<<

1 “De KMA raad ik mijn toekomstige dochter niet eens aan”

Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten op de Koninklijke Militaire Academie.

Cadet-vaandrig I. Tziamali

Bachelorscriptie Militaire Bedrijfswetenschappen Faculteit Militaire Wetenschappen – Breda Nederlandse Defensie Academie

Studiejaar: 2020/2021 Plaats en datum: Helmond, 10 april 2021

Begeleider: Dr. T. Molendijk Tweede lezer: Drs. J. Bosch

Omslagfoto: (Defensie Ondersteuningscommando, 2018)

2

3 Voorwoord

Voor u ligt de Bachelorscriptie “De KMA raad ik mijn toekomstige dochter niet eens aan”. Het onderzoek is geschreven ten behoeve van het afstuderen van de opleiding Militaire Bedrijfswetenschappen aan de Faculteit Militaire Wetenschappen. Het onderzoek richt zich op de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten op de Koninklijke Militaire Academie. Er zijn hiervoor participerende observaties, individuele interviews en focusgroepinterviews afgenomen met verschillende cadetten van de Koninklijke Militaire Academie. Dit specifieke onderwerp heb ik gekozen om bewustwording te kunnen creëren voor alledaagse processen en dynamieken die zich in de praktijk manifesteren. Dit is een belangrijke eerste stap om de Koninklijke Militaire Academie op een effectieve manier meer sociaal veilig en inclusief te maken. Deze scriptie draagt in grote mate bij aan de genoemde bewustwording omdat ik door mijn positie als onderzoeker en tevens vrouwelijke cadet eerlijkere antwoorden heb gekregen van mijn medecadetten. Een van mijn respondenten onderschreef dit: “Ik denk dat je het wel naar de hele KMA kan doorsturen, ze kunnen hier wel wat van leren. Nee maar oprecht, het is toch voor een Kolonel toch ook super interessant. Informatie over dingen waar ze tegenover jou nooit eerlijk over zijn.”

Ik voelde een grote urgentie om naar dit vraagstuk onderzoek te doen. Niet om schandalen aan het licht te brengen maar om een eerlijk beeld te kunnen geven van de beleefwerelden van zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten op de Koninklijke Militaire Academie. Er is op dit moment nog geen sprake van volledig wederzijds begrip bij mannelijke en vrouwelijke cadetten. Dit heb ik zelf als vrouwelijke cadet in een vlucht van voornamelijk mannen ook gemerkt. Het was voor mij gemakkelijker om mij aan te passen aan de ‘mannelijke’ norm zodat ik niet buiten de groep zou vallen. Dit is echter nooit een bewuste keuze geweest maar iets wat er langzaamaan inslijt. De strijd tegen genderongelijkheid binnen de organisatie lijkt door de vanzelfsprekendheid vrijwel onzichtbaar. Maar het is tegelijkertijd enorm belangrijk. Het bepaalt de beleving van de leef-, leer- en werkomgeving van de toekomstige officieren van de Nederlandse krijgsmacht. Dit zijn de toekomstige leidinggevenden en zaken die zij nu als vanzelfsprekend beschouwen, zullen zij op eenzelfde manier in hun toekomstige werkveld duiden. Kortom, om inclusiviteit binnen Defensie te bewerkstelligen, moet het startpunt de militaire academie zijn.

4 Het onderzoeksproces heeft plaatsgevonden tijdens de Covid-19 pandemie. De maatregelen die deze periode golden, forceerden ons allen om vrijwel geheel vanuit huis te werken. Ik wil al mijn respondenten bedanken voor hun flexibiliteit, betrokkenheid en vertrouwen. Ik heb van iedere respondent mogen leren en daar ben ik dankbaar voor. Ook wil ik graag mijn tweede lezer, Jolanda Bosch, danken voor haar hulp en inzichten. Ze heeft haar passie voor het onderwerp dusdanig over kunnen brengen dat ik intrinsiek gemotiveerd ben geraakt om mij hier na mijn scriptie verder in te gaan specialiseren.

Ten slotte wil ik mijn scriptiebegeleider, Tine Molendijk, ongelooflijk bedanken voor haar onbegrensde enthousiasme en toewijding. Ik heb mij de gehele scriptieperiode afgevraagd waar zij al haar tijd vandaan kon toveren. Ondanks overvolle agenda kon ze altijd tijd vrijmaken voor mijn onderzoek. Ze maakte me bewust van onbewuste processen, daagde me uit meer diepgang in het onderzoek te verwerken en voelde eveneens de urgentie van dit onderzoek. De afgelopen maanden zijn voor mij vormend geweest. Ik ben dankzij Tine gegroeid op zowel persoonlijk als op intellectueel vlak. Daarvoor heb ik Tine niet enkel in de rol van scriptiebegeleider beleefd maar ook als vriendin – wat tot een unieke samenwerking, discussies en daaruit volgende inzichten heeft geleid.

Rest mij niets anders dan u veel leesplezier te wensen!

Cadet-vaandrig Irina Tziamali 10 april, 2021

5 Samenvatting

Tijdens de Coördinatieperiode in september 2018 op de KMA voerden de vrouwelijke cadetten van het tweede jaar gezamenlijk een act op. Hierop volgden vanuit de rest van de cadettenpopulatie veel reacties. In dit onderzoek ben ik op zoek gegaan naar de reden voor de weerstand op het uiten van vrouwelijkheid op de KMA. Hiervoor is de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten onderzocht. Er is in november 2020 een bijeenkomst geweest met dertig vrouwelijke Luchtmacht cadetten waarbij ik als participerend observator aanwezig was. Daarna is er een focusgroepinterview afgenomen met elf vrouwelijke Luchtmacht cadetten. In de periode van januari 2021 tot en met maart 2021 zijn zes vrouwelijke – en zes mannelijke cadetten individueel geïnterviewd en heb ik fieldnotes gemaakt van observaties en gesprekken. Uit de resultaten bleek dat de gendergerelateerde normbeelden op de KMA gecodeerd werden als ‘mannelijk’ omdat alle cadetten beoordeeld worden op hun masculiniteit. Een vrouwelijke cadet zal hier per definitie nooit in excelleren. De normbeelden op de KMA zorgen voor ingebedde institutionele machtsconstellaties die moeilijk doorbroken kunnen worden. Verzet tegen heersende normbeelden brengt namelijk de eigen positie in een groep in gevaar. Zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten zijn zich hiervan bewust. Vaak wordt er een passieve houding verkozen boven een actieve vorm van verzet waardoor gendergerelateerde normbeelden gereproduceerd kunnen worden. Zowel cadetten als kaderleden op de KMA vervullen hierin een rol. De bewijs- en solidariteitslast die voortkomen uit gendergerelateerde normbeelden worden gevoeld door cadetten in minderheidsposities. Uit dit onderzoek komt naar voren dat dit voor ambivalentie, beperkte sociale veiligheid en beperkte inclusiviteit zorgt. Dit is altijd ten nadele van de organisatie. Het beperkt namelijk de saamhorigheid en het ‘wij-gevoel’ waar de militaire organisatie naar streeft.

6

7 Abstract

During the hazing period in September 2018 the women of the second year of the Royal Academy performed an act. As a result, they received a lot of reactions from a big group of the cadets. In this study I have been investigating the possible explanations for the resistance against femininity at the Royal . This study shows how gender related norm images affect the socially constructed meanings within daily interactions. A gathering for thirty female Air Force cadets took place in November 2020. In this gathering I acted as a participating observator. After the gathering I initiated a focus group interview with eleven of the female Air Force cadets. From January 2021 to March 2021 six female cadets and six male cadets have been individually interviewed. During the same period, I have made fieldnotes of observations and conversations. The study showed that gender related norm images on the Royal Military Academy are primarily focused on masculinity. This means all cadets are being assessed on their masculinity, in which a female cadet will never excel. Norm images on the Royal Military Academy cause embedded institutional power constellations which are hard to break down. Active resistance against prevailing norm images harms ones reputation. Both male and female cadets are aware of this phenomenon. A passive role is therefore preferred over an active resistance which allows gender related norm images to be reproduced. Not only cadets but also the instructors of the Royal Military Academy contribute to the reproduction of norm images. Cadets in minority positions experience a burden of proof and solidarity burden caused by gender related norm images. Results show that this leads to ambivalence, limited social security and inclusion. In the end this never favors the organisation. It restrains the unity and a sense of belonging the military organisation pursues.

8

9 Inhoudsopgave

Voorwoord...... 4

Samenvatting ...... 6

Abstract ...... 8

Afkortingenlijst ...... 14

1 Inleiding ...... 16

1.1 Aanleiding ...... 16

1.2 Probleemanalyse ...... 18

1.3 Doelstelling ...... 20

1.4 Hoofdvraag en deelvragen ...... 20

1.5 Onderzoeksmodel ...... 22

1.6 Relevantie ...... 22

1.7 Opzet van het onderzoek ...... 23

1.8 Begrippenmemo’s ...... 24

2 Theoretisch kader ...... 26

2.1 Dagelijkse informele vorming ...... 26

2.2 Normbeelden ...... 29

2.3 Gender ...... 32

2.4 Synthese ...... 38

3 Methode van onderzoek ...... 40

3.1 Onderzoeksstrategie ...... 40

3.2 Dataverzameling ...... 41

3.3 Data-analyse ...... 44

3.4 Kwaliteitsaspecten ...... 44 3.4.1 Geloofwaardigheid ...... 44 3.4.2 Overdraagbaarheid ...... 45 3.4.3 Betrouwbaarheid ...... 46

3.5 Rol van de onderzoeker ...... 47

10 4 Resultaten ...... 50

4.1 Wat zijn heersende normbeelden bij cadetten op de KMA? ...... 50 4.1.1 De ‘goede’ militair...... 51 4.1.2 Verschil beleving mannen en vrouwen ...... 52 4.1.3 Relatie met de maatschappij ...... 54 4.1.4 Conclusie ...... 56

4.2 Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op vrouwelijke cadetten? ...... 58 4.2.1 De minderheidspositie ...... 59 4.2.2 Ongeschreven gedragsregels voor vrouwen ...... 62 4.2.3 Mannelijke respondenten over de ongeschreven gedragsregels ...... 66 4.2.4 Bewijsdrang ...... 68 4.2.5 Mannelijke respondenten over bewijsdrang ...... 70 4.2.6 Seksualisatie en seksualiteit van de vrouwelijke cadet ...... 72 4.2.7 Mannelijke respondenten over seksualisatie en seksualiteit ...... 75 4.2.8 Concurrentie en bekritisering onder vrouwen ...... 76 4.2.9 Conclusie ...... 78

4.3 Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op mannelijke cadetten?...... 80 4.3.1 Ongeschreven gedragsregels voor mannen ...... 80 4.3.2 Vrouwelijke respondenten over de ongeschreven gedragsregels ...... 85 4.3.3 Het behoud van de masculiene sfeer ...... 88 4.3.4 Conclusie ...... 91

4.4 In hoeverre en hoe spelen structuren en culturele normen binnen de KMA een rol bij de manifestatie van gendergerelateerde normbeelden? ...... 92 4.4.1 De KMA ...... 92 4.4.2 Invloed van kaderleden ...... 96 4.4.3 Invloed van het toekomstig werkveld ...... 102 4.4.4 Toekomstige dochter ...... 104 4.4.5 Conclusie ...... 107

4.5 In hoeverre en hoe verzetten cadetten zich tegen gendergerelateerde normbeelden? 109 4.5.1 Solidariteitslast ...... 109 4.5.2 Bewust iets doen ...... 112 4.5.3 Bewust iets niet doen ...... 113 4.5.4 Ganzenpasjes voor gevorderden ...... 115 4.5.5 Conclusie ...... 117

11 5 Conclusie...... 118

5.1 Conclusie ...... 118

5.2 Discussie ...... 119

5.3 Aanbevelingen ...... 120

5.4 Reflectie ...... 121

Bibliografie ...... 124

12

13 Afkortingenlijst

BO Basisopleiding Co-Tijd Coördinatietijd Corps Cadettencorps COVO Commandovoering CSB Cadetten Sociëteit Bestuur DCP Defensie Conditie Proef DT Dagelijks Tenue FIT Fysieke Inzetbaarheid Test GVT Gevechtstenue HAMIL Handboek Militair Hiba Hindernisbaan Hila Hinderlaag KL Koninklijke Landmacht KLu Koninklijke Luchtmacht KMA Koninklijke Militaire Academie KMAR Koninklijke Marechaussee KW Krijgswetenschappen MBW Militaire Bedrijfswetenschappen MLV Militaire Lichamelijke Vaardigheden NLDA Nederlandse Defensie Academie Noticol Nog te inaugureren Corpslid Oja Ouderejaars Ops-vest Operationeel vest PC Pelotonscommandant Sjaars Eerstejaars Spijker Spijkerbar: bar op de KMA Spoco Sportcommssie Vz Voorzitter

14

15 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Ganzenpasjes voor gevorderden, zo noemden de tweedejaars vrouwelijke cadetten van het lang model traject op de Koninklijke Militaire Academie (afgekort: KMA) zich toen ze zich inschreven voor een Hajimé-act. Voordat een nieuwe lichting cadetten op de KMA lid kunnen worden van het Cadettencorps, moeten zij eerst succesvol een Coördinatietijd doorlopen (Dalenberg, 2017 p. 23-24). Een van de terugkomende onderdelen van de Coördinatietijd is de Hajimé. Dit is een evenement waarbij een deel van de ouderejaars een verscheidenheid aan acts opvoert voor de Nog-te-inaugureren-Corpsleden (afgekort: Noticols). Het is een soort van bonte avond waarbij de ouderejaars onherkenbaar blijven voor de Noticols. De tweedejaars vrouwelijke cadetten realiseerden zich dat er in alle jaren voor hen nooit een act is geweest waarbij alle vrouwen van de KMA gezamenlijk een act opvoerden. Ze vonden dat hier verandering in moest komen. Er werd geïnventariseerd wie er vanuit de vrouwen uit hogere jaarlagen interesse hadden om hieraan mee te werken. De reacties waren wisselend. De meeste vrouwen bedankten vriendelijk. Zij hadden hier geen tijd voor of geen zin in. Een paar enkelingen namen een meer vijandige houding aan. Zij gaven aan dat als de tweedejaars vrouwen behoefte hadden om zich voor schut te zetten, dat zij dit prima konden doen zonder hen. Door het gebrek aan enthousiasme bij de hogere jaarlagen, is er door de tweedejaars vrouwen besloten om de act enkel door hen tot uitvoering te laten brengen. Zij hebben wekelijks een choreografie geoefend en ook nagedacht over de outfits die tijdens de act gedragen moesten worden. Zo zijn Morphsuits bijvoorbeeld uitgebleven omdat dit – ondanks dat de dragers onherkenbaar zouden blijven – te veel de vrouwelijke vormen zou tekenen en daarmee te seksueel uitdagend zou zijn. Dit zou ongetwijfeld voor grote ophef zorgen dus uiteindelijk werd de act opgevoerd in zwarte lange sportleggings, zwarte shirts met hoge hals en een goudgekleurd masker. Tijdens de Hajimé van september 2018 vond de act van Ganzenpasjes voor gevorderden plaats. De act zorgde in eerste instantie voor veel gejoel en applaus, maar niet veel later voor veel ophef. Er werd door meerdere mannelijke cadetten onder andere gesteld dat Ganzenpasjes zich hoereerden voor live publiek. Er werd door cadetten overlegd of Ganzenpasjes aangegeven moest worden bij de Raad van Tucht, een interne macht van het Cadettencorps dat zich buigt over Corpsleden die zich niet in lijn met de gedragsregels en normen van het Cadettencorps gedragen. Uiteindelijk is Ganzenpasjes voor gevorderden niet voorgedragen voor de Raad van Tucht. Opvallend was overigens dat andere acts – die opgevoerd werden door mannelijke cadetten – vaak meer grensoverschrijdend waren. Het was

16 eerder regel dan uitzondering dat mannelijke cadetten in boxershorts, ops-vesten en ingesmeerd met babyolie een act opvoeren tijdens de Hajimé. De regels voor de Hajimé-acts zijn na de Hajimé van september 2018 aangescherpt. Vanaf dat moment moesten alle Hajimé-acts volledig inhoudelijk besproken en goedgekeurd worden voordat het tot uitvoering werd gebracht. Hierna hebben vrouwen nooit meer hun handen durven branden aan een nieuwe Hajimé-act. De vrouwen hebben zich volgens het collectief gedragen op een manier dat niet in lijn stond met de normen die gelden vanuit het Cadettencorps. Om het gedrag niet nogmaals te laten voorkomen is er bewust of onbewust druk uitgeoefend. Het feit dat vrouwen op de KMA na de Hajimé van 2018 nooit meer tezamen een Hajimé-act hebben opgevoerd, betekent dat de uitoefening van druk heeft gewerkt en dat het vormend is geweest voor de vrouwelijke cadet.

Hoe kon de act van Ganzenpasjes voor gevorderden voor meer weerstand bij zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten zorgen in vergelijking met de act van de mannelijke cadetten? Messner (2000) stelt dat het uiten van empowerment van vrouwen bij mannen voor weerstand kan zorgen omdat zij het gevoel hebben dat ze op een tweede plaats gezet worden en omdat zij bang zijn voor een dominante vrouwelijke cultuur. De angst hiervoor komt voort uit ervaringen die van jongs af aan ingebed zijn (Messner, 2000). Jongens krijgen al vroeg in hun ontwikkeling aangeleerd dat spelen met speelgoed voor meisjes zorgt voor sociale afkeuring. Ze worden dan gepest omdat zij niet voldoen aan de gestelde eisen van de ‘mannelijke’ groep. Tegelijkertijd worden zij blootgesteld aan films, videogames, televisie en stripboeken waarin mannelijk geweld als acceptabel wordt beschouwd, mits het toegepast wordt om de slechterik te verslaan (Messner, 2000). Het resultaat, stelt onder meer Messner, is dat jongens zich collectief agressiever uiten tegenover gezamenlijke vijanden. Dit masculiene gedrag beperkt zich niet tot jonge jongens, maar kan zich ook later uiten, onder meer op de werkvloer. Daarnaast, zoals ook in de act van Ganzenpasjes blijkt, beperkt het zich niet enkel tot mannelijke medewerkers, ook vrouwen spelen een rol in weerstand tegen vrouwelijke ‘empowerment’. Hier kom ik in het volgende hoofdstuk op terug.

In termen van gender is Defensie een organisatie met een zeer masculiene identiteit waarbij kwaliteiten zoals kracht, gerichtheid op actie en doordrukken bepalend is (Bosch, 2002). Dit zou betekenen dat de reactie op de Hajimé-act van Ganzenpasjes voor gevorderden niet incidenteel is maar verweven zit in de onderliggende complexe sociale processen op de KMA. Ik, de auteur van dit onderzoek, ben zelf cadet en was ook één van de vrouwen van de groep Ganzenpasjes voor gevorderden. Ik ben dus op dagelijkse basis onderdeel van het sociale

17 systeem op de Koninklijke Militaire Academie. Echter heb zelfs ik geen concreet antwoord op in hoeverre en hoe vrouwelijke cadetten structureel te maken hebben met verzwaarde omstandigheden in deze masculiene organisatie. Hierom wist ik dat het de moeite waard was om dit onderwerp verder te exploreren.

1.2 Probleemanalyse Aspirant-officieren van de Nederlandse Krijgsmacht starten hun loopbaan op de Koninklijke Militaire Academie in Breda of op het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Helder. In dit onderzoek ligt de focus op de KMA in Breda. Het eerste wat er gebeurt bij het aanvangen van de initiële opleiding is het scheiden van de verschillende krijgsmachtdelen. De cadetten van de Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marechaussee zijn allen gehuisvest op de KMA in Breda maar zij hebben slechts beperkt onderling contact. Vervolgens worden er binnen de krijgsmachtdelen wederom groepen gecreëerd (Umstott, 1988). Iedere groep heeft een eigen slaapzaal waardoor al snel nieuwe vriendschappen gesmeed worden. Tijdens oefeningen in het veld, wordt er groepsgewijs samengewerkt. En ook wanneer er in de derde week gestart wordt met de Coördinatietijd van het Cadettencorps, worden dezelfde groepen gehanteerd. De nieuwe cadetten ervaren identificatie en steun vanuit de groep. Deze sterke gezamenlijke sociale ontwikkeling is deels een intentioneel onderdeel van militaire vorming en zorgt tot op zekere hoogte voor veel positieve effecten. Een sterke groepscohesie zorgt namelijk voor een hoge Esprit de Corps, wat leidt tot loyaliteit en toewijding naar de groep (Umstott, 1988). Voor de Nederlandse Krijgsmacht is dit in het bijzonder van toegevoegde waarde omdat militairen in oorlogssituaties blindelings vertrouwen in hun groep moeten hebben.

Een neveneffect van de sterke groepscohesie binnen een masculiene organisatie is echter dat er complexe sociale structuren ontstaan die een negatieve invloed kunnen hebben op de organisatie. Binnen een groep met een sterke groepscohesie ontstaan er snel collectieve gedragingen en denkwijzen (Bourdieu, 1977; Çankaya, 2016). Het tempo hiervan wordt onder andere bepaald door de sterkte van de groepscohesie (Bourdieu, 1977). Vermoedelijk ontstaan de collectieve gedragingen en denkwijzen binnen een groep op de Koninklijke Militaire Academie relatief snel door de sterke sociale groepsbinding die vanaf het begin gestimuleerd wordt. Naar verloop van tijd worden de collectieve gedragingen en denkwijzen overgenomen als ‘eigen’ voorkeur en gezien als een vanzelfsprekendheid of levensstijl. Wanneer een groep

18 bepaalde ideaalbeelden of normen als vanzelfsprekend beschouwen, spreekt de literatuur over normbeelden. Normbeelden drukken enerzijds de vanzelfsprekendheden in organisaties uit, met name over denkpatronen, opvattingen en gedragingen die we voor waar of juist aannemen en waarover geen twijfel bestaat (Çankaya, 2016). Anderzijds behelst het de eisen en voorwaarden die aan individuen worden gesteld. Hiermee hebben normbeelden een selecterende aard, wat zorgt voor inclusiviteit maar dus ook exclusiviteit (Çankaya, 2016). Dit laatste is waar sterke groepscohesie binnen een masculiene organisatie een negatieve wending kan krijgen. Het zou ertoe kunnen leiden dat cadetten die niet voldoen aan de gestelde normbeelden worden uitgesloten waardoor er een duidelijke dominante groep en niet-dominante groep ontstaat. Deze in- en uitsluitingsprocessen kunnen mogelijk tot een sociaal onveilige werkplek, ongelukkige werknemers en pestgedrag leiden wat de sociale veiligheid niet bevorderd. De complexiteit van het ontwikkelen van collectieve normbeelden en de impliciete werking ervan maken verandering ingewikkeld.

Een vrouwelijke cadet bekleedt in een masculiene organisatie zoals de Koninklijke militaire Academie een zogeheten tokenpositie (uitzonderingspositie) (Kanter, 1977; Bosch, 2002). Zij zijn in een masculiene organisatie namelijk de minderheid. Hierdoor ervaren zij een extra zware prestatiedruk en meer stress omdat zij het gevoel hebben zich extra te moeten inspannen om serieus genomen te worden (Kanter, 1977; Bosch, 2002; Andriessen et. al., 2017). In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat zij de fysieke testen minimaal op het niveau van de mannen willen halen (Andriessen et. al., 2017). Ook vrouwelijke militairen kunnen tot de dominante groep van ‘mannelijkheid’ behoren mits zij voldoen aan de gendergerelateerde normbeelden. Gender beperkt zich namelijk niet enkel tot het geslacht van een persoon. Maar richt zich ook op de gedragingen van personen (West & Zimmerman, 1987).

De probleemstelling van dit onderzoek is dat de dagelijkse informele vorming op de Koninklijke Militaire Academie voor een deel bepaald lijkt door gendergerelateerde normbeelden, met averechtse gevolgen van uitsluiting, waarvan men zich bovendien maar beperkt bewust lijkt te zijn.

19 1.3 Doelstelling Om vanuit de genoemde probleemstelling een concreet onderzoek te construeren, zal er allereerst een doelstelling bepaald worden. Dit is de metaforische stip op de horizon waar het onderzoek naartoe zal bewegen. Vervolgens zal er door middel van het specificeren van hoofd- en deelvragen en het onderzoeksmodel een route uitgestippeld worden naar het uiteindelijke doel. Dit alles om zo concreet mogelijk binnen de gestelde tijd het onderzoek te kunnen voltooien en het gestelde doel te kunnen behalen.

De doelstelling van dit onderzoek is: Inzicht krijgen in de mate waarin en de wijze waarop gendergerelateerde dominante normbeelden binnen de Nederlandse krijgsmacht invloed hebben op de informele dagelijkse vorming op de Koninklijke Militaire Academie, door een analyse van ervaringen, ideeën en meningen van zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten van de Koninklijke Militaire Academie op dit gebied.

1.4 Hoofdvraag en deelvragen De doelstelling van het onderzoek is vastgesteld. Om de route naar het doel vast te stellen, focus ik me op één centrale vraag die als rode draad door het hele onderzoek zal lopen om zo de kaders van het onderzoek gedurende het hele proces helder te kunnen blijven begrenzen. In hoofdstuk 5 zal in de conclusie de vraag beantwoord worden. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:

In hoeverre en hoe wordt de dagelijkse informele vorming op de Koninklijke Militaire Academie beïnvloed door gendergerelateerde normbeelden?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, specificeer ik mezelf door de hoofdvraag op te delen in de volgende deelvragen die in hoofdstuk 4 afzonderlijk beantwoord worden:

o Wat zijn heersende normbeelden bij cadetten op de KMA? Bij deze vraag destilleer ik eigenschappen die cadetten belangrijk achten voor een militair en waar zij elkaar ook aan toetsen. Daarnaast kijk ik naar het beeld dat heerst van vrouwelijke militairen onder cadetten.

20 o Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op vrouwelijke cadetten? Bij deze vraag wordt er gefocust op het sociale aspect van de geldende normbeelden bij vrouwelijke cadetten. Ik zal hierbij ingaan hoe vrouwelijke cadetten hun minderheidspositie ervaren en welke ongeschreven gedragsregels er voor hen gelden. Bij het beantwoorden van deze vraag richt ik mij ook specifiek op de uitspraken van mannelijke cadetten over de vrouwelijke cadetten. o Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op mannelijke cadetten? Bij het beantwoorden van deze vraag kijk ik naar de ongeschreven gedragsregels voor mannelijke cadetten en hoe mannen de masculiene sfeer in de organisatie zelf beleven als man. Ten slotte richt ik mij specifiek op de uitspraken van vrouwelijke cadetten over de mannelijke cadetten. o In hoeverre en hoe speelt de KMA een rol bij de manifestatie van gendergerelateerde normbeelden? Bij de beantwoording van deze vraag kijk ik naar welke structuren en processen volgens cadetten mogelijk bijdragen aan de geldende normbeelden. Ik kijk zowel naar sociale processen als naar praktische zaken zoals uitspraken van het kader om een zo volledig mogelijk antwoord te kunnen geven. o In hoeverre en hoe verzetten cadetten zich tegen gendergerelateerde normbeelden? Bij het beantwoorden van deze vraag bekijk ik in hoeverre cadetten bewust of onbewust bezig zijn met zich verzetten tegen de geldende normbeelden. Ik kijk hierbij naar bewust negeren of bewust handelen tegen bepaalde situaties. Ook belicht ik de momenten dat cadetten twijfelden of zij wel of geen verzet moesten plegen en wat hun denkwijze daarbij is.

Het beantwoorden van de deelvragen zorgt voor inzichten op het gebied van gendergerelateerde normbeelden en dagelijkse informele vorming. In de conclusie beantwoord ik de hoofdvraag, geef ik weer welke deze bevindingen van toepassing zijn op de KMA en hoe de KMA hier op haar beurt weer lering uit kan trekken.

21

1.5 Onderzoeksmodel

Figuur 1: Onderzoeksmodel

In het bovenstaande onderzoeksmodel is schematisch weergegeven hoe ik mijn doelstelling tracht te behalen. Allereerst focus ik tijdens het literatuuronderzoek op de drie concepten die als rode draad door het onderzoek lopen: gender, normbeelden en dagelijkse informele vorming. In hoofdstuk 2 van het onderzoek geef ik een uitgebreide beschouwing van de genoemde concepten inclusief de bijbehorende deelonderwerpen. Vervolgens bekijk ik de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming op de Koninklijke Militaire Academie door mij te focussen op de sociale interacties tussen de cadetten. Hierbij let ik met name op de onderwerpen die in mijn literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen. Het uiteindelijke doel is behaald wanneer ik antwoord kan geven op welke wijze en in welke mate gendergerelateerde normbeelden een invloed hebben op de dagelijkse informele vorming op de KMA.

1.6 Relevantie Dit onderzoek heeft zowel sterke militaire als wetenschappelijke relevantie. Er lijkt nog onvoldoende bewustwording en begrip van de effecten van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming bij cadetten van de Koninklijke Militaire Academie. Het is voor de militaire organisatie van belang om de culturele en sociale processen bij haar

22 werknemers te begrijpen om zo sociaal onveilige situaties en daarmee gepaarde mogelijke incidenten bij de werkzaamheden te voorkomen. Sociale uitsluiting is bijvoorbeeld voor zowel betrokken individuen als voor de organisatie een punt van zorg. Wanneer de normbeelden een dusdanig effect hebben op de dagelijkse informele vorming van cadetten, kan dit juist leiden tot meer ongewenst gedrag. Daarnaast heeft de Nederlandse Krijgsmacht een steeds grotere toestroom van vrouwelijke militairen vergeleken met een aantal decennia geleden. Dit betekent ook dat de samenstelling van de militaire populatie verandert. Het effect van gendergerelateerde normbeelden, die in het verleden wellicht tot een sterkere groepscohesie heeft geleid, kan tegenwoordig juist voor meer exclusiviteit zorgen. Dit onderzoek is bovendien relevant omdat hier in kaart wordt gebracht op welke manier en in welke mate de gendergerelateerde normbeelden invloed hebben op de dagelijkse informele vorming op de militaire werkvloer. Daarmee levert dit onderzoek ook een wetenschappelijke bijdrage, namelijk aan empirische en theoretische inzicht in in- en uitsluitingsprocessen, normbeelden en vorming in relatie tot gender. Zowel op het microniveau bij individuen als op institutioneel niveau in de organisatie. De resultaten van de analyse van de empirische data van dit onderzoek zorgt voor nieuwe theoretische bevindingen dat bijdraagt aan de wetenschappelijke literatuur over de genoemde kwesties.

1.7 Opzet van het onderzoek Om te achterhalen in hoeverre de dagelijkse informele vorming op de Koninklijke Militaire Academie beïnvloed wordt door gendergerelateerde normbeelden, voer ik kwalitatief onderzoek uit. Allereerst bepaal ik middels het theoretische kader de afbakening van het onderzoek. Ik maak tijdens deze fase gebruik van deskresearch. Hiervoor verzamel en bestudeer ik specifieke literatuur omtrent de thema’s gender, dagelijkse informele vorming en normbeelden. Daarna zal ik mijn empirische data verzamelen door middel van interviews onder cadetten van de Koninklijke Militaire Academie. Dit wordt gedaan middels 12 individuele interviews, een focusgroepinterview en participerende observaties. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, is deze uitgediept in meerdere deelvragen. Door middel van het transcriberen en coderen van de interviews en vervolgens een analyse te maken van de codeermatrix worden deze deelvragen beantwoord. Ten slotte wordt er in de conclusie middels de antwoorden op de deelvragen, een antwoord gegeven op de hoofdvraag.

23 1.8 Begrippenmemo’s

Gender: Gender heeft betrekking op mannelijkheid en vrouwelijkheid maar dit is niet iets waar mensen mee geboren worden, maar wat naar verloop van je leven ontwikkelt en ook verandert. Het behelst je identiteit, de seksuele oriëntatie, je biologische geslacht en hormonen en je expressie (Beauvoir, 2020; West & Zimmerman, 1987; Killermann, 2017).

