Van tuindorp naar galerijflat, van hoogbouw terug naar laagbouw

Architectuur en stedenbouw in Tuindorp , het Plan van Gool en Centrum Noord

Masterscriptie Kunstgeschiedenis 29 juni 2015 Iris London [email protected]

Dr. C.A.H.H. Bertram Tweede lezer: Dr. P.A. Brouwer Master Kunst- en cultuurwetenschappen: Kunstgeschiedenis Universiteit van Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Departement Kunst-, Religie en Cultuurwetenschappen Aantal woorden: 21582

INHOUD INLEIDING ...... 3 HOOFDSTUK 1: ...... 6 1.1 Nieuwendam en haar houten dijkhuizen ...... 6 1.2 Amsterdam breidt uit ...... 8 1.3 Eerste plannen ...... 9 1.4 Een nieuwe arbeiderswijk bestaande uit laagbouw ...... 15 1.5 Uitvoering en waardering ...... 21 1.6 Conclusie Tuindorp Nieuwendam ...... 26 HOOFDSTUK 2: Plan van Gool...... 27 2.1 Nieuwe gemeentelijke visies op Amsterdam-Noord en de ...... 29 2.2 Het Breed/ Plan van Gool: theorie en ontwerp ...... 33 2.3 De doorwerking van hoogbouw in de Buikslotermeer ...... 45 2.4 Waardering ...... 48 2.5 Conclusie Plan van Gool ...... 49 HOOFDSTUK 3: Centrum Amsterdam-Noord ...... 51 3.1 Huidige plannen voor Noord ...... 52 3.2 Het Stedenbouwkundig Plan CAN: plannen en achterliggende gedachten ...... 53 3.3 De gerealiseerde bebouwing in CAN ...... 70 3.4 Conclusie Centrum Amsterdam Noord: Visies van Soeters geuit in een mix van stijlen...... 79 CONCLUSIE ...... 80 LITERATUURLIJST ...... 83 BIJLAGEN ...... 88 Interview met Frans Jan van Gool: Het Breed ...... 88 Interview met Sjoerd Soeters: Centrum Amsterdam Noord ...... 103 AFBEELDINGENLIJST ...... 119

2

INLEIDING Amsterdam-Noord heeft in de twintigste eeuw verschillende stedenbouwkundige transformaties ondergaan. Het huidige stadsdeel bestaat uit tuindorpen uit de jaren twintig en de oude industriegebieden waar schepen werden gebouwd. Tuindorp Nieuwendam werd mede ontworpen door B.T. Boeyinga en J.H. Mulders en kent meerdere gebouwen in de ‘Amsterdamse School’ stijl. Daarnaast zijn vanaf de jaren zestig verschillende galerijflats gebouwd, met name in de Buikslotermeerpolder waar F.J. van Gool zijn visies in de galerijflats van Het Breed, ook wel het Plan van Gool genoemd, vorm gaf. Zo veranderde het landelijke gebied ten noorden van het IJ in een stedelijke omgeving waar men tevens tussen veel groen kon wonen. Toch wordt Noord lang niet altijd als volwaardig stadsdeel gezien. Door het IJ lijkt het voor velen ver weg te liggen en is een oversteek met het pontje niet de moeite waard omdat het erop lijkt dat er behalve wonen niet veel te beleven valt. Als men het heeft over Amsterdam- Noord zijn de volgende uitspraken tekenend voor het beeld waarmee het stadsdeel wordt geassocieerd: 'Noord is het Siberië van Amsterdam' en 'this hidden poor people place '.1 Maar Noord is de laatste jaren steeds sneller aan het veranderen. De IJ-oever ondergaat verschillende transformaties, zoals de oude NDSM-werf waar verschillende initiatieven voor een herleving zorgen. Ook het in 2012 opgeleverde Eye filmmuseum van Delugan Meissl Associated Architects zorgt ervoor dat Noord een nieuw gezicht krijgt. Niet alleen de IJ-oever verandert. Meer naar het noorden ligt de Buikslotermeer waar galerijflats zoals het Plan van Gool en andere hoogbouw tot voor kort de dienst uit maakten. In het centrum van dit gebied verschijnen nu verschillende woonwijkjes met gekleurde huisjes en wordt er tevens druk gebouwd aan het Station Noord van de Noord/Zuidlijn. Deze ontwikkelingen vallen onder het stedenbouwkundig plan voor het nieuwe Centrum Amsterdam Noord (in het vervolg CAN genoemd). Hoewel dit gebied van Amsterdam-Noord nog niet deelneemt aan de recente culturele opleving zoals de IJ-oever van Noord, ondergaat het wel degelijk een gedaanteverwisseling. Al deze veranderingen in en rondom de Buikslotermeer hebben ervoor gezorgd dat verschillende visies van architecten hun sporen hebben nagelaten. Tuindorp Nieuwendam is onderdeel van de kenmerkende stadsuitbreidingen in de jaren twintig en vormt daarom het startpunt in dit onderzoek. De Buikslotermeer is gekozen omdat hier relatief weinig over is geschreven, terwijl het Plan van Gool in de jaren zestig een representatief en kenmerkend begin vormde van de moderne stedenbouw in Noord. CAN is interessant omdat het de huidige ontwikkelingen in de Buikslotermeer weergeeft en laat zien hoe de stedenbouwkundige

1 Hier zijn de Van Rossems. Afl. 2. Te vinden op: NTR http://www.ntr.nl/Hier-zijn-de-Van- Rossems/50/detail/Rotterdam/VPWON_1226686#content bezocht op 8 juni 2015 Philip Beckmann, DMAA, project architect Eye. Amsterdam, stad aan het IJ. Close-up 2012. Te vinden op: AVROTROS http://web.avrotros.nl/closeup/player/AVRO_1514777/ bezocht op 8 juni 2015 3 principes veranderen in de loop der tijd. In dit onderzoek worden deze achterliggende ideeën besproken en vergeleken met de gerealiseerde bebouwing. Daarbij is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Wat waren de uitgangspunten van architecten en de gemeente voor de woningbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en het Centrum Amsterdam Noord, en hoe uitten deze zich in de architectuur en stedenbouw? Naast de ontstaansgeschiedenis van de drie gebieden, waarbij de vormgeving, plannen van eisen en de uitvoering worden besproken, vormen de achterliggende gedachtes een onderdeel van het onderzoek. Welke stedenbouwkundige ideeën lagen achter de ontwerpen? En wat had de gemeente voor plannen voor Amsterdam-Noord? Door verschillende perioden en projecten met elkaar te vergelijken wordt duidelijk hoe dit noordelijke puntje van het stadsdeel is ontstaan. De achterliggende gedachtes van de gemeente en vooral van architecten worden gekoppeld aan de bebouwing. Zo wordt een antwoord gezocht op de vraag waarom er voor een bepaalde bouwstijl of stedenbouwkundig plan is gekozen. Naast de vormgeving en de stedenbouwkundige plannen vormen criteria als de functie van een gebouw, het programma van eisen, de verkeersituaties, sociale veiligheid, het wel of niet refereren aan de omgeving, de uitvoering en de mate van waardering, de verschillende aspecten van het onderzoek. Door eerst historiografisch onderzoek te verrichten over tuindorpen en hoogbouw in Amsterdam-Noord wordt een beeld geschetst van de ontstaansgeschiedenis van de architectuur uit de jaren twintig, zestig en zeventig. Naast historiografisch onderzoek wordt ook historisch onderzoek verricht. Zo vormen bestemmings- en uitbreidingsplannen, stedenbouwkundige plannen en beeldmateriaal belangrijke informatiebronnen. Het onderzoek wordt aangevuld met nieuwe vragen aan architecten om zo tot een completer overzicht te komen. Nadat in het eerste hoofdstuk het ontstaan van Tuindorp Nieuwendam uit de doeken wordt gedaan, komen in het tweede hoofdstuk de galerijflats in het Plan van Gool aan bod. Dit eerste deel van het onderzoek gaat zo vooral in op de architectuurgeschiedenis in en rondom de Buikslotermeer. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe ontwikkelingen die CAN omvatten. Onder supervisie van Soeters Van Eldonk architecten wordt hier gebouwd aan een nieuwe woonwijk met – misschien wel historiserende – rijtjeshuizen. Daarnaast verschijnen rondom het station hoge flats, scholen en winkels. Hoewel Amsterdam-Noord naast deze drie voorbeelden nog veel meer op architectuurgebied te bieden heeft, wordt de focus vooral gelegd op Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en CAN (afb. 1). De verschillende visies van de gemeente en de architecten laten zien op welke manier er met dit stadsdeel wordt omgegaan en zeggen tevens iets over de waardering. Ook wordt duidelijk wat Noord de stad Amsterdam te bieden heeft en anderzijds wat voor functies de gemeente Amsterdam aan dit stadsdeel toeschrijft. Deze factoren dragen namelijk bij aan de stedenbouwkundige vormgeving en geven antwoord op de vraag hoe mensen in dit stadsdeel

4 zouden moeten wonen en leven. Zo wordt duidelijk waarom de architectuur in en rondom de Buikslotermeer tot stand is gekomen en hoe deze zich door ontwikkelt in de toekomst. Alle wijken en gebouwen die onder verschillende omstandigheden zijn ontstaan vormen een interessant startpunt voor dit onderzoek. Dit onderzoek toont wat Amsterdam-Noord, voorbij de IJ-oevers, op architectuurhistorisch gebied allemaal te bieden heeft.

Afbeelding 1: Tuindorp Nieuwendam (rood), het Plan van Gool (groen), CAN (blauw)

5

HOOFDSTUK 1: Tuindorp Nieuwendam Waar Amsterdam-Noord begin twintigste eeuw vooral bestond uit een polderlandschap met maar weinig bebouwing, verschenen in de jaren twintig de eerste tuindorpen. In het lege gebied werden nieuwe arbeiderswoningen geprojecteerd. Waarom deze ten noorden van het IJ moesten komen, en hoe de tuindorpen zijn ontworpen, zijn onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen. Zo wordt duidelijk hoe de gemeente Amsterdam ervoor zorgde dat er nieuwe woonwijken op het voormalige platteland verschenen. Daarnaast wordt ingegaan op de vormgeving van de woningen zelf, en, op het stedenbouwkundige geheel dat zo kenmerkend voor de tuindorpen is. De nadruk ligt op Tuindorp Nieuwendam, niet alleen omdat het vaak als een van de mooiste tuindorpen in Noord wordt beschreven, maar ook omdat dit tuindorp grenst aan de gebieden die in de volgende hoofdstukken worden beschreven. Zo wordt een beeld gevormd van de eerste grote stedenbouwkundige, en architectonische ontwerpen in een ooit uit polderlandschap bestaand stadsdeel.

1.1 Nieuwendam en haar houten dijkhuizen Lang voordat de tuindorpen in Amsterdam-Noord verschenen bestond het gebied ten noorden van het IJ vooral uit meren en weidelandschap met enkele kleine dorpen. Een van deze dorpen was Nieuwendam, dat in begin zestiende eeuw, na een dijkdoorbraak, werd gesticht op de nieuw gebouwde dam. Ongeveer een eeuw later, in 1628, werden de drie grote meren ingepolderd en zorgde de ringvaart rond de Buikslotermeerpolder voor een kleine industrie in de vorm van windmolens, die onder meer werden gebruikt voor het malen van koren en het zagen van hout voor de scheepsbouw.2 De oudste bebouwing in Nieuwendam dateert uit de zeventiende eeuw, huizen van voor die tijd zijn verloren gegaan. Er werden vooral houten ‘dijkhuizen’ gebouwd: woningen die tegen de Nieuwendammerdijk aan werden geplakt met de voordeur aan de straat en de achtergevel schuin van de dijk aflopend (afb. 2-7). De oude kern van Nieuwendam is nu nog te vinden ter hoogte van de haven en de sluis. Vanaf daar werden richting het westen nieuwe arbeiderswoningen op de dijk toegevoegd. Deze snelle woningtoename ontstond in het begin van de twintigste eeuw in samenhang met de Woningwet uit 1901. Verder verschenen rond deze tijd enkele villa’s voor de eigenaren van scheepswerven van het dorp, zoals het huis ‘De Halve Maen’ (gebouwd voor scheepsbouwfamilie De Vries Lentsch door architect Jacob London, 1872-1953).3 De gevel bevat verschillende classicistische details en laat zien dat er in het begin van twintigste eeuw in Noord nog tamelijk conventioneel werd gebouwd (afb. 8, 9). Dit

2 Groffen, Dimphéna. Magriet de Roever (red.). Nieuwendam: Monument aan de noordelijke IJ-oever. Amsterdam, Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord, 2003 p. 9-10 (Inleiding Bas van Geel) 3 Groffen. 2003 p. 87-89, 94 (Hoofdstuk: Woonhuizen van Nieuwendam: de dijkhuizen en het tuindorp. Hester Aardse) J. London werkte vooral in en rondom Haarlem waar hij woningen maakte. Hij maakte veel gebruikt van classicistische elementen. (Toevallig is hij ook verre familie van de auteur). NAi http://zoeken.nai.nl/CIS/persoon/8973 bezocht op 13 juni 2015 6 gegeven past in het beeld van andere Nederlandse architectuur begin twintigste eeuw waar ‘neo-stijlen’ nog regelmatig werden toegepast in de ontwerpen. Tegelijkertijd ontstonden er ook nieuwe ideeën voor de woningbouw. De woningwet verplichtte tot het bouwen van goede woningen, ook voor de arbeiders en de lagere klassen van de bevolking. Deze nieuwe ideeën zorgden later voor nieuwe stedenbouwkundige ontwerpen: de tuindorpen. Deze werden na verschillende uitbreidingsplannen in Amsterdam-Noord geprojecteerd. Tuindorp Nieuwendam was een van deze tuindorpen.

Afbeelding 2 t/m 7: Verschillende woningen op en achter de Nieuwendammerdijk

Afbeelding 8 en 9: Jacob London, woonhuis De Halve Maen, Nieuwendammerdijk 204, 1909

7

1.2 Amsterdam breidt uit Hoewel er ten zuiden van het IJ rondom het oude centrum al verschillende uitbreidingen voor 1900 plaatsvonden, gold dit pas aan het begin van de twintigste eeuw voor het deel dat ten noorden van het water lag. In dit landelijke gebied werden verschillende gemeentes door Amsterdam geannexeerd, iets dat voor die tijd gebruikelijk was als de stad moest worden uitgebreid. Dit gold ook voor het dorp Nieuwendam. Deze gemeente werd op 1 januari 1921 geannexeerd en hield zo op te bestaan. Hoewel de oude bebouwing op de dijk werd behouden ontstonden er al vroeg plannen voor de nieuwe woonwijken. Tuindorp Nieuwendam en Tuindorp werden zo tussen 1926 en 1931 gebouwd.4 Andere tuindorpen die in Noord werden gebouwd waren , , de Bloemenbuurt, nooddorpen Vogelbuurt, Disteldorp en Obelt. De architecten waren dezelfde als elders in de stad, waaronder H.P. Berlage, J. Gratama, Z.D.J.W. Gulden, J.C. van Epen, Tj. Kuipers, A. Ingwersen, J. Boterenbrood en B.T. Boeyinga.5 Voorafgaand aan de bouw van de tuindorpen vonden nog andere ontwikkelingen plaats. Door de Woningwet uit 1901 werd de verantwoordelijkheid van de volkshuisvesting bij de gemeente gelegd waar onder leiding van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij nieuwe diensten werden opgericht. F.M. Wibaut (1859-1936) werd de eerste wethouder van volkshuisvesting. Daarnaast was W.H. Vliegen (1862-1947) wethouder van Publieke Werken en J.W.C. Tellegen (1859-1921) directeur van de dienst Bouw- en Woningtoezicht (en later burgemeester). Een andere naam die een belangrijke rol vervulde voor de volkshuisvesting was Ir. Arie Keppler (1876-1941), een fervent aanhanger van de tuinstadgedachte. Hij was een van de studenten die de Sociaal-Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten (STV) oprichtte in 1904 waarbij werd gestreefd naar het realiseren van goede arbeiderswoningen.6 Van 1905 tot 1915 werkte hij bij de afdeling Bouw- en Woningtoezicht (BWT) die toezicht hield op de arbeiderswoningbouw. Daarna werd hij directeur van de nieuw opgerichte Woningdienst in 1915, waar hij tot zijn pensionering in 1937 bleef werken.7 Zo kreeg hij de taak om sociale woningbouw te realiseren. Bij de ontwikkeling van de tuindorpen was Keppler een van de belangrijkste voorvechters van de toen moderne stedenbouwkundige uitgangspunten voor de tuindorpen in Amsterdam-Noord. Verder beschikte hij over de juiste

4 Schreijnders, Rudy (red.). De Droom van Howard. Rijswijk, Uitgeverij Elmar b.v. 1991 p. 210 Groffen. 2003 p. 94 5 Groffen. 2003 p. 95 Zie bijvoorbeeld: Bock, M. J. Collee, H. Coucke. Berlage in Amsterdam. Amsterdam, Architectura & Natura, 1992 p. 145-146 Roding, J. T. van Dijk. J.C. van Epen (1880-1960). Van villabouw tot volkshuisvesting. Rotterdam, Stichting Bonas, 1999 p. 16-19 6 Groffen. 2003 p. 95 Schreijnders. 1991 p. 210 7 Stissi, Vladimir. Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting. Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2007 p. 249 8 connecties en was hij ook nog de zwager van Wibaut.8 Keppler wordt als volgt in de literatuur beschreven: ‘Voortdurend heeft Keppler aangedrongen op een systematische en esthetische opbouw van de nieuwe stad.’ Deze esthetische eenheid is te danken aan het feit dat Keppler architecten bijeen bracht en deze onder zijn leiding in hetzelfde stadsdeel liet bouwen. Daarbij lette hij op dat, naast de eenheid in de architectuur, de individualiteit van elke architect niet verloren ging, iets dat bij de latere ‘vervlakking’ in de Amsterdamse School architectuur wel gebeurde toen Keppler zelf geen invloed meer had.9 Uit de volgende uitspraak in een artikel waarin Keppler pleit voor genoeg financiën voor volkswoningbouw komt zijn strijdende karakter naar voren:

‘De verbetering der volkshuisvesting, de bouw van goede woningen als het kan, kostendekkend, het afbreken van krotten, goede stadsuitbreiding, kunnen er slechts komen door strijd. Laat ons dan strijden.’10

1.3 Eerste plannen Hoewel de Amsterdamse geschiedenis met veel grote stedenbouwkundige uitbreidingsplannen te maken heeft gehad, viel Amsterdam-Noord altijd een beetje buiten de boot. De , Plan Kalff, Plan Zuid, en zelfs het latere Algemeen Uitbreidingsplan richtten zich vooral op het centrum en boden nauwelijks aandacht aan de ontwikkeling van Noord als volwaardig stadsdeel. Noord maakte zo nooit nadrukkelijk deel uit van een specifiek plan. Toch zijn er meerdere stedenbouwkundige concepten op Noord losgelaten, waarvan het ‘tuindorp’ een van de eerste was. In de volgende alinea’s worden de algemene ontwikkelingen van Amsterdam-Noord aan de hand van (deel-)plannen in kaart gebracht. Begin twintigste eeuw werden de eerste samenhangende plannen voor Amsterdam- Noord gemaakt.11 Toen ontstonden er ideeën om de stad naar het noorden uit te breiden. De eerste belangrijkste plannen die van toepassing waren op de uitvoering van de bouw van Tuindorp Nieuwendam stonden in het Rapport van de ‘Commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente benoorden het IJ’ uit 1903 en het ontwerp van Tellegen genaamd ‘bestemmingsplan Amsterdam-Noord’ uit 1914.12 Naast deze plannen werden er nog meer ontwerpen bedacht, die, hoewel ze niet zijn uitgevoerd, wel

8 Groffen. 2003 p. 95 9 Ottens, E. S. Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot. Amsterdam, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, 1975 p. 113 10 Keppler, A. Nu en Nooit. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1922) p. 337-338 11 Ottens. 1975 p. 113 12 Leeuwen, W.F. van. Rapport van de commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ. ’s-Gravenhage, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen, 1903 Ir. J.W.C. Tellegen, Schetsmatig bestemmingsplan Amsterdam-Noord, 1914. Te vinden in: Ottens. 1975 p. 113 9 degelijk een rol speelden bij de vorming van de hierboven genoemde plannen en de uitvoering van de bouw. Op initiatief van raadslid F.J. van Nierop werd de ‘Commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente benoorden het IJ’ in 1903 opgericht die Amsterdam-Noord als geschikte locatie voor industriële bedrijven achtte. In datzelfde jaar verscheen een rapport waarin door de commissie het advies werd gegeven om naast de vestiging van bedrijven ook ruimte voor woningbouw te reserveren. Daarbij gaf de commissie het advies om de woningbouw te bestemmen voor ‘arbeiders en kleine burgerij’ die hier tevens werk zouden vinden. Als werd besloten om voor alle klassen te bouwen was de ‘noodzaak voor een vaste oeververbinding over het IJ veel groter’, vreesde de commissie. Hoewel het rapport wel sprak over de mogelijkheid tot woningbouw met een ‘landelijk karakter’ werd er in het ontwerp vooral ruimte voor industrie gereserveerd (afb. 10).13 Toch blijkt, uit het volgende citaat, dat men toentertijd al enige rekening hield met de mogelijkheid hier woningbouw te realiseren:

‘Dat er nog vrij lang een vooroordeel tegen het wonen aan de Overzijde zal blijven bestaan is niet onmogelijk; in den eersten tijd zullen er zich misschien alleen diegenen vestigen, wier betrekking medebrengt, dat zij in de onmiddellijke nabijheid der fabriek moeten wonen. Toch dient men er van den aanvang af op bedacht te zijn, om maatregelen te nemen, waardoor de woningbouw op grooter schaal aan de Overzijde mogelijk wordt. Door den toestand daar eenigszins aanlokkelijk te maken, moet men trachten te bevorderen, dat spoediger dan anders waarschijnlijk het geval zou zijn, nederzettingen aldaar ontstaan.’14

13 Leeuwen. 1903 p. 34-44 Schreijnders. 2003 p. 141 Ottens. 1975 p. 113 Velde, J. J. van der. Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967. Amsterdam, Scheltema en Holkema N.V., 1968 p. 140 14 Leeuwen. 1903 p. 38 10

Afbeelding 10: Plan van Uitbreiding van de bebouwde Kom van Amsterdam, benoorden het IJ, 1903

Na verschillende herzieningen van het uitbreidingsplan dat gebaseerd was op het rapport uit 1903 werd in 1914 een nieuw plan ontworpen. Er was behoefte aan een nieuw plan omdat de ontwikkeling van Noord tot dan toe weinig geordend verliep. Door Ir. J.W.C. Tellegen (1859- 1921), toen directeur van Bouw- en Woningtoezicht, werd zo in 1914 een nieuw uitbreidingsplan opgesteld (afb. 11). Hoewel in dit plan niet alle details zijn opgesteld werden wel de bestemmingen vastgelegd: industrie langs de IJ-oevers, woningbouw grenzend aan de industrieterreinen, uitbreiding van parken langs het Noord-Hollandskanaal en tussen Nieuwendam en het industriegebied aan het IJ. Hoewel de industrie in het plan grote delen langs de IJ-oever in beslag nam, was er tevens meer aandacht voor nieuwe woonwijken.15

15 Velde. 1968 p. 140 Schreijnders. 2003 p. 141-142 Ottens. 1975 p. 113 11

Afbeelding 11: Ir. J.W.C. Tellegen, Schetsmatig bestemmingsplan Amsterdam-Noord, 1914

In 1914 werd het uitbreidingsplan van Tellegen door de gemeenteraad geaccepteerd.16 Omdat er een groot woningtekort was in Amsterdam mocht de financiering niet lang op zich laten wachten. Al in 1911 hadden de sociaaldemocratische raadsleden Wollring, Wibaut, Gulden, Oudegeest, Vliegen, Pothuis, Loopuit, Van Kuijkhof en Van den Tempel een voorstel ingediend om een bijdrage te geven voor de bouw van 2.000 arbeiderswoningen met lage huur. Het voorstel werd in 1914 behandeld door de nieuwe wethouder van volkshuisvesting. Wibaut was deze nieuwe wethouder en kon zo op het voorstel, dat hij mede had ondertekend, reageren. Terwijl Tellegen met zijn advies aan de slag ging voor de bouw van 3.500 woningen werd ook het voorstel ondertekend. Zo werden de eerste stappen gezet naar de beroemde Amsterdamse woningbouw uit de jaren twintig. Het plan dat in 1915 door de gemeenteraad werd aangenomen omvatte de bouw van 3.500 woningen met lage huur. Een tweede belangrijke stap in hetzelfde jaar was de oprichting van de Woningdienst waar Keppler directeur van werd. Hoewel hij inzag dat de Engelse tuinsteden geen oplossing waren voor de Amsterdamse stadsuitbreiding, nam hij de beginselen van Howard wel degelijk als uitgangspunt, meer uitleg volgt in 1.4. In 1917 werd een commissie opgesteld waarin Keppler met leden aan een plan voor ‘Groot-Amsterdam’ werkt. Door de tegenstrijdigheden tussen de leden – onder andere bij de discussie over centralisatie of decentralisatie – werden deze plannen die in 1926 aan de gemeenteraad werden voorgelegd,

16 Schreijnders. 2003 p. 144 12 nooit uitgevoerd en werden deze een jaar later van tafel geveegd. Toch is het interessant om deze werkzaamheden van de commissie kort te noemen. Het laat namelijk zien dat Keppler, in tegenstelling tot wat in de literatuur (Groffen en Schreijnders) als aannemelijk wordt gehouden, ook met obstakels te maken had. De meerderheid van de commissie was voor centralisatie waarbij de ontwikkeling in Noord bewust werd belemmerd. Keppler had een tegenovergestelde visie, die hij in een tegennota uitwerkte.17 In het gelijknamige artikel Groot Amsterdam wordt vooral ingegaan op de verschillende verbindingsmogelijkheden over het IJ. Verder wordt, ook ingaande op de totstandkoming van tuindorpen, het volgende geschreven:

‘De geweldige kosten, welke deze medebrengen, maakt het noodig de stadsuitbreiding in Noordelijke richting te beperken tot binnen het ontworpen boogkanaal (…). Zal hier dus een groot gedeelte van de gemeente binnen afzienbaren tijd voor een bebouwing los van het landbouwbedrijf, niet in aanmerking komen (…).’18

Deze uitspraken geven aan hoe er over de ontwikkeling van woningbouw in Noord werd gedacht. Omdat deze plannen niet werden uitgevoerd kon Keppler zijn idealen toch, in samenhang met de eerdere goedgekeurde plannen van Tellegen uit 1915, uitvoeren in samenwerking met Tellegen en Wibaut. Overigens speelde de verbindingsmogelijkheden tussen Noord en het Centrum altijd een rol bij het ontwikkelen van het afgelegen stadsdeel. Ter bevordering van een betere verbinding tussen Amsterdam-Centrum en Amsterdam-Noord zijn in de geschiedenis talloze pogingen gedaan om bruggen te realiseren. J. Galman maakte een van de bekendste ontwerpen waarbij hij tevens een stedenbouwkundig plan met veel woningbouw ontwierp. Deze plannen werden begin 19e eeuw achterwege gelaten maar geven wel aan dat er ook voor 1900 al werd nagedacht over het ontwikkelen van Noord als onderdeel van de grote stad.19 Daarnaast werd later bij sommige plannen (afb. 10), om het waterverkeer te behouden, een boogkanaal om Noord heen ontworpen. Hoewel deze plannen lang bleven staan, werd er nooit een geheel kanaal gegraven. Met de komst van de tuindorpen in Noord kwam geen nieuwe verbinding en bleef de pont de enige optie om het IJ te kunnen oversteken. Later werden de verbindingen verbeterd door bijvoorbeeld tunnels aan te leggen, maar in de volgende hoofdstukken wordt tevens duidelijk dat men ook nu nog diep nadenkt over nieuwe verbindingsmogelijkheden. Het ontwikkelen van nieuwe volkshuisvesting liep eigenlijk altijd tezamen met het verzinnen van nieuwe verbindingsmogelijkheden. Later in het onderzoek zal duidelijk worden dat het obstakel van het

17 Ottens. 1975 p. 113-114 18 Bos, A.W. Groot Amsterdam. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1926) p. 19 19 Bock, M. G. Hoogewoud, G.J. Luijendijk, V. van Rossem. De sprong over het IJ. Visionaire ontwerpen van Jan Galman (1807-1891). Bussum, Thoth, 1996 Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Stadsarchief Amsterdam. p. 64, 96 13

IJ tot veel discussie heeft geleid, en wellicht voor de belemmering van de ontwikkeling van Noord als echt stadsdeel heeft gezorgd. Tot slot is er nog een andere commissie van invloed is geweest op de ontwikkelingen in Noord. Deze commissie werd vanwege de woningnood in 1923 opgericht en kreeg de naam: Commissie ter bestudering van het vraagstuk van den bouw eener tuindstad of tuindorpen in de omgeving van Amsterdam. De commissie viel onder Stadsontwikkeling (SO) die een reeks van Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam publiceerde die later in het AUP nader werden uitgewerkt en herzien. Naast de voorzitters De Miranda (Volkshuisvesting) en Ter Haar (Publieke Werken) nam ook Keppler plaats in de commissie. Deze commissie stelde een rapport op waarin werd beschreven in hoeverre tuinsteden of –dorpen in omgeving van Amsterdam, met name het Gooi, een mogelijkheid waren. In de inleiding van het rapport wordt geschreven dat er vanwege woningnood ‘nieuwere denkbeelden op het gebied van stedebouw’ wenselijk zijn. Het idee van de tuinstad valt daarbij op en er wordt positief over de ontwikkeling van laagbouw geschreven, een gegeven dat aansluit bij de visies van Keppler die in 1.4 worden toegelicht.

