bebouwing van Sixma. Een jaar later had de Tjaard van Aylva, toegenomen. Alle gebouwen zijn op of tegen de beide andere eigenaren uitgekocht voor een 10 Gildemacher 2008. 11 Halbertsma 1963. terp gelegen. De dorpsterp is tamelijk uitge- bedrag van 9000 carolusguldens. De state wordt 12 Halbertma 1964. strekt en nog vrijwel intact. De geringe mate omschreven als ‘een heerlijke state’ met “’t slot ofe 13 De Langen 1992, 173-186. adelyke huisinge ende schuire daerop staende, poorte, 14 Zoals geciteerd in Noomen 2009, waarin de terp is afgegraven hangt wellicht CD-rom. samen met het ontbreken van een vaarweg naar gracht, singel, hinxtewad, tuijn enz.” In 1754 kwam 13 —

Af 2.3 Uitsnede uit de kaart van Westdongeradeel van Schotanus (1718).

‘de heerlijke state’ onder de hamer. In de verkoop- 1853 meldt hij dat het huis ‘nu wel reeds in de nieuwe brief wordt het als volgt omschreven: ‘een defige vorm bewoonbaar’ zal zijn. Na de dood van Pieter heerenhuijsinge met elf magnifque kamers voorsien Albert Vincent in 1855 waren de dagen van de met een exelente kelderinge mitsgaders koetshuijs en state Tjessens geteld. In 1880 is er sprake van stalling voor elf paarden en wijders met sijn tuijnen, afraak en in 1896 wordt de afraak van het vrugthovingen, singels.’ Koper werd Johan Sippo hoofdgebouw met stalling aanbesteed. Blijkens van Harinxma thoe Slooten, die er met zijn gezin een bericht van 30 maart 1898 in het Nieuw tot 1799 woonde. Een ongetrouwde zwager van Advertentie Blad stond er na de afraak alleen Johan Sippo, Willem Hendrik van Sytzama heef nog een ruïne.15 Na de ontmanteling is het terrein als grietman over Westdongeradeel een tijdlang voor agrarische doeleinden in gebruik genomen. op Tjessens gewoond. In 1825 werd hij als De laatste bosschages rond het huis zijn grietman opgevolgd door zijn neef, Johan Sippo gedurende de Tweede Wereldoorlog gekapt en van Harinxma thoe Slooten. Tjessens kwam na als brandstof gebruikt. de dood van Johan Sippo aan Pieter Albert Tjessens staat op verschillende historische Vincent van Harinxma thoe Slooten. Pieter Albert kaarten afgebeeld. Op de kaart van Schotanus Vincent lijkt de state ingrijpend te hebben uit 1718 staat een vrijwel vierkante perceel verbouwd. Een studiegenoot van hem, C. Riedel, getekend met centraal daarbinnen een gebouw schrijf in verschillende brieven over de ‘grote (af. 2.3). Aan de zuidzijde is een smal perceel veranderinge’ en de ‘gehele omvorming van het oude aangegeven dat aansluit op de doorgaande weg Tjessens’. Evenals van andere states bekend is, zal naar Dockum. Schotanus vermeldt ter plaatse de bovenverdieping van het huis afgebroken zijn. een huis met het toponiem Tjessens. Deze naam Riedel spreekt in brieven zijn vertrouwen uit dat wordt ook gebruikt op de Kadastrale minuut en het huis ‘nog ruim genoeg’ zal zijn. In september op de kaart van Eekhof. 15 Zie Noomen 2009, CD-rom. 14 —

190000 190200 190400 597600 597400 597200 Kadaster 1832 Bron: 1:5.000 Af. 2.4 Uitsnede van de kadaster minuut uit 1832 met in het rood de begrenzing van het monument.

Op de kadastrale minuut van 1832 (af. 2.4) staat dan die rond het voorterrein. In de gracht tussen het stateterrein als een bebouwd bijna vierkant voor- en hoofdterrein bevindt zich een smalle hoofdterrein met een hoofdgebouw en verschil- doorgang. Ook in de oostelijke gracht van het lende bijgebouwen en een rechthoekige voorterrein bevindt zich op de plaats waar deze onbebouwde voorhof. De voorhof heef aansluit op de gracht rond het hoofdterrein, een mogelijk als tuin of boomgaard dienst gedaan. smalle doorgang. Een oprijlaan, die aan de Zowel op het hoofd- als voorterrein staat een zuidzijde aansluit op een opening in de vijver aangegeven. Beide terreinen zijn omgracht omgrachting van het hoofdterrein, verbindt dit en door een gracht van elkaar gescheiden. terreindeel met de doorgaande weg. De omgrachting rond het hoofdterrein is breder 15 —

Af. 2.5 Uitsnede uit de Topografsche Militaire Kaart (1836-1856) met het onderzoeksgebied in wite omkadering.

De afeelding op de topografsche militaire kaart die tussen 1836 en 1856 vervaardigd is, komt grotendeels overeen met die van de kadastrale minuut (af. 2.5). 16 —

Af. 2.6 Tekening uit ca. 1722 van het slot Tjessens door J. Stellingwerf (collectie Fries Museum, Holwerd).

Af. 2.7 De voorzijde van Tjessens rond 1896 (collectie Fries Museum, Holwerd). 17 —

Af. 2.8 De achterzijde van Tjessens rond 1896 (collectie Fries Museum, Holwerd).

Over de bouwgeschiedenis van de stins/state De raamindeling van de achtergevel van het Tjessens is weinig bekend. Het huis wordt in de hoofdgebouw lijkt op die van de voorgevel. vroege zestiende eeuw voor het eerst genoemd, De gebouwen zijn enkele jaren nadat de foto’s maar hoe het er in die tijd uitzag weten we niet. waren genomen afgebroken. Als het een stins is geweest moet aan een vierkant of rechthoekig bakstenen gebouw van Archeologie meerdere verdiepingen binnen een omgrachting In Archis wordt Tjessens vermeld als terrein met worden gedacht.16 Het huis is in de loop der tijd (mogelijke) bewoningsporen uit het neolithicum, meermaals verbouwd. Een tekening van en terp uit de late ijzertijd, resten van een stins J. Stellingwerf uit ca. 1722 toont de voorzijde van of state, grachten en een voorhof uit de late een gebouw van twee verdiepingen met een middeleeuwen - nieuwe tijd en resten van een centrale, verhoogde ingangspartij met timpaan bakstenen dam uit de nieuwe tijd.17 Van het (af. 2.6). Op beide dakhoeken staat een grote terrein zijn een Romeinse munt18 en twee vroeg- ronde schoorsteen. Aan de linkerzijde bevindt middeleeuwse schijfbulae bekend.19 zich een lager bouwdeel van een verdieping met In 2002 zijn er in het kader van het project twee dakkapellen en een vierkante schoorsteen. Archeologie van het kleigebied vijfien boringen op Op de voorgrond is een poortgebouw over de het terrein gezet in twee elkaar kruisende raaien. gracht aangegeven. In de gevel is een steen met De boringen 14 en 15 moesten op geringe diepte twee wapenschilden aangegeven. Het poort­ worden afgebroken in verband met ondoor- gebouw ontbreekt op de kadastrale minuut van dringbaar puin in de ondergrond en ook in de 1832, hetgeen erop wijst dat het gebouw toen al boringen 8 en 13 werd veel puin aangetrofen verdwenen was. Op basis van twee laatnegen- (af. 2.10). Het puin wijst erop dat hier tiende-eeuwse foto’s van het huis moet de bebouwing heef gestaan en er zich mogelijk betrouwbaarheid van deze tekening worden nog funderingsresten in de bodem bevinden. getwijfeld. De foto’s tonen een gebouw met aan In boring 7 is de vulling van de zuidelijke gracht de rechterzijde een tweede bouwdeel. Mogelijk rond het hoofdterrein aangetrofen. In bijna alle heef Stellingwerf vanuit compositorische over- boringen is houtskool, puin, verbrande leem en wegingen het tweede bouwdeel naar links fosfaat aangetrofen. In enkele boringen is verplaatst. Rond 1850 is het huis verbouwd. Het kogelpotaardewerk aangetrofen en in één resultaat van deze verbouwing is te zien op twee boring enkele scherven terpaardewerk. In boring foto’s van Tjessens uit omstreeks 1896. Op de 12 is op 370 cm -maaiveld een vuursteenafslag ene foto staat een vierkant gebouw met een gevonden. De natuurlijke ondergrond bestaat uit voorgevel met vier grote ramen en een geheel pleistoceen zand met kleilaagjes. In het zand is gesloten zijgevel met houten aanbouw een podzolprofel aangetrofen. afgebeeld. Aan de rechterzijde bevindt zich een Naar aanleiding van overtreding van de tweede gebouw. Mogelijk bevindt zich rechts Monumentenwet heef op 24 april 2012 een daarvan nog een gebouw (zie ook de kadastrale beperkt booronderzoek plaatsgevonden op het 16 Zie Noomen 2009. minuut van 1832). Aan de voor- en linkerzijde is noordoostelijke perceel van het monument.20 In 17 Monumentnummer 376. 18 een gracht zichtbaar (af. 2.7). De andere foto Waarnemingsnummer 413876. alle boringen is een recente bouwvoor waarge- 19 Waarnemingsnummers 414042, 438037. toont de gebouwen vanaf de tuinzijde (af. 2.8). nomen van ca. 10-30 cm dikte. Ten noordoosten 20 Van der Heiden 2012. 18 —

van de terp kon onderscheid gemaakt worden eeuw, valt bij gebrek aan stukken moeilijk te tussen deze recente bouwvoor en een oudere zeggen. Vermoedelijk was dit Sicke Tjessens. bouwvoor. Deze laatste reikte maximaal tot In 1580 werd de state bewoond door Epo van 60 cm onder maaiveld. In iedere boring is onder Galema. Hij werd in 1586 bij zijn vlucht naar het de bouwvoor een ophogingspakket (terpaarde) klooster Foswerd gedood. Zijn weduwe Syts waargenomen. In de boringen op de terp Sickes van Tjessens hertrouwde Douwe bevate de bovenste 20 tot 30 cm een grote Douwesz van Aylva (wiens epitaaf zich in de kerk hoeveelheid bouwpuin. Ten noordoosten van de van Waaxens bevindt), wiens moeder, Frouck terp is een grote hoeveelheid aardewerk en Ernstdr. van Mockema, weer een erfgenaam van baksteenpuin op het oppervlak waargenomen. Abbe Sjuxsma was. Beide huwelijken van Syds bleven kinderloos en hierdoor kwam Sjuxma na Sjuxma haar dood aan haar zuster Doedt van Mockema , Ten noordwesten van Tjessens ligt de state die was gehuwd met Homme van Harinxma Sjuxma. De kaart van Schotanus (1718) meldt ter thoe Slooten. In 1598 bewoonde de weduwe plaatse een Adelijk Huys Sjuxma. Op de Doedt de state. Doedts zoon Ernst van Harinxma kadastrale minuut uit 1832 staat een omgrachte werd vervolgens eigenaar. Ernst van Harinxma boerderij aangegeven. Ook het poortgebouw was raad-ordinaris in het Hof van Friesland en staat op deze kaart afgebeeld. Op de kaart van huwde in 1616 Tieth van Botnia. Hun alliantie- Eekhof (1855) wordt het toponiem Sjuxma wapens prijken op een steen gedateerd 1668 in gebruikt. De geschiedenis van de state Sjuxma de gevel van de toegangspoort. Hun zoon Pieter, lijkt verbonden te zijn met de familie Tjessens, die in 1640 als eigenaar-bewoner te boek staat, die het hierboven genoemde huis Tjessens liet met zijn vrouw de herenbank in de kerk van bewoonden. Waaxens plaatsen en een grafelder in het koor De ouderdom van Sjuxma gaat minimaal terug aanleggen. Pieter en zijn gezin vertoefden echter tot in de dertiende eeuw. In de dertiende eeuw weinig op Sjuxma en verhuurden het huis. wordt een dochter van Kempo Sjuxma in Mogelijk staat de state Sjuxma afgebeeld op een Waaxens als priorin van het klooster Bethlehem tekening van J. Stellingwerf uit 1722.22 in Haren genoemd.21 In 1422 en 1448 wordt De tekening toont een laatgotisch gebouw op hoofdeling Douwe Syuersma als bewoner van de een met een muur omgeven omgracht perceel. Sjuxma state genoemd. In 1470 wordt Douwe Opvallend is dat het poortgebouw niet is opnieuw in de bronnen genoemd. In 1491 sloten afgebeeld. Wel is een hek met twee stenen de hoofdelingen Sydt Syuxema en Meente to pijlers aangegeven. Onder de tekening staat het Waexens een verbond met de stad . bijschrif ‘het oude klooster te Waaxens’. De bronnen melden dat Sydt niet lang na 1491 Deze benaming zou op oud kloosterbezit overleed en dat zijn weduwe Rints van Mockema kunnen wijzen. Het stateterrein is nog vrijwel hertrouwde met Syds van Stania. Deze Syds intact en de grachten en het poortgebouw zijn van Stania noemde zich na zijn huwelijk nog aanwezig. Over de opbouw en datering van Van Syuckesma. In 1511 was Rints als weduwe het stateterrein is vrijwel niets bekend. In 2002 bewoonster van de Syucksma state. Haar bezit kon op het terrein geen booronderzoek worden werd geërfd door Abba van Syucksma, die verricht vanwege het ontbreken van betredings- aanvankelijk op Cammingha State te Ferwerd toestemming.23 woonde. Abbe wordt in 1522 als grietman over Ferwerderadeel genoemd. Nadat Douwe van Burmania hem als grietman was opgevolgd, 2.3 Gespecifceerde archeologische betrok Abbe de Sjuxma State, waar hij in 1539 verwachting resideerde toen hij gedeputeerde voor Friesland was. Abbe is vóór 1555 overleden. Uit de grafzerken in de kerk van Waaxens valt af Algemeen te leiden, dat wellicht Sicke Worpsz. van Tjessens De kennis over de onderzoekslocatie terp en Auck Popckesdr. Bonga de state na Abbe’s Tjessens komt uit algemene kennis terpenregio 21 Zie Van den Berg 1983. dood bewoonden. Auck was een dochter van (zie boven), het reeds hierboven gememoreerde 22 Van den Berg 1983, 212, af. 326. Popcke Bonga en N. van Sjucksma. Wie precies 23 Marinelli & Rosenbrand 2002a, 127. booronderzoek uit 2002 en een in 2012 24 Van der Heiden 2012. de eigenaar van Sjuxma was in de zestiende uitgevoerd handhavingsonderzoek.24 19 —

190000 190200 190400 597600 597400 597200 AHN2 Bron: 1:5.000 Af. 2.9 Centraal binnen de grenzen van het rijksmonument (in rood) is de verhoging van de terp duidelijk zichtbaar op het AHN 2.

