De Parelduiker. Jaargang 8
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De parelduiker. Jaargang 8 bron De parelduiker. Jaargang 8. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2003 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_par009200301_01/colofon.php © 2014 dbnl i.s.m. 2 [2003/1] Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip+ In de ban van Herman Gorter Herinneringen aan Jenne Clinge Doorenbos en Ada Prins Op een avond in mei 1932 kwam Garmt Stuiveling naar Rotterdam om mijn hand te vragen. Hij woonde in Buitenpost en had voor de gelegenheid een logeeradres in Utrecht. Ik mocht dat officiële gesprek niet bijwonen. Wat ons betreft was deze ouderwetse formaliteit overbodig: wij waren zegge en schrijve vier-en vijfentwintig. Toen ik na een klein uur mee mocht komen theedrinken, waren mijn ouders verbazingwekkend afstandelijk. Het onverbiddelijke spoorboekje maakte een eind aan die stroeve vertoning en ik bracht Garmt naar het Maasstation. Wat hadden de ouders toch allemaal gevraagd en gezegd? Er was niet veel aan te merken geweest. Garmt had immers net zijn doctoraal Nederlands achter de rug en nog wel cum laude. De dienstplicht was gedurende de studie uitgesteld, de aanvraag voor dienstweigering in zee. Sinds een jaar of wat was het voor de zogenaamde gewetensbezwaarden mogelijk ons land niet als soldaat te dienen, maar in een vervangende burgerdienst. Ook had Garmt moeten vertellen wie zijn vrienden waren, omdat mijn ouders nog nooit van hem hadden gehoord. Er was echter wel iets vreemds gebeurd. Mijn vader had met afkeuring in zijn stem gevraagd: - En u maakt ook versjes? Het jaar daarvoor was inderdaad zijn bundel Elementen verschenen, maar wat voor bezwaar kon dat zijn tegen zijn voornemen mij te trouwen? Antwoord: dat dichters niet bekend stonden als de trouwste echtgenoten. Garmts weerwoord was geweest dat mijn ouders dan het In Memoriam-gedicht van Herman Gorter bij de dood van zijn vrouw zouden moeten lezen. Een bot zwijgen was gevolgd. Dat dichters bij ons thuis niet hoog stonden aangeschreven, was mij genoegzaam bekend, maar dit was ronduit mal. Wij konden er niet zwaar aan tillen; veel te bezig met ons geluk. In juni 1932 slaagde Garmt voor het examen dienstweigeren; achter de groene tafel Leger en Kerk. Dat betekende een jaar extra burgerdienst boven het normale jaar dienen bij de krijgsmacht, plus de zes weken herhalingsoefeningen niet te ver- + Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip, geboren te Rotterdam in 1907, woont sinds haar huwelijk in 1935 met Garmt Stuiveling (1907-1985) te Hilversum. Zij is lid van het Humanistisch Verbond. De parelduiker. Jaargang 8 3 Garmt Stuiveling en Thilde van Vierssen Trip, 23 juli 1932. geten; gage vijftig gulden in de maand, tien gulden meer voor wie terechtkwam in Den Haag. En in die dure stad werd Garmt met ingang van september '32 tewerkgesteld bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, met als directe chef de directeur van de afdeling Onderwijs, dr. Ph.J. Idenburg. In het najaar van 1934 kreeg Garmt, inmiddels gepromoveerd, van zijn chef verlof de dienst voor de duur van zes weken te onderbreken om in Groningen een zieke lerares Nederlands te vervangen. Mevrouw dra. W.C. Wittop Koning-Rengers Hora Siccama, lerares aan de Handels HBS, had dr. G. Stuiveling bij haar directeur als vervanger