‘Daarbij komt, dat de woningcomplexen, welke in de laatste jaren in Amsterdam in hoogen bouw werden gebouwd, weliswaar architectonisch beter verzorgd zijn, doch van uit het oogpunt van volkshuisvesesting niet in gelijke mate bevredigen. De ervaring in lagen bouw en met eengezinshuizen opgedaan is daarentegen zeer gunstig. Dit is een reden om na te gaan of uibreiding van den laatstgenoemden bouw mogelijk is.’20

Het rapport bespreekt vervolgens alle voor- en nadelen, en met name een tuinstad in ’t Gooi wordt als wenselijk geacht. Uiteindelijk werden de plannen nooit uitgevoerd maar de ideeën hebben wel degelijk invloed gehad op het denken. Zo wordt bijvoorbeeld in de bijlagen een korte omschrijving van de Engelse ‘Garden City’ gegeven en zijn de plannen voor ’t Gooi op een vergelijkbare wijze als Howard tot in detail met berekeningen beschreven. Samen met het boek van Veenstra (1.4) wordt zo duidelijk dat het denken over tuinsteden, ook op grotere schaal, met railverbindingen, echt een rol speelden bij het vormen van stedenbouwkundige plannen in de jaren twintig. Toen de afdeling Stadsontwikkeling van Publieke Werken de opdracht kreeg om een algemeen uitbreidingsplan te maken werd het onderzoek van de tuinstadcommissie overbodig.21 Tuindorp Nieuwendam is zo vooral door de plannen uit 1903 en 1914 tot stand gekomen. Naast deze plannen werd er ook nagedacht over de stedenbouwkundige concepten die

20 Abrahams, E.J. W. Boissevain (voorzitters rapport). Rapport van de commissie ter bestudering van het vraagstuk van de bouw eener Tuinstad of Tuindorpen in de omgeving van Amsterdam. Amsterdam, Stadsdrukkerij, 1929. (Stadsarchief inv.nr. 5410) p. 5 21 Abrahams. 1929 p. 48-66, 68-71, 88; Ottens. 1975 p. 114; Velde. 1968 p. 105; Schreijnders. 2003 p. 180 14 in die tijd een grote rol speelden, in Nederland, maar ook Engeland. Nu zal duidelijk worden in hoeverre het concept van de Engelse Garden City is overgenomen in Tuindorp Nieuwendam.

1.4 Een nieuwe arbeiderswijk bestaande uit laagbouw Keppler wilde voor de arbeiders goede woningen bouwen en liet zich tijdens een studiereis naar Engeland inspireren door de Garden Cities en de theorie van Ebenezer Howard (Londen, 1850 - Welwyn Garden City, 1928). Deze had met zijn Garden Cities of To-Morrow (1902) een model voor een zelfstandig functionerende stad bedacht. Gelegen tussen het groen kreeg het model de naam Garden City.22 Goede voorzieningen en gemeenschappelijk grondbezit moesten leiden tot een nieuwe woonsituatie voor de arbeider. Deze hoefde zo niet meer in de dampen van de vuile industriestad te vertoeven, in de tuinsteden zou genoeg licht, schone lucht en ruimte voor groen, voorhanden zijn. In zijn boek wordt het idee van de ‘social cities’ waarbij gemeenschappelijk grondbezit, vakbonden en samenwerkingsverbanden een rol spelen, gecombineerd met het kapitalistische gedachtengoed waarbij Howard aan de hand van berekeningen aantoont hoe je de garden city ook lucratief maakt. Peter Hall beschrijft dat achter deze theorieën een nog veel grotere beweging ten grondslag lag. William Morris en John Ruskin gaven al eerder in de 19e eeuw aan de gevolgen van de industrialisatie de rug toe te keren en terug te gaan naar het meer ‘simpele leven’ van voor de industrialisatie, gebaseerd op de ‘arts and crafts’ en de gemeenschap. Dit idee van ‘community-buildig’ ontwikkelde zich vervolgens verder in het boek van Howard.23 Hoewel het model van Howard nooit letterlijk is uitgevoerd – hij voorzag zijn model namelijk niet van een stedenbouwkundig of architectonisch ontwerp – is zijn gedachtengoed wel degelijk in Europa van grote invloed geweest. Een van de eerste voorbeelden van een tuinstad was het Engelse Letchworth Garden City (1903). Howard richtte in samenwerking met de architecten R. Unwin en B. Parker, bij het ontwikkelen van Letchworth, het ‘First Garden City Ltd’ op waarin ze het model van Howard uitwerkten tot een tuinstad.24 Om de Engelse Garden City met het Tuindorp Nieuwendam te vergelijken worden nu de theoretische en de vormgevingsaspecten besproken. Als enkele ideeën van Garden Cities of To-Morrow worden samengevat, is het mogelijk om tot de volgende samenvattende punten te komen:

22 Howard, Ebenezer. Garden cities of to-morrow : being the third edition of "Tomorrow : a peaceful path to real reform". Londen, Swan Sonnenschein & Co, 1902 23 Hall, Peter. Cities of Tomorrow. An Intellectual History of Urban Planning and Design in the Twentieth Century. Oxford, Blackwell Publishing, 2002 (3e editie) p. 93 24 Groffen. 2003 p. 95 Howard. 1902 15

1. Omvang en vorm: 32.000 inwoners op een oppervlak van 6.000 acres (2.400 ha), gepland op een concentrische plattegrond met open ruimtes, parken en 6 radiale boulevards van 120 ft (37 m) breed. 2. Er moet een mix zijn van de goede eigenschappen van de stad (cultuur) en het platteland (natuur): ‘Town and Country must be married, and out of this joyous union will spring a new hope, a new life, a new civilization’ (afb. 12). 3. De Garden City is zelfvoorzienend. 4. Het gemeenschapsleven is voldoende aanwezig: ‘There will be found in every progressive community societies and organisations which represent a far higher level of public spirit and enterprise than that possessed of displayed by such communities in their collective capacity.’25

Afbeelding 12: E. Howard, Nederlandse vertaling van de ‘Drie Magneten’, in Feenstra 1920

Waar Howard de grote lijnen voor zijn Garden cities uitzette, gaf Unwin deze vorm in het boek Townplanning in Practice. An introduction to the art of designing cities and suburbs.26

25 Howard, Ebenezer. Garden cities of to-morrow : being the third edition of "Tomorrow : a peaceful path to real reform". Londen, Swan Sonnenschein & Co, 1902 p. 18, 20-23, 25-26, 86 26 Unwin, Sir Raymond. Townplanning in Practice. An introduction to the art of designing cities and suburbs. New York, Benjamin Blom, 1971 (2e editie, 1e editie Londen, 1909) 16

Samenvattend zijn de volgende ideeën belangrijk om de vormgeving van de woningen in Engelse ‘garden cities’ zoals Letchworth te begrijpen:

1. De middeleeuwen en andere vergane tijden. Unwin maakt verschillende verwijzingen naar oude steden die hun individualiteit hebben behouden, en zo de creativiteit. Hall heeft dit mooi samengevat: De middeleeuwen stonden voor een historische standaard: het dorp stond voor de belichaming van een kleine, persoonlijke gemeenschap waarbij de gebouwen als organisch naast elkaar waren gegroeid. De architect is daarbij de bewaker van het sociale en esthetische leven en dient zo de traditionele waarden van de gemeenschap te bewaren voor toekomstige generaties. 2. De ‘spirit of the artist’: ‘above all, we shall need to infuse the spirit of the artist into our work’ schrijft Unwin, en verder ‘If the designer is to go to work in a right spirit, he must cherish in his heart a love for all natural beauty, and at the same time have always in his mind a clear appreciation of beauty of the definite design which he seeks to develop.’ 3. De variatie van gebouwen die gedomineerd zal worden door de harmonie van het geheel: ‘In spite of the harmony of colour and materials it is seldom that any sense of monotony is produced in the older parts of our villages and towns; while the individuality which the varying treatment of different towns and districts produced is undoubtedly one of the greatest causes of the charm and interest of the scenery of Great Britain’ aldus Unwin. 4. Smalle gebogen straten en soms doodlopende straten waardoor er meer ruimte is voor groen (tuinen, veldjes e.d.). Dit wilde Unwin bereiken door het wegenoppervlak terug te dringen.27

Dit zijn samen enkele belangrijke standpunten van de ‘Engelse’ Garden City- movement. De afbeeldingen 13 en 14 geven aan hoe deze ideeën de huizen de Engelse tuinsteden vormgaven. Voordat deze direct worden vergeleken met Tuindorp Nieuwendam, is het handig eerst naar de algemene ideeën over dit onderwerp in Nederland te bespreken. In het boek Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland van architect G. Feenstra wordt de tuinstad beschreven als ‘een samenvatting van het goede in de stad en het dorp’. Hier zou men het leven met de natuur vinden, evenals ‘hoogstaand geestelijk genot’. Het boek beschrijft tevens de verschillende modellen van Howard maar geeft verder meteen aan dat het in Nederland haast niet mogelijk is om van een tuinstad te kunnen spreken (afb. 12). Toch

27 Unwin. 1971 p. 9, 15, 136, 175, 289, 360, 363 Hall. 2002 p. 101, 107, 108 Ook de theorie van Sitte over de oude Europese steden speelden een rol bij de totstandkoming van deze ideeën. Sitte, Camillo. Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen. Braunschweig, Vieweg, 1983 (Repr. 4e druk 1909, 1ste ed. 1889) 17 laat het wel zien dat er wel degelijk vanuit deze beweging over huisvesting in Nederland werd nagedacht.28 Letchworth wordt door Feenstra als eerste ‘practische oplossing van de theorie van Howard’ genoemd en hij geeft aan dat het ‘zeer zeker een belangrijk en verheugend succes!’ is geworden (afb. 13). Niet alleen Letchworth krijgt aandacht in zijn overzicht van tuinsteden. Port Sunlight, dat door de zeepfabrikant William Lever tussen 1887 (eerste plannen), 1899 en 1914 werd gerealiseerd in de buurt van Liverpool, kan echter gezien worden ‘als de eerste tuinstad zoals we die nu kennen’ (afb. 14). Feenstra schrijft dat het begrip tuinstad nog niet bestond, maar dat de factoren hier al wel aanwezig waren.29

Afbeelding 13 en 14: ‘Groep van 4 woningen te Letchworth’ en ‘Een blok arbeiderswoningen te Port Sunlight’. Uit: Feenstra 1920

In Amsterdam-Noord werd het model van Howard getransformeerd tot de ‘tuindorpen’, een kleinere afgeleide versie van de tuinsteden. In Noord werd de woningbouw niet door grote industrie bedrijven zoals NDSM ontwikkeld maar vanuit de gemeente. Hoewel er in Noord niet perse een grote nieuwe stad werd geprojecteerd, maar alleen enkele woonwijken, was het wel nodig om grote stukken bouwgrond te verwerven. Noord was juist daarom geschikt, de grond kon daar relatief goedkoop worden aangekocht. Zo was het mogelijk om in laagbouw te werken, Keppler wilde namelijk arbeiderswoningen van maximaal drie lagen maken waardoor de arbeiders in ‘dorpse’ allure vanuit de gemeenschapsgedachte met elkaar konden samenleven. Dit zou de persoonlijke ontwikkeling van de arbeider stimuleren.30 Hoewel de punten van Howard lang niet letterlijk van toepassing zijn op de tuindorpen in Noord zijn ideeën zoals de ‘gemeenschapsgedachte’ en het stichten van nieuwe wijken – van een stad is geen sprake – wel degelijk te vergelijken met de vier punten. Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat de sociale verdeling in Nederland verschilde van Engeland, en dat onder andere hierdoor de gedachten van Howard echt werden aangepast of, getransformeerd, naar meer Nederlandse

28 Feenstra, G. Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland. Amsterdam, Van Mantgem & De Does, 1920 p. 55-56 29 Feenstra. 1920 p. 63 30 Groffen. 2003 p. 95 18

‘gereduceerde’ begrippen. De Woningdienst had als plan om verschillende groepen woningen rond pleintjes tussen het groen te bouwen waardoor de wijken veel ruimte, licht en bomen kregen. Aan de grotere pleinen werden winkelvoorzieningen, verenigingsgebouwen, badhuizen en bibliotheken gepland. Dit gebeurde allemaal in het licht van de sociale strijd voor de emancipatie van de arbeiders die na de Eerste Wereldoorlog werd gevoerd, zowel op politiek, sociaal-technisch, medisch en sociaal-cultureel niveau. Keppler wilde door middel van goede volkswoningbouw een bijdrage leveren aan de emancipatie. Daarbij was de gemeenschapsgedachte die de ontwikkeling van de arbeider moest stimuleren van belang in de stedenbouwkundige opzet. Ook de strijd tegen hoogbouw speelde hierbij een rol. Bij het woord ‘hoogbouw’ dacht men toen aan de verafschuwde ‘revolutie’ of speculatiebouw van in Amsterdam Oud Zuid. Toen in 1910 de grond gereedgemaakt werd voor de woningbouw voor arbeiders – de industrie kon namelijk moeilijk arbeiders vinden – ging Keppler in op het voorstel om een arbeiderswijk tot stand te brengen.31 In het artikel Is de bouw van lagere dan vier-verdiepings arbeiders-woonhuizen in Amsterdam mogelijk? vraagt Keppler zich af of er ook anders dan het uit vier woonlagen bestaande ‘kazerne-type’ gebouwd kan worden. Door het maken van verschillende berekeningen bewijst hij dat de lagere bebouwing niet altijd duurder hoeft te zijn. In het artikel komt verder naar voren dat er steeds meer vraag is naar arbeiders voor de industrie in Amsterdam-Noord, Keppler schrijft:

‘Als werkelijk daar aan de overzijde van het Y een arbeiderswijk moet komen, laat nu de overheid op deze nog maagdelijke gronden het eens mogelijk maken dat daar huisjes komen van een of twee verdiepingen (huisjes of huizen met slechts ééne bovenwoning). (…) Maar laat nu eens het vaste voornemen bestaan hier een wijk van lage huisjes te doen ontstaan. Wat zou er tegen zijn dat de gemeente zelf eens het voorbeeld gaf en eens een twintigtal of meer kleine huisjes neerzette, maar dan tevens den bouw van vier of drie verdiepingshuizen volledig verbood? (…) Zou de gemeente eene zoo verstrekkende daad in het belang der Volkshuisvesting aandurven? Wij willen het hopen!32

Door zijn goede contacten bij de gemeente, woningbouwcorporaties en architecten wist hij het aantal bouwlagen in Noord meestal tot twee woonlagen en een zolder te beperken. Hij werkte namelijk vanaf 1905 al samen met Tellegen (burgermeester van 1915-1921) die hem toen had aangesteld bij het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht. Keppler had tevens nauwe banden

31 Schreijnders. 1991 p. 137, 141 Groffen. 2003 p. 95 32 Keppler, A. Is de bouw van lagere dan vier-verdiepings arbeiders-woonhuizen in Amsterdam mogelijk? De Bouwwereld. (1910) p. 53-54 19 met F.M. Wibaut, die naast wethouder van Volkshuisvesting (1914-1921) ook zijn zwager was. Wibaut stelde, met succes, in 1912 aan de gemeenteraad voor om vast te leggen dat in Noord niet hoger dan vier lagen gebouwd mocht worden. Zo meldt het Gemeenteblad dat ‘in het gedeelte der Gemeente, gelegen benoorden het IJ, mogen de voor woning bestemde gebouwen behalve den zolder niet meer verdiepingen bevatten dan vier’.33 Naast de gemeente was ook architect J.H.W. Leliman (1878-1921) een van de belangrijke figuren die zich bezighield met de volkshuisvesting.34 Leliman had grote belangstelling voor de volkshuisvesting waarbij de Engelse tuinstadgedachte zijn grootste inspiratiebron vormde. Dit was ook een van de onderwerpen die hij tijdens lezingen en artikelen aanstipte. Zijn ontwerpen voor villa’s en volkswoningbouwcomplexen ogen traditioneel en bestaan meestal uit niet meer dan drie lagen, hoewel hij overigens wel openstond voor nieuwe vormen. Maar toch was hij een groot voorstander van laagbouw, volgens hem het meest geschikt voor sociale woningbouw. Daarbij waren de Garden Cities zijn grote voorbeeld.35 Daarnaast richtte hij in 1911 de Bond Heemschut op, gebaseerd op de term ‘Heimatschutz’ die in Duitsland werd gebruikt om het beschermen van traditionele tradities en behoud van oude gebouwen aan te duiden. Ook Leliman pleitte voor openbare adviesbureaus die ‘de strijd tegen de ontsiering van stad en land’ aanspanden. Zo konden de esthetische waarden uit vroegere eeuwen behouden blijven en werd ervoor gezorgd dat nieuwe gebouwen werden getoetst aan de hand van schoonheidscommissies.36 Keppler gaf bij zijn overlijden in 1921 in het Tijdschrift voor Volkshuisvesting aan dat de laagbouw in Amsterdam tevens aan hem was te danken, ‘Niemand geloofde een jaar of twaalf geleden meer aan de mogelijkheid het Amsterdamsche arbeidersgezin zijn eigen beneden- of bovenhuisje te kunnen verstrekken. Maar met élan heeft Leliman zich geworpen op het zoeken naar de oplossing en hij is geslaagd.’37 Tenslotte wordt ook door Feenstra, in het hoofdstuk ‘Hollandse toestanden’, nadat hij de slechte woningtypen bespreekt, Leliman aangehaald als een architect die in Amsterdam ‘tot kleinere woningen’ streeft.38 Laagbouw werd zo voor de tuindorpen in Noord als geschikt geacht, in tegenstelling tot de oudere hoogbouw in de Pijp.39 In Noord kreeg Keppler het voor elkaar om de ideeën van de Garden City op een kleine schaal toe te passen waardoor er groene buurtjes met lage bebouwing ontstonden, overwegend in de Amsterdamse School stijl. De achterliggende ideeën zoals

33 Gemeenteblad, afdeling III, 1912. Volgnr. 14. Verordering tot wijziging der Bouwverordering. Art. IV Schreijnders. 1991 p. 137, 141 34 Schreijnders. 1991 p. 137, 141 35 Pey, Ineke. Tjeerd Boersma e.a. J.H.W. Leliman (1878-1921). Architect en Publicist. Rotterdam, Stichting Bonas, 1997 p. 6-9 36 Pey. 1997 p. 13-14 37 Keppler, A. In Memoriam Leliman. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1921) p. 123-124 38 Feenstra. 1920 p. 133 39 Schreijnders. 1991 p. 137, 141 20

‘community life’ en eveneens het verwijzen naar vroeger – zowel door laagbouw, als de deels op het platteland geïnspireerde vormgeving van de Amsterdamse School – droegen bij aan de sociale gedachtes die bij de volkswoningbouw van de tuindorpen golden. Zo is duidelijk geworden tegen wat voor achtergrond de achterliggende stedenbouwkundige ideeën van Tuindorp Nieuwendam zijn ontstaan. Het is nu tijd om een blik te werpen op de vormgeving en uitvoering.