Informele vorming: Sociale processen die zich afspelen in groepen mensen waarbij impliciete onderlinge machtsverhoudingen ook ontwikkeling bepaalt. Voorbeelden hierbij zijn in- en uitsluitingsprocessen, sociale controle en sociale status (Çankaya, 2016; Çankaya, 2011; Umstott, 1988).

Normbeelden: Verzameling van de vanzelfsprekendheden over denkpatronen, opvattingen en gedragingen binnen een groep mensen die voor waarheid en vanzelfsprekend aangenomen wordt. Deze worden vervolgens ook gebruikt als normatieve eisen en voorwaarden die aan de individu wordt gesteld (Gownricharn, 2005; Çankaya, 2016).

24

25 2 Theoretisch kader

In hoofdstuk 1 werd het onderwerp van het onderzoek ingeleid en de bijbehorende doelstelling, centrale vraag en deelvragen vastgelegd. In dit hoofdstuk zal ik mij dieper richten op de drie concepten die als rode draad door het onderzoek lopen: dagelijkse informele vorming, normbeelden en gender. Aan de hand van bestaande wetenschappelijke theorie hierover zal ik deze begrippen inkaderen. Het theoretisch kader geeft weer hoe het onderzoek begrensd wordt. In dit hoofdstuk is iedere paragraaf gewijd aan één van de drie concepten. Bij deze paragrafen zal ik een beschouwing geven van de wetenschappelijke literatuur betreffende het onderwerp en deelonderwerpen. In de tabel hieronder heb ik de verschillende deelonderwerpen per concept weergegeven. Het is belangrijk om te realiseren dat er tussen de drie concepten veel overlap ligt. Om de overlap tussen de drie concepten te verhelderen, wordt dit hoofdstuk afgesloten met een synthese.

Dagelijkse informele vorming Normbeelden Gender

Fundamentele behoeften Normatieve eisen The Genderbread Person

Reputatie Subjectieve feiten Het gegenderde lichaam

Machtspositie Sociale ordening Tokenposities

Gehoorzaamheid aan autoriteit Reproductie Solidariteitslast

Machtsdwang Instandhouding Vrouwelijke reputatie

Omstanderseffect Microrevoluties Bewijslast Figuur 2: Tabel deelonderwerpen per concept

2.1 Dagelijkse informele vorming Ieder mens heeft een fundamentele behoefte aan sociale identificatie en adaptatie aan een groep. Groepen zorgen voor sociale interacties, ze zorgen voor vriendschappen en kameraadschap wat onze sociale behoeften bevredigt. Groepen dragen daarnaast bij aan het ontwikkelen van loyaliteit en toewijding (Umstott, 1988). Deze fundamentele behoefte is sturend voor het gedrag van de mens. Het gaat namelijk gepaard met een angst om buiten de groep te vallen. De mens is veelal bereid te committeren aan de norm van de groep (Fogteloo, 2017). De eigen reputatie heeft een grote invloed op de status in de groep. Omdat men bang is voor reputatieverlies, en daarmee buiten de groep gezet te worden is er een welwillendheid om zich te schikken aan de norm van de groep en te gehoorzamen aan de leider (Fogteloo, 2017). Hier komt ik later op

26 terug. Bij het formeren van een groep ontstaan er verschillende groepsprocessen, zo wordt bijvoorbeeld vaak onbewust vastgesteld wie de informele leider is en wat de gezamenlijke normen en waarden van een groep zijn. Het vaststellen van deze normen en waarden kan door middel van groepsgesprekken gebeuren of door middel van een heldere visie van de informele leider welke door de volgelingen geaccepteerd wordt (Umstott, 1988). De informele leider krijgt hierdoor een machtspositie. Dit geldt eveneens voor formeel aangestelde leiders zoals leidinggevenden.

Zowel informele leiders als formele leiders genieten een autoritaire rol in de groep. Mensen zijn gevoelig voor autoriteit, met niet alleen positieve maar ook potentieel destructieve gevolgen. Het experiment van Milgram in 1963 is hier een beroemd voorbeeld van (Milgram, 2017). In het experiment kreeg de leraar de opdracht elektrische schokken toe te dienen aan de leerling bij ieder fout antwoord. In het experiment was de leraar bereid om in toenemende mate elektrische schokken aan een leerling toe te dienen terwijl het inging tegen het eigen geweten. Ongeveer twee derde van de proefpersonen bleek dusdanig gevoelig te zijn voor autoriteit dat zij in het experiment een medemens konden doden (Milgram, 2017). In een hiërarchische organisatie met formele en informele leiders met veel autoriteit, kan de gehoorzaamheid leiden tot een machtssituatie op een glijdende schaal (Fogteloo, 2017).

Deze machtssituatie wordt versterkt wanneer individuen van groepen de collectief geaccepteerde denkwijzen en gedragingen steeds meer eigen maken (Bourdieu, 1977; Çankaya, 2016). Door het meermaals herhalen van deze denkwijzen en gedragingen, zullen zij steeds meer als vanzelfsprekend beschouwd worden of zelfs overgenomen worden als een eigen voorkeur of overtuiging, ook wanneer het individu in beginsel niet hierachter stond (Çankaya, 2016). Dit principe kan ook bewust ingezet worden. Er zijn namelijk ook groepen waar de informele leider bewust tracht de sociale status van andere machthebbende te reduceren om zo bewust eigen gestelde normen binnen de groep collectief te laten accepteren (Coser, 1974; Çankaya, 2016). Deze vorm van manipulatie kan grote gevolgen hebben. Bij deze machtsdwang worden beslissingen, voorkeuren en keuzes opgelegd, echter wordt dit niet zo door de individuen ervaren. Het wordt namelijk ervaren als hun eigen beslissing, voorkeur of keuze (Çankaya, 2016). Het uiteindelijke doel is hierbij de vrije inschikkelijkheid van mensen in te perken (Coser, 1974). Mensen kunnen in deze gevallen de opgelegde werkelijkheid niet meer onderscheiden van hun eigen overtuigingen. Als er in een organisatie dus bewust gehandeld

27 wordt op basis van overtuigingen en betekenissen die voor eenieder als vanzelfsprekend gezien moet worden, wordt er machtsdwang uitgeoefend zonder dat men daar zich van bewust is.

Het overnemen van collectieve denkwijzen en gedragingen gebeurt volgens Bourdieu (1977) sneller in een situatie waarbij individuen in een overeenkomstige afgesloten sociale omgeving zitten. In een afgesloten bubbel gelden eigen regels en omgangsvormen, waardoor zaken die in beginsel in strijd zijn met het eigen morele kompas toch gezien kunnen worden als vanzelfsprekend (Fogteloo, 2017). Tegelijkertijd zorgt de afgesloten sociale omgeving ervoor dat wanneer grensoverschrijdend gedrag plaatsvindt, men meer geneigd is om de passieve rol op zich te nemen. Manning et. al. (2007) beschreef dit fenomeen als het omstandereffect. In 1964 werd in New York een vrouw, Catherine “Kitty” Genovese, doodgestoken. Het incident zou ongeveer 35 min hebben geduurd en 38 mensen zouden mogelijk hebben toegekeken zonder in te grijpen of de politie te bellen (Manning et. al. 2007). Wanneer zich een grensoverschrijdende situatie voordoet, zijn mensen minder geneigd in te grijpen. Risico’s zijn niet in te schatten en de verantwoordelijkheid is diffuus (Manning et. al., 2007). Doordat anderen ook niet ingrijpen, wordt de suggestie gewekt dat het meevalt. Ingrijpen kan bovendien nadelige gevolgen hebben voor het slachtoffer die er zelf ook niets van zegt (Manning et. al., 2007; Fogteloo, 2017). Ook speelt het mogelijke reputatieverlies, zoals eerder ook beschreven, onbewust een rol in de afweging die gemaakt wordt door de omstander (Fogteloo, 2017) Doordat mensen geneigd zijn een passieve rol aan te nemen, wordt daarmee onbewust meer ruimte geboden aan mensen die hun machtspositie misbruiken ten opzichte van anderen.

Kortom, de dagelijkse informele vorming wordt bepaald door fundamentele behoeften en onlosmakelijke angsten van de mens. De behoefte aan sociale identificatie en adaptatie aan een groep is sturend voor het gedrag van de mens. De behoefte is zo groot dat men de norm van de groep accepteert, tevens als vanzelfsprekend beschouwd en daarnaast gehoorzaam is aan autoriteit. Het eigen geweten wordt hiervoor genegeerd of vormt zich naar nieuwgevormde normen en waarden. De machtspositie van de machthebbende wordt tegelijkertijd alsmaar groter en daarmee ook invloed op de groep, wat voor een vicieuze cirkel zorgt. Hoe de individuen invulling geven aan de dagelijkse informele vorming bespreek ik in de volgende paragraaf.

28 2.2 Normbeelden Bij groepen die voortbestaan op basis van sterke overtuigingen, blijkt er vaker een gevoel van “wij tegen zij” te heersen. De groepsleden zullen mensen van buiten hun groep als ‘minderwaardig’ bestempelen waardoor er een groter gevoel van trots ontstaat binnen hun eigen groep. Er wordt niet enkel tussen groepen vergelijkingen gemaakt, ook binnen de groep worden mensen met elkaar vergeleken. Het gedrag van groepsleden wordt gecontroleerd door middel van sociale controle (Umstott, 1988). De groepsleden worden namelijk vergeleken met de normen van een groep, dit zijn de normatieve eisen die door de groep geaccepteerd zijn en gesteld worden aan de individu. De groep verwacht dus dat eenieder zich aan de gestelde eisen conformeert (Umstott, 1988).

Wanneer in een groep gezamenlijke normen en normatieve eisen als vanzelfsprekend worden gezien, spreekt de literatuur over normbeelden. Normbeelden drukken de vanzelfsprekendheden in organisaties uit, met name over denkpatronen, opvattingen en gedragingen die we voor waar of juist aannemen en waar we niet over twijfelen (Çankaya, 2016). Daarnaast behelzen normbeelden de eisen en voorwaarden die aan individuen worden gesteld, ze bepalen wat collectief wel en niet gewenst (Çankaya, 2016). Het begrip normbeelden is dus een combinatie van feiten en waarderingen. Normbeelden zijn idealen binnen onze cultuur en worden gebruikt als een toets om feitelijk gedrag te beoordelen (Gownricharn, 2005). Het is de waardering die mede vorm gaat geven aan het ‘feit’ (Gownricharn, 2005). Feiten zijn niet eens meer feiten, het is onze subjectieve beleving ervan. Wat bijvoorbeeld een ‘goede’ militair is, lijkt heel feitelijk maar heeft alles te maken met de collectieve en individuele waarderingen en meningen over eerdere ervaringen.

Doordat normbeelden normatieve eisen aan de individuen stellen, hebben normbeelden een selecterende aard. Omdat niet iedereen kan conformeren aan de normatieve eisen, leidt dit automatisch tot in- en uitsluitingsprocessen (Çankaya, 2016; Gownricharn, 2005). Mensen die aan de gestelde normbeelden voldoen, behoren tot de dominante groep. De overige mensen behoren tot de niet-dominante groep (Çankaya, 2016). Wanneer mensen zich niet gedragen conform de normbeelden van de groep, ervaren ze druk om zich alsnog te conformeren (Umstott, 1988). De druk kan op verschillende manieren geuit worden, vaak is het een milde straf zoals het geven van een waarschuwen of een afkeurende blik. Wanneer het ongewenste gedrag zich blijft voortdoen zal de groep druk blijven uitoefen op de persoon totdat diegene

29 zich uiteindelijk conformeert of totdat de persoon fysiek buitengesloten wordt van de groep en zal behoren tot de niet-dominante groep (Umstott, 1988).

Door de fundamentele behoefte aan sociale identificatie en adaptatie aan een groep, waar eerder over gesproken is, accepteren zowel de dominante als niet-dominante groep de heersende normbeelden. Om aansluiting met de groep te kunnen blijven garanderen, moeten beide groepen de normbeelden van de dominante groep accepteren en reproduceren (Gownricharn, 2005). Verzet tegen heersende normbeelden zou in strijd zijn met de loyaliteit naar een groep. Een voorbeeld is het accepteren en incasseren van seksistische grappen, om op deze manier loyaliteit te blijven tonen. Wanneer iemand zich juist verzet tegen de geldende normbeelden en bijvoorbeeld ‘moeilijk’ doet over deze grappen, worden er symbolische grenzen geconstrueerd waardoor de persoon ook niet meer bij de niet-dominante groep gaat horen (Çankaya, 2016). Tegelijkertijd blijft ook de dominante groep heersende normbeelden reproduceren. Dit garandeert het voortbestaan van de dominante groep en de aansluiting tot deze groep. Omdat beide groepen normbeelden in stand blijven houden, komt er vaak geen verandering in deze specifieke machtsconstellaties (Çankaya, 2016).

Hoewel normbeelden in stand gehouden worden, zijn normbeelden tegelijkertijd niet vast en onveranderlijk. Uiteindelijk zal iedere groep een eigen dominant normbeeld hebben en kunnen zij ook simultaan naast andere normbeelden als hybride vorm bestaan (Gownricharn, 2005). Zo is er bijvoorbeeld een verschuiving geweest van het dominante beeld van een vrouw. Vroeger was dat de ‘fatsoenlijke vrouw’, tegenwoordig is het de ‘moderne vrouw’. Deze verschuiving heeft ook bij de man plaatsgevonden: van de ‘fatsoenlijke verantwoordelijke man’ is dit verschoven naar de ‘moderne hardwerkende man’ (Gownricharn, 2005). Normbeelden kunnen dus veranderlijk zijn over jaren heen, al bestaan er ook normbeelden die duurzamer zijn en gezien worden als historische constanten. Deze normbeelden worden jaar op jaar doorgegeven aan de opvolgende generaties (Gownricharn, 2005).

Niet alleen grote revoluties zoals de feministische golven van de laatste decennia, maar ook zogeheten microrevoluties zorgen ervoor dat normbeelden over de jaren heen kunnen verschuiven dan wel vervagen. Microrevoluties zijn volgens Çankaya (2020) kleine alledaagse vormen van verzet tegen de heersende dominante normbeelden. Het in twijfel trekken van vanzelfsprekendheden is een voorbeeld van een microrevolutie (Çankaya, 2020). Dit is een bewuste handeling. Maar microrevoluties kunnen ook plaatsvinden wanneer iemand bewust

30 besluit niets te doen waardoor de normale gang van zaken verstoord wordt (Çankaya, 2020). Het toepassen van microrevoluties creëert kleine momenten van vrijheid waardoor de vanzelfsprekendheid van normbeelden niet langer meer vanzelfsprekend zijn (Çankaya, 2020). Iedere microrevolutie kan voor een sneeuwbaleffect zorgen waardoor de gestelde norm langzamerhand verandert.

Samenvattend drukken normbeelden de vanzelfsprekendheden uit op het gebied van denkpatronen, denkwijzen en gedragingen. Deze normbeelden beïnvloeden zelfbeelden, beelden van anderen en gevoelens van verbondenheid en eigenwaarde. Dit heeft een grote impact op de werkelijkheidsconstructies, er wordt namelijk door deze normbeelden bepaald wat hoort, wat vanzelfsprekend is en wat geïdealiseerd wordt. ‘Feiten’ zijn daarmee eigenlijk een subjectieve beleving van eigen waarderingen en meningen. Mensen die zich niet gedragen conform de normbeelden van de groep ervaren druk om zich alsnog te conformeren. Door de normbeelden ontstaan dus in- en uitsluitingsprocessen waarbij er sociale ordening is tussen de dominante en de niet-dominante groep. Beide groepen reproduceren heersende normbeelden en hebben er baat bij dat deze standhouden. Dit betekent niet dat normbeelden onveranderlijk zijn, ze veranderen binnen de groepen over de jaren heen. Een krachtig wapen hierbij zijn microrevoluties. Deze kleine alledaagse vormen van verzet kunnen voor een sneeuwbaleffect zorgen waardoor vanzelfsprekendheden in twijfel worden getrokken en verdwijnen. Zo is er ook een verschuiving geweest in het dominante beeld van de man en vrouw. Hoe gender verweven is met normbeelden beschrijf ik in de volgende paragraaf.

31 2.3 Gender “Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt tot vrouw gemaakt”, zo luidt een inmiddels bekende uitspraak uit 1949 van feministisch denker Simone de Beauvoir (2020). Inmiddels wordt steeds meer erkend dat vrouwelijkheid en mannelijkheid niet enkel bepaald wordt door het geslacht. Gender is een complex begrip dat voortdurend in beweging is. Gender is namelijk iets wat mensen tot uiting brengen en niet iets wat je bent. West & Zimmerman (1987) beschreven gender niet als een vast gegeven maar als ‘doing gender’. Dit impliceert een wisselwerking tussen eigen expressie en de normatieve eisen van de omgeving. Killermann (2017) beschreef gender aan de hand van ‘The Genderbread Person’. Gender is volgens hem een combinatie van het anatomische geslacht, de persoonlijke identificatie, seksuele oriëntatie en de lichamelijke expressie. Het figuur hieronder gebruikt Killermann (2011) ter ondersteuning:

Figuur 3: The Genderbread Person (Killermann, 2011)

Gender wordt bepaald door de sociale en culturele betekenis die wordt toegekend in onze samenleving (Beauvoir, 2020). Gender heeft ook betrekking op de sociale constructies van masculiniteit en femininiteit. Dit zijn variabele begrippen die situatie-afhankelijk zijn. In de maatschappij wordt de sociale werkelijkheid door gendergerelateerde normbeelden geordend. Het ontstaan van dergelijke sociale constructies van masculiniteit en femininiteit is onder

32 andere te herleiden uit de collectieve beleving van gender (Beauvoir, 2020; Gownricharn, 2005). Deze collectieve beleving blijkt bovendien historisch constant te zijn. De maatschappelijke waardering van gender zit vast in de cultuur van de samenleving (Beauvoir, 2020). Zo wordt in de westerse wereld ‘mannelijkheid’ hoger gewaardeerd dan ‘vrouwelijkheid’ (West & Zimmerman, 1987). ‘Vrouwelijkheid’ wordt namelijk geassocieerd met zachtheid, chaos, emotie en passiviteit. ‘Mannelijkheid’ wordt geassocieerd met hardheid, ordening, ratio en assertiviteit. Dit zorgt voor een fundamentele hiërarchie in kwaliteiten van mensen waardoor er per definitie machtsverschillen bestaan (Bosch, 2002). Het effect van deze machtsverschillen raakt de persoonlijke identiteit wat (werk)relaties van mensen beïnvloed (Benschop, 2007). Hier kom ik later op terug.

De persoonlijke identiteit wordt gevormd door het lichaam waar het individu zich in bevindt. De ontwikkeling van persoonlijke identiteit begint al in de kinderjaren (Beauvoir, 2020). Het verschil in lichamelijke kracht wordt voor jongens en meisjes steeds duidelijker (West & Zimmerman, 1987). Jongens ontwikkelen zich over het algemeen sterker in het gebruik van geweld. Hiermee wordt ook hun agressiviteit, wil tot macht en hun lust tot uitdaging ontwikkeld (Beauvoir, 2020). Wanneer meisjes leren dat jongens sterker zijn, verdwijnt vertrouwen in het eigen lichaam, dit betekent dat zij zichzelf verliezen en zich op jonge leeftijd minderwaardig voelen ten opzichte van de jongens (Beauvoir, 2020). Tegelijkertijd hechten jongens en jonge mannen steeds meer waarde aan hun spieren, het lichaam wordt daarmee een objectieve expressie van henzelf (Beauvoir, 2020). Hier kom ik later op terug. Uit het onderzoek van Messner (2000) bleek dat jongens zich al in hun kinderjaren afzetten tegen vrouwelijkheid zodra zij een bedreiging vormen voor hun mannelijkheid.

In hoeverre de biologische status van de vrouw voor haar een handicap vormt, ligt aan het perspectief waarin men haar ziet. Daarom ervaart de vrouw vreugde om haar lichaam te vormen door middel van sport, kleding en make-up (Beauvoir, 2020). Zij heeft op die manier invloed op haar eigen expressie. Deze expressie geeft het gevoel van een eigen vrije identiteit, dit is echter bedrieglijk volgens de Beauvoir (2020) omdat ze gevormd wordt door de heersende gendergerelateerde normbeelden. Kanter (1977) beschreef in lijn hiermee dat vrouwen in een sterke masculiene omgeving, geen vrijheid hebben. Hun expressie en identiteit wordt bepaald door de dominante, ‘mannelijke’ groep. Kanter (1977) maakt hierbij onderscheid tussen drie soorten groepen: skewed group, tilted group en balanced group. Het aantal mannen ten opzichte van vrouwen is hiervoor kenmerkend. In een skewed group zit maximaal 15% vrouwen. In een

33 tilted group zit tussen de 15% en 40% vrouwen. Ten slotte zit in een balanced group tussen de 40% en 60% vrouwen. Wanneer het percentage vrouwen in een groep hoger is dan 60%, spreekt Kanter (1977) van dezelfde groepen, echter is dan de man in de minderheid. Vrouwen die in een skewed group de minderheid vormen worden tokens genoemd (Kanter, 1977). Vrouwen die in een tokenpositie zitten, krijgen veel aandacht en kunnen zich niet permitteren om fouten te maken. Zij worden namelijk gezien als de vertegenwoordigers van alle vrouwen wat onlosmakelijk gekoppeld is aan een groot verantwoordelijkheidsbesef (Kanter, 1977). De prestatiedruk voor vrouwen in tokenposities is hoog wat zorgt voor stress. Daarnaast worden vrouwelijke tokens structureel gegeneraliseerd en gestereotypeerd. Deze stereotyperingen worden gemakkelijk gereproduceerd. Normen en waarden die in gekoppeld worden aan gender worden in een (organisatie)cultuur namelijk versterkt (Acker, 2009). Om de reputatie van de vrouw niet te schande te brengen, zal de vrouw in de tokenpositie conformeren aan de heersende gendergerelateerde normbeelden (Kanter, 1977). Er wordt verwacht dat de vrouwelijke token zich gedraagt als one-of-the-guys. Om deze rol geloofwaardig te vervullen, moet zij zich ook tegen andere vrouwen keren (Kanter, 1977).

“Het verbond van vrouwen komt voort uit het feit dat zij zich met elkaar identificeren. Maar om diezelfde reden bestrijden ze elkaar”, aldus de Beauvoir (2020). Het zich keren tegen andere vrouwen als vrouw zorgt voor een solidariteitslast bij vrouwen. Solidariteitslast veronderstelt volgens Çankaya (2011) een geïdealiseerd beeld van onderlinge contacten tussen mensen. Wanneer vrouwelijke tokenposities tegen andere vrouwen keren, heeft er voorafgaand in meer of mindere mate een innerlijke strijd plaatsgevonden tussen het eigen geweten van de vrouw en de gevraagde solidariteit vanuit de dominante ‘mannelijke’ groep. Kanter (1977) stelt dat het voor de vrouw gemakkelijker om aan de dominante ‘mannelijke’ norm te voldoen omdat dit haar eigen reputatie en de reputatie van de vrouw niet direct schaadt. Echter is het volledig voldoen aan de dominante ‘mannelijke’ norm voor de vrouw een utopie. Men wil namelijk dat de vrouw in ieder geval ook vrouw is en dat zij haar vrouwelijkheid niet verliest (Beauvoir, 2020). Dit zorgt voor een ingewikkelde impasse. Het uiten van vrouwelijkheid zorgt enerzijds voor een sociale status en ‘eigen’ identiteit, anderzijds is dit in strijd met solidariteit ten opzichte van de dominante ‘mannelijke’ groep. De vrouw wordt onvermijdelijk afgerekend op het gedrag dat zij vertoont. De vrouw gedraagt zich of te ‘mannelijk’ of te ‘vrouwelijk’. Het zal namelijk altijd in strijd zijn met de heersende dominante ‘mannelijke’ norm (Beauvoir, 2020). Ott (1985) onderschreef dit in haar onderzoek naar de positie van vrouwelijke politieagentes en mannelijke verplegers. Mannen krijgen volgens Ott (1985) een opmerkelijke hogere status als

34 zij in een tokenpositie zitten, omdat zij nauwelijks tegenwerking ervaren van de vrouwelijke meerderheid. Tegelijkertijd ervaarden de vrouwelijke agentes juist last van hun tokenpositie. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de vrouwelijke agenten regelmatig bewust ervaarden hoe zij buitengesloten werden van de mannelijke meerderheid (Ott, 1985).

Alvesson (2002) beschrijft dat de gendergerelateerde normbeelden van het beroep bepalend zijn voor dergelijke organisatieculturen. Beroepen die collectief gewaardeerd worden als masculien zijn beroepen waarbij er sprake is van legitiem geweldgebruik. Hieronder vallen politieagenten en militairen (Alvesson, 2002). De militaire organisatie is van oudsher een sterk masculiene organisatie waarbij mannelijkheid de norm is (Andriessen et. al., 2017; Bosch, 2002). Door de geldende maatschappelijke normbeelden van ‘vrouwelijkheid’ en ‘mannelijkheid’, lijkt de vrouwelijke militair een onwaarschijnlijk fenomeen (Andriessen et. al., 2017; Carreiras, 2017). De dagelijkse gang van zaken op de werkvloer en het beeld van de werknemer worden bepaald door traditionele beelden, opvattingen en verwachtingen over mannen en vrouwen (Benschop, 2007). Deze stereotyperingen komen ook binnen de militaire organisatie voor. De kwaliteiten van een militair worden bepaald op basis van kracht, ratio en gerichtheid op actie en doordrukken (Andriessen et. al., 2017) dit past over het algemeen meer bij de mannelijke kant van de samenleving. De geschiktheid van een vrouw wordt vaker in twijfel getrokken door de mindere fysieke kracht (Andriessen et. al., 2017). Kwaliteiten zoals kwetsbaarheid, emotie, gerichtheid op reflectie, intuïtie en inleven komt in de militaire organisatie niet zo sterk naar voren (Bosch, 2002). De verschillende oorlogen in de wereld zijn in het collectieve geheugen gegrift. De norm dat de militair fit moet zijn voor het werk, wordt in stand gehouden (Godfrey et. al., 2012). Het militaire lichaam wordt gezien als sterk en masculien (Godfrey et. al., 2012). Dit betekent onlosmakelijk dat zelfs als het lichaam van de militair vrouwelijk is, het masculien gemaakt moet worden om te voldoen aan de norm en daarmee geaccepteerd te worden door de dominante ‘mannelijke’ groep (Godfrey et. al., 2012).

Het vereist veel discipline en training om van een vrouwelijk lichaam een masculien lichaam te maken (Godfrey et. al., 2012). Militairen die constant samen trainen, werken en leven associëren dit met een masculiene sfeer (Wadhem, 2017). Het legitieme geweldsgebruik van de militaire organisatie en de mogelijke risico’s die hieraan verbonden zijn, zorgen voor een gevoel van gezamenlijke identiteit (Wadhem, 2017). Dit is volgens Wadhem (2017) ook de reden dat voornamelijk mannelijke militairen een behoefte voelen naar masculiniteit. De komst van vrouwelijke militairen heeft bij mannelijke militairen ertoe geleid dat zij de traditionele

35 masculiene sfeer proberen te herstellen (Wadhem, 2017). De vrouwelijke militair lijkt per definitie niet in deze masculiene sfeer thuis te horen.

De bewijslast ligt in die zin dan ook bij de vrouwelijke militair, zij moeten het tegendeel bewijzen voordat zij gewaardeerd worden (Bosch, 2003). Deze bewijslast zorgt voor een toenemende bewijsdrang bij vrouwelijke militairen. Zij voelen intrinsiek dat het tegendeel van de stereotyperingen van de vrouw bewezen moet worden. In het onderzoek van Andriessen et. al. (2017) komt naar voren dat vrouwelijke militairen het gevoel hebben zich harder te moeten inspannen vergeleken met mannelijke militairen om serieus genomen te worden. In de praktijk betekent dit dat zij de testen minimaal op het niveau van de mannen willen halen. Dit komt door de groepsdruk vanuit de vrouwelijke collega’s maar ook door de houding van de mannen ten opzichte van de lagere fysieke vrouwen eis (Andriessen et. al., 2017). Zij moeten zich constant inspannen tegen de heersende stereotyperingen. Maar deze inspanningen worden niet altijd gewaardeerd. Mannelijke militairen voelen zich bedreigd als vrouwen uitblinken in fysieke testen, vrouwelijke militairen gedragen zich dan te ‘mannelijk’ (Andriessen et. al., 2017).

Maar daartegenover ontstaat ook een reactie vanuit mannelijke militairen als zij zich te ‘vrouwelijk’ uiten. Vaak omdat ze zich dan ontvankelijk tonen voor (seksuele) aandacht van de mannen, of zelf flirten en avances maken (Andriessen et. al., 2017). Umstott (1988) stelt dat in omgevingen waar vrouwen duidelijk de minderheid zijn, het kan leiden tot buitensluiting van vrouwen omdat zij te aantrekkelijk zijn voor mannelijke groepsleden. Volgens Umstott (1988) blijven vrouwen liever weg van dergelijke ingewikkelde situaties. Voor vrouwelijke militairen staat hun vrouwelijkheid in de weg om een goed militair te zijn (Silva, 2008). Uit het onderzoek van Silva (2008) kwam namelijk naar voren dat vrouwelijke cadetten hun vrouwelijkheid fundamenteel onverenigbaar vinden met de kerntaken van de militair. De stereotyperingen die heersen over de vrouwelijke militair worden door vrouwelijke cadetten gezien als persoonlijke ervaring in plaats van de invloed van gegenderde normbeelden en macht (Silva, 2008).

De vrouwelijkheid van de vrouwelijke militair wordt daarom zo veel mogelijk uitgevlakt. In uiterlijk, opstelling en gedrag gedragen vrouwelijke militairen zich ingetogen en seksloos (Andriessen et. al., 2017). Dit zodat zij geen risico lopen op in de ‘verkeerde’ categorie terecht te komen: de vrouwelijke vrouw die erom vraagt, die niet bij Defensie past (Andriessen et. al., 2017). Het wordt gedaan om eigen reputatie en de reputatie van de vrouwelijke militair niet te schaden. De sociale veiligheid van de vrouwelijke militair in de militaire organisatie is dus niet

36 enkel afhankelijk van haar eigen gedrag en uitingen maar ook van die van andere vrouwelijke militairen om haar heen. Dit leidt tot kritische houdingen ten opzichte van andere vrouwelijke militairen. In het onderzoek van Andriessen et. al. (2017) bleek dat de geïnterviewde vrouwelijke militairen onderling geen loyaliteit en solidariteit ervaarden. Zij waren bijvoorbeeld scherp en kritisch over vrouwen die zich niet aan de formele en informele kledingvoorschriften hielden. Daarnaast bleek dat zij niet in een omgeving wilden werken waar veel vrouwen werken. Ze beschreven de mannelijke sfeer als duidelijk en de vrouwelijke sfeer als emotioneel (Andriessen et. al., 2017). Derks (2016) signaleert bovendien dat vrouwelijke leiders in masculiene organisaties zich vaak distantiëren van andere vrouwen. Dit is volgens haar een gevolg van genderdiscriminatie en sociale identiteitsdreiging voor vrouwen in een masculiene organisatie. Het ondermijnen van vrouwelijkheid bij militairen leidt tot het reproduceren van historisch constante gendergerelateerde normbeelden. In de kern zorgt dit voor het ondermijnen van alle vrouwelijke militairen omdat zij nooit volledig aan de dominante ‘mannelijke’ kunnen voldoen. Door de huidige opstelling en het gebrek aan gendersensitiviteit van vrouwelijke militairen blijven zij in de status quo binnen de militaire organisatie waardoor zij zichzelf en toekomstige vrouwelijke militairen blijven benadelen.

