3. Bary, B. M. & Stuckey, R. G. 1950. An occurrence in Wellington Harbour of Cyclotrichium meunieri Po­ wers, a ciliate causing red water, with some additions to its morphology. Trans. Roy. Soc. New Zealand. 78 (1): 86-92. 4. Brongersma-Sanders, M. 1957. Mass mortality in the sea. In: J. W. Hedgpeth: Treatise on marine ecolo­ gy and paleoecology. I. Ecology. Geol. Soc. Am. Mem. 67. I.: 941-1010. 5. Clemens, W. A. 1935. „Red waterbloom" in British Columbia waters. Nature 135: 473. 6. Darwin, Charles, 1845. Journal of Researches into the Natural History and Geology of the countries vi­ sited during the Voyage of H.M.S. „Beagle" round the world. 4 th Ed., Ward. Lock and Co. 1889, 7. Fonds, M. & Eisma, D. 1967. Upwelling water as a possible cause of red plankton bloom along the dutch coast. Netherl. Journal of Sea Research $ (3): 458-463. 8. Galtsoff, P. S. 1949. The mystery of the red tide. Sc.Monthly 68/ 108-117. 9. Hart, T. J. 1934. Red „waterbloom" in South-African Seas. Nature 134: 459-60. 10. Hart, T. J. 1943. Darwin and „waterbloom". Nature 152: 661-62. 11. Leegaard, C. 1920. Microplankton from the Finnish waters during the month of May 1912. Acta Soc. Sci. Fenn. 48: 1-44. 12. Lohmann, H, 1908. Untersuchungen zur Feststellung des vollstandigen Gehalts des Meeres an Plankton. Wiss. Meeresunt. Kiel 10: 129-370. 13. Michanek, G. 1965. Zooplankton of the Baltic. Observations on some smaller species. Botanica Gotho- burgensia III (Proc. 5th. Mar. Biol. Symp. ed. Tore Levring): 157-160. 14. Paulsen, O. 1909. Plankton investigations in the waters round Iceland and in the North Atlantic in 1904, Meddel. Komm. f. havunders. Serie Plankton Bd. 1 (no. 8): 1-57.

De zoogdieren-, reptielen- en amfibieënfauna van het eiland VINCENT VAN LAAR.

INLEIDING 1930 in werking waren gesteld, kwam op Op 29 juni 1920 werd het begin gemaakt 21 augustus van hetzelfde jaar het maai­ met de aanleg van de dijk tussen Wierin­ veld van de Wieringermeerpolder volledig gen en de Anna Paulownapolder op het droog te liggen. Tenslotte werd V/ierin- vasteland van Noordholland. Vier jaar la­ gen op 28 mei 1932 bij het dichten van de ter (31 juli 1924) werd deze dijk. de Am- Vlieter, het laatste gat in de , steldiepdijk. op een afstand van ca. 400 tevens verbonden met het Friese vasteland. meter uit de kust van Wieringen gesloten. Na ruim duizend jaar een eiland te zijn ge­ Vanaf dat ogenblik was Weeringen geen weest, waren tussen 1924 en 1932 vier eiland meer. Een tweede dijkverbinding mogelijkheden ontstaan, drie dijken en één met het vasteland kwam op 27 juli 1929 polder, waarlangs diersoorten zich naar tot stand. Met de bouw van deze dijk (de en vanaf Wieringen konden verspreiden. Wieringermeerdijk) werd in 1927 vanuit Bovendien bracht de voltooiing van de drie plaatsen begonnen: de werkhaven bij Afsluitdijk met zich mee, dat nu tussen op Wieringen. de bocht bij Noordholland en een faunauit­ Medemblik en naar twee kanten vanuit de wisseling kon plaatshebben, zandplaat „de Oude Zeug". Nadat de ge­ Daarnaast moeten enkele zoogdiersoorten malen Lely en Leemans op 10 februari (in ieder geval spitmuizen, muizen en rat- 173 ten) reeds in 1920 het eiland op passieve te is met de vroegere en tegenwoordige wijze hebben bereikt, onder meer met dijk- fauna van Wieringen. Ook anderen waren materialen, die bij het begin van de bouw zo welwillend mijn vragen te beantwoor­ van de Amsteldiepdijk in grote hoeveelhe­ den, derhalve is hier een woord van dank den op Wieringen zijn aangevoerd, Aan verschuldigd aan Drs. P. J. H. van Bree de westelijke kant van het eiland bevonden en Niels Daan, beiden te Amsterdam, zich toen opslagplaatsen van natuursteen Ing. J, T. de Jong te Hippolytushoef, W, (basalt en Doornikse steen uit Duitse en Ruiter te Hoorn, C, Rump te Hippolytus­ Belgische steengroeven), puinsteen (o,a. hoef, Drs, J. van Venetiën te Velsen en van afgebroken huizen in Amsterdam en A. L. J. van IJzendoorn te Castricum. Tot Leiden) en een terrein voor het maken van slot moge de lezer, die zich een ruimer zinkstukken. Het hiervoor gebruikte rijs- beeld van het mooie „eiland" Wieringen hout en riet kwam aanvankelijk uit de Bies- wil vormen dan dit artikel kan geven, wor­ , later ook uit Friesland (Gaaster- den verwezen naar de publikaties van land), Drente (Havelte), Gelderland. Daan (9) en in het bijzonder naar die van en Zuidholland, De benodigde Van IJzendoorn (31). keileem en klei zijn echter niet ver uit de omgeving van de dijkwerken uit de zee­ OVERZICHT VAN DE SOORTEN. bodem gewonnen. Het ligt voor de hand, Vetgedrukt zijn de soorten die oorspron­ dat op Wieringen, de plaats waar de dij­ kelijk op het eiland voorkwamen. ken en de polder samenkomen, de oor­ spronkelijke fauna in zijn samenstelling ZOOGDIEREN. aan grote veranderingen kwam bloot te Mol, Talpa europaea Linné. staan. Helaas is dit punt bij alle bedrijvig­ Het ontbreken van de Mol op het eiland heid, die zich eertijds op en om het eiland Wieringen wordt reeds in 1725 en waar­ ontplooide, niet aan de orde geweest, zo­ schijnlijk voor het eerst, vermeld door Hal­ dat de vroegere toestand en de daarop ma en Brouërius van Nidek (12), Zij volgende veranderingen in de fauna wel schrijven op blz, 316 van hun „Toneel der nimmer meer volledig bekend zullen wor­ Vereenigde