1.5 Uitvoering en waardering De nieuwe buurt die in het voormalig polderlandschap ontstond wordt tegenwoordig beschouwd als ‘de kroon op het werk van de Woningdienst’ op het gebied van de tuindorpen. Tuindorp Nieuwendam is als enige tuindorp in Noord gebouwd op palen. Verder was het vanwege een iets luxere uitvoering bedoeld voor arbeiders met een beter inkomen. Het wordt in de literatuur beschreven als het mooiste tuindorp in Amsterdam-Noord vanwege het feit dat in dit tuindorp de architectuur voor een eenheid zorgt. Doordat er veel aandacht is besteed aan de detaillering beschikt het dorp over een ‘hoge graad van architectonische kwaliteiten’.40 In de volgende alinea’s wordt duidelijk hoe de achterliggende gedachtes vormgaven aan de bebouwing in Tuindorp Nieuwendam. B.T. Boeyinga (1886-1969), architect bij de Woningdienst, ontwikkelde het stedenbouwkundig plan waarin de Purmerweg de basis vormde: deze straat met winkels werd de hoofdweg met aan weerzijden kleinere woningblokken en pleintjes (afb. 15).41 Het idee van de Engelse ‘neighbourhood-units’ werd toegepast waardoor verschillende woningblokken rondom gemeenschappelijke grasvelden en pleinen samen een geheel vormen. Overigens gold voor Tuindorp Nieuwendam wel een kleinere schaal dan in de Engelse voorbeelden. Al in 1913 voorspelde Keppler in het Genootschapslokaal van Architectura et Amicitia het volgende over het tuindorp:

“Het grondelement nu is: het woonhuis. Het type van het woonhuis eischt een bijzonder bouwblok. Er moet rhytme in zitten. Naast de blokeenheid en dàn de groene plekken en de speelplaatsen plus de openbare gebouwen. Eén ander geeft het karakter aan het woonkwartier. Volgt men deze methode, dan zal de wijk der rijkeren er geheel anders uitzien dan die der armen. De grootere wooneenheden eischen andere blokken, andere straten, andere bebouwingsplannen.”42

40 Gaalen, Flora van. De Tuindorpen. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Noord, 2011 p. 15 Schreijnders. 1991 p. 164 41 Groffen. 2003 p. 96 42 Schreijnders. 1991 p. 164 21

Afbeelding 15: Kaart van de bebouwing in Tuindorp Nieuwendam, 1927

Nadat Boeyinga het stedenbouwkundig plan in 1924 ontwierp vonden de belangrijkste bouwactiviteiten plaats tussen 1926 en 1927. Er werden eengezinswoningen, middenstandswoningen en bejaardenwoningen gebouwd. De bejaardenwoningen waren nieuw in de Amsterdamse woningbouw. Waar bij het (toen als tijdelijk bedoelde) Tuindorp Vogeldorp nog een badhuis werd gebouwd, was dit in Tuindorp Nieuwendam niet nodig. Alle woningen werden namelijk uitgerust met douches. Ook de ‘keukenwoningen’ van Jakoba Mulder (1900- 1988) met de keuken aan de straatkant en de huiskamer aan de tuinkant waren vernieuwend en trokken toentertijd de aandacht. Naast woningbouw werden nog drie scholen gebouwd en het tuindorp werd in de jaren dertig en ook na de oorlog, nog met enkele nieuwbouw uitgebreid. Verder was het Gemeentelijk Woonbedrijf de eigenaar van de nieuwe woningen.43 Boeyinga maakte net als de andere architecten die voor Tuindorp Nieuwendam ontwierpen, J. Boterenbrood, J.H. Mulder, J. Roodenburgh en J. Zietsma, de opkomst van de Amsterdamse School architectuur mee. In dit licht kan de ‘horizontale accentuering’ aan de Purmerweg worden bekeken. R. van Beekum, auteur van de monografie van B.T. Boeyinga, noemt dit een veelvoorkomend Amsterdamse School stijlmiddel. Dat Boeyinga de ontwikkeling van de Amsterdamse School architectuur van dichtbij mee maakte blijkt uit het gegeven dat hij in de jaren 1917-1921 voor Michel de Klerk werkte als opzichter van de beroemde woningbouw aan het Spaarndammerplantsoen. Een van de belangrijke bijdragen voor Tuindorp Nieuwendam waren de poortwoningen waarin het horizontale karakter werd versterkt. Beekum wijst op de combinatie van doorgetrokken dakschilden, steekkappen en zadeldaken die ervoor zorgen dat

43 Schreijnders. 1991 p. 210 Groffen. 2003 p. 96, 100 22 ze ‘een levendig aanzicht krijgen’.44 De doorlopende stroken van ramen en de houten gevelbekleding dragen bij aan de eenheid van de bebouwing aan de Purmerweg en het Purmerplein (afb. 19, 20). Deze architectonische eenheid die de Purmerweg bezat vanwege de horizontale oriëntatie, maakten dat het tuindorp een zogezegde ‘ongekende kwaliteit’ bezat. De Woningdienst was ook zelf trots en organiseerde regelmatig excursies naar het gebied.45 De verschillende poorten die voor de horizontale eenheid zorgden waren tevens door B.T. Boeyinga ontworpen.46 Hoewel de meningen over ‘kwaliteit’ kan verschillen en het lastig is om te meten of iets wel of niet is geslaagd, kan de monumentale status een handige uitkomst bieden om de waardering snel te kunnen bepalen. Tuindorp Nieuwendam beschikt sinds 1997, vooral aan en rondom de Purmerweg, over verschillende Rijksmonumenten en tevens over enkele Gemeentelijke monumenten. Daarnaast is het een Rijksbeschermd Stadsgezicht.47 De uitvoering kan dus als ‘geslaagd’ worden beschouwd. Maar in hoeverre zijn de algemene uitgangspunten en voorbeelden van Garden Cities ook daadwerkelijk tot stand gebracht? Hier wordt nu kort dieper op ingegaan. Hoewel de tuinstad zoals Howard die beschreef nooit letterlijk is uitgevoerd, zijn er in Tuindorp Nieuwendam wel overeenkomsten te vinden. De literatuur spreekt over ‘Unwin- achtige pleintjes’. Verder wordt gesproken over een organische opbouw van de verschillende woonbuurtjes waarbij groen overal aanwezig is. Voorbeelden zijn de middenbermen bij de Purmerweg, de plantsoenen tussen de rijtjehuizen en de voor- en achtertuinen (afb. 16-25). Daarnaast zijn langs de hoofdassen grote bomen geplant, en is in de aangrenzende buurten met kleinere boomsoorten gewerkt. Ook hier is de invloed van Howard en Unwin zichtbaar. Howard wilde het groene van het platteland combineren met de stedelijke eigenschappen. Hoewel de tuindorpen in Noord van een veel kleinere schaal zijn, is bij het stedenbouwkundig plan veel ruimte gereserveerd voor groen. Punt 2 van Howard is daarom op het tuindorp van toepassing. En al deze groene openbare ruimtes, waar arbeiders gezamenlijk gebruik van konden maken, dragen eveneens bij aan de gemeenschapsgedachte, in de literatuur ook wel geassocieerd met het ‘bloeiende buurtleven’ (punt 4).48

44 Beekum, Radboud van. B.T. Boeyinga 1886-1969, Amsterdamse School architect. Bussum, THOTH, 2003 p. 20, 25-26 45 Groffen. 2003 p. 100 46 Schreijnders. 1991 p. 166 47 Amsterdam, Monumenten en Archeologie. Te vinden op: http://www.opdekaart.amsterdam.nl/bma/monumenten2014?zoom=7&lat=489252&lon=124954&view =map_and_results&selectedFeature=point_3235014 En: https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/wet- regelgeving/beschermde-stads-0/ Bezocht op 14 juni 2015. 48 Schreijnders. 1991 p. 166-167 Groffen. 2003 p. 100 23

Als men los van de literatuur bijna een eeuw later naar de vormgeving kijkt, lijkt Tuindorp Nieuwendam de dorpse sferen redelijk te hebben behouden. Het bestaat inderdaad uit rustige straten die naar verschillende groene grasvelden of pleinen leiden. Als punt 1 van Unwin met het tuindorp wordt vergeleken, zijn er lijnen te trekken naar de traditionele vormgeving. Het platteland en laagbouw vormden hier een inspiratie voor de Amsterdamse School architectuur. Rode dakpannen en bakstenen gevels zijn gecombineerd met groen of wit geschilderde houten bekleding: typische oudhollandse kenmerken die je terug vind op de Nieuwendammerdijk en andere dorpen in Waterland. Bijkomend deed ook ‘the spirit of the artist’ (punt 2) zijn intree in Tuindorp Nieuwendam. Naast het maken van de eerder genoemde ‘architectonische eenheid’ werd hier en daar ook aandacht besteed aan beeldhouwkunst in de gevel (afb. 25). Doordat verschillende straten binnen het tuindorp deels van elkaar verschilden, maar onderling ook overeenkomsten behielden, ontstond daarnaast een ‘variatie in het harmonisch geheel’ (punt 3). Tot slot zijn ook de opvattingen over het stratenpatroon van Unwin (punt 4) te vergelijken met het tuindorp. Het wordt inderdaad gekenmerkt door smalle gebogen straten. Maar ook rechte wegen zoals de Purmerweg zijn in de opzet te vinden. Wel worden deze wegen gecombineerd met plantsoenen en een groot centraal plein, waar bewoners bij elkaar kunnen komen. Naast deze overeenkomsten met de Garden Cities zijn grote verschillen te vinden. Niet alleen qua grootte, maar ook qua vormgeving. Waar de Engelse tuindorpen de ‘cottage’ als inspiratie namen, zijn de tuindorpen eerder op Hollandse huisjes gebaseerd. Overigens zijn niet alleen de Oudhollandse huizen in een nieuw jasje gestoken in de woningbouw in Tuindorp Nieuwendam. Ook een voor die tijd nieuwe stijl of stroming deed zijn intrede in verschillende gebouwen die in het tuindorp zijn gerealiseerd. Zo zijn schoolgebouwen in de Amsterdamse School stijl vormgegeven, zoals de Jan van Nassauschool en de voormalige Purmerschool die na een verbouwing nu als bejaardenwoningcomplex dienst doet (afb. 24).49 Naast de in baksteen opgetrokken rechthoekige en ronde vormen, zijn zo ook de details zoals ramen en beeldhouwwerk in deze typische Amsterdamse School stijl gebouwd. Hoewel deze stroming gebruik maakte van oude elementen zoals doorlopende daken en bakstenen werd het in die tijd juist als vernieuwend beschouwd. Natuurlijk kent de stroming ook sub-stijlen, en is het ene Amsterdamse School huis meer traditioneel of vernieuwend dan het andere, maar over het algemeen was de vormgeving in Tuindorp Nieuwendam eerder vernieuwend dan traditioneel, omdat oude elementen in een nieuwe vorm werden gegoten.

49 Gaalen, Flora van. De Tuindorpen. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Noord, 2011 p. 17 24

25

Afbeelding 16 t/m 25: (v.l.n.r.) J.H. Mulder, Woningbouw Graftdijkstraat; J.H. Mulder, Woningbouw Oosthuizenstraat; J.H. Mulder, Woningbouw Purmerweg; B.T. Boeyinga, Poortwoning Purmerweg; B.T. Boeyinga, Woningbouw Purmerplein; J.H. Mulder, Woningbouw Ilpendammerstraat; Publieke Werken, Jan van Nassauschool; Publieke Werken, Purmerschool; Hildo Krop, Fluitspelende faun. Gebouwd tussen 1926-1927.

1.6 Conclusie Tuindorp Nieuwendam Hoewel uit enkele plannen bleek dat de gemeente dit stadsdeel weinig wilde ontwikkelen verschenen er toch uitbreidingsplannen waardoor Keppler de kans kreeg om in dit gebied – naast industrie – woningbouw in de vorm van tuindorpen te realiseren. Doordat de grond goedkoop was kon men woningen van niet meer dan vier lagen bouwen waardoor Noord een dorps karakter kreeg. Daarbij gold dat alleen arbeiders hier dienden te wonen, die zouden werken op de nabij gelegen industrieterreinen. Als mensen uit alle lagen van de bevolking hier konden wonen zou er namelijk veel te veel dwarsverkeer met de pont op het IJ komen, iets dat vanwege de nog niet opgeloste verbindingsproblematiek niet gewenst was. Het dorpse karakter dat Tuindorp Nieuwendam kreeg was niet alleen te wijten aan de laagbouw. Ook de achterliggende stedenbouwkundige gedachtes droegen hieraan bij. De Engelse Garden Cities waren het grote voorbeeld en hoewel lang niet alle aspecten van Tuindorp Nieuwendam te vergelijken zijn met de Engelse denkbeelden zijn er wel degelijk overeenkomsten te vinden. Vooral de algemene gedachtes kwamen overeen: men wilde goede woningen in een mooie groene omgeving voor de arbeider bouwen. Daar hoorden sociale aspecten als de ‘gemeenschapsgedachte’ bij, alsook de vormgeving waarbij men keek naar de meer landelijke bouwstijlen van vroeger. In Tuindorp Nieuwendam werden landelijke aspecten gecombineerd met nieuwe vormen van de Amsterdamse School waardoor zo een nieuw dorp achter de Nieuwendammerdijk ontstond. Punten waarin dit tuindorp verschilde van de Garden City zoals Howard die bedoelde waren de omvang – Tuindorp Nieuwendam is op een veel kleinere schaal gebaseerd – en de zelfvoorziening. Het dorp was namelijk niet zelfvoorzienend, en had dit ook ooit nooit als doel gehad. Tuindorp Nieuwendam maakte deel uit van de verschillende tuindorpen in Amsterdam- Noord die onderdak boden aan arbeiders. En hoewel de gemeente Noord in eerste instantie maar in beperkte mate wilde ontwikkelen vormden de tuindorpen toch nieuwe woonwijken, waar de – inmiddels monumentale – bebouwing er toe bij droegen dat men in dorpse sferen kon leven. Dit karakter verdween in de jaren zestig, toen men nieuwe moderne visies voor woningbouw in de Buikslotermeerpolder toepaste.

26

HOOFDSTUK 2: Plan van Gool Bijna een halve eeuw later dan de tuindorpen verscheen in Amsterdam-Noord een nieuwe woonwijk in de Buikslotermeerpolder. Na de laagbouw werd in de jaren zestig gestart met de bouw van meerdere galerijflats van vijf lagen die deel uitmaken van de wijk ‘Het Breed’ (afb. 26- 35). De buurt is bekend geworden als het ‘Plan van Gool’, vernoemd naar de architect Frans Jan van Gool (Antwerpen 1922-). In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe de gemeenschapsgedachte van de tuindorpen werd vervangen voor stedelijke anonimiteit die zich uitte in ‘modernistische’ betonnen galerijflats. Naast literatuur vormt het interview dat naar aanleiding van dit onderzoek met Van Gool werd gehouden een belangrijke bron van informatie.50 Door eerst te kijken naar de algemene plannen van de gemeente en de opdrachtuitgave wordt duidelijk onder wat voor omstandigheden de ‘experimentele’ woningbouw kon ontstaan. Waarom het Plan van Gool als experimenteel werd beschouwd en hoe de ontwerpen ontstonden komt vervolgens aan bod. Tot slot wordt gekeken naar de uitvoering en waardering en naar de andere hoogbouw die ervoor zorgde dat het polderlandschap in de Buikslotermeer voorgoed veranderde.

Afbeelding 26 en 27: Herman van Elteren, Model van een woning in het Plan van Gool, ca. 1970, en exterieur.

50 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 27

Afbeelding 28 t/m 35: Het Plan van Gool/ Het Breed exterieur en galerij

28

2.1 Nieuwe gemeentelijke visies op Amsterdam-Noord en de Buikslotermeer Hoewel in Amsterdam eerst altijd werd gebouwd en uitgebreid aan de hand van kleine deelplannen, werd vanaf de jaren twintig een poging gedaan om een groot samenhangend plan voor de stad te ontwerpen. In hoofdstuk 1 is het plan ‘Groot Amsterdam’ uit 1926 besproken waarbij een eerste poging werd gedaan om een uitbreidingsplan te maken. Maar vanwege de kritiek werd het plan al snel van tafel geschoven. Later werd in 1928 de afdeling Stadsontwikkeling en Stadsuitbreiding opgericht (deel van Dienst der Publieke Werken) waarna in 1933 een nieuw plan ontstond. De herziene versie van dit plan werd het beroemde Algemeen Uitbreidingsplan uit 1934 (in 1939 goedgekeurd door de staat).51 Hoewel het AUP in veel gebieden in Amsterdam een grote rol heeft gespeeld, is dit niet van toepassing geweest in Amsterdam-Noord. De reden dat het beroemde uitbreidingsplan toch interessant is om nu kort te bespreken is dat het een beeld geeft hoe de gemeente over Amsterdam-Noord dacht. De discussie die ook bij de tuindorpen aan de orde was – over het wel of niet ontwikkelen van Noord – continueerde zich zo tot het einde van de jaren vijftig. In Deel I van het AUP wordt een korte geschiedenis van de uitbreidingen in Amsterdam geschetst. Zo wordt Noord in verband gebracht met het zogenoemde ‘algemeen beginselplan’ uit 1903 waarbij er vanuit werd gegaan dat zich in Noord vooral industrieën met kleine woonkwartieren voor de ‘arbeidersbevolking’ zouden ontstaan (hoofdstuk 1). De beschrijving in het AUP meldt dat er veel meer dwarsverkeer op het IJ ontstond dan was voorzien vanwege het feit dat de ‘arbeiders, die in de bedrijven aan de overzijde werken, overal uit de stad komen en van de arbeiders, die aan de overzijde wonen, werken er zeer velen aan deze zijde van het IJ’. Dit was niet het enige punt van kritiek. Ook de tuindorpen die door de ‘in den oorlog ontstanen verschrikkelijken woningnood’ werden gesticht op goedkope grond, worden beschreven als tuindorpen zonder ‘organisch verband’. Om deze redenen werd Noord in het AUP beschreven als een ‘stedebouwkundige fout’. De inwoners van de tuindorpen hadden dus een nauwere band met de het centrum dan was voorzien waardoor er – opnieuw – over nieuwe verbindingen werd nagedacht. Maar hoewel het AUP wel aan de verbetering van de IJ-oeververbinding wilde werken werd er alleen voorgesteld om bij de Hembrug een tunnel te maken en een overbrugging bij . Zo zou het autoverkeer worden omgeleid, en zal, ‘mits de stad aan de overzijde van het IJ zo min mogelijk wordt uitgebreid’, het lokale verkeer via de ponten mogelijk blijven.52 Het wordt zo duidelijk hoe de gemeente in de jaren dertig over de toekomst van Amsterdam-Noord dacht: het stadsdeel moest zo min mogelijk worden uitgebreid. Hoewel er zo op het gebied van woningbouw nauwelijks plannen werden gemaakt, werd er wel (naast het

51 Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam. Stadsdrukkerij van Amsterdam 1985. Heruitgave van: Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam: Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. 1934 p. III-V 52 Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. 1985. Heruitgave van: AUP. 1934 p. 9-10, 12, 27 29 nooit voltooide Johan van Hasseltkanaal, uit het plan 1903, afb. 10) rekening gehouden met een eventueel nieuw ‘Kanaal om Noord’ dat, als de scheepvaart niet meer door het drukke (pont- )verkeer op het IJ zou kunnen varen, dan via een omleiding naar het kon varen. Het kanaal zou tevens ‘als grens voor de ontwikkeling van het Noordelijke stadsdeel’ gelden, waarbij alleen binnen de begrenzing nieuwe bebouwing mocht komen, ‘als voor een goede afronding en verbinding der bestaande complexen onvermijdelijk is te achten’.53 Op de kaarten is – naast de twee kanalen – te zien dat alleen rondom de tuindorpen Nieuwendam en Oostzaan enkele nieuwe woningbouw (in oranje) werd geprojecteerd (afb. 36 en 37).

Afbeelding 36: Cornelis van Eesteren en Theo K. van Lohuizen. Detail van het Algemeen Uitbreidingsplan, 1934. Het Plan van Gool licht in het blauwe vierkant.

53 Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. 1985. Heruitgave van: AUP. 1934 p. 46, 77 30

Afbeelding 37: ‘Noordelijk stadsdeel’. Gezien vanuit noordoostelijke richting.

Al in de jaren dertig was Keppler het absoluut niet eens met de uitspraken in het AUP over Noord. De tuindorpen werden namelijk bewonderd in binnen- en buitenland.54 Toch zouden grote algemeen geldende plannen wegblijven in Noord. Maar het gebied bleef zich wel beetje bij beetje ontwikkelen. Het Kanaal om Noord zou er nooit komen, in plaats daarvan werd vanaf 1962 begonnen met de bouw van de Ringweg A10. Binnen deze ringweg werden eind jaren vijftig plannen gemaakt voor nieuwbouw, waardoor de gemeentelijke visies voor Noord veranderden. Een van de redenen om toch nieuwe woningen te realiseren was het feit dat er vanuit de industrie meer vraag naar ‘geschoolde arbeiders ontstond’. Ook zij hadden huisvesting nodig waardoor er werd gedacht aan de bouw van 5.000 tot 10.000 woningen. Het college van Burgemeesters en Wethouders (B en W) besloot om het AUP uit 1934 te wijzigen en kwam in 1958 met een nieuw structuurplan, het ‘Uitbreidingsplan in Hoofdzaken’.55 Eind 1958 werd door de gemeenteraad ingestemd met dit nieuwe herziende plan waarin tevens werd aangegeven dat de bevolking van heel Amsterdam zou verdubbelen tot 100.000 inwoners.56 Op de kaart die in het Gemeenteblad uit 1958 is opgenomen is te zien dat er in Noord daarom veel meer gebouwd

54 Ottens. 1975 p. 115 55 Houdijk, Th. e.a. Het Breed: ontstaan en waardering van een nieuwbouwwijk in Amsterdam-Noord. Amsterdam, UvA, Planologisch en Demografisch Instituut, 1976 p. 5-7 (bron: Gemeenteblad, Afdeling I, 1958 p. 362) Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam: Gemeenteblad, afdeling 1 deel I, 1958 Hoofdstuk No. 124 Memorie van Beantwoording van het Verslag der Afdelingen van de Gemeenteraad over de Begroting 1958. Algemene Beschouwingen: Hoofdstuk VI. Openbare Werken. Amsterdam-Noord p. 362 56 Ottens. 1975 p. 132 Gemeenteblad, afdeling 1 deel I, 1958 p. 362 31 mag worden in vergelijking met het AUP (afb. 38). Het kanaal, dat ook nog op deze kaart is getekend, wordt later vervangen door de Ringweg A10.

Afbeelding 38: Uitbreidingsplan in Hoofdzaken, 1958

Zo bedacht een latere opvolger van Keppler, J.F.A. Alozerij, om in het gebied ten noorden van Tuindorp Nieuwendam een nieuwe woonwijk te bouwen. Deze directeur van de Woningdienst leerde architect F.J. van Gool (1922-) kennen in 1953 toen deze een vierjarig contract bij de gemeente tekende. De dienst functioneerde onafhankelijk van de dienst van Cornelis van Eesteren – dus los van het AUP – en produceerde zelf woningen. Jaren na de afloop van dit samenwerkingscontract, waarbij Van Gool verschillende galerijflats in en in Noord realiseerde, kreeg hij in 1962 een telefoontje van Alozerij. Hem werd aangeboden om in samenwerking met Bakema (1914-1981) en A. van Eyck (1918-1999) 1450 woningen te ontwerpen in een nog leeg gebied in de Buikslotermeer.57 Daarnaast kwam er in de jaren vijftig langzaam een gevoel van onbehagen naar boven als het ging om het ‘tuinstad’ idee. E.S. Ottens schreef over de ‘verstarring in de ontwikkeling van de volkshuisvesting’. Bij bijvoorbeeld de ontbrak ‘het samengroeien tot een eenheid, een verbonden zijn van woning en ruimte, het opnemen van de woning in de wijk’. Ottens noemt het een ‘een grote verdienste van ir. Alozerij dat hij in 1962 een zeer geslaagde

57 Colenbrander, Bernard. Frans van Gool. Leven en werk. Rotterdam. NAi Uitgevers, 2005 p. 34 Kleijne, Jeroen. De bomen op Het Breed. Een geschiedenis van het Plan van Gool. Stadsdeel Amsterdam- Noord, Imago Printing, 2012 p. 9 32 poging neemt om deze verstarring te doorbreken.58 Zo werden de idealen van de tuindorpen, die zich hadden omgevormd tot meer functionele of moderne stedenbouw bij de Westelijke Tuinsteden, in de Buikslotermeer verlaten. De woningbouw van Het Breed vormde zich zo op een experimentele wijze waarbij een ‘voor Amsterdam geheel nieuwe woonvorm’ werd toegepast.59 In het interview met de architect, alvast vooruitlopende op de opdrachtuitgave die architect Van Gool mocht verwezenlijken, komen dezelfde gedachtes naar voren. Op de vraag of rekening moest worden gehouden met de tuindorpen of de tuinstadgedachte, antwoord de architect vijftig jaar later dat dit helemaal ‘niet meer aan de orde was’:

‘Ik wist natuurlijk allang, want daar hebben ze geen geheim van gemaakt, dat stedenbouwkundigen, met Van Eesteren voorop, hadden gezegd dat Noord een stedenbouwkundige vergissing was. Daar heeft hij niet naar gehandeld, het heeft hem niet geholpen om zijn koers te verleggen. (…) Misschien kreeg Alozerij daarom in dat gebied, Noord, zijn vingers er tussen. In Slotervaart werkt zoiets niet, om op die manier een nieuw gebied te kunnen ontwikkelen, de rest hield zich niet met Noord bezig. Zelf had ik daar de eerste jaren wel belangstelling voor, maar waar ik terecht gekomen was, eerst bij Broek en Bakema en later in Amsterdam, was de tuinstad eigenlijk over.’60

Het gedachtengoed van de tuinsteden, en dorpen, werd zo door Van Gool verlaten. Tevens veranderde het beeld dat de gemeente op het stadsdeel Noord had. Door de komst van de IJ- tunnel werd Noord meer bij de stad betrokken waardoor het aantrekkelijker was om hier nieuwe woningen te realiseren waar nieuwe bewoners niet geheel afgezonderd konden wonen. Behalve de vraag naar meer woningen was er behoefte aan vernieuwing die voor meer eenheid zou moeten zorgen. Het gebied in de Buikslotermeer werd daarvoor geschikt geacht. Hoe en waarom dit zich op een ‘experimentele’ wijze vorm gaf aan de bebouwing wordt nu besproken aan de hand van de ontwerpen en uitvoering van Het Breed.

2.2 Het Breed/ Plan van Gool: theorie en ontwerp Drie architecten J. Bakema, A. van Eyck en F.J. van Gool werden gekozen omdat zij al enig aanzien genoten en als vernieuwende ‘moderne’ architecten werden beschouwd. Dit past in het vernieuwende, of experimentele karakter dat bij de opdracht gold. In de uitgave Studieproject Buikslotermeer van de groep van Bakema, worden de eisen van de opdracht beschreven. Het plan moest een ‘oorspronkelijk karakter’ moet krijgen, op basis van de bestaande inzichten en ideeën die de

58 Ottens. p. 133 59 Velde. 1968 p. 145-146 60 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 33 architecten hadden over de huidige en toekomstige wijze van wonen.61 Met de voorschriften kon verder vrij worden omgegaan waardoor de stedenbouwkundige invulling en woningbouw vanuit het niets bedacht kon worden.62 De architecten kregen zo een leeg gebied ter beschikking gesteld waar zij konden experimenteren en hun visies op los konden laten. Er werd uitgegaan van een tabula rasa ‘onbeschreven blad’, waarbij het ontwerp – los van de omgeving – bedacht kon worden. Verder werd er in eerste instantie vanuit gegaan dat de architecten gezamenlijk een plan zouden maken. Maar al snel ontstonden vanwege de uiteenlopende opvattingen twee groepen: ‘Groep Bakema’ waar Van Eyck zich bij aansloot, en ‘Groep van Gool’.63 Voornamelijk over de discussie over hoogbouw en laagbouw ontstonden verschillende meningen tussen Bakema en Van Gool. Zo werd dus ook bij de totstandkoming van woningbouw in de Buikslotermeer opnieuw gediscussieerd over de hoogte van de bebouwing. Van Gool geeft aan dat er onder andere over de differentiatie tussen hoog- en laagbouw werd gediscussieerd en dat hierdoor de wegen tussen Bakema en hemzelf scheidden.64 Na het lezen van literatuur wordt duidelijk dat de rol van Van Eyck in het ontwerpproces beperkt was. Dit wordt eveneens door Van Gool bevestigd, ‘Van Eyck zei onverbloemd, van woningbouw heb ik geen verstand’. Er waren verder dus geen specifieke ideeën van hem afkomstig.65

Eerste ideeën en het ontwerp van Bakema Voordat Bakema voor een differentiatie tussen hoog- en laagbouw koos, en Van Gool voor ‘lagere’ hoogbouw, bespraken alle drie de architecten de eerste globale ideeën. Het hoofdthema werd de ‘centrale ontsluiting’, om van daaruit de stedenbouwkundige mogelijkheden te verkennen. Daarbij was het Justus van Effencomplex (Michiel Brinkman, Rotterdam, 1921), met de verhoogde straat, het inspirerende voorbeeld. Van Gool zei dat ze alle drie, als zeer eigenwijze mannen, zich goed in dit voorbeeld konden vinden.66 Bakema zou dit idee overbrengen in een ‘binnen de bouwmassa’ gebrachte galerij’ maar Van Gool koos ervoor om de galerij aan de buitenkant te plaatsen. Verder maakte Bakema in zijn plan gebruik van verschillende hoogtes. Naast hogere flats, of ‘spit-level’ woningen ontwierp hij ook lage patio-woningen.67 In de split- level woning ontwierp Bakema een binnengalerij en bij andere (minder hoge) flats combineerde hij dit met aan de buitenkant van het gebouw geplaatste galerijen en loopbruggen (afb. 39-40).