37 2.4 Synthese

Dagelijkse informele vorming

Normbeelden Gender

Figuur 4: Conceptueel model

Hoewel veel van de hierboven geciteerde studies een relatie bespreken tussen bijvoorbeeld normbeelden en dagelijkse interactie, of heersende beelden en gender, is dit het eerste onderzoek waarin expliciet de relatie tussen dagelijkse informele vorming, normbeelden en gender wordt onderzocht. Zoals in dit hoofdstuk bleek zijn de drie fenomenen door hun complexe wisselwerking echter haast onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit maakt het theoretisch kader direct complex, zoals bovenstaand figuur laat zien, want de conceptuele overlap en verschillenden zijn niet exact te duiden. De uiteengezette theorieën per concept zijn in die zin altijd afhankelijk van de invloed van de andere twee concepten. De theorieën die zijn uiteengezet in het theoretisch kader, zijn daarom slechts bedoeld om richting te geven aan de data-analyse in hoofdstuk 4. Dat betekent ook dat dit geen deductief theoretisch kader is waarbij geen andere invloeden meer mogelijk zijn. Er wordt bij de analyse van het onderzoek bovendien inductief geredeneerd. Hier ga ik in het volgende hoofdstuk verder op in.

38

39 3 Methode van onderzoek

3.1 Onderzoeksstrategie Middels dit onderzoek zijn er theoretische inzichten vergaard in in- en uitsluitingsprocessen, normbeelden en vorming in relatie tot gender op de KMA. Om genderverhoudingen, machtsuitoefeningen en sociale ordening in het onderzoeksveld van de Koninklijke Militaire Academie te kunnen beschrijven, heb ik gebruik gemaakt van een feministische onderzoekstrategie. Zoals Harding (1997) beargumenteert, onderscheidt feministisch onderzoek zich niet zozeer in het gebruik van andere methodes, maar betekent het met name dat onderzoekers andere epistemologische posities innemen. Hier staat de sociale houding, zienswijze en handelwijze in het onderzoek centraal. Feministisch onderzoek is bedoeld om een verandering teweeg te brengen, en heeft daarbij als fundamenteel uitgangspunt dat het ondergaan van een machtsstrijd vanuit de positie van de ondergeschikten een ander beeld van de wereld geeft omdat deze kennis gebaseerd is op ervaring (Harding & Norberg, 2005). Tegelijkertijd wordt benadrukt dat vrouwen hierbij niet te snel als groep moeten worden gegeneraliseerd omdat vrouwen onderling ook afzonderlijk verschillende biografische ontwikkelingen, referentiekaders en ervaringen met zich meedragen (Spierings, 2010). Bovendien is er bij voorbaat geen simplistische scheiding gemaakt tussen vrouwen en mannen. Door in- en uitsluitingsprocessen, normbeelden en vorming namelijk direct te koppelen aan het geslacht van de cadet, kan er geen goed beeld weergegeven worden van het complete krachtenveld dat zich afspeelt op de KMA. In paragraaf 3.5 ga ik verder in op wat dit betekende voor mijn rol als onderzoeker.

Om de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming op de KMA te onderzoeken, is er gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek waarbij speciale aandacht is besteed aan contact maken en rapport opbouwen met de respondenten. Door deze aanpak kon het onderwerp meer in de diepte benaderd worden. Bepaalde mechanismen en machtswerkingen op de KMA kwamen hierdoor beter aan het licht. Dat is specifiek belangrijk in dit onderzoek omdat hier beladen thema’s aan bod komen die mogelijk weerstand of schaamte oproepen. Ook hier speelde de feministische onderzoeksbenadering een rol. Bij een meer positivistische onderzoeksmethode is een zakelijke, afstandelijke houding van de onderzoeker ten opzichte van de respondent vereist. Het feministische onderzoek zorgde juist voor meer balans omdat de onderzoeker hierbij ook informatie over zichzelf zou kunnen delen om de impliciete machtsongelijkheid in de onderzoeksrelatie te compenseren. De sensitiviteit

40 van dit feministische vraagstuk werd hierdoor gewaarborgd. De omstandigheden van ongelijke machtsrelaties en eventuele onderdrukking werd daarmee bovendien verlicht (Skeggs, 2001 p. 429). De stem van de niet-dominante groep is door het doen van kwalitatief onderzoek niet ingeperkt of in een bepaald ‘hokje’ gestopt (Bryman, 2015 p. 403). Daarnaast zijn de achtergronden van het onderzoeksonderwerp uitgewerkt. Dat wil zeggen dat dit onderzoek zich richt op betekenis, uitleg en achtergrond in plaats van geïsoleerde cijfers, oftewel op de beleefwereld en ervaringen van cadetten en onderlinge verbanden en relaties hierbinnen.

Aansluitend op bovengenoemd belang voor de aandacht van de specifieke context, is de meer specifieke onderzoekstrategie van dit onderzoek een casestudy (Bryman, 2015 p. 60). In de basis is een casestudy een specifieke analyse van een smal domein binnen een groter domein (Bryman, 2015 p. 60). In dit onderzoek zijn er in het specifiek de lang-model cadetten die in 2021 een opleiding aan de KMA genieten, geanalyseerd. Zij zijn een onderdeel van het grotere domein: de Nederlandse krijgsmacht. De theoretische analyse is als leidend beschouwd in deze casestudy. Hierdoor konden de in- en uitsluitingsprocessen, gendergerelateerde normbeelden, machtsprocessen en dagelijkse informele vorming op de KMA uitgelegd worden aan de hand van bestaande literatuur. Omdat de bevindingen en resultaten van het onderzoek worden vergeleken met de literatuur, is er ook bepaald in hoeverre de processen op de KMA voorspelbaar zijn of dat de KMA juist een uitzonderingspositie inneemt. Daarnaast helpt het om de betrouwbaarheid van het onderzoek te garanderen. Hier ga ik in paragraaf 3.4 nog specifieker op in.

3.2 Dataverzameling Om uitspraken te kunnen doen over de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming op de KMA, is empirische data verzameld. Deze dataverzameling heeft plaatsgevonden onder lang-model cadetten op de KMA in de periode november 2020 – februari 2021. Data voor dit onderzoek is op een meerdere manieren verzameld.

Allereerst heeft er op 25 november 2020 een bijeenkomst plaatsgevonden voor alle vrouwelijke lang-model luchtmacht cadetten. Het kader van het 121-squadron op de KMA heeft dit geïnitieerd om een incident te bespreken en om saamhorigheid onder vrouwen te vergroten. Tijdens deze bijeenkomst ben ik als participerend observator aanwezig geweest. De respons

41 van de 30 aanwezige vrouwelijke cadetten zijn genoteerd in de vorm van zogeheten fieldnotes. Deze fieldnotes zijn terug te vinden in Appendix B.

Ten tweede heb ik direct aansluitend een focusgroep-interview geïnitieerd. Van de aanwezige groep vrouwelijke luchtmacht cadetten is er een focusgroep van 11 respondenten gevormd. Het focusgroep-interview was semigestructureerd. Op voorhand was er een lijst van onderwerpen opgesteld en enkele vragen opgesteld die hierbij als handvat gebruikt werden. Zoals later ook te lezen is in Appendix A, is er gefocust op de omschrijving van normbeelden, de invloed van normbeelden in sociale interacties en het verzet tegen de normbeelden. Het semigestructureerde karakter van het interview gaf de mogelijkheid door te vragen en daarmee meer diepgang in het interview te creëren (Bryman, 2015). Op deze manier werd ook de kwalitatieve en feministische aard van het onderzoek gewaarborgd. Met het besef dat gehele neutraliteit onmogelijk is, heb ik me in deze bijeenkomst weerhouden van te uitgesproken meningen, kleding en gezichtsuitdrukkingen, om zo min mogelijk obstakels voor openheid vanuit de deelnemers op te werpen. De respons van de respondenten is opgenomen en getranscribeerd. Om de sociale veiligheid te waarborgen, hebben de respondenten alvorens het transcript toegevoegd werd aan dit onderzoek de mogelijkheid gehad om hier inhoudelijk op te reageren. Dit transcript is te vinden in Appendix B.

Ten derde zijn er twaalf respondenten individueel geïnterviewd, waarvan 6 vrouwelijke cadetten en 6 mannelijke cadetten. Dit heb ik middels een snowball sampling gedaan. Na afloop van het focusgroep-interview is er een steekgroep bepaald van 4 aanwezige vrouwelijke luchtmachtcadetten. Middels een semigestructureerd interview zijn deze vier respondenten afzonderlijk geïnterviewd. Gezien de COVID-19 pandemie en de bijhorende maatregelen, werden de interviews online afgenomen via het videocall-programma Microsoft Teams. De respondenten zijn vooraf het interview geïnformeerd over de sensitieve en beladen aard van het onderwerp en zijn gevraagd om tijdens het interview in een rustige en eventueel afgesloten ruimte te zitten zodat zij vrijuit kunnen spreken. Aan het einde van het interview is iedere respondent gevraagd een cadet te noemen die aan bepaalde criteria voldoet en mogelijk van toegevoegde waarde is voor dit onderzoek. De criteria waaraan de respondent moet voldoen wordt in de volgende alinea verder toegelicht. Tijdens het interview werd er expliciet vermeld dat het om een cadet buiten mijn eigen netwerk moest gaan. Op deze manier tracht ik de verspreiding over de jaren en krijgsmachtdelen zo groot mogelijk te houden. Zoals eerder genoemd, staat deze tactiek in de literatuur ook bekend als snowball sampling (Bryman, 2015).

42 De genoemde cadetten werden op hun beurt uitgenodigd voor een interview waarna ook zij anderen mochten aanbevelen. Om de praktische redenen van beperkte tijd zijn er in totaal 12 participanten afzonderlijk geïnterviewd. Al deze interviews zijn opgenomen en vervolgens zijn deze opnames letterlijk vertaald naar geschreven tekst. Deze transcripten zijn in Appendix B terug te vinden.

Ten slotte heb ik alternatieve fieldnotes gemaakt van observaties in het onderzoeksveld. Er zat hier echter een beperking op. Door de Covid-19 maatregelen werden alle cadetten en medewerkers van de KMA verplicht om vanuit huis te werken. Enerzijds heb ik gesprekken in WhatsApp-groepen die de kern van dit onderzoek raakten, uitgeschreven en geanonimiseerd. Alle deelnemers van het WhatsApp-gesprek hebben de uitgeschreven alternatieve vorm van fieldnotes ingelezen en akkoord gegeven op het gebruik hiervan in dit onderzoek. Daarnaast heb ik een gesprek met een mannelijke cadet uitgeschreven en eveneens naar hem verstuurd ter akkoord. Deze twee vormen van fieldnotes zijn terug te vinden in Appendix B en zijn bedoeld ter ondersteuning en controle van de verzamelde data. Hiermee is de betrouwbaarheid vergroot. In paragraaf 3.4.3 ga ik hier verder op in.

Om in een kleinschalige casestudy zoals deze algemeen beschrijvende uitspraken te doen, werden respondenten gekozen die de gehele cadettenpopulatie zo goed mogelijk representeren (Verschuren & Doorewaard, 2015). Hiervoor moesten de cadetten aan een aantal criteria voldoen. Om balans in het onderzoek te creëren heb ik een gelijke hoeveelheid vrouwelijke- en mannelijke cadetten laten participeren aan het onderzoek. De eerste vier respondenten die na afloop van het focusgroepinterview geselecteerd zijn, vertegenwoordigden zoveel mogelijk de verschillende jaarlagen, en met zoveel mogelijk verschillende attitudes. Ik ben hiervoor op zoek gegaan naar vrouwen die zichzelf zien als ‘one of the guys’ en naar vrouwen die zichzelf zien als zeer vrouwelijk daarnaast heb ik ook rekening gehouden met vrouwelijke cadetten die actief bezig zijn met het thema gender. Na afloop van de individuele interviews werden de 4 respondenten gevraagd een mannelijke cadet voor te dragen. Bij mannelijke cadetten ben ik op zoek gegaan naar mannen die zichzelf zien als zeer mannelijk en mannen die vinden dat zij minder dominant zijn binnen een groep. Eveneens heb ik bij de mannelijke cadetten rekening gehouden of zij actief bezig zijn met het thema gender. Deze onderlinge variatie is van belang geweest om een zo goed mogelijke representatie van de cadettenpopulatie te kunnen genereren.

43 3.3 Data-analyse Bij zowel de fieldnotes als de transcripten van de interviews, werd er gekeken naar de beleefwereld van de participanten. In het specifiek werd er gefocust op de invulling van gendergerelateerde normbeelden en dagelijkse informele vorming op de KMA. Er werd daarom bij het analyseren van de data niet geobjectiveerd. Alle participanten zijn schematisch weergegeven in Appendix B. De respondenten zijn in dit schema genummerd en namen zijn weggelaten om anonimiteit te waarborgen. Daarnaast is in dit schema terug te vinden welke specifieke demografische kenmerken en welke zelfpercepties zij hebben. Om de grote hoeveelheid data te analyseren, is er per respondent gecodeerd (Verschuren & Doorewaard, 2015). Het coderen van de transcripten bestaat uit drie verschillende fasen.

De eerste fase is open coderen (Verschuren & Doorewaard, 2015). Hierbij zijn belangrijke en opvallende uitspraken per transcript verzameld en is er globaal gekeken in hoeverre deze passen bij gendergerelateerde normbeelden en dagelijkse informele vorming op de KMA. Ook uitspraken die hiertussen zitten en een relatie aangaven, zijn verzameld. De resultaten van de eerste fase van coderen staat in Appendix B.

De tweede fase is axiaal coderen (Verschuren & Doorewaard, 2015). Belangrijke trefwoorden binnen de verschillende transcripten zijn geclusterd en aan thema’s verbonden. De thema’s die uit het axiaal coderen voortvloeien zijn tot stand gekomen door inductief te analyseren. De tweede fase van coderen staat eveneens in Appendix B.

De derde fase is selectief coderen (Verschuren & Doorewaard, 2015). De thema’s zijn gefilterd op relevantie en zijn verwerkt in een codeermatrix. Deze matrix behelst de relevante thema’s uit alle transcripten. Waar mogelijk zijn deze overkoepelende thema’s gekoppeld aan bestaande literatuur om zo bevindingen uit de interviews op basis van een wetenschappelijke achtergrond te verklaren (Verschuren & Doorewaard, 2015). De codeermatrix is gesorteerd per deelvraag en terug te vinden in Appendix A.

3.4 Kwaliteitsaspecten 3.4.1 Geloofwaardigheid In dit onderzoek is er zoveel mogelijk getracht een veilige omgeving te creëren waar cadetten vrijuit konden spreken, wat cruciaal was voor de geloofwaardigheid van een onderzoek naar

44 gevoelige thematiek. Vóór iedere bijeenkomst, focusgroep-interview en individuele interview zijn de participanten ingelicht over de aard van het onderzoek en op welke manier discreet er met hun persoonlijke verhalen omgegaan wordt. Volledige anonimiteit is niet te garanderen maar is wel zo goed mogelijk gewaarborgd. Alle respondenten hebben een toestemmingsformulier ingevuld voor het gebruik van hun antwoorden tijdens het interview. Dit toestemmingsformulier is toegevoegd aan Appendix B. Alle namen, gevoelige informatie en uitspraken waaruit te herleiden viel wie de respondent was, zijn weggelaten uit het transcript. Om volledige transparantie te creëren, kregen de respondenten ook de transcripten en/of fieldnotes per mail toegestuurd ter akkoord. Pas nadat eenieder akkoord gaf, zijn deze transcripten en fieldnotes toegevoegd aan deze scriptie en gedeeld met de scriptiebegeleider. Deze discretie heeft voor vertrouwen vanuit de respondenten geleid, wat bijdroeg aan de sociaal veilige omgeving.

Dit onderzoek vond plaats onder lang-model cadetten op de KMA in de context van de militaire cultuur. Als onderzoeker ben ik zelf ook nauw bekend met de context omdat ik als vrouwelijke cadet binnen bepaalde mechanismes op de KMA beweeg. Machtsuitoefening, in- en uitsluitingsprocessen, dagelijkse informele vorming en gendergerelateerde heersende normbeelden ervaar ik zelf op dagelijkse basis. Een beperking hierin was dat ik relatief minder bekend ben met de beleefwereld van mannelijke cadetten in deze masculiene organisatie. Om wel een zo goed mogelijk beeld te kunnen vormen, zijn de vrouwelijke en mannelijke respondenten gelijk verdeeld. Toch blijft dit een noemenswaardige beperking.

Ten slotte heb ik mij op drie verschillende manieren van dataverzameling gericht: participerende observatie, focusgroep-interviews, individuele interviews en fieldnotes. Deze combinatie versterkt de geloofwaardigheid van dit onderzoek omdat er vanuit verschillende perspectieven naar het onderzoeksobject werd gekeken. Door resultaten van deze verschillende manieren van dataverzameling vervolgens te koppelen aan bestaande literatuur, konden de bevindingen op wetenschappelijke wijze verklaard worden.

3.4.2 Overdraagbaarheid De overdraagbaarheid van het onderzoek geeft weer in welke mate uitkomsten bij herhaling gelijk kunnen zijn (Bryman, 2015). In statistische zin zijn de resultaten van dit onderzoek niet simpelweg te generaliseren. Daarmee is dit onderzoek ook niet zonder meer toe te passen op

45 andere onderzoeksvelden. In dit onderzoek is er intensief gekeken naar een kleine groep individuen met min of meer dezelfde karakteristieken.

De resultaten van deze individuen verschillen van elkaar omdat zij de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming allen op hun eigen manier ervaren. Ook verschillen groepen sterk van elkaar. Zo verschilt het aandeel van vrouwen per krijgsmachtdeel. Mogelijk zorgen ook cultuurverschillen tussen de krijgsmachtdelen voor een verschillende mate van gendergerelateerde normbeelden en dagelijkse informele vorming. Een voorbeeld hiervan is dat de resultaten van de bijeenkomst van alle vrouwelijke cadetten van de Luchtmacht niet per definitie generaliseerbaar zijn voor de beleefwereld van alle vrouwelijke cadetten op de KMA. Ook de constante verandering van cultuur op de KMA is bepalend. De Minister van Defensie gaf tijdens haar diësrede aan dat de KMA in constante beweging is naar verbetering.

Onze cultuur, dat zijn wij uiteindelijk zelf. We kunnen daar zelf wat aan doen en dat is wat er op de KMA gebeurde. Er wordt door veel collega's ontzettend hard gewerkt om de situatie te verbeteren, om elkaar voortaan op een andere manier te benaderen […] De ware verandering van de cultuur komt voort uit een nieuwe aanpak van de opleiders en de vaste staf. (Bijleveld, 2020)

Deze constante beweging van mechanismes en processen op de KMA zijn onlosmakelijk verbonden met veranderingen in beleefwereld en ervaringen van cadetten.

Desalniettemin is een minimaal eenzelfde soort relatie tussen gendergerelateerde normbeelden en dagelijkse informele vorming te verwachten in masculiene organisaties met een sterke militaire context. De context van de KMA is namelijk bepalend voor bepaalde mechanismes die er afspelen in relatie tot gender. Het onderzoek is in de zin van statistieken niet generaliseerbaar maar in de theoretische zin wel overdraagbaar (Bryman, 2015). De overdraagbaarheid naar andere onderzoeksvelden is dan ook in grote lijnen afhankelijk van de context van het onderzoeksveld.

3.4.3 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid behelst de consistentie in een onderzoek (Bryman, 2015). Alle interviews zijn opgenomen en vervolgens is de gesproken tekst één op één vertaald naar geschreven tekst. Alvorens de transcripten gecodeerd werden, zijn deze gedeeld met de respondenten en gekeurd

46 op juistheid. Hierdoor was er voor de onderzoeker in deze fase geen ruimte voor interpretatie en eigen opvattingen.

De betrouwbaarheid van dit onderzoek in de betekenis van repliceerbaarheid is laag in de zin van letterlijke repliceerbaarheid. Wel is de navolgbaarheid groot door zorgvuldige documentatie van het onderzoeksproces. Zowel het interview- als codeerproces is zorgvuldig beschreven en per fase toegevoegd aan Appendix B om zo transparant mogelijk te zijn. Ten slotte zijn ook de criteria voor participanten, fieldnotes en andere memo’s zorgvuldig bijgehouden en toegevoegd aan Appendix B.

3.5 Rol van de onderzoeker Er is niet één juist perspectief in sociaalwetenschappelijk onderzoek, zeker niet in het onderzoeken van het gevoelige onderwerp van gender. Zoals ook in feministisch onderzoek benadrukt, hebben alle mensen die genderonderzoek doen verschillende achtergronden en doelen. Een gemeenschappelijke intentie in dit type onderzoek is echter dat ze de niet- dominante groep versterken en machtsverhoudingen trachten te veranderen (Greaves et. al., 1995). De positie die je als onderzoeker waarneemt, wordt dan ook niet enkel bepaald door gender, maar ook door klasse, etniciteit, seksuele voorkeur en leeftijd (Hesse-Biber & Leavy, 2007). Hiermee wordt het idee van de objectieve wetenschapper die onafhankelijke waarnemingen kan doen, gerelativeerd. De ogenschijnlijke objectiviteit blik van een onderzoeker weerspiegelt namelijk een specifiek, sociaal en historisch standpunt (Cook & Fonow, 1986).

Ook ik neem vanuit mijn eigen biografische ontwikkelingen en opleiding als vrouwelijke cadet aan de KMA mijn eigen ervaringen onbewust mee bij het doen van dit onderzoek. Maar dit is niet per se een kwestie geweest van nadelige bias. De eigen positie als onderzoeker kan juist positief worden ingezet (Hesse-Biber & Leavy, 2007). Als vrouwelijke cadet en onderzoeker van de impliciete machtswerking van gendergerelateerde normbeelden op de dagelijkse informele vorming, ben ik zelf onderdeel van het onderzoek. Dit vereist reflexiviteit in het onderzoek, wat indien ingezet als kritisch onderzoekende houding (zowel op de onderzoeker zelf als het onderzoeksobject) op zijn beurt positief bijdraagt aan het onderzoek. Reflexiviteit is een continu proces van reflecteren, bevragen, onderzoeken en verwoorden van de eigen aannames en perspectieven (Cunliffe, 2003; Verdonk, 2015). Middels deze ervaringen kan het

47 sociale systeem van het onderzoeksveld in kaart gebracht worden en waar nodig de bestaande status quo in het onderzoeksveld veranderd worden. Concreet betekent dit onder meer het volgende. In een masculiene organisatie uiten vrouwen niet graag hun eigen ervaringen, frustraties en blokkades. Het is namelijk gemakkelijker om als vrouwelijke militair ten opzichte van mannelijke militairen zich op te stellen als ‘sterk’ in plaats van ‘kwetsbaar’ (Andriessen et. al. 2017). Doordat ik als vrouwelijke cadet en feministisch onderzoeker ook eigen ervaringen heb kunnen delen, kon de onderlinge machtsverhouding afgenomen worden, zoals ook beschreven in paragraaf 3.1, wat de betrouwbaarheid van de data heeft vergroot, zoals in 3.4 toegelicht.

Tot slot is het volgende punt noemenswaardig. Onderzoek doen naar gevoelige thema’s en hieraan verbonden machtsrelaties is onvermijdelijk. Zelf ben ik als onderzoeker ook gevoelig en ingebed in die machtsrelaties. Door het doen van een feministisch onderzoek als vrouwelijke cadet binnen deze masculiene organisatie, heb ik dan ook de in het theoretisch kader besproken bewijslast ervaren. Ik heb in beginsel onbewust sociale zelfcontrole toegepast op mezelf door een paragraaf te wijden aan mijn eigen rol in dit onderzoek. Ik voelde onbewust de noodzaak om mij te verantwoorden ten opzichte van mijn mannelijke collega’s. Terwijl ik overtuigd ben dat het geslacht en gender van de onderzoeker geen invloed zou moeten hebben op het onderzoek en de resultaten, voel ik mij ‘kwetsbaar’ door openlijk een onderzoek te doen naar gendergerelateerde normbeelden op de KMA. Dit beschrijft pijnlijk hoe relevant dit onderzoek is.

48

49 4 Resultaten

In dit hoofdstuk zal ik de resultaten van de data-analyse beschrijven. Tijdens het coderen van alle data heb ik verschillende codes gebruikt. Deze zijn per deelvraag gesorteerd. Dit is na te lezen in Appendix A. De feministische aard van het onderzoek leent zich bij uitstek voor een narratieve presenteerstijl. De reflexiviteit waar in hoofdstuk 3.5 op ingegaan is, wordt het beste weergegeven in een narratieve presenteerstijl. Daarnaast zijn alle resultaten van het onderzoek dusdanig met elkaar verweven dat op deze manier de complexiteit van het onderwerp zichtbaar wordt.

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag wordt een vijftal deelvragen beantwoord. Iedere paragraaf wijd ik aan één deelvraag. Allereerst beschrijf ik de ervaringen vanuit het oogpunt van de cadetten op de KMA. Vervolgens geef ik weer hoe deze ervaringen gekoppeld kunnen worden aan de theorieën uit hoofdstuk 2 om zo een antwoord te kunnen geven op de deelvraag.

4.1 Wat zijn heersende normbeelden bij cadetten op de KMA? Om antwoord te kunnen geven op deze deelvraag heb ik iedere respondent gevraagd een ‘goede’ militair te beschrijven. Hier bestaat een formele invulling van. Op de KMA worden beoordelingsgesprekken gehouden waarbij de cadet beoordeeld wordt op de volgende competenties: o Besluitvaardig, o Communiceren, o Plannen en organiseren, o Resultaatgericht, o Samenwerken, o Verantwoordelijk. In Appendix A is het cadetten beoordelingsformulier toegevoegd waar ook deze competenties naar voren komen. Dit zijn formele normbeelden die getoetst worden door kaderleden. Opvallend was dat geen enkele competentie in interviews genoemd is. Desalniettemin zijn er wel degelijk normbeelden op de KMA zichtbaar. Respondenten hebben ook het gevoel dat zij hier informeel op worden getoetst. Zo vertelde een respondent: “Je ziet snel dat er vanaf dag 1 een soort patroon is waar je aan moet voldoen en dat iedereen zich daaraan probeert te toetsen”. Dit is kenmerkend voor het begrip normbeelden zoals uitgelegd in het theoretisch

50 kader. Normbeelden bepalen namelijk wat normaal en vanzelfsprekend is en wat geïdealiseerd wordt. Daarnaast zijn normbeelden normatieve eisen die gesteld worden aan de cadetten. ‘Feiten’ zijn daarmee een subjectieve beleving van eigen waarderingen en meningen. Dit zien we ook terug in de antwoorden die de respondenten gaven.

4.1.1 De ‘goede’ militair Ik merkte dat er een duidelijke lijn is in de collectieve waardering van de ‘goede’ militair. Niet iedereen vond het even gemakkelijk om deze vraag te beantwoorden. Enkele respondenten hadden hier al eerder over nagedacht omdat dit voor een opdracht uitgewerkt moest worden. De respondenten gaven uiteindelijk vrijwel identieke antwoorden. Iedere respondent vindt het belangrijk dat de militair fysiek fit is, deels om representatief te zijn voor de organisatie maar deels ook om verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen lichaam. Zo vertelde een respondent:

Als jij een gezond iemand bent die veel sport, laat je ook een stuk verantwoordelijkheid zien naar je lichaam, want dat is het ook. Als je veel eet en niet sport omdat je denkt: ik zit toch achter een bureau, dat doet ook wat met je lichaam. En daarmee neem je ook geen verantwoordelijkheid voor jouw gezondheid.” Een andere respondent vertelde mij: “Ik denk dat dat een redelijk hard persoon is, hard voor zichzelf, de lat hoog legt en ook de lat voor anderen hoog legt […]

De lat hoog leggen en er alles uit willen halen wat erin zit, werd in vrijwel alle interviews door de respondent aangehaald. Er wordt van een toekomstig officier verwacht dat ze zich constant willen ontwikkelen en willen bewijzen op fysiek vlak maar ook op persoonlijk vlak. Zo vertelde een respondent mij: “Ik denk dat dat wel een persoonseigenschap is van mensen die naar de KMA willen of op de KMA zitten, dat ze heel veel bewijsdrang hebben”. Een ander normbeeld dat vaker naar voren kwam, was een militair die zelfverzekerd voor een groep mensen kon spreken. Daarbij is het belangrijk dat de militair besluitvaardig is en zijn of haar mening goed kan onderbouwen. Een respondent vertelde mij: “Je kunt wel een mening hebben maar je moet goed kunnen onderbouwen. Zeker omdat wij later gewoon officier worden, moet je ook gewoon daadwerkelijk een call kunnen maken […].” Dat de aard van de toekomstige functie belangrijk is kwam ook ter sprake in een ander interview: “Je moet wel proberen een beetje op de

51 voorgrond te treden. Immers wil je leider worden.” Kortom, de meest gedragen normbeelden van een ‘goede’ militair zijn: fysiek fit, daadkrachtig, assertief, zelfverzekerd en welbespraakt. Deze normbeelden zijn sterk masculien (Andriessen et. al., 2017). Maar wat betekent dit voor de vrouwelijke cadetten?

4.1.2 Verschil beleving mannen en vrouwen Tijdens de interviews kwam naar voren dat de vrouwelijke cadetten op deze normbeelden minder goed scoren dan mannelijke cadetten. De vrouwelijke cadetten moeten volgens alle respondenten meer hun best doen om draagvlak te kunnen creëren bij de man. Zo vertelde een mannelijke respondent mij:

Ik denk dat bewust dan wel onbewust toch een hele hoop kerels het idee hebben dat mannen misschien beter zijn in leidinggeven of dat zij besluitvaardiger zijn of fitter zijn of wat dan ook. Dat zij in dat opzicht beter zijn dan vrouwen, en dat zij in dat opzicht een betere officier kunnen zijn dan vrouwen. Dat daarom een vrouw, om uiteindelijk die goede officier te zijn die zij willen zijn, ook gewoon harder moet knokken om draagvlak te kunnen creëren bij de man.

Deze gedachte werd door meerdere respondenten gedeeld, zowel mannen als vrouwen. Zo vertelde een andere mannelijke respondent:

[…] Maar ik denk dat een vent die voor de groep staat, wellicht iets meer overwicht heeft en wellicht iets meer charisma dan de gemiddelde vrouw, los van het feit dat de gemiddelde man langer is en breder en misschien iets sterker, is dat stukje overwicht eigenlijk iets wat mannen over het algemeen iets meer hebben dan vrouwen.

Een vrouwelijke respondent vertelde mij dat het niet gemakkelijk is om als vrouw de groep te moeten leiden. “Als je als vrouw heel dominant over een groep doet dan word je als bitch gezien, maar als je het als man doet is het daadkrachtig optreden.” Ook zijn er aantal vooroordelen uitgesproken over vrouwelijke cadetten. Zo kwam vaker naar voren dat vrouwen

52 “[…] gewoon geen richtingsgevoel hebben” en vertelde een andere vrouwelijke respondent: “Er wordt ook altijd gedaan over ons alsof we dommer zijn en dat vind ik wel redelijk vernederend ja”.

Vrouwelijke cadetten presteren volgens de respondenten ook minder dan mannelijke cadetten als het om fysieke belastbaarheid gaat. Als een vrouwelijke cadet de manneneis niet haalt tijdens een sporttest, denkt een van de mannelijke respondenten:

Nou, als je heel kort door de bocht in dat moment, dan denk je toch: ‘Ik heb het een stuk beter gedaan en wat zijn dit nou voor eisen en hoezo kan jij dit niet’. Dat denk ik toch vrij snel, daar ben ik wel heel eerlijk in, dat heb ik ook heel vaak.