Datering Op basis van de resultaten van eerder uitgevoerd Complextype onderzoek kan worden geconcludeerd dat de In Archis staan bij Tjessens de complextypen terp Tjessens rond het begin van de jaartelling is terp, stins, state, nederzeting, dam en akker aangelegd en in de eerste eeuwen daarna is vermeld. De terp is in het begin van de jaartelling gebruikt. De vondst van een vuurstenen afslag in aangelegd. Er is sprake van een dik pakket de pleistocene ondergrond doet vermoeden dat terplagen. De groote van de terp doet er onder de terp of in de directe omgeving vermoeden dat hierop meerdere boerderijen hiervan een prehistorische vindplaats te hebben gestaan. Kogelpotaardewerk en middel- verwachten is.25 Over de genese van de terp is eeuws baksteenpuin wijzen op (hernieuwd?) weinig bekend. De vondst van enkele scherven gebruik in de volle-late middeleeuwen. Het is kogelpotaardewerk en middeleeuwse baksteen- niet duidelijk wat het karakter van het gebruik in puin vormen een aanwijzing dat de terp in de deze periode was. Er zijn twee mogelijkheden. volle-late middeleeuwen in gebruik is geweest. De eerste is dat er een geheel of deels uit Of er sprake is van bewoning of gebruik in de baksteen opgetrokken boerderij op het terrein vroege middeleeuwen is niet bekend. De oudste stond. De tweede optie is dat de latere state vermelding van het huis Tjessens dateert uit teruggaat op een stins. In de twaalfde en 25 Marinelli & Rosenbrand 2002a, 81-2. 1505. Rond 1898 is het huis afgebroken.26 dertiende eeuw werden in grote delen van het 26 Noomen 2009, CD-rom. 20 —

190000 190100 190200 597400 597300 Bron: Kadaster Bron: 1832 1:2.500 Twee scherven terpaardewerk, Romeinse Tijd Gracht Grens monument Bouwpuin Vuursteenafslag

Af. 2.10 Vondstlocaties van het booronderzoek uit 2002.

Noord-Nederlandse kustgebied steenhuizen op begrenzing wordt gevormd door de oude weg een al dan niet verhoogd omgracht perceel van Dokkum naar Holwerd. gebouwd.27 Veel stinzen groeiden later uit tot een state. Niet duidelijk is waar de toewijzing Diepteligging van het complextype ‘dam’ op is gebaseerd. Het hoogste punt van de terp ligt op ca. 2,30 m Mogelijk verwijst dit naar de oprijlaan van de boven NAP. De dikte van de bouwvoor varieert state. van 20 tot 60 cm.28 Hieronder bevindt zich een antropogeen ophogingspakket (terplaag) Omvang bestaande uit zand en klei van maximaal 2,5 m Het monument meet ca. 52.600 m². De lengte is dikte. Onder de terplaag ligt een kleilaag. Dit is ca. 450 meter en de breedte ca. 115 meter. Het de natuurlijke kwelderondergrond. De pleisto- oostelijke deel is als akkerland in gebruik. Het cene ondergrond bevindt zich op ca. 2 m westelijke deel, waarin zich het meest reliëfrijke beneden NAP, op een diepte van ruim 4 m – 27 Zie Janssen 1996, 39-40; Noomen 2009. deel van de terp bevindt, is in gebruik als maaiveld (gemeten vanaf de top van de terp). 28 Van der Heiden 2012. 29 Marinelli & Rosenbrand 2002a. grasland. Het monument wordt in de lengterich- In het pleistocene zand is een podzolprofel 30 Marinelli & Rosenbrand 2002a: ting begrensd door brede sloten, waarschijnlijk aangetrofen.29 Er kunnen diepere grondsporen in de tekst wordt de gracht in boring 7 restanten van de voormalige grachten rond de geplaatst, op afeelding 62, p 85 is de aanwezig zijn. Aan de noordkant van de terp is gracht zichtbaar in boring 11 en is state (af. 2.9). Aan de westzijde wordt het op ca. 0 NAP tot 0,7 m – NAP een gracht boring 7 geheel verstoord. Hier wordt monument doorsneden door de provinciale weg 30 boring 11 als de juiste plaats van de aangeboord. gracht genomen. tussen Dokkum en Holwerd. De westelijke 21 —

Locatie Uit de fase van de stins/state kunnen onder Op de kadastrale minuut van 1832 is de andere funderingen, uitbraaksporen, puinlagen structuur, opbouw en bebouwing van de state en grachten worden verwacht. Tjessens duidelijk aangegeven. Het booronder- zoek uit 2002 heef de aanwezigheid van de Anorganische artefacten belangrijkste elementen van het complex Aan het maaiveld ligt aardewerk, keramisch (omgrachting en bebouwing) tot op zekere bouwmateriaal, waaronder fragmenten baksteen hoogte aangetoond (af. 2.10). Het is echter en verbrande leem, dakpannen en plavuizen, mogelijk dat de locatie van de middeleeuwse stukken leisteen en kunnen metalen objecten en bebouwing en eventueel daarbij horende glas worden verwacht. In de terplagen en de omgrachting afwijkt van de latere bebouwing. daarin ingegraven grondsporen kunnen allerlei Daarnaast leverde dit booronderzoek aanwij- anorganische vondsten worden verwacht, zingen voor eerder gebruik van het terrein. waaronder handgevormd en draaischijfaarde- In boring 6, net ten zuiden van het hoofd­ werk, keramisch bouwmateriaal, metalen gebouw, zijn enkele scherven Romeins terpaar- voorwerpen, natuursteen en glas. Indien de pleis- dewerk aangetrofen. In boring 12, ten noorden tocene ondergrond wordt aangeboord, dan van de terp is een vuursteenafslag gevonden. kunnen hierin vuursteensplinters,­ vuurstenen artefacten en natuursteen worden aangetrofen. Uiterlijke kenmerken Organische artefacten Structuren en sporen Aan het maaiveld kunnen voorwerpen van been en/ Het monument is een langgerekt terrein met in of gewei worden verwacht. Deze kunnen ook het zuidwestelijke deel het reliëf van een terp. worden aangetrofen in terplagen en daarmee Ter hoogte van het hoogste punt van de terp lijkt samenhangende grondsporen. Het gaat hierbij om een podium aanwezig te zijn. Hierop zal het rond (delen van) kammen, spinklosjes en naalden. Verder 1898 afgebroken hoofdgebouw van de state kunnen objecten van hout en leer voorkomen. hebben gestaan. Dit podium werd volgens de kadastrale minuut van 1832 omgeven door een Archeozoölogische en botanische resten omgrachting. Deze omgrachting is grotendeels In de terplagen en de daarmee samenhangende verdwenen, maar lokaal nog als depressie grondsporen kunnen boten (onverbrand en aanwezig. De grachten aan de west- en oostzijde verbrand), houtskool en zaden/pollen worden zijn opgenomen in latere sloten. Aan de verwacht. Tevens moet rekening worden oostzijde lijkt sprake te zijn (geweest) van een gehouden met de vondst van (constructie)hout en fauwe steilkant. Aan de westzijde is de oude (in)complete menselijke skeleten. In de grachten belijning van de terp nog te zien in de vorm van kunnen boten, houtskool, zaden/pollen en een zeer fauwe helling. Deze helling loopt door houtresten worden aangetrofen. Indien de pleis- in het aan de westzijde van de provinciale weg tocene ondergrond wordt aangeboord, dan gelegen perceel, dat eveneens tot het kunnen ook hierin (onverbrande en verbrande) monument behoort. Op het terrein kunnen boten, houtskool en zaden/pollen worden sporen worden verwacht die samenhangen met aan­getrofen. de verschillende gebruiksfasen van het terrein. Voor wat betref de prehistorie moet gedacht Mogelijke verstoringen worden aan vondststrooiïngen (vuursteen, Aan de zuidwestzijde van het terrein bevindt zich natuursteen, houtskool, verbrand bot) en grond- een langgerekte verstoring. Hier is in het sporen (haardkuilen, paalsporen). De terp verleden een gedeelte van de terp afgegraven. bestaat uit antropogene lagen met bewonings- Uit het handhavingsonderzoek in 2012 komen afval (terplagen). Hierin kunnen grondsporen, geen aanwijzingen dat er dieper dan 25 cm diep waaronder vloerniveaus, haardplekken, geploegd is.31 De bij de eerdere boringen aange- paalsporen (zowel grondverkleuringen als trofen lagen en vondsten lijken goed te zijn houten palen en vlechtwerk), plaggenstructuren, geconserveerd. De aanwezigheid van kleiige greppels, kuilen, waterputen en mogelijk terplagen en de diepteligging van de archeologi- begravingen (menselijk en dierlijk) worden sche niveaus lijken hierbij een belangrijke rol te aangetrofen. hebben gespeeld.

31 Van der Heiden 2012.

23 3 Doel- en vraagstelling van het — onderzoek

Het onderzoek is erop gericht door middel van 2. In hoeverre bevinden zich op het terrein booronderzoek, veldverkenning en metaal­ resten van een middeleeuwse stins en van de detectie een beeld te krijgen van de bodem­ latere state Tjessens (puinbed, muurwerk/ opbouw van de terp, de opbouw van de natuur- funderingen, uitbraaksporen) en wat is lijke ondergrond van de terp en de ruimtelijke daarvan de aard, datering en fysieke kwaliteit? verspreiding van vondsten in de bouwvoor. Onderstaande paragrafen zijn overgenomen uit 3. In hoeverre bevinden zich op het terrein over- het voor dit onderzoek opgestelde Programma blijfselen van het grachtensysteem en de van Eisen.32 infrastructuur van de stins/state? Is er sprake van een correlatie tussen dit grachtensysteem Relatie met NOaA en/of andere onderzoeks­ en de huidige sloten? kaders Het onderzoek past binnen de kaders van NOaA- 4. Op welke diepte bevindt zich de pleistocene hoofdstuk 12, alhoewel hierin nauwelijks ondergrond? In hoeverre is er sprake van een aandacht wordt besteed aan stins- en state­ intacte podzolbodem? terreinen en hun relatie tot oudere bewoning op terpen.33 b. Veldverkenning en metaaldetectie Het onderzoek sluit tevens aan bij het RCE-project Topsites, waarbinnen onderzoek 1. Wat is de ruimtelijke verspreiding van wordt gedaan naar sluipende erosie- en degra- vondsten uit de verschillende gebruiks­ datieprocessen op archeologische monumenten. perioden op het maaiveld? In hoeverre zegt deze verspreiding iets over het gebruik in de Vraagstelling verschillende perioden en met name Wat is de bodemopbouw van het archeologische aantasting door het (sub)recente bodem­ monument en zijn hierin zowel horizontaal als gebruik. verticaal resten van de terp, en stins/state te onderscheiden? In hoeverre bevinden zich op het maaiveld en in de bouwvoor vondsten die in verband staan met voornoemde onderdelen.

Onderzoeksvragen a. Booronderzoek

1. In hoeverre bevinden zich in het monument en de omliggende percelen terplagen en daarmee samenhangende bewoningsniveaus/ grondsporen en wat is daarvan de horizontale en verticale verspreiding, de opbouw, aard, 32 Stöver, Van der Heiden & Van Doesburg datering en fysieke kwaliteit (conservering en 2014. gaafeid)? 33 Bazelmans et al. 2009.