61 Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam. (paginanummers ontbreken) 62 Colenbrander. 2005 p. 72 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 63 Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 64 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 65 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 66 Colenbrander. 2005 p. 72-73 67 Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 34

Hij verwerkte de eerder besproken ideeën over de galerij zoals bij het Justus van Effencomplex zo op een geheel andere manier. Zo projecteerde Bakema een opzichzelfstaande modernistische wijk in het daarvoor nog landelijke gebied in de Buikslotermeer waarbij hij geen rekening hield met de omgeving. Ten noorden van Tuindorp Nieuwendam zou een stedelijke wijk komen met strakke modern vormgegeven flats langs rechte wegen die het gebied afzonderde van de omgeving (afb. 41-43).

Afbeelding 39 en 40: J. Bakema, schema split-level type en ontwerp galerijflats Het Breed. 1963

Afbeelding 41: J. Bakema, ontwerp galerijflats Het Breed. 1963.

35

Afbeelding 42: J. Bakema, ontwerp galerijflats Het Breed. 1963.

Afbeelding 43: J. Bakema, ontwerp galerijflats Het Breed. 1963.

Frans van Gool zag de plannen van Bakema met ‘een tot twaalf- hoog gedifferentieerde skyline, en dat hele register van toren en schijven, aaneengeschakeld in horizontale strengen’ niet zitten. Zo zei hij: “Als ik dat zie, dan lijd ik schade aan mijn ziel”.68 Daarnaast was hij van mening dat Bakema bleef ‘wapperen met zijn oude formule’ in plaats van iets totaal nieuws te maken, zoals de opdracht voorschreef. Zo gaf hij de woningen vorm door sociologisch bepaalde typen toe te passen waar bijvoorbeeld hoogbouw appartementen voor alleenstaanden werden bestemd en de patio-woningen voor gezinnen.69 De keuze viel vanwege economische redenen op het Plan

68 Colenbrander. 2005 p. 73 69 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 36 van Gool. Dit kwam onder andere door de herhaling van dezelfde vormgegeven flats die voor meer uniformiteit zorgden. Hij ontwierp verschillende typen woningen namelijk in dezelfde lange blokken die samen met groene veldjes en parkeerplaatsen voor een rustig plan zouden zorgen.70 Verder zou de compositie van Bakema de gaafheid van het grondvlak aantasten, hoogbouw is namelijk niet in staat om betrekkingen met het grondvlak aan te gaan, alleen met de horizon, en laagbouw met platte daken (zoals scholen), is in dat verband alleen maar vervuiling.71 Waar de opvattingen over het grondvlak vandaan kwamen wordt door de architect zelf uitgelegd in zijn boekje Architectuur: Algemene beschouwingen. Dit boek maakte deel uit van de boekenreeks Wonen in de lage landen waarvan J.H. van den Broek één van de redactieleden was.72 Naast de opvattingen over het grondvlak en het ‘getal’ hebben ook de verschillende reizen die de architect ondernam bijgedragen aan zijn vorming. Voordat het uiteindelijke ontwerp en uitvoering van Het Breed worden bekeken is het daarom nodig om eerst nog iets dieper in te gaan op de ideeën en opvattingen van Frans van Gool.

Theorie F.J. van Gool Hoewel Van Gool al snel voor de ‘moderne’ architectuur koos toen hij zich na de oorlog aansloot bij Van Den Broek en Bakema en de groepen De 8 en Opbouw, was hij zogezegd ‘werkelijk goed georiënteerd’ op het gebied van tuinsteden. Dit kwam omdat hij verschillende architectuur boeken – over tuinsteden, maar ook over moderne woningbouw – had gelezen toen hij ondergedoken was tijdens de oorlog. Na de oorlog breidde hij zijn kennis uit door te reizen, bijvoorbeeld naar Marseille om L’Unité d’Habitation (Le Corbusier, 1947-1952) te bekijken, en de heropbouw in Le Havre.73 Het bezoek aan deze gebombardeerde havenstad die na de oorlog onder leiding van Auguste Perret (1874-1954) werd opgebouwd, was belangrijk voor Van Gool. Zo vertelt hij dat het niet alleen zijn belangstelling voor woningbouw bevestigde, maar ook de indeling zoals het dambordpatroon.74 Tussen 1945 en 1964 werd het verwoeste stadsdeel in modernistische stijl herbouwd op een ‘tabula rasa’. Daarbij zorgde gewapend beton en hoogbouw tezamen met een modulair patroon met de module van 6,24 vierkante meter ervoor dat er een muzikale harmonie’ in de stad ontstond, aldus UNESCO die de wederopbouw architectuur in 2005 als

70 Ottens. 1975 p. 134 Colenbrander. 2005 p. 75 71 Colenbrander. 2005 p. 73 72 Gool, F. J. van. Architectuur: Algemene Beschouwingen. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1957 (onderdeel van niet-voltooide boekenreeks ‘Wonen in de lage landen: een reeks monografieën over de esthetische, culturele, sociale en technische aspecten van het wonen en bouwen in Nederland en België’) 73 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 74 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 37 werelderfgoed beoordeelde.75 Volgens Perret was één van de doelen van architectuur dat deze ‘banaal’ moet zijn. Banaal, of ‘gewoontjes’, wil zeggen dat bij de architectuur gestreefd moet worden naar een stille, uniforme en tijdloze duurzaamheid. Dit in plaats van verbijsterende of inspirerende architectuur. Perret meende dat het doel van kunst niet het bewonderen is, maar dat kunst ons van het ene naar het andere genoegen moet leiden, waardoor deze tijdloos is. Bij deze banaliteit horen ook de begrippen anonimiteit en uniformiteit, die Perret gebruikt bij de opbouw van Le Havre.76 Anonimiteit, uniformiteit, en een modulair patroon die op een leeg blad konden worden geprojecteerd, werden van belang in het ontwerp van het Plan van Gool. Van Gool zei dat zijn plan zich vooral toespitste op ‘een tot expressie gebrachte anonimiteit’.77 Hoewel er misschien niet directe uiterlijke kenmerken tussen de havenstad en het Plan van Gool te zien zijn, hebben de grotere ‘achterliggende’ ideeën wel degelijk invloed gehad op Frans van Gool. Enkele (andere) ideeën schreef hij op in Architectuur: Algemene beschouwingen. Deze worden nu kort samengevat.

Het grondvlak Met betrekking tot het ontwerp van Het Breed is het aspect over het grondvlak belangrijk. Frans van Gool schrijft dat er twee manieren zijn waarop een bouwwerk zich met het grondvlak kan verhouden: 1. het bouwwerk heeft geen relatie met het grondvlak; en 2. het bouwwerk heeft wel relatie met het grondvlak. Daarbij kan een grondvlak zowel bewust als onbewust vrijgelaten worden. Bij het bewust vrijlaten van het grondvlak zijn de volgende punten belangrijk: 1. een plat vlak, op dunne kolommen aangebracht op een bepaalde hoogte boven en evenwijdig aan het grondvlak; 2. of een volume, eveneens los gehouden van het grondvlak (door het op kolommen te plaatsen). Als voorbeeld noemt Van Gool het L’Unité d’Habitation waarbij de ruimte tussen de kolommen is opengehouden en het grondvlak zijn eigenwaarde behoudt. Dit niet door middel van een gazon of door uitgestrekte tegelbestratingen, maar juist door enkele hellingen te behouden waardoor het nog altijd deel uitmaakt van zijn omgeving.78 Het idee van ‘het vrijhouden van het grondvlak’ is terug te vinden in het ontwerp voor Het Breed, waarbij het grondvlak uitsluitend voor speel- en parkeerplaatsen is bedoeld, samen met de nodige verkeerswegen. Ook het optillen van een gebouw door het op kolommen te plaatsen, oftewel het gebruik van ‘pilotis’ zoals Le Corbusier de slanke kolommen noemde, is duidelijk terug te vinden op de ‘galerij’ van de begane grond.

75 UNESCO Beschrijving Le Havre http://whc.unesco.org/en/list/1181 Bezocht op 16 januari 2015 76 Britton, Karla. Auguste Perret. Londen, Phaidon, 2001 p. 187-188 77 Colenbrander. 2005 p. 73 78 Gool. 1957 p. 11-13 38

Getal Over de kenmerkende herhaling in het ontwerp voor Het Breed is de verwijzing naar een ander hoofdstuk ‘Getal’, in het boekje van Van Gool belangrijk. Hierin schrijft hij dat bij de Amsterdamse grachtgordel de verschillende gevels op een steeds herhalende wijze een geheel vormen, dit in tegenstelling tot de meer chaotische bouw in de Pijp. Verder schrijft hij dat bij de Amsterdamse School wel weer een poging werd gedaan om de gevel tot een eenheid te maken, maar dat daarbij de kwaliteit van de plattegrond achter de gevel werd opgeofferd. Bij de seriële etagewoningbouw werden de wooncellen niet meer ondergeschikt gemaakt als een architectonisch gebaar. En vervolgens viel bij de modernistische hoogbouw het totaalbeeld van de architectuur samen met de optelling van de wooncellen. Anonimiteit en neutraliteit waren kenmerkend voor deze hoogbouw, dit waren ook kenmerken die later toepasbaar zouden zijn bij het ontwerp van het Plan van Gool.79 Deze kenmerken werden samen met de herhaling van de kolommen en balkons op een gemoduleerde wijze opgenomen in het ontwerp waardoor een ritmisch geheel ontstond.80

Het ontwerp van Frans van Gool Voor het nog lege gebied werden – los van de omgeving – nieuwe visies van volkshuisvesting geprojecteerd. Van Gool ontwierp rechte bouwblokken die zich steeds op dezelfde wijze op een soort ‘dambordpatroon’ zouden herhalen. Dit dus in tegenstelling tot de verschillende hoogtes die het plan van Bakema kenmerkten. Wel bleef een van de beginselen die de architecten hadden besproken, de galerij, een grote rol spelen in het ontwerp van Van Gool. De flats zouden uit vijf lagen bestaan, met op de begane grond en op de vierde laag een galerij die aan de buitenkant van het blok werd geplaatst. (afb. 44). Van Gool geeft overigens aan dat hij de galerij niet eens zo heel belangrijk vond, waardoor hij hem in de eerdere ontwerpen smaller had getekend. Na een opmerking van Jakoba Mulder, werd de galerij met een meter verbreed. “Zo erg was ik dus niet bezeten van de gedachte dat de galerij een bijdrage moest leveren aan het socialiseren van de bewoners onderling” zei Van Gool. Volgens hem hoorde de anonimiteit bij de echte stedelijkheid.81 Van Gool spreekt zichzelf gedeeltelijk tegen want hij vindt wel dat de galerij meer is dan ‘een smalle aan de gevel opgehangen voetgangersloot’ vangwege de vele functies zoals handel. Het dient ook als ontmoetingsplek waar kinderen kunnen spelen en buren een praatje kunnen maken.82 De discussie over het anonimiteitsbegrip kwam ook naar voren in het interview en het boekje Bouwmeesters waarin duidelijk wordt hoe lastig het is om de gevel juist

79 Gool. 1957 p. 18-24 en Colenbrander. 2005 p. 95-96 80 De alinea’s ‘grondvlak’ en ‘getal’ zijn tevens terug te vinden in een ander onderzoek van de auteur naar het Plan van Gool. Zie ook: London, Iris. Het ontstaan van de experimentele woningbouw ‘Het Breed’ / ‘Plan van Gool’. Tutorial Master Kunstgeschiedenis, 2015 (niet gepubliceerd) 81 Colenbrander. 2005 p. 73 82 Ottens. 1975 p. 134 39 vorm te geven. Hoewel Van Gool zich goed kan vinden in de anonimiteit van Le Havre geeft hij tevens aan dat ‘er een zeer pikante, gevoelige en nauwkeurige interactie is tussen stedenbouwkundige intenties en architectonische respons’.83 Hoe hij probeerde om de gevel toch op zo’n manier vorm te geven dat deze interactie in Het Breed wel zou slagen wordt nu duidelijk.

Afbeelding 44: Doorsnede ontwerp Plan van Gool

De gevel De interactie zou in de gevel enerzijds als overgang van binnen naar buiten moeten gelden, maar anderzijds juist als een scheiding tussen deze twee. De ideeën werden vormgegeven als een gevel bestaande uit glas, onderbroken door kolommen en balkons, en werden door Van Gool als volgt nader uitgelegd:

“De gevels van mijn plan zijn opgevat als een volledig glasvlak. Daarmee beginnend, moet je vervolgens oplossen wat er mis is aan die keuze. Je moet een oplossing bedenken voor de kopse beëindiging van de tunnelachtige ruimte die in de woningbouw onvermijdelijk is. Als je alleen maar met glas werkt, heb je aan het eind van de tunnel alleen maar een gat. Door twee extra kolommen toe te voegen voor het glas, bepaal je de ruimte op een subtiele manier. Voor het aflezen van de kolommen is het essentieel om het vlak volledig van glas te maken, anders klikt het concept niet voor de volle honderd procent. Beton is relatief goedkoop en het is zwaar, zodat je er goed mee voor stijfheid kunt zorgen. In mijn geval ondersteunen ze de dunne aluminium raamkozijnen die helemaal

83 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 Scipio, D. en S. Franke. Bouwmeesters. Het podium aan een generatie. Rotterdam, NAi Uitgevers, 2007. Gool, Frans van. Hoofdstuk De verdwenen gevel. p. 123 40

verdiepingshoog moesten zijn. De kolommen hielpen ook mee om in de plattegrond tot een moduul te kunnen komen, opgebouwd uit drie eenheden voor de midden travee en twee voor de zijbeuken.”84

Op deze manier kon volgens hem een subtiel concept ontstaan, waarin gevel en plattegrond samenvielen. Van Gool dacht van binnen naar buiten waarbij de transparantie van de gevel met de kolommen de scheiding tussen de privé-ruimte en de neutrale buitenruimte benadrukte. Hij zag liever geen continuüm van plekken met bouwkundige middelen, van stoel tot stad. “De articulatie tussen binnen en buiten moet min of meer duidelijk zijn, meen ik, hard, of zelfs bars.” zei hij.85 De gevel diende zo als een scheidingswand tussen de galerij en de straten, waar men met buurtbewoners kon praten, en de woningen zelf, waar de bewoner zich terug kon trekken. Bij de tuindorpen werd dit anders benaderd. Hier werd de vormgeving van buiten naar binnen ontworpen en dacht men vanuit de gemeenschapsgedachte waardoor de kleine woningen met tuinen en grasvelden meer met elkaar in verbinding stonden. Zo veranderde het dorpse leven in Amsterdam-Noord met de komst van de galerijflats naar het meer stedelijke anonieme leven waar men naast het hebben van sociale contacten zich kon terugtrekken achter de meer uniforme en anonieme gevels. Afbeeldingen 45 en 46 laten de gevels zien die door middel van de kolommen met modules zijn in ingedeeld. De moduulmaat is 140 cm en afgeleid van de toen verplichte breedte van een hoofdslaapkamer plus de dikte van de muren (260+20=280).86 Perret gaf al aan dat de modulering bepalend was om tot een uniforme architectuur te komen. Zo kon tevens voor een herhalend ritme worden gezorgd, een aspect dat werd meegenomen bij het uitvoeren van het ontwerp, vanwege economische redenen. De flats zelf variëren in grootte van 1 tot 3 slaapkamers – die vanwege privacy nooit aan de galerij zijn gelegen – waardoor verschillende woningtypen zijn ontstaan (afb. 47-49).

84 Colenbrander. 2005 p. 75-76 85 Colenbrander. 2005 p. 76 86 Velzen, Endry van. ‘Over de vanzelfsprekendheid: De 1138 van Van Gool in Amsterdam-Noord’. Oase, nr. 49/50, 1998. p. 63 41

Afbeelding 45 en 46: Het Plan van Gool/ Het Breed exterieur

42

Afbeelding 47, 48 en 49: Definitieve Plattegronden per verdieping (inclusief galerij)

43

Industrialisatie bij de tunnels en speeltuinen Het Plan is vooral bekend geworden vanwege de opvallende tunnels die de flats met elkaar verbinden. Van Gool vertelde dat de plaatsing van de tunnels voor de hand lag. Dit kwam omdat de woonblokken al bijzonder lang waren en er een duidelijk niveau was op een bepaalde verdiepingshoogte die veel woningen bedienden. Door het plaatsen van ‘geïndustrialiseerde dingen die je zo kon kopen’, konden bewoners droog naar het winkelcentrum lopen en ontstond er een paralelstraat boven de grond.87 Verder werden industriële elementen ook gebruikt bij het ontwerpen van de speeltuinen, zoals de zandbakken. Op de volgende afbeeldingen 50 en 51 is te zien hoe er werd geëxperimenteerd met ‘speellint’ elementen en hoe ze er tegenwoordig uitzien.

Afbeelding 50 en 51: Speelplaatsen Buikslotermeer 1138 woningen, getekend op 31 juli 1967. En huidige situatie speeltuin.

Zo werd het tuindorp principe van Noord en de historiserende architectuur bij Het Breed verlaten. De nieuwe wijk stond los van de omgeving waardoor de moderne vormgeving met ruimere en luxere flats vernieuwend af stak tegen de tuindorpen. Maar hoewel Van Gool zich nadrukkelijk distantieerde van de tuindorpen en bij zijn ontwerp daarom geen rekening hield met de lage kenmerkende woningbouw, bemoeide hij zich wel degelijk met het groen in de wijk. Hij had geen invloed op wat er met de rest van het lege platte grondvlak tussen de flats zou gebeuren, maar kon toch nog enige invloed uitoefenen op de beplanting. Hij wilde dat de bewoners tussen het groen van velen bomen zouden wonen:

‘Het enige waar ik me toen echt druk overmaakte in dat opzicht, was dat er in godsnaam veel bomen kwamen. Je heb verschillende bomen, maar ik wilde echt bomen waar je U tegen zei.’88

87 Video: Wonen in het Plan van Gool “Heerlijk Anoniem. Wonen in het Plan van Gool” http://www.architectenweb.nl/aweb/redactie/redactie_detail.asp?iNID=33799 Bezocht op 28 januari 2015 88 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 44

Hierdoor werd het Plan van Gool al snel geassocieerd met de tuinstad. Zo schreef Ad Bevers al eind jaren zestig: ‘De openheid der tuinsteden gekoppeld aan de vertrouwelijkheid van de .’89 Hoewel de architect zich nooit nadrukkelijk heeft laten beïnvloeden door de tuindorpen, hebben we wel gezien dat hij het wonen tussen het groen wel degelijk van grote waarde achtte. Hij heeft ook – hoewel uit de literatuur eerder een negatieve klank klinkt – nooit denigrerend over tuinsteden gedaan, vertelt hij later.90 Ook op de website van het projectbureau dat nu de renovatie uitvoert wordt het Plan van Gool direct geassocieerd met ‘appartementen omringd door groen’.91

2.3 De doorwerking van hoogbouw in de Buikslotermeer Wat wilde de gemeente nu met Amsterdam-Noord en waarom verscheen er vanaf de jaren zestig wel hoogbouw? Waar in de jaren twintig Keppler de kans kreeg om zijn laagbouw tuindorpen te realiseren leek het er later op dat de gemeente Noord niet verder wilde ontwikkelen. Toch kreeg de ‘stedebouwkundige fout’ een tweede kans toen Alozerij het gebied in de Buikslotermeer geschikt achtte voor nieuwe woningbouw. Vooraanstaande ‘moderne’ architecten mochten hier experimenteren waardoor de idealen van de jaren twintig werden verlaten. Op deze manier veranderde de kijk van de gemeente op de ontwikkeling van woningbouw en ontstonden er in de Buikslotermeer verschillende galerijflats en andere moderne hoogbouw. Waar de galerijflats van Plan van Gool nog redelijk laag zijn werd de woningbouw in de Buikslotermeer later steeds meer de lucht in gebouwd. Dit gebeurde ook in het Plan van Gool zelf. Tijdens de uitvoering en het bouwen van de flats was Van Gool zelf al druk aan het werk voor een andere opdracht. Om deze reden bemoeide hij zich niet meer met de twee hogere flats die later in 1972 aan de wijk zijn toegevoegd. A.N. Oyevaar (1922-2006) had zich over dit ontwerp ontfermd. Deze architect werkte samen met Van Gool en H.W.C. Stolle (1924-2006) en zij vormden vanaf 1957 met zijn drieën een architectenbureau.92 De torens werden aan het Plan van Gool toegevoegd om het in eerste instantie nagestreefde aantal woningen te halen, en om een mogelijk verlies op duurder uitgevallen huurwoningen (van de galerijflats) te compenseren.93 Overigens was Van Gool niet heel tevreden over de flats. Oyevaar maakte ‘hyperstrakke, gesloten prisma’s, met zorg voor de maatvoering maar totaal niet aansluitend op Het Breed’ aldus Van Gool. “In de stedenbouwkundige continuïteit zou je kunnen denken dat ze erbij horen, maar ik zie dat niet zo

89 Bevers, Ad. Plan: Oyevaar Stolle Van Gool : Buikslotermeer Amsterdam-Noord. Amsterdam, Bureau Voorlichting Gemeente Amsterdam, 1967 (helaas ontbreken pagina-nummers) 90 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 Colenbrander. 2005 p. 40 91 Het Breed. http://hetbreed.com/historie/ Bezocht op 4 mei 2014. 92 De Architekten Cie http://nl.cie.nl/pages/31 Bezocht op 4 februari 2015 93 Houdijk. 1976 p. 48-50 45 en ik vind ze niet zo aardig” zei hij. Van Gool werkte zelf aan een andere opdracht, dit was de reden waarom hij zich niet meer met het ontwerp van de woontorens heeft bemoeid.94 Op afbeelding 52 en 53 zijn de verschillen tussen de woontorens en het Plan van Gool te zien.

Afbeelding 52 en 53: Het Plan van Gool/ Het Breed exterieur met daarachter de hoge woontoren van A.N. Oyevaar.