aanbevolen. Zij was getrouwd met de bekende Groninger architect van die naam. In de laatste week van het ziekteverlof, toen Wobbien Wittop Koning aan de beterende hand was, nodigde zij haar vervanger te eten. Over dat bezoek vertelde Garmt mij het volgende. Terwijl de gastvrouw de tafel dekte en rondliep, was hij op de grond gaan zitten voorlangs haar lage boekenkast. Hij had een eerste druk van Gorters Mei in de hand genomen en toen aan Wobbien gevraagd hoe zij aan dit exemplaar kwam met een opdracht van de schrijver. Het antwoord luidde: - Ik ben om hem gescheiden, maar hij is niet met mij getrouwd. Wat een flater, wat een ongelooflijke flater, die avond dat Garmt onbevangen kwam kennismaken en het meer een verhoor op vraagpunten werd. Van Wobbien, dat hadden mijn ouders natuurlijk geweten in hun eigen Groningen! Vandaar de ontrouwe dichters! Het was zo onvoorstelbaar lang geleden, we lachten erom dat wij het nu ook wisten. Je kon na tweeëneenhalfjaar toch moeilijk gaan zeggen dat je 't achteraf snapte. De parelduiker. Jaargang 8 Jenne Clinge Doorenbos Omstreeks 1 november 1938 verhuisde ons gezin van de woning in een arbeiderswijk te Hilversum waar Garmt en ik in 1935 waren begonnen, naar een bescheiden twee-onder-een-kap in de Schildersbuurt. Ons dochtertje was haast twee jaar, de kleine jongen ruim twee maanden. Nauwelijks waren de De parelduiker. Jaargang 8 4 verhuizers van de vloer of ik wuifde Garmt uit vanachter het kale woonkamerraam. Hij trok als heer vermomd naar Amsterdam om te spreken over Herman Gorter. Het Kunstenaars Centrum voor Geestelijke Weerbaarheid had in Museum Fodor een tentoonstelling ingericht, gewijd aan het werk van Frederik van Eeden, Herman Gorter, Henriette Roland Holst en Nico van Suchtelen; vier schrijvers dus, van wie de twee eerstgenoemden waren overleden. Voor een aantal avonden had men sprekers aangezocht; Garmt zou Gorter ‘doen’. Bovendien had hij zich beijverd voor de vitrines de gewenste boeken, foto's, handschriften en curiosa te verwerven. Zo had hij, in Bussum, kennisgemaakt met mejuffrouw Clinge Doorenbos, de erfgenaam van Herman Gorter, om haar voor de tentoonstelling het handschrift van Mei te vragen. Zijn gastvrouw had hem echter te kennen gegeven dat dat een heel naïeve, om niet te zeggen onbescheiden vraag was. Het kostbare origineel lag vanzelfsprekend niet bij haar in de kast, maar ergens in een kluis en daar bleef het. En verder? Wat een charmante vrouw! Zij had hem toegezegd voor de vitrine-Gorter het een en ander bij elkaar te zoeken. De dag na zijn toespraak was Garmt onzeker en steeds onzekerder, hoe hij het ervan afgebracht had. Toen hij achter het spreekgestoelte stond, had hij tot zijn ontzetting juffrouw Clinge Doorenbos voor zich op de eerste rij zien zitten. Zij droeg een hoedje met een voile en had na afloop de zaal onmiddellijk verlaten. Wat een opluchting toen de toespraak wonderwel geslaagd bleek, getuige het bedankbriefje van Jenne Clinge Doorenbos, dat zij eindeloos vaak sprekers over Gorter en zijn werk had moeten aanhoren en nu voor de eerste maal dacht dat Gorter tevreden zou zijn geweest over deze analyse van zijn werk en streven. De eerste mei 1939 fietsten wij met stralend weer naar Bussum ter ere van de drieënvijftigste verjaardag van Jenne Clinge Doorenbos. Zij was niet alleen de erfgenaam van Gorters letterkundige nalatenschap, maar