25 4 Onderzoeksmethode —

Op basis van de in het Programma van Eisen De boorraaien A tot en met C waren er vooral op gestelde onderzoeksvragen is een strategie voor gericht de opbouw van de terp in kaart te het veldwerk opgesteld in een Plan van brengen. Een ander deel van het booronderzoek Aanpak.34 Bij aanvang van het veldwerk bleken, richte zich op de mogelijke stins en latere state tegen de afspraak in, grote delen van het onder- (af. 5.6 voor de uiteindelijke boorpunten). zoeksgebied in gebruik te zijn als depot voor Het is onbekend in hoeverre de omgrachting van grond en boomstronken. Noodgedwongen is de state (deels) samenvalt met een eerdere hierdoor afgeweken van het Plan van Aanpak. omgrachting van een mogelijk stinzeterrein. Aan de hand van het AHN 2, de kadasterkaart Booronderzoek 1832 en de resultaten van het booronderzoek uit Allereerst zijn de raaien A en B uitgezet (af. 4.1). 2002 is een boorplan gemaakt dat als doel heef Het doel van deze boorraaien was het in kaart het verloop van de grachten in kaart te brengen. brengen van de omvang en opbouw van de terp, Hierbij is ervan uitgegaan dat het hoogste, puin- de ligging van de grachten en de diepteligging en rijkste deel van het terrein de vermoedelijke opbouw van de pleistocene ondergrond. locatie van de mogelijke stins en state is. Aan de Boorraai B strekt zich uit tot buiten de randen van de hoge delen zijn boringen gezet begrenzing van het monument. De boringen om een mogelijk gracht op te sporen. Ook hier hebben binnen de raai een onderlinge afstand moest rekening worden gehouden met het van 30 meter. De positionering van de raaien is gronddepot, waardoor deels niet op de meest aan de hand van het Actueel Hoogtebestand geschikte locaties kon worden geboord. Nederland (AHN-2) afgestemd op het reliëf van de vindplaats. Daarbij is rekening gehouden met Veldkartering de mogelijke locatie van de omgrachting zoals Om inzicht te krijgen in het gebruik van het die op de kadaster minuut van 1832 is terrein in de verschillende perioden en de aangegeven. Boorraai A is dusdanig geplaatst mogelijke ruimtelijke verplaatsing van vondsten dat de boringen 13 en 16 in deze grachten vallen. door (sub)recent grondgebruik, is een veldkarte- Bij boorraai B geldt dit voor de boringen 51 en 5. ring opgezet. Langs twee parallelle zuidoost- Vanwege het gronddepot is boring 13 iets noordwest gerichte raaien zou om de 60 meter verschoven (af. 5.2). in vakken van 2 bij 2 m vondstmateriaal In een recent gegraven afwateringsgeul in het verzameld worden (af. 4.1). Het vondstmate- zuidwestelijke deel van het onderzoeksterrein is riaal zou zowel met de hand als met behulp van een aanzienlijke hoeveelheid terpaardewerk een metaaldetector verzameld worden. aangetrofen. Deze vondst vormde aanleiding Bij aanvang van het veldwerk bleek echter dat om vanuit deze locatie een extra boorraai naar de vakken op de vermoede locatie van de stins/ het hoogste deel van het terrein uit te zeten, state niet uitgezet konden worden in verband teneinde deze vondsten en de lagen waaruit ze met het gronddepot. De wel beschikbare vakken komen aan de bodemopbouw van het hogere zijn wel uitgezet en belopen, maar besloten is deel van de terp te kunnen koppelen (raai C). om metaaldetectie achterwege te laten. 34 Van der Heiden 2014. 26 —

190100 190200 190300 597500

597400 raai A

597300 raai B

1:2.000 Grens monument Boorraai Vak veldkartering (2x2 m)

Af. 4.1 De geplande boorraaien A en B. 27 5 Onderzoeksresultaten —

voor de veldkartering. Deze is gedegradeerd van 5.1 Inleiding een stelselmatig oppervlakte-onderzoek naar een beperkte vondstverzameling in de lagere delen van het terrein. Het veldwerk valt uiteen in een booronderzoek en een veldkartering. Beide onderzoeken zijn, zoals hierboven al kort is aangestipt, in de 5.2 Booronderzoek uitvoering ernstig gehinderd doordat er op het veld gronddepots aangebracht waren (af. 5.1). Deze gronddepots bevonden zich ter hoogte van Er zijn in totaal 42 boringen gezet. Hiervan zijn er het hoge deel van het terrein, waar de 23 uitgezet in drie raaien (A, B en C) om de opbouw bebouwing van de state moet hebben gestaan. van de natuurlijke ondergrond en de antropogene Ondanks de noodgedwongen aanpassingen aan ophogingen vast te stellen. De overige boringen de boorlocaties kon het geplande booronder- hebben tot doel om de bebouwing van de state en zoek nog worden uitgevoerd. Anders ligt het de omgrachting daarvan in kaart te brengen.

190000 190100 190200 597400 597300 Bron: Kadaster 1832 1:2.500 Grens monument

Af. 5.1 luchtfoto gronddepots (bron: www.pdok.nl, 2014). 28 —

190100 190200 190300

A' 22

597500 21

20

B 19 1 18 2 17 597400 51 16

15 C'

71 14 72 C 52 73 5 13

6 597300 10

7 9 A 8 B'

1:2.000 1 Boring met nummer A Raailetter

Af. 5.2 De boorraaien A, B en C. 29 —

boring 22). Aan de oost- en westfanken van de 5.2.1 Boorraaien A, B en C terreinverhoging verdwijnt de ophogingslaag. Hier vinden we alleen nog enkele stukjes puin in de bovenste ploeglaag (boringen 2 en boring 6). De raaien A en B vormen een kruis met één as In de meest oostelijke boring van raai B (boring parallel aan het perceel en één as haaks hierop. 7) is tot 1 m onder maaiveld een grondspoor De haakse as is ook iets buiten het monument aangeboord. In de zwak zandige spoorvulling doorgezet. Raai C is straalsgewijs uit het centrum zijn enkele fragmenten bouwpuin en een brok van het kruis gezet. tufsteen gevonden.

Natuurlijke lagen Oudere antropogene lagen en sporen In de ondergrond bevindt zich op ca. 2,8 tot Op ongeveer 40 m ten zuidwesten van de terp is 2,9 m – NAP een pakket dekzand, waarin in de een afwijkende bodemopbouw aangetrofen (af. meeste boringen een podzolprofel is waarge- 5.5). Hier is op het pakket klei dat over het veen is nomen. Een enkele keer (boringen 15 en 17) is de afgezet een zandpakket met fosfaatvlekken van A-horizont niet aanwezig en lijkt deze verspoeld. 0,5 m dik aanwezig (boring 52). Daarop bevindt De top van het zand is in het centrum van het zich een ruim 0,5 m dik pakket van uiterst siltige onderzoeksgebied redelijk vlak, maar vertoont tot zandige klei, ook met fosfaatvlekken. Op dit toch een licht hellend reliëf. De top ligt in het pakket ligt tot 1,26 m NAP een 70 cm dik pakket noorden (boringen 1, 51 en 22) enkele decimeters zwak humeuze, uiterst siltige klei met spikkels hoger dan in het zuiden (boringen 9, 10, 5 en 7). houtskool, verbrande leem en vier scherven In enkele boringen zijn fragmenten (onbewerkt) handgevormd aardewerk met plantaardige vuursteen en grind in de bodemhorizont verschaling (vnr 113). De kleilaag lijkt opgebracht. gevonden (vnr 105, 107 en 110 in respectievelijk boring 17, 5 en 10). In boring 72, ca. 25 m ten noordoosten van Het zandpakket wordt afgedekt met een ca. 50 boring 52, is op een diepte van 0,5 m NAP een tot 70 cm dik pakket veen. De top van het veen 60 cm dikke zwak zandige kleilaag met daarin ligt tussen 2,2 en 2,5 m – NAP. Het pakket verbrande leem aangeboord. bestaat voornamelijk uit mineraalarm riet- en bosveen. In enkele boringen is kleiig veen Nog steeds ten zuiden van de terp, ca. 50 m aangetrofen. ten zuidoosten van boring 52 is in boring 10 (raai Op het veenpakket is een dik kleipakket afgezet. A – A’) op 0,5 m – NAP een 20 cm diepe geultje Dit pakket bestaat uit afwisselende lagen van aangeboord. In de vulling van het geultje is een zandige en siltige klei. Kenmerkend voor het fragment handgevormd aardewerk met plant- kleipakket is dat het kalkrijke en sulfdehou- aardige magering gevonden (vnr 124). dende, licht humeuze klei is, waarin regelmatig dunne zandlagen zijn waargenomen. Het klei­ Vergelijkbaar handgevormde aardewerk is pakket reikt tot minimaal 0,5 m - NAP en overigens ook op het naburige perceel maximaal tot 0,5 m NAP. gevonden. Zowel op het oppervlak als in boring 1 (raai B – B’)(zie onder). Antropogene lagen De bovenste lagen in de boorprofelen zijn van Grachten antropogene aard. Het gaat hierbij voornamelijk In verschillende boringen zijn grachtvullingen om ophogings- en/of afraaklagen en grond- aangetrofen. In boring 5 (raai B-B’) is een 1,0 m sporen, waaronder grachten. De dikte van de dik grachtpakket tot 1,40 m – NAP aangeboord. ophogingslagen verschilt sterk, van ca. 1 m bij de De vulling bestaat uit matig humeuze, donker- Dokkumerweg in het zuidwesten tot bijna 3 m grijze klei met plantenresten. In de vulling is een op het hoogste deel van het terrein. Een stuk onverbrand bot, een scherf en bouwpuin uitschieter is boring 14. Hier is het antropogene gevonden. Bovenin de vulling is een schilfer pakket 4,4 m dik. Waarschijnlijk is hier in een Faience met blauwe verfdecoratie uit de acht- grondspoor geboord. Naar het noordoosten toe tiende-negentiende eeuw aangetrofen (vnr wordt de ophogingslaag steeds dunner, maar 106). In boring 16 (raai A-A’) is op 0,1 m – NAP opvallend genoeg nooit minder dan 0,6 m (tot in een 55 cm dikke grachtvulling aangeboord. 30 —

0 30,05 60,1796,8 120,43 150,48 180,67210,64 240,69 270,73 300,78 330,9m

A A' m NAP 14 2,5 13

2,0 10 9 15

1,5 16 17 18 19 20 1,0 21 22

0,5

0

-0,5

-1,0

-1,5

-2,0

-2,5

-3,0

-3,5

-4,0

klei, zwak siltig zand, zwak siltig zand, zwak siltig Ophogingslaag klei, matig siltig zand, matig siltig zand, matig siltig Fosfaat klei, sterk siltig zand, sterk siltig zand, sterk siltig Gracht klei, uiterst siltig zand, uiterst siltig Puinlaag klei, zwak zandig veen, mineraalarm Grondspoor klei, matig zandig veen, zwak kleiig Aardewerk klei, sterk zandig klei, uiterst zandig

Afb. 5.3 Profiel van raai A-A’. De kleurvlakken tussen de boringen geven de ongestoorde natuurlijke ondergrond weer. 31 —

0 30,07 72,5 122,13 180,89 210,95 241,02m

B B' m NAP 15 1,8

51 1,3

1 7 2 6 0,8 5

0,3

-0,2

-0,7

-1,2

-1,7

-2,2

-2,7

-3,2

-3,7

-4,2

klei, zwak siltig zand, zwak siltig zand, zwak siltig Ophogingslaag klei, matig siltig zand, matig siltig zand, matig siltig Fosfaat klei, sterk siltig zand, sterk siltig zand, sterk siltig Gracht klei, uiterst siltig zand, uiterst siltig klei, zwak zandig veen, mineraalarm klei, matig zandig veen, zwak kleiig klei, sterk zandig klei, uiterst zandig

Afb. 5.4 Profiel van raai B-B’. De kleurvlakken tussen de boringen geven de ongestoorde natuurlijke ondergrond weer. 32 —

0 16,57 28,05 46,21 83,27 106,91m De vulling bestaat uit sterk humeuze bruine klei met onderin plantenresten. Hierop bevindt zich CC'een 15 cm dikke laag blauwgrijze klei met m NAP 14 2,5 baksteenbrokjes. Ook in boring 71 (raai C-C’) is 72 een gracht aangesneden. Deze bevindt zich op 71 73 0,82 m NAP tot 0,68 m - NAP. De grachtvulling 2,0 15 bestaat bovenin uit klei met venige lagen en 52 kleiig veen. Daaronder liggen humeuze kleipak- 1,5 ketten met her en der meer venige lagen. Onderin het spoor is een enkel fragment baksteen en een stuk mortel aangetroffen. 1,0

0,5 5.2.2 Overige boringen

0 Er zijn er negentien boringen gezet om resten van de bebouwing van de state en de bijbeho- -0,5 rende omgrachting en sporen van een mogelijke stins te traceren (afb. 5.6). Zoals reeds vermeld -1,0 in hoofdstuk 4 is het boorplan vanwege de gronddepots aangepast waardoor er minder

-1,5 systematisch is geboord. De bodemopbouw in dit deel van het onder- zoeksgebied komt overeen met die in het gebied -2,0 van de eerder besproken drie boorraaien. Ook hier zijn op de natuurlijke kleiafzettingen -2,5 dikke antropogene pakketten aangetroffen. Opvallend is dat deze pakketten veel puinrijker

-3,0 (baksteen, mortel) zijn dan die in de andere delen van het onderzoeksgebied.

-3,5 Grachten Net ten noorden van het gronddepot, aan de -4,0 voet van de terreinverhoging zijn in verschil- lende boringen grachtvullingen aangetroffen (afb. 5.7). Op basis van de diepte zijn er nog drie gracht(system)en onderscheiden (in paragraaf 5.2.1 staat de eerste bestaande uit boring 71 en klei, zwak siltig zand, zwak siltig 16 beschreven). In de boringen 65, 62 en 63 is klei, matig siltig zand, matig siltig klei, sterk siltig zand, sterk siltig een gracht aanwezig die tot 0,8 m – NAP reikt. klei, uiterst siltig zand, uiterst siltig De vulling van deze gracht bestaat uit siltige klei klei, zwak zandig veen, mineraalarm met onderin een enkele venige laag. In de klei, matig zandig veen, zwak kleiig bovenvulling van de gracht is bouwpuin en klei, sterk zandig mortel gevonden. De gracht wordt afgedekt klei, uiterst zandig door kleilagen waarin baksteenpuin en vooral Ophogingslaag veel mortel is aangetroffen. De gracht is in zand, zwak siltig Fosfaat boring 63 vanaf 1,43 m NAP herkend (0,4 m – zand, matig siltig Gracht mv). In de andere boringen is de gracht deels zand, sterk siltig Grondspoor vergraven en werden de vullingen op een diepte Afb. 5.5 Profiel van raai C-C’. De kleurvlakken tussen de van 0,15 en 0,05 m NAP (beide 1,8 m – mv) boringen geven de ongestoorde natuurlijke ondergrond aangeboord. In boring 70 ten slotte is vanaf een weer. hoogte van 0,14 m NAP tot een diepte van 33 —

190080 190120 190160 16

ra a i B A i a ra 65 66 53 15

597360 56 62

63 raai C 57 64 71 58 61 67 14 60 59 54 69 68 55 70

597320 5 13

50 6

10

1:1.000 Gronddepot 13 Boorpunt van raaien 50 Boorpunten Grens monument

Af 5.6 Boorpunten voor onderzoek naar het grachtenstelsel.