Nederlanden": maar. den. gelyk het zoet gemeenlyk met eenig zuur De hierna volgende soortenlijst moet dan vermengt is, zoo lyd dit Landt zeer veel ook beschouwd worden als een poging tot in zyne achting, door de groote meenigte reconstructie van de zoogdieren-, reptielen­ der Padden, die alhier meerder, als elders en amfibieënfauna, die het eiland Wierin­ in geheel Noort-hollant, gevonden wor­ gen bewoonde; maar behalve dit wil zij den, tot zelfs in de Putten en Waterbak- ook een overzicht zijn van de soorten, ken toe, waar tegens alhier wederom nooit waarvan met zekerheid bekend is, dat zij eenige Ratten of Mollen vernomen zyn," niet op het eiland voorkwamen, doch te­ Bruijn (5, zie verder onder Amfibieën) en genwoordig wél op Wieringen worden ook Burger van Schoorel (7) putten ken­ gevonden, nelijk uit deze bron, de laatste zegt; „ook Bij de samenstelling van deze lijst heb ik zyn 'er in gansch West-Vriesland geen zeer veel hulp ondervonden van de heer meer Padden te vinden dan hier, ja zelfs C. Bais, jachtopziener en preparateur te in al de Putten en Waterbakken, Mollen Hippolytushoef, die zeer goed op de hoog­ nog Rotten worden op dit Eiland nooit ge- 174 vonden. " Vermeldenswaard is dat deze geografisch belangrijke gevolg gehad, dat auteur, wat de Mollen en ratten betreft, de Mol nooit is doorgedrongen op de Af­ over iets dergelijks schrijft: „Dit sluitdijk, althans het dijkgedeelte tussen Eiland (neffens Wieringen) lyd geen de sluizen bij Den Oever en het Kornwer- Mollen nog Huis-ratten, alwaar 't dat zy derzand. De Noordhollandse en Friese opgebragt wierden, gelyk dit voor deezen populaties zijn dus nog altijd gescheiden. wel ondervonden is," Ook bij een aantal auteurs uit de negentiende en twintigste Spitsmuizen, Soricidae. eeuw vindt men de opmerkingen van Hal­ Spitsmuizen kwamen oorspronkelijk niet ma en Brouërius van Nidek over het ont­ op het eiland voor. Reeds vóór dat de dij­ breken van Talpa terug, soms in vrijwel ken gereed waren, werden echter op Wie­ dezelfde bewoordingen: Van der Aa (2), ringen spitsmuizen waargenomen, waar­ Allan (3), Schlegel (18), Van Bemmelen schijnlijk waren zij aangevoerd met ­ (4), Maitland (17), Leendertz (16), hout t.b.v. de Amsteldiepdijk, Men keek op Schuiling (21) en Daan (9). Hierbij moet Wieringen wel op van die muizen met worden opgemerkt, dat Maitland Wierin­ „varkenskopjes" (med. C. Bais). Zo arm gen niet uitdrukkelijk noemt, hij spreekt als Wieringen in der tijd was aan Sorici­ van „les ïles situées au nord ou milieu du dae, zo rijk is het thans aan spitsmuissoor­ ", ten, althans de verspreiding van deze Al tijdens de aanleg van de Amsteldiep­ groep ten noorden van het Noordzeeka­ dijk werden door C. Bais Mollen op het naal in aanmerking genomen. Van twee vastelandgedeelte van deze dijk waarge­ soorten (de Bosspitsmuis en de Huisspits- nomen. De gegevens die Ing. J. T, de muis) staat het tegenwoordig voorkomen Jong over het tegenwoordig voorkomen met zekerheid vast, terwijl de aanwezig­ van de Mol op Wieringen verzamelde, heid van de Dwergspitsmuis en de Water­ wijzen uit dat de Mol vanaf deze dijk spitsmuis tot nu toe alleen is gebleken uit sinds 1929 het voormalige eiland koloni­ braakbalvondsten. seerde, In 1940 had de Mol zich over een afstand van ca, 2500 meter in de richting Dwergspitsmuis, Sorex minutus Linné. van Hippolytushoef verspreid. Tot een Van IJzendoorn (31) vermeldt de vondst vier, vijf jaar geleden was de omgeving van 2 ex. in braakballen van een paartje van het buurtschap Vatrop bij Oosterland Kerkuilen. verzameld in 1950 in de polder nog de enige plaats op Wieringen die niet Waard-Nieuwland. Buiten Wieringen en door de Mol was bezet, thans echter komt de , waar in 1951 3 ex. in het dier over geheel Wieringen voor, In braakballen werden aangetroffen (24). vochtige perioden is er bij de toegangsdam- lijkt de verspreiding van de Dwergspits­ men een duidelijke verplaatsing waar te muis in het Noordhollands Noorderkwar­ nemen van Mollen uit de laag gelegen tier beperkt tot de binnenduinrand: Heems­ weilanden naar de dijken. Begrijpelijker­ kerk, het Noordhollands Duinreservaat, wijs kan de aanwezigheid van Mollen op Heiloo, Bergen en Zijpe, Op één na (gem. de waterkerende dijken niet worden ge­ Zijpe) zijn deze gegevens verkregen door duld, zodat de Dienst der Zuiderzeewer- middel van het braakbalonderzoek. zodat ken genoodzaakt is de dieren te bestrij­ een en ander door vangsten nog geveri­ den, Deze bestrijding heeft o,m. het zoö- fieerd moet worden. 173 Bosspitsmuis, Sorex araneus Linné, leiding van deze vangst de verspreiding Het voorkomen van de Bosspitsmuis op van Crocidura russuia in Europa na en Wieringen werd het eerst vermeld door kwam tot de conclusie dat Wieringen een Van IJzendoorn (31); hij vond in 1950 „van de meest noordelijke vindplaatsen 31 ex, in braakballen uit de polder Waard- van het areaal" van deze soort is. Daan Nieuwland. Bewijsmateriaal werd door (10) tenslotte ving op 26 augustus 1965 Daan (10) op 26, 27 en 28 augustus 1965 één 6 in de oevervegetatie van een poel verzameld langs de IJsselmeerhaven bij aan de Rinkewielsdijk (coll. N. Daan). In Den Oever; 3 ex, van deze serie bevinden de Wieringermeerpolder komt de Huis­ zich in de collectie van het Zoölogisch spitsmuis waarschijnlijk niet voor. noch in