Niet alleen deze twee hoge woontorens bepalen de skyline in de Buikslotermeer. In 1975 werden vier hoge flats gebouwd in het gebied dat nu de naam Loenermark draagt. Architect L. de Jonge ontwierp de flats die sterk aan de honingraat flats in de Bijlmer doen denken. In Noord spreekt men ook wel over de ‘bananenflats’ of de ‘regenboogflats’ vanwege de vorm en de kleuren (afb. 54-56).95 Hoewel Van Gool niet iets tegen hoogbouw in het algemeen lijkt te hebben, heeft hij wel enig commentaar op deze flats, en wat er verder is gebeurd in de Buikslotermeer. Volgens hem draagt de architectuur nergens aan bij, hij noemt het zelfs

94 Colenbrander. 2005 p. 77 Van Gool werkte aan het Kantoor Nationale Nederlanden 1 in Den Haag van 1959-1970. 95 Geheugen van Nederland http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/RIJK02:350845 bezocht op 4 februari 2015 Gemeente Amsterdam http://www.noord.amsterdam.nl/buurten/diversen/noord- vroeger/buikslotermeer/#h3_2 Bezocht op 4 februari 2015 46 doodarm. Aan de hand van een voorbeeld van de manieren waarop je het hek kan behandelen – het kind van de rekening – uit hij zijn commentaar op te toepassing van de balkons van de flats. Ook over de kleuren, waardoor de flats ook wel bekend staan als de regenboogflats, is hij niet heel positief. Kortweg, Van Gool ‘begrijpt er niks van’. Verder is hij over de rest van de Buikslotermeer niet heel tevreden, zo noemt hij het winkelcentrum een ‘compositie van dozen’.96 De gemeente voorzag overigens niet alleen gezinnen van woningen in de Buikslotermeer. De studentenflat ‘De Zilverberg’ – later berucht en uiteindelijk gesloopt in 1990 – en de nog bestaande studentenflat aan de H. Cleyndertweg voorzag ook studenten van een woning.97 Zo werd in de jaren zestig en zeventig een poging gedaan dit deel van Noord te verstedelijken waarbij wonen overigens nog wel de belangrijkste functie was. Daarbij werd, om de woningnood tegen te gaan, geëxperimenteerd met nieuwe geïndustrialiseerde bouwsystemen, die de grootschalige productie van hoogbouw in de Buikslotermeer mogelijk maakte.98

96 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 97 Ch. Van Heelsbergen, De Zilverberg, 1970. I love Noord http://www.ilovenoord.nl/2014/11/de-sloop- van-de-zilverberg-1990/ En: Rijksmuseum archief https://www.rijksmuseum.nl/nl/search/objecten?q=zilverberg&p=1&ps=12&ii=0#/NG-1987-13-34,0 Bezocht op 18 juni 2015 H. Cleyndertweg Studentenwoningweb http://www.studentenwoningweb.nl/EenheidDetails/300022589 Bezocht op 18 juni 2015 98 Bureau Monumenten en Archeologie. Cultuurhistorische Verkenning. Buikslotermeer II Amsterdam- Noord. Amsterdam, Gemeente Amsterdam, 2012 p. 12 47

Afbeelding 54 t/m 56: L. de Jonge, Flats Loenermark, 1975

2.4 Waardering Hoewel het Plan van Gool niet over een officiële monumentale status beschikt is het opvallend hoe vaak de galerijflats in oude en recente overzichtswerken van de Nederlandse architectuur worden besproken.99 En hoewel het Plan van Gool geen beschermde waarde kent – het kreeg alleen de status van ‘monumentwaardig object’ – wordt het door Bureau Monumenten en Archeologie positief beschreven: ‘Het Breed is zonder meer een hoogtepunt in de geschiedenis

99 Groenendijk, Paul. Piet Vollaard. Architectuurgids Nederland (1900-2000). Rotterdam, 010, 2006 p. 271 Haagsma, Ids. Amsterdamse Gebouwen 1880-1980. Utrecht, Het Spectrum, 1981 p. 25-27, 197 Huisman, Jaap. 100 jaar Bouwkunst in Amsterdam. Amsterdam, Architectura & Natura, 1999 p. ‘1965’ Ibelings, Hans. Nederlandse Stedenbouw van de 20ste eeuw. Rotterdam, NAi Uitgevers, 1999 p. 118 Kemme, Guus. Gaston Bekkers (red.). Amsterdam Architectuur. Een gids. Bussum, THOTH, 2010 p. 169 48 van de Nederlandse volkswoningbouw’ schreef Van Rossem.100 Een gegeven dat aansluit op deze uitspraak is het feit dat een modelwoning van het Plan van Gool te bezichtigen is in het Amsterdam Museum in een overzicht van ‘wonen wordt een recht’ in Amsterdam (zie ook afb. 26). En om alvast een kleine sprong naar hoofdstuk 3 te maken, ook Soeters vind het Plan van Gool monumentwaardig (in tegenstelling tot de Loenermark).101 Ook kort na de oplevering spraken tijdschriften positief over de galerijflats. En in eind jaren negentig sprak Endry van Velzen zelfs over een ‘klein paradijs’.102 Wat verder bijzonder was is dat de eerste bewoners er tevreden woonden en zelfs allemaal buurtclubjes en dergelijke oprichtten. Omdat de huurprijs hoger was uitgevallen waren het vooral de jonge starters en academici die de buurt een succes maakten.103 Toen de huren later omlaag gingen trok het ook andere doelgroepen aan en jaren later ging de buurt steeds meer achteruit. Maar nu er uitbundig gerenoveerd wordt en sommige woningen zelfs verkocht worden lijkt het erop dat het Projectbureau Het Breed nog steeds de waarde van de galerijflats inziet.104 Ook de architect zelf is over het algemeen tevreden. Hoewel hij hier en daar commentaar heeft – maar vooral als het gaat om de omgeving en de uitvoering – zei hij jaren later: “Ik geneer me er niet voor. Het had morgen misschien beter gekund, maar ik heb niet zodanige fouten gemaakt dat ik denk ‘god nou is het net niet goed genoeg’. Ik ben er wel happy mee.”105

2.5 Conclusie Plan van Gool Met de toen geldende ideeën voor moderne woningbouw werd in de Buikslotermeer eind jaren zestig een nieuwe woonwijk gerealiseerd. Hoewel de gemeente de ontwikkeling van Noord eerst wilde beperken, werden er toch nieuwe buurten gemaakt waarbij de stedelijke anonimiteit als een van de uitgangspunten gold. Daarbij speelde vernieuwing een grote rol. Hoogbouw werd

100 Bureau Monumenten en Archeologie. Cultuurhistorische Verkenning. Buikslotermeer II Amsterdam- Noord. Amsterdam, Gemeente Amsterdam, 2012 p. 14-15 Bureau Monumenten en Archeologie, Beschrijving Het Breed, 2009. Geschreven door Vincent van Rossem. 101 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 102 Schrijver onbekend. Wonen in Buikslotermeer. Wonen 1 (1970/1971) p. 20-23 Velzen, Endry van. ‘Over de vanzelfsprekendheid: De 1138 van Van Gool in Amsterdam-Noord’. Oase, nr. 49/50, 1998 p. 45 103 Colenbrander. 2005 p. 76 104 Het Breed wordt aangepast aan de huidige duurzaamheidsnormen waarbij onder andere duizend zonnepanelen op de daken worden geplaatst. Daarnaast worden de ingangen afgesloten, iets dat Van Gool betreurt maar waarvan hij realiseert dat het niet anders kan. Renovatie Totaal http://www.renovatietotaal.nl/artikel/project-in-beeld/66/grootste-nederlandse- renovatieproject-weer-duurzaam-970/970/%E2%80%8F bezocht op 18 juni 2015 ASN Bank Financiert. Ideaal, april 2015 p. 13-14 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 105 Wat Van Gool vind van het huidige gebruik van bewoners, zoals de – op initiatief van buurtverenigingen – schilderingen op de galerij is te lezen in de bijlage. Hij noemt het onder andere ‘sociale kul’. Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 Video: Wonen in het Plan van Gool. Zie noot 87.

49 vanwege de technische vooruitgang lucratief. Er werd niet gerefereerd aan het verleden of aan de omgeving waardoor de principes van de tuindorpen niet meer van toepassing waren. Hoewel het Het Breed of het Plan van Gool een groene stadswijk met veel bomen werd, gold anonimiteit als vertrekpunt voor het ontwerp. Lange galerijflats opgetrokken uit beton bevatten verschillende ruime flats die privacy boden aan de bewoners. Zo ontstond er ten noorden van Tuindorp Nieuwendam een moderne wijk waar toen, en later, over het algemeen positief over wordt gesproken. De uit die tijd typerende Amsterdamse woningbouw was het begin van opvolgende hoogbouw in de Buikslotermeer. Hoewel de verbinding tussen Noord en het Centrum door de IJ- tunnel werd verbeterd bleef de Buikslotermeer een woonwijk waar vooral de bewoners naar toe reisden. Behalve een winkelcentrum was er weinig aan cultuur te beleven en bleef het gebied voor lange tijd een beetje een buitenbeentje ten opzichte van de stad ten zuiden van het IJ. Of de Buikslotermeer in de toekomst een andere rol zal krijgen is nog niet zeker te zeggen. Wel wordt er een poging gedaan om het centrum van de Buikslotermeer te vernieuwen en te herstructureren. In het volgende hoofdstuk zal duidelijk worden wat voor visies er nu op het gebied worden losgelaten en wat voor soort architectuur dit oplevert.

50

HOOFDSTUK 3: Centrum Amsterdam-Noord Hoewel de IJ-oever de laatste paar jaar een opleving kent en steeds meer bij het centrum wordt betrokken lijkt het alsof de rest van Noord er nog steeds ‘niet echt bij hoort’. Wat wil de gemeente nu met Amsterdam-Noord? En op welke punten verschilt CAN van de noordelijke IJ- oever? Door eerst naar de visie voor geheel Amsterdam-Noord te kijken wordt hier in grote lijnen een beeld van de toekomstplannen geschetst. Vervolgens wordt een korte blik op de huidige ontwikkelingen van Noord in zijn algemeen, en langs het IJ, geworpen. Daarna wordt gekeken naar het laatste onderzoeksgebied: het Centrum Amsterdam Noord, in de Buikslotermeer (afb. 57). In dit hoofdstuk wordt duidelijk dat Amsterdam-Noord nog altijd onderhevig is aan enorme contrasterende idealen op stedenbouwkundig niveau: er vindt een breuk plaats tussen twee totaal verschillende ideeën. Tijdens de experimentele jaren zestig en zeventig gold in Noord het ‘tabula rasa’ – of onbeschreven blad – waarbij architecten voor een groot deel kozen om de toen heersende opvattingen over de modernistische stedenbouw te gebruiken. Hoewel er in het nieuwe CAN natuurlijk veel nieuwbouw verschijnt, wordt hier het idee van de tabula rasa volledig achter gelaten. De term die recht tegenover de modernistische term staat is ‘genius loci’, oftewel de historische ‘eigenheid’ van een gebied. Onder supervisie van Soeters Van Eldonk architecten wordt rond het station van de Noord/Zuidlijn juist naar de historische eigenschappen van het gebied gekeken. In de volgende alinea’s zal duidelijk worden hoe deze oude kenmerken als uitgangspunten worden gebruikt voor de nieuwe stedenbouwkundige ontwerpen in het nieuwe multifunctionele Centrum Amsterdam Noord.

Afbeelding 57: Deelgebieden Centrum Amsterdam Noord

51

3.1 Huidige plannen voor Noord In de Structuurvisie Amsterdam 2040 worden de verschillende visies op het gebied van wonen, maar ook de locaties voor ‘metropolitane plekken’ of ‘gebruiksvriendelijke openbare ruimtes’ beschreven. De structuurvisie noemt Noord als een van de meest ‘dynamische stadsdelen’ waar zich de komende decennia nog ingrijpende wijzigingen kunnen voordoen. Daarbij worden twee bewegingen onderscheiden: de ‘uitrol centrumgebied’ en de ‘waterfrontontwikkeling’. CAN en de Noord/Zuidlijn worden met de eerste beweging in verband gebracht maar hier wordt vervolgens niet meer op ingegaan. In tabellen en kaarten blijkt dat de Buikslotermeer zich vooral op het gebied van wonen zou moeten ontwikkelen. In het document wordt aan de Buikslotermeer verder geen aandacht gegeven. Wanneer Noord wordt beschreven wordt het alleen in verband gebracht met de IJ-oevers. Deze zijn – in tegenstelling tot de rest van Noord – wel aangewezen als gebied waar ‘metropolitane plekken’ kunnen ontstaan en worden tevens in verband gebracht als mogelijke locaties voor de Olympische Spelen.106 Naast de Noord/Zuidlijn wordt er vanuit de gemeente nog altijd gezocht naar een betere verbinding over het IJ. In de projectgroep ‘Sprong over het IJ’ zijn uiteenlopende ontwerpen bedacht die reiken van bruggen tot kabelbanen.107 Men wil Noord zo steeds dichterbij de binnenstad betrekken. Dus vooral de IJ-oevers krijgen in de structuurvisie veel aandacht. Dat deze gebieden nu al aan het ontwikkelen zijn blijkt uit de volgende voorbeelden. Behalve de nieuwe toeristische trekpleister als het Eye filmmuseum zijn er meerdere initiatieven langs de oever te vinden die – vooruitlopend op de toekomstvisie – al passen in het beeld van ‘metropolitane plekken’. Naast het Eye is de Tolhuistuin een opkomend poppodium, dat in samenwerking met Paradiso (Leidseplein) voor een ruime programmering aan concerten zorgt. Verder wordt het oude Shell- gebouw, of , verbouwd tot multifunctioneel centrum A’DAM waar onder andere een hotel, sportschool, ronddraaiend restaurant en een club in zijn verwerkt. Meer naar het westen toe zijn op het oude industriële NDSM-terrein festivals, de tweedehands IJ-hallenmarkt, kunstenaarswoningen, de IJ-Kantine, het uit zeecontainers gebouwde restaurant Pllek, 3D-print initiatieven, en andere culturele activiteiten te vinden. De Ceuvel is daarnaast een bijzondere broedplaats aan het Johan van Hasseltkanaal waar een oud vervuild industrieterrein is omgetoverd tot een duurzaam uit woonboten bestaand buurtje waar naast een café plaats is voor ateliers, ruimten waar workshops als yoga worden gehouden, kantoren en een bed & breakfast. In dit licht bekeken, blijft Noord een stadsdeel waar men kan experimenteren, juist omdat er nog ruimte over is voor nieuwe initiatieven in de bebouwing. En dat de gemeente het

106 Gemeente Amsterdam (DRO). Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam. 2011. Te vinden op: http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/structuurvisie/ Bezocht op 18 mei 2015 p. 8- 10, 31, 33, 35, 41, 176 107 Gemeente Amsterdam. Catalogus Sprong over het IJ: 77 ideeën voor betere IJoeververbindingen. Maart 2011. Te vinden op: http://www.amsterdam.nl/gemeente/volg-beleid/sprong-over-het-ij/ Bezocht op 18 mei 2015 52 toerisme daarbij meer naar Noord wil verspreiden blijkt eveneens uit een ander project ‘This is Holland’ dat een soort virtuele attractie moet voorstellen waarin bezoekers in een uur een beeld krijgen van Nederland.108 Dat dit deel van Noord een opkomend gebied is blijkt ook nog eens uit het feit dat ARCAM de IJ-Oevers voor de Dag van de Architectuur 2015 als thema heeft gekozen. Daarnaast noemt The Lonely Planet Noord als een van de ‘hippest neighbourhoods’ in Amsterdam.109 Waar Amsterdam-Noord eerst te maken had met een slechte reputatie, nemen Amsterdammers en toeristen nu steeds vaker de pont om van de nieuwe culturele voorzieningen langs het IJ te genieten. Geografen spreken al snel over gentrification in verband met de Van der Pekbuurt. Maar misschien is de nieuw opkomende term ‘hipsterfication’ wel toepasselijker in verband met – kenmerkend voor ‘hipsters’ – de initiatieven zoals op de NDSM- werf.110 Het lijkt er zo op de dat de aandacht voor nieuwe ontwikkelingen – zowel vanuit de gemeentelijke visies als de pers – vooral op de IJ-oever is gericht. Toch zijn er al in 2003 plannen gemaakt voor nieuwe ontwikkelen van het nieuwe Centrum Amsterdam Noord. Het is nu tijd om dit laatste onderzoeksgebied nader te bekijken om zo tot een conclusie te komen.

3.2 Het Stedenbouwkundig Plan CAN: plannen en achterliggende gedachten Al meteen bij de titel van het stedenbouwkundig plan (vanaf nu SP genoemd) wordt duidelijk wat voor nieuwe functie dit nieuwe gebied moet krijgen. Het dient een ‘kloppend hart’ te worden, oftewel een nieuwe centrumfunctie te krijgen. In het eerste hoofdstuk van het SP wordt aangehaakt op het feit dat ‘Noord niet als een stad’ wordt ervaren, omdat er nog geen echt ‘hart’ aanwezig is. Het nieuwe plan moet een schakel vormen tussen de stad en de Gemeente Waterland waarbij wordt gestreefd naar het creëren van een nieuw 'hoogwaardig, duurzaam, en leefbaar centrum’.111 Afbeelding 58 laat zien hoe het CAN eveneens een schakel zal vormen in de sporen van de Noord/Zuidlijn en onderdeel wordt van de verschillende centra in en rondom

108 Meer info op: http://tolhuistuin.nl/organisatie/ ; http://adamtoren.nl/#!/up ; http://www.ndsm.nl/ ; http://deceuvel.nl/ ; http://www.parool.nl/parool/nl/4036/AMSTERDAM- NOORD/article/detail/3849285/2015/02/11/3D-attractie-laat-heel-Nederland-zien-vanaf-de-IJ- oevers.dhtml Bezocht op 11 juni 2015 109 DvdA http://www.dagvandearchitectuuramsterdam.nl/ & Lonely Planet http://www.lonelyplanet.com/the-netherlands/amsterdam/travel-tips-and-articles/amsterdams- hippest-neighbourhoods Bezocht op 11 juni 2015 110 Artikel Van der Pekbuurt in het Parool: http://www.parool.nl/parool/nl/4/AMSTERDAM/article/detail/3851842/2015/02/15/Yuppenparadijs- hip-en-hoogopgeleid-neemt-Amsterdam-over.dhtml Bezocht op 11 juni 2015 Verschillende artikelen waarin de term ‘hipsterfication’ is genoemd (hoewel van toepassing op Amerikaanse steden is het fenomeen te vergelijken met de IJ-oever): Lightweis-Goff, J. Notes of a Gentrifier Race, Class, and Real Estate in Post-Katrina New Orleans. The minnesota review, 2015, Vol.2015(84) p.92. En: http://www.npr.org/2011/11/16/142387490/the-hipsterfication-of-america ; http://www.oyster.com/articles/42392-the-hipsterfication-of-american-travel/ Bezocht op 11 juni 2015 111 Soeters van Eldonk Architecten, in opdracht van projectbureau Centrum Amsterdam Noord. CAN Kloppend hart van Noord, Stedenbouwkundig Plan. Amsterdam, Rijnja Repro, 2003 p. 7 53

Amsterdam. Daarbij is een poging gedaan om het oostelijke deel met het westelijke deel van Noord beter te verbinden. Door een overkoepelend plan te maken – waarin deelplannen overigens wel flexibel zijn – wordt de samenhang in de deelgebieden gewaarborgd.112

Afbeelding 58: Schets met de verschillende vervoersknooppunten in Amsterdam

Uit de plannen blijkt zo dat CAN dus een nieuw centrum moet worden, dat de verschillende delen van Noord bij elkaar zou moeten brengen. In een interview met Soeters zelf blijkt overigens dat het niet perse een losstaande centrumfunctie van de rest van de stad moet worden.113 Vanwege de verplaatsing van de Amsterdam Dome naar het Arena gebied (nu de Ziggo Dome) krijgt CAN nu vooral een woon- en winkelfunctie (op de dome wordt later teruggekomen). Zo zou het nu als een soort ‘sub centrum’ van Amsterdam gezien kunnen worden, omdat het deels wel een kenmerkende centrumfunctie zoals winkelen bevat, maar aan de andere kant niet het ‘grootste’ belangrijkste culturele centrum van Amsterdam moet worden. Daarbij wordt het ‘landelijke’ van Amsterdam-Noord en Waterland, gecombineerd met meer ‘stedelijke’ hoogbouw dat de centrale stedelijke functie daarom deels ondermijnt. De kenmerken van een stedelijk centrum, zoals culturele voorzieningen als musea en uitgaan waren overigens nooit echt van toepassing in de plannen voor CAN. In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) staat dat een gevarieerd stedelijk woonmilieu en uitbreiding van werkgelegenheid een van de uitgangspunten vormen.114 Op afbeelding 59 zijn de verschillende deelgebieden van CAN te zien. De nummers 1, 2 en 10

112 Soeters van Eldonk Architecten. SP CAN. 2003 p. 7, 10 113 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 114 Soeters van Eldonk Architecten. SP CAN. 2003 p. 15 Het SPvE wordt samengevat in het Stedenbouwkundig plan. 54 worden gekenmerkt door een centrale functie in het gebied, waar hoogbouw, verkeer en cultuur samenkomen. Het ‘stedelijk wonen’, in lage bebouwing zal plaatsvinden in de gebieden 4, 5 en 6 (Elzenhagen). De grotere projecten in de gebieden 8 en 9, met de Amsterdam Dome, het woonwarenhuis en kantoren zijn in de latere plannen van tafel geschoven. Afbeelding 60 laat de maquette zien die bij het SP uit 2003 werd gemaakt. De lichtbruine bebouwing bestaat al, de donkerbruine bebouwing maakt deel uit van het nieuwe Centrum Amsterdam Noord.

Afbeelding 59: Deelgebieden CAN (beschreven in Hoofdstuk 5 van het SP)

55

Afbeelding 60: Maquette Centrum Amsterdam Noord, 2003

De plannen bevatten onder andere circa 3.300 woningen, een uitbreiding van het winkelcentrum, en een nieuw topsport- en muziekcentrum in de Amsterdam Dome. De verdeling van de woningen geeft ruimte voor diversiteit. Zo zal – conform de Amsterdamse nieuwbouwproductie – 30% gereserveerd worden voor sociale woningbouw en 70% voor het middensegment en de vrije sector in verschillende prijsklassen.115 Voor de diverse doelgroepen worden verschillende woonvormen ontworpen. Bij het winkelcentrum Boven ’t Y zijn woningen voor tweepersoonshuishoudens, appartementen voor starters en studenten, maisonnetes en eengezinswoningen gepland, bovenop de daken van de winkels. Daarnaast wordt er gesproken over ruimere stadswoningen voor grote gezinnen die worden ontsloten via een dakterras. Verder komen er woningen voor ouderen en mindervaliden. Tevens wordt er ‘voortgebouwd op de traditie van ontspannen stedelijke woonenclaves in Amsterdam-Noord’ waarbij woningen met tuinen worden gerealiseerd.116 Deze ‘ontspannen stedelijke woonenclaves’ zijn in Elzenhagen geprojecteerd en voor een groot deel al gereed. Ze bestaan uit twee tot drie lagen hoge rijtjeshuizen met tuinen die voortbouwen op de ‘traditionele’ Waterlandse huisjes. Zo vindt er een verschuiving van de doelgroep binnen de woningbouw plaats. Waarin Noord eerst vooral voor de arbeider of geschoolde arbeider werd

115 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 5, 8 116 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 17 56 gebouwd, grotendeels als sociale huurwoning, is dit in CAN nog maar een derde van de woningbouw. Overigens vindt deze verschuiving ook in het huidige Plan van Gool plaats, waar, na de renovatie, een deel van de woningen als koopwoningen beschikbaar zijn gesteld. Ingaande op de hoogbouw bij het station wordt duidelijk dat in het SP sprake is van een flexibele vormgeving van de torens. Zo mogen de torens variëren in functie en bouwhoogte. Wel wordt aan de torens een rol toegekend als ‘noordelijke entree van geheel Amsterdam en Centrum Amsterdam Noord in het bijzonder’.117 Er wordt dus gestreefd naar een echte stedelijke centrumfunctie in het SP, waarbij laagbouw naast hoogbouw voor een gevarieerd beeld moet zorgen. Tevens is gestreefd naar meer samenhang tussen de deelgebieden. Maar als men rond het station een wandeling maakt naar Elzenhagen, valt haast niet te ontkennen dat de lage rijtjeshuizen totaal verschillen ten opzichte van de hoogbouw. Mogelijk zal de toekomstige bebouwing tussen Elzenhagen en het station hier een andere wending aan geven. Langs de ‘Singel’, een kanaal ten westen van het station, zouden namelijk verschillende poortwoningen komen (afb. 61). Daarbij is een verwijzing naar de poortwoningen van de tuindorpen in Noord gemaakt. Er wordt gekeken naar het ‘subtiele reliëf van de gevelbekleding’ en er is een kleurenwaaier van de oude poortwoningen gemaakt. Deze vormen samen een voorbeeld voor de nieuwe bebouwing langs de Singel. Verder dient de bebouwing langs de Singel eveneens als een soort stadsmuur waarmee de kleinere woningen in Elzenhagen in de luwte komen te liggen van het drukkere stationsgebied.118 Wellicht zal deze stadsmuur voor een soepelere verbinding tussen de hoogbouw rond het station en de laagbouw in Elzenhagen zorgen. Echter is het zo dat de poorten niet meer worden gerealiseerd vanwege financiële redenen, dus vormt de muur nu alleen een wand tussen de verschillende delen van CAN.119 Later in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de al gerealiseerde gebouwen in CAN.

117 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 61 118 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 70 119 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 57

Afbeelding 61: Schets Singel

In het nieuwe CAN wordt naast woningbouw veel aandacht besteed aan culturele voorzieningen. Zo spreekt het SP uit 2003 over een megabioscoop en zelfs een grote evenementenvoorziening: de Amsterdam Dome, waar sport- en muziekevenementen gehouden kunnen worden.120 In latere plannen wordt al gauw duidelijk dat de Amsterdam Dome hier nooit zal komen.121 De Ziggo Dome in Amsterdam Zuid-Oost van Benthem Crouwel Architects uit 2013 is de vervanger. Wel heeft de Amsterdam Dome in het wegen- grachten en stratenpatroon zijn sporen nagelaten. De Singel heeft namelijk niet voor niets een grote bocht ten oosten van Elzenhagen, deze werd namelijk om de Dome heen bedacht.122 Ook aan natuur wordt aandacht geschonken in het nieuwe CAN. Zo zal er een parkzone in Elzenhagen komen, die tevens deel uitmaakt van de Groene Scheg. Dit is een groen gebied langs het Noordhollandsch Kanaal. Daarnaast vormt De Singel (tussen het kanaal en het station gelegen) een ‘belangrijk landschappelijk element tussen de kantorenlocaties en woonbuurten’. Toch krijgt het tevens een stedelijke uitstraling, vanwege de tamelijk hoge bebouwing.123 Verder wordt in het SP aandacht geschonken aan de veiligheid en sociale controle. Zo wordt gezocht naar een goede mix van functies, wonen, winkels, horeca en cultuur, zodat er

120 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 8 121 Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters Van Eldonk architecten (supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13-12-2007 p. 7 (Wijzigingen t.o.v. SP 2004) Andere wijzigingen zijn: beperking uitbreiding van het winkelgebied; geen overkapping over het busstation; i.p.v. 4 hoge torens rondom het station worden 8 lagere torens gebouwd, vanwege bezonning. 122 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 123 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 37-38 58 bijna altijd mensen aanwezig zijn waardoor er een ‘hoge mate van levendigheid en sociale controle’ ontstaat. Op die manier zou de architectuur dus bij moeten dragen aan deze sociale controle. Deze stelling staat lijnrecht tegenover de opvattingen van Van Gool, die van mening is dat de bebouwing niet verantwoordelijk is voor de manier waarop mensen zich in ruimtes gedragen. Doordat winkels en restaurants verschillende openingstijden hebben en er boven de winkels, niet heel hoog, woningen geprojecteerd worden, zal er op verschillende tijden van de dag en avond een levendige sfeer moeten ontstaan. Dit in plaats van de ‘doodse’ en ‘levensgevaarlijke’ sfeer die het winkelcentrum Boven ’t Y nu, volgens Soeters, kenmerkt. In CAN zou verder door het scheppen van herkenbare ruimte de leefbaarheid verbeterd moeten worden.124 Dit staat eveneens tegenover het anonimiteit idee van het Plan van Gool. Hoe de architectuur, de gevarieerde functies en juist ook de structuur van het stedenbouwkundig concept – oftewel het stratenpatroon – bijdraagt aan deze sociale controle wordt nader uitgelegd bij de ‘achterliggende gedachtes’ waarin principes zoals ‘eyes on the street’ en gezichtsherkenning zouden moeten bijdragen aan de veiligheid op straat. Het centrum, of de entree van CAN, het Station Noord van de Noord/Zuidlijn, wordt ontworpen door Benthem Crouwel Architects. Later in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ontwerp, waar Soeters en Van Eldonk ook hun eigen bedenkingen over hadden. Alle richtlijnen die Soeters Van Eldonk Architecten in het SP geven gelden namelijk als leidraad voor de verschillende architecten die aan de ontwikkelingen in het gebied meewerken.125 Alle ontwerpen moeten onder de supervisie van Soeters goedgekeurd worden alvorens aan de uitvoering kan worden begonnen. De al uitgevoerde projecten worden later besproken. Eerst wordt nu meer ingegaan op de theorieën van Soeters die gebruikt worden in de ontwikkeling van het nieuwe Centrum Amsterdam Noord.