0,81 m - NAP een grachtvulling aanwezig. vulling uit klei met humeuze lagen. Daaronder De vulling bestaat uit lagen matige humeuze klei ligt een pakket humeuze klei. In de vulling is en kleiig veen. In de vulling zijn enkele alleen in de onderste laag bouwpuin gevonden. fragmenten bouwpuin aangetrofen. In de bovenvulling is een zeer geringe hoeveel- heid bouwpuin aanwezig. In de boringen 67 en 54 is een grachtvulling aangetrofen die tot respectievelijk 2,73 en Puin- en mortellagen 2,43 m – NAP reikt. Deze gracht is tot in de top Anders dan in de boorraaien A tot en met C en van het onderliggende veen gegraven. De vulling de boringen ten noorden van het gronddepot, bestaat uit humeuze klei en zwak kleiige zijn in de boringen op de terp zelf grote hoeveel- veenlagen. In boring 67 is een enkele fragment heden baksteenpuin en mortel gevonden. Een bot en wat bouwpuin gevonden. De grachtvul- groot aantal boringen stuite op een mortellaag ling in boring 54 heef geen vondstmateriaal of ondoordringbaar puin. In boring 56, 58, 59, 61 opgeleverd. en 66 zijn binnen 65 cm onder maaiveld Naast de hierboven in paragraaf 5.2.1 (variërend tussen 2,05 en 1,28 m NAP) mortel- beschreven boring 5 is in boring 50 tot min of lagen aangetrofen. De 5 tot 10 cm dikke lagen meer dezelfde diepte ook nog een grachtvulling bestaan vrijwel geheel uit mortel. Het is niet gevonden (af. 5.6). In deze boring bevond de duidelijk in hoeverre deze mortellagen aan grachtvulling zich tussen 0,35 m NAP en 1,65 m elkaar verbonden kunnen worden en daarmee – NAP. Deze gracht heef tot enkele jaren één of meerdere afraak/bouwfasen represen- geleden opengelegen. Bovenin bestaat de teren. In de meer zuidwestelijke boringen 55, 68 34 —

0 10,55 20,54 34,48 38,3 55,73m

m NAP 62 70 2,0 63 65 67 54 1,5

1,0

0,5

0

-0,5

-1,0

-1,5

-2,0

-2,5

-3,0

-3,5

klei, zwak siltig zand, zwak siltig zand, zwak siltig Grachten klei, matig siltig zand, matig siltig zand, matig siltig klei, sterk siltig zand, sterk siltig zand, sterk siltig klei, uiterst siltig zand, uiterst siltig klei, zwak zandig veen, mineraalarm klei, matig zandig veen, zwak kleiig klei, sterk zandig klei, uiterst zandig

Af. 5.7 Profel met twee gracht(system)en. 35 —

en 69 zijn meer puinrijke lagen aangetrofen. het terrein. Vanwege de onverwachte ingebruik- Mogelijk is in de boringen 69 en 68 een vloer­ name van het centrale deel van het terrein als niveau aangeboord. De boringen stuiten hier gronddepot en het feit dat het zuidelijke deel rond 1,5 m NAP op een ondoordringbaar van het perceel niet was geploegd, kon de van baksteenniveau (40 cm – mv). In boring 55, tevoren uitgedachte manier van verzamelen van ruim drie meter naar het noordwesten van de oppervlaktevondsten in vakken niet worden vermeende vloer is ook een aantal puinlagen uitgevoerd. Hierop is besloten om de vakkenver- aangeboord. Direct onder het maaiveld lag een zameling wel uit te voeren op die terreindelen eerste puinlaag en 50 cm dieper een tweede. die beschikbaar waren. Hierdoor zijn uiteindelijk Deze zijn echter iets hoger gelegen en minder acht van de twaalf oorspronkelijk gedachte vast dan de eerder beschreven puinlagen en vakken uitgezet en zijn hierin vondsten hierdoor wel doordringbaar met de boor. verzameld. Naast oppervlaktevondsten uit de vakken en materiaal uit de boringen zijn er op Grondsporen anders dan de grachten twee plekken op het terrein vondsten Zoals hierboven vermeld is in de boringen 68 en verzameld, waar zich een hoge concentratie 69 mogelijk een vloerniveau aangeboord vondsten aan het oppervlak bevonden. (af. 5.6). Rond 1,50 m NAP stuite de boor op een laag van ondoordringbaar baksteen (40 cm Hieronder worden de vondsten per verzamelwijze – mv). Deze boringen liggen 75 cm uit elkaar. In behandeld. Het vondstmateriaal dat bij de veld- boring 66 is een diep grondspoor aangeboord. kartering in de vakken van 2 bij 2 is verzameld en Dit spoor is tot 2,6 m – mv (0,82 m – NAP) uitge- de ‘losse’ vondsten wordt behandeld in paragraaf graven. De vulling bestaat uit siltige klei met veel 5.3.2. Het materiaal dat in de boringen is aange- mortel en baksteenpuin. Ook in de boringen 58, trofen wordt in paragraaf 5.3.3 besproken. 59 en 60 lijken grondsporen te zijn aangeboord. De antropogene lagen reiken hier tot 1,60 tot 2,10 m onder maaiveld (0,16 – 0,68 m NAP). Ook hier 5.3.2 Vondstmateriaal van het oppervlak bestaat de spoorvulling voornamelijk uit puin- en mortelrijke kleilagen. De aard van deze grond- sporen is niet bekend, evenmin als hun datering. Inleiding In boring 14 reiken de antropogene lagen tot een De van tevoren uitgedachte strategie van het diepte van 1,92 m – NAP, ruim een meter lager verzamelen van oppervlaktevondsten in vakken dan in de overige boringen. De diepe lagen van 2 bij 2 m werd gehinderd door de op het bestaan uit gevlekte blauwgrijze grond en het centrale deel van het terrein aanwezige hopen betref hier vermoedelijk een grondspoor zoals grond en boomstronken. Uiteindelijk zijn er acht een kuil. vakken uitgezet ten noorden van het grond- en strokendepot (af. 5.09). De overige vier vakken zijn niet uitgezet: de vakken 3 en 4 omdat hier het 5.3 Vondstmateriaal depot lag en de vakken 1 en 2 omdat dit deel nog als grasland in gebruik was. Het beperkt aantal vakken vermindert de zeggingskracht van de 5.3.1 Algemeen vondstaantallen en de samenstelling en ruimte- lijke verspreiding van het vondstmateriaal in hoge mate. Vooral omdat juist de beoogde vakken ter Bij het onderzoek op de terp van Tjessens zijn in hoogte van de stins zelf niet onderzocht konden totaal 469 vondsten verzameld. Dit aantal ligt worden. Op basis hiervan kunnen dan ook geen beduidend lager dan van tevoren was gedacht. gefundeerde uitspraken worden gedaan over de De voornaamste reden hiervoor is de klein­ ruimtelijk verspreiding van de vondsten op het schalige opzet van het onderzoek: een boor­ terrein en de invloed van het grondgebruik en onderzoek en het verzamelen van vondsten in andere post-depositionele processen hierop. een aantal vakken van 2 bij 2 m verspreid over 36 —

190100 190200 190300

100 Aardewerk

50 Baksteen % per vak per % 0 vak 6 vak 12 13 12 14

11

597500 10

9 8

7 6 597400

1 5 12 4 18 11

17 3 2 2 597300

1

16

1:2.000 Verzamelvak Niet verzamelde vakken 18 Vondstnummer losse vondsten Gronddepot

Af. 5.09 Overzicht vondst- en vaknummers (resp. rood en blauw). De grafek bovenin geef percentages aardewerk en baksteen uit de 2 bij 2 m vakken van zuid naar noord. 37 —

Tabel 5.1 Vondstmateriaal uit de 2 x 2 m veldkarteringsvakken (aantallen (n) en gewichten (in gram))

Vak Aardewerk Baksteen Glas Natuursteen

n gr n gr n gr n gr

5 1 4 25 100 5 2 3 7

6 12 36 3 12

7 3 11 9 5 1 1 2 7

8 1 0 26 9

9 7 7

10

11 1 4 10 21 1 1

12 4 8 9 2 1 1

Totaal 10 98 7 9

Vondsten van de kartering scherven roodbakkend aardewerk met lood­ De vakken hebben een klein aantal vondsten glazuur, een wandscherf witbakkend aardewerk opgeleverd (tabel 5.1). Uit vak 5 (vnr 4) komt een met loodglazuur en koperoxide, acht stukken wandscherf roodbakkend aardewerk met lood- baksteen en een stuk vuursteen op. glazuur, 25 stukken baksteen, drie fragmenten Het overgrote deel van deze vondsten kan in de mortel, vier fragmenten groen glas en een scherf achtiende-negentiende eeuw worden van een drinkglas van transparant glas met gedateerd. De scherf kogelpotaardewerk dateert radgravering. Vak 6 (vnr 3) leverde drie uit de volle middeleeuwen. Opvallend is het fragmenten mortel en twaalf stukken baksteen ontbreken van terpaardewerk. De mortelresten, op. Uit van 7 (vnr 5) kwamen twee stukken stukken baksteen en fragmenten vensterglas natuursteen, een stukje vensterglas, negen houden mogelijk verband met de ontmanteling stukken baksteen, een wandscherf kogelpotaar- en sloop van de gebouwen op het stateterrein. dewerk met steengruismagering en twee wand- fragmenten roodbakkend aardewerk met lood- Ook op enkele andere plaatsen op het terrein glazuur. zijn van het oppervlak vondsten verzameld Vak 8 (vnr 10) bevate 26 fragmenten baksteen (af. 5.09). Het verzamelen hiervan was niet en een schilfer steengoed. Uit vak 9 (vnr 6) voorzien in het Plan van Aanpak, maar werd kwamen zeven stukjes baksteen. Vak 10 leverde ingegeven door de situatie ter plaatse. geen vondsten op. In vak 11 (vnr 7) werden tien De vondsten zijn in de eerste plaats verzameld fragmenten baksteen, een stukje vensterglas en om het materiaal veilig te stellen. Daarnaast een scherf witbakkend aardewerk met lood­ geef het materiaal informatie over het gebruik glazuur en koperoxide gevonden. Vak 12 (vnr 8) van (delen van) het terrein en de datering van de leverde een stukje verbrande klei (in de tabel vindplaats. We bespreken hier de belangrijkste onder het baksteen geschaard), drie wand- (tabel 5.2 voor compleet overzicht). 38 —

Tabel 5.2 Losse vondsten van het oppervlak (aantallen en gewichten)

Vnr Categorie Aantal Gewicht Opmerking

1 AWG 2 13 ten noorden van stort

1 BKS 1 17 ten noorden van stort

2 AWG 4 25 tussen stort oost

2 BKS 3 390 tussen stort oost

11 AWG 1 11 slib langs slootkant

11 GLS 32 2009 slib langs slootkant

11 SXX 1 65 leisteen

12 GLS 9 662 slootkant

13 AW 8 285 achter perceel

14 AWG 26 296 achter perceel

14 BKS 3 35 achter perceel

14 PIJP 3 12 achter perceel

15 BKS 3 48 uit molshopen

16 AWG 3 11 uit molshopen

16 BKS 40 92 uit molshopen

16 ODS 6 2 uit molshopen

16 OXB 1 1 uit molshopen

16 PIJP 1 1 uit molshopen

17 AW 158 602 voornamelijk handgevormd

17 BKS 10 32

17 MXX 1 8 lakenloodje

17 OXB 14 93

17 SLAK 1 60

17 SXX 1 103

18 AWG 15 337 achter stins

18 BKS 5 113 achter stins

18 GLS 2 26 achter stins

18 ODS 1 7 achter stins

18 OXB 1 29 achter stins

18 SXX 2 157 achter stins 39 —

Vondstnummers 13, 14 en 18 (vnr 11 en 12). Het gaat bij het glaswerk om grote De vondstnummers 13 en 14 komen van de fragmenten van fessen van donkergroen en uiterste noordzijde van het perceel en de lichtgroen glas. De fessen van donkergroen glas nummers 1 en 18 direct ten noorden van het kunnen in drie groepen worden verdeeld: gronddepot. bolle fes met een opgestoken ziel en pontilmerk Vondstnummer 13 bevat naast enkele scherven (twee exemplaren), vormgeblazen cilindrische van dakpannen, drie wandscherven roodbak- fes met een opgebolde bodem en vlakke kend aardewerk, een bodemfragment steengoed onderkant (vier exemplaren) en vormgeblazen met zoutglazuur en blauwe beschildering en een cilindrische fes met een vlakke bodem met wandscherf van een bord van Faience met ribbel (één exemplaar). De fes van lichtgroen blauwe verfdecoratie. Vondstnummer 14 bevat glas heef een afgeronde rand, een trechtervor- drie rand- en twee wandscherven roodbakkend mige hals en een hoekige schouder.36 De glas- aardewerk met loodglazuur, een randscherf van vondsten kunnen de in de periode tweede helf een bloempot van roodbakkend aardewerk, vier achtiende-negentiende eeuw worden wandfragementen witbakkend aardewerk met gedateerd.37 loodglazuur en koperoxide, twee randframenten van kommetjes en een randstuk van een bordje Vondstnummer 17 Chinees porselein, een bodemscherf industrieel Op het zuidwestelijke deel van de terp was met porselein, vier wandscherven witbakkend een graafmachine een smalle ontwateringsgeul aardewerk met loodglazuur en koperoxide, een gegraven.38 Over een breedte van ongeveer 4 m rand-, twee wand- en een bodemscherf indus- is de bouwvoor verwijderd. De eigenlijke geul trieel wit en vijf wandscherven steengoed, heef een breedte van 1 m en een diepte van waarvan één met een applique in de vorm van ongeveer 20 cm. Direct onder de bouwvoor een acanthusblad. Verder een wandscherf van bevond zich een vondstrijke terplaag. In de een melkwit glas, twee fragmenten van pijpen ontwateringsgeul is een aanzienlijk aantal met een langgerekte, symmetrische, ovoïde vondsten van het oppervlak verzameld (vnr 17); vorm35 en drie stukken van tegels van voornamelijk handgevormd aardewerk39, maar witbakkend aardewerk met blauwe verfdeco- ook stukken onverbrand en verbrand bot ratie. verzameld, een stuk basaltlava en een fragment Vondstnummer 18 bevat drie stukken van gegla- van een loden knijplood. Het gaat in totaal om zuurde dakpannen, een stuk van een tegel van 154 scherven: vier randfragmenten, 149 wand- witbakkend aardewerk met glazuur en blauwe scherven en één bodemfragment. decoratie, een fragment van een witbakkende Het overgrote deel van het aardewerk is hand- tegel met glazuur en groene en bruine versiering, gevormd (152 fragmenten). Hiervan is het zes wand- en twee bodemscherven roodbak- grootst deel gemagerd met plantaardig kend aardewerk met loodglazuur, twee bodem- materiaal (90,3 %). Soms is tevens potgruis of fragmenten van zalfpoten van Faience, een zand toegevoegd. Zeven scherven zijn wandscherf en een deel van een deksel van een verschraald met schelpgruis en zes met (fjn) theepot van industrieel rood en twee wand- steengruis.40 De kleur van de scherven varieert scherven steengoed met zoutglazuur. Verder van lichtbruin en oranjerood tot grijs en zwart. twee wandscherven van fessen van groen glas, Vaak heef de buitenkant een andere kleur dan 35 Duco 1982, 111, type I; Duco 1987, 43-71, een stuk leisteen en een stuk van een slijpsteen. basistype 4 en 5. de kern. Sommige scherven zijn aan de binnen- 36 Vergelijk Bartels 1999, 980, nr 134. De slijpsteen heef op doorsnede een ovale zijde glad afgewerkt. Verschillende scherven 37 Vergelijk Bartels 1999, 973-980, vorm en één slijpvlak. nr 116-133. vertonen sporen van beroeting. 38 Het graven van de geul is gebeurd De met potgruis en/of schelpgruis verschraalde zonder overleg met of toestemming Deze vondsten dateren uit de achtiende-negen- van de RCE. scherven (4,5 %) dateren van rond de jaartelling. 39 Het handgevormde aardewerk van tiende eeuw, mogelijk met een uitloper in het Het leeuwendeel van het handgevormde vnr 17 is gedetermineerd door E. Taayke begin van de twintigste eeuw. van het Noordelijk Archeologische materiaal (92 %) dateert echter uit de tweede en Depot te Nuis. derde eeuw n.Chr. Eén randstuk is versierd met 40 Het voorkomen van diverse soorten Glasvondsten slootkant magering is conform het algemene nagelindrukken en kan tot Taayke’s type V4 beeld van handgevormd aardewerk Uit het op de kant gedeponeerde slib uit de sloot worden gerekend.41 Dit randtype dateert uit de in Oostergo in de Romeinse tijd; ten oosten van de terp is een aanzienlijke mondelinge mededeling E. Taayke. tweede-derde eeuw n.Chr. Twee andere randen Zie ook Taayke 1996-1997. hoeveelheid glas en een stuk leisteen verzameld zijn relatief dun en dateren uit dezelfde periode. 41 Taayke 1996-1997, 101-4. 40 —