Museum te Amsterdam, Schreuder (19, 1939 (19, 20), noch in 1951 (24) werd 20) trof in 1939 12 ex, aan in braakbal­ deze soort hier in braakballen aangetrof­ len uit de omgeving van Middenmeer fen. De dichtst bijzijnde vindplaats is Enk- (Wieringermeerpolder), De Vries (24) huizen (20). vermeldt 27 ex. uit braakballen, eveneens afkomstig uit deze polder. Egel, Erinaceus europaeus Linné. Volgens C. Bais was de Egel zo'n zeldza­ Waterspitsmuis, Neomi/s fodiens me verschijning op het eiland, dat een om­ (Pennant). streeks 1897 gevonden Egel als een be­ De resten van 1 ex, in kerkuilbraakballen zienswaardigheid in een kistje te Hippo­ uit de polder Waard-Nieuwland, verza­ lytushoef werd vertoond! Een ander meld in 1950 (31), kunnen er op wijzen exemplaar werd (eveneens omstreeks de dat de Waterspitsmuis tegenwoordig op eeuwwisseling) aan de voet van een tuin- Wieringen voorkomt, Schreuder (19, 20) wal bij Oostelft aangetroffen. Deze Egel vond in braakballen uit de Wieringermeer­ leefde nog enige tijd als muizenvanger in polder (omgeving van Middenmeer) in een schuur. De Egel komt nog altijd op 1939 8 ex. Wieringen voor. Zoals op vele plaatsen in ons land, valt het dier ook hier (o,a. op Huisspitsmuis, Crocidura russuia de Betonweg) ten offer aan het snelver­ (Hermann), keer, De eerste vangst van de Huisspitsmuis op Wieringen werd vermeld door Husson Vleermuizen, Chiroptera. (13), Het betreft hier een in 1944 verza­ Gedurende de eilandperiode waren vleer­ meld exemplaar, dat wordt bewaard in de muizen op Wieringen algemeen, In die collectie van het Rijksmuseum voor Na­ tijd ontving C, Bais een dier, gevonden te tuurlijke Historie te Leiden. In juni 1950 Hippolytushoef, ter preparering. Dit exem­ vond Van IJzendoorn (31) een aantal plaar is nog steeds in zijn bezit en duidelijk kerkuilbraakballen in de polder Waard- herkenbaar als een Nieuwland, waarin, zo bleek na determi­ Laatvlieger, Eptesicus serotinus Schreber, natie door Dr, A. M, Husson, zich o.m, Sinds Wieringen geen eiland meer is, is de resten van 5 Huisspitsmuizen bevon­ het aantal vleermuizen sterk teruggelopen den, Vervolgens werd in januari 1953 een (med, C, Bais en C, Rump); drie exem­ tweede exemplaar op \Vieringen gevan­ plaren, gevonden in de vijftiger jaren te gen, De Vries (23, 24) ging naar aan­ Hippolytushoef, betroffen eveneens Epte- 176 sicus serotinus (begin juni 1955: 1 6 , 10 van de Noordse woelmuis, Microtus oeco- juli 1955 en 10 april 1956: 1 ex, med. nomus (Pallas), en de Aardmuis, Micro­ A. L. J. van IJzendoorn). tus agrestis (Linné), in kerkuilbraakballen uit de Wieringermeerpolder (gevonden in Hazen en Konijnen, Leporidae. 1939) reeds af, dat deze soorten waar­ [Konijn. Oryctolagus cuniculus (Linné)]. schijnlijk niet op het eiland Wieringen Daan (9) vermeldt over het Konijn: voorkwamen. Voor de Aardmuis nam zij komt in het wild voor " C. Bais deel­ dit aan, omdat deze soort „op geen onzer de mij echter mede. dat noch gedurende eilanden voorkomt" en omdat de Aard­ de eilandperiode, noch nadien Konijnen op muis, evenals de Noordse woelmuis, na de V/ieringen zijn waargenomen, inpoldering van de Noordoostpolder van­ af het vasteland (de laatste ook van het Haas, Lepus europaeus Pallas, voormalige eiland Schokland) al spoedig Het voorkomen van de Haas op Wieringen dit nieuwe land bevolkte. wordt in 1855 vermeld door Allan (3), Volgens C, Bais werden er jaarlijks 25 a Veldmuis. Microtus arvalis (Pallas). 30 Hazen op het eiland geschoten. Een Aangezien bij het onderzoek van de dijken Haas woog toen nooit meer dan 7^ pond. van Oostelijk Flevoland is gebleken dat Enige jaren na de drooglegging van de de Veldmuis overal op de dijken tijdens Wieringermeer zijn in de nieuwe polder de bouw werd aangevoerd (28), heeft de­ echter Hazen van Poolse herkomst uitge­ ze soort misschien al in 1920 het eiland zet en sindsdien schoot men op Wieringen bereikt. De analyse van kerkuilbraakbal­ ook zwaardere Hazen. De heer Bais weet len, in 1950 gevonden in een boerderij­ ook van een albinistische Haas. die in de ruïne in de polder Waard-Nieuwland, le­ vorige eeuw door een zekere Piet Oud op verde de resten van 24 Veldmuizen op Wieringen is geschoten en later tentoon­ (31), Daan (10) ving op 26 augustus 1965 gesteld in het „Faunamuseum" van Artis te 1 9 in een vrij droge rietkraag langs de Amsterdam. Inderdaad bevindt zich in de­ IJsselmeerhaven ten zuiden van Den Oever ze collectie een volkomen witte Haas. Aan­ (coll. ZMA) en 1 ex. in de oevervegetatie gezien het bijbehorend etiket verdwenen van de poel langs de Rinkewielsdijk. Zo­ is, valt niet meer uit te maken of dit het wel in 1939 (19) als in 1951 (24) werd bedoelde exemplaar is (med. P. J. H. van dit dier in braakballen uit de Wieringer­ Bree). Tenslotte dient nog te worden ver­ meer aangetroffen. In 1949 heerste op de meld, dat het niet zeker is of de Haas Afsluitdijk een veldmuisplaag (28). van oorsprong Wieringen bewoonde. Vol­ gens mededelingen van oude inwoners aan Woelrat, Arvicola terrestris (Linné). C. Bais zou het dier op het eiland zijn uit­ Zoals reeds gezegd, kwamen op het gezet. eiland geen andere Microtidae voor dan de Woelrat, Door het ontbreken van con­ Woelmuizen, Microtidae. currerende woelmuissoorten was de Woel­ De enige woelmuissoort die op het eiland rat vermoedelijk