Achterliggende gedachten: Genius Loci Nu er een eerste beeld is gevormd van de ontwikkelingen van CAN is het hoog tijd om belangrijke termen als ‘genius loci’ en ‘serial vision’ nader toe te lichten. Bij de genius loci wordt eerst gekeken hoe het SP en Sjoerd Soeters de term behandelen en uitleggen. Vervolgens wordt dit gekoppeld aan literatuur waarin het begrip zelf is geëxpliceerd. Zo zal duidelijk worden hoe deze term wordt ‘aangepast’ in CAN. Soeters noemt de genius loci ‘de bijzondere eigenschappen van de plek’. Hier benadrukt hij dat juist de bijzondere en karakteristieke eigenschappen van een bepaalde plek deze onderscheidend maken van een andere plek. Als voorbeeld noemt hij het ‘typische Hollandse landschap met dijkjes en polders’. De genius loci vormt zo het belangrijkste uitgangspunt voor

124 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 10 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 125 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 69 59 de ontwerpen van CAN en contrasteert daarbij met het ‘tabula rasa’ denken uit de jaren zestig. Bij het idee van de ‘geest van de plek’ wordt volgens het SP juist de eigenheid van de locatie benadrukt. Daarbij worden de kenmerken van de oudere gebouwen in Noord als voorbeeld gebruikt voor de nieuwe ontwerpen.126 In een van de deelplannen wordt beknopt omschreven wat deze kenmerkende eigenschappen van Noord inhouden (afb. 62):

‘De belangrijkste eigenschap van Amsterdam-Noord is de rijke diversiteit aan werelden: de fijne structuur van houten huisjes aan het water, aan een dijk of in een groene setting; een grotere structuur van moderne hoge flats omringd door veel ruimte en de warme metselwerkarchitectuur van de tuindorpen met een Amsterdamse Schoolkarakteristiek. In het plan wordt een vertaling naar deze genius loci gemaakt door in de gebieden ten westen van de Nieuwe Leeuwarderweg de karakteristieken van het Waterland als referentie te nemen. Aan de oostkant van CAN wordt aangesloten op de modernere architectuur, zoals bijvoorbeeld het Plan van Gool. In het Stationsgebied komen alle werelden samen, Waterland, de Amsterdamse School en modern Amsterdam Noord.’127

Als er in de plannen van CAN over de genius loci wordt gesproken, richt men zich niet perse op het natuurlijke landschap maar op de bebouwing van Noord. Een van de eigenschappen van de ‘genius loci’ van deze gebouwen zijn de kleuren. Deze zijn op de afbeelding te zien en vormen zogezegd het ‘palet van CAN’ dat moet bijdragen aan de samenhang van het gebied.128

Afbeelding 62: ‘Modern A’dam Noord, Waterland en de Amsterdamse School in Noord’ met kleurenschema

126 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 82, 103 127 Gemeente Amsterdam. Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. 2007 p. 9 128 Gemeente Amsterdam. Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. 2007 p. 9 60

Uit de opvattingen over de genius loci die in het SP worden besproken lijkt het erop dat er onder de term met de eigenheid van de plek vooral de ‘eigenheid van de bebouwing’ wordt bedoeld. Er wordt vooral gesproken over de nabij gelegen oudere bebouwing zoals de tuindorpen, Waterland en de moderne hoogbouw. Maar als we de term van de genius loci nader gaan onderzoeken, blijkt dat onder de term niet perse naar de bebouwing wordt gekeken, maar naar de natuur. Bij de genius loci wordt namelijk gekeken wat het natuurlijke landschap te bieden heeft, dit werd in de achttiende eeuw op deze manier geïntroduceerd en vooral gebruikt voor de Engelse landschaps- en tuinarchitectuur. Dichter Alexander Pope (Londen, 1688 – Londen, 1744) hield zich naast het schrijven bezig met het ontwerpen van tuinen en schreef daar tevens over. In het volgende fragment introduceerde hij de ‘Genius of place’ anders gezegd, de genius loci:

To build, to plant, whatever you intend, To rear the Column, or the Arch to bend, To swell the Terras, or to sink the Grot; In all, let Nature never be forgot. Consult the Genius of the Place in all, That tells the Waters or to rise, or fall, Or helps th’ ambitious Hill the Heav’ns to scale, Or scoops in circling Theaters the Vale, Calls in the Country, catches opening Glades, Joins willing Woods, and varies Shades from Shades, Now Breaks, or now directs, th'intending Lines; Paints as you plant, and as you work, Designs.129

In het gedicht verwoordde Pope zijn visie over landschapsarchitectuur en beïnvloedde zo de Engelse tuinarchitectuur. Zijn opvattingen over de mogelijkheden die het landschap te bieden had werden in de achttiende eeuw verspreid en zo gebruikt om met behulp van de lijnen en vormen van het landschap ‘natuurlijke’ doorkijkjes en dergelijke te maken.130 In plaats van het natuurlijke landschap deels weg te vagen (zoals bij de Franse geometrische tuinen) werden juist de natuurlijke lijnen en vormen benut of aangevuld. De term genius loci wordt ook wel

129 Fragment uit het gedicht van Pope, Alexander. Epistle IV, to Richard Boyle, Earl of Burlington uit 1731 (Boyle was ook wel bekend als een van de architecten die de Palladiaanse architectuur in Engeland introduceerde). Hunt, John Dixon. Peter Willis. The Genius of the Place. The English Landscape Garden 1620-1820. London. Elek Books LTD, 1975 p. 212 130 Hunt. 1975 p. 204 Martin, Peter. Pursuing Innocent Pleasures. The Gardening World of Alexander Pope. Connecticut, Archon Books, 1984 p. xx, 227 61 beschreven als een samengesteld begrip dat zowel de ‘topos’ (geest/mythe) en de ‘locus’ (natuur) omvat.131 Soeters associeert de term vooral met bebouwing en in mindere mate met tuin- of landschapsarchitectuur. Hoewel hij zeker niet ontkent dat het natuurlijke landschap betrekking heeft op de genius loci, valt bij zijn benadering de oudere bebouwing zoals het Waterlandse huisje eveneens onder het begrip. Overigens geeft hij aan dat de genius loci niet overal in Nederland gemakkelijk toepasbaar is. Zo kan je de Waterlandse architectuur, of het oude slotenpatroon, niet zomaar overal letterlijk overnemen.132 Kortom, Soeters lijkt goed te weten wat men onder genius loci verstaat, maar geeft er bij het verwoorden van de stedenbouwkundige ideeën voor CAN gedeeltelijk een eigen draai aan. In plaats van de natuur neemt hij vooral de nabij gelegen oudere bebouwing als voorbeeld van de genius loci. Hoewel CAN de deelgebieden en de omgeving, Noord in zijn geheel, meer samenhangend wil maken met behulp van de genius loci, vormt de contrasterende architectuur juist een van de uitgangspunten. Geschreven staat dat ‘om de kenmerken van deze plek te versterken, het contrast tussen stedelijk gebied en groen in het plan vergroot wordt’. Zo wordt de genius loci van de moderne hoogbouw opnieuw gebruikt in de ‘stedelijke woongebieden’ bij het winkelcentrum en het station. In Elzenhagen komt juist een lagere dichtheid van lage bebouwing, waar het groen, water en het ‘typische slagenlandschap’ van de polderstructuur in Waterland een van de uitgangspunten vormen. Met het slagenlandschap wordt de rechtlijnige verkaveling van de polder bedoeld die zich kenmerkt door smalle straatjes en sloten. Dit zou tot de natuurlijke eigenschappen gerekend kunnen worden, maar ook deze oude kenmerken zijn na de inpoldering, door de mens aangebracht. Toch is het – volgens het SP – een eigenschap van de genius loci en wordt het opnieuw gebruikt in CAN. Zo wordt voor Elzenhagen een rechtlijnig stratenpatroon gebruikt, terwijl het centrumgebied wordt gekenmerkt door kleine gebogen straten en ‘intieme’ pleinen. Op deze manier zou de ‘uitwerking in de deelgebieden door afwisseling onderstreept worden die het gebied zo kenmerkt’.133 De oudere bebouwing in de omgeving van CAN vormt zo een inspiratie voor de verschillende gebieden. Soeters maakt niet een uniform plan – zoals het Plan van Gool – hij maakt verschillende deelgebieden die elk een eigen vormgeving kennen. Het ‘ratjetoe’ van voorgaande architectuurstijlen wordt met de

131 Steenbergen, Clemens. Wouter Reh. Architectuur en Landschap: Het ontwerpexperiment van de klassieke Europese tuinen en landschappen. Bussum, THOTH, 2e druk 2009 (1ste druk 2003) p. 238 Onder deze opvattingen vallen niet alleen de natuurlijke eigenschappen van het landschap maar ook de mythische achtergronden. Zo meldden Steenbergen en Reh dat het Engelse landschap vol zat met mythische plekken. Bijvoorbeeld Stonehenge, de White Horses op de kalkhellingen van de Salisbury Plain, maar ook het Keltische landschap dat zou worden bewoond door de Druïden. Soeters verwijst niet direct naar de geest of mythen van het polderlandschap. Hij richt zich naast het slagenlandschap nadrukkelijk op de ‘geest’ van de bebouwing (maar spreekt niet over de geest of mythen). 132 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 133 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 47-48, 54 62 gedachte van de genius loci zo nog een keer herhaald, zodat er een nieuwe mix van bebouwing zal ontstaan die op deze wijze alsnog aan zal sluiten bij de rest van Amsterdam-Noord.

Serial Vision De torens rondom het station worden verschillend vanwege het feit dat ze variëren in hoogte en vanwege het feit dat ze iets ‘verspringend’ ten opzichte van elkaar staan waardoor ze ‘wanneer je je in het gebied eromheen beweegt, steeds anders aan de horizon verschijnen’.134 Dit doet meteen denken aan de opmerking die Van Gool aan de hand van foto’s van de al gerealiseerde hoogbouw maakte: ‘ik zie het toch meer als een fragmentering van een heel groot bouwblok in schijfdelen. Ik zou het nooit gedaan hebben, dat schuiven, en het plaatsen van de blokken’.135 Waar het idee van deze verspringende bouwblokken vandaan komt wordt duidelijk na het lezen van een van de bijlagen in het SP waarin de visies van Soeters zijn besproken. Zo wordt de term ‘serial vision’ uitgelegd aan de hand van literatuur over stedenbouwkunde. Soeters haalt het boek The Concise Townscape van Gordon Cullen aan, waarin aan de hand van schetsen wordt beschreven hoe een (oud) stadsbeeld aan de toeschouwer voorbij trekt. Bij elke nieuwe hoek ontstaat een nieuw beeld dat totaal verschillend kan zijn van de vorige, ‘note that the slightest deviation in alignment and quite small variations in projections or setbacks on plan have a disproportionally powerful effect in the third dimension’ schreef Cullen. Deze verschillende beelden zou de toeschouwer nieuwsgierig maken. Op afbeelding 63 is te zien hoe de beeldvorming van een wandelaar totaal verschillend wordt naarmate hij zich door de straten op de plattegrond beweegt. In CAN wordt gestreefd naar dezelfde variërende beelden. Op deze manier moeten de verspringende torens en de gebogen smalle straten in CAN bijdragen aan de juiste ‘serial vision’ in het centrumgebied rond het station.136

134 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 71 135 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 136 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 84 Cullen, Gordon. The Concise Townscape. Londen, Architectural Press, 1971 p. 17 63

Afbeelding 63: Gordon Cullen, Serial Vision

Als deze uitspraken over het bewegende beeld in het gebied letterlijk wordt genomen, kan men zich afvragen of het voor een steeds andere horizon, nodig is dat gebouwen ‘verspringend’ of niet helemaal recht naast elkaar staan. Als een wandelaar zich langs bebouwing beweegt verspringen de gevels toch altijd? Aan het einde van het SP wordt duidelijk dat Soeters Van Eldonk architecten van mening zijn dat het beeld van de rechte ‘modernistische’ gebouwen te langzaam verandert.137 Daarom is gekozen om in CAN meer variatie in de bebouwing aan te brengen en deze langs gebogen wegen te plaatsen. Op de volgende afbeeldingen wordt duidelijk dat er bij de ‘serial vision’ in Noord een onderscheid wordt gemaakt tussen de snelheid waarmee een bezoeker zich beweegt en zo de bebouwing waarneemt.138 Daarbij geldt dat bij een hoge snelheid, zoals op de Nieuwe

137 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 84 138 Soeters Van Eldonk architecten. Beeldkwaliteitplan Stationgebied, CAN. Definitief concept juni 2011 p. 18 Ook de Virtuele impressie stationsgebied CAN geeft een goed beeld van de serial vision. Video te vinden op Youtube: https://www.youtube.com/watch?v=d3jbtzwV7Ds bezocht op 17 mei 2015 64

Leeuwarderweg, een grotere ‘korrelgrootte’ – oftewel de grote van dezelfde bebouwing – voldoet, en dat bij het tempo van de voetganger een kleinere korrelgrote gebruikt kan worden. Als men met de auto langs de hoogbouw raast zal het beeld namelijk toch wel snel genoeg veranderen. Daarom mag de hoogbouw langs de weg eentoniger ogen. Maar wanneer dit geldt voor de voetganger, zal de bebouwing op een kleinere afstand voor een nieuwe ‘vision’ moeten zorgen. Anders zou de toeschouwer eeuwig langs dezelfde vlakke gevels moeten lopen, zoals dat bij modernistische flats soms het geval is. Door de straten te buigen en gebruik te maken van veel verschillende gevels zou er een juiste gevarieerde ‘serial vision’ in de voetgangersgebieden komen.

Afbeelding 64 en 65: ‘serial vision’ van de Nieuwe Leeuwarderweg en bij het Stadsdeelhuis Noord (grijze gebouw, al bestaand)

Overigens heeft de Serial Vision naast het contact dat mensen hebben met de bebouwde omgeving, ook juist te maken met het contact maken met andere voorbijgangers. Soeters benadrukt dat – juist in tijden van internet en sociale media – het oogcontact, ‘face to face’, zo belangrijk is. Door de straten niet breder te maken dan acht of negen meter creëer je een straat waar mensen elkaar kunnen herkennen, en zo een praatje met elkaar kunnen maken. Door de straten als het ware een gezellige, bijna dorpse sfeer te geven worden situaties geconstrueerd waarbij het contact tussen mensen, en tevens ook de sociale veiligheid, wordt gewaarborgd.139 Deze gedachtes over afstanden en oogcontact van voetgangers zijn volgens Soeters dus beter in te passen in een straten patroon zoals oude steden die hebben, of zoals Cullen die schetste, dan in modernistische stedenbouwkundige concepten.

Room versus Space Soeters haalt in het SP nog meer literatuurvoorbeelden naar voren om zo zijn visie te verduidelijken. Zo wordt Colin Rowe met zijn boek Collage City aangehaald waarin wordt

139 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 65 uitgezocht hoe je steden zou moeten bouwen.140 Rowe vraagt zich af waarom het in de periode van ‘moderne stedenbouw nooit is gelukt om een stad te bouwen waar je ook werkelijk warme gevoelens bij krijgt’ (hier valt overigens ook de kritische blik tegen het modernisme van Soeters in te bespeuren). Rowe laat aan de hand van voorbeelden zien dat niet alleen het scheiden van de functies, maar ook de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd ervoor hebben gezorgd dat moderne steden zoals Saint-Díe, van Le Corbusier, totaal anders worden ervaren – onaangenaam – dan bijvoorbeeld het Italiaanse Parma, waar men eindeloos kan dwalen tussen de verschillende gevels van de in elkaar opgaande bebouwing. In Parma wordt de openbare ruimte beschreven met het Engels woord ‘room’ dat als positief door een wandelaar wordt ervaren. In Saint-Díe wordt daarentegen gesproken over ‘space’ en zelfs ‘floating space’ waarbij de ruimte te groot is om te worden ervaren als openbare ruimte en waarbij herkenningspunten en een afwisselend beeld ontbreken.141 Vervolgens wordt geschreven dat ‘Soeters Van Eldonk architecten streven naar het inkrimpen van openbare ruimte en niet zullen doorgaan met de aanleg van te brede straten en te grote pleinen in Nederlandse binnensteden’.142 Aan de hand van afbeelding 66 en 67 wordt duidelijk hoe in het winkelcentrum de kwaliteiten van room en space samen worden gecombineerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van smalle gebogen straten en semi-openbare binnenplaatsen.

140 Rowe, Colin. Fred Koetter e.a. Collage City. Basel, Birkhäuser, 1984 141 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 82-83 Rowe. 1984 p. 62-63 De term ‘floating space’ is afkomstig uit: Giedion, Siegfried. Time Space and Architecture: the growth of a new tradition. Cambridge, Massachussets, Harvard University Press, 1967 (5e editie, 1e editie 1941) 142 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 84 66

Afbeelding 66: Room vs. Space (Plan van Gool) en de kwaliteiten gecombineerd.

67

Afbeelding 67: Uitwerkingsplan Winkelcentrum Boven ’t Y

Ook deze gedachtes hebben te maken met de ‘dialoog tussen mensen’, oftewel de belangrijke filosofie die Soeters en Van Eldonk in het gelijknamige boek naar voren brengen. Zo schrijft Buchanan:

‘(…) Daarom staat het voor Soeters en Van Eldonk onomstotelijk vast dat goede architectuur iets is wat goede steden en stedelijke ruimtes creëert, met een eigen identiteit geworteld in de genius loci en bevorderlijk voor een geanimeerd gemeenschapsleven. (Dit laatste is volgens sommige psychologen en sociologen niet alleen op zich prettig, maar ook essentieel voor de sociale ontwikkeling en de verwerving van zelfkennis.)’143

Ook hier vindt weer een ‘breuk’ plaats tussen de opvattingen van Frans van Gool. Misschien zijn er in het Plan van Gool in de afgelopen jaren wel nadelen toe te kennen aan teveel ‘onbewaakt’ openbaar terrein, toch werd er in de jaren zeventig, en langzamerhand nu opnieuw, veelvuldig

143 Buchanan, Peter. Hein van Dongen e.a. Soeters Van Eldonk architecten. Dialoog met mensen en plekken. Amsterdam, Uitgeverij SUN, 2008 p. 9 68 positief gebruik gemaakt van de openbare ruimtes, bijvoorbeeld door de aanleg van moestuinen en dergelijke. Soeters is het niet eens met de uitspraak van Van Gool: ‘architecten zijn geen therapeuten’ waarbij wordt bedoeld dat bebouwing niet verantwoordelijk is voor het gedrag van de bewoners.144 CAN lijkt tot in detail – zelfs aan de straatverlichting wordt aandacht geschonken – de openbare ruimte te willen plannen om zo de sociale orde veilig te willen stellen. Samen met de gedachtes achter Serial Vision en Room versus Space zou dit allemaal moeten bijdragen aan een ‘geanimeerd gemeenschapsleven’.

Eenheid in veelheid Hoewel er vooral over Waterland wordt gesproken als het over de genius loci gaat, wordt misschien (alhoewel indirect) ook nog verwezen naar de tuindorpen. Zo wordt het belang van ‘eenheid in veelheid’ benadrukt als ‘de unieke kenmerken van gebouwen in een historisch gegroeide stad zijn ondergeschikt aan het gemeenschappelijke, waardoor de verzameling ook in de loop der tijd als eenheid voort bestaat en sterk genoeg blijft om groei en verandering in gebruik op te nemen’. Daarbij wordt het motto van tuinstad architect Raymond Unwin, uit Urban Planning in Practice aangehaald: ‘Of houses, and how the variety of each should be dominated by the harmony of the whole’.145 Hoewel het misschien logisch lijkt om na deze ‘tuinstad’ verwijzing te refereren aan de tuindorpen, wordt direct na het citaat een connectie gemaakt naar tuinen waarbij verschillende planten toch dankzij kleur of vorm een eenheid vormen.146 In het deelplan voor het Stationsgebied CAN is een afbeelding opgenomen die de uitspraak ‘eenheid in veelheid’ weergeeft in de vorm van bloemen (afb. 68). Ook voor de gebouwen geldt de eenheid in veelheid waarbij de verschillende gevels qua kleuren en metselwerk deels van elkaar mogen verschillen, maar als geheel toch weer een eenheid moeten vormen.147 In het SP wordt dit geïllustreerd met een voorbeeld van historische ‘Waterlandse architectuur’ op Marken (afb. 69-70). Hier zijn bijvoorbeeld het materiaal, hout, en de kleuren, groen, de verbindende factoren die voor eenheid zorgen. In CAN wordt naast houten gevels voor de laagbouw, ook de bakstenen gevel als een van de verbindende factoren gebruikt.148

144 Haan, Hilde de. Ids Haagsma. Wie is er bang voor nieuwbouw? Confrontatie met Nederlandse architecten. Amsterdam, Intermediair Bibliotheek, 1981 p. 123 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 145 Unwin. 1909 p. 360 (Hoofdstuk X) 146 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 85 147 Gemeente Amsterdam. Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. 2007 p. 19 148 Soeters Van Eldonk architecten. Beeldkwaliteitplan Stationgebied, CAN. 2011 p. 23

69

Afbeelding 68: ‘Eenheid in veelheid’ oranje bloemen

Afbeelding 69 en 70: ‘Eenheid in veelheid’ Marken

Overigens geeft Soeters tijdens het interview aan dat de term ‘eenheid in veelheid’ vrij vertaald is. Het gaat er vooral om dat de variatie gedomineerd moet worden door het geheel, zoals Unwin schreef. En hoewel dit begrip afkomstig is van de principes voor de Engelse Garden City, en dus misschien wel iets te maken lijkt te hebben met de tuindorpen, geldt dit niet direct als voorbeeld voor CAN. Net als Van Gool, die aangaf dat de principes van het tuindorp al over waren in de jaren zestig, is ook Soeters van mening dat het tuinstad (of tuindorp) model niet meer van deze tijd is. Het idee van het opvoeden van de boerenbevolking of arbeiders door ze in een groene woonwijk met gemeenschappelijke veldjes te stoppen is achterhaald, zegt hij.149

3.3 De gerealiseerde bebouwing in CAN Nu duidelijk is geworden wat de eerste ideeën voor het nieuwe Centrum Amsterdam Noord inhielden en welke theoretische gedachtes daarbij ten grondslag lagen, is het nu tijd om te kijken wat er tot nu toe van terecht is gekomen. Tot nu toe, omdat CAN nog lang niet voltooid is. Wat al voltooid en in gebruik genomen is, wordt nu besproken. De Mediamarkt, het ROC, de woonflat bij het station en Elzenhagen zijn zo goed als voltooid en vormen om deze reden de onderwerpen van de volgende alinea’s.

Parkeer- woon- en winkelgebouw Buikslotermeerplein Een van de al voltooide gebouwen staat tegenover het Plan van Gool, aan het Buikslotermeerplein. Het gebouw bevat woningen en verschillende winkels, waarvan de

149 Gool, F.J. van. Interview door Iris London. 24 april 2015 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 70

Mediamarkt de grootste is. Het is interessant om dit gebouw te bespreken omdat het weergeeft hoe de nieuwbouw rekening houdt met de omgeving, hier de galerijflats en woontorens van het Plan van Gool. Hoewel het Plan van Gool door de verkeerswegen waarschijnlijk ook in de toekomst toch min of meer op zichzelf zal blijven staan wordt er met de nieuwe ontwikkelingen van CAN zo toch een poging gedaan om de galerijflats bij het vernieuwde winkelcentrum te betrekken. De plannen werden als volgt beschreven:

‘Aan de randen, bij de IJdoornlaan en het Buikslotermeerplein, is de woonbebouwing hoger, en sluit deze aan op de bebouwing in Nieuwendam Noord (Waterlandplein), en het Plan van Gool. (…) Aan de zuidzijde van het centrumgebied wordt een woongebouw van zes lagen gerealiseerd. De woningen van de bestaande horeca-boulevard worden ingepast in het plan.’150

Om met de nieuwe bebouwing aan te sluiten aan het Plan van Gool wordt dus vooral op de hoogte gelet. Daarbij zijn woningen aan de straatkant gemaakt, met daarachter een parkeergarage en de verschillende winkelketens. Een van de uitgangspunten was de verticale geleding, die op deze manier ook zou aansluiten bij het Plan van Gool. De winkels aan de straatkant hebben een ‘open’ uitstraling gekregen, om zo met het ‘ogen op de straat’ principe de veiligheid te bewerkstelligen.151 Hoewel dit per toeval is gebeurd – en niet omdat het Plan van Gool eveneens indirect door stedenbouwkundige ontwerpen van Perret is gebaseerd – zijn de gevels geïnspireerd op de appartementen van Perret aan de Rue Franklin in Parijs (1902-1904 afb. 71). De verwijzing naar Perret heeft verder dus niks te maken met het dambordpatroon van Le Havre dat Van Gool voor zijn galerijflats gebruikte. Soeters legt uit dat de gevel, met de blaadjes en de paneeltjes, voor een mooie plastiek zorgt, een gegeven dat ook voor de woningen aan het Buikslotermeerplein is gebruikt. Verder is bij de balkons ook gekeken naar Rue Franklin, waarbij de bewoners als het waren om het ‘ingesloten’ balkon heen leven.152 De gevel is alleen aan de zijkanten in kleine mate gedecoreerd, de voorgevel bestaat vooral uit baksteen en grijze houten bekleding. Achter de transparante zijgevels die uit een soort bakstenenpatroon bestaan zit de parkeergarage. In de avond worden deze gevels verlicht (72-73).153 Hoewel deze verwijzingen naar Perret heel mooi klinken, is het op het eerste gezicht niet meteen duidelijk waarin de overeenkomsten precies zitten. De balkons zijn in Noord recht geplaatst waardoor de gevel minder plastisch is dan in Parijs. Maar door de houten elementen is toch een poging gedaan om de gevel wat meer plastiek of variatie te geven. In grote lijnen is de verwijzing naar

150 Soeters Van Eldonk architecten. SP CAN. 2003 p. 50 151 Soeters Van Eldonk Ponec architecten. Uitwerkingsplan Vernieuwing Boven ’t Y. Deelgebied IX, De Opgang. CAN. Fase 1. 2005 p. 7 152 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 153 heren 5 architecten. CAN fase 1. http://www.heren5.nl/287/utiliteitsbouw/can-fase-1/ bezocht op 31 mei 2015 71

Perret dan toch gemaakt. In hoeverre het gebouw aansluit op het Plan van Gool valt te betwisten. De verticaliteit is op zo’n andere manier vormgegeven dat het eigenlijk niets meer met de oudere galerijflats te maken heeft. Alleen de kleuren van de rode bakstenen komen overeen met de hoge woontoren in Het Breed. Maar de meer grijze tonen van de oudere lage bebouwing van het winkelcentrum, en het Plan van Gool zelf, vormen een groot contrast met het nieuwe gebouw. Overigens is het opmerkelijk dat er wordt verwezen naar de Franse hoofdstad. De genius loci wordt op deze manier niet altijd even nauwkeurig gevolgd. Als er door naar Perret te verwijzen nog een verwijzing naar het Plan van Gool werd gemaakt zou het meer vanzelfsprekend zijn om naar de Rue Franklin te kijken. Het lijkt nu alsof men ‘per toeval’ keek naar Parijs en het als een voorbeeld van stedelijk wonen beschouwde. Indirect valt dit misschien beter te koppelen aan de genius loci van de oudere stedelijke hoogbouw in de Buikslotermeer.