woonde ook in zijn huis, dat wil zeggen het huis dat Berlage eens voor het jonge echtpaar Herman en Wies Gorter-Cnoop Koopmans had gebouwd. Tot mijn verbazing waren er niet meer gasten; die werden 's middags verwacht. Garmt zei al langer ‘Jenne’ en ik durfde het toen ook maar. Jenne had koffie en stukken eigengemaakt gebak van iets groters afgesneden. Ik mocht niet mee naar de keuken lopen. We kregen het lekkers op biedermeier bordjes met spelende kinderen erop; die waren uit haar ouderlijk huis, ze had er nog maar drie, elk kind had zijn eigen voorstelling gehad. Een ronde tafel dicht voor grote ramen zonder vitrage. Jenne, rechts, zou de Nieuwe 's-Gravelandseweg hebben kunnen zien, en Garmt, links, de Bredelaan, ware het niet dat twee ondoordringbaar ineengegroeide struikwanden het meters- en metersdiepe driehoekige stuk grond omzoomden; in de verte markeerde een hoge naaldboom waar beide wegen samenkwamen. Voor, bij het huis, lag een schijnbaar onbetreden verzorgde wilde tuin met laaggehouden lenteplanten; alles ontworpen en zomaar gegroeid, een boeiender tuin dan ik ooit had gezien. De parelduiker. Jaargang 8 5 Garmt zat terzijde. Jenne en ik verkenden elkaar. Dat Gorter ter sprake zou komen, was te verwachten. Het kwam erop neer dat Jenne wou weten of ik behalve Mei nog meer van Gorter gelezen had. Ik antwoordde naar waarheid dat ik niets had gelezen, dat ik nooit een gedicht las, dat ik in de Mei was blijven steken. Jenne maakte een gebaar van opstaan. Garmt zat beteuterd te kijken. Kennelijk had hij Jenne niet op de hoogte gesteld van mijn bezwaar tegen muziek zowel als poëzie. Eén moment dacht ik dat dit het eind was van het bezoek. Het duurde even voor Jenne begreep dat het geen aanstellerij was. Misschien omdat Garmt het er blijkbaar mee uithield, hoe dan ook, ik werd aanvaard, het voor anderen onbegrijpelijke verschijnsel incluis. Op een gegeven ogenblik merkte ik op dat het ‘toen’, heel vroeger, een verrassende ontdekking moest zijn geweest dat Jenne op 1 mei, de Dag van de Arbeid, jarig was. Die toespeling op Gorters politieke overtuiging viel faliekant verkeerd. Herman Gorter de dichter was onderwerp van gesprek. Tot hier toe en niet verder. Wees gewaarschuwd. Later hoorde ik Garmt die ‘ongenade’ overkomen toen hij vroeg of ook Jenne Gorters tweede roepnaam ‘Pans’ gebruikte. Jenne bevestigde dat Gorter zo werd genoemd. In de herfst van datzelfde jaar 1939 werden Garmt en ik uitgenodigd voor een ontvangst ten huize van Jenne. Er kwamen ‘bekenden’ van haar. Garmt dacht Aegidius W. Timmerman misschien uit Blaricum, ik haar broer en diens vrouw. Er bleek een achttal gasten te komen. In mijn herinnering louter mannen, neenee heren, die de indruk maakten elkaar te kennen. Wij werden aan iedereen voorgesteld. Een bepaald programma was er niet. Men praatte en liep ongedwongen door de drie vertrekken. Alleen in de kamers-en-suite werd van de keuken uit een en ander geserveerd. In de tussenkamer was een deur naar Gorters werkvertrek langs de Bredelaan. Het was alles Gorter wat de klok sloeg. Jenne was het stralend middelpunt, Garmt de hele avond met gorterianen in de weer. Aan de manier waarop die anderen hem als nieuwkomer behandelden, was af te lezen hoe belangrijk men deskundige hulp voor Jenne vond bij het ordenen van de handschriften; een doolhof volgens Garmt, waarin alleen Jenne de weg wist.