Een andere mannelijke respondent vertelde mij: “Nou, bij ons zijn alle meiden gestopt vanwege, ja het was toch wel vaak het fysieke” en een vrouwelijke respondent gaf het volgende aan: “En vrouw zijn koppel ik – en misschien is dat niet goed maar – automatisch aan iemand die in het veld minder goed is”. Ook heerst het idee bij de respondenten dat de vrouwelijke cadetten emotioneler, kwetsbaar en gevoeliger zijn. “Ja gevoelig en kwetsbaar inderdaad. Eerder geraakt door bepaalde dingen. Of in ieder geval als ze [vrouwelijke cadetten] geraakt zijn door iets, dan laten ze dat eerder blijken.” Deze gevoeligheid en kwetsbaarheid leidt ook tot meer empathisch vermogen, iets wat door een aantal respondenten gekoppeld wordt aan de term ‘vrouwelijk leiderschap’. Hier staat mensgericht zijn centraal. ‘Vrouwelijk leiderschap’ is echter niet exclusief voor vrouwelijke cadetten weggelegd. Een mannelijke respondent vertelde mij:

Soms heb ik ook wat meer raakvlak met vrouwelijk leiderschap, dat ik bij mezelf merk dat ik mensgerichtheid toch wel heel belangrijk vind. Dat ik af en toe dacht van: waarom zijn instructeurs zulke horken en zijn ze niet geïnteresseerd in het persoonlijke verhaal? Ik vind mensen heel erg interessant en ik wil van iedereen graag het persoonlijke verhaal weten en het persoonlijke proces. En in dat opzicht kan je mij iets sneller bestempelen als vrouw.

53 Het gevoel dat vrouwelijke cadetten meer hun best moeten doen ten opzichte van mannelijke cadetten omdat het vrouwelijk lichaam niet voldoet aan de masculiene normen, komt overeen met de theorie in hoofdstuk 2. Uit eerder onderzoek kwam bijvoorbeeld naar voren dat vrouwelijke cadetten hun vrouwelijkheid fundamenteel onverenigbaar vinden met de kerntaken van de militair. Ook kwam in het theoretisch kader naar voren dat het militaire lichaam wordt gezien als sterk en masculien, wat betekende dat de vrouwelijke militair masculien gemaakt moest worden om aan de norm te kunnen voldoen. De maatschappij en haar collectieve geheugen speelt een grote rol in de reproductie van deze normbeelden.

4.1.3 Relatie met de maatschappij Meerdere respondenten haalden tijdens het interview aan dat gendergerelateerde normbeelden binnen de KMA voortkomen uit het beeld dat de maatschappij van Defensie heeft. Zo vertelde een respondent:

Ik denk dat dat ook wel een beetje komt doordat de maatschappij ons ziet als fit. En de maatschappij ziet altijd beelden van de fitte militair die in veld zitten en ik merk het ook als ik met mijn eigen vriendengroep ben. ‘Oh ja je bent militair en jij kunt vast wel een aantal push-ups’. Dat soort dingen. En dat is niet erg maar ik denk dat daardoor echt een beeld komt van ons en dit beeld leeft ook onder ons hierbinnen. Wij moeten allemaal fit zijn. En wie is dan de fitste? Want dat is belangrijk. Zo wordt dat gezien.

Een andere respondent vertelde mij het volgende:

Bij het militair zijn zit ook een stukje uiterlijk vertoon wat erbij komt kijken. Vanuit de maatschappij wordt er van de militair verwacht dat hij fysiek fit is en ook in staat is om zichzelf te verdedigen en het land te verdedigen. Er wordt verwacht dat hij in staat is bepaalde klappen op te kunnen vangen. Op het moment dat je daar totaal niet aan voldoet, dan doet dat af aan je geloofwaardigheid als militair ten opzichte van de maatschappij. En hierop ben ik niet gekomen door willekeurig om me heen te kijken en een random burger te vragen ‘Hé wat vind jij?’ Maar dit zijn geluiden die je overal, ook

54 internationaal hoort. Een tijdje geleden werd bijvoorbeeld ‘The National Guard’ opgeroepen in ‘The Capitol’ in de VS. En daar zaten een paar hele dikke mensen tussen, echt hele dikke militairen. Daar werd ook over gezegd: ‘Hoe denk jij nou weer dat je ons kan beschermen op moment dat je er zo bijloopt?’. Dat wordt best wel breed gedragen. Er wordt van je verwacht dat je best wel fysiek in staat bent in dingen. Dat moet je wel laten zien. Dus zo moet je er ook uitzien. Dat betekent niet dat iedereen echt een zieke kast hoeft te hebben, maar een bepaald niveau van fitheid wordt wel verwacht.

Omdat de focus dusdanig ligt op de fysieke gesteldheid en de daarbij horende uitstraling van de militair, heerst het vooroordeel dat de man een betere militair is. De mannelijke militair is namelijk fysiek beter belastbaar. “Als mensen denken aan een militair, dan zien ze een man, zo kort door de bocht. Want dat beeld heerst nog steeds. Als je denkt aan een militair zie je een grote man met een geweer, en niet zozeer een vrouw, ondanks dat dat wel zo kan zijn.” Een respondent vertelde mij dat op de open dagen van de KMA dit ook zichtbaar werd.

Ik heb een paar keer meegedraaid met open dagen. En dan krijg je inderdaad vragen van vrouwen die komen kijken van: ‘is het zo dat je hier inderdaad meer je mannetje moet staan? Zijn de vrouwen hier wat mannelijker? Zijn ze allemaal keihard?’ weet je wel. Dus dat vooroordeel van keihard zijn en keihard moeten zijn om anders niet serieus genomen te worden. Ik denk dat dat echt best wel diep erin zit. En ik denk ook dat dat het vooroordeel ook best wel is wat een vrouw heeft; dat ze harder moeten zijn. En ik denk dat dat vooroordeel ontstaat door het vooroordeel wat mannen kunnen hebben, namelijk; dat vrouwen zwakker zijn. Ze zijn fysiek minder sterk dan mannen, objectief biologisch gezien. Dus dat zijn die zwakke vrouwen, emotioneler weet je wel. Dat vooroordeel heel erg en omdat dat vooroordeel heerst ga je een tegen-vooroordeel krijgen. Een vrouw krijgt daardoor het idee dat ze zich heel erg moet bewijzen.

Uit de antwoorden van de respondenten kwam duidelijk naar voren dat respondenten het gevoel hadden te moeten conformeren aan het collectieve normbeeld van de Nederlandse

55 maatschappij. Opvallend was dat voornamelijk mannelijke respondenten hier zelf over begonnen in het interview. De uitstraling van de militair vanuit het oogpunt van de maatschappij is vormend voor zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten. De collectieve normbeelden van de Nederlandse militair is ingebed in de Nederlandse cultuur. Volgens Godfrey et. al. (2012) is dat ook de reden dat het militaire lichaam sterk en masculien behoort te zijn. Dat dit normbeelden zijn die overgenomen en gereproduceerd worden op de KMA is daarom ook begrijpelijk.

4.1.4 Conclusie Tijdens de interviews kwam naar voren dat de nadruk voor de ‘goede’ militair voornamelijk ligt op de fysieke gesteldheid. Dit bepaalt hoe iemand in de BO-periodes presteert en hoe diegene in de groep ligt. Daarnaast kwamen tijdens de interviews ook zaken naar voren zoals de lat altijd hoger willen leggen en ten alle tijden onderbouwd je mening kunnen geven. Opvallend is dat geen enkele normbeeld dat genoemd is in de interviews overeenkomt met de formele normbeelden die gesteld zijn door de KMA. Dit betekent dat cadetten elkaar onderling niet toetsen op normen die volgens de militaire organisatie van belang zijn voor een toekomstig officier. In plaats daarvan triomferen informele normbeelden zoals: fysiek fit, daadkrachtig, assertief, zelfverzekerd en welbespraakt onder de cadetten. Tegelijkertijd zijn de respondenten zich er ook van bewust dat het beeld wat uitgestraald wordt niet rijmt met de realiteit. Zo vertelde een respondent: “Ik denk dat er een hoop mensen zijn die bij Defensie zouden passen, maar niet per se binnen het plaatje zoals de KMA nog probeert te laten zien”. Er ontstaan bovendien complexe dynamieken en processen omdat de informele normbeelden gegenderd zijn. Zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten worden beoordeeld op hun masculiniteit, iets waar een vrouw per definitie nooit in zal excelleren. Het is dan ook begrijpelijk dat ‘vrouwelijkheid’ gekoppeld wordt aan iets ‘anders’ dan de geldende norm. Het zijn van ‘de ander’ zorgt in de kern al voor in- en uitsluitingsprocessen. Het creëren van het Zelf en de Ander zorgt namelijk voor fundamentele dualiteit (Beauvoir, 2020). Vrouwelijkheid wordt gekoppeld aan een minder fysieke gesteldheid en daardoor slechter presteren tijdens veldperiodes, iets waar cadetten elkaar sterk op beoordelen. Het achterblijven bij fysieke inspanningen vergeleken met de mannen, zorgt bij vrouwen voor een intern fundamenteel gevoel van minderwaardigheid (Beauvoir, 2020). Het is dan ook de vrouwelijke respondent die aangeeft dat zij het zijn van vrouw automatisch koppelt aan het minder goed presteren in het veld. Dat normbeelden invloed hebben op zelfbeelden, beelden van anderen en het gevoel van eigenwaarde, werd door de respondenten bevestigd. Omdat ‘mannelijkheid’ de norm is, wordt ‘vrouwelijkheid’ minder

56 geschikt bevonden voor het werk bij Defensie. Als vrouw is het moeilijker om aan deze normatieve eisen te kunnen voldoen. Er wordt aan een leider masculiene eigenschappen gekoppeld zoals het hard zijn voor jezelf. Het kwetsbaar opstellen en het uiten van emoties wordt gezien als stereotype ‘vrouwelijk’ gedrag. Vanuit ons collectief onderbewustzijn verwachten we van vrouwen dat ze juist meer ‘vrouwelijk leiderschap’ vertonen. Oftewel; ze zijn mensgerichter, minder taakgericht en minder daadkrachtig. Als een vrouwelijke cadet voldoet aan het vrouwbeeld, lijk ze per definitie geen volwaardig leiderschapsmateriaal. Deze collectieve onderbewuste heeft directe impact op de beleving van zowel vrouwelijke als mannelijke cadetten op de KMA. In de volgende twee paragrafen ga ik hier dieper op in.

57 4.2 Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op vrouwelijke cadetten? Op de KMA zijn vrouwelijke cadetten met een percentage van 31% in de minderheid. In de tabel hieronder heb ik de hoeveelheid vrouwelijke- en mannelijke cadetten per jaar en per krijgsmachtdeel weergegeven. Zoals eerder in het theoretisch kader naar voren kwam, is er verschil in groepsdynamiek tussen groepen waar vrouwen een tokenpositie innemen en groepen die meer gebalanceerd zijn (Kanter, 1977). De man-vrouw ratio in de totale cadettenpopulatie in Breda is scheef. Dit heeft invloed op de individuele ervaringen van zowel de vrouwelijke cadetten (de minderheid) en de mannelijke cadetten (de meerderheid). In deze paragraaf ligt de nadruk op de beleving van vrouwelijke cadetten. In paragraaf 4.3 zal ik verder ingaan op de beleving van mannelijke cadetten. Om een zo volledig mogelijk antwoord te geven op de deelvraag, bespreek ik ook hoe de mannelijke respondenten over de vrouwelijke cadetten denken.

Man-vrouw ratio cadetten in Breda

Landmacht Luchtmacht Marechaussee Totaal

8 Vrouw = 24% 10 Vrouw = 43% 5 Vrouw = 38% 23 Vrouw = 33% 2020 25 Man = 76% 13 Man = 57% 8 Man = 62% 46 Man = 67% 4 Vrouw = 17% 11 Vrouw = 52% 8 Vrouw = 53% 23 Vrouw = 39% 2019 19 Man = 83% 10 Man = 48% 7 Man = 47% 36 Man = 61% 2 Vrouw = 10% 9 Vrouw = 39% 8 Vrouw = 47% 19 Vrouw = 32%

2018 18 Man = 90% 14 Man = 61% 9 Man = 53% 41 Man = 68% 3 Vrouw = 9% 4 Vrouw = 21% 4 Vrouw = 44% 11 Vrouw = 19% 2017

28 Man = 91% 15 Man = 79% 5 Man = 56% 48 Man = 81% Opkomstjaar 17 Vrouw = 16% 34 Vrouw = 40% 25 Vrouw = 46% 76 Vrouw = 31% Totaal 90 Man = 84% 52 Man = 60% 29 Man = 54% 171 Man = 69%

Skewed Group Tilted Group Balanced Group Tabel 1: Man-vrouw ratio cadetten in Breda

58 4.2.1 De minderheidspositie Alle vrouwelijke respondenten zijn zich erg bewust van de minderheidspositie waarin zij zich bevinden. Alledaagse concrete zaken waaruit dit bleek waren onder andere een aparte Snapchatgroep en WhatsAppgroep. Over de Snapchatgroep vertelde een respondent: “Ik weet bijvoorbeeld dat de jongens een aparte Snapchatgroep hebben met alleen jongens. Omdat daar dan dingen in gestuurd worden die wij als vrouwen dan niet leuk zouden vinden. Als je dat hoort denk je wel dat je in de minderheid bent”. En ook het feit dat er aparte vrouwenpraatjes worden georganiseerd, werd door een andere respondent aangedragen: “Dus ze hebben wel vrouwenpraatjes, maar geen mannenpraatjes. Daaraan kun je wel specifiek merken dat jij dus de minderheid bent.”

Ik heb alle vrouwelijke respondenten gevraagd wat zij positief vinden aan het zijn van een vrouw op de KMA. De meningen waren vrijwel gelijk. Er zaten geen echte voordelen aan het zijn van een vrouw op de KMA. Zo vertelde een van de respondenten, die overigens in een gebalanceerde groep zit:

[lange stilte] niks denk ik. Ik zie niet echt de voordelen. Ik zie eerder alleen nadelen dan een voordeel. Ik denk niet dat vrouwen voordelen hebben op de KMA eerlijk gezegd. Even heel bot gezegd.

De vrouwelijke respondenten waren het erover eens dat er veel tijd en moeite gestoken moest worden in het beschermen van de reputatie van de vrouwelijke cadet. Omdat zij in de minderheid zijn, ervaren ze een verantwoordelijkheidsbesef. “Je bekleedt als vrouw een bepaalde positie omdat je voor velen een voorbeeld bent” vertelde een respondent. Maar dit verantwoordelijkheidsbesef kan ook doorschieten. Een andere respondent de tevens in een gebalanceerde groep zit vertelde: “Misschien dat ik me soms iets onnodig heb geremd, dat ik te veel verantwoordelijkheid droeg. Dat vind ik ook wel eens jammer, dat ik over 10 jaar denk: had ik nou wat meer genoten van die KMA-tijd.” Het zorgt ook voor twijfel. Zo vertelde een respondent mij het volgende:

Ja, de onbezorgdheid is weg. Dat heb ik vaak ook wel. Ik merk dat vooral, dan heb ik echt een soort shock als ik met vriendinnen van thuis afspreek. Afgelopen zomer gingen we kamperen bij een vriendin in de achtertuin, en dat ik ineens echt met mijn neus op de feiten werd gedrukt hoe erg onze

59 werelden verschillen en hoe erg mijn hele visie veranderd. Dat ik soms echt denk: wat doe ik mezelf aan op mijn [leeftijd]. Want ik had ook nog zoveel minder verantwoordelijkheden kunnen gaan hebben. Ja, dat ik echt denk: is het überhaupt wel gezond om zo jong hieraan te beginnen?

Waar de vrouwelijke respondenten voornamelijk last van hadden in hun minderheidspositie was het gevoel dat de groep vrouwen gezien wordt als één homogene groep. Wanneer één van de vrouwelijke cadetten iets doet wat niet binnen de geldende norm past, worden alle vrouwelijke cadetten hierop beoordeeld. De vrouwelijke respondenten vertelde het volgende over deze uitsluitingsmechanismen:

Op de KMA word jij als vrouw, als minderheid in het groepje ‘vrouwen’ geduwd dus als één van die groep iets geks doet, dan heeft heel die groep iets geks gedaan. Basically, gewoon discriminatie. Alleen het is niet per se zo negatief bedoeld ofzo? Maar het is hier wel zo dat als één iemand hier iets doet dan wordt iedereen erop aangekeken.

Een van de respondenten vertelde over haar ervaring toen zij net op de KMA terecht kwam. Zij werd onterecht beoordeeld over iets waar zij zelf geen aandeel in had:

En dat heeft toen echt wel heel veel impact gemaakt, dat ik dacht: huh, maar de meeste hebben gewoon een vriend, of niet, en sommige hebben nog niet eens seks gehad, en toch worden wij zo genoemd. Dat was wel heel erg vervelend, dat je zo wordt aangestaard en als één iemand iets doet, dan hebben ze het meteen allemaal gedaan en zijn het meteen allemaal hoeren.

Deze ervaringen hebben ervoor gezorgd dat de vrouwelijke cadetten voorzichtiger zijn geworden. De sociale veiligheid van vrouwelijke cadetten op de KMA hangt af van eigen gedragingen maar ook van de gedragingen van andere vrouwelijke cadetten om hen heen. Dit zorgt automatisch ervoor dat vrouwen kritischer worden naar elkaar toe.

60 Ja omdat je misschien toch denkt dat wij vrouwen als één worden gezien. En ik wil niet dat iemand anders het voor mij verpest. En ik wil niet dat een gedachte, uiting of uitspraak van een vrouw gezien wordt als iets wat bij alle vrouwen is, want dat is niet zo. En daarom denk ik dat je heel erg kritisch bent op elkaar. Omdat je bang bent dat je over één kam wordt geschoren. Mensen gaan dan oordelen hebben over drie vrouwen die iets vinden terwijl de rest dat allemaal niet vindt. Dat wil je voorkomen en daarom ben je denk ik zo kritisch op elkaar.

Deze kritische houding ten opzichte van andere vrouwen, zorgt voor een complexe dynamiek onder de vrouwelijke cadetten op de KMA. Hier kom ik later in deze paragraaf op terug. Wat verder opvallend is, is dat fouten van vrouwelijke cadetten toegeschreven worden aan het feit dat zij vrouw zijn. Zo gaf een van de vrouwelijke respondenten aan dat zij uitgemaakt werd voor ‘kutwijf’ terwijl er bij fouten van mannelijke cadetten anders gereageerd werd:

Bij ons waren er twee gasten die gingen kaartlezen, überhaupt al want de gasten konden beter kaartlezen en ze hadden meer richtingsgevoel. Vervolgens gingen we dus echt, gewoon echt scheef. Mis, gewoon een kilometer van het punt af. En toen werd er ook echt gescholden op die persoon maar dat waren geen woorden zoals ‘kutjoch’ en ‘rotjoch’ en wat doen jullie het allemaal fout. Maar het is meer van ‘waarom zeg je dat nou? En het is al zo ver.’ ‘Wat vervelend en wat kut’. Maar het is niet direct op de persoon zoals ‘kutwijf’ of ‘kutjoch’. Want ‘kutwijf’ slaat echt heel erg op het feit dat je een vrouw bent. En er werd wel gescholden op de persoon die daar liep maar dat was dus niet zo zeer op de persoon die daar liep maar meer dat het nog extra ver was. En dat was veel minder op het feit dat hij man was en het fout deed maar meer op het feit van ja kut dat het fout gaat. Dan dat het echt gaat om een ‘kutwijf’ en ‘waarom doet een wijf dit überhaupt’. Ik vond dat daar best een verschilletje in zat eigenlijk.

Uit de data kwam naar voren dat een minderheidspositie in een masculiene organisatie voor de vrouwelijke cadet een grote impact heeft op haar alledaagse bezigheden. Opvallend is dat iedere

61 vrouwelijke respondent hier mee te maken kreeg ongeacht in welke groep zij zat. De lasten die vrouwen volgens Kanter (1977) in skewed groups ervaren, kwamen bij alle vrouwelijke respondenten aan bod. De vrouwelijke cadet valt op binnen de groep en voelt zich vertegenwoordiger van ‘de vrouwelijke militair’. Er is weinig ruimte voor fouten omdat de reputatie niet geschonden mag worden. Het gevoel dat de vrouwelijke cadetten als één homogene groep wordt gezien, verhoogt de druk. Hier kom ik later in dit hoofdstuk op terug. De minderheidspositie waar vrouwen zich in bevinden heeft directe invloed op de alledaagse informele vorming. Uit de verschillende interviews bleek dat vrouwelijke cadetten geen duidelijke voordelen zien aan hun eigen vrouwelijkheid. In de conclusie van de eerste deelvraag kwam ook naar voren dat ‘vrouwelijkheid’ wordt gekoppeld aan iets ‘anders’ dan de geldende norm. De vraag die hieruit rijst is hoe vrouwen zich moeten gedragen om aan de norm te blijven voldoen en de reputatie van de vrouwelijke militair niet te schaden.

4.2.2 Ongeschreven gedragsregels voor vrouwen Professionaliteit in gedrag en uitstraling wordt door iedere vrouwelijke respondent belangrijk gevonden. Omdat mannelijkheid de norm is op de KMA, wordt de vrouwelijke cadet beoordeeld als professioneel wanneer zij in haar gedragingen masculien of zelfs seksloos acteert:

Je moet wel proberen een beetje op de voorgrond te treden. Immers wil je leider worden. Maar op bepaalde punten moet je eigenlijk juist op de achtergrond blijven als ik het bekijk vanuit vrouwelijk perspectief. Je moet niet gaan opvallen omdat je zo vrouwelijk bent. Dan krijg ik wel een beetje van ja, daar gaat het niet om hier. Het gaat erom dat je goed leider wordt.

De vrouwelijke respondenten gaven aan dat hoe ‘vrouwelijk’ de vrouwelijke cadet zich kleedt en gedraagt, bepaalt hoe serieus zij wordt genomen. Het gevoel dat tijdens diensttijd vrouwelijkheid niet tot uiting mag komen, wordt door meerdere vrouwelijke respondenten onderschreven.

Ik vind je onprofessioneel als andere mensen zich ongemakkelijk voelen door wat jij doet of hoe jij je kleedt. En je weet dat het niet onbewust is bij die

62 mensen, dat gedrag wil je naar boven laten halen. Als jij je sexy kleedt, dan wil je dat mensen daarnaar kijken en iets daarmee willen.

Een punt van aandacht hierbij is dat de vrouwelijke respondenten aangeven dat de verantwoordelijkheid bij hen ligt als het gaat om het gevoel van ongemak bij de ander. De makkelijkste manier om dat te voorkomen, is ‘vrouwelijkheid’ tijdens diensttijd in te perken. Iets waar vrouwelijke cadetten namelijk voor moeten waken, is dat anderen hen gaan beoordelen op hun vrouwelijkheid in plaats van hun werk:

[…] Ervoor zorgen dat mensen je gaan beoordelen op iets anders dan je werk. Dat kan zijn door dingen die je zegt of dat kan zijn door dingen die je laat zien. En ik vind voornamelijk bij vrouwen dat als je te veel op ongepaste momenten, dus tijdens diensttijd bijvoorbeeld, heel erg laten zien van of heel erg gaat flirten met iemand heel erg laat zien van: 'Ik ben niet per se bezig met m’n werk', dan vind ik je al onprofessioneel. En dat kan dus ook zijn dat iemand inderdaad expres, en dat zie je aan iemand, ik kan niet uitleggen hoe precies, maar expres heel erg je best doen om in een sporttenue er heel erg goed uit te zien tijdens diensttijd. Dan denk ik: ‘Is dit het nut van de sportles of is het nut van de sportles om te sporten samen en samen te werken en alle nuttige dingen die je doet bij de sportles?’ Is het dan belangrijk dat jij er zo goed mogelijk uitziet? Wat mij betreft niet.

Ik vroeg dezelfde respondent of zij het kon tolereren als de vrouwelijke cadet die haar best doet om er goed uit te zien, dat deed omdat ze juist haar vrouwelijkheid zou willen omarmen. Echter blijkt dat de timing van het uiten van vrouwelijkheid voor haar van belang is:

Ik zou ook respect voor de hebben inderdaad als ze zegt: 'Ik doe dit om juist heel vrouwelijk over te komen'. Alleen is dat het moment? Is de sportles het moment om vrouwelijk over te komen of is de sportles het moment om juist allemaal genormaliseerd seksloos militair te zijn en te werken aan je sportieve vaardigheden?

63

Deze respondent is daarin niet de enige. Samen met haar vonden de andere vrouwelijke respondenten dat voornamelijk tijdens diensttijd vrouwelijkheid ingeperkt moet worden. Het onderscheid tussen diensttijd en buiten diensttijd werd door een van de respondenten als volgt omschreven:

Ja, ik heb wel een beetje kijk: in GVT wil ik gewoon serieus genomen worden. Op het werk wil ik serieus genomen worden. Dus dan zorg ik er gewoon voor dat alles netjes is, maar niet per se aantrekkelijk zeg maar, dat boeit me niet zo tijdens daguren. Terwijl 's avonds ik met dezelfde mensen praat, maar dan wil ik er wel mooi uit zien of sexy of gewoon op z’n meisjes-achtigs. Dus wat dat betreft heb ik wel een verschil tussen dagtijd en avondtijd. Diensttijd en buiten diensttijd.

Dat vrouwen zich na diensttijd wel wat meer vrouwelijk durven op te stellen, komt volgens een deel van de respondenten “Omdat je de hele dag een beetje verstopt zit in dat pak ofzo, en als je dan je normale kleren aan kunt, dan kun je laten zien: Dit ben ik en dit zit er onder die jute zak”. Maar ook dan kunnen zij niet volledig hun gang gaan. Ook buiten diensttijd wordt een zekere vorm van professionaliteit van de vrouwelijke cadet verwacht.

Ja volgens mij is het ook niet nodig ofzo, je moet natuurlijk ook professioneel blijven, dus helemaal prima als jij je rokje iets korter wilt en een leuk oorbelletje in wilt doen, maar het moet wel professioneel blijven. Het moet niet zo zijn dat ik dan een gesprek heb met diegene en dat ik dan denk: ‘Zo, oké, goeiedag’. Dat is al een verkeerde reactie die je oproept bij een ander.

Naast dat er in uitstraling zo min mogelijk aandacht besteed moet worden aan vrouwelijkheid, moet volgens de respondenten vrouwelijke karaktereigenschappen zo veel mogelijk onderdrukt worden. Emoties en kwetsbaarheid worden geassocieerd met vrouwelijkheid en omdat het stereotype vrouw sneller over zich heen laat lopen, zetten de vrouwelijke respondenten zich hiertegen af. Zo vertelde een van de respondenten mij: “Je wil minder een huilebalk zijn, dat is

64 toch iets dat je van jezelf weggeeft ofzo en je wilt niet dat mensen je zo gaan zien.” Een andere vrouwelijke respondent vertelde mij:

Maar ik vind het wel erg als mensen het idee hebben dat ik onzeker ben en dat ze mij daarop kunnen pakken en daarna over mij heen kunnen lopen. Daarom stel ik me niet op deze manier tegenover iedereen op. En zeker tegen jongens niet. Echt totaal niet. Ik doe tegen hen zo van: ‘Ik ben cool en het boeit me allemaal niet zo’. Maar eindstand is dat natuurlijk helemaal niet zo.

De houding die door vrouwelijke cadetten wordt aangenomen, gaat vaak ook gepaard met de constante vraag hoe ze geaccepteerd gaat worden in de groep. Deze onzekerheid kwam bijvoorbeeld naar voren in het volgende citaat:

Ik zou het gewoon niet durven om zo te huilen op hoogte omdat ik heel bang zou zijn voor het oordeel van de rest van de groep. Niet per se omdat ik een vrouw ben, maar gewoon over het algemeen wordt kwetsbaarheid wat minder binnen de KLu en de KL al helemaal wat minder geaccepteerd. Dan krijg je dat kwetsbaarheid is geassocieerd met vrouwelijkheid. Dus dat.

De ongeschreven gedragsregel voor vrouwen op de KMA is dat je moet accepteren dat je vrouw bent maar het niet te veel moet uitdragen. Vermoedelijk wordt deze collectieve norm die over de jaren heen steeds gereproduceerd wordt, geïnternaliseerd tot een eigen overtuiging. De identiteitscrisis die hiermee gepaard gaat, wordt in het volgende citaat weergegeven:

Ik heb op het begin heel erg gekozen voor één van de mannen proberen te zijn, maar ik had ook andere meiden bij mijn vlucht gelukkig, waardoor ik ook wel vasthield aan een meisje zijn. […] Ik probeer ik nu gewoon mezelf te zijn. En dan kom je een beetje uit in het midden, tussen man en vrouw zeg maar.

65 Vrouwelijke cadetten lijken op dagelijkse basis te moeten balanceren tussen het omarmen van hun eigen identiteit en het aanpassen aan de geldende masculiene norm op de KMA. Deze balans wordt gevonden in de specifieke momenten van de dag. Tijdens diensttijd wordt de eigen identiteit en vrouwelijkheid zo veel mogelijk ingeperkt. Er wordt verwacht dat de vrouwelijke cadet masculien of nagenoeg seksloos optreedt en ook in gedrag weinig ‘vrouwelijkheid’ laat zien. Het uiten van emoties en kwetsbaarheid wordt tijdens diensttijd niet geaccepteerd omdat het niet strookt met de masculiene normen die aan de militair worden gesteld. Na diensttijd is er meer ruimte voor de identiteiten van de vrouwelijke cadetten. Echter blijven zij hier ook in beperkt omdat ook na diensttijd ongeschreven gedragsregels – weliswaar in mindere mate – blijven gelden. Tijdens de interviews viel op dat deze beperkingen bij sommige respondenten tot compensatiegedrag leidde. Zij ervaarden na diensttijd de behoefte om zich extra vrouwelijk te uiten omdat zij tijdens diensttijd daarin beperkt werden.

4.2.3 Mannelijke respondenten over de ongeschreven gedragsregels De mannelijke respondenten bevestigden grotendeels het gevoel van de vrouwelijke respondenten. De vrouwelijke cadet die zich ‘te vrouwelijk’ uit, wordt volgens mannelijke respondenten minder serieus genomen. Opvallend is dat ook vrouwelijke cadetten die zich ‘te mannelijk’ uit eveneens minder serieus genomen wordt. Ik heb de mannelijke respondenten gevraagd of zij de voorkeur geven aan een vrouwelijke cadet die zich meer als one-of-the-guys gedraagt. De meningen zijn hierover licht verdeeld. Een mannelijke respondent gaf hier bijvoorbeeld wel de voorkeur aan:

Ik denk niet dat het een moetje is, maar ik denk dat het voor de gasten leuker is als je one-of-the-guys bent en ook voor het meisje zelf. Omdat als jij one- of-the-guys bent, dan word je sneller opgenomen in de groep, dan voelt iedereen zich gewoon comfortabel weet je wel. Terwijl als jij het meisje- meisje bent dan val je er toch gewoon buiten.

Door de in- en uitsluitsingsprocessen die plaatsvinden op basis van gender, lijken de gedragsvoorschriften voor de vrouwelijke cadetten op het eerste gezicht eenvoudig. Het is voor de vrouwelijke cadet beter om aan de ‘mannelijke’ norm te voldoen in plaats van zich ‘te vrouwelijk’ te gedragen:

66 Maar andere kant denk ik wel als ik een vrouwelijke militair zie die d’r nageltjes heeft gelakt en ze heeft oorbelletjes in en whatever dan denk ik: ‘Kom op hé, waarom doe je nou zo je best om er zo nice uit te zien. Je bent gewoon militair je bent hier niet om een schoonheidswedstrijd te lopen ofzo’. Ja dat zit er wel in hoor. Dus dan zou ik wel, daaruit afleidend, vinden dat een vrouw zich bij ons als one-of-the-guys moet gedragen.

Een andere mannelijke respondent vertelde mij dat wanneer vrouwelijke cadetten niet over zich heen laten lopen, dit voor het groepsproces meerwaarde kon brengen. Het was voor hem belangrijk dat de vrouwelijke cadet actief die rol op zich neemt, omdat zij anders niet veel toe zou voegen:

Als je alleen maar van die vrouwen hebt die harstikke stevig in hun schoenen staan, dan hangt er echt een soort kerel bolwerk. En we hebben het echt wel een paar keer gehad in een BO dat het gewoon handig is als een meid zegt van: nou, jongens, kijk even naar jezelf. Jullie zijn echt dieren hoe jullie je nu gedragen, gedraag je even. Die woorden hoor je gewoon sneller uit een vrouw, dat draagt ook bij aan het groepsproces. Maar ja, als alle meiden over zich heen laten lopen, waarom hebben we dan überhaupt vrouwen als ze toch niet zoveel toevoegen.