niet zo sterk gebonden voorkwam was de Woelrat, Arvicola ter- aan een bepaald biotoop (op het vaste­ restris (Linné), (med. C. Bais). Mej. land vindt men Arvicola voornamelijk in Schreuder (20) leidde uit het ontbreken dichte oevervegetaties van enigszins steile 177 oevers langs stilstaand of langzaam stro­ bekend uit braakballen uit de polder mend water (30). Het dier kwam over Waard-Nieuwland (verzameld in 1950 vrijwel het gehele eiland verspreid voor en (31) en uit de oeverbegroeiing langs de was heel wat algemener dan thans het ge­ poel aan de Rinkewielsdijk, waar op 27 val is. Ook de later doorgevoerde ruilver­ augustus 1965 1 juv. $, werd verzameld kaveling zal deze achteruitgang in de hand door N. Daan (10). hebben gewerkt. De vachtkleur van de Wieringse Woelratten was zeer donker, Bruine rat, Rattus norvegicus tegen zwart aan. C. Bais ving omstreeks (Berkenhout). 1920 in de polder Waard-Nieuwland een Zoals vermeld onder de Mol kwamen er dier met een gele vacht. Het tegenwoordig omstreeks 1725 geen ratten op Wierin­ voorkomen van Arvicola op Wieringen gen voor. Halma en Brouërius van Nidek wordt bevestigd door een braakbalvondst (12) en Burger van Schoorel (7) — de uit de polder Waard-Nieuwland in 1950 laatste spreekt immers van „Huis-ratten" (31) en door De Vries en Van Wijn­ .— vermelden waarschijnlijk de afwezig­ gaarden (25). heid van de Zwarte rat. Rattus rattus (Linné), aangezien de Bruine rat bij de Muizen en Ratten. Muridae. verschijning van het boek der eerste twee auteurs mogelijk ons land nog niet bereikt ? D" e'gmuis, Micromys minutus (Pallas). had. Blijkens een mededeling van Leen­ Het voorkomen van de Dwergmuis op dertz uit 1921 (16) kwamen toen wel rat­ Wieringen gedurende de eilandperiode is ten op Wieringen voor: „bejaarde Wie- niet geheel zeker. C. Bais heeft indertijd ringers zeggen zelfs, dat zij er reeds tij­ tijdens het „korenzichten" (maaien) nest­ dens hun leven steeds geweest zijn". C. jes gevonden, die waarschijnlijk van Bais heeft nimmer een Zwarte rat op het Dwergmuizen afkomstig waren. De die­ eiland gezien, wel maakt hij melding van ren zelf nam hij echter nooit waar. Ook Bruine ratten op de vuilnisbelt van Wie­ uit recente tijd zijn geen vondsten van ringen. Het tegenwoordig voorkomen van Wieringen bekend geworden, wel wordt deze soort op Wieringen wordt genoemd deze soort vermeld door Schreuder (19) door De Vries en Van Wijngaarden (25). uit braakballen gevonden in 1939 bij Mid­ denmeer in de Wieringermeerpolder. Huismuis, Mus musculus Linné. Huismuizen waren in de tijd dat Wierin­ Bosmuis, Apodcmus sylvaticus Linné. gen een eiland was algemeen en komen De Bosmuis kwam op het eiland zeer al­ ook nu geregeld voor. Van IJzendoorn gemeen en vrijwel overal voor. Het dier (31 ) noemt de resten van 1 ex. uit braak­ werd door de bevolking „veldmuis" ge­ ballen. in 1950 gevonden in de polder noemd (med, C, Bais), Het is aannemelijk, Waard-Nieuwland. dat na de intocht van andere kleine- zoogdiersoorten op Wieringen, de Bos­ Marterachtigcn. Mustelidae. muis uit vele terreinen door concurrentie moest wijken, want tegenwoordig wordt Hermelijn, Mustela erminea Linné. deze soort lang niet meer zo veelvuldig Of de Hermelijn van oudsher op Wierin­ aangetroffen als voorheen. Zij is thans gen voorkomt is twijfelachtig. Omstreeks 178 1890 en 1896 zijn er in ieder geval Her­ Schuiling (21) en C. Bais nimmer Otters melijnen op het eiland waargenomen en op Wieringen gesignaleerd. Na de inpol­ gevangen, maar volgens mededelingen van dering van de Wieringermeer werden — oude inwoners aan C, Bais ontbrak deze voor zover bekend — drie zwervende soort voordien. Naar men aannam waren exemplaren op of nabij Wieringen waar­ Hermelijnen tijdens een strenge winter genomen: 7 februari 1939, 1 ex, bij laag (misschien die van 1890-1891) over het tij op een mosselbank ten noorden van zeeijs naar het eiland gekomen. Het dier Wieringen. Het dier werd later gedood. bleef echter nogal zeldzaam en leek om­ Omstreeks 1956: 1 ex. in het Randkanaal streeks 1900 weer verdwenen, tot dat aan (tussen Wieringen en de Wieringermeer­ het begin van deze eeuw een exemplaar polder) en 1 ex. bij de Van Ewijcksluis in de polder Waard-Nieuwland werd (Anna Paulownapolder) (med. C. Bais). waargenomen. Opgemerkt zij nog, dat de Hermelijn op Wieringen „wezel" werd genoemd; het dier is er thans tamelijk REPTIELEN. algemeen, Het enige reptiel dat op het eiland Wie­ ringen is waargenomen, betreft de Wezel, Mustela nivalis Linné. Levendbarende hagedij, Lacerta vivipara Het ontbreken van de Wezel op Wierin­ Jacquin. gen tijdens de eilandperiode wordt geme­ Willemse (26) vermeldt het voorkomen moreerd door Schuiling (21). Daan (9) van deze hagedis vóór of in 1916 bij het en Van IJzendoorn (31). Uit de woorden buurtschap Stroe. In 1919 is deze soort van mej. Daan valt af te leiden, dat de nogmaals op het eiland gevonden door Wezel V/ieringen na de voltooiing van Van Dieren (11), maar nadien is het dier de Amsteldiepdijk bereikt heeft. De We­ kennelijk verdwenen. C. Bais heeft nimmer zel is er volgens C. Bais tegenwoordig een exemplaar gezien en evenmin iets van niet zeldzaam; A. L. J. van IJzendoorn (in anderen over het voorkomen van deze litt.) zag tussen 1946 en 1958 verscheide­ soort vernomen. ne gevangen exemplaren.