Afbeelding 71: Auguste Perret, appartementen aan de Rue Franklin, Parijs, 1902-1904.

Afbeelding 72 en 73: heren 5 architecten, Parkeer- woon- en winkelgebouw Buikslotermeerplein, 2009

72

Hoogbouw van het ROC en de woonflat Waar elders de bebouwing in het projectgebied van CAN redelijk laag blijft, verschijnen rond het station meerdere hoge woontorens en een ROC. Het station is door Benthem Crouwel Architects ontworpen waarvan de kap een van de meest opvallende elementen is. De kap van het station en het stationsgebied krijgen nu langzamerhand gestalte. Overigens was het ontwerp van het stationsgebied niet vanzelfsprekend. Waar Benthem en Crouwel het gebied ontwierpen als een ruime of lege vlakte, met weidse proporties, wilde Soeters juist dat het gebied zoveel mogelijk bebouwd werd, met kleine gebogen straten. Hij vertelde dat zo, van het Saint-Dié-model, een Parma model-werd gemaakt waarbij het station als het ware helemaal werd ‘weg-gebouwd’.154 Ook dit heeft weer te maken met de visies over sociale veiligheid, ‘eyes on the street’ en ontmoetingskansen of contact tussen voetgangers. Het toezicht zou zo beter zijn dan wanneer er een lege kale vlakte onder het station was gekomen. Soeters geeft aan dat over de situatie onder het station eindeloos is gediscussieerd.155 Naast het station zijn inmiddels drie gebouwen afgerond: de Bredero MAVO en het ROC, Burton Hamfelt Architectuur Stedebouw Prototypes en Van den Oever, Zaaijer & Partners architecten, 2012, en een woontoren, van Geurst en Schulze architecten, 2014 (afb. 74-79). De opzet van deze gebouwen, met een ‘set-back’ bestaande uit trappen in het midden hebben ook weer te maken met de algemene opvattingen van Soeters, met betrekking tot hoogbouw. Hoewel Soeters in het interview aangeeft dat hij ‘niet perse voor hoogbouw is’, legt hij uit op wat voor wijze het mogelijk is om toch juiste hoogbouw te maken. De nadelen van de typisch modernistische hoogbouw – Le Corbusier dient meerdere malen als voorbeeld – is het feit dat er grote lege oppervlaktes ontstaan, met weinig mensen, veel wind, en dat er nog nauwelijks toezicht op straat is, nadelig voor de openbare ruimte. Dit kan deels worden opgelost door de hoogbouw met laagbouw te combineren. Zo loopt het ROC door tot onder het station, waardoor de lege vlakte wordt beperkt. Tevens zorgen de lagere gedeelten van een gebouw ervoor dat de (koudere) wind vooral bovenin de gebouwen waait, en op het grondoppervlak als het ware wordt afgebroken door de lagere gedeeltes. Zo ontstaat een aangename openbare ruimte, waar minder wind is, en mogelijk een hogere temperatuur, en waar meer toezicht is, vanwege het dichter naar de straat brengen van de gevels door de lagere gedeeltes. Jan Gehl illustreert dit in zijn boek Leven tussen huizen.156 Soeters geeft als voorbeelden van minder geslaagde hoogbouw

154 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 155 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 Dat de opvattingen van Soeters en Benthem en Crouwel soms botsen blijkt overigens ook uit een radio interview met Mels Crouwel. ‘Soeters heeft zich vaak negatief over ons uitgelaten’ zegt Crouwel. Verder noemt hij Soeters ‘de man van de retro’, maar geeft hij toe dat als je dat goed doet, ‘het ook een succes kan zijn’. Fragment terug te beluisteren op Radio 1: http://www.radio1.nl/popup/terugluisteren- programma/2465/2015-04-23. Bezocht op 24 april 2015 156 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 Gehl, Jan. Leven tussen huizen. Zutphen, De Walburg Pers, 1978 p. 35, 121, 159-161 73 de , waar het altijd waait, en als geslaagd voorbeeld New York, waar hoogbouw wordt gecombineerd met laagbouw (bijvoorbeeld Skidmore, Owings and Merrill, Lever House, 1951- 1952).157 Wanneer de twee nieuwe torens naast het station goed worden bekeken vallen de volgende punten op. De gevarieerde gevels van het Bredero bestaan uit gekleurde vlakken gecombineerd met donkergrijze bakstenen gevels, en wie goed oplet herkent hier de kleuren uit het schema van afbeelding 62 in. Als je vanaf de A10 naar de Leeuwarderweg rijdt is zelfs te zien dat de lichtroze kleur van de oude studentenflat overeen komt met de lichtroze vlakken van de noordgevel van het ROC. Het ROC loopt door onder het station, waar verschillende winkels en koffiezaakjes gevestigd zijn. De trappen lopen omhoog naar de scholen en de woontoren van Geurts. Bovenaan komen de gebouwen samen en steekt de gekleurde gevel van het ROC af tegen de beige gevels van de flat van Geurts. Deze flat is opgebouwd uit lichte bakstenen gecombineerd met beige banden. Een lagere flat is gecombineerd met de toren, deze is ingepast in het geheel. De ideeën van een combinatie van hoogbouw en laagbouw komen in beide gebouwen terug. De hoogbouw bestaat uit verschillende hoge en lagere delen, een ‘set-back’ van de trappen en zou zo mogelijk tezamen met de toekomstige bebouwing kunnen zorgen voor een aangenaam, windvrij, klimaat. Samen met de namen die de straten krijgen – ‘Gare du Nord’, ‘King’s Cross’ en ‘Termini’ – is het goed mogelijk dat hier een poging wordt gedaan om dit gebied een echt stedelijk en gezellig karakter te geven. Het idee van gezelligheid wordt versterkt door de trappen die tussen het ROC en de woonflat van Geurts gelegen zijn (afb. 77, 78). Tenminste, toen deze trappen tot voorjaar 2015 nog voor iedereen toegankelijk waren. Momenteel (juni 2015) staat er een gigantisch zwart hek voor, waardoor het idee van gezellige trappen meteen onderuit is gehaald. Geen sfeervolle ‘Spaanse trappen’ voor het stationsgebied dus. Dit gegeven laat zien dat, de ideeën van een ‘gezellige openbare ruimte’ al voor dat alles in CAN is afgerond, kunnen worden aangetast door maatregelen om bijvoorbeeld hangjongeren buiten te sluiten.

157 Soeters, Sjoerd. Interview door Iris London. 26 mei 2015 74

Afbeelding 74 t/m 79: Bredero MAVO en ROC, Burton Hamfelt Architectuur Stedenbouw Prototypes en Van den Oever, Zaaijer & Partners architecten, 2012. Woontoren, Geurst en Schulze architecten, 2014.

Elzenhagen: opnieuw landelijk wonen in Noord? Het is nu tijd om de – misschien wel de meest opmerkelijke – bebouwing van dit onderzoek te bespreken. Waar in Noord toch veel in de bouwstijl, die toentertijd heersend was, werd gebouwd verschijnt in Elzenhagen een bijzonder wijkje waarbij ‘traditioneel’, historiserend of misschien zelfs retro, termen zijn die snel opdoemen. Het lijkt haast of er een stap terug in de tijd wordt gezet. De ‘genius loci’ van de (bebouwing) uit het nabijgelegen Waterland werd hier als uitgangspunt genomen, waarbij lage rijtjeshuizen op een recht stratenpatroon zijn gemaakt en waar de vormgeving doet denken aan vroegere tijden. Broek in Waterland, Marken, Monnickendam, Zuiderdwoude maar ook het meer nabij gelegen , , en behoren tot de Waterlandse dorpen met de kenmerkende ‘Waterlandse huisjes’ (afb. 80-84 en afb. 69-70 Marken).158

158 Hoewel de huisjes in deze dorpen veel overeenkomsten in de vormgeving tonen, onderscheidden ze zich vroeger van elkaar door de verschillende kleuren. Marken bestaat zo uit donkergroene huisjes, Broek in Waterland uit grijze, en Durgerdam uit gevarieerd gekleurde huisjes. 75

Afbeelding 80 t/m 84: 80 Zuiderwoude, 81 t/m 83 Broek in Waterland, 84 Durgerdam

In Elzenhagen is door verschillende architecten invulling gegeven aan de voorwaarden van het stedenbouwkundig plan.159 Door de bovengenoemde afbeeldingen te vergelijken met de resultaten in Elzenhagen wordt duidelijk in hoeverre de Waterlandse huisjes invloed hebben gehad op het ontwerp (afb. 85-92). Op de volgende afbeeldingen is te zien hoe er wordt verwezen naar vorm: zoals de puntdaken of zadeldaken. Daarnaast komen kleuren als

159 De verschillende projecten zijn: Elzenhagen Noord, Inbo, G.J. Scheurleerweg, N. Lansdorpstraat, M.J.E. Lippitsstraat, 2008-2009 Waterland, Klous + Brandjes architecten, G.J. Scheurleerweg, H. Stolleplantsoen, 2009-2010 Azul, Ellerman, Lucas, Van Vugt, H. Stolleplansoen, 2011-2012 Elzenhagen – Villa Verde, ELV architecten, G.J. Scheurleerweg, 2013-2014 Mulleners + Mulleners architecten, De Groene Habitat, A. Moenstraat en Kruyswijkstraat, 2013-2014 Singel van Noord, Inbo, B. Merkelbachsingel, N. Lansdorpstraat, 2009-2010 Te vinden op: http://www.gebouwdin.amsterdam.nl/ Bezocht op 31 mei 2015. 76 bijvoorbeeld het donkergroen, maar ook de lichtere kleuren terug in de gevels. En hoewel het materiaal grotendeels is aangepast aan de huidige standaarden, is bijvoorbeeld door de (kunstof-)houten gevels en bakstenen een lijn te trekken naar vroeger. Ook details komen overeen, zoals de gevels met witte lijsten, oftewel de ‘windveren’ met ‘makerlaars’, het balkje in de nok van de gevel.160 Naast Waterland en de Amsterdamse School als ‘genius loci’ referentie wordt ook de Nassaukade in het Centrum als typerende Amsterdamse architectuur gezien en vormt dit nu – nu de poortwoningen niet meer worden gerealiseerd – een inspiratie voor de bebouwing langs de Singel (in Elzenhagen).161 Zo wordt nogmaals duidelijk hoe vrij er met de genius loci term wordt omgegaan.

160 Haslinghuis, E.J. H. Janse. Bouwkundige Termen. Leiden, Primavera Pers, 2005 p. 316, 534 161 De Singel, Inbo, B. Merkelbachsingel, N. Lansdorpstraat, 2009-2010 Te vinden op: http://www.gebouwdin.amsterdam.nl/main.asp?action=display_html_pagina&name=detailpagina&booM arge=-1&item_id=638 Bezocht op 31 mei 2015 77

Afbeelding 85 t/m 92: Verschillende voorbeelden van woningbouw in Elzenhagen CAN

78

Ondanks deze ‘historiserende’ verwijzingen is het overduidelijk dat het om nieuwbouw gaat. Details als makelaars, en ramen verschillen duidelijk van oudere huisjes. En hoewel individualiteit een rol speelde in de ontwerpen zijn de gevels minder decoratief en daardoor eentonig en is het duidelijk dat een straat in een keer is ontworpen waardoor het van de typerende ‘organisch gegroeide’ huisjes in Waterland in grote maten verschilt. Toch is, door de relatief lage bebouwing, het water in de vorm van kleine grachtjes of sloten, een verwijzing gemaakt naar de landelijke omgeving. Wel moet men de snelweg die direct aan de woningen en een speeltuin grenst even wegdenken. Als men vanaf een afstand naar het wijkje kijkt is dit lastig. Had het niet beter geweest om de stadsmuur, zoals langs de Singel, door te trekken tot achter deze woningen zodat ze niet meer direct naast de snelweg zouden liggen? Nu heeft dit wijkje toch eerder een stedelijke sfeer vanwege de omliggende bebouwing en de verkeerswegen.

3.4 Conclusie Centrum Amsterdam Noord: Visies van Soeters geuit in een mix van stijlen Waar wonen als functie gold in Tuindorp Nieuwendam en het Plan van Gool werden in de eerste plannen voor Centrum Amsterdam Noord ook culturele voorzieningen in de Buikslotermeer geprojecteerd. Daarbij speelt sociale controle en veiligheid een grote rol. In het interview met supervisor Sjoerd Soeters werd duidelijk dat hij zich afkeert tegen hoogbouw zoals de Loenermark omdat dit het contact tussen mensen zou schaden. Met behulp van de termen genius loci, serial vision en eenheid in veelheid schetst hij in het stedenbouwkundig plan de voorwaarden waaraan de architecten zich moeten houden. De vormgeving refereert in grote mate aan de omgeving. Daarbij wordt het genius loci-begrip gebruikt. Maar omdat er zoveel verschillende verwijzingen worden gemaakt, van Waterland tot het Amsterdamse Centrum, valt erover het gebruik van deze term te twisten. Wel ontstaat er op deze manier een mix van verschillende stijlen en bouwhoogtes waarbij naast meer typerende hedendaagse architectuur ook traditionele huisjes een plek krijgen. In de vorige hoofdstukken werd duidelijk dat de visies vanuit de gemeente meerdere keren contrasteerden. Met de plannen voor CAN leken de visies vanuit de gemeente duidelijk. Door de Noord/Zuidlijn moet het gebied echt onderdeel uit maken van de stad. En met voorzieningen als een (geschrapte) Amsterdam Dome leek het even alsof wonen niet meer de enige functie in het gebied zou worden. Toch lijkt erop dat in de Buikslotermeer vooralsnog het wonen de belangrijkste functie blijft. Hoewel de verbinding het gebied weer een stap dichterbij het Centrum brengt, zullen vooral de bewoners en enkele scholieren naar de Buikslotermeer reizen. Of het namelijk dezelfde culturele opleving als de IJ-oever krijgt valt te betwijfelen. Zo zal een eventuele centrumfunctie hoogstens veranderen in een sub-centrum. Tenslotte zal de tijd ons leren of de visies voor CAN ook daadwerkelijk zullen zorgen voor een veilig en gezellig centrum in de Buikslotermeer.

79

CONCLUSIE Het is duidelijk geworden onder wat voor omstandigheden, visies en mogelijkheden Amsterdam-Noord vanaf de Nieuwendammerdijk zich naar het noorden toe ontwikkelde. Zo kan nu een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag: Wat waren de uitgangspunten van architecten en de gemeente voor de woningbouw in Tuindorp Nieuwendam, het Plan van Gool en het Centrum Amsterdam Noord, en hoe uitten deze zich in de architectuur en stedenbouw? In bijna een eeuw tijd hebben verschillende stedenbouwkundige gedachten en visies van architecten hun intrede gedaan in Amsterdam-Noord. Daarbij werd er tijdens het ontstaan van de drie gebieden in – en nabij – de Buikslotermeer veel gediscussieerd over de plannen vanuit de gemeente. Maatschappelijke veranderingen zorgden voor nieuwe opvattingen over de woningbouw. Zo gold voor Tuindorp Nieuwendam de Garden City als voorbeeld die de gemeenschapsgedachte onder de bewoners moest stimuleren. Overwegend vernieuwende – maar op de traditie gebaseerde – laagbouw, gecombineerd met veel groen en hier en daar vormgegeven met een vleugje van de Amsterdamse School-stijl, zorgde ervoor dat in het ‘lege’ Noord een nieuwe woonwijk ontstond. Eind jaren zestig kreeg Noord opnieuw te maken met nieuwbouw. Het Breed, of het Plan van Gool, was een van de eerste buurten in de Buikslotermeer waarbij de woningen werden opgetrokken in de modernistische stijl. In het Plan van Gool vond een breuk met het verleden plaats en zorgde de moderne opvattingen voor een toen geheel vooruitstrevend en vernieuwend ontwerp. Met lange galerijflats brak architect Frans van Gool met de gemeenschapsgedachtes van de tuindorpen. Het begin van de Buikslotermeer werd gemarkeerd door betonnen flats waarbij ‘anoniem wonen’ als opvatting gold die in verband werd gebracht met het stedelijk wonen. Waar Tuindorp Nieuwendam qua laagbouw nog enigszins aansloot bij de huisjes op de Nieuwendammerdijk werden de uit vijf-lagen bestaande galerijflats op een tabula rasa geprojecteerd en als het ware in een dambord-patroon uitgezet. De hoogbouw zette zich in de jaren zeventig en tachtig door en gaf de Buikslotermeer een geheel nieuw gezicht waar hoge flats van soms wel vijftien verdiepingen de toon zetten. Hoewel de buurten soms enige achterstand kenden wordt er door renovaties steeds een poging gedaan om de buurten te verbeteren. Dit laat zien dat er gepoogd wordt om deze buurten in Amsterdam-Noord te behouden . Inmiddels is het meer dan tien jaar geleden dat de eerste plannen voor nieuwe uitbreidingen in de Buikslotermeer op de tekentafel ontstonden. Het nieuwe Centrum Amsterdam-Noord zou een nieuw imago krijgen waarbij naast wonen ook culturele voorzieningen zouden bijdragen aan een levendig gebied rondom het nieuwe Station Noord van de Noord/Zuidlijn. De visies van Soeters staan daarbij recht tegenover het anoniem wonen in het Plan van Gool. Naast begrippen als ‘genius loci’, ‘serial vision’, ‘eenheid in veelheid’ die in de architectuur worden vertaald door gevarieerde hoog- en laagbouw in verschillende vormen,

80 wordt in CAN nadrukkelijk een poging gedaan om meer sociale controle en gezelligheid te creëren. Daarnaast wordt er voor het eerst nadrukkelijk naar de oudere omliggende architectuur gekeken. Anderzijds zijn de oudere achterliggende gedachtes zoals de gemeenschapsgedachte van de tuindorpen en het anoniem wonen van de galerijflats verlaten en worden meer eigentijdse ideeën toegepast. Dit vertaald zich in vernieuwende hoogbouw rondom het station en traditioneel vormgegeven huisjes in Elzenhagen. Wat willen de gemeente, opdrachtgevers en architecten nou precies met Amsterdam- Noord in de toekomst? En zal Amsterdam-Noord nu eindelijk een volwaardig stadsdeel worden? Dit is zijn vragen die tevens iets laten zien over de relatie tussen de Buikslotermeer en de rest van Noord. Hoewel de gemeente Noord vanwege het obstakel van het IJ eerst niet verder wilde ontwikkelen zijn er inmiddels toch pogingen gedaan om dit probleem op te lossen. Doordat de verbinding over, en onder, het IJ is verbeterd door de komst van tunnels en de Noord/Zuidlijn zou Noord misschien wel een gelijkwaardig stadsdeel beschouwd kunnen worden omdat de psychologische barrière in ieder geval wordt verminderd. Of de Buikslotermeer een echt centrum wordt valt nog te betwijfelen. Nu al zijn veel projecten van tafel geschoven waardoor de culturele plannen in de Noord niet verder zullen reiken dan een kilometer verder dan de IJ-oevers. Zo kan het in de toekomst beschouwd worden als een grote woonwijk met een winkelcentrum. En hoewel de reistijd is verkort zullen de meesten mensen niet snel naar de Buikslotermeer gaan om bijvoorbeeld te winkelen. Alleen de bewoners tref je hier aan. Een centrum, of sub-centrum, zal het waarschijnlijk niet worden omdat de belangrijke culturele voorzieningen toch op andere plekken in Amsterdam te vinden zijn. Zo past CAN eigenlijk goed binnen de uitgangspunten van de tuindorpen en het Plan van Gool. Hoewel een mix van architectuurstijlen ervoor zorgen dat hier echt een nieuw en ander centrum dan de oudere hoogbouw ontstaat, blijft de functie van dit deel van Noord hetzelfde: wonen. Op die manier lijkt het erop dat dit deel van Noord toch een beetje achterblijft en zo dus eigenlijk als ‘typisch Noord’ beschouwd kan worden vanwege het feit dat er naast ‘landelijk’ wonen gewoonweg niet zoveel gebeurt. Kortom, na verloop van tijd hebben verschillende stedenbouwkundige visies van architecten en de gemeente een spoor in Amsterdam-Noord nagelaten. Een overeenkomst in deze visies is dat vanaf Tuindorp Nieuwendam naar het noorden toe vooral het wonen de hoofdfunctie was, en feitelijk nog is. De verschillen zitten vooral in de vormgeving van de veranderende opvattingen in de woningbouw. Van gemeenschapsgedachte naar anonimiteit en nu meer een mix van landelijk en stedelijk wonen in de Buikslotermeer. Daarbij speelde de rol van de gemeente in de hoofdlijnen een rol, maar gaven de architecten de visies een vorm. Laagbouw werd in de vorm van ‘rode’ bakstenen Amsterdamse School architectuur heersend in

81

Tuindorp Nieuwendam. Na de grijze betonnen galerijflats van het Plan van Gool kreeg de Buikslotermeer een nieuw gezicht vanwege de hoogbouw. Nu ontstaat er in CAN een mix van vernieuwende hoogbouw en historiserende laagbouw, verschillende kleuren, en verschillende functies. Van laagbouw naar hoogbouw en weer terug naar laagbouw, van ideeën als Garden Cities naar modernisme en de nu geldende visies zoals genius loci, het is allemaal in Noord terug te vinden.

82

LITERATUURLIJST Abrahams, E.J. W. Boissevain (voorzitters rapport). Rapport van de commissie ter bestudering van het vraagstuk van de bouw eener Tuinstad of Tuindorpen in de omgeving van Amsterdam. Amsterdam, Stadsdrukkerij, 1929. (Stadsarchief inv.nr. 5410) Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam. Stadsdrukkerij van Amsterdam 1985. Heruitgave van: Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam: Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. 1934

Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963. Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam.

Bevers, Ad. Plan: Oyevaar Stolle Van Gool : Buikslotermeer Amsterdam-Noord. Amsterdam, Bureau Voorlichting Gemeente Amsterdam, 1967

Beekum, Radboud van. B.T. Boeyinga 1886-1969, Amsterdamse School architect. Bussum, THOTH, 2003 Buchanan, Peter. Hein van Dongen e.a. Soeters Van Eldonk architecten. Dialoog met mensen en plekken. Amsterdam, Uitgeverij SUN, 2008

Bureau Monumenten en Archeologie. Cultuurhistorische Verkenning. Buikslotermeer II Amsterdam-Noord. Amsterdam, Gemeente Amsterdam, 2012

Bock, M. J. Collee, H. Coucke. Berlage in Amsterdam. Amsterdam, Architectura & Natura, 1992

Bock, M. G. Hoogewoud, G.J. Luijendijk, V. van Rossem. De sprong over het IJ. Visionaire ontwerpen van Jan Galman (1807-1891). Bussum, Thoth, 1996 Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Stadsarchief Amsterdam.