190100 190200 190300

22

597500 21

20

19

1 112 18 2 17 104 / 105 597400 51 16

53 15 57 58 114 123 71 72 14 54 73 102 52 113 70 5 13 106 / 107 101 50 6 597300 10 100 / 110 / 124

7109 9

1:2.000 101 Vondstnummers 1 Boorpunt Gronddepot Ontwateringsgeul

Af. 5.10 Vondstnummers (rood) uit de boorkernen (zwart). 41 —

Twee met steengruis gemagerde, aan de binnen- horizontale arm aan de rechterkant van de zijde glad afgewerkte scherven kunnen in de verticale lijn een tweede korte horizontale arm. Volksverhuizingstijd worden gedateerd. Het loodje kan globaal in de zeventiende-acht- Eén randfragment behoort tot het Hessens- tiende eeuw worden gedateerd. Schortens aardewerk. Het gaat om een fragment van een engmondige, bolle pot met een opstaande, aan de bovenzijde aangepunte en 5.3.3 Vondstmateriaal uit de boorkernen afgeronde rand.42 Deze scherf dateert uit de zesde-zevende eeuw. Mogelijk kunnen ook enkele scherven met plant- Inleiding aardige magering in deze periode worden Ook uit verschillende boorkernen zijn vondsten geplaatst.43 verzameld. Het gaat hierbij om een rand- en zestien wandscherven en acht stukken natuur- Eén relatief dunwandige scherf met steengruis- steen (af. 5.10 en tabel 5.3) verschraling kan, mede gezien zijn rossige kleur Het aardewerk bestaat zowel uit handgevormd en relatief hoge hardheid, tot het kogelpotaar- als draaischijf aardewerk. Het zijn allemaal dewerk worden gerekend. wandfragmenten. 44 Het handgevormde Onder het aardewerk bevinden zich behalve het materiaal is, met uitzondering van twee hierboven beschreven scherven handgevormde scherven gemagerd met organisch materiaal aardewerk, twee fragmenten draaischijfaarde- (stro of riet), waarbij bij twee scherfes ook fjn werk: een wandscherf steengoed zonder opper- zand is toegevoegd. De kleur van de scherven vlaktebehandeling uit Siegburg en een scherf varieert van lichtbuin tot grijs/zwart. De kern industrieel wit. De scherf steengoed dateert uit heef vaak een andere kleur dan de binnen- en de dertiende-veertiende eeuw en de scherf buitenkant. De scherven zijn relatief dikwandig industrieel wit uit de twintigste eeuw. (dikker dan 1 cm). Twee scherven zijn gemagerd Het knijploodje is voorzien van een ingekrast met fjn zand: de scherf in vondstnummer 114 en huismerk in de vorm van een kruis met onder de een van de scherven in vnr 112. Deze scherven

Tabel 5.3 Vondstmateriaal uit de boorkernen (aantallen en gewichten).

Vnr Categorie Boornr Boven Onder Aantal Gewicht

100 AWH 10 240 240 2 30

101 AWG 13 15 15 1 5

102 AWG 14 30 50 1 2

104 SVU 17 410 420 1 4

105 SVU 17 420 425 1 1

106 AWG 5 120 125 1 1

107 SVU 5 375 385 1 3

109 SXX 7 60 70 2 23

110 SVU 10 490 490 2 4

112 AWG 1 0 30 2 13 AWH

113 AWH 52 50 90 8 30

113 OXB 52 50 90 4 4

114 AWH 57 110 120 1 1

123 SVU 58 280 290 1 1 42 Boon 2011, 13, af. 2,2 124 AWH 10 210 210 1 9 43 Type ‘Tritsum’; zie Taayke & Knol 1992. 44 Vnr 113 bevat vijf stukjes aardewerkgruis. 42 —

190000 190200 190400

m NAP 2,6 597600

-0,5 597400 597200

Terpaardewerk vondsten Grens monument

Af. 5.11 De ruimtelijke verspreiding van terpaardewerkvondsten (rode ster) op een achtergrond van AHN 2. De rode lijn is de begrenzing van het rijksmonument.

zijn beduidend dunner dan de overige (dunner De scherven handgevormd aardewerk met dan 0,5 cm). De ene scherf heef aan de organische magering kunnen tot het terpaarde- buitenkant een rode en aan de binnenkant een werk worden gerekend. De baksels komen grijze kleur. De andere scherf is donkergrijs. overeen met die van de scherven in vnr 17 Uit drie boringen komt draaischijfaardewerk. (zie hierboven). De scherven dateren gezien de Vnr 102 bevat een wandscherfe Pingsdorf toegepaste magering waarschijnlijk uit de aardewerk zonder beschildering. In vnr 101 tweede en derde eeuw n.Chr. De twee scherven bevindt zich een wandfragment roodbakkend met zandmagerering zijn waarschijnlijk (vroeg) aardewerk met aan de binnenzijde loodglazuur middeleeuws. De scherf Pingsdorf-aardewerk en aan de buitenzijde zwarte roetaanslag. kan globaal in de periode tiende-late twaalfde Vnr 106 is een schilfertje Faience met blauwe eeuw worden gedateerd. De scherf roodbakkend beschildering. 43 —

aardewerk en Faience dateren uit de achtiende- gingslagen van deze terp verschilt sterk, van negentiende eeuw. ca. 1 m bij de Dokkumerweg in het zuidwesten Het natuursteen bestaat vooral uit brokjes grind tot bijna 3 m op het hoogste deel van het terrein en verder enkele onbewerkte splinters en stukjes (2,5 m NAP). Naar het noordoosten toe wordt vuursteen. het ophogingspakket steeds dunner, maar opvallend genoeg nooit minder dan 0,6 m. Aan de oost- en westfanken van de terreinver- 5.4 Interpretatie hoging verdwijnt de ophoging.

Op grond van het vondstmateriaal kunnen deze Het pleistocene dekzand (formatie van Twente) terplagen in de vroege middeleeuwen worden in de ondergrond schommelt binnen het onder- gedateerd. De aanwezigheid van scherven zoeksgebied tussen 2,6 en 3,6 m – NAP. kogelpotaardewerk en een scherf Pingsdorf- Vrijwel overal waar dekzand is aangeboord is aardewerk wijzen erop dat het gebruik mogelijk een A-horizont waargenomen. Soms is de tot in de volle middeleeuwen is doorgegaan. A-horizont verspoeld. Tijdens het booronder- Daarnaast is er een fragment steengoed uit de zoek zijn in zes boringen fragmenten vuursteen dertiende-veertiende eeuw gevonden. en grind gevonden. Deze fragmenten waren In hoeverre­ deze scherf continuïteit van onbewerkt, in tegenstelling tot een afslag die in bewoning in de late middeleeuwen vertegen- 2002 in dezelfde laag is aangetrofen (zie woordigt, bijvoorbeeld in de vorm van een stins paragraaf 2.3 en af. 2.10). (zie hieronder), is niet duidelijk. Op de terp is later een omgrachte woonplaats De verspoeling van de A-horizont duidt op een gebouwd. Wanneer dit precies is gebeurd kan fase met nate(re) omstandigheden waarin niet met zekerheid worden bepaald. De oudste veenvorming plaats vond (Basisveen). Het zand vermelding van het huis Tjessens dateert uit de wordt afgedekt door een 20 tot ruim 60 cm dik vroege zestiende eeuw. Vondstmateriaal uit pakket mineraalarm riet- en bosveen. In enkele deze periode is niet gevonden. Verspreid over boringen is kleiig veen aanwezig. Op het het terrein is aardewerk uit de nieuwe tijd veenpakket is een dik kleipakket (wadafzet- gevonden. Het gaat vooral om scherven rood- tingen) afgezet (formatie van Naaldwijk en bakkend aardewerk met loodglazuur, formatie van Nieuwkoop) Dit pakket bestaat uit witbakkend aardewerk met lood- of tinglazuur, afwisselende lagen van zandige en siltige klei. steengoed met zoutglazuur, industrieel wit en Het kleipakket reikt tot minimaal 0,5 m - NAP en porselein. Bij het steengoed gaat het vooral om maximaal tot 0,5 m NAP. Het terrein is later scherven van negentiende-eeuwse mineraal­ overspoeld waarbij mariene klei is afgezet. waterfessen. Ook een deel van het rood- en witbakkend aardewerk kan in deze eeuw Het vondmateriaal weerspiegelt tot op zekere worden gedateerd, evenals de scherven indus- hoogte de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis trieel wit. Enkele scherven wit- en roodbakkend van Tjessens. Het grootste deel van het aardewerk dateren uit de zeventiende-acht- aardewerk is afomstig uit ophogingslagen. tiende eeuw. De onderlinge relatie tussen de vondstcontexten is niet duidelijk, maar vermoedelijk betref het De boorkernen laten een zeer heterogene bode- een samenhangend geheel en zijn het resten van mopbouw zien met ophogingslagen van klei, bewoning op een 60 tot 70 cm opgehoogd puin- en mortellagen, vloeren en grachten. terrein. Het centrum van deze bewoningsplek Het is niet mogelijk om hier een eenduidige heef ten zuidwesten van de huidige terp ­stratigrafsche geleding uit te halen. Duidelijke gelegen. Op het terrein ten westen van het loop- of gebruiksniveaus ontbreken of het monument is vergelijkbaar aardewerk aan het moeten de mortel- en puinlagen zijn. In een oppervlak gevonden (af. 5.11). Vermoedelijk klein aantal nabijgelegen boringen is het strekt de oudste bewoning zich uit tot op het ondoordringbare puin als een vloerniveau geïn- naburige perceel. terpreteerd (op 1,5 m NAP). Opvallend genoeg Ten noordoosten van deze ophoging is later een komt dit niveau overeen met de hoogte van tweede terp aangelegd. De dikte van de opho- puin- en mortellagen bovenop de vulling van de 44 —

190080 190120 190160 1616

65

597360 6622 6633

7711 67 7 54 6688 6699

7700

597320 5

5500

1:1.000 I Tot 2,5 m - NAP Hoge concentraties puin en mortel Gronddepot II Tot 0,8 m - NAP Mogelijk vloerniveau op 1,5 m NAP Grens rijksmonument III Tot 0,65 m - NAP 62 Boorpunt 2013 IV Tot 1,65 m - NAP 7 Boorpunt 2002

Af. 5.12 Overzicht van de ligging van de grachten en puinconcentratie.

derde serie grachten (tot 0,8 m – NAP uitge- Dat er door de tijd heen verschillende loop­ graven) (af. 5.12). De afraakresten van het niveaus geweest zijn wordt onder andere opgaande werk behorende bij de vloer lijken duidelijk door de ingravingsdiepten van de boven in de bijna volledig gedempte grachten te grachten. Deze zijn op vier verschillende hoogtes zijn gedeponeerd. aangetrofen, hetgeen geïnterpreteerd wordt als dat er vier aparte grachtsystemen in de Duidelijk is dat er op het terrein meerdere ondergrond aanwezig zijn (af. 5.12). malen opgehoogd (kleilagen), gebouwd en afgebroken (puin- en mortellagen) is. De De diepste gracht (I) is de oudste. Deze gracht is afraak en bouw van bebouwing ging gepaard ruim een meter diep en reikt tot ca. 2,50 m – NAP met ophogingen van puin- en mortel. In het (boring 67 en 54). De gracht is tot in het onderlig- hoogste deel van het terrein is de hoeveelheid gende veen uitgegraven en gevuld met humeuze puin en mortel veel hoger dan de rest van het klei en kleiig veen. In de vullingen is relatief terrein; een indicatie dat hier door de jaren heen weinig vondstmateriaal aangetrofen. De ligging de gebouwen hebben gestaan. De tijdsdiepte van gracht, direct ten noorden van de aange- die de puinlagen vertegenwoordigen is evenwel boorde puinconcentratie, is niet te relateren aan onbekend. Opvallend is dat over het hele historisch kaartmateriaal. De gracht is afgedekt terrein, tot aan de noordelijke grens van het met een dik pakket van jongere ophogingslagen monument, bouwpuin aan het oppervlak (af. 5.7). Mogelijk is de te relateren aan een gevonden wordt. stins. Er is echter geen dateerbaar vondstmate- riaal beschikbaar om dit te bewijzen. 45 —