Echter blijkt ook uit de interviews dat de gendergerelateerde normbeelden tegelijkertijd voor een complexe situatie zorgt. Een respondent vertelde mij dat er voor een vrouwelijke cadetten een dun speelveld is. Als ze zich ‘te vrouwelijk’ uiten, zorgt dat voor uitsluitingsprocessen. Maar als te veel hun best doen om one-of-the-guys te zijn, is dat ook niet wenselijk:

Maar af en toe betrap ik mezelf erop dat als ik een vrouwelijke militair zie die helemaal netjes opgemaakt is, dan denk ik: ‘Wat doe je nou weer’. Maar tegelijkertijd denk ik ook bij sommige vrouwelijke militairen: ‘Oké waarom loop je zo erg mee en waarom probeer je nou one-of-the-guys te zijn?’.

67 Het lijkt erop dat het voor de vrouwelijke cadet een onmogelijke impasse is om het in de ogen van alle mannelijke cadetten goed te doen en geaccepteerd te worden. Dat hiernaar wel verlangd wordt door vrouwelijke cadetten, bewijst het volgende citaat:

Een van de vrouwen uit mijn peloton, die zei oprecht, het beste compliment, ja het is niet helemaal de juiste omschrijving denk ik, maar wat je kunt zeggen, is dat je mij one of the guys noemt. En dan gaat het nog niet eens om het woord ‘guy’, maar het feit dat je er gewoon bijhoort en dat je ook gewoon lekker mee kunt lullen over, nouja even stereotyperend: mannenonderwerpen en wat dan ook. Dat dat gewoon echt geen reet uitmaakt voor haar en dat zij het heel erg tof vindt om met de kerels, gewoon erbij te horen op die manier. Dat vond zij heel erg tof.

Vrijwel alle mannelijke respondenten erkennen de toegevoegde waarde van vrouwelijke cadetten in hun groep. Uit de interviews met mannelijke respondenten bleek dat in eerste instantie desondanks de voorkeur werd gegeven aan masculien gedrag bij een vrouw. Na dieper met de mannelijke respondenten te zijn ingegaan op deze materie, bleek bij mannelijke respondenten veel discrepantie te zijn in wat er van vrouwelijke cadetten verwacht werd. ‘Te mannelijk’ gedrag is namelijk ook niet gewenst. Dit komt overeen met de bevindingen in het theoretisch kader. Beauvoir (2020) beschreef dat men wil dat de vrouw voldoet aan de ‘mannelijke’ norm maar tegelijkertijd ook wil dat zij vrouw is en haar vrouwelijkheid niet verliest. De vrouwelijke cadet lijkt gelijkelijk hoe dan ook afgerekend te worden op het gedrag dat zij vertoont. Haar gedrag zal altijd ‘te mannelijk’ of ‘te vrouwelijk’ zijn. Vooropgesteld staat dat zij nooit volledig kan voldoen aan de ‘mannelijke’ norm.

4.2.4 Bewijsdrang Ondanks dat vrouwelijke cadetten nooit volledig kunnen voldoen aan de ‘mannelijke’ norm, ervaren zij onbewust de noodzaak om hier zo goed mogelijk aan te conformeren. De bewijslast ligt dan ook bij de vrouwelijke cadet, zij moeten het tegendeel bewijzen alvorens zij gewaardeerd worden. In het theoretisch kader kwam naar voren dat deze bewijslast zorgt voor een toenemende bewijsdrang bij vrouwelijke cadetten. Vrouwelijke cadetten internaliseren namelijk de ‘mannelijke’ norm en disciplineren daarmee zichzelf. Dit zorgt voor een fundamentele ongelijkwaardige relatie tussen mannelijke- en vrouwelijke cadetten. De

68 vrouwelijke cadetten vinden dat ze zich extra moeten bewijzen in deze masculiene organisatie. Hoe deze bewijsdrang tot uiting komt, zal ik door middel van een aantal citaten weergeven:

Hoe hard je ook je best doet als meisje, je gaat er toch nooit aan komen, dat merkt eigenlijk iedereen wel denk ik. Denk dat dat het grootste nadeel is. En of je het nou als voordeel of als nadeel ziet, ik denk dat je als vrouw ook wel meer bewijsdrang hebt gewoon, heb ik in ieder geval wel. Dat ik denk: je wilt je toch altijd bewijzen, iets meer doen en iets meer geven. Maar dat is toch ergens ook wel weer voordelig want daardoor heb ik het gevoel dat wij als vrouwen meer ons best doen dan mannen en uiteindelijk heb je daar wel meer profijt van. Alleen het kan wel heel stressvol zijn denk ik.

Het gevoel om zich constant ten opzichte van de mannelijke cadetten te moeten bewijzen, wordt door alle vrouwelijke respondenten meermaals in de interviews aangehaald. Het kwam dusdanig veel voor in de transcripten dat ik een strenge selectie heb moeten maken uit alle quotes van de respondenten. Hetgeen wat door alle respondenten gedragen werd, is dat het zijn van een vrouw ervoor zorgt dat het moeilijker is om bij voorbaat al geaccepteerd te worden door de groep. De vrouwelijke respondenten hebben het gevoel dat zij zich eerst moeten bewijzen. “Je hebt het gevoel dat er een vooroordeel is en dat je dat vaak ook even moet wegwerken en dat ze je dan wel een soort van helemaal accepteren. Maar dat is niet vanzelfsprekend dat ze denken dat jij op hetzelfde niveau staat.” Het effect van dit vooroordeel werd ook aangekaart door een andere respondent:

Ik denk dat wij dan toch wel een bepaalde druk voelen omdat wij ‘de mindere’ zijn op militair vlak. Weet je dat is gewoon een heel slecht stigma maar dat heerst er wel. En ik denk dat wij proberen met alles mee te doen om ons de hele tijd te verbeteren en bewijzen en ik denk dat jongens dat gewoon minder hebben. Die denken dan: Ik zie wel of ik het haal, dan heb ik de BO gehaald nou dikke prima. En ik denk dat vrouwen zo’n instelling hier niet kunnen hebben.

69 Deze bewijsdrang leidt tot een gevoel van druk, stress en onzekerheid bij de vrouwelijke respondenten. Als zij namelijk niet voldoen aan de gestelde norm, vallen zij buiten de groep wat de reputatie van de vrouwelijke cadet niet ten goede komt. Zo vertelde een van de respondenten: “Ik ervaar een bepaalde druk. Als vrouw word je verwacht de manneneis te halen. Mannen behandelen je dan als gelijke en je krijgt dan respect.” Een andere respondent vertelde me: “Je moet jezelf inderdaad bewijzen voordat je dat respect hebt verdiend als het ware.” In andere interviews kwamen zaken naar voren met ongeveer de gelijke strekking:

En ik heb gewoon het idee dat als een andere jongen wel de laatste is: dan is dat niet erg. Maar stel een meisje zou de laatste zijn dan is dat wel erg. Dus ik ervaar gewoon constant die druk.

De bewijsdrang die vrouwelijke cadetten voelen, komt voort uit het gevoel van minderwaardigheid (Beauvoir, 2020). Ze willen niet onderdoen voor de mannelijke cadet en ook goed in de groep liggen: “Ik wil anderen niet teleurstellen of tot last zijn omdat ik weer de laatste ben of vervolgens bijvoorbeeld niet mijn eigen tas kan dragen.” Een andere respondent vertelde mij: “Dat kwam ook heel erg door onzekerheid. Het niet durven proberen want als je faalt is dat erger dan wanneer je het niet eens hebt geprobeerd. Ik denk dat dat er wel in zat ja.” Of en in hoeverre mannelijke respondenten deze bewijsdrang bij vrouwelijke cadetten onderkennen, zal ik hieronder belichten.

4.2.5 Mannelijke respondenten over bewijsdrang Ik heb mannelijke respondenten gevraagd of zij het gevoel hadden dat vrouwelijke cadetten zich meer moesten bewijzen ten opzichte van hen. Alle mannelijke respondenten onderkennen dat vrouwelijke cadetten zich inderdaad meer moeten inzetten om het stereotiep dat over vrouwelijke militairen heerst te ontkrachten en geaccepteerd te worden door de dominante ‘mannelijke’ groep. Deze fundamentele ongelijkheid is voor mannelijke respondenten echter niet gemakkelijk te duiden.

Ja, weet ik niet. Ja vind ik een lastige. Ik denk wel dat dat onbewust ergens wel meespeelt, gewoon binnen de KMA. Misschien dat dames af en toe net een stapje harder moeten zetten om hetzelfde te laten zien, ja.

70

Dat dit voornamelijk onbewuste processen zijn, wordt door iedere mannelijke respondent aangehaald. Zo vertelde een respondent:

Vind ik lastig, ik weet niet per se of dat vrouwen zich dan meer moeten bewijzen dan mannen. Ik denk, ik hoop natuurlijk van niet maar misschien dat er onbewust zoiets zit van: nou, nog eerst maar eens zien of het wel kan.

Ik heb de mannelijke respondenten gevraagd waar deze gedachte vandaan zou kunnen komen. Zo vertelde een respondent dat dit te maken had met het gevoel dat vrouwen gematst worden op de fysieke eisen die aan hen gesteld worden.

Ja, vind ik lastig uit te leggen. Het is meer een onderbuikgevoel, en ik probeer ook het liefst geen aandacht te schenken aan dergelijke dingen, omdat het wederom voor mij oprecht geen reet uitmaakt of er een vent of een vrouw tegenover mij staat, zolang de persoon die tegenover jou staat gewoon presteert. Maar onwillekeurig, en misschien is dat seksistisch of wat dan ook, heb je in je onderbuik wel een gevoel van: je bent een vrouw, je hebt misschien iets beter je best te doen dan bepaalde kerels. En soms word je gematst op, en we hadden het in het begin over de fysieke fitheidseisen. Je wordt op dat soort dingen gematst en soms wrijft dat wel.

Een andere mannelijke respondent onderkende het bestaan van het vooroordeel dat de vrouwelijke militair zwakker is. Volgens hem leidt dat enerzijds voor een bewijsdrang bij vrouwen, zij moeten namelijk eerst het vooroordeel ontkrachten. Maar anderzijds kan het vooroordeel ook tot onveilige situaties leiden. Fouten worden door vrouwelijke militairen daardoor minder snel toegegeven:

Ik denk wel dat je als vrouw tegen een vooroordeel aan moet trappen. En het bestaan van dat vooroordeel – of het nou geuit wordt of niet – bepaalt mede aan hoe jij denkt dat je jezelf voor moet doen. […] Ik denk dat er een

71 vooroordeel heerst waardoor het voor een vrouw bijvoorbeeld moeilijker kan zijn om zichzelf op een juiste manier dienstbaar op te stellen, dan wel op een juiste manier heel erg zeker zijn in het eigen kunnen en dat ook aan kunnen geven. Omdat ik denk, ja ik denk dat het belangrijk is om aan te geven wanneer je iets niet kan. En ik denk omdat een vrouw sneller bang is om te worden gezien als ‘een zwakkere vrouw’ in ons werk dat die minder snel toe durft te geven wanneer iets niet kan of niet lukt. […] ik denk dat er wel een nadeel is door heersende vooroordelen.

De machtsconstellatie en de fundamentele dualiteit die ontstaan door de gendergerelateerde normbeelden kwamen uit de interviews met mannelijke respondenten naar voren. Hoewel mannelijke respondenten weten dat het onrechtvaardig is, lijkt er besef te zijn dat zij de vrouwelijke cadetten onbewust scharen onder ‘de ander’. In de laatste quote kwam bovendien naar voren dat de complexe processen die gepaard gaan met heersende vooroordelen en bewijsdrang van vrouwelijke cadetten mogelijk zorgen voor onveilige situaties.

4.2.6 Seksualisatie en seksualiteit van de vrouwelijke cadet Onveilige situaties beperken zich niet slechts tot de uitvoering van het werk. Sociaal onveilige situaties manifesteren zich voornamelijk in informele sferen. Vrouwelijke militairen en het vrouwelijk lichaam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het vrouwelijk lichaam zorgt voor een extra dimensie in de complexe sociale dynamieken op de KMA. De seksualisatie van het vrouwelijk lichaam door de dominante ‘mannelijke’ groep, kwam veelvuldig aan bod in de afgenomen interviews. Dat er op de KMA sprake is van seksualisatie van het vrouwelijk lichaam wordt door vrouwelijke respondenten als vanzelfsprekend gezien omdat vrouwen in de minderheid zijn. Er kan op die manier gemakkelijker over de vrouw gesproken worden.

Het is voor hen makkelijker om ons te specificeren. Het zijn er minder, dus dan ga je dat al sneller doen. Kijk, wij moeten echt om een tafel gaan zitten en alle mannen gaan bespreken. Voor hun is het ook makkelijker om ook te praten in termen als: die nieuwe meiden, weet je wel, of die van dat krijgsmachtdeel. Dat is denk ik wel makkelijker voor hun.

72 Daarnaast geven vrouwelijke respondenten aan dat het seksualiseren van het vrouwelijk lichaam te verwachten is in een sterke masculiene organisatie.

Je weet gewoon waar je terecht gaat komen. Namenlijsten gaan rond met foto’s met kruisjes en rondjes met dames die wel leuk waren en de dames die niet leuk waren. Dit ging dus altijd zo dus het werd dan als vanzelfsprekend gezien.

Ook andere vrouwelijke respondenten bevestigen dat zulke fotolijsten rond worden gestuurd: “Vrouwen worden geshamed zonder dat zij weten dat hun foto’s rondgaan.” Er wordt door cadetten veel geroddeld. Het begrip slutshaming wordt specifiek door de vrouwelijke respondenten aangehaald. Zo vertelde een respondent:

Er is hier veel slutshaming. Een kwart van de dames is hier al achter haar rug om of zelfs in haar gezicht als slet bestempeld. Een man kan met 5 vrouwen zoenen in 1 week maar als een vrouw 1 keer met een man zoent in maanden; dat is dan erg.

Een andere respondent onderschreef dit: “Als een vrouw 2 jongens op een avond zou zoenen, is het ‘oh heftig’ en als een man het doet is het ‘oh lekker bezig man’.” Vrouwelijke respondenten geven aan dat ze bewust zijn van hun vrouwelijk lichaam omdat ze het gevoel hebben dat ze gezien worden als object door mannelijke cadetten:

Nou je wordt soms wel als object gezien heb ik het gevoel, als een soort prooi. Ik had toen iets gehoord omdat een vriend van mij uit het peloton zei: Bij de Spijkerbar hadden een paar jongens het over jou - maar er zitten meer [naam respondent]’s op de KMA - ja die [naam respondent] met die kont. Ja toen dacht ik oh, oh ja, dat zijn wel uitspraken waarvan je denkt ik heb meer dan alleen een kont maar goed.

73 Het zorgt bij de vrouwelijke respondenten in meer of mindere mate voor een gevoel van onveiligheid. Dit was voornamelijk in de periode net na afloop van de Co-Tijd. Vrouwelijke respondenten hadden het gevoel dat zij in die periode voornamelijk in het middelpunt van alle mannelijke aandacht stonden. Maar niet iedere vrouwelijke respondent was daar blij mee. Het heeft er zelfs toe geleid dat activiteiten van het Cadettencorps of de Spijkerbar in het algemeen gemeden werd:

Je merkt dat iedereen dan naar je toekwam om met je te praten. Maar niet met de juiste intenties. Mensen wilden gewoon kijken of ze iets konden doen met je. Het gaat direct weer meteen op die manier. Het is altijd daarop uit. Ik vind het niet meer leuk om naar Cadettencorps of Spijkerbar dingen meer te doen.

Vrouwelijke cadetten met een relatie op de KMA gaven aan dat het hebben van een relatie met een mannelijke cadet voor het positieve gevolgen had. Zij kregen hierdoor meer sociale zekerheid en hadden het gevoel dat ze minder ongewenste aandacht zouden krijgen. “Je bent gewoon van de markt in die zin, en daar hebben ze wel redelijk respect voor”. Een andere vrouwelijke respondent verteld mij:

Aan de ene kant heb ik ook wel eens gedacht van: je kan op de KMA maar beter een relatie hebben, want dan is in ieder geval de kans dat je een schandaal of met allemaal verschillende jongens gaat gewoon kleiner. Dat komt je reputatie uiteindelijk wel ten goede. Dat vind ik ook wel stom hoor, dat mannen gewoon alles kunnen doen.

Om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, heb ik slechts een beperkt deel van de ervaringen beschreven. Desalniettemin kan uit de interviews geconcludeerd worden dat de sociale veiligheid van vrouwelijke cadetten op de KMA wankel is. Een groot deel van de vrouwelijke respondenten zien de sociale onveiligheid van vrouwelijke cadetten als een vanzelfsprekendheid in een masculiene organisatie. Vrouwelijke cadetten worden beoordeeld op hun uiterlijk en er is sprake van slutshaming. Verder wordt er door meerdere vrouwelijke respondenten gesteld dat het hebben van een relatie op de KMA voor meer sociale zekerheid

74 zorgt. De ervaringen van de vrouwelijke respondenten komen niet overeen met de gestelde gedragsregels vanuit Defensie. De derde regel van de Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit luidt namelijk: “Ik maak mij niet schuldig aan seksuele intimidatie en ongevraagde seksuele aandacht” (Ministerie van Defensie, 2019).

4.2.7 Mannelijke respondenten over seksualisatie en seksualiteit Dat de derde regel van de Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit niet in alle gevallen nageleefd wordt, wordt ook bevestigd door de meeste mannelijke respondenten. Ook zij ervaren ongelijkheid tussen de seksualiteit van de mannelijke - en vrouwelijke cadet. Twee verschillende mannelijke respondenten vertelden mij het volgende hierover:

Ik denk wel dat een gozer die veel meiden in bed heeft, dat is een vette jongen, en andersom is het een vrouw van lichte zeden. Dat gebeurt, ik denk dat dat overal gebeurt, maar op de KMA ook zeker.

Ja ik denk dat veel vrouwen ook wel het idee hebben dat je niet te veel met jongens aan moet pappen of te veel moet wisselen. Omdat er je dan snel een slet bent, of een matras, of dat soort dingen. Dus ik denk dat meiden soms wel denken dat ze zich een avond in moeten houden, want anders wordt er iets van gevonden.

Aan de andere kant zijn er ook mannelijke respondenten die dit niet zo zien. “Het is misschien ook wel een bepaalde zelfopgelegd censuur ofzo. Als je denkt van: ‘het kan niet, het mag niet’.” Desalniettemin zijn alle mannelijke respondenten het erover eens: “Meiden staan gewoon wat meer onder een vergrootglas aan het begin”. Het begint voor de mannelijke respondenten al tijdens de Co-Tijd. Zo vertelde een respondent: “Ja vrouwen zijn in de Co-Tijd belachelijk gemaakt, of te kijken gezet, dat feuten hoort er ook wel bij.” En een andere respondent vertelde mij dat vrouwelijke cadetten en in het bijzonder knappe Oja’s, het gespreksonderwerp zijn na de Co-Tijd.

75 In de Co-Tijd denk je al helemaal primitief na. Dat hadden we ook wel bij jou, maar ook bij bijvoorbeeld over [naam andere vrouw]. Dat is natuurlijk wel een gespreksonderwerp na de Co-Tijd, naast alles wat je hebt meegemaakt, maar inderdaad ook van: wie weet er nog wat van de knappe Oja's?

Ook onderkennen mannelijke respondenten de sociale voordelen voor vrouwelijke cadetten van het hebben van een relatie op de KMA. “Ik hoop niet dat er vrouwen zijn die dat als voornaamste reden hebben om een relatie te nemen maar ik denk dat het wel degelijk een factor kan zijn die meespeelt.” Hoewel de meeste mannelijke respondenten aangeven dat er een merkbaar verschil is tussen de seksualisatie van vrouwelijke en mannelijke cadetten, bestaat er nog wel onbegrip. Zo vertelde een mannelijke cadet mij:

Een vrouw en ik die een leuke avond hebben gehad, waar ze vervolgens heel erg veel spijt van heeft, niet per se om wat er is gebeurd maar omdat ze heel erg bang is dat andere mensen daarachter komen en dat andere mensen er wat van gaan vinden. Dat ze daardoor afbreuk doet aan de reputatie en haar imago, dat zoiets gebeurt.

Hij zou het logischer vinden als de vrouwelijke cadet er simpelweg gewoon niet zo veel ervan zou aantrekken. En dit is ook een logische gedachtegang als vrouwelijke cadetten hierover niet volledig open zijn tegenover mannelijke cadetten. We zagen eerder dat vrouwelijke cadetten hun mannetje willen staan en vooral niet kwetsbaar over willen komen. Het is onvermijdelijk dat de mannelijke cadetten dan niet het volledige verhaal te horen krijgen, waardoor de huidige constellaties blijven bestaan.

4.2.8 Concurrentie en bekritisering onder vrouwen Aan het begin van deze paragraaf beschreef ik hoe de vrouwelijke respondenten last ervaarden van hun minderheidspositie. Ze werden gezien en beoordeeld als één homogene groep wat tot uitsluitingsmechanismen leidde. Vrouwelijke cadetten zijn voorzichtiger in hun eigen gedragingen en zijn kritisch op gedragingen van andere vrouwen. De concurrentie en kritische houding onderling bij vrouwelijke cadetten, is een van de vele dimensies in de complexe

76 dynamieken op de KMA. Iedere vrouwelijke respondent is hiermee in aanraking gekomen. De concurrentie tussen vrouwelijke cadetten is hoog. Zo vertelde een respondent:

Ik denk dat er een onderlinge concurrentie is tussen vrouwen. Ik denk dat vrouwen soms heel graag als man willen worden gezien, dus echt als one-of- the-guys en dat anderen weer de ‘coolste’ of de ‘fitste’ willen zijn. Ik denk gewoon dat er onderling bij vrouwen een hele grote concurrentie is omdat je niet zomaar in het hoekje geduwd wil worden.

De reputatie van de vrouwelijke cadet moet intact blijven. Iedere vrouwelijke cadet is hier verantwoordelijk voor. Een vrouwelijke respondent geeft aan dat zij in eerste instantie boos wordt op vrouwelijke cadetten die de reputatie schade toebrengen terwijl ze ook het gevoel heeft dat ze daar niet boos om mag worden:

Ja ik denk dat wij dan toch proberen om ons imago waar je dan toch een soort van je best voor doet om dat niet verpest te zien worden door... En dan wil ik niet de schuld verleggen naar de mannen of de vrouwen die zich zo kleden... Maar de mannen vinden van die vrouwen, die objectiviceren ze in de zin van: 'dat is zo'n vrouw in plaats van dat mijn collega'. En doordat ze dan over een drietal vrouwen zo denken, gaan ze over alle andere vrouwen binnen Defensie ook zo denken. En doordat je dat ziet gebeuren, word je een beetje pissig op die chick zo van: 'Je verneukt het, nu zien ze ons allemaal niet meer als professioneel omdat je één hebt staan tongen met iemand in de Spijkerbar'. Dat is echt de kern van het probleem. Dat zou zo niet moeten zijn.

Deze interne strijd zag ik bij meerdere vrouwelijke respondenten terug. Een van de respondenten gaf aan dat ze bewust zaken zei en deed “om [naam vrouwelijke cadet] een rottijd te laten geven. En daar had [naam mannelijke cadet] een heel groot aandeel in en zij ook niet per definitie. Dus inderdaad, je maakt je er allemaal schuldig aan.” Dit zorgt voor een grote scheiding tussen vrouwelijke cadetten wat het sociale vangnet voor vrouwen – die al in een minderheidspositie zitten – verkleint. “Ik vind dat vrouwen onderling eigenlijk sterk zouden

77 moeten staan, maar in werkelijkheid gaan we ook nog eens een keer op elkaar afgeven.” Een andere respondent vertelde mij:

Het was nooit echt dat ik dacht: ‘oh nice, wij zijn als vrouwen één front op de KMA’. En dat is voor mij persoonlijk, en ik denk dat ik ook wel voor de rest kan spreken, niet echt het gevoel geweest van: ‘we zijn met z’n allen’.

De beperkte loyaliteit en solidariteit onder vrouwelijke militairen wordt ondersteund door theorie in het theoretisch kader. De tokenposities die vrouwelijke militairen innemen, gaan gepaard met kritische houdingen ten opzichte van andere vrouwen. Volgens Derks (2016) heeft dit te maken met de sociale identiteitsdreiging. Vrouwelijke militairen die zich ‘te vrouwelijk’ uiten, ontvankelijk tonen voor seksuele aandacht of zelf flirten lopen het risico in de ‘verkeerde’ categorie terecht te komen (Andriessen et. al., 2017). Dit zou direct een aanslag plegen op de reputatie van de vrouwelijke militair.

4.2.9 Conclusie Uit de data kwam naar voren dat vrouwelijke respondenten een minderheidspositie ervaren op de KMA. Deze minderheidspositie heeft directe impact op haar alledaagse bezigheden. Vrouwelijke respondenten zijn zich namelijk bewust van hun positie ten opzichte van de mannelijke cadetten. Bovendien zijn ze zich bewust dat zij nooit volledig de heersende ‘mannelijke’ norm kunnen voldoen door de paradoxale eisen die aan hen gesteld worden. Om aan de ‘mannelijke’ norm te kunnen voldoen, moeten zij hun vrouwelijkheid in ieder geval tijdens diensttijd inperken. Dit zorgt voor een identiteitscrisis en bij sommige vrouwelijke respondenten voor compensatiegedrag. Dit betekent dat vrouwelijke cadetten na diensttijd zich extra vrouwelijk willen kleden. Buiten diensttijd blijven ongeschreven gedragsregels blijven voor vrouwelijke cadetten in mindere mate van kracht waardoor de vrijheid beperkt blijft. Mannelijke respondenten gaven aan dat zij het gedrag van vrouwelijke cadetten bepalend vinden voor de geloofwaardigheid. Wanneer een vrouwelijke cadet zich ‘te vrouwelijk’ of ‘te mannelijk’ uit heeft dit direct negatieve consequenties. De vrouwelijke cadet staat voor een onmogelijke impasse en voelt daardoor een sterke bewijslast. Hier vloeit onbewust een sterke bewijsdrang uit. Dit zorgt voor een fundamenteel ongelijkwaardige relatie tussen mannelijke- en vrouwelijke cadetten. Deze ongelijkheid en de onlosmakelijke machtsconstellaties zorgt voor (sociaal) onveilige situaties in de organisatie. Deze stroken niet met de derde regel van de

78 Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid en Integratie: “Ik maak mij niet schuldig aan seksuele intimidatie en ongevraagde seksuele aandacht”. Ten slotte ervaren vrouwelijke cadetten onderling een beperkte solidariteit wat mogelijk te maken heeft met de tokenposities die vrouwelijke cadetten innemen en de bijkomende sociale identiteitsdreiging. De reputatie van de vrouwelijke militair – daarmee ook die van de vrouwelijke cadet zelf – staat op het spel.

79 4.3 Wat is de impact van dagelijkse informele vorming en eventuele gegenderde dimensies hiervan op mannelijke cadetten? In de vorige paragraaf heb ik de beleving van de vrouwelijke cadet belicht. In deze paragraaf zal ik op een soortgelijke manier de beleving van processen van dagelijkse informele vorming en de gegenderde dimensies hiervan op de KMA voor mannelijke cadetten weergeven. De mannelijke cadetten zijn met 69% in de meerderheid op de KMA. Hoewel het behoren tot een meerderheid sociale zekerheid en veiligheid geeft, ervaren mannelijke respondenten ook druk om aan de gestelde eisen te voldoen. Als mannelijke cadet op de KMA is het namelijk geen gegeven dat er per definitie aan de dominante ‘mannelijke’ norm wordt voldaan.

4.3.1 Ongeschreven gedragsregels voor mannen Bij het beantwoorden van de vorige deelvraag, kwamen de ongeschreven gedragsvoorschriften voor vrouwelijke cadetten naar voren. Het is echter niet zo dat ongeschreven gedragsvoorschriften enkel toebedeeld worden aan eenieder in een minderheidspositie. Er wordt juist meer nadruk gelegd op de ongeschreven regels van de dominante groep. Niet iedereen kan zomaar onderdeel worden van de dominante ‘mannelijke’ groep. De eisen die gesteld worden aan eenieder die tot die groep wil behoren zijn streng. En hoewel niet iedereen in dezelfde mal hoeft worden gegoten, is er wel een duidelijke lijn zichtbaar in de resultaten van dit onderzoek.

Sportief De fysieke gesteldheid van de mannelijke cadet is voor iedere mannelijke respondent van groot belang, dit zagen we al bij het beantwoorden van de eerste deelvraag. De cadet moet in het algemeen fit zijn om aan de dominante norm te voldoen. Echter geven mannelijke respondenten aan dat zij strenger zijn voor de mede mannelijke cadetten dan voor de vrouwelijke cadetten: “Ik denk dat het bij ons in de groep meer is dat we soms neerkijken op de mannen die maar net hun eis halen, dan op de vrouwen.” Deze respondent is hier niet de enige in, zo vertelde een andere respondent mij:

Afgelopen DCP, dat was voor de kerst, toen waren er een aantal gasten die significant minder liepen dan voor corona-periode, en dan merk je wel dat die gasten, daar werd wel een beetje op neer gekeken, van: Waarom laat je

80 dit gebeuren? Waarom houd jij jezelf niet fysiek op pijl? En ik denk dat er naar de vrouwen niet zo zeer gekeken wordt, minder denk ik.

Het neerkijken op de ander zijn alledaagse informele uitsluitingsprocessen. Daar blijft het echter niet bij. Degene die volgens de norm van de dominante groep onderpresteert wordt daarop aangesproken:

Ja we hebben dat natuurlijk ook wel gehad met [naam] en toen hebben we, en ik ook wel, een paar keer heel duidelijk tegen hem gezegd van: ‘Ja gast, er wordt meer van jou verwacht, je moet meer laten zien’. Hij is dan vervolgens wel het perfecte voorbeeld van iemand die dat dan ook is gaan doen.

Uit de interviews kwam ook naar voren dat er sprake is van een sterke sociale groepsdruk als het gaat om sporten. Er is volgens de mannelijke respondenten altijd een vast groepje dat samen gaat sporten waardoor zij zich ook sociaal verplicht voelen om mee te gaan sporten. Zo vertelde een respondent mij dat hij zich vergeleek met andere mannelijke cadetten en daarom ook de druk voelde om ook meer te gaan sporten: “Toen we net allemaal in de eerste lockdown gingen [...]. Er zaten twee hele sportieve jongens op mijn gang, ik dacht: nou, ik ga niet binnen blijven en niet net zo fit worden als hun.” Hij is hierin niet de enige. Een andere mannelijke respondent vertelde mij: “Ja je merkt natuurlijk op de KMA wel als je daar op je kamer zit en een groepje vormt zich dan voel je je verplicht om mee te gaan. Het is denk ik sociaal gewenst dat je in ieder geval probeert fit te zijn.” Een van de andere mannelijke respondenten gaf het volgende aan:

Maar ik merk wel dat naar mate meer mensen in je groep inderdaad heel erg actief gaan trainen en heel erg fit worden en je blijft bewijze van spreken achter, dan denk ik wel: ‘ah shit ik moet weer even meekomen’. […] Ik wil wel mee kunnen komen om te laten zien dat ik tot hetzelfde in staat ben.

81 Deze beschreven groepsdruk zorgt niet enkel voor fysiek fitte cadetten op de KMA maar ook voor duidelijke uitsluitingsprocessen. Wanneer een mannelijke cadet zich niet conformeert aan de gestelde norm spreekt een van de respondenten van een neerwaartse spiraal:

Sportieve mensen vormen vaak een clubje, en die vinden wat van mensen die niet fit zijn. En wij als peloton zien dat ook wel in, dat er gewoon mensen zijn die gestopt zijn met sporten, sinds maart vorig jaar. Die lopen fysiek gewoon terug. En dan vinden wij daar wat van, en dan hij of zij zondert zich dan nog meer af en daar vinden wij dan weer wat van. Het is een soort neerwaartse spiraal.