AMFIBIEËN. Bunzing, Mustela putorius Linné. Bunzings kwamen niet op het eiland voor Over het voorkomen van amfibieën ge­ (9, 21, 22, 31). Volgens C. Bais heeft durende de eilandperiode valt het volgen­ deze soort Wieringen bereikt over de Am­ de te melden. steldiepdijk. hetgeen eveneens blijkt uit Salamanders (Salamandridae) kwamen op een mededeling van Strijbos (22), over de Wieringen niet voor (med. C. Rump). vangst van een Bunzing op Wieringen, Padden, (Bufonidae) daarentegen waren één week na de totstandkoming van deze zeer algemeen. Het veelvuldig voorkomen dijk. Tegenwoordig is het dier vrij zeld­ van deze dieren wordt in 1725 voor het zaam en wordt met wisselend succes ver­ eerst gemeld door Halma en Brouërius van volgd. Nidek (12, zie ook hierover onder Tal­ pa). later ook door Burger van Schoorel Otter, Lutra lutra (Linné), (7), Van der Aa (2) en Allan (3). In Gedurende de eiland-tijd zijn volgens Bruijns „Noord-Hollandsche Arkadia", 179 uitgegeven in 1732, komen we vier wande­ (en) het hier betreft is evenmin zeker. Uit laars tegen, te weten Waarmond, Goed­ de mededelingen van C. Bais, dat na de aard. Wcetlust en Zedenlust, die al con­ drooglegging van de Wieringermeer grote, verserend allerlei wetenswaardigheden zeer luid kwakende kikkers op Wieringen over Noordholland te berde brengen, In arriveerden, mag men misschien opmaken de buurt van Wieringen gekomen vraagt dat de Groene kikker, Rana esculenta Lin­ Weetlust „Wat zien we daar? " Waar­ né, oorspronkelijk niet op het eiland voor­ mond weet: „Dat 's Wieringen, een kwam, Sluiten we de Groene kikker uit, vruchtbaar Binnen-eiland, 't welk roemen dan blijven als mogelijk oorspronkelijke kan op 't schoonste klaverweiland " en soorten over de Bruine kikker, Rana tem­ na de opbrengsten van het eiland hogelijk poraria Linné, en/of de Heikikker, Rana geprezen te hebben, vervolgt hij: maar arvalis Nilsson, De eerste vindt men op het geen Men van dees Landstreek meld, alle Noordzee-eilanden en ook op het te­ is ongemeen: Men zegt dat hier geen mol­ genwoordige Wieringen, de laatste is be­ len zyn te vinden. Noch ratten, een ge- kend van Texel, doch werd tot nu toe niet dicrt'dat tot verslinden Geschapen schynt; op of nabij Wieringen waargenomen (6). hoe teder 't is en zwak Van aart: maar bij Aan het slot van dit overzicht gekomen is dit wenschelyk gemak Bezit dit land een het duidelijk dat de lijst, vooral met be­ walchlyk zoort van dieren. Die overal, ja trekking tot de amfibieën. zeker aanvulling in de putten zwieren. Bij duizenden." behoeft. Misschien zijn er lezers, die op Weetlust, wiens nieuwsgierigheid door de­ bepaalde punten beter geïnformeerd zijn ze mededeling wel zeer geprikkeld moet en hun gegevens bekend willen maken. zijn, vraagt dan: „Wat dieren of dat zyn?", waarop Waarmond antwoordt: „De padden, die wel met hun venyn NABESCHOUWING. Geen schade doen, maar die in ieders Van Wijngaarden (27) en Van de Bund oogen Afschuwlyk zyn." (6) hebben bij hun overzichten, resp, van Volgens mededelingen van Leendertz de zoogdieren en van de reptielen en am­ (16) moeten de padden ook in deze eeuw fibieën. getracht de grillige verspreiding op Wieringen zeer talrijk zijn geweest. C. van deze diergroepen op de Wadden­ Bais bevestigt dit. Men zag ze vooral eilanden te verklaren. Uit hun onderzoek als er regen op komst was. Het is jammer. is komen vast te staan, dat er. waar het dat uit bovenstaande vermeldingen niet om het voorkomen van deze vertebraten duidelijk wordt van welke paddesoort hier gaat. geen twee eilanden gelijk zijn. Daar­ sprake is. Mogelijk gaat het om de Ge­ naast wijzen beide auteurs op de sterk af­ wone pad, Bufo bufo (Linné), want C. wijkende faunasamenstelling van Texel Bais kon zich niet herinneren op het eiland ten opzichte van de overige eilanden. Op ooit een pad met een rugstreep te hebben dit eiland komen zoogdiersoorten voor, gezien, een onderscheidingskenmerk van met name de Waterspitsmuis en de Noord­ Bufo calamita Laurenti, de Rugstreeppad, se woelmuis, die op , Terschel­ Wel is de laatste in 1943 op Wieringen ling, en ont­ aangetroffen (6), breken. Daarentegen zijn de eilanden ten Behalve padden kwamen op het eiland ook oosten van het gekenmerkt door spits­ Kikkers. Ranidae, voor, maar welke soort- muizen van het geslacht Sorex en onder 180 de woelmuizen door Woelrat en Veldmuis. De Dwerg- en de Bosspitsmuis leven zowel op als op Ameland. de Woelrat kwam tot in 1936 op Terschel­ ling voor, terwijl de Veldmuis alleen van Ameland bekend is. De Veldmuis is ver­ moedelijk tussen 1870 en 1872 over de later weggeslagen dijk tussen Holwerd op het Friese vasteland en Ameland naar dit eiland gekomen (20; 27). Ten aanzien van de reptielen valt de afwezigheid van hagedissen op Texel op. waartegen op Vlieland, Terschelling en Schiermonnik­ oog de Zandhagedis, Lacerta agilis Linné, voorkomt en op Terschelling bovendien nog de Levendbarende hagedis. Texel heeft als opmerkelijke amfibie-soort de Heikikker. nimmer op de