Gracht II is wat ligging betref vergelijkbaar met gracht I. Ook deze gracht ligt direct ten noorden 5.5 Monitor en zelfs deels onder het grote puinpakket aan de noordzijde van de bestaande terp. Eén gracht­ deel van II is in de terp zelf aangetrofen. Om het Archeologische Rijksmonument te Opgemerkt moet worden dat er door het beschermen tegen eventuele aantasting door gronddepot zeer weinig boringen op de huidige ploegwerkzaamheden als gevolg van het terp zelf gezet zijn. De gracht is ca. 2,2 m diep omzeten van het land van gras naar akker, is het (tot ca. 0,8 m – NAP (boring 62, 63, 65 en 70)) en terrein 30 cm opgehoogd. Om het land te heef een vulling van siltige klei met onderin een kunnen ophogen en tevens te bepalen welke venige laag. In de vulling is bouwpuin en mortel delen hiervan opgehoogd dienen te worden is gevonden en de sporen worden afgedekt door het van belang om voor het aanbrengen van de kleilagen met veel baksteenpuin en vooral grond archeologisch onderzoek uit te voeren. mortel. Het is onduidelijk waar dit de afraak- Dit is niet helemaal gegaan volgens het resten van zijn. Programma van Eisen en Plan van Aanpak (zie ook paragraaf 5.1), omdat er voor aanvang van De grachten III en IV zijn verder van de oude het veldonderzoek een gronddepot is aangelegd. bebouwing (i.e. puinconcentratie) verwijderd. Het maken van een gedetailleerde hoogtekaart Beide zijn wat locatie betref wel te relateren aan van het terrein is hierdoor sterk gehinderd en de kadasterkaart van 1832. niet naar de wensen (detail en nauwkeurigheid) van de onderzoekers uitgevoerd. In september Gracht III in boring 16 valt samen met de gracht 2014 en oktober 2015 is het maaiveld voor nog ten noorden van de oude bebouwing, zoals die twee maal ingemeten, om te zien of er een op de kadasterkaart uit 1832 te zien is. Deze is in daling als gevolg van bodemprocessen, zoals de loop van de negentiende of twintigste eeuw klink, is opgetreden. gedempt. De gracht is maximaal 1,4 m diep en tot een diepte van 0,65 m – NAP uitgegraven. Ook zijn er tijdens het onderzoek in 2014, in het De vulling bestaat uit humeuze klei met onderin kader van de instandhouding van het archeo­ plantenresten en venige lagen. Zowel bovenin logische rijksmonument, gegevens verzameld als op de bodem zijn fragmenten baksteen en waarmee uitspraken gedaan kunnen worden mortel gevonden. over de fysieke toestand van het rijksmonument.

Gracht IV is een 2 m diepe gracht die vanaf ca. Het gronddepot 0,35 m NAP tot maximaal 1,65 m – NAP is uitge- In maart 2014 zijn de eerste hoogtemetingen graven (boring 5, 50, 7 en 71). De vulling bestaat (nulmeting) uitgevoerd. Zoals reeds vermeld is uit humeuze kleilagen met een geringe hoeveel- de dataset enigszins gemankeerd, omdat er heid puin en ander vondstmateriaal. Tot voor grote bergen stort op het terrein lagen en er bij kort lag de gracht nog open. Het korte oost-west het aanbrengen van het gronddepot een breed stuk, ter hoogte van boring 50, is in 2011 rijpad dwars over het monument ontstaan was gedempt. Het deel van de gracht dat in boring 5 (af. 5.13 en 5.14). Het bepalen van het is aangetrofen ligt iets oostelijker dan de oorspronkelijke maaiveldniveau werd hierdoor huidige gracht. Afgaande op een scherf faience ernstig gehinderd. in de bovenvulling is de gracht mogelijk in de achtiende of negentiende eeuw verlegd. Aan de oostkant is de gracht gevonden in boring 7 (2002) en boring 71. Boring 71 bevindt zich op de insteek van de gracht. 46 —

Af. 5.13 Een deel van het gronddepot.

Af. 5.14 Uitgereden rijpad gevuld met opgebracht puin dwars over het monument. 47 —

Af. 5.15 Archeologisch vervuilde grond van het gronddepot.

Niet alleen ondervonden het meetwerk, de veld- plaats. Vondsten die later op een dergelijk kartering en het booronderzoek hinder van het terrein gedaan worden, zullen deels niet gronddepot, ook met eventueel toekomstig oorspronkelijk op het terrein hebben gelegen. archeologisch onderzoek moet hier rekening Dit geldt voor Tjesssens nu voor vondsten aan mee gehouden worden. Hoewel er van tevoren het maaiveld en in de laag opgebrachte grond. afspraken gemaakt waren over de aan te Door ploegen en andere agrarische grondbewer- brengen grondlaag, namelijk gebiedseigen en kingen in de toekomst kan er ook vermenging in ‘schoon’, is dit niet nageleefd. De voornaamste de diepere bouwvoor plaatsvinden. oorzaak hiervoor was spraakverwarring over de term ‘schoon’. De term ‘schone grond’ betekent Hoogtemetingen in de wereld van de civiel-techniek iets anders Om het Archeologische Rijksmonument te dan in de archeologie. Schone grond kan in de beschermen tegen de efecten van ploegwerk- civiel-techniek bijmenging van andere zaamheden moest het terrein 30 cm opgehoogd materialen tot een bepaalde ondergrens worden. In maart 2014 is de maaiveldhoogte hebben. Over de status van de aangevoerde bepaald van het terrein (af. 5.16). Opgemerkt grond kan getwist worden, maar feit is dat hierin dient te worden dat deze meting niet in het grote hoeveelheden plastic, stukken gresbuizen gewenste detail uitgevoerd is vanwege het en tegels, touw, metaal, boomstronken, zeilen, gronddepot (zie boven). aardewerk, prikkeldraad, baksteen en ander Op basis van de resultaten van het archeo­ bouwpuin voorkomen (af. 5.14 en 5.15). logische onderzoek en de reliëfmetingen van het Het materiaal is voornamelijk recent, maar er zit terrein is vooral ruim het centrale deel van het ook ouder, achtiende en negentiende-eeuws terrein, de terp, geselecteerd voor ophoging. materiaal tussen. Voor archeologen betekent Ook de mogelijke vroegste fase van de terp, schone grond in de eerste plaats grond zonder ten zuidwesten ervan, is geselecteerd voor bijmenging van anorganisch materiaal, zoals ophoging. In het voorjaar van 2014 is de opho- puin, metaal, plastic en aardewerkscherven. gingslaag aangebracht. In September dat jaar is Wanneer grond met dergelijk materiaal van nog meer grond opgebracht en is het geheel elders wordt gedeponeerd op een archeologi- uitgevlakt over de aangegeven oppervlakte. sche vindplaats vindt ‘archeologische vervuiling’ Het maaiveld is wederom ingemeten (af. 5.17). 48 —

Af. 5.16 Hoogtekaart maart 2014 met zes rekenpunten. De rode lijn is de grens van het rijksmonument, in donkergrijs staan de storthopen aangegeven.

De data is vergeleken in zes profelen (zie stip- Bijlage 1 bevat een plan van aanpak voor dit pellijnen op de afeeldingen 5.16 en 5.17) en op monitorprogramma. de zes snijpunten van deze profellijnen (tabel 5.4). Het terrein is op de plek van de terp met Kalk- en sulfdegehalte minstens 30 cm opgehoogd. In de richting van Voor het programma Archeologische Monitor de noordelijke en zuidelijke lage delen neemt de van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dikte van het ophogingspakket af tot 15-20 cm. wordt een methode ontwikkeld om grip te In oktober 2015 is het maaiveldniveau opnieuw krijgen op de fysieke toestand van archeologi- gemeten om na te gaan of het ophogingspakket sche monumenten. In het kader van dit ingeklonken is of dat er verspoeling of andere programma zijn op Tjessens enkele extra bodemprocessen hebben gespeeld, waardoor parameters onderzocht ten tijde van het boor- beschermende slaag dunner is geworden onderzoek. Deze parameters zijn er vooral op (af. 5.18). Het maaiveld is tussen september gericht om de conserverende omstandigheden 2014 en oktober 2015 nagenoeg onveranderd. van de bodem zelf te onderzoeken. De metingen Op een aantal punten is de hoogte enkele centi- dienen tevens als nulmeting voor dit specifeke meters gezakt (tabel 5.4). monument. In de toekomst zullen op identieke wijze waarnemingen gedaan worden, waardoor Het monitoringsprogramma duurt in totaal inzicht wordt verkregen in mogelijke degradatie- 10 jaar inclusief de hierboven reeds uitgevoerde processen. hoogtemetingen in 2014 en 2015. 49 —

Af. 5.17 Hoogtekaart september 2014 met zes rekenpunten. De rode lijn is de grens van het rijksmonument.

Tabel 5.4 Vergelijkende hoogtemetingen op zes snijpunten

Punt 1 Punt 2 Punt 3 Punt 4 Punt 5 Punt 6

mrt 2014 2,50 2,45 2,12 1,74 2,20 2,41

sep 2014 2.71 2,81 2,33 1,97 2,52 2,56

okt 2015 2,70 2,80 2,27 1,91 2,52 2,55 50 —

Af. 5.18 Hoogtekaart oktober 2015 met zes rekenpunten. De rode lijn is de grens van het rijksmonument.

Tabel 5.5 Kalk en sulfde parameters

Kalk IJzersulfde

kalkloos bruist niet afwezig ruikt niet naar zwavel

kalkrijk bruist aanwezig ruikt naar zwavel 51 —

Af. 5.19 Kalk- en sulfdegehaltes in profel A. De kleurvlakken op de achtergrond geven de grens van natuurlijke ondergrond en ophogingslagen en grondsporen aan.

Naast de gebruikelijke parameters die bij een In alle boringen is in de terplagen kalk aange- standaard booronderzoek worden genoteerd is trofen (af. 5.19 en 5.20). Ook is in bijna alle nu ook de aanwezigheid van kalk en ijzersulfde boringen ijzersulfde aangetrofen In het A-A’ per laag gemeten. Dit zijn indicatoren die profel is soms in de top nog kalk aanwezig. In informatie verschafen over de conserverende profel B-B’ komt de eerste 30 cm geen kalk omstandigheden van de ondergrond (zie onder) voor. Opvallend is dat in de natuurlijke Beide worden bepaald met behulp van zout- ondergrond in beide boringen noch kalk noch zuuroplossing (zie tabel 5.4). ijzersulfde voorkomt. 52 —

Af. 5.20 Kalk- en sulfdegehaltes in profel B. De kleurvlakken op de achtergrond geven de grens van natuurlijke ondergrond en ophogingslagen en grondsporen aan. 53 —

Indringend regenwater, van nature zuur, zal door wordt de redoxgrens genoemd. Ook de aanwe- de aanwezige kalk direct geneutraliseerd zigheid van een grijsblauwe of bij aanwezigheid worden. Hierdoor worden voor zuur kwetsbare van veel organische stof grijsgroene kleur van de vondstcategorieën, zoals bot en metalen bodem is daarom een indicatie dat alleen beschermd. IJzersulfden, waarvan het meest anaerobe afraak een rol speelt en dat de voorkomende mineraal pyriet is, zijn mineralen conserveringsomstandigheden voor organisch die worden gevormd doordat sulfaatreduce- materiaal maar ook van metalen gunstig zijn. rende bacteriën bij afwezigheid van zuurstof De mate van gereduceerdheid van de bodem, organische stof afreken, waarbij waterstof­ vaak uitgedrukt als redoxpotentiaal is geen maat disulfde (rote-eierengeur) wordt gevormd. voor de kwaliteit van het conserveringsmilieu; Dit reageert onmiddellijk met ijzerhydroxide tot deze is namelijk enkel afankelijk van de aan- of ijzersulfde. IJzerhydroxide is in Nederlandse afwezigheid van zuurstof dat het bijbehorende bodems altijd aanwezig. De afwezigheid van bodemleven (schimmels en fauna) en dus sulfde in boringen 5 en 7 wil niet zeggen dat op bioturbatie mogelijk maakt. deze plaatsen zuurstof aanwezig is die biologi- sche activiteit en daaropvolgend degradatie van Terplagen bestaan vaak uit gestapelde plaggen kwetsbare organische resten mogelijk maakt. en ander bodemmateriaal, dat makkelijk te Het kan ook zo zijn dat hier nooit ijzersulfdes winnen en te verplaatsen was. Plaggen bestaan gevormd zijn door ontbreken van organische uit een zode waarbij de doorworteling meestal stof of sulfaat. Aanwezigheid van sulfden het anorganische deel van de vaak siltige klei betekent 1: dat na afzeting van de terplagen bijeenhoudt. Bij stapeling of afdekken van een voldoende sulfaat en organische stof aanwezig plaggen zal de hierin aanwezige organische stof, waren die vervolgens geleid hebben tot zuur- zoals wortels, onder vochtige omstandigheden stofoze condities, 2: dat deze zuurstofoze worden afgebroken waarbij al snel zuurstofoze condities sindsdien gehandhaafd zijn geweest, 3: omstandigheden zullen ontstaan. Daarbij komt op deze plaatsen alleen anaerobe bacteriële nog dat terplagen ook vaak “afval” bevaten en afraak heef kunnen plaatsvinden. Bioturbatie dus rijk aan organisch materiaal zijn. Hierdoor of afraak en omzeting van organische stof en wordt vocht vastgehouden en ontstaan er lokaal materiaal door schimmels heef daardoor niet reducerende omstandigheden. Dit in combinatie kunnen plaatsvinden. In afwezigheid van sulfaat met bijvoorbeeld puin met mortelresten of zullen geen sulfdes gevormd worden. Echter, schelpresten die calciumcarbonaat bevaten indien voldoende reactieve organische stof zorgt ervoor dat de archeologische lagen vanzelf aanwezig is zullen ijzerhydroxides wel geredu- geschikte conserveringscondities vormen. ceerd worden nadat zuurstof door bacteriën die Een indicatie hiervoor is de scherpe begrenzing organische stof afreken is geconsumeerd. tussen de opeenvolgende lagen, gebrek aan Dit uit zich in de meeste gevallen in een blauwe/ duidelijke bioturbatie sporen en in de regel een grijze kleur van het sediment. De grens tussen de donkergroene of donkergrijze kleur. Dit geldt vaak bruin gekleurde bodem waar wel zuurstof zeker voor de omstandigheden op Tjessens. aanwezig is en blauwgrijs gekleurde bodem