Het lijkt voor een mannelijke cadet onontkomelijk dat zij fysiek veel moeten leveren om geaccepteerd te worden door de dominante groep. De BO-periodes zijn voor de respondenten belangrijke toetsmomenten. “Het BO-beeld is best wel bepalend hoe mensen je zien als militair. En dat is belangrijk, zeker in deze opleiding. Ik denk dat als jij in de BO-blokken dusdanig onderpresteert dat je niet meekomt, ja dan heb je gewoon een slechte indruk achtergelaten.” Als een mannelijke cadet op fysiek vlak niet meekomt met de rest heeft dit daarnaast ook invloed op zijn draagvlak binnen de groep:

Ja, je neemt het toch wel mee in zo'n veldmoment. Als iemand tegen mij zegt van: nou, [naam respondent], je moet echt wat harder doorrennen. Dat kan op zo'n moment toch net even in het verkeerde keelgat schieten. Als jij denkt: ‘Ho, hoezo moet ik doorrennen en sneller werken als ik veel sneller loop en veel fitter ben’. Dat heb je wel, dat ligt denk ik meer aan het gevoel waar je daarmee zit in het veld.

De sportiviteit van de cadet wordt beoordeeld door de medecadetten omdat dit een norm is die voor iedere respondent van belang is. Er wordt zelfs meer van de mannelijke cadetten verwacht dan van vrouwelijke cadetten. “De man wordt namelijk meer gerespecteerd als hun fitheid hoger is.”

82 Sterk en mannelijk Wat onlosmakelijk verbonden is met hoge sportiviteit is het hebben van een sterk lichaam. Hier wordt door mannelijke respondenten ook veel aandacht aan gegeven. Tijdens lockerroomtalk is het mannelijk lichaam een van de gespreksonderwerpen. Zo vertelde een mannelijke respondent:

Als iemand zich omkleedt dan is het ook: ‘Zo, jij bent breed geworden, goede kast’. Dan is dat natuurlijk heel leuk als je dat te horen krijgt, maar er zijn ook wel mensen waarvan wij zeggen van: ‘Nou, je bent meer om van te houden geworden’. Dat moet ik wel politiek correct uitdrukken.

De beoordeling op basis van het mannelijk lichaam kan voor een duidelijke scheidingslijn zorgen tussen zij die wel tot de dominante ‘mannelijke’ groep behoren en zij die erbuiten vallen. Het hebben van ‘een goede kast’ wordt door veel mannelijke respondenten belangrijk gevonden. Een van de respondenten vertelde mij daar het volgende over:

Ja ik vind het wel goed om een goede kast te hebben. Niet zo zeer als statussymbool, maar meer omdat ik het heel erg nice vind zelf. Dat ik in de spiegel kijk en denk ‘oh shit’ weet je wel ‘dit is best wel nice’ daar gaat het mij vooral om.

Er wordt door mannelijke respondenten ook aangedragen dat zij zich niet enkel mannelijk voelen met een sterk lichaam maar ook door het dragen van het militaire gevechtstenue. Ze voelen zich stoerder en mannelijker dan de gemiddelde Nederlandse man. Twee mannelijke respondenten vertelden mij het volgende erover:

Je voelt je heel stoer natuurlijk. Ja, heel basaal: je bent iets langer met kisten aan, je bent iets breder, je voelt je natuurlijk wel altijd ietsjes beter dan die burgers. […] daar heb je het vaak over, en je bent anders [vergeleken met burgers]. Dan denk ik: ja, ik doe een iets andere opleiding, maar ja je voelt je ook daadwerkelijk wel anders. Dan denk je erover na en dan denk je: ja,

83 dat is wel heel dom, omdat ik mij anders voel. Maar op heel primitief niveau heb je dat wel.

Dat kleine jongetje in je denkt: oh vet, ik mag met een geweer schieten en ik loop in uniform en kijk mij onderdeel zijn van Defensie en kijk mij veel sporten enzo, dan voel jij jezelf toch snel mannelijker dan andere jongens.

Mannelijkheid wordt niet enkel in uitstraling nagestreefd maar ook in gedragingen. Er is voor mannelijke cadetten weinig ruimte voor emoties omdat dit – zoals we eerder zagen – gekoppeld wordt aan ‘vrouwelijkheid’. Dit heeft bij een van de mannelijke respondenten ervoor gezorgd dat hij besloot zich anders voor te doen omdat hij dacht dat hij zo wel conformeerde aan de ‘mannelijke’ norm.

Ik had altijd het idee dat ik me heel erg sterk op moest stellen. Zeker in de BO1 dacht ik dat. Het vooroordeel dat heerst voor een man, dat hij zich heel erg sterk moet houden. Ik denk dat dat wel heel erg speelde aan het begin. Ik moest het bijvoorbeeld heel erg laten om met mijn gevoel bezig te zijn weet je wel. Om daarover te hebben of zeggen wanneer ik iets moeilijk vond, deed ik niet.

Niet studiegericht Een laatste bevinding over de ongeschreven gedragsregels voor mannelijke cadetten is de houding ten opzichte van de studie. Bij veel van de respondenten kwam naar voren dat het belangrijk vinden van de studie op de NLDA gezien wordt als niet passend bij de dominante groep. “Je wordt wel snel weggezet als een beetje een nerdje” werd als reden hiervoor aangedragen. En een nerd past niet binnen het ideaalbeeld van een stoere mannelijke militair. Zo vertelde een andere mannelijke respondent mij dat hij net als andere mannen van zijn jaar het volgende ervan vond:

84 Weet je, als jij heel goed in de studie bent dan vind ik dat heel leuk voor jou, maar dat interesseert mij niet. Ik zit op de mentaliteit: 5,5 is een 5,5, dat zijn je studiepunten. Ik zit hier niet per se voor de studie, en mijn studie halen is ook gewoon mijn studie halen. Dus mensen die gewoon heel goed zijn op de studie en op andere vlakken niet, daar heb ik automatisch wel wat minder mee.

De gendergerelateerde normbeelden waarover in paragraaf 4.1 gesproken is, gelden niet enkel voor de cadetten in de minderheidspositie maar ook voor de cadetten die juist een positie in de dominante ‘mannelijke’ groep genieten. In sommige gevallen zijn de gendergerelateerde normbeelden strenger voor de dominante groep dan voor de niet-dominante groep. In het theoretisch kader kwam naar voren dat het militaire lichaam fit moet zijn voor het werk dat geleverd moet worden. Het militaire lichaam wordt volgens Godfrey et. al. (2012) gekoppeld aan een sterk en masculien lichaam. De normatieve eisen die gesteld worden aan het mannelijk lichaam komen net als de sociale druk om samen te trainen voort uit de collectieve gendergerelateerde normbeelden van de militair. In de theorie kwam onder meer naar voren dat Militairen samen trainen associëren met een masculiene sfeer (Wadhem, 2017). Hier kom ik later in deze paragraaf op terug.

4.3.2 Vrouwelijke respondenten over de ongeschreven gedragsregels Dat ‘mannelijkheid’ de norm is op de KMA betekent voor vrouwelijke respondenten niet dat de mannen daarmee ook per definitie in het voordeel zijn. Meerdere vrouwelijke respondenten onderkennen dat het ook voor mannelijke cadetten niet gemakkelijk is op de KMA. Zij moeten zich conformeren aan soms strenger geldende normen. Zo vertelde een van de vrouwelijke respondenten:

Ja het is eigenlijk ook voor de mannen niet makkelijk hier. Eigenlijk maakt het niet uit of je man of vrouw bent, als je hier niet lekker in de groep ligt heb je het per definitie zwaar.

Gendergerelateerde normbeelden beperken zich niet enkel tot vrouwelijke cadetten, vrouwelijke respondenten onderkennen dat ook mannelijke cadetten hier hinder van kunnen

85 ondervinden. Het pijnpunt voor mannelijke cadetten ligt volgens de vrouwelijke respondenten voornamelijk op de norm sportiviteit.

Ik denk dat veel jongens het hier ook moeilijk hebben hoor. Ik heb ook wel eens verhalen gehoord van jongens die wat moeite hadden met rennen of toch net ietsje wat gezetter waren ofzo. Of niet zoveel konden squatten of weet ik veel wat. Die hadden het ook best moeilijk. Ik denk dat we daar ook rekening mee moeten houden. Dat het voor hen onderling ook niet leuk is. Iedereen heeft een andere bouw. En misschien vind je het ook helemaal niet leuk om naar de gym te gaan maar word je toch gepusht ofzo dat je dat leuk moet vinden.

In deze quote wordt ook aangehaald dat mannelijke cadetten mogelijk groepsdruk ervaren om sporten leuk te vinden. Tijdens het focusgroepinterview gingen respondenten hier ook verder op in. Zo vertelde een respondent dat fysieke prestaties belangrijker zijn voor mannelijke cadetten:

Voor mijn gevoel vinden mannen iemands fysieke prestaties belangrijker om iemand te beoordelen dan vrouwen dat doen. Ze vinden het belangrijk dat iemand fit is. En ze nemen dat ook mee in de beoordeling bij anderen. Vrouwen vinden dat naar mijn idee onderling minder erg.

Hierop reageerde een andere respondent, zij benoemde daarbij ook de groepsdruk die mogelijk door mannelijke cadetten ervaren wordt:

Ja inderdaad, ik denk dat zij het ons meer afrekenen als wij niet meekomen. Maar tegelijkertijd denk ik dat zij ook onderling hard zijn naar elkaar toe. Ze hebben bepaalde groepsdruk onderling.

Deze groepsdruk breidt zich ook uit naar de momenten vlak voor en na het sporten. Dat zijn namelijk de momenten dat er pre-workout of eiwitshakes genuttigd worden. Er wordt door

86 meerdere vrouwelijke respondenten aangehaald dat het hen opvalt dat de mannelijke cadetten van hun vlucht daar zo mee bezig zijn

R: En het wordt ook een beetje push-gedrag. Zo van joh neem een shake of neem dit of dat. Een eiwitshake is natuurlijk heel wat anders dan pre- workout. Maar het is wel een hele bijzondere verandering opeens.

R: Het wordt heel veel gebruikt ook die creatine-zooi. Heel veel echt heel veel.

R: Ja de potten worden allemaal midden in de kamers neergezet

Ook gingen een aantal vrouwelijke respondenten in op het sterke, mannelijke lichaam van de mannelijke cadetten. Zo vertelde een respondent: “Het zijn wel de jongens die dagelijks naar de sportschool gaan die hun mond opentrekken. Ze denken dat ze dan meer het recht hebben daarvoor.” Een andere respondent vertelde mij:

Het is ook niet zo zeer dat je zeg maar gejudged wordt om je uiterlijk maar het is laat ik maar zeggen dat die gasten meer ego krijgen afhankelijk van hoe breder hun bicep is zeg maar. Dat is toch iets, ze worden altijd brutaler. Ze kunnen het wel zeggen want ‘ik heb toch de biceps om het te bewijzen’.

Welke positie de mannelijke cadet in de groep krijgt, lijkt volgens de respondenten samen te hangen met het beeld van het lichaam van de betreffende cadet. Niet iedereen dacht hier zo over. Een andere respondent gaf bijvoorbeeld aan dat de cadetten die juist meer bezig zijn met sportiviteit in haar ogen meer onzeker waren:

Het zijn misschien ook de meest onzekere types. Die vinden het belangrijk om zelf naar de sportschool te gaan en op basis daarvan anderen daarop aanspreken

87 Hoewel zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten het eens lijken te zijn over de hoge prioriteit van sportiviteit onder mannelijke cadetten, heersen er ook veel vooroordelen. Tijdens het focusgroepinterview merkte ik op dat er vanuit vrouwelijke respondenten veel onbegrip heerste. De waarde dat mannelijke cadetten aan sportiviteit en het mannelijk lichaam hechten wordt niet altijd door vrouwelijke cadetten begrepen. Dit zorgt voor een sterkere wij-zij dichotomie wat mede bijdraagt aan de instandhouding van gendergerelateerde normbeelden op de KMA.

4.3.3 Het behoud van de masculiene sfeer Eerder gaf ik aan dat samen trainen door militairen geassocieerd wordt met een masculiene sfeer. De behoefte aan behoud van de masculiene sfeer is een andere belangrijke factor voor de instandhouding van gendergerelateerde normbeelden. Uit de respons kwam naar voren dat het verlangen naar een dergelijke masculiene sfeer voortkomt uit het beeld wat de maatschappij van de militaire organisatie heeft. De ervaringen die beschreven staan in 4.1.3 onderschrijven dit. Het vooroordeel dat in de militaire organisatie een sterke masculiene sfeer heerst wordt volgens respondenten gevoed door een verscheidenheid aan films die niet allemaal volledig overeenkomen met de realiteit op de KMA. Zo vertelde een van de respondenten:

Ik denk ook dat je als man heb je heel veel van die films gezien en dan heb je ook een idee hoe mensen binnen Defensie met elkaar omgaan weet je wel. Het is een soort verwachting die je zelf hebt en wat je ook graag wilt. Lekker met de mannen weet je mannenpraat hebben, lockerroomtalk. Ik denk dat dat wel een bepaalde verwachting is die je hebt en dat je dat daarom ook wel uit. Maar als dat opeens niet kan of moeilijker wordt [door de aanwezigheid van vrouwen], dan denk ik wel dat dat frustraties met zich mee gaat brengen ook.

Ik heb alle respondenten gevraagd of zij het een goed idee zouden vinden als de helft van de KMA bestond uit mannelijke cadetten en de andere helft uit vrouwelijke cadetten. Over het algemeen zijn mannelijke respondenten hier niet enthousiast over door het mogelijk verdwijnen van de gewenste masculiniteit.

Dus ik denk niet dat het per se goed voor de sfeer is als het fifty fifty is, omdat ik denk dat op dit moment vind ik juist de charme van werken bij de baas als

88 gast dat het echt gewoon lekker een mannenwereld is. En sommige vrouwen, zoals bijvoorbeeld [naam], die is superleuk omdat zij juist gewoon meegaat met de gasten weet je wel, en die die vindt het alleen maar geweldig als bij de gastenpraat wordt betrokken en [naam] die vindt dat ook allemaal dikke prima. Dus dat zijn meiden, die kunnen daar heel erg goed in meegaan en ik heb ook het idee dat zij dat zelf heel leuk vinden. Maar op het moment dat je dus veel meer vrouwen krijgt dan dat nu het geval is, dan ga je minder die mannensfeer krijgen, en dan denk ik dan dat dat toch wel - persoonlijke mening - jammer is.

Een andere mannelijke respondent benadrukte ook dat bij een toename in aantal vrouwen op de KMA bij hem zelf voor een belemmering zorgt in welke onderwerpen wel en niet aangesneden kunnen worden. Daarnaast benoemt hij een toename in seksuele spanning:

Want ik denk dat op dit moment op de KMA in elk geval een mannenwereld is en dus eigenlijk best wel...We zijn eigenlijk allemaal maten onderling en we hebben echt superleuke groep waarbij de sfeer echt heel erg hoog is. Maar het is wel gewoon lekker kutten met elkaar met gasten praat je, praat over seks en dingen weet je wel gewoon als gasten. En ik denk: als het meer fifty wordt, dan heb je toch bepaalde onderwerpen die minder rap aansnijdt of zo weet je wel of je uit je op een andere manier – en ik denk dat er dan misschien ook nog wel meer een seksuele spanning ofzo tussen de cadettenpopulatie is. Nog meer dan nu.

Ook in BO-periodes wordt er door de mannelijke respondenten een voorkeur gegeven aan een mannelijke buddy omdat het volgens hen enerzijds gemakkelijker is maar anderzijds ook omdat het de mannelijke sfeer ook in het veld behoudt. Het is niet onmogelijk om met een vrouw een buddypaar te vormen, mits zij meedoet in de masculiene sfeer:

En daarnaast heb ik dat je met je buddy moet kunnen viben omdat je wacht moet lopen samen. Dan is het fijn als je samen lekker slap kunt lullen en dat je voordat je slaapzak in duikt nog effe dat laatste lacherige gesprek kunt

89 hebben. En op moment dat je een vrouw hebt als buddy die alles wat ik net opnoemde had, dan zou ik dat dikke prima vinden. En vaak heb je daar dan wel een beetje andere gesprekken mee maar als ze verder in het veld prima presteert dan zou ik daar totaal geen moeite mee hebben.

Naast BO-periodes kwam ook tijdens de interviews aan het licht dat het behoud van de masculiene sfeer ook binnen het Cadettencorps belangrijk is. In het bijzonder werd door een van de respondenten een situatie geschetst die hij had meegemaakt bij de vereniging voor alle Infanteristen op de KMA:

Vanuit de Wapenraad wordt er voor elke vereniging een vazal gekozen. En er was een vrouwelijke vazal aangeklikt bij de infanterie. Het Infanteriebestuur heeft vorig jaar gezegd: ‘Nee haar hoeven we er niet bij want zij past niet bij ons, want wij zijn een mannenbolwerk en dan hebben wij een vrouw erbij, dat hoeft niet’. Tegelijkertijd kwam er ook een kort- modeller [vrouw] bij de infanterie. Daar hing ook meteen een stigma omheen van: ‘Ja zij hoeft geen Infanterie-lid te worden, want dan hebben wij een vrouw erbij en dan kunnen we allemaal onze vrouwonvriendelijke grapjes niet meer maken’. Dus ja, in dat opzicht heb je dat nog steeds wel op de KMA, maar het is meer geïsoleerd.

De uitsluitingsprocessen van vrouwelijke cadetten komt mede door de angst dat de masculiene sfeer op de KMA, in het veld of binnen een vereniging verdwijnt. Daar waar mannelijke cadetten juist verlangen naar het genoemde mannensfeertje. Overigens gaf dezelfde respondent ook aan dat “als je dit aan de mensen gaat vragen die dit hebben gezegd, zeggen zij meteen van: ‘Nee? Hoezo? Vrouwen zijn gelijk’.” Dit maakt de hele casus complex. De dominante groep weet dat anderen niet buitengesloten moeten worden maar heeft tegelijkertijd ook het verlangen naar de masculiene sfeer op de KMA. Dit zorgt voor wrijving en frustraties die vervolgens in besloten kringen geuit worden. Het wegnemen van het zogeheten mannensfeertje zorgt er niet voor dat het verlangen van mannelijke cadetten verdwijnt.

90 4.3.4 Conclusie De dagelijkse informele vorming en de gegenderde dimensies hiervan op de KMA hebben een grote impact op de mannelijke cadetten. Gendergerelateerde normbeelden zijn in sommige gevallen sterker normerend dan bij vrouwelijke cadetten. Het militaire lichaam is masculien (Godfrey et. al., 2012). Dit impliceert dat van mannelijke militairen verwacht mag worden dat zij voldoen aan de norm. In hoeverre en hoe de mannelijke cadetten elkaar beoordelen op de gestelde ‘mannelijke’ normen, kwam in de interviews duidelijk naar voren. Er wordt veel waarde gehangen aan het lichaam van de mannelijke cadet en er heerst een sociale druk om gezamenlijk te sporten. Vanuit vrouwelijke respondenten heerst er veel onbegrip over de prioriteit die mannelijke cadetten aan sportiviteit stellen. Vrouwelijke respondenten hechten namelijk over het algemeen meer waarde aan de wetenschappelijke opleiding vergeleken met mannelijke cadetten. Ten slotte wordt er door mannelijke respondenten een verlangen uitgesproken naar een masculiene sfeer op de KMA. De verwachting dat in de militaire organisatie een sterke masculiene sfeer heerst, wordt gevoed door normbeelden vanuit de maatschappij. Mannelijke respondenten lijken de historische masculiene sfeer te willen herstellen. Een toename aan vrouwelijke cadetten houdt dit tegen, wat ertoe leidt dat er in besloten kringen wel uiting wordt gegeven aan de masculiniteit. Gendergerelateerde normbeelden kunnen dan gereproduceerd worden waardoor deze stand blijven houden.

91 4.4 In hoeverre en hoe spelen structuren en culturele normen binnen de KMA een rol bij de manifestatie van gendergerelateerde normbeelden? Bij het beantwoorden van deze vraag ga ik in op structuren, processen en culturele normen binnen de KMA die een invloed kunnen hebben op de gendergerelateerde normbeelden. In de voorgaande paragrafen werd duidelijk dat zowel mannelijke als vrouwelijke cadetten zelf bijdragen aan het reproduceren en in stand houden van gendergerelateerde normbeelden op de KMA. In deze paragraaf beschrijf ik in hoeverre en hoe de KMA hierin een rol speelt. Allereerst beschrijf ik een aantal eigenschappen van de KMA waar zowel mannelijke – als vrouwelijke cadetten mee in aanraking zijn gekomen. Daarna bespreek ik de invloed van het kader en de impact van het toekomstige werkveld. Ten slotte vat ik samen wat respondenten weerhoudt om hun toekomstige dochter de KMA aan te raden.

4.4.1 De KMA De cadetten die op de KMA het lang model traject volgen, komen voornamelijk direct vanaf de middelbare school. Dit is de periode dat jongvolwassenen zich sterk ontwikkelen. Dit is ook de periode dat ze kwetsbaarder zijn voor invloeden en meningen van anderen. In deze fase wordt er namelijk een eigen identiteit gecreëerd. Op de KMA is er sprake van een internaatsysteem, waardoor aan de ene kant de groep sneller hechter wordt maar aan de andere kant ook ongewenste situaties ontstaan. Zo vertelde een respondent:

Ik denk over het algemeen dat de KMA sowieso een beetje over het algemeen een toxische sfeer kan hebben of zo. Ik denk dat je namelijk in vier jaar tijd best wel veranderd. Je bent jong en het is de periode waarin jij je het meest ontwikkeld. En dat je heel erg op jezelf moet letten dat je niet te veel meegaat in wat er allemaal gebeurt en dat je af en toe ook echt wel voor jezelf stop moet zeggen

Een andere respondent gaf ook aan dat de leeftijdsgroep en de sterke ontwikkeling van de cadetten kenmerkend is voor het ontstaan van complexe dynamieken. Verder gaf deze respondent ook aan dat het internaatsysteem van de KMA ervoor zorgt dat privé en werk door elkaar loopt:

92 Het is een leeftijdsgroep die je bij elkaar stopt. Die zijn zelf heel erg in ontwikkeling en aan het uitvogelen: wat vind ik ergens van, die super veel gevoelens hebben. Het is inherent aan zoveel jongeren bij elkaar stoppen, denk ik. En daarbij komt dat een militaire organisatie denk ik de lat op elk niveau best wel hoog heeft liggen en gewoon privé en werk, alles loopt door elkaar. Het gaat nooit uit, dat heb ik zelf ook. Ik was echt blij dat [naam] op een gegeven moment in Breda kwam wonen, [...] Ik moet ook gewoon weg kunnen.

Dat werk, privé en tegelijkertijd de gevoelens van jongvolwassenen door elkaar lopen op de KMA bevestigt ook een andere respondent. Het hebben van seksuele gemeenschap onder cadetten gebeurt op de KMA. Maar de drempel naar grensoverschrijdend gedrag is laag:

Dat jij een keer seks hebt met een collega, of eigenlijk een studiegenoot want ik vind ook niet dat we elkaar ook als collega's moeten zien nu. Je bent studiegenoten en je doet dezelfde opleiding. Ja, dat gebeurt, dat gebeurt overal. En wat dat betreft als wij het leuk vinden, waarom niet? Maar ik denk wel dat het handig is dat er iets gezegd wordt in de zin van: respectvol zijn is belangrijk. Het is niet handig als je daar tijdens de daad foto's van maakt en verstuurt, dat soort gekkigheid

Een andere respondent gaf aan dat het internaatsysteem van de KMA op zich mogelijk bijdraagt aan grensoverschrijdend gedrag:

Het is een internaatsetting, het zijn allemaal mensen met een grote bek en een mening. Volgens mij is er ook wel meerdere onderzoeken gedaan naar dat militairen sneller overgaan op normoverschrijdend gedrag, dat dat ook een beetje de setting is. Ik denk dat je daar op de KMA best wel op moet letten omdat de KMA an sich ook wel een beetje een giftige sfeer heeft.

Respondenten ervaren dat er weinig begeleiding wordt gegeven in de groepsprocessen buiten diensttijd. In een van de quotes hierboven gaf een respondent bijvoorbeeld aan dat het handig

93 zou zijn als er iets gezegd zou worden in de zin van ‘respectvol zijn is belangrijk’. Een andere respondent vertelde mij:

Ik kan me wel voorstellen dat als je er nog nooit aan bloot bent gesteld. Dan weet je nou eenmaal niet wat je grenzen zijn, waar je zelf voor staat. Dat kan ook alleen maar verkeerd gaan. Ik vind het ook heel vaak heel slecht, ik heb het er wel vaker over met mensen over gehad. De KMA begeleidt bijna niet in groepsprocessen na diensttijd bijvoorbeeld.

Het zou logisch zijn dat als cadetten zulke ervaringen hebben en zich daar niet prettig bij voelen, ze sneller geneigd zijn om te stoppen met de opleiding. Maar dit blijkt geen makkelijke stap te zijn. Een respondent gaf aan dat er een drempel gevoeld wordt om te stoppen met de opleiding, ook als ze de sfeer op de KMA niet leuk vinden. Dit is volgens de respondent slechts een keer gebeurd:

[…] Zij is gestopt. Het had er ook mee te maken dat ze de hele sfeer niet leuk vond en dat hoor je eigenlijk weinig, dat mensen weggaan om die reden. Terwijl dat eigenlijk raar is, want hoe veel jongeren stoppen met hun studie tegenwoordig? Het lijkt wel alsof je hier als 18-jarige binnen komt, dat er no way back is

Een mogelijke reden hiervoor wordt aangedragen door een respondent. Het goed liggen in de groep is voor cadetten op de KMA dusdanig belangrijk dat negatieve gevoelens en ervaringen onderdrukt worden:

De groep is wel heel sterk op de KMA. Je hebt het gevoel dat als ik niet bij de groep hoor, dan sta ik er alleen voor. Zo is het systeem ook wel ingericht natuurlijk, je bent echt de vreemde eend als jij je overal van afzondert.

Naast de sterke groepsdruk, bestaat er ook een sterk gevoel van competitie: “Ja, het is uiteindelijk een heel erg competitieve internaat, waarbij het wel echt een beetje gaat om wie

94 doet veel en wie is goed ergens in.” De respondenten ervaren dat de KMA zelf bijdraagt aan deze competitie. Zo vertelde een vrouwelijke respondent mij:

Ja, op de KMA wordt dat echt de hemel in geprezen. De enige manier basically om een academie medaille te halen, is door een sportieve prestatie neer te zetten. Er worden geen academie medailles, bijna geen academie medailles uitgedeeld voor academische prestaties. Op de KMA gaat het voornamelijk om hoe je in het veld bent en hoe sportief je bent. Ook onder de mannen wordt er heel erg veel waarde gehecht aan sportiviteit.

Dit zagen we eerder bij de ongeschreven gedragsregels voor mannelijke cadetten. Er wordt voornamelijk door mannelijke cadetten veel waarde gehecht sportiviteit. Vermoedelijk draagt de KMA grotendeels bij aan de manifestatie van deze norm door de prioriteit te leggen op sportieve prestaties. Hierover vertelde een andere respondent mij:

Op de KMA is vorming en mensen uitdagen gelinkt aan een fysieke component. Dus dat is het denk ik. Daardoor willen vrouwen of meisjes zich daaraan meten omdat dat vorming is, dat is altijd gelinkt aan iets fysieks zoals speedmars en hoogte. Maar het is nooit we gaan nu even praten over moeilijke dingen voor jullie. Want dan weet ik zeker dat anderen op een ander vlak worden uitgedaagd. En vrouwen hebben het per definitie altijd zwaarder omdat het hier altijd fysiek is.

De impact van het normbeeld van de sportieve en fitte cadet op mannelijke- en vrouwelijke cadetten komen in deze quotes wederom terug naar voren. Daarnaast lijkt er over het algemeen sprake te zijn van een sterk krachtenveld met veel gegenderde normen. Respondenten geven aan dat grensoverschrijdend gedrag zich binnen de KMA manifesteert. Het internaatsysteem draagt hier vermoedelijk aan bij. Het sterke gevoel van groepsdruk en competitie zorgt er namelijk bij respondenten voor dat hier amper over gesproken wordt. Mogelijk zorgt het systeem op de KMA ervoor dat de creatie van de eigen identiteit belemmerd wordt waardoor cadetten moeite hebben om tegelijkertijd aan de gestelde regels, ongeschreven gedragsregels en normbeelden te voldoen. In de interviews kwam bijvoorbeeld naar voren dat respondenten

95 vaak twee kanten van cadetten zien. Het meest tekende voorbeeld was: “Mensen helpen je wel als je hulp nodig hebt in onveilige situaties in de stad. Maar op de KMA zelf zou diezelfde cadet precies hetzelfde doen in afgesloten ruimte.”

4.4.2 Invloed van kaderleden Respondenten gaven in de interviews aan dat de twee verschillende gezichten van medecadetten het meest zichtbaar was in situaties waar even geen kaderleden bij aanwezig waren. Een vrouwelijke respondent vertelde mij dat als kaderleden niet aanwezig waren cadetten elkaar anders behandelen: “Dat werd ook wel gedaan hoor, zonder kader, zonder mensen, dan werd het inderdaad wel sneller gedaan. Op eindoefening worden er echt nare dingen naar je hoofd toegegooid als je het niet bijhield.” Ik vroeg haar concreet te maken wat er door cadetten geroepen werd als er geen kaderleden bij waren:

Nou, echt grove dingen. Van: kanker op als je het niet kan, en zus en zo, echt dat soort dingen. Nooit naar mij geroepen, maar dat kwam omdat ik met 1 meid in een groep heb gezeten, en zij deed in dat opzicht nog net iets slechter dan ik, dan was zij vaker het pispaaltje. Dan vond ik het wel moeilijk om daar iets van te zeggen, want ik was dan blij dat ik niet degene was die...

De uitspraak van deze vrouwelijke respondent kan geïnterpreteerd worden als beperkte solidariteit ten opzichte van de andere vrouwelijke cadet. Tegelijkertijd, zo kwam in het theoretisch kader ook al naar voren, zit er in ieder mens een fundamentele behoefte zit naar sociale identificatie en adaptatie aan de dominante groep. Het opkomen voor de andere vrouwelijke cadet zou de reputatie van de vrouwelijke respondent kunnen schaden, waardoor zij haar aansluiting met de dominante groep kan verliezen. Doordat mensen in zulke situaties geneigd zijn een passieve rol aan te nemen, wordt daar onbewust meer ruimte gecreëerd voor de reproductie van de heersende normbeelden (Manning et. al., 2007). Omdat in zulke situaties bij cadetten sneller sprake is van het zogeheten omstanderseffect (Manning et. al., 2007) is de rol van de kaderleden van groot belang. In het theoretisch kader komt naar voren dat formele leiders een machtspositie genieten als het gaat om het uitdragen van normbeelden. Mensen zijn van nature gehoorzaam aan legitiem gedrag (Milgram, 2017) en ook de aanwezigheid van kaderleden blijkt in dit geval grote invloed te hebben op de sociale veiligheid van vrouwelijke cadetten. Maar vrouwelijke respondenten gaven in de interviews ook aan dat uitspraken van

96 kaderleden er ook voor hebben gezorgd dat de gendergerelateerde normbeelden juist gereproduceerd werden. Zo vertelde een vrouwelijke respondent: “Ik denk dat dat ook komt omdat in de BO-1 de kapitein zei van ik verwacht dat iedereen de manneneis haalt. Ik denk dat dat een beeld heeft geschetst dat mensen daar zo naar kijken.” Meerdere vrouwelijke respondenten haalden aan dat kaderleden hen direct het gevoel gaven zwakker te zijn. Zo vertelde een respondent:

De jongens moesten buddy’s uitkiezen en ze moesten met een meisje. Terwijl ja, waarom zou je niet gewoon twee vrouwen in een buddypaar hebben? Omdat ze dan niet sterker zijn? Dat is toch onzin. Maar het moest per se met een meisje. Dat zijn gewoon van die dingen. Van die kleine subtiele dingen die glijden er gewoon zo langzaam in en dan is het maar zo. En weet je wat het nadeel is? Bij de KMA ligt er een grote nadruk op fysieke vorming en vrouwen zijn per definitie zwakker op fysiek vlak. Maar je wordt dus in het algemeen als een ‘zwakker iets’ gezien en dat sluipt heel langzaam door in de rest van de opleiding. Met studie, met kronenfuncties, met Corpszaken. Dat is gewoon zo. En het is heel slecht maar je weet het vanaf dag één. En je kent je positie direct vanaf dag één al.