andere eilan­ den gevonden, maar daar staat volgens Fig, 1, De verspreiding van de Levendba­ Van de Bund (6) tegenover dat de Brui­ rende hagedis. Lacerta vivipara Jacquin. ne kikker juist op Texel ontbreekt, doch om de vroegere Zuiderzee en het tegen­ wel op de overige eilanden voorkomt. Ter woordige IJ sselmeer. Gedeeltelijk naar aanvulling moet hier worden gezegd dat Van de Bund (1964). de Bruine kikker wel degelijk op Texel is waargenomen, o.a. omstreeks 1961, in eilanden valt het meeste op de geringe 1964 en in 1966, Zo komt ook de Kleine fauna-overeenkomst tussen Wieringen en watersalamander, Triturus vulgaris (Lin­ Texel, terwijl beide eilanden — naar men né), op Texel voor (o.a, in 1939 door C. aanneemt — tot ca. 800 jaar na het begin Rump aldaar gezien), een soort die op de van onze jaartelling een deel van het zelf­ andere eilanden oorspronkelijk schijnt te de vasteland vormden, daarbij hemels­ ontbreken (zie verder 6), Vergeleken met breed slechts een 15 km van elkaar ver­ de andere Waddeneilanden heeft Texel wijderd liggen en beide een pleistocene inderdaad een afwijkende fauna, en er kern hebben. Ondanks dit alles hebben lijkt iets te zeggen voor de suggestie van Wieringen en Texel onder de zoogdier- beide auteurs, dat het Vlie reeds zeer lang soorten slechts gemeen: Egel, Bosmuis, als een voor vele soorten niet te overwin­ Haas en Hermelijn. De overeenkomst tus­ nen barrière fungeert. Hierbij wordt dan sen deze twee eilanden is nog geringer als verondersteld dat op Vlieland gedurende men bedenkt dat de Bosmuis ook op Vlie­ een bepaalde periode alleen stuivende land, Terschelling, Ameland en Schier­ duinen aanwezig waren, waardoor het voor monnikoog voorkomt, de Hermelijn op de meeste dieren onbewoonbaar was (27), Wieringen misschien geen oorspronkelijke In hoeverre laat zich nu bovenstaande soort is (hetgeen volgens Van Wijngaar­ soortenlijst van V/ieringen in dit beeld den (27) trouwens ook voor Egel, Haas passen? Bij vergelijking met de Wadden- en Hermelijn op Texel kan gelden), op 181 kelijke overeenkomst is er ook verschil tus­ sen beide eilanden. De Egel kwam vóór 1921 niet op Terschelling voor (30), maar van oorsprong misschien wel op Wierin­ gen, Wieringen kende geen spitsmuizen, doch Terschelling herbergt twee spits­ muissoorten, verder twee soorten hagedis­ sen en twee soorten padden. Op Wierin­ gen was slechts het voorkomen bekend van één dezer hagedissesoorten en moge­ lijk van één dezer paddesoorten. Indien men rekening houdt met het feit, dat Wie­ ringen met een oppervlakte van 2518 ha aanzienlijk kleiner is dan Terschelling (op­ pervlakte: 10.400 ha), dan lijkt zo te zien het eiland Wieringen een „verarmde" Terschellingse fauna te bezitten. Deze ge­ dachte veronderstelt echter een land- brug tussen beide eilanden. De vraag of fauna-overeenkomst in dit geval identiek Fig, 2, De verspreiding van de spitsmuis­ is met faunaverwantschap, is juist niet te geslachten Neomys, Sorex en Crocidura beantwoorden omdat er zeer weinig be­ op de Wadden- en Zuiderzee-eilanden. kend is over het ontstaan en de geschie­ Van het eiland Llrk zijn geen gegevens denis van de Noordzee-eilanden en haast bekend. nog minder over de oorspronkelijke eiland­ fauna's. We weten dus niet welke soorten als endemisch beschouwd kunnen worden Texel geen enkele hagedis voorkomt, ter­ en van slechts enkele is bekend dat zij in wijl op Wieringen Lacerta vivipara leef­ latere tijd, meestal door toedoen van de de, de Gewone pad misschien wel op Wie­ mens, de eilanden bereikt hebben. Het ver­ ringen voorkwam, op Texel echter beslist spreidingspatroon van de zoogdiersoorten ontbreekt en de Rugstreeppad (wel op op de Waddeneilanden en de vroegere Texel, maar ook op de andere eilanden) Zuiderzee-eilanden biedt echter een oeco- op Wieringen kennelijk afwezig was. Ten­ logisch geografisch aspect, dat bij de ver­ slotte is er nog het verschil dat Texel sa­ klaring van de verspreidingsgeschiedenis lamanders kent, amfibieën die op de ove­ van deze soorten van groot belang kan rige Waddeneilanden en op Wieringen zijn. In de figuren 2 en 3 is de versprei­ van huis uit zouden ontbreken, ding van de op deze eilanden voorkomen­ Het merkwaardige is nu, dat Wieringen de spitsmuis- en woelmuisgenera uitge­ een aantal soorten telt, te weten de Woel­ beeld. Het opvallende hierbij is. dat nim­ rat en de Levendbarende hagedis, die op mer meer dan één genus uit één familie een fauna-overeenkomst met Terschelling op een eiland wordt aangetroffen. Spits­ wijzen, vooral als men in aanmerking muizen komen of kwamen voor op Texel. neemt dat deze dieren op geen der andere Terschelling, Ameland en Schokland; eilanden voorkomen. Behalve deze opmer­