55 6 Beantwoording onderzoeks­ — vragen

Onderzoeksvragen De fysieke kwaliteit van de oudste terp is goed en dan vooral de dieper gelegen pakketen Booronderzoek hiervan. Opgemerkt moet worden er echter uit geen goed totaalbeeld is van de terp. De vondst- 1. In hoeverre bevinden zich in het monument en de lagen die bijna aan het oppervlakte gelegen zijn, omliggende percelen terplagen en daarmee samen- zijn nu afgedekt met 30 cm grond en daardoor hangende bewoningsniveaus/grondsporen en wat beter beschermd. is daarvan de horizontale en verticale verspreiding, de opbouw, aard, datering en fysieke kwaliteit De fysieke kwaliteit van de huidige terp is (conservering en gaafeid)? wisselend. Doordat er eeuwenlang op min of meer dezelfde plek gebouwd en gesloopt is, Het oudste bij het onderhavig onderzoek zullen de terplagen deels vergraven zijn. Ook de gevonden aardewerk dateert uit het begin van verschillende grachten hebben oudere terplagen de jaartelling. Het gaat hierbij om scherven aangetast. handgevormd aardewerk met een verschraling van potgruis en/of schelpgruis. Het leeuwendeel Doordat de top van de terp zich direct onder het van het handgevormde materiaal dateert echter maaiveld bevindt, is deze door het latere land- uit de tweede en derde eeuw n.Chr. en is gebruik enigszins beschadigd. Dit is vooral te afomstig uit lagen die als ophogingslagen zijn zien aan de grote hoeveelheden baksteenpuin geïnterpreteerd. De onderlinge relatie tussen de direct ten noorden van de terp. Tijdens het vondstcontexten is niet duidelijk, maar vermoe- afdekken met grond zijn deze lagen in mogelijk delijk betref het een 60 tot 70 cm dik pakket nog grotere mate beschadigd. Door het terplagen die de neerslag is van minimaal drie- transport van grond met trekkers en kiepwagens honderd jaar bewoning. Enkele scherven kunnen in de nate wintermaanden is een vrij breed pad in de Volksverhuizingstijd worden gedateerd. met diepe sporen van de Dokkumerweg naar de Het centrum van deze bewoningsplek heef ten terp ontstaan. In hoeverre de terp beschadigd is zuidwesten van de huidige terp gelegen. Op het tijdens het aanbrengen van het gronddepot is terrein ten westen van het monument is ook onduidelijk, omdat het gronddepot eventuele terpaardewerk aan het oppervlak gevonden. schade afdekt. Een ander gevolg van het Vermoedelijk strekt de bewoning zich uit tot op aanbrengen van de grond is de grote hoeveel- het naburige perceel. heid terreinvreemd materiaal dat hiermee is aangevoerd. De nieuwe grond bevat vooral Ten noordoosten van deze oudste ophogings- recent materiaal, maar ook is er wat ouder lagen is later een tweede terp aangelegd. materiaal uit de nieuwe tijd waargenomen. De dikte van de ophogingslagen van deze terp Dit levert bij toekomstig archeologisch verschilt sterk, van ca. 1 m bij de Dokkumerweg onderzoek mogelijk een vertekening van het in het zuidwesten tot bijna 3 m op het hoogste vondstspectrum op. deel van het terrein (2,5 m NAP). Naar het noordoosten toe wordt de ophogingslaag steeds In vrijwel alle boringen is in de terplagen kalk en dunner, maar opvallend genoeg nooit minder ijzersulfde aangetrofen. Indringend dan 0,6 m. Aan de oost- en westfanken van de regenwater, van nature zuur, zal door de terreinverhoging verdwijnt de ophogingslaag. aanwezige kalk direct geneutraliseerd worden. Deze terp lijkt in de vroege middeleeuwen te zijn Hierdoor worden voor zuur kwetsbare vondst­ opgeworpen en tot in de volle middeleeuwen in categoriën, zoals bot en metalen objecten gebruik te zijn geweest. Eén scherf steengoed beschermd. IJzersulfden, waarvan het meest uit de dertiende-veertiende eeuw is de enige voorkomende mineraal pyriet is, zijn mineralen aanwijzing voor een mogelijke continuïteit tot in die worden gevormd doordat sulfaatreduce- de late middeleeuwen. rende bacteriën bij afwezigheid van zuurstof organische stof afreken, waarbij waterstof­ disulfde (rote-eierengeur) wordt gevormd. 56 —

Dit is dus een indicatie dat er geen zuurstof De bovenste vullagen van de grachten zijn aanwezig is. De terplagen hebben goede conser- gevuld met afraakpuin en –mortel. verende eigenschappen. De jongere grachten (III en IV) zijn wat locatie 2. In hoeverre bevinden zich op het terrein resten van betref te relateren aan de kadasterkaart van de middeleeuwse stins en latere state (puinbed, 1832 en latere kaarten. Gracht III is heden ten muurwerk, uitbraak etc.) en wat is daarvan de aard, dage gedempt, maar gracht IV ligt grotendeels datering en fysieke kwaliteit? nog open en sluit aan op de huidige sloten.

De grachten komen deels overeen met die 4. Op welke diepte bevindt zich de pleistocene grachten op historische kaarten. Van de op deze ondergrond? In hoeverre is er sprake van een intacte kaarten aangegeven gebouwen zijn alleen nog podzol? pakketen afraakpuin en mortel over. Op één plaats zijn mogelijk restanten van een vloer van Het pleistocene dekzand (formatie van Twente) keramisch materiaal gevonden. Aanwijzingen in de ondergrond schommelt binnen het onder- voor muurwerk ontbreken. Al deze resten zoeksgebied tussen 2,6 en 3,6 m – NAP. Vrijwel kunnen worden toegeschreven aan state overal waar dekzand is aangeboord is een Tjessens, waarvan het bestaan op basis van A-horizont waargenomen. In een aantal gevallen geschreven bronnen minimaal tot in de vroege is de A-horizont verspoeld. In de A-horizont is zestiende eeuw kan worden teruggevoerd. ook onbewerkt vuursteen en grind gevonden. Bij eerder onderzoek op deze locatie is ook Of de state vooraf wordt gegaan door een stins bewerkt vuursteen in deze laag gevonden. is niet geheel duidelijk. Een mogelijke aanwijzing voor een voorganger is de vondst van een ouder Veldverkenning en metaaldetectie grachtensysteem dat qua oriëntatie afwijkt van het systeem dat bij de state hoort. De datering 5. Wat is de ruimtelijke verspreiding van vondsten uit van deze omgrachting is vanwege het ontbreken de verschillende gebruiksperioden op het maaiveld van dateerbaar vondstmateriaal onduidelijk. en in de bouwvoor? In hoeverre zegt deze versprei- Ook niet duidelijk is of de eerder vermelde scherf ding iets over het gebruik in de verschillende steengoed uit Siegburg met dit complex in perioden en met name aantasting door het (sub) verband kan worden gebracht. Afgaande op de recente bodemgebruik. puin- en mortellagen zijn de oudere gebouwen gesloopt en de grachten gedempt. Met de bouw Het verzamelen van vondsten in vakken van 2 bij van de nieuwe gebouwen (state) en de daarbij 2m werd gehinderd door de op het centrale deel behorende grachten zal een deel van de oude van het terrein aanwezige gronddepot. resten zijn opgeruimd. Het depot is juist op het centrale verhoogde deel van de vindplaats gelegen waardoor op en rond 3. In hoeverre bevinden zich op het terrein overblijf- de terp zelf geen vondsten zijn verzameld. selen van het grachtensysteem en de infrastructuur Het beperkt aantal vakken vermindert de van de stins en state? Is er sprake van een correlatie zeggingskracht in hoge mate. tussen dit grachtensysteem en de huidige waterlopen en zo ja wat hoe deze precies in? Op grond van het vondstmateriaal kunnen de oudste terplagen in de vroege middeleeuwen Op basis van verschillen in de ingravingsdiepte worden gedateerd. Het merendeel van het zijn er vier grachten te onderscheiden. De ligging materiaal komt echter uit de volle middel- van de twee oudste (I en II) wijkt af van de die op eeuwen en de nieuwe tijd. Ten zuidwesten van historische kaarten. Gedacht wordt dat in ieder de huidige terp en op het perceel ten westen geval de oudste gracht bij een middeleeuwse ervan is aan het oppervlak ook terpaardewerk stins hoorde. De exacte datering van de gracht is uit de eerste, tweede en derde eeuw na Christus evenwel onbekend. De tweede gracht ligt gevonden, evenals enkele laat-Romeinse en aanzienlijk hoger en zal daarom jonger zijn. vroegmiddeleeuwse scherven. Het is onduidelijk of deze nog bij de middel- eeuwse stins hoort of al van de latere state. 57 —

Uit de verzamelvakken komt relatief weinig vondstmateriaal, maar het is wel opvallend dat over het gehele terrein, tot achter in het perceel, materiaal wordt gevonden. Het is onduidelijk of dit het gevolg is van recent bodemgebruik of dat er bijvoorbeeld bij de afraak van gebouwen materiaal over deze afstanden is verplaatst.

59 7 Aanbevelingen —

Wat bij dit project duidelijk is geworden is dat inclusief de hierboven reeds uitgevoerde hoog- het van belang is om duidelijke afspraken te temetingen in 2014 en 2015. Het is de bedoeling maken over hoe en wanneer de ophogingswerk- om de hoogtemetingen jaarlijks te herhalen tot zaamheden uitgevoerd worden. Zo is er, doordat het einde van de termijn.45 Zo kan worden niet met heldere defnities is gewerkt, archeo­ bepaald of de ophogingslaag ‘slijt’. In het geval logisch vervuilde grond op het monument dat er geen sprake is van evidente slijtage na de aangebracht. Het moment dat deze grond is derde jaarlijkse hoogtemeting (in 2016) kan opgebracht heef het archeologische onderzoek worden besloten om de hoogtemetingen om het ernstig belemmerd. Ook hierover zijn geen jaar uit te voeren. Indien er wel sprake is van duidelijke afspraken gemaakt. De wijze waarop evidente slijtage dient de hoogtemeting jaarlijks de grond is aangebracht ten slote, zal in de plaats te vinden. toekomst ook aan meer restricties moeten worden gebonden en wellicht onder toezicht Na elke hoogtemeting worden de resultaten uitgevoerd moeten worden. Nu is de geëvalueerd. Op basis van de resultaten kunnen bovengrond van het monument beschadigd maatregelen worden voorgeschreven. Zo zou door het gebruik van diepladers zonder rijplaten. eventuele slijtage van de ophogingslaag kunnen worden gecompenseerd met periodieke De opgebrachte grond beschermt het archeo­ aanvulling met bijvoorbeeld tarra. Komt de logische monument tegen de invloed van de slijtage jaarlijks boven de 10 cm uit, dan is deze reguliere teeltwerkzaamheden. Het is dus van zeer waarschijnlijk niet meer met tarra aan te belang om de afdeklaag te monitoren. Deze kan vullen. In de vergunning die de agrariër in 2014 immers uitdunnen door klink, uitzakken of voor de omzeting van weidegrond naar verplaatsing door ploegen. Wanneer de akkerland is verleend is bepaald dat als de afdeklaag te dun wordt, worden de archeolo­ slijtage van de ophogingslaag een kritisch punt gische resten bedreigd. Er is een monitorpro- bereikt de vergunning kan worden ingetrokken. 45 Zie bijlage 1 voor het volledige plan gramma opgesteld voor de duur van tien jaar, van aanpak.