Dat vrouwelijke cadetten hun positie vanaf de eerste dag op de KMA weten, bevestigt ook de volgende respondent:

Ja super oneerlijk maar het is wel hoe het is… ja zo steekt het wel gewoon in elkaar en ik denk dat je je dat als vrouw vanaf dag één hier al realiseert. Zo is het gewoon. Het kader roept vanaf de eerste week: ‘Help die dames met de tassen als ze het niet redden’.

Ook vertelde een vrouwelijke respondent: “Tijdens de BO-1 kreeg ik van mijn kaderlid te horen dat als ik niet mee kon komen met de groep, ik ook niet militairwaardig ben.” Voor vrouwelijke respondenten hebben de uitspraken van kaderleden veel impact gemaakt op hun positie in de groep. Vrouwelijke respondenten ervaarden bovendien dat er een taboe lag op ongesteld zijn en het meenemen van maandverband en tampons tijdens oefening. Zo vertelde een respondent:

97

Ongesteldheid. Oh mijn god. Ik weet niet hoor [naam mannelijk kaderlid] moest ons voor de eindmars ons eigenlijk even vertellen: ‘Het is oké om een café in te gaan als je even naar de wc moet om vrouwelijke dingen te doen’. Hoe die daar stond. [Imiteert mannelijk kaderlid] “Ja uhm… ja… het is voor mij wel oké als je vrouwelijk onderhoud moet plegen”.

‘Vrouwelijk onderhoud plegen’ wekt de suggestie dat het vrouwelijk lichaam gezien wordt als een apparaat waaraan onderhoud gepleegd moet worden. Tijdens meerdere interviews met vrouwelijke respondenten kwam het ongenoegen over de term ‘vrouwelijk onderhoud’ naar voren, het blijkt niet enkel te zijn gezegd maar ook te zijn geschreven in de officiële paklijst voor oefening: “Later stond er bij ons ook op de paklijst: ‘vrouwelijke onderhoudsmiddelen’.” Daarnaast ervaarden enkele vrouwelijke respondenten in het begin van de opleiding überhaupt al onzekerheid bij het lezen van de paklijst die beschreven staat in het handboek militair (afgekort: HAMIL):

En ik durfde het ook niet altijd allemaal mee te nemen. Want die paklijst was zo belangrijk. Maar er staan geen sportbh’s op hè. Dat is dus een dingetje op de HAMIL, daar staat alleen onderbroeken. Daar staat niets over sportbh’s. Ik weet nog dat ik dacht: ‘mag ik dat wel in mijn tas doen? Wat als het nou helemaal fout gaat, dan is het niet HAMIL-bepakt’. Had ik ook met maandverband. Dat hoort officieel niet in je toilettas. Maar waar moet ik het dan in stoppen? En zo heb je veel van die stomme simpele dingen. Maar als je net een spijkerbroekie bent, dan ga je daar toch over nadenken.

Hoewel de vrouwelijke respondenten de meest concrete voorbeelden aanhaalden in de interviews, beperkt de invloed van uitspraken van kaderleden zich niet tot enkel vrouwelijke respondenten. In paragraaf 4.3.1 kwam naar voren dat het sterke mannelijke lichaam een belangrijke norm is voor mannelijke cadetten. Deze norm wordt onderschreven door kaderleden. Een mannelijke respondent vertelde mij:

98 We hebben het ook gehoord van kader die opmerkingen maakt over mensen die niet zo fit zijn. Dat hebben wij ook wel te horen gekregen van: dat kader wat lichamen heeft gezien en loopt te gniffelen over hoe dik iemand is geworden.

De respondenten gaven aan dat het voor cadetten niet makkelijk is om kaderleden op dit gedrag aan te spreken. Enerzijds omdat zij het als vanzelfsprekend zien dat een kaderlid dit gedrag vertoont. Anderzijds omdat de hiërarchie ervoor zorgt dat de drempel hoger wordt voor de respondent: “Je hebt ook te maken met hiërarchie en je wil het ook graag goed doen. Dan durf ik niet mijn leidinggevende op z’n plaats te zetten. Dus ik voel me dan ook bezwaard om dat te zeggen.” Verschillende respondenten benadrukten ook aan dat het lastig voor hen is om het bij kaderleden aan te geven wanneer zij het gevoel hebben dat er een groep cadetten voorgetrokken worden. Een mannelijke respondent gaf aan dat er een situatie plaatsvond waarin hij het gevoel had dat vrouwelijke cadetten voorgetrokken werden ten opzichte van mannelijke cadetten door de majoor van zijn groep.

Bij ons heeft ook de majoor op appèl gestaan en die had een nieuwe kroon nodig. En vrouwen in het bijzonder werden uitgedaagd om te solliciteren, in het kader van wat precies weet ik niet, maar ik neem aan dat dat emancipatie is. Als in: om die iets meer een kans te geven en ook iets meer een kans op daadwerkelijk die stoel, wilde hij die vrouwen uitdagen om dat juist te doen.

Ik vroeg de desbetreffende respondent wat hij vond van deze uitspraak. Hij vertelde mij dat hij het voortreken van vrouwelijke cadetten een beetje vond doorslaan:

Nou, los van de fysieke prestaties die je kunt leveren, moeten vrouwen in het kader van dingen, soms iets meer bijpoten om daadwerkelijk overwicht te hebben, charisma en dat soort dingen, op een club. Denk ik in ieder geval, en hoe groot dat verschil is kun je altijd een beetje afwegen natuurlijk. Maar om dan daadwerkelijk vrouwen voor te trekken als het ware, in dergelijke stoelen, vind ik een beetje doorslaan.

99 Uitspraken als deze kunnen directe invloed hebben op uitsluitingsprocessen van vrouwelijke cadetten. Wanneer een vrouwelijke cadet aangenomen zou worden in de genoemde functie, staan mannelijke cadetten hier sceptisch tegenover. Ze werd namelijk voorgetrokken op basis van haar geslacht. Tegelijkertijd zal ook de vrouwelijke cadet die niet solliciteert op de functie erop aangekeken worden dat zij niet solliciteert terwijl er nadrukkelijk om een vrouw werd gevraagd. Er wordt een situatie gecreëerd waarin de vrouwelijke cadet voor een onmogelijke impasse geplaatst wordt. Dit zagen we ook eerder in paragraaf 4.2.

Ook een vrouwelijke respondent gaf aan dat zij ongelijkheid opmerkte door regels van kaderleden. De respondent gaf aan dat er voor vrouwelijke cadetten per krijgsmachtdeel andere regels gelden waardoor onenigheid tussen vrouwen van verschillende krijgsmachtdelen verstrekt wordt:

Nou ja, wel dat er gewoon met twee maten wordt gemeten. Als [naam vrouw KL] door de kapitein naar voren wordt gehaald omdat ze haar knopjesoorbellen vergeten is uit te halen op vrijdagochtend, omdat ze die donderdagavond in had, en bij wijze van spreken konden [namen vrouwen KMAR] nepwimpers en alles doen, dan zijn er twee maten op hetzelfde instituut. Dan snap ik wel dat zeg denken: ‘oh, daar heb je ze van de KMAR’. Of andersom, van ‘waarom mogen wij dit niet?’

Ten slotte gaf een mannelijke respondent aan dat hij het gevoel had dat mannelijke cadetten die sportiever zijn door kaderleden meer gewaardeerd worden ten opzichte van cadetten die minder fit zijn – maar wel de gestelde eisen halen:

En er zijn natuurlijk ook altijd jongens die beter liggen bij het kader, dus als jij daar aankomt en je rent 3200 meter op de coopertest, dan vindt het kader dat prachtig, en als jij daarna communicatief niet zo sterk bent dan zeggen ze van: ah joh, dat leer je nog wel. Maar als jij nét 2400 meter loopt en echt niet fit bent, en ook nog eens communicatief niet goed, dan zegt het kader toch heel snel tegen je: ga maar. Dat zag je bij ons ook in de BO1, dat jongens echt weg werden gesaneerd door het kader, niet dat zij dat zullen toegeven,

100 maar het gebeurde wel. Ook deels omdat het geen fitte jongens waren en die worden dan negatief gestimuleerd en de jongens die misschien wel de fouten maken maar vooraan lopen, ja dan denkt het kader: ‘oh, dat is mooi, dat is vet.’

Ik heb de desbetreffende respondent gevraagd wat kaderleden exact tegen mannelijke cadetten zeiden die minder fit waren:

Ja, van: ‘Ja houd de eer aan jezelf of gun je ons de eer om over een paar weken een heel zuur gesprek met je houden. En dat scheelt je nu een paar weken afzien’. Ja, daar verbaasde wij ons ook over, hoe dat zo duidelijk werd gezegd op die manier. Maar als je het kader vraagt is het natuurlijk veel subtieler gezegd.

De houding van kaderleden ten opzichte van vrouwelijke - en mannelijke cadetten is van groot belang voor de inclusiviteit in een groep. Binnen één groep op de KMA is er tijdens de BO een les gegeven over de fysieke belastbaarheid van vrouwen en mannen. Ik heb uit deze groep een mannelijke en een vrouwelijke respondent geïnterviewd. Beide respondenten gaven aan dat dit een grote positieve invloed heeft gehad op de groep. De mannelijke respondent vertelde mij:

In onze BO1 waren de instructeurs er ook wel zo op gericht dat ze zeiden: voor de meeste vrouwen is dit fysiek gewoon een stuk zwaarder en die verhouding ligt gewoon anders, dus accepteer maar gewoon dat jij als man af en toe wat meer moet dragen

Ook de vrouwelijke respondent was hier positief over:

Aan de ene kant worden we wel gestimuleerd van: ‘iedereen moet hetzelfde doen’ maar het is er bij ons echt ingehamerd dat mannen en vrouwen anders zijn gebouwd. We hebben daar zelfs lessen in gehad in de BO1. En ik denk dat dat wel effect heeft gehad.

101

Ik vroeg haar hoe de les precies eruit heeft gezien en wat haar gevoelens erbij waren:

Het was de eerste sportles in het veld. Toen hebben ze het kleinste meisje in mijn groep gepakt en ook de langste en breedste jongen uit de groep. Die zijn naar voren gehaald en toen werd er al een beetje gelachen. Zo van: ‘haha we weten al waar dit naartoe gaat’. Toen werd er een rugzak omgedaan bij de een en ook bij de ander. En dan werd er helemaal gesproken over de houding. Waar het zwaartepunt ligt en waarom het voor een vrouw zwaarder is dan voor een man. Ja daar werden echt de verschillen aangegeven. En dat heeft wel veel impact gehad […] Ik was echt blij verrast haast, dat ik dacht: ‘Wow, ik wist niet dat ze bij Defensie zo rekening hielden met vrouwen op dat gebied’. Als er dan wel eens gezeurd werd, dan zei ik: ja, je moet even aan dat lesje denken, want je hebt het gezien. Het is allemaal wat zwaarder voor ons. Dan was het ook klaar, dan wordt er ook niet meer zo gezeurd.

Het is voor kaderleden natuurlijk niet mogelijk om altijd aanwezig te zijn bij de groep cadetten. Desalniettemin is het van groot belang dat zij bewust zijn van de machtspositie die zij ten opzichte van de groep cadetten hebben. Normbeelden die worden uitgedragen door legitiem gezag worden sneller overgenomen als collectieve normbeeld binnen de groep. De bewustwording hiervan bij kaderleden kan ertoe leiden dat sociaal onveilige situaties op de KMA ingeperkt worden. Hiervoor is het cruciaal dat de kaderleden consequent de boodschap van diversiteit en inclusiviteit uitdragen. Zowel vrouwelijke – als mannelijke cadetten voelen zich dan gehoord en gesterkt wat uiteindelijk leidt tot betere groepsprocessen en meer sociale veiligheid.

4.4.3 Invloed van het toekomstig werkveld Een andere noemenswaardige bijkomstigheid dat impact heeft op de gedragingen van cadetten is het werkveld waar zij na het afronden van de KMA in zullen belanden. Een respondent vertelde mij:

102 Weet je wat het is op de KMA, ik heb ook het idee dat alles wat je doet invloed heeft op je toekomst. En ik denk dat je dat in een studentenstad minder hebt. Misschien ook wel. Maar hier kent iedereen iedereen en ongeacht waar je heen gaat; je wordt elkaars collega. Sowieso. Dus maak je een fout dan is het zo van ‘oh dat is die, van die en die, die moet je niet hebben’ en dat zijn dingen daar moet je gewoon voor waken. Daar was ik in het begin echt helemaal niet bewust van. En pas eind van tweede jaar dacht ik: ‘goh het zijn wel je collega’s, er wordt wat van je gevonden, dat is altijd zo dus je moet maar je beste beentje voor zetten anders kom je er niet.

Er heerst een angst voor de mening van oud-cadetten die verschillende functies bekleden op verschillende locaties binnen Defensie. Iedereen kent iedereen en er wordt veel over elkaar gesproken. De angst dat gedragingen nu invloed hebben op de loopbaan later, is niet ongegrond. Een respondent vertelde mij dat een oud-cadet aangegeven heeft dat een vrouwelijke cadet niet welkom is op basis van haar houding op de KMA:

Ja, ook paraat al hè. Ik weet toevallig, [naam] was haar coördinator en daar was ze al dingen aan het proberen en dat die paraat nog steeds nog zoiets heeft van: die meid moet hier niet aankomen hoor, want die dacht toen al dat ze iets kon gaan proberen. Maar zij was zich misschien helemaal niet bewust van dat zo'n houding, zulke grote gevolgen kon hebben. Gewoon ook in je carrière.

Zulke voorbeelden bereiken de cadetten op de KMA waardoor voornamelijk de vrouwelijke respondenten zich belemmerd voelen in hun gedragingen. In paragraaf 4.2.6 zagen we namelijk dat de seksualiteit van vrouwelijke cadetten zwaarder wordt bestraft dan die van de mannelijke cadet. Daar bovenop komt dus het waardeoordeel van het toekomstige collega’s. Een vrouwelijke respondent vertelde mij:

Nou je hebt wel iets in je achterhoofd wat zegt dat je goed moet nadenken over je acties. Ga je dit wel of niet doen. Maar ik moet zelf zeggen dat ik niet echt belemmerd ben daarin. Maar het zit wel in je achterhoofd, denk er wel

103 over na. Het zijn wel je collega’s later. Je wil later in het werkveld ook niet bekend staan als ‘die persoon’.

De invloed van het toekomstige werkveld is dus dusdanig dat voornamelijk de vrouwelijke respondenten het gevoel hebben dat zij goed moeten nadenken over al hun acties. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vrouwelijke respondenten dit ook als tip mee zouden geven aan een toekomstige dochter die naar de KMA zou gaan.

4.4.4 Toekomstige dochter In de individuele interviews heb ik iedere respondent gevraagd of hij/zij op basis van hun ervaringen op dit moment – en ervan uitgaande dat er op de KMA de komende jaren niets zou veranderen – hun toekomstige dochter zouden aanraden om naar de KMA te gaan. Opvallend is dat geen enkele respondent direct ‘ja’ zei. Een vrouwelijke respondent vertelde mij zelfs:

Ik zou het met de kennis van nu zelf mezelf al niet aanraden om naar de KMA te gaan. Dus, nee ik zou het mijn dochter zeker niet aanraden. Nee, maar ik moet zeggen wanneer ik op een gegeven moment zou denken van: haar persoonlijkheid kan het aan, zeg maar, of ze vindt de baan gewoon heel leuk. Ik zou niet in de weg gaan liggen, maar ik zou het een jongen ook niet zomaar aanraden.

De respondenten gaven aan dat de structuren en culturele normen op de KMA worden gezien als een giftige omgeving waarin je als vrouw een sterke persoonlijkheid moet hebben om zich staande te kunnen houden:

Als ik een dochter heb, en zij is een heel stil, rustig type die graag op zichzelf is enzo, dan zou ik het haar in eerste instantie al afraden. Dan staat ze misschien wel helemaal niet sterk genoeg in haar schoenen om daar te zijn, want ze moet gewoon van zich af kunnen bijten

104 Maar ook mannelijke respondenten gaven aan dat zij niet graag hun toekomstige dochter naar de KMA zouden zien gaan, voornamelijk door het gedrag van mannelijke cadetten ten opzichte van vrouwelijke cadetten:

De gasten die op de KMA zitten zijn geile honden en je moet ervoor oppassen [grappend]. […] Ik weet dat bijna alle vrouwen die hier rondlopen, die hebben een relatie ondertussen met iemand anders die ze van de KMA kennen en dat er best wel veel, nou ja geneukt wordt onderling weet je wel. En wat ik wel weet is dat over het algemeen de jongens op de KMA hun zaakjes beter op orde hebben dan ongegeneerde student of wat dan ook buiten de poort. Maar dat er ook gewoon best wel wat lui rondlopen die niet echt hele erg goede ethische normen en waarden enzo hebben. Dus daar zou ik haar wel een beetje voor waarschuwen in die zin. Maar uiteindelijk: ze moet het zelf weten. Ik wil er eigenlijk zo min mogelijk van weten. Ik hoop dat ik een zoon krijg, dat maakt het allemaal veel makkelijker

Interessant is dat de meeste mannelijke respondenten in het interview aangaven dat cadetten over het algemeen veel meer geëmancipeerd zijn vergeleken met een aantal jaar geleden, maar tegelijkertijd de KMA blijkbaar onbewust niet geëmancipeerd genoeg vinden om het hun dochter te kunnen aanraden. Een mannelijke respondent onderkende deze paradox bij zichzelf:

Je ziet het gewoon elk jaar weer gebeuren dat hordes ouderejaars op de eerstejaars afspringen zodra ze voor het eerst de Spijkerbar binnenkomen. Ik heb genoeg gezien dat daar ook wel een hoop mee gekwetst werden. Maar ja dat is natuurlijk een beetje het tegenovergestelde van de rest van mijn verhaal.

Een mannelijke respondent vertelde mij wat hij in overweging nam bij het beantwoorden van de vraag. Hij haalde onder andere aan dat de gemiddelde vrouwelijke student in Breda ook geen positieve ervaringen heeft met de mannelijke cadetten van de KMA:

105 Maar weet je, je moet maar eens als de kroegen weer opengaan een keer Walkabout1 inlopen ofzo, dan moet je ook maar eens aan een [burger] meisje naar de KMA vragen. Dat zijn over het algemeen geen hele positieve ervaringen.

Ik heb alle respondenten gevraagd wat zij als tip aan hun dochter mee zouden geven op het moment dat zij besluit naar de KMA te gaan. Een mannelijke respondent vertelde mij: “Ja, het is wel erg eigenlijk, maar iets in de trant van: let een beetje op wat je doet, trap vooral niet in al die gladde praatjes. Ja, dat is wel heel eerlijk wat ik zou zeggen.” Een vrouwelijke respondent vertelde mij:

Dat alles wat je doet, daar moet je twee keer over nadenken. Ja elke stap die je zet, elke beslissing die je maakt. Ja het kan nu al invloed hebben op je toekomst over twintig jaar. En ik zou zeggen dat ze zich zo goed mogelijk moet inzetten omdat dat voor jezelf het fijnste is

In geen enkele interview kwam naar voren dat de respondent zijn of haar toekomstige dochter de KMA direct zou aanraden. De meeste respondenten kwamen met randvoorwaarden: haar persoonlijkheid moet sterk zijn, ze moet van haar af kunnen bijten en ze moet niet gemakkelijk voor zogenoemde gladde praatjes van mannelijke cadetten vallen. De wankele sociale veiligheid van vrouwelijke cadetten zoals benoemd in paragraaf 4.2.6 wordt hiermee bevestigd. Noemenswaardig is dat de mannelijke respondenten zich wel bewust zijn van sociaal onveilige gedragingen van andere mannelijke cadetten om hen heen ten opzichte van vrouwelijke cadetten. Dat de mannelijke respondenten zich niet actief verzetten tegen de genoemde mannelijke cadetten kan geïnterpreteerd worden als vrouwonvriendelijk of niet officier- waardig. Deze interpretatie negeert echter de machtsconstellaties die voortvloeien uit de gendergerelateerde normbeelden op de KMA. Het opkomen voor iemand in de minderheidspositie zorgt voor een nieuwe situatie waarin risico’s niet in te schatten zijn (Manning et. al., 2007). In paragraaf 4.3 zagen we dat normbeelden voor mannelijke cadetten minstens zo sterk gelden als voor vrouwelijke cadetten. Het mogelijke risico voor reputatieverlies zou voor een mannelijke cadet dus ook grotere gevolgen kunnen hebben.

1 Walkabout is een studentencafé in de binnenstad van Breda

106 Daarnaast raakt de situatie hemzelf niet. Het is daarom begrijpelijk dat mannelijke cadetten eerder geneigd zijn om een passieve houding aan te nemen wanneer dergelijke sociaal onveilige situaties zich voortdoen bij vrouwelijke cadetten. Mannelijke respondenten vinden het desalniettemin niet minder erg dat deze situaties voorkomen. Als het om een toekomstige dochter gaat, zijn mannelijke respondenten ook voorzichtiger. Niemand wil hun toekomstige dochter verbieden om naar de KMA te gaan maar er is grote voorzichtigheid in het aanraden ervan.

4.4.5 Conclusie De KMA kent een internaatsysteem waardoor werk en privé in elkaar overlopen. De leeftijdsfase van cadetten en de persoonlijke ontwikkeling die zij doormaken, maakt hen kwetsbaar. Uit alle interviews kwam naar voren dat respondenten een sterke groepsdruk en competitie ervaren op de KMA. Vermoedelijk dragen deze specifieke eigenschappen in het systeem bij de reproductie van gendergerelateerde normbeelden. Dit is mogelijk een oorzaak voor grensoverschrijdend gedrag dat zich op de KMA manifesteert. De kaderleden hebben een belangrijke functie in het reproduceren van gendergerelateerde normbeelden. De legitieme machtspositie die zij hebben ten opzichte van de groep cadetten, zorgt namelijk bij cadetten ervoor dat zij gehoorzamer zijn. Er zijn in de interviews voorbeelden genoemd van uitspraken van kaderleden die juist de heersende gendergerelateerde normbeelden hebben bevestigd waardoor volledige inclusiviteit volgens de respondenten niet bewerkstelligd werd. Hoewel respondenten dit in interviews wel met mij bespraken, is het door de heersende hiërarchie voor hen lastig om deze gevoelens met kaderleden te delen. Dit is jammer want in de momenten waar kaderleden gendergerelateerde normbeelden ontkrachtten werd door zowel mannelijke als vrouwelijke respondenten een sterk gevoel van inclusiviteit ervaren. Buiten kaderleden hebben ook andere officieren invloed op de ervaringen van cadetten. Voornamelijk vrouwelijke respondenten ervaren een negatieve druk van het toekomstig werkveld. Zij hebben het idee dat zij goed moeten nadenken over hun acties omdat dit anders invloed heeft op hun toekomstige loopbaan binnen Defensie. Dit heeft een beperkend effect op de mate van inclusiviteit. Bovendien is de sociale veiligheid voor vrouwelijke cadetten op de KMA wankel. Zowel vrouwelijke als mannelijke respondenten zouden hun toekomstige dochter niet direct aanraden om naar de KMA te gaan. Noemenswaardig is dat mannelijke respondenten zich ook bewust zijn van de sociaal onveilige situaties op de KMA maar geneigd zijn hier passief tegenover op te stellen. Dit is begrijpelijk omdat er in zulke situaties sprake is van het omstandereffect (Manning et. al., 2007). De complexiteit van de verschillende dynamieken op de KMA zorgen

107 ervoor dat het verschuiven, dan wel laten verdwijnen van gendergerelateerde normbeelden vrijwel onmogelijk is als men zich niet bewust is van het bestaan ervan.

108 4.5 In hoeverre en hoe verzetten cadetten zich tegen gendergerelateerde normbeelden? In deze paragraaf geef ik antwoord op de vraag in hoeverre en hoe de cadetten zich verzetten tegen gendergerelateerde normbeelden. Allereerst beschrijf ik wat voor soort gendergerelateerde grappen gemaakt worden en hoe vrouwelijke cadetten hierdoor solidariteitslast ervaren. Daarna belicht ik de momenten dat de respondenten microrevoluties toepasten. Ten slotte beschrijf ik hoe Ganzenpasjes voor Gevorderden - waarover ik sprak in de aanleiding- door respondenten gezien werd als een verzetsbeweging.

4.5.1 Solidariteitslast Buiten dat er op de KMA überhaupt veel over elkaar gesproken wordt omdat iedereen elkaar goed kent, worden er ook specifieke gendergerelateerde grapjes gemaakt. In de interviews kwamen er veel voorbeelden naar voren. Ik heb hierin een selectie gemaakt en daarbij de anonimiteit van zowel respondent als subject in acht gehouden.

Een mannelijke respondent vertelde mij dat als een mannelijke cadet iets zou zijn aangekomen, hij van de groep een grap kon verwachten als: “Misschien moet jij een bh kopen, dan kun jij je tietjes erin doen.” Er wordt hiermee aangegeven dat wanneer een man geen sterk mannelijk lichaam (meer) heeft, dat wordt geassocieerd met vrouwelijkheid. Het hebben van borsten en het dragen van een bh is namelijk weggelegd voor de vrouw. Over het algemeen zijn de vrouwelijke respondenten sneller het subject in gendergerelateerde grappen. Een mannelijke respondent gaf hiervoor een verklaring:

Weetje, als er een heel dik iemand zou zitten, zouden wij ook grappen maken over een dikke jongen uit onze groep. Als hij bijvoorbeeld voorzitter Senaat wordt dan zullen de jongerejaars daar ongetwijfeld grappen over maken. Maar het gebeurt toch sneller bij een vrouw, omdat je toch wel kan kijken naar dat vrouwen wetenschappelijk gezien toch minder fit zijn, minder... dat je daar gewoon eerder grappen over kan maken. Het is nou eenmaal zo dat vrouwen minder ver lopen. En als je die rationele verklaring weghaalt, zie je alleen maar het verschil. Dan kan je zeggen van: zij is minder fit.

109 Enkele voorbeelden van grappen waarin een vrouwelijke cadet het subject is, werd gegeven door een mannelijke respondent:

Zij heeft ook een indruk achtergelaten bij heel de KMA. Echt een lieve meid maar er worden over haar altijd grapjes gemaakt: ‘zij laat zich zo makkelijk aandouwen’ ‘ze laat zich weer door die en die gebruiken’ ‘oh ze heeft vast weer een of ander ding gedaan om een hoger cijfer te krijgen’. Weet je het is gewoon… dat gebeurt wel gewoon veel.

Er wordt in grappen over vrouwelijke cadetten veel geseksualiseerd. Dit wordt ook opgemerkt door vrouwelijke respondenten. Er wordt snel een verwijzing gemaakt naar de vrouwelijkheid van de vrouwelijke cadet:

Dat merk je nu ook wel meer. Wat ik vooral dat vervelend vind, is dat als een meisje een grote bek heeft, dan is het meteen: ‘oh, is ze ongesteld’ of ‘moet daar een piemel in’ zeg maar, bij wijze van spreken. Terwijl dat bij de jongens dan niet wordt gezegd.

Ik vroeg de desbetreffende respondent hoe zij op zulke uitspraken reageerde. Ze gaf aan dat ze dat erg lastig vond, ze had het gevoel klem te zitten:

Ik spreek jou gewoon aan op jouw gedrag, ik vind het niet kunnen. En jij gaat meteen een verwijzing maken naar mijn baarmoeder. Toen dacht ik: ‘ja, dat heeft er helemaal niets mee te maken’. En dan zit je dus in zo'n situatie waar je niet weet wat je ertegenin moet brengen, want het is niet waar, maar hoe meer ik hierover zeg, hoe meer ik de grond in wordt gedrukt.

Het gevoel van deze respondent werd ook in andere interviews met vrouwelijke respondenten aangehaald. Er is bij vrouwelijke cadetten dan sprake van een solidariteitslast. Solidariteitslast veronderstelt een geïdealiseerd beeld van onderlinge contacten tussen cadetten (Çankaya, 2011). Het gevoel van de vrouwelijke cadetten staat in contrast met de solidariteit en het

110 groepsgevoel dat zij reproduceren. Het moet voor de vrouwelijke cadet te ver gaan voordat zij hiertegen optreedt:

Ik wil niet altijd overal wat van te zeggen, omdat ik denk van: ‘dat werkt ook averechts, want dan weten mensen dat je ook hapt, en dat vinden ze dan wel grappig ofzo’. Maar ik heb wel van: ‘als het echt te ver gaat, een bepaald grapje ofzo, dan zeg ik er wat van.’

Het is voor de vrouwelijke respondenten ingewikkeld om te bepalen wanneer er überhaupt sprake is van een grapje en wanneer iets te ver gaat. Zo vertelde een vrouwelijke respondent:

Wanneer is er sprake van een grapje? Ik heb ook wel eens gedacht in deze setting is het ongepast maar hoe reageer je erop en wanneer reageer je erop. En wanneer is het te ver. ligt het aan mij? Is het echt ongepast of is het normaal hier? Dat zijn zaken die mij bezighouden dan.

Het maken van gendergerelateerde grappen wordt gezien als een vanzelfsprekendheid in een masculiene organisatie. Twee verschillende vrouwelijke respondenten vertelden mij:

Ik heb sterk het idee dat het echt een mannenwereld is maar hoe moet je omgaan met grapjes die gemaakt worden waar je eigenlijk niet achter staat maar wel een beetje weglacht?

Veel mannen maken bepaalde grappen en dit gebeurt binnen mijn eigen groep vrijwel op dagelijkse basis en ik vind het moeilijk om een balans te vinden tussen het one-of-the-guys zijn en juist tegen alles op te treden. Ik wil ook niet constant gezien worden als zeikwijf.”

111 Opvallend is dat solidariteit tonen ten opzichte van de groep, gezien wordt als het zijn van one- of-the-guys. Mannelijkheid is duidelijk de norm en wordt het gezien als iets positiefs. In verzet gaan wordt gezien als het zijn van een zeikwijf, wat bovendien duidelijk gegenderd en negatief is. Het accepteren van de mannelijke norm en daarmee het reproduceren van de gendergerelateerde normbeelden wordt in beginsel gezien als de beste oplossing. Toch zijn er in de interviews voorbeelden aangehaald waar wel sprake was van microrevoluties.

4.5.2 Bewust iets doen Onder microrevoluties zoals besproken in de theorie, worden kleine alledaagse vormen van verzet verstaan. De vrouwelijke respondenten weten dat zij in de minderheidspositie zitten maar verzetten zit op verschillende momenten tegen de mannelijke norm. Een voorbeeld hierbij is het creëren van een achterban die ook bestaat uit mannelijke cadetten, zoals een respondent aangeeft:

Ja, dat denk ik wel. Je accepteert de norm omdat het gewoon de meerderheid is, en die meerderheid is man. Je voelt je gewoon heel vaak bezwaard om als vrouw nog eens een lat naar beneden te willen leggen, want dan denk je: dat is het ultieme teken van zwakte als ik daar ook nog eens over ga. Dus, ik heb weleens gehad dat ik dacht: hier moeten we iets mee, dan ging ik wel mijn best doen om wat mannen binnenboord te halen die dezelfde mening droegen, want dan staan we in elk geval sterker, dan vinden een paar jongens dat ook. Ja, zo werk je gewoon, je gaat zo strategisch nadenken. Van: nou, als ik die jongen binnen heb dat gaat de rest ook wel mee. Terwijl als je met een groep van 3 vrouwen aankomt, word je gewoon minder serieus genomen

Deze tactiek wordt ook toegepast door een van de andere vrouwelijke respondenten. Zij gaf aan dat wanneer zij een mannelijke cadet confronteert op ongewenst gedrag tijdens een dronken avond ze zich gesterkt voelt als meerdere mensen hier al van tevoren op de hoogte zijn:

Het is meer dat als ik hem confronteer, dat het dan niet is van: ‘oe, dat is nooit gebeurt, dat is gewoon jouw eigen beleving geweest die avond’. Terwijl als ik die avond al tegen meerdere mensen heb verteld dat het is gebeurd, dan

112 soort van getuigen van dat het is gebeurd. Ik kan de volgende dag dan wel zo staan van: ‘oh, nou, ik dacht eigenlijk wel dat je dat deed’, en dat hij dan zegt: ‘nee, dat is niet zo’. Dan heb ik wel gelijk mensen die zeggen: ‘nou, [naam respondent] was zwaar overstuur die avond, dat is echt wel gebeurd’

Vrouwelijke cadetten hebben bewezen dat zij daadwerkelijk mannelijke cadetten durven aan te spreken op ongewenste gedragingen. Om deze confrontatie zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen, wordt er een achterban gecreëerd. Er zijn ook momenten dat vrouwelijke cadetten bewust ervoor kiezen om niets te doen.