182 maar op Texel alleen het genus Neomys elkaar sterk beconcurreren kunnen elkaar (Waterspitsmuis), op Terschelling en uitsluiten. Deze hevige concurrentie blijkt Ameland geen ander dan Sorex (Dwerg­ op eilanden, die in oecologisch opzicht en Bosspitsmuis) en op het eiland Schok­ verschillend zijn, o,a, in Noord-Amerika land uitsluitend Crocidura (Huisspits­ op Newfoundland, de Magdalen Islands muis). Ten aanzien van de woelmuizen is en de Bonaventura Islands, Clethrionomys het al niet anders: op Wieringen en Ter­ ontbreekt op deze eilanden geheel en Ca­ schelling vond men alleen Arvicola, ter­ meron vond, dat Microtus hier de oecolo­ wijl Texel, Ameland, Schokland en Mar­ gische niche, die gewoonlijk door Clethrio­ ken uitsluitend worden of werden be­ nomys bevolkt wordt, zeer goed kan be­ woond door Microfus-soorten (Noordse zetten. Vermoedelijk ontbreekt Microtus woelmuis en/of Veldmuis). Men zou hier­ dan ook in de bossen van het Noordame- uit twee dingen kunnen afleiden: 1 e. op bo­ rikaanse vasteland, omdat deze niche be­ vengenoemde eilanden sluiten verschillen­ zet is door Clethrionomys en niet omdat de genera, behorende tot een zelfde familie Microtus niet aangepast zou zijn aan een elkaar uit, maar 2e. verschillende soorten dergelijke omgeving. binnen één geslacht kunnen wel gezame- Er zijn aanwijzingen, dat ook op de Ne­ lijk op het zelfde eiland voorkomen. derlandse Waddeneilanden en vroegere In dit verband is het interessant te wijzen Zuiderzee-eilanden woelmuisgenera, met op de onderzoekingen van Cameron (8) name Arvicola en Microtus. bij afwezig­ over de woelmuisgenera Clethrionomys heid van één van de twee buiten hun be- (Rosse woelmuis) en Microtus. Zowel op het vasteland van Noord-Amerika als van Europa komen deze genera in gescheiden „biotopen" voor, Clethrionomys-soorten bewonen diverse bostypen, terwijl Micro- fus-soorten aan graslanden zijn gebonden, Van een merkbare concurrentie tussen de­ ze genera is dan ook geen sprake. Dat er echter wel degelijk een oecologische com­ petitie tussen beide genera moet bestaan, zelfs in hoge mate, leidt Cameron af uit hun verspreiding op een aantal Noord- amerikaanse en Britse eilanden. Oecolo­ gisch verwante eilanden, zoals het Britse Skye en Raasey en Jersey en Guernsey worden nimmer door de twee genera ge- zamelijk bewoond en volgens Cameron kan men hier slechts concluderen, dat het genus welk thans op een bepaald eiland voorkomt als eerste dit eiland bereikte, Heeft zon genus eenmaal vaste voet aan Fig, 3, De verspreiding van de woelmuis- wal, dan wordt de vestiging voor een geslachten Arvicola en Microtus op de rivaal onmogelijk, want alleen soorten die Wadden- en Zuiderzee-eilanden. Van het eiland Llrk zijn geen gegevens bekend. 183 kende biotopen voorkomen. De Woelrat Het is echter niet alleen de verspreiding is op het vaste land een bewoner van dich­ van de kleine-zoogdiersoorten die opmer­ te oevervegetaties langs stilstaand of lang­ kelijk is, ook de roofdieren die op de eilan­ zaam stromend water (30), maar op het den voorkomen verdienen enige aandacht. eiland Wieringen was Arvicola overal ver­ Op Texel, Wieringen en Terschelling spreid en daarbij zeer algemeen, o.m. in komt als enige carnivoor de Hermelijn graslanden. Op Texel, waar Arvicola ont­ voor, op Vlieland, Ameland en Schiermon­ breekt, maar het genus Microtus vertegen­ nikoog worden geen roofdieren gevonden, woordigd wordt door de Noordse woel­ op Marken en Schokland ontbraken ze muis, bewoont deze Microfus-soort uit­ waarschijnlijk eveneens en van het eiland eenlopende vegetatietypen (14), waaron­ is hierover niets bekend. De Herme­ der uitgesproken Woelrat-biotopen, De lijn is in 1931 op Terschelling ingevoerd verspreiding van de verschillende spits­ ter bestrijding van de Woelrat, Gelijktij­ muisgeslachten op de eilanden laat onge­ dig zijn behalve 6 a 9 Hermelijnen ook veer het zelfde zien, als het voorkomen ruim 100 Wezels op het eiland losgelaten, van de woelmuisgenera: er is geen eiland De Hermelijnen wisten zich goed te hand­ waar meer dan één genus voorkomt. Het haven, maar de Wezels ging het minder feit, dat de Waterspitsmuis op Texel ook voorspoedig: na een aantal jaren waren terreinen bewoont die op het vasteland zij volledig verdwenen (30). Het merk­ gewoonlijk door de Bosspitsmuis bevolkt waardige van deze geschiedenis is dat in zijn (15), kan een aanwijzing zijn dat ook tegenstelling met de spitsmuizen en woel­ spitsmuisgenera elkaar ten gevolge van muizen, waarbij weliswaar verschillende concurrentie op eilanden uitsluiten, genera elkaar op eilanden uitsluiten, doch Beziet men echter de verspreiding van de wel verschillende soorten uit het zelfde ge­ Muridae (muizen en ratten), dan blijken slacht naast elkaar kunnen voorkomen, in veel gevallen wel verschillende geslach­ het laatste voor roofdieren niet lijkt te gel­ ten op één eiland voor te komen. Door de den. aanwezigheid van de commensale genera Hermelijn en Wezel zijn beide Mustela- Rattus (Bruine rat) en Mus (Huismuis), soorten, maar ondanks het feit dat de We­ die in hun verspreiding meestal beperkt zel begon met een numeriek overwicht, zijn tot de naaste omgeving van mense­ moest hij tenslotte het onderspit delven. De lijke bouwsels, is het beeld weliswaar concurrentie, die we