61 Literatuur —

Bartels, M., 1999: Steden in Halbertsma, H., 1963: Terpen Marinelli, M.G. & N.M. scherven: vondsten uit beerputen in tussen Vlie en Eems, Groningen. Rosenbrand 2002b: Provincie Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Fryslân. Project ‘Archeologie van het Tiel (1250-1900). Finds from Halberstma, H., 1964: Kleigebied’. Gemeente Dongeradeel cesspits in Deventer, Dordrecht, Oudheidkundig bodemonder- Archeologisch onderzoek op terpen Nijmegen and Tiel (1250-1900), zoek in de Ned. Herv. Kerk te in het knipkleigebied (groepen 1 en Zwolle. , gem. West- 24), Amsterdam (RAAP rapport Dongeradeel, Friesland, 729). Bazelmans, J., 2000: Een laat- Berichten van de Rijksdienst voor Romeins bewoningshiaat in het Oudheidkundig Nicolay, J.A.W. (red.), 2010: het Nederlandse kustgebied en Bodemonderzoek 1962-1963, Terpbewoning in oostelijk Friesland. het voortbestaan van de 309. Twee opgravingen in het Friezennaam, Jaarverslag van de voormalige kweldergebied van Vereniging van het Heiden, M. van der, 2012: Oostergo, Groningen. Terpenonderzoek 76-82, 14-75. Veldobservatie op het terrein Tjessens bij Waaxens, Amersfoort Noomen, P.N., 2009: De stinzen Bazelmans, J., H., (intern rapport Rijksdienst voor in middeleeuws Friesland en hun Groenendijk, G. de Langen, het Cultureel Erfgoed), bewoners, Utrecht. J. Nicolay & A. Nieuwhof 2009: Amersfoort. De late prehistorie en protohistorie Scheurs, J. (red.), 2008: van holoceen Noord-Nederland, Heiden, M. van der, 2014: Vindplaats(en) van Amersfoort (NOaA-hoofdstuk Plan van Aanpak waardestellend de ­trechterbekercultuur te Oostrum 12, versie 2). onderzoek Tjessens, gemeente (gemeente Dongeradeel, Friesland): Dongeradeel, Amersfoort. de resultaten van het waarderend Berg, H.M. van den, 1983: archeologisch onderzoek te Noordelijk Oostergo. Janssen, H.L., 1996: Tussen Oostrum-Terplaene en Oostrum- Dongeradelen, Den Haag. woning en versterking. Het Mellemawei in 2006 en 2007, kasteel in de Middeleeuwen, Amersfoort (Rapportage Boon, H., 2011: Hessens- in: H.L. Janssen, J.M.M. Kylstra- Archeologische Schortens. Een typologische studie Wielinga & B. Olde Meierink Monumentenzorg 164). naar vroegmiddeleeuws hand­ (red.), 1000 jaar kastelen in gevormd aardewerk in Noord- Nederland, Utrecht, 15 -111. Stiboka, 1976: Bodemkaart van Nederland, Groningen Nederland (schaal 1:50.000), Blad 2 (­ongepubliceerde Langen, G.J. de, 1992: West (gedeeltelijk) Masterscriptie archeologie, Middeleeuws Friesland. Schiermonnikoog en Blad 6 West Rijksuniversiteit Groningen). De economische ontwikkeling van . Stiboka, het gewest Oostergo in de vroege en Wageningen. Duco D.H., 1982: Merken van volle middeleeuwen, Groningen. Goudse pijpenmakers 1660-1940, Stöver, J., M. van der Heiden Lochem/Poperinge. Marinelli, M.G. & N.M. & J. van Doesburg 2014: Rosenbrand 2002a: Provincie Programma van Eisen waardestel- Duco, D., 1987: De Nederlandse Fryslân. Project Archeologie van het lend onderzoek Tjessens, gemeente kleipijp: handboek voor dateren en Kleigebied, 1: Gemeente Dongeradeel, Amersfoort. determineren, Leiden. Dongeradeel; archeologisch onderzoek op state- en stinster- Taayke, E., 1990: Die einhei­ Gildemacher, K.F., 2008: Terpen reinen in West-Dongeradeel (groep mische Keramik der nördlichen en terpnamen. Een naamkundig en 9B), Amsterdam Niederlande 600 v. Chr. bis historisch-geografsch onderzoek (RAAP rapport 727). 300 n. Chr., Teil 1, Westergo naar vijf terpnamen in Fryslân, (Friesland), Berichten van de Leeuwarden. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 40, 109-222. 62 —

Taayke, E., 1996-1997: Die Vos, P., 2015: Origin of the Dutch einheimische Keramik der coastal landscape. Long-term nördlichen Niederlande 600 v. landscape evolution of the Chr. bis 300 n. Chr., Teil 2, during the Holocene, Oostergo (Friesland), Berichten described and visualized in national, van de Rijksdienst voor het regional and local palaeogeograp- Oudheidkundig Bodemonderzoek hical map series, Groningen. 42, 87-208.

Taayke, E. & A.E. Knol 1992: Het vroegmiddeleeuwse aardewerk van Tritsum, gem. Franekeradeel (FR.), Paleo- Aktueel 3, 84-88. 63 Bijlage 1 — Plan van Aanpak monitor ophoging

Na intern beraad is de RCE onder voorwaarden Inleiding akkoord gegaan met deze aanpak. De monitoring kan ons veel leren over de gevolgen van ploegen op archeologische rijks- Tjessens bij Waaxens in de gemeente monumenten, in het bijzonder reliëfrijke Dongeradeel is een van rijkswege beschermd terreinen, zoals terpen en wierden. archeologisch monument. Het terrein bestaat uit Daarnaast zou het project kunnen leiden tot een (dorps-)terp met daarin resten van een stins meer wederzijds begrip en samenwerking tussen en de latere state Tjessens. De resten van de terp de agrarische wereld en die van de archeo­ en state zijn vanwege de aanwezigheid van logische monumentenzorg. watergangen – waarschijnlijk voormalige grachten - duidelijk in het terrein herkenbaar, De monumentenvergunning ex artikel 11 van de evenals een toegangsweg tot het stateterrein. Monumentenwet 1988 die op 7 november 2011 Het terrein is thans in gebruik als akker, maar is afgegeven heef een tijdelijk karakter. nog maar kortgeleden was het terrein in gebruik De vergunning is geldig voor de duur van de als weide. Agrariër en huurder van het terrein, monitoring (drie ploegcycli bestaande uit een de heer H. Hiddema, wilde het grasland jaar graan, respectievelijk pootaardappelen en omzeten naar akkerland en heef ter voorberei- suikerbieten; in totaal negen jaar). Gedurende ding daarop een voormalige gracht tussen de deze periode zullen de ploegwerkzaamheden en bestaande akker en weiland gedempt. Voor deze de gevolgen daarvan voor de ondergrond demping was geen vergunning ex artikel 11 van worden gevolgd. Indien er tijdens de duur van de de Monumentenwet 1988 aangevraagd. Het monitoring schade ontstaat aan het monument, Ministerie van OCW is als bevoegd bestuursor- dan zal worden gekeken naar mogelijkheden om gaan vervolgens overgegaan tot handhaving. de schade te herstellen door het opbrengen van tarra. Is schade aan het monument desondanks In een poging de werkzaamheden te legaliseren onvermijdelijk dan kan de vergunning tussen- heef Hiddema vervolgens een vergunningaan- tijds worden ingetrokken. vraag ingediend. Hierin vraagt hij niet alleen De monitoringswerkzaamheden zijn onder­ vergunning voor het dichten van de watergang, gebracht in het RCE-project Topsites en gingen maar ook voor het omzeten van het grasland van start nadat Hiddema de benodigde vergun- naar akkerland. Ook dergelijke teeltwisselingen ningen heef gekregen. Inmiddels is het project zijn namelijk vergunningsplichtig. De minister Topsites afgesloten. Het monitoringsprogramma heef de vergunning geweigerd, waarop Hiddema duurt echter voort. Dit plan van aanpak is in beroep is gegaan. De rechter stelde de minister geschreven om de voortgang van de monitoring van OCW weliswaar in het gelijk, maar heef ter binnen de organisatie te borgen en daarmee de ziting erop aangedrongen om tot een voor beide continuïteit te garanderen. partijen aanvaardbare oplossing te komen en een door Hiddema ter ziting aangedragen oplossing Het eerste deel van de monitoring heef nog serieus in overweging te nemen. plaatsgevonden binnen het project Topsites. In 2016 is de rapportage van dit deel van de Het voorstel van Hiddema behelste het monitoring voltooid. Deze rapportage beschrijf aanbrengen van een ophogingslaag op het het veldonderzoek vóór de ophoging van het terrein om toekomstige schade aan het terrein door de agrariër, de hoogtemeting die is monument door ploegen en andere agrarische gedaan na de de ophoging en de eerste twee grondbewerking te voorkomen. Een ophogings- hoogtemetingen nadat het terrein als akker in laag van 30 cm dikte zou volgens hem voldoende gebruik genomen werd. moeten zijn, aangezien ploegwerkzaamheden niet dieper reiken dan 20 tot hooguit 25 cm. Dit plan van aanpak richt zich op het vervolg van De RCE zou vervolgens de gelegenheid krijgen de het monitoringsprogramma. gevolgen van het ploegen op de akker te monitoren, met name op de reliëfrijke delen van de terp. 64 —

Eerste Hoogtemetingen Administratieve gegevens Om het Archeologische Rijksmonument te beschermen tegen ploegwerkzaamheden is het Gemeente : Dongeradeel terrein begin 2014 30 cm opgehoogd worden. Plaats : Waaxens In maart 2014 is de maaiveldhoogte bepaald van

Toponiem : Tjessens het terrein (af. 5.16). Opgemerkt dient te worden dat deze meting niet in het gewenste Coördinaten : NW 190237|597573 NO 190320|597501 detail uitgevoerd is vanwege het gronddepot dat ZW 190012|597172 de agrariër had aangelegd (zie rapportage). ZO 189947|597259 Op basis van het archeologische onderzoek en Monumentnummer: 45318 het reliëf van het terrein is vooral het centrale Opdrachtgever : Rijksdienst voor het Cultureel deel van het terrein, de terp, geselecteerd voor Erfgoed ophoging. Ook de mogelijke voorloper van de -contactpersoon : R.J. Stöver terp, ten zuidwesten ervan, is geselecteerd voor Bevoegd gezag : Rijksdienst voor het Cultureel ophoging. In September 2014 is er inmiddels nog Erfgoed meer grond aangereden en is het geheel -contactpersoon : J. van Doesburg / R.J. Stöver uitgevlakt over de aangegeven oppervlakte. Het Uitvoerder : Rijksdienst voor het Cultureel maaiveld is wederom ingemeten (af. 5.17). Erfgoed Vergelijkingen met het maaiveld van maart 2014 Naam arch. deskundige J. van Doesburg / M. van der wijzen uit dat de ophoging van 30 cm correct is namens bevoegd gezag: Heiden uitgevoerd. Nadat er in de ophogingslaag voor het eerst was geploegd en het gewas was geoogst is is het Procedure voorbereiding veldwerk maaiveld oktober 2015 wederom gemeten om na te gaan of het ophogingspakket geklonken is, of dat er verspoeling of andere processen • voor het doen van hoogtemetingen is hebben gespeeld waardoor de 30 cm dikke toestemming verkregen van de gebruiker van beschermingslaag deels verdwenen is. Uit de het terrein, agrariër H. Hiddema. gegevens die de hoogtemeting in het najaar van • bij de agrariër wordt elk jaar geïnformeerd 2015 heef opgeleverd blijkt dat de hoogte dit wanneer wordt geoogst zodat een volgende jaar door de grondbewerking niet is gewijzigd hoogtemeting kan worden ingepland. (zie rapportage). • Hiddema levert het terrein vóór de hoogte­ meting geëgd op. Vervolg Het is de bedoeling om de hoogtemetingen jaarlijks uit te voeren. Na elke hoogtemeting worden de resultaten geëvalueerd. Op basis van Procedure veldwerk de resultaten van deze evaluatie kunnen maat- regelen worden voorgeschreven. Zo zou eventuele slijtage van de ophogingslaag kunnen Het monitoringsprogramma duurt in totaal worden gecompenseerd met periodieke 10 jaar. Het is de bedoeling om de hoogteme- aanvulling met bijvoorbeeld tarra. Komt de tingen in eerste instantie jaarlijks of indien jaarlijkse slijtage van de ophogingslaag boven de mogelijk tweejaarlijks te herhalen tot het einde kritische grens van 10 cm uit, dan is deze zeer van het monitoringsprogramma, zodat kan waarschijnlijk niet meer met tarra aan te vullen. worden bepaald of de ophoginglaag slijt door In de vergunning die de agrariër in 2014 voor de grondbewerkingen als ploegen. Het monito- omzeting van weidegrond naar akkerland is ringsprogramma is gestart in oktober 2015. verleend, is bepaald dat als de slijtage van de De laatste hoogtemeting zal derhalve plaats- ophogingslaag een kritisch punt bereikt de vinden in 2025. vergunning kan worden ingetrokken (bijlage IV). 65 —

In geval er geen sprake is van evidente slijtage na de derde jaarlijkse hoogtemeting (in 2017) Tabel producten kan worden besloten om de hoogtemetingen om het jaar uit te voeren. Meetpuntenkaart Aanpak De metingen worden verricht met een GPS van Leica Geosystems de GS 12 Viva smartpole. Plan van Overleg De metingen worden gekoppeld aan het LNR net en gecorrigeerd en omgezet in Rd en in NAP. Het terrein wordt na het ploegen en eggen Projectleider licht – na overleg met de agrariër – gemeten in raaien van ongeveer 6 meter van de velddienst in wanneer het terrein klaar is voor elkaar. De metingen worden vergeleken met de de hoogtemeting (meestal in het najaar). voorgaande metingen. Het terrein wordt geëgd opgeleverd. De resultaten van de meting en de eventueel Veldtechnicus maakt na de hoogtemeting een daaraan verboden consequenties uit hoofde van rapportage op met de resultaten van de laatste de vergunning worden gecommuniceerd met de hoogtemeting en stuurt deze de projectleider toe. agrariër. Dit wordt verzorgd door de project- Projectleider brengt de agrariër op de hoogte leider. van de resultaten en eventuele consequenties.

Planning van de werkzaamheden Monsternameplan

Vervaardigen draaiboek en Klicmelding: nvt Start veldwerk:

Doorlooptijd veldwerk: Jaarlijkse hoogtemeting van het terrein

Einddatum veldwerk: Uiterlijk 2025

Vervaardiging evaluatie- rapport:

Levering evaluatierapport:

Ontvangst PvE uitwerking: nvt

Start uitwerking:

Levering conceptrapport:

Ontvangst commentaar:

Levering defnitief rapport: Deze Rapportage Archeologische Monumentenzorg (RAM) beschrijf de resultaten van het veldonderzoek op het archeologisch rijksmonument Tjessens in de gemeente Waaxens, uitgevoerd tussen 2013 en 2015. Het onderzoek komt voort uit het project TOPsites van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dat zich richt op het in kaart brengen van degradatie en aantasting van verschillende typen wetelijk beschermde archeologische monumenten.

Dit wetenschappelijk rapport is bestemd voor archeologen, aardwetenschappers, andere professionals en liefebbers die zich bezighouden met archeologie. RAM 240 Met kennis en advies geef de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de toekomst een verleden.