4.5.3 Bewust iets niet doen Omdat de sportiviteit voor zowel de KMA als voor de cadetten zelf een norm is, wordt er ook veel waarde gehecht aan het behalen van verschillende speldjes en medailles voor fysieke activiteiten. Een voorbeeld hiervan is het MLV speld. Het hebben van een dergelijke speld verhoogd de status van de cadet. Zo bevestigde een mannelijke respondent: “Ze moeten hun mond houden want wij hebben die MLV speld gewoon gehaald”. Opvallend is dat een vrouwelijke respondent bewust ervoor koos om het speldje niet te halen:

Want ik heb daar heb ik niet aan meegedaan omdat ik echt dacht: dit is gewoon zo'n stereotype speldje waar ik mezelf geen plezier mee doe, in de les om dit te moeten halen. Dan merk je dat de jongens zeggen; hoe kan het dat je geen speldje wil om dit te bewijzen? Terwijl ik niet zo veel geef om zo'n speldje, het feit dat iedereen 'm dan draagt. Ja zo interessant vind ik 'm dan niet.

Het bewust kiezen om iets niet te doen, was een tactiek dat de desbetreffende respondent vaker gebruikte. Zo vertelde ze:

Als het zeg maar moet, iets in mij zegt dan: ‘Ik hoef me niet te bewijzen voor je, dus ik ga dan juist vaak precies lopen wat ik moet halen’. Dat ik denk: ‘jij hoeft helemaal niet te weten hoeveel ik precies loop in 12 minuten’. En ik vond het vaak heel chill, dat ik rustig die vrouweneis of net de manneneis kon

113 lopen. En ik haal mijn DCP en jij kan mij in elk geval niets te maken, dus die tactiek heb ik vaker gespeeld eigenlijk.

Een andere vrouwelijke respondent had bij de DCP een andere tactiek. Zij koos ervoor om bewust de manneneis te halen om zo discussie achteraf te voorkomen:

Want anders krijg je weer de discussie en ik heb geen zin in de discussie, dus dan kan ik net zo goed gewoon de manneneis halen, zodat het genormaliseerd is, zodat ik laat zien: ‘zie je, ik kan hetzelfde’. Maar eigenlijk ben ik dan dus conditioneel sterker dan mannen die die eis halen.

De tactiek om bewust niets te doen wordt ook toegepast in situaties buiten diensttijd. Zo vertelde een vrouwelijke respondent mij dat zij op momenten dat zij vervelend benaderd wordt, het langs haar heen laat gaan:

Maar ik kan me best voorstellen dat meiden die onzeker zijn en net van de middelbare school komen. Echt zichzelf nog komen ontwikkelen, en dat je dan op zo’n manier benaderd wordt dat je dat vervelend vindt. Dat kan ik me voorstellen. Alleen heb ik dat zelf niet zo ik laat het langs me heen gaan, ik denk nou ja prima.

Een andere respondent vertelde mij dat ze in een specifieke situatie enerzijds ervoor koos om iets te doen; de mannelijke cadet aanspreken op zijn gedrag. Anderzijds besloot ze verder niets meer ervan te zeggen of er iets mee te doen:

Een van de jongens uit mijn groep, die kwam steeds dichterbij zitten, ging zo achter mij zitten. Toen had ik wel zoiets van: dat hoeft van mij niet. Dat had ik toen aangegeven dat hij niet steeds zo in mijn oor moest fluisteren enzo. Toen kwam hij weer dichterbij en toen fluisterde hij in mijn oor: “ja, of word je daar geil van?” Toen dacht ik echt: oké, ik weet niet of dat jouw beleving is en ik vind het raar, […] Toen heb ik wel gezegd van: oké, ik vind dit echt

114 te ver gaan en toen ben ik weggelopen. Maar, ik heb er daarna nooit meer iets van gezegd en nooit meer iets mee gedaan.

Het verzet wat plaatsvindt waarbij er bewust niets gedaan wordt, komt bij de vrouwelijke respondenten vaker voor dan verzet waarbij bewust wel iets gedaan wordt. Vermoedelijk omdat het doen van een kleine verzetsactie effect kan hebben op de reputatie van de vrouwelijke cadet. Voor de vrouwelijke cadet is het sociaal meer geaccepteerd om niets te doen. Waar wel op gelet moet worden, is dat ‘bewust iets niet doen’ hetzelfde wordt gezien als de norm accepteren. In dat geval kan de stille vorm van verzet juist tot reproductie van gendergerelateerde normbeelden leiden.

4.5.4 Ganzenpasjes voor gevorderden In de aanleiding van dit onderzoek beschreef ik de act van Ganzenpasjes voor gevorderden tijdens de Hajimé van september 2018. Destijds is er besloten om met vrouwelijke cadetten een act op te voeren omdat er nooit eerder een vrouwen-act had plaatsgevonden tijdens een Hajimé. Er werd door de vrouwelijke cadetten voorafgaande aan de act weinig angst gevoeld, zo vertelde een van de deelneemsters achteraf: “Nou volgens mij was het zo van: de infanterie en de genie gaat altijd halfnaakt, dus wij kunnen best een dansje doen.” De act van Ganzenpasjes voor gevorderden werd wel door verschillende respondenten gezien als een sterke vorm van verzet. Zo vertelde een mannelijke respondent:

Ik vond het heel grappig. Ik vond het heel sterk ook. Juist omdat ik vond, van kijk, het is best wel een taboe weet je wel. Bij ons in ieder geval. Wat natuurlijk een kwalijke zaak is. Ik vind het heel erg nice om het er lekker dik bovenop te leggen, van kijk, hier, ga je. Als het gejank over hoe jij jezelf op moet stellen en wat je niet kan doen en wat je echt niet kan maken. En dat het lekker dik erbovenop. Ik vind dat mooi, ik vind het een sterk statement. Ik vond het top, als man vond ik het natuurlijk sowieso leuk. Maar als student vond ik het wel gewoon grappig, ik dacht van: ja, dit is wel gewoon sterk, het is wel een duidelijk statement. Dus ik vond het ook wel nice. Ik had er totaal geen negatieve mening over. Ik vond het wel lachen, ik snapte heel erg goed wat er eigenlijk mee bedoeld werd. Jullie gingen het niet doen van: kijk ons eens sexy zijn, maar juist, zo ervaarde ik het, juist even schoppen tegen het

115 systeem. Even schoppen, van: kijk, dit hoort er wel gewoon bij, dit kunnen wij wel gewoon maken, en wat ga jij ervan zeggen dan. Wat ga jij ertegen doen? Ik vond het wel nice. Ik weet niet of dat erachter zat, maar voor mij zat dat er wel achter.

Ook vrouwelijke cadetten uit hogere jaarlagen zagen dit als een vorm van verzet. In paragraaf 4.2.1 kwam al naar voren dat vrouwelijke cadetten kritischer zijn naar elkaar toe omdat hun eigen sociale veiligheid onder andere van gedragingen van andere vrouwelijke cadetten afhangt. Dit heeft vermoedelijk ook gezorgd voor de felle reactie van de vrouwelijke cadetten op de deelneemsters van Ganzenpasjes voor gevorderden:

Wij deden in ons eerste jaar tijdens de Hajimé een act in zwarte kleding en gouden maskers waardoor wij niet te herkennen waren. Maar het was wel duidelijk dat het om alle chicks van ons jaar toen ging. Wij deden een dansroutine. Er gebeurde voor de rest niets spannends whatsoever. De mannen vonden het nou ja… prima. De genie stond daar ook halfnaakt dus ze konden niks. Vooral de vrouwen van tweede- derde- en vierde jaar, dat was echt… die kwamen naar ons toe en zeiden: “we hebben jarenlang gewerkt om respect te krijgen en jullie hebben dat helemaal verneukt. Hoe durf je jezelf zo neer te zetten? Zo ga je nooit respect verdienen als vrouw bij Defensie.

Verzet kan dus op een subtiele alledaagse manier toegepast worden zoals gezien bij de microrevoluties. Bij grote vormen van verzet, kan er ook grote vormen van weerstand verwacht worden. Uiteindelijk ligt de last altijd bij de vrouwelijke cadet aangezien ‘mannelijkheid’ de norm is op de KMA:

Iedereen probeerde een man te zijn en alles wat te maken had met vrouw zijn dat was taboe. Dat was bij Ganzenpasjes voor gevorderden ook duidelijk te merken. Dus ik denk dat het daarmee te maken heeft.

116 4.5.5 Conclusie De grappen die gemaakt worden door cadetten onderling kan voor solidariteitslast zorgen. Voornamelijk vrouwelijke respondenten lijken deze last te dragen. Het gevoel van de vrouwelijke cadetten staat in contrast met de solidariteit en het groepsgevoel dat zij reproduceren. Het moet voor de vrouwelijke cadet daadwerkelijk te ver gaan alvorens zij verzet toont. Een vorm van microrevolutie die door meerdere vrouwelijke respondenten gebruikt wordt is het creëren van een front waar ook mannen deel van uitmaken om sterker te kunnen staan. Bewust iets niet doen is ook een vorm van microrevoluties dat ingezet wordt door vrouwelijke respondenten. Opvallend is dat grote vormen van verzet uitblijven, waarschijnlijk omdat er veel weerstand oproept. Ganzenpasjes voor gevorderden werd in 2018 gezien als een daad van verzet. De beschreven theorieën verklaren waarom een felle reactie van vrouwelijke cadetten uit hogere jaarlagen achteraf gezien te verwachten was. Grote vormen van verzet kunnen een grote impact hebben op de reputatie van de cadetten die het betreft. Microrevoluties bieden hiervoor een uitkomst. De vanzelfsprekendheden worden hierdoor op subtiele wijze in twijfel getrokken wat langzamerhand voor een sneeuwbaleffect zorgt. De alledaagse kleine vormen van verzet wint het na verloop van tijd van de gendergerelateerde normbeelden op de KMA.

117 5 Conclusie

5.1 Conclusie Het is een privilege om niet constant na te hoeven denken in wat voor lichaam je je bevindt. Dit privilege is niet voor iedere cadet op de KMA weggelegd. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

In hoeverre en hoe wordt de dagelijkse informele vorming op de Koninklijke Militaire Academie beïnvloed door gendergerelateerde normbeelden?

Gendergerelateerde normbeelden die heersen op de KMA worden gecodeerd als ‘mannelijk’ waardoor alle cadetten beoordeeld worden op hun masculiniteit. Dit is iets waar een vrouwelijke cadet per definitie nooit in zal excelleren. Echter is de uitkomst diffuus. Er zijn vrouwelijke cadetten die zich meer als one-of-the-guys opstellen en daarmee hun positie binnen de dominante ‘mannelijke’ groep borgen. Er zijn ook mannelijke cadetten die niet volledig voldoen aan de normbeelden waardoor zij buiten de dominante ‘mannelijke’ groep vallen. Dit zorgt voor een sociale gelaagdheid tussen cadetten op de KMA. Opvallend is dat de gendergerelateerde normbeelden niet overeenkomen met de formele normen die vanuit de KMA worden gesteld. Dit betekent dat cadetten elkaar dus op informele wijze beoordelen op punten die voor een toekomstig officier – volgens de militaire organisatie – niet of minder van waarde zijn. Gendergerelateerde normbeelden hebben invloed op de zelfbeelden, beelden van anderen en het gevoel van eigenwaarde bij alle cadetten op de KMA. Deze normbeelden zijn onlosmakelijk verbonden met een fundamentele dualiteit tussen de dominante ‘mannelijke’ groep en de groep in de minderheidspositie. Een beperkt gevoel van inclusie en sociaal onveilige situaties zijn hiervan een gevolg. De normbeelden op de KMA worden onder andere in stand gehouden door de fundamentele behoefte aan sociale identificatie en adaptatie aan een groep. Dit betekent dat alle cadetten de normbeelden in stand houden om hun eigen positie in een groep te kunnen blijven garanderen. Bovendien zou verzet tegen normbeelden de aansluiting bij de groep in gevaar brengen. Een passieve houding ten opzichte van de machtsconstellatie is dan het meest voor de hand liggend. Hiermee worden echter de gendergerelateerde normbeelden gereproduceerd en wordt daarmee ruimte geboden aan hen die hun machtspositie (onbewust) misbruiken ten opzichte van anderen. Gendergerelateerde normbeelden worden niet enkel gereproduceerd door cadetten zelf. De processen op de KMA

118 en de kaderleden spelen hierin een grote rol. In dit onderzoek ligt de nadruk niet op ervaringen of uitspraken van enkele individuen maar op de institutionele patronen op de KMA die ervoor zorgen dat de dagelijkse informele vorming continu beïnvloed kan worden door de gendergerelateerde normbeelden.

5.2 Discussie De resultaten van dit onderzoek komen overeen met de bevindingen van het vooraf opgestelde theoretisch kader. De theorie over normbeelden is door Çankaya (2011) gebruikt om de in- en uitsluitingsprocessen van etnische minderheden binnen de politieorganisatie te beschrijven. Dit het eerste onderzoek waarin expliciet de relatie tussen dagelijkse informele vorming, normbeelden en gender is onderzocht. Opvallend is dat gendergerelateerde normbeelden binnen de KMA op vergelijkbare manier tot uitdrukking komen als de normbeelden in het onderzoek van Çankaya (2011). De bewijs- en solidariteitslast die voortkomen uit gendergerelateerde normbeelden worden gevoeld door cadetten in minderheidsposities. Uit dit onderzoek komt naar voren dat dit voor ambivalentie, beperkte sociale veiligheid en beperkte inclusiviteit zorgt. Dit is eveneens overeenkomstig met het onderzoek van Çankaya (2011).

Om afbakening in het onderzoek te kunnen garanderen, heeft ieder onderzoek grenzen. Zo ook dit onderzoek. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op de KMA. De hoeveelheid mannelijke cadetten ten opzichte van vrouwelijke cadetten zijn bepalend voor de resultaten van dit onderzoek. Als deze verhouding meer gebalanceerd zou zijn, zou dit effect hebben op resultaten van het onderzoek. Het is namelijk aannemelijk dat de masculiene cultuur afneemt bij een toename van vrouwelijke cadetten. Dit onderzoek behandelt daarnaast niet verschillen in de leeftijd van participanten. Mogelijk speelt dit een rol bij de mate van vatbaarheid voor heersende normbeelden. Daarnaast zijn vierdejaars cadetten KMA een langere tijd gevormd dan bijvoorbeeld eerstejaars cadetten. Wellicht zijn er verschillen in de invloed van gendergerelateerde normbeelden te identificeren tussen de verschillende jaarlagen. Dit zou echter verder onderzocht moeten worden.

Doordat de KMA op dit moment geen interventies inzetten om de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten op de KMA in te perken, zullen de huidige machtsconstellaties blijven bestaan. Dit heeft invloed op het welbevinden van de cadetten op de KMA. Het vergroten van het aandeel vrouwen op de KMA

119 zal een positieve invloed hebben op de diversiteit van de organisatie, echter zegt dit niets over het gevoel van inclusiviteit. Inclusiviteit behelst namelijk de onderlinge verbondenheid. Wanneer cadetten een beperkt gevoel van inclusiviteit ervaren en zich daarnaast sociaal onveilig voelen, komt dit altijd ten nadele van de organisatie. Het beperkt bijvoorbeeld de saamhorigheid en het ‘wij-gevoel’ waar de militaire organisatie naar streeft. Zo lang dat cadetten hun toekomstige dochter niet zouden aanraden om naar de KMA te gaan, zijn er door de KMA grote verbeterstappen te maken.

5.3 Aanbevelingen Om deze verbeterstappen te kunnen maken moet er op de eerste plaats bewustwording gecreëerd worden onder de cadetten en kaderleden van de KMA. Machtsconstellaties die standhouden binnen de gelederen van de KMA kunnen niet doorbroken worden zonder actieve vormen van interventies. Dagelijkse informele vorming bij cadetten kan veranderd worden door dagelijkse informele oplossingen. Zo is er tijdens dit onderzoek een WhatsApp-groep gecreëerd voor alle lang-model vrouwelijke Luchtmacht cadetten om op een laagdrempelige manier de saamhorigheid onder vrouwen te vergroten. Zulke relatief kleinschalige interventies zouden ook bij andere krijgsmachtdelen gerealiseerd kunnen worden. Het gevoel van inclusie komt hierin ten goede zonder dat het voor grote weerstand zorgt bij mannelijke cadetten. Bij het realiseren van meer bewustwording moet er namelijk ook rekening gehouden worden met de mannelijke fragiliteit. Mannelijke cadetten kunnen zich bedreigd voelen omdat zij het idee krijgen dat zij onbewust seksistisch bezig zijn. Dit zou tot meer weerstand kunnen leiden wat juist een averechtse werking heeft. De mate van mannelijke fragiliteit bij interventies zou in een vervolgonderzoek verder uitgediept moeten worden. Daarnaast zou in een vervolgonderzoek ook achterhaald moeten worden welke andere vormen van interventies voor de KMA zouden werken en welke niet. Ten slotte spelen ook de kaderleden een grote rol in de sociale processen op de KMA. Als zij voorlichting krijgen hoe het beste opgetreden kan worden om normbeelden te ontkrachten, verdwijnt daarmee ook de sociale ordening op de KMA. Bovendien kunnen kaderleden de cadetten duidelijk maken wat de toegevoegde waarde van vrouwelijke cadetten in een groep is. Juist omdat de concurrentie tussen vrouwelijke cadetten groot is, hebben vrouwen op de KMA vaak aantoonbaar veel in hun mars. Als vrouwelijke cadetten hier ook bewust van gemaakt kunnen worden, wordt het vrouw zijn niet langer meer gezien als een uitsluitingsgrond op de KMA.

120

5.4 Reflectie Mijn positie als vrouwelijke cadet op de KMA en het feit dat ik de respondenten in meer of mindere mate persoonlijk ken, heeft er mogelijk toe geleid dat respondenten openlijker hun ervaringen met mij durfden te delen. De gesprekken liepen vloeiend omdat ik bekend ben met de medewerkers en processen op de KMA. Tegelijkertijd kan dit er ook toe hebben geleid dat respondenten met een sterke mening ten opzichte van vrouwelijke cadetten zich wellicht geremd voelden in hun uitspraken. Het is aannemelijk dat respondenten in interviews bewust dan wel onbewust mijn gevoelens niet wilden kwetsen met hun eigen ongezouten mening. Tegelijkertijd ben ik ook per definitie minder bekend met de beleefwereld van mannelijke cadetten. Desalniettemin zijn de resultaten van interviews met mannelijke cadetten even bruikbaar geweest als de resultaten van vrouwelijke cadetten.

Mijn positie als vrouwelijke cadet op de KMA heeft bij mij ook voor een zekere solidariteitslast geleid. Daar waar ik mij aan het begin van het onderzoek kwetsbaar voelde, voel ik mij nu gesterkt door de resultaten van het onderzoek. In beginsel was ik bang dat het doen van onderzoek in dit specifieke thema – waar al een sterk stigma over heerste, ertoe zou leiden dat mijn eigen reputatie geschaad zou worden. Dit zou naar mijn idee ook weer direct invloed hebben op de reputatie van de vrouwelijke cadet. Ik wilde niet dat mijn medecadetten dachten dat ik mijzelf en alle andere vrouwen op de KMA bewust in een slachtofferpositie wilde duwen. Ik kon me goed voorstellen dat vrouwelijke cadetten minder aandacht willen vestigen op zaken die bij hen misgaan, om zo ook meer geaccepteerd te worden door de dominante groep.

Het laatste wat ik wilde, is de situatie creëren waar vrouwelijke cadetten meer uitsluiting zouden ervaren door het effect van mijn onderzoek. Ik wilde solidair zijn naar alle vrouwelijke cadetten, maar ik wist tegelijkertijd ook dat dat betekende dat ik mijn eigen bezorgdheid opzij moest zetten en taboes bespreekbaar moest gaan maken. Dit heeft veel van mij gevraagd. Ik voelde de urgentie en mijn onderzoek heeft geen enkel moment aangevoeld als ‘slechts’ een opdrachtje dat ik moest maken om af te kunnen studeren. Maar tegelijkertijd heb ik door het hele proces heen veel emoties gevoeld. Meermaals heb ik gehuild en mezelf afgevraagd of ik wel het juiste deed en of ik het niet voor iedereen nu erger maakte dan het al was. Maar ik wist ook dat ik geen keuze had in die zin. Het onrecht dat ik voelde heeft ertoe geleid dat ik realiseerde hoe noodzakelijk het is om dit thema vanuit mijn positie als vrouwelijke cadet bespreekbaar te

121 maken. Ik voelde een grote uitdaging om de meest sceptische en kritische lezers ook ervan bewust te maken dat er grote onzichtbare processen spelen op de KMA die niet altijd tot gewenste gedragingen leiden.

Om draagvlak te bewerkstelligen moest ik zorgvuldig te werk gaan. Er stond zoals gezegd veel op het spel. Ik wist bijvoorbeeld dat ik evenveel mannelijke- als vrouwelijke respondenten moest hebben geïnterviewd en dat ik bij iedereen diep moest graven om daadwerkelijke gevoelens en gedachtes boven tafel te krijgen. Dit was tevens de eerste keer dat ik zelfstandig interviews afnam wat voor mij de druk vergrootte. Ook heb ik veel nagedacht over mijn eigen positie in het onderzoek. Het voelde voor mij als balanceren tussen aan de ene kant het wegnemen van machtsongelijkheid door eigen ervaringen te delen maar aan de andere kant de respondent te veel sturen in een bepaalde richting. Dit is naar mijn idee niet altijd goed gelukt. Ik ben hier in de fase van coderen ook streng in geweest. Uitspraken van respondenten die enorm relevant waren, maar wellicht te veel gestuurd werden vanuit mijn eigen ervaringen, heb ik weggelaten uit de codeermatrix. Het is voor mij ten alle tijden belangrijker geweest om een gedegen onderzoek neer te zetten dan om schandalen aan het licht te brengen.

Door de sensitieve en beladen aard van het onderzoek, vergde dit in de interviews een open houding. Gender wordt namelijk door iedereen anders beleefd en ik wilde ervoor waken dat ik medecadetten ging beoordelen op hun persoonlijke mening. Dit ging over het algemeen goed. Na interviews met respondenten waarmee ik het overwegend niet eens was, ervaarde ik wel een grote ontlading. Ik was haast opgelucht dat het erop zat omdat het soms als een aanval op mij en mijn vrouwelijkheid voelde. Wat me verraste was dat ik dit bij zowel sommige mannelijke als sommige vrouwelijke respondenten achteraf ervaarde.

Ik heb het thema gender overigens nooit zelf bewust als scriptieonderwerp gekozen. In verschillende situaties heb ik intrinsiek onrecht gevoeld. Eén van die situaties was een van PSGEO2. Mannelijke klasgenoten namen de gendergerelateerde onderwerpen niet serieus. Ik heb hier destijds met de docenten: Jolanda Bosch en Tine Molendijk over gepraat. Ik ben mij er verder in gaan verdiepen. Later zijn het ook deze docenten die mij begeleid hebben met het onderzoek. Ik ben blij dat het zo gelopen is. Tijdens mijn hele periode op de KMA heb ik namelijk zelf het gevoel gehad dat ik beperkt werd in mijn vrouwelijkheid en in het uiten van mijn mening hierover. Ik voelde mij alleen in deze gevoelens omdat de vrouwen om mij heen het zo goed leken te managen. Na het proces van interviewen ben ik gaan beseffen dat ik niet

122 de enige was die met bepaalde dilemma’s worstelde. Het voelt goed dat er tegenwoordig meer ruimte is om met meer openheid over zulke sensitieve thema’s te spreken. Andere vrouwelijke cadetten hoeven zich nu in hun eigen proces op de KMA ook niet alleen te voelen. Desalniettemin is er voor de organisatie nog voldoende ruimte voor verbetering.

123 Bibliografie

Acker, J. (2009). From glass ceiling to inequality regimes. Sociologie du travail 51, 199-217.

Alvesson, M. (2002). Understanding Organizational Culture (1ste editie). SAGE Publications.

Andriessen, I., Vanden Berghe, W. & Sterckx L. (2017). Grenzen aan de eenheid. De beleving en waardering van diversiteit en inclusiviteit onder medewerkers van Defensie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau

Beauvoir, S. (2020). De tweede sekse: Feiten, mythen en geleefde werkelijkheid (15de editie). Utrecht: Erven J. Bijleveld.

Benschop, Y. (2007). Van lippendienst tot tegengas. Een kritische benadering van gender in organisatieverandering. Tijdschrift voor Genderstudies, 10(3), 65-77.

Bosch, J. (2002). Gender en Defensie: Mens zijn en blijven in de organisatie. Carré, 25(11), 10-13.

Bosch, J. (2003). Het belang van gendersensitiviteit voor de integratie van vrouwelijke officieren. Carré, 26(9), 10-14.

Bourdieu P., Wacquant, L.J.D. (1992). An Invitation to Reflexive Sociology. Cambridge: Polity Press.

Bryman, A. (2015). Social research methods (5e ed.). Osford, Groot-Brittanië: Oxford University Press.

Çankaya, S. (2011). Buiten veiliger dan binnen: In- en uitsluiting van etnische minderheden binnen de politieorganisatie. Delft: Academische Uitgeverij Eburon.

Çankaya, S. (2016). Normbeelden als alternatief voor politiecultuur: de integere, neutrale en loyale supercop. Tijdschrift voor Veiligheid, 15(0203), 15–32. https://doi.org/10.5553/tvv/187279482016015203002

124 Çankaya, S. (2020, 26 november). Sinan Çankaya: Hoe verander je de wereld? [Webinar]. The School of Life, Amsterdam, Nederland.

Carreiras, H. (2006). Gender and the Military: Women in the Armed Forces of Western Democracies (Cass Military Studies) (1e ed.). Abingdon: Routledge.

Carreiras, H. (2017). Gendered Organizational Dynamics in Military Contexts. In: Woodward, R., & Duncanson, C. (eds.). (2017). The Palgrave International Handbook of Gender and the Military. (105–122). London: Palgrave Macmillan. https://doi.org/10.1057/978-1-137-51677-0

Cook, J. & Fonow, M.M. (1986). Knowledge and Women’s Interests: Issues of Epistemology and Methodology in Feminist Sociological Research. Sociological Inquiry 56(4): 2-29.

Coser, L.A. (1974). Greedy Institutions; Patterns of Undivided Commitment. New York: Free Press.

Cunliffe, A.L. (2003). Reflexive inquiry in organizational research: Questions and possibilities. Human relations, 56(08), 983-1003.

Dalenberg, S. (2017). , Practise What You Preach! Research on effects and interventions in military officer socialization at the Royal Military Academy (PhD research). Repro NLDA Breda.

Defensie Ondersteuningscommando (2018). Ondersteunen is onze missie. Repro Defensie Ondersteuningscommando.

Derks, B., Van Laar, C., & Ellemers, N. (2016). The queen bee phenomenon: Why women leaders distance themselves from junior women. The Leadership Quarterly, 27(3), 456–469. https://doi.org/10.1016/j.leaqua.2015.12.007

Fogteloo, M. (2017, 20 december). Erbij staan en ernaar kijken. De Groene Amsterdammer. https://www.groene.nl/artikel/erbij-staan-en-ernaar-kijken

Godfrey, R., Lilley, S., & Brewis, J. (2012). Biceps, Bitches and Borgs: Reading Jarhead’s Representation of the Construction of the (Masculine) Military Body. Organization Studies, 33(4), 541–562. https://doi.org/10.1177/0170840612443458

125 Gowricharn, R.S. (2005). Normbeelden als structuurprincipe. OSO Tijdschrift voor Surinamistiek, 24(1), 66-81.

Greaves, L., Wylie, A., Champagne, C., Krach, R., Lapp, J. Lee & Osthoff, B. (1995). “Women and Violence: Feminist Practice and Quantitative Method”. In Chaning Methods: Feminists Transforming Practice, edited by Sandra Burt & Lorraine Code, 301-326. Ontario: Broadview Press.

Harding, S. (1997). Is there a feminist method? In: S. Kemp &J. Squires (Eds), Feminisms, 160-179. Oxford: Oxford University Press.

Harding, S., & Norberg, K. (2005). New Feminist Approaches to Social Science Methodologies: An Introduction. Signs: Journal of Women in Culture and Society, 30(4), 2009–2015. https://doi.org/10.1086/428420

Hesse-Biber, S. N., & Leavy, P. L. (2007). Feminist research practice: A primer. Sage Publications, Inc.

Kanter, R.M. (1977). Men and Women of the Corporation. New York: Basic Books.

Killermann, S. (2011). Breaking through the binary: Gender explained using continuums - It’s Pronounced Metrosexual. https://www.itspronouncedmetrosexual.com/2011/11/breaking-through-the-binary- gender-explained-using-continuums/

Killermann, S. (2017). A Guide to Gender (2nd Edition): The Social Justice Advocate’s Handbook (2nd editie). Impetus Books.

Manning, R., Levine, M., & Collins, A. (2007). The Kitty Genovese murder and the social psychology of helping: The parable of the 38 witnesses. American Psychologist, 62(6), 555–562. https://doi.org/10.1037/0003-066x.62.6.555

Messner, M.A. (2000). Barbie Girls versus Sea Monsters: Children Constructing Gender. Gender and Society, 14(06), 765-784.

Milgram, S. (2017). Obedience to Authority. Harper Perennial.

126 Ministerie van Defensie. (2019, 26 april). Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit. Publicatie | Defensie.nl. https://www.defensie.nl/downloads/publicaties/2020/12/21/gedragsregels-defensie

Ott, M. (1985). Assepoesters En Kroonprinsen: Een Onderzoek Naar de Minderheidspositie Van Agentes En Verplegers. Amsterdam: Sua.

Silva, J.M. (2008). A New Generation of Women? How Female ROTC Cadets Negotiate the Tension between Masculine Military Culture and Traditional Femininity. Social Forces 87(2), 937-960.

Skeggs, B. (2001). The Toilet Paper: Femininity, class and misrecognition. Women’s Studies International Forum. 295-307.

Spierings, N. (2010). The inclusion of quantitative techniques and diversity in feminist research. Illustrated by figures on gender and employment in the Middle East. Working Paper presented at the Research Seminar Institute for Gender Studies, Radboud University Nijmegen, March 2nd, 2010.

Umstott, D. (1988). Understanding Organizational Behavior (2e editie). West Publishing company, St. Paul.

Verdonk, P. (2015). When I say … reflexivity. Medical Education, 49(2), 147–148. https://doi.org/10.1111/medu.12534

Verschuren, P. & Doorewaard, H. (2015). Het ontwerpen van een onderzoek (5e ed.). Amsterdam, Nederland: Boom.

Wadhem, B. (2017). Violence in the Military and Relations Among Men: Military Masculinities and ‘Rape Prone Cultures’. In: Woodward, R., & Duncanson, C. (eds.). (2017). The Palgrave International Handbook of Gender and the Military. (241– 256). London: Palgrave Macmillan. https://doi.org/10.1057/978-1-137-51677-0_15

West, C. & Zimmerman, D. (1987). Doing Gender. Gender and Society 1(02), 125-151.

127

128