van het stapelvoedsel enigszins vertekend, maar Micromys hebben leren kennen, is kennelijk in een (Dwergmuis) en Apodemus (Bosmuis) verhevigde vorm bij de predatoren terug zouden in het veld eikaars concurrenten te vinden, zodat zelfs soorten elkaar uit­ kunnen zijn. Het is mogelijk, dat de con­ sluiten, Het laatste is echter slechts een currentie tussen verschillende genera bin­ veronderstelling. Door de massale intro- nen een familie zich alleen in zulk een duktie van Hermelijn en Wezel werd het sterke mate afspeelt bij voedselspecialisten natuurlijk evenwicht op het eiland sterk als de insectivore Soridae en de herbivore verstoord (30). Van een doordacht expe­ Microtidae, De Muridae, die omnivoor riment, waaruit men zou kunnen afleiden zijn, gedragen zich in dit opzicht misschien hoe beide soorten zich in werkelijkheid anders. Op dit punt hopen we binnenkort ten opzichte van elkaar gedragen, was dan nog terug te komen. ook geen sprake,

J84 Litteratuur:

1. Anonymus, 1921. De Wieringer Paddenplaag. Flevo 1 : 172-173. 2. Aa, A. J. van der, 1849. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Twaalfde deel. 3. Allan, F., 1855. Het Eiland Wieringen en zijne Bewoners. Amsterdam, 48 p. 4. Bemmelen, A. A. van, 1864 en 1866, Lijst der zoogdieren tot heden in den wilden staat in Nederland waargenomen. Bouwstoffen voor eene fauna van Nederland 3 : 228-254, 514-517 (414-417), 5. Bruijn, C, 1732. Noordhollandsche Arkadia. Amsterdam, 511 p. 6. Bund, C, F. van de, 1964. Vierde Herpetogeografisch Verslag. De verspreiding van de reptielen en am­ fibieën in Nederland. Uitgave Ned. Ver. Herpetologie en Terrariumkunde „Lacerta", 72 p. 7. Burger van Schoorel, Dirk, 1767. Chronyk van de Stad Medenblik, enz. Midsgaders ook een korte Be- schryving van alle de Eilanden onder dit Noorderquartier sorterende. Hoorn, VI -|- 539 p. 8. Cameron, Austin D., 1964. Competitive exclusion between the rodent genera Microtus and Clethriono­ mys. Evolution 18 : 630-634. 9. Daan, J. C, 1950. Wieringer land en leven in de taal. Diss. Amsterdam, XXIV + 383 p. 10. Daan, Niels, 1965, Geografisch-oecologische inventarisatie van het voorkomen van Microtus oeconomus (Pallas, 1776) in Noord- ten Noorden van het Noordzeekanaal en systematische vergelijking van de relictpopulaties in Nederland, Gestencild rapport, Univ, Amsterdam/R.I.V.O.N., Zeist, 38 p. 11. Dieren, J. W. van, 1932. De ontwikkeling van het duinlandschap van Terschelling. I. Tijdschr. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen., 2e reeks, 49: 553-571. 12. Halma, Francois en Matthaeus Brouërius van Nidek, 1725, Tooneel der Vereenigde Nederlanden en on­ derhorige Landschappen, enz. Tweede deel. , 408 p. 13. Husson, A, M,, 1957, Faunistische gegevens over zoogdieren in Zuid-Limburg. Natuurhist. Maandbl. 46 : 61-81. 14. Laar, Vincent van, I960. De zoogdieren van Texel. De Levende Natuur 63 : 88-95. 15. Laar, Vincent van en Guda M. van Laar, 1966. Melanisme bij de Waterspitsmuis, Neomys fodiens (Pen­ nant), op Texel. De Levende Natuur 69 : 86-96. 16. Leendertz, J. M., 1921. Wieringen. Flevo 1 : 56-57. 17. Maitland, R. T., 1898. Notices sur les animaux rares des Pay-Bas et de la Belgique flamande (Mam- mifères). 's-Gravenhage, 34 p. 18. Schlegel, H., 1862. De Dieren van Nederland, Gewervelde Dieren. Zoogdieren. Haarlem, VIII -\- 133 p. 19. Schreuder, A., 1939. Muizen en uilen in de Wieringermeer. De Levende Natuur 44 .' 63-64. 20. Schreuder, A., 1945. Verspreiding en voorgeschiedenis der niet algemeene Nederlandsche muizen. Zool. Med. 2} : 239-284. 21. Schuilling, R., 1927. Wieringen (vroeger en nu). Tijdsch. Kon. Ned. Aardrijksk. Gen., tweede reeks, 44 : 484-505. 22. S(trijbos), J. P., 1926. Bunsing. De Levende Natuur 31 : 224. 23. Vries, H. de, 1954. Een en ander over de Huisspitsmuis. De Levende Natuur 57 : 81-84. 24. Vries, H, de, 1960. Aper(;u et nouvelles données sur la repartition géographique de quelques mam- mifères aux Pays-Bas. Mammalia 24 : 273-285. 25. Vries, H. de en A. van Wijngaarden, 1957. Recente gegevens over de verspreiding van een aantal zoog­ diersoorten in Nederland. Gestencild rapport, Plantenz. k. Dienst. Wageningen, 33 p. 26. ÏWillemse, C, 1916. De Reptiliën van Nederland. De Levende Natuur 21 : 126-132. 27. Wijngaarden, A. van, 1964, The terrestrial mammal-fauna of the Dutch Wadden-Islands. Zeitschr. Saugetierk. 29 : 359-368. 28. Wijngaarden, A. van en B. M. Lensink, 1957. De ontwikkelingsmogelijkheden van de zoogdierfauna in de zuidelijke IJsselmeerpolders. Versl. en Meded. Plantenz. k. Dienst (Jaarboek 1956): 186-211. 29. Wijngaarden, A. van en B. M. Lensink, 1959. De verspreiding van de zoogdieren in de zuidelijke IJssel­ meerpolders in 1957. Versl. en Meded. Plantenz. k. Dienst (Jaarboek 1959): 162-169. 30. Wijngaarden, A. van en M. F. Mörzer Bruijns, 1961. De Hermelijnen, Mustela erminea L., van Ter­ schelling. Lutra 3 : 35-42. 31. IJzendoorn, A. L. J. van, 1957. De broedvogels van Wieringen. Wet. Med. K.N.N.V. no. 25, 40 p.

185