Colenbrander, Bernard. Frans van Gool. Leven en werk. Rotterdam. NAi Uitgevers, 2005

Cullen, Gordon. The Concise Townscape. Londen, Architectural Press, 1971

Feenstra, G. Tuinsteden en volkshuisvesting in Nederland en buitenland. Amsterdam, Van Mantgem & De Does, 1920

Gaalen, Flora van. De Tuindorpen. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Noord, 2011

Gehl, Jan. Leven tussen huizen. Zutphen, De Walburg Pers, 1978

Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters Van Eldonk architecten (supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13- 12-2007 p. 7 (Wijzigingen t.o.v. SP 2004)

Gemeente Amsterdam. Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. 2007

Giedion, Siegfried. Time Space and Architecture: the growth of a new tradition. Cambridge, Massachussets, Harvard University Press, 1967 (5e editie, 1e editie 1941)

Gool, F. J. van. Architectuur: Algemene Beschouwingen. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1957

Groenendijk, Paul. Piet Vollaard. Architectuurgids Nederland (1900-2000). Rotterdam, 010, 2006

83

Groffen, Dimphéna. Magriet de Roever (red.). Nieuwendam: Monument aan de noordelijke IJ- oever. Amsterdam, Stichting Historisch Centrum Amsterdam-Noord, 2003

Haagsma, Ids. Amsterdamse Gebouwen 1880-1980. Utrecht, Het Spectrum, 1981

Haan, Hilde de. Ids Haagsma. Wie is er bang voor nieuwbouw? Confrontatie met Nederlandse architecten. Amsterdam, Intermediair Bibliotheek, 1981

Hall, Peter. Cities of Tomorrow. An Intellectual History of Urban Planning and Design in the Twentieth Century. Oxford, Blackwell Publishing, 2002 (3e editie) Haslinghuis, E.J. H. Janse. Bouwkundige Termen. Leiden, Primavera Pers, 2005

Houdijk, Th. e.a. Het Breed: ontstaan en waardering van een nieuwbouwwijk in Amsterdam-Noord. Amsterdam, UvA, Planologisch en Demografisch Instituut, 1976

Howard, Ebenezer. Garden cities of to-morrow : being the third edition of "Tomorrow : a peaceful path to real reform". Londen, Swan Sonnenschein & Co, 1902

Huisman, Jaap. 100 jaar Bouwkunst in Amsterdam. Amsterdam, Architectura & Natura, 1999

Hunt, John Dixon. Peter Willis. The Genius of the Place. The English Landscape Garden 1620-1820. London. Elek Books LTD, 1975

Ibelings, Hans. Nederlandse Stedenbouw van de 20ste eeuw. Rotterdam, NAi Uitgevers, 1999

Kemme, Guus. Gaston Bekkers (red.). Amsterdam Architectuur. Een gids. Bussum, THOTH, 2010

Kleijne, Jeroen. De bomen op Het Breed. Een geschiedenis van het Plan van Gool. Stadsdeel Amsterdam-Noord, Imago Printing, 2012

Leeuwen, W.F. van. Rapport van de commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ. ’s-Gravenhage, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen, 1903

Martin, Peter. Pursuing Innocent Pleasures. The Gardening World of Alexander Pope. Connecticut, Archon Books, 1984

Ottens, E. S. Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot. Amsterdam, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, 1975

Pey, Ineke. Tjeerd Boersma e.a. J.H.W. Leliman (1878-1921). Architect en Publicist. Rotterdam, Stichting Bonas, 1997

Roding, J. T. van Dijk. J.C. van Epen (1880-1960). Van villabouw tot volkshuisvesting. Rotterdam, Stichting Bonas, 1999

Rowe, Colin. Fred Koetter e.a. Collage City. Basel, Birkhäuser, 1984

Schreijnders, Rudy (red.). De Droom van Howard. Rijswijk, Uitgeverij Elmar b.v. 1991

Scipio, D. en S. Franke. Bouwmeesters. Het podium aan een generatie. Rotterdam, NAi Uitgevers, 2007. Gool, Frans van. Hoofdstuk De verdwenen gevel.

84

Sitte, Camillo. Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen. Braunschweig, Vieweg, 1983 (Repr. 4e druk 1909, 1ste ed. 1889)

Soeters van Eldonk architecten, in opdracht van projectbureau Centrum Amsterdam Noord. CAN Kloppend hart van Noord, Stedenbouwkundig Plan. Amsterdam, Rijnja Repro, 2003 (vastgesteld in 2004)

Soeters Van Eldonk architecten. Beeldkwaliteitplan Stationgebied, CAN. Definitief concept juni 2011

Soeters Van Eldonk Ponec architecten. Uitwerkingsplan Vernieuwing Boven ’t Y. Deelgebied IX, De Opgang. CAN. Fase 1. 2005

Steenbergen, Clemens. Wouter Reh. Architectuur en Landschap: Het ontwerpexperiment van de klassieke Europese tuinen en landschappen. Bussum, THOTH, 2e druk 2009 (1ste druk 2003)

Stissi, Vladimir. Amsterdam, het mekka van de volkshuisvesting. Sociale woningbouw 1909-1942. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2007

Unwin, Sir Raymond. Townplanning in Practice. An introduction to the art of designing cities and suburbs. New York, Benjamin Blom, 1971 (2e editie, 1e editie Londen, 1909)

Velde, J. J. van der. Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967. Amsterdam, Scheltema en Holkema N.V., 1968

Tijdschriften: Bos, A.W. Groot Amsterdam. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1926) p. 19 Bureau Monumenten en Archeologie, Beschrijving Het Breed, 2009. Geschreven door Vincent van Rossem.

Gemeenteblad, afdeling 1 deel I, 1958 Hoofdstuk No. 124 Memorie van Beantwoording van het Verslag der Afdelingen van de Gemeenteraad over de Begroting 1958. Algemene Beschouwingen: Hoofdstuk VI. Openbare Werken. Amsterdam-Noord p. 362 Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam.

Gemeenteblad, afdeling III, 1912. Volgnr. 14. Verordering tot wijziging der Bouwverordering. Art. IV

Keppler, A. Is de bouw van lagere dan vier-verdiepings arbeiders-woonhuizen in Amsterdam mogelijk? De Bouwwereld. (1910) p. 53-54

Keppler, A. In Memoriam Leliman. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1921) Keppler, A. Nu en Nooit. Tijdschrift voor Volkshuisvesting (1922) p. 337-338 Lightweis-Goff, J. Notes of a Gentrifier Race, Class, and Real Estate in Post-Katrina New Orleans. The minnesota review, 2015, Vol. 2015(84) p.92 Schrijver onbekend. Wonen in Buikslotermeer. Wonen 1 (1970/1971) p. 20-23

Schrijver onbekend. ASN Bank Financiert. Ideaal, april 2015 p. 13-14

85

Velzen, Endry van. ‘Over de vanzelfsprekendheid: De 1138 van Van Gool in Amsterdam-Noord’. Oase, nr. 49/50, 1998.

Overig: London, Iris. Het ontstaan van de experimentele woningbouw ‘Het Breed’ / ‘Plan van Gool’. Tutorial Master Kunstgeschiedenis, 2015 (niet gepubliceerd)

Internet: Hier zijn de Van Rossems. Afl. 2. Te vinden op: NTR http://www.ntr.nl/Hier-zijn-de-Van- Rossems/50/detail/Rotterdam/VPWON_1226686#content bezocht op 8 juni 2015 Philip Beckmann, DMAA, project architect Eye. Amsterdam, stad aan het IJ. Close-up 2012. Te vinden op: AVROTROS http://web.avrotros.nl/closeup/player/AVRO_1514777/ Bezocht op 8 juni 2015

J. London NAi http://zoeken.nai.nl/CIS/persoon/8973 bezocht op 13 juni 2015

Amsterdam, Monumenten en Archeologie. Te vinden op: http://www.opdekaart.amsterdam.nl/bma/monumenten2014?zoom=7&lat=489252&lon=1249 54&view=map_and_results&selectedFeature=point_3235014 En: https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/wet- regelgeving/beschermde-stads-0/ Bezocht op 14 juni 2015

UNESCO Beschrijving Le Havre http://whc.unesco.org/en/list/1181 Bezocht op 16 januari 2015

Video: Wonen in het Plan van Gool “Heerlijk Anoniem. Wonen in het Plan van Gool” http://www.architectenweb.nl/aweb/redactie/redactie_detail.asp?iNID=33799 Bezocht op 28 januari 2015

Het Breed. http://hetbreed.com/historie/ Bezocht op 4 mei 2014.

De Architekten Cie http://nl.cie.nl/pages/31 Bezocht op 4 februari 2015

Geheugen van Nederland http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/RIJK02:350845 bezocht op 4 februari 2015

Gemeente Amsterdam http://www.noord.amsterdam.nl/buurten/diversen/noord- vroeger/buikslotermeer/#h3_2 Bezocht op 4 februari 2015 Ch. Van Heelsbergen, De Zilverberg, 1970. I love Noord http://www.ilovenoord.nl/2014/11/de- sloop-van-de-zilverberg-1990/ Bezocht op 18 juni 2015

Rijksmuseum archief https://www.rijksmuseum.nl/nl/search/objecten?q=zilverberg&p=1&ps=12&ii=0#/NG-1987- 13-34,0 Bezocht op 18 juni 2015

H. Cleyndertweg Studentenwoningweb http://www.studentenwoningweb.nl/EenheidDetails/300022589 Bezocht op 18 juni 2015

Renovatie Totaal http://www.renovatietotaal.nl/artikel/project-in-beeld/66/grootste- nederlandse-renovatieproject-weer-duurzaam-970/970/%E2%80%8F Bezocht op 18 juni 2015

Gemeente Amsterdam (DRO). Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam. 2011. Te vinden op: http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/structuurvisie/ Bezocht op 18 mei 2015

86

Gemeente Amsterdam. Catalogus Sprong over het IJ: 77 ideeën voor betere IJoeververbindingen. Maart 2011. Te vinden op: http://www.amsterdam.nl/gemeente/volg-beleid/sprong-over-het- ij/ Bezocht op 18 mei 2015

IJ-oevers: http://tolhuistuin.nl/organisatie/ ; http://adamtoren.nl/#!/up ; http://www.ndsm.nl/ ; http://deceuvel.nl/ ; http://www.parool.nl/parool/nl/4036/AMSTERDAM- NOORD/article/detail/3849285/2015/02/11/3D-attractie-laat-heel-Nederland-zien-vanaf-de- IJ-oevers.dhtml Bezocht op 11 juni 2015

DvdA http://www.dagvandearchitectuuramsterdam.nl/ & Lonely Planet http://www.lonelyplanet.com/the-netherlands/amsterdam/travel-tips-and- articles/amsterdams-hippest-neighbourhoods Bezocht op 11 juni 2015

Artikel Van der Pekbuurt in het Parool: http://www.parool.nl/parool/nl/4/AMSTERDAM/article/detail/3851842/2015/02/15/Yuppe nparadijs-hip-en-hoogopgeleid-neemt-Amsterdam-over.dhtml Bezocht op 11 juni 2015

‘Hipsterfication’ http://www.npr.org/2011/11/16/142387490/the-hipsterfication-of-america & http://www.oyster.com/articles/42392-the-hipsterfication-of-american-travel/ Bezocht op 11 juni 2015 Virtuele impressie stationsgebied CAN geeft een goed beeld van de serial vision. Video te vinden op Youtube: https://www.youtube.com/watch?v=d3jbtzwV7Ds bezocht op 17 mei 2015 heren 5 architecten. CAN fase 1. http://www.heren5.nl/287/utiliteitsbouw/can-fase-1/ bezocht op 31 mei 2015

Radio 1: http://www.radio1.nl/popup/terugluisteren-programma/2465/2015-04-23. Bezocht op 24 april 2015 http://www.gebouwdin.amsterdam.nl/ Bezocht op 31 mei 2015

87

BIJLAGEN

Interviews – transcriptie Interview met Frans Jan van Gool: Het Breed 24 april 2015 Iris London Vragen: Ontwerp en uitvoering van ‘Het Breed’ of ‘Plan van Gool’ 1. De opdracht voor het ontwikkelen van woningbouw in de Buikslotermeer was heel vrij, alleen het aantal woningen stond vast, klopt dit? Of had de gemeente nog verdere eisen? 2. Hoefde er bijvoorbeeld geen rekening worden gehouden met de omliggende tuindorpen en het groen? (Het Breed is redelijk groen, hield u rekening met de tuindorpen/ het voormalige polderlandschap in het ontwerp?) 3. In hoeverre hield u bij het ontwerpen van Het Breed rekening met de tuindorpen ‘architectuur’/stijl? Het boek dat Colenbrander schreef laat naar voren komen dat u niet zo positief bent over tuindorpen, klopt dat? En kunt u uitleggen waarom wel/niet? 4. In het boek van Colenbrander komt naar voren dat uw een voorkeur had voor de moderne architectuur, hoe zou u deze moderne architectuur kort omschrijven? (Bijv. functioneel/beton o.i.d.) 5. Waren er, en zo ja welke, architecten of gebouwen die een directe inspiratiebron vormden voor de ontwerpen van Het Breed? 6. In het boek dat Colenbrander over u schreef komt het begrip ‘anonimiteit’ sterk naar voren, iets dat volgens u bij stedelijkheid hoort. Dit in verband brengende met Amsterdam-Noord en de tuindorpen (waar de ‘gemeenschapsgedachte’ een grote rol speelde), leek het feit dat dit deel van Amsterdam nooit echt als stad maar als losse ‘dorpen’ werd gezien, bij de bebouwing in de jaren zestig en zeventig geen rol meer speelde. Klopt dit? Wilde u het stedelijke leven zo naar Noord brengen, en speelden de ideeën over Noord van de gemeente hierbij een rol? 7. In de literatuur wordt weinig gepraat over de rol die Van Eyck had in het ontwerpproces van Het Breed. Was zijn rol daadwerkelijk gering? Zijn er specifieke ideeën van hem afkomstig? 8. Klopt het dat Le Havre, van Auguste Perret, een belangrijke inspiratiebron was? Heeft u de stad bezocht of was u op de hoogte van de ontwikkelingen door publicaties e.d.? 9. Wat waren, naast Le Havre van Perret (die Colenbrander noemt), andere belangrijke inspiratiebronnen (gebouwen, theorieën) bij de totstandkoming van Het Breed? 10. In hoeverre speelden (internationale/nationale) architectuurstromingen een rol in het ontwerp? 11. In hoeverre kijkt u positief naar andere ‘hoogbouw’ in de Buikslotermeer? (Bijvoorbeeld Loenermark, zie foto) 12. Er worden in de literatuur e.d. verschillende betekenissen aan de galerij gegeven. Bijvoorbeeld anonimiteit vs. ontmoeting. Klopt dit? Hoe heeft u de galerij bedoeld?

88

13. In hoeverre kan architectuur bijdragen aan de sociale omstandigheden in een wijk? In Noord werd met de tuindorpen een poging gedaan om arbeiders zelfs ‘op te voeden’. Later veranderde dit maar wilde men nog steeds zo goed mogelijk woningen ontwikkelingen voor de ‘geschoolde arbeider’. Denkt u dat architectuur daarbij een grote rol speelt, of denkt u dat bijvoorbeeld de sociale orde los staat van de bebouwing? (deze vraag stel ik tevens vanwege het feit dat er, vanwege hoge huren, eerst veel hogeropgeleiden in de wijk kwamen wonen, en later pas de ‘arbeiders’ waardoor de wijk mogelijk verloederde) 14. Waarom hebben de verwarmingskokers zo’n prominente plaats gekregen? Heeft dit iets te maken met het weergeven van de constructie/ functionaliteit van dit deel in het complex? 15. Heeft of kent u publicaties e.d. van buitenlandse tijdschriften waarin het Breed wordt vermeld? 16. Als u nu terugkijkt, met welke aspecten bent u zeer tevreden en met welke aspecten bent u minder tevreden? (bijvoorbeeld op gebied van vormgeving/ uitvoering/ verloop van samenwerking met andere architecten of gemeente etc.) Is het geworden wat u er van verwacht had en zijn uw bedoelingen uitgekomen? Renovatie en nieuwbouw in de Buikslotermeer 17. Bij de renovatie wordt rekening gehouden met het oorspronkelijk ontwerp. Zo worden de radiatoren in de ‘oude vorm’ opnieuw geplaatst en worden de deuren bij het balkon opnieuw oranje geschilderd. Vind u dit goed, of zouden kleinere details zoals deze ook veranderd mogen worden? 18. Vind u het jammer dat de verschillende ingangen worden afgesloten waardoor de galerij niet meer voor iedereen toegankelijk is? 19. Wat vindt u van het feit dat buurtbewoners gezamenlijk met kinderen wandschilderingen op de begane grond hebben aangebracht? (zie foto) 20. Hoe denkt u over nieuwe ontwikkelingen rondom het Centrum Amsterdam Noord (CAN)? Wat vind u van de architectuur (de hoogbouw van het ROC bijvoorbeeld, en de historiserende huisjes naast de A10, zie foto’s) 21. Wat vind u van historiserende architectuur? (De flats langs de IJDoornlaan lijken kleine hijsbalken te hebben, is dit een verwijzing naar de Amsterdamse pakhuizen? Zie foto) 22. Hoe denkt u over hoogbouw en laagbouw? Bij de ontwikkelingen van de tuindorpen in de jaren twintig, werd de bebouwing in Amsterdam-Noord bewust laag gehouden, omdat men geen ‘revolutie’-bouw zoals de Pijp wilde. Daarna ontstond er steeds meer hoogbouw (bijv. Loenermark ‘bananen’ of ‘regenboog’ flats). Bij de nieuwe ontwikkelingen rond de Noord/Zuidlijn wordt er gekozen voor een mix van hoog- en laagbouw. Wat heeft uw voorkeur? (hoog- of laagbouw, of een mix?)

89

Elzenhage (CAN)

Elzenhage (CAN)

IJdoornlaan

90

Loenermark (Foto’s gemaakt door auteur, 2015)

91

Interview ‘audio’ – F.J. van Gool 24 april 2015 Iris London (cursief)

(voorstellen)

(uitleg scriptie)

G: Ik heb wat betreft vandaag een boekje, waar u misschien iets aan heeft. Het gaat over mijn voorkeuren over hoogbouw en laagbouw. Aan sommige aspecten van het vak, kan je als je terugkijkt, zien dat ze constant zijn. De voordracht van een bespreking van het NAi, dat staat in dit boekje. Het lijkt me ontzettend handig. Mijn tijdgenoten zitten erin, de generatie Quist, misschien wel jonger dan ik. Verder heb ik nog een boekje, in de reeks van de architectuur boeken (algemene beschouwingen). Nog een ander boekje, uitgegeven ter gelegenheid van de kunstprijs. Dit kan ik wel afstaan. … Zou u de introductie van Dick Apon (boekje bouwmeesters) lezen, n.a.v. de vragen?

(Antwoorden op de vragen)

Klopt het dat de opdracht heel vrij was? Alleen het terrein stond vast. Het werd getrokken door de directeur van de Woningdienst (Alozerij). Die heeft het persoonlijk geleid. Ter verduidelijking: hij had drie mensen uitgenodigd, wij hadden een maatschapje met zijn drieën (Ooyevaar, Stolle en ik), van Eyck was ook alleen, en Bakema ook. We konden het mixen. Dus het mocht samen of apart? Ja. Dit leidde al snel tot een scheiding van onze wegen. Bakema had een concept dat hij al lange jaren in praktijk bracht. Daar kon ik me niet zo in vinden, ook in het kader van de opdracht. Ik vond het een beetje onder de vlag voeren in het initiatief van het onderzoek. Het was bij Bakema meer een doorontwikkeling van zijn ideeën in plaats van dat hij zei wat zullen we nu een doen, kunnen we helemaal vrij zijn. Waarschijnlijk had die het daar toch te druk voor. Hij bleef dus wapperen met die oude formule van hem. Hoe zal ik het zeggen, sociologisch bepaalde typen, alleenstaanden etc. daar zijn uitgekristalliseerde woningtypen uit voor gekomen. Laagbouw, hoogbouw, een laag, twee lagen. Daar was hij samen met Lotte Stam uitgekomen. Zegt die naam u iets? Ze heeft veel in Rotterdam gebouwd. Ze was een Duitse architect, van de generatie van Mart Stam. Ze is niet zolang geleden gestorven. Ze hebben samen veel werk gedaan. Vooral stedenbouwkundige architectuur. De stempelarchitectuur, daar kan je mee aan de gang gaan in verschillende gebieden… Die Lotte Stam werkte dus in verschillende hoogtes. Daar ging onze discussie over. Op dat punt zijn we alleen verder gegaan. Van Eyck had nog geen eigen denkbeelden geproduceerd. Van Eyck deed daar eigenlijk niks. Hij was direct al een maatje van Bakema. Hij zei ook onverbloemd, van

92 woningbouw heb ik geen verstand. (…) Hij heeft nauwelijks woningbouw gemaakt, maar hij heeft het ook niet opgezocht denk ik. Misschien heeft iemand anders wel … hoe heet die nou.. hij zit nu in Curacao, die heeft het er erg veel over gehad waarom die zoveel woningbouw heeft gedaan. Hij zegt er zit eigenlijk een heel groot toevals-element in, dat is erg herkenbaar. Ik kan het me ook wel voorstellen, als je alleen maar woningbouw doet, er zit een hele sterke routine in. De mensen die op dat gebied de macht hebben en wat de opdrachtgevers willen, ja, dat zijn toch niet de meest avontuurlijken. (bekende en het vertrouwde). Naam architect, .. ? Hij zat bij de Cie, dat is die man van het wilde wonen. (…) hij heeft een gevangenis gemaakt achter de van Nelle fabriek. (Hier wordt C. Weeber bedoeld) (…) Nog even over Van Eyck, het ging erom of er specifiek ideeën van hem afkomstig zijn, nee dat is dus niet het geval. Maar ik had, Van Eyck, en ik was niet de enige, als persoon (en niet als architect, dat kan ik nauwelijks zeggen want hij had bijna nog niks gemaakt), die had ik erg hoog zitten. Hij was een agitator, een zeer intellectuele agitator, op het terrorisme af. Een hele interessante knul. Maar hij was niet iemand die echt doorwrochte projecten ambieerde / probeerde te maken. Dat hij heeft hij ook niet gedaan. Maar in het begin was het vooral een maatschappelijke.. denk aan het Burgerweeshuis, en niet veel later het Vrouwe.. huis o.i.d. Daar heeft hij zich ontwikkeld en kunnen uitleven. Dat was sociaal maatwerk. Maar dat was ook sterk propogandistisch, of had een extroverte allure. Helaas kun je zien dat hij een scheiding tussen anoniem opdrachtgeverschap of commercieel opdrachtgeverschap, en gericht op militante/actieve… heeft hij sterk gescheiden gehouden… maar op zijn oude dag had hij zijn recht op beleggingsbouw gedaan voor de vrije markt… maar dat ziet er ook niet uit, daar had hij geen binding mee, het ziet er onbezield uit. Ik heb dat nooit begrepen, ik heb dat beide gedaan maar omdat het nooit zo purulent… die opdrachtgever al of niet wilde meetrekken. In mijn benadering was het gebouw het enige en het belangrijkste, wie nou die cheque tekende, dat moest ook wel, was voor mij niet het belangrijkste. Het kon schoenenmaken of ijsjes maken, of als het ware psychiatrisch, kon me niet schelen, naja op een ander vlak. Ik had er nooit zo’n problemen mee. Als gevolg daarvan dachten mensen die mij niet kenden, alleen van publicaties, dachten dat ik in de vastgoedsector werkzaam was. Wat overigens niet klopte. Dat was het over Van Eyck, dat is denk ik genoeg.

(…) vraag over tuindorpen, hield u rekening met wat er al was gebouwd in Noord? Nee. Dat was helemaal niet meer aan de orde. Ik wist natuurlijk allang, want daar hebben ze geen geheim van gemaakt, dat stedenbouwkundigen, met Van Eesteren voorop, die hadden allang gezegd dat Noord een stedenbouwkundige vergissing is. Daar heeft die niet naar gehandeld, maar het heeft hem niet geholpen om zijn koers te verleggen. Hij was een van degenen die de sterkste impulsen gaven, samen met Ko Mulder. Misschien heeft Alozerij daarom in dat gebied, Noord, zijn vingers er tussen gekregen... In Slotervaart werkt zoiets niet, iets als nieuw gebied kunnen ontwikkelen, (de rest hield zich niet met Noord bezig). Zelf had ik daar de

93 eerste jaren wel belangstelling voor, maar waar ik terecht gekomen was, eerst bij Broek en Bakema en later in Amsterdam, was de tuinstad eigenlijk over. Ik heb nog wel honderden laagbouw gemaakt, maar de verkaveling was al klaar, die heb ik gewoon vertaalt als architect.

(laat kaart AUP zien), (het kanaal is er nooit gekomen), Iris: Veranderde het beeld van Alozerij dus de visies vanuit de Gemeente? Ja dat denk ik wel, hoeveel woningen waren het ongeveer? 1450… Dat is redelijk veel. Iris: in de jaren ’20 was Keppler de belangrijkste man… Het is heel jammer want het werd niet door het gemeentebestuur gewaardeerd… ze konden niet met Alozerij overweg. Ik weet daar niet de rede voor, maar hij was op vakantie de arme man en toen hoefde die niet terug te komen. Hij heeft jarenlang zijn pensioen opgemaakt, het is heel treurig. Hij was een energieke, goedwillende man, maar hij had kennelijke een paar punten waar ze niet mee overweg konden. Het is opvallend dat zo’n man door zijn karakter.. kennelijk zo’n stad niet verder komt… en toen daarna was er een directeur gekomen, Baas, die heeft de ruimte gekregen om gebieden als Osdorp en de te ontwikkelen. Ik weet niet of hij verder nog leeft, zou kunnen. Die Alozerij, heeft die dienst enorm uitgebreid en op poten gezet, want toen ik daar nog werkte, zou 4 jaar zijn.. Dat zou Baas nooit kunnen doen. Die was een oud gemeen mannetje. Hij was een goede, op ter plekke, in een heel groot werkverband.

Vraag over tuindorpen, Groen? In het pl.v.g? Tuinstad? Is dat niet door u bewust gedaan? Nou, het is geen toeval. De gemeente had de regie over de binnenruimte, de gemeente vond dat zij gingen over de inrichting van de overgebleven ruimte, scholen en wat nog meer. Het enige waar ik me toen echt druk overmaakte in dat opzicht, was dat er in godsnaam veel bomen kwamen. Je heb verschillende bomen, maar ik wilde echt bomen waar je ‘u’ tegen zei. En ze hebben dus ook tuinarchitecten ingeschakeld die er ook achterstonden. En ik merkte dat als ik ze nog tegenkwam, altijd blij waren dat ze ooit die kans hadden gekregen. Maar daar is het bijgebleven, behalve bij de Bijlmer, daar zijn ook alleen maar bomen, maar dat is een heel ander verhaal. Maar bewoners gek genoeg, die waren er toch altijd blij mee. Het is erg on-Hollands om het zo te doen maar bewoners waren er toch primair gericht op hun eigen tuintje en daarna moest het een beetje aangeharkt zijn. Ik heb toch altijd gevonden dat er ook onder de mensen die daar wonen die inmiddels ook net zo oud zijn geworden als het plan zelf, dat ze er sterk aan hechten. Wat betreft het veranderen om een Nederlands accent er in te brengen. Een mens kan veel hebben. Er is zelfs een Breedlied. Boekje… (Kleijne, 2012) waar ik aan mee heb gewerkt.

Vraag: hoe zou u moderne architectuur omschrijven, in een paar woorden? Als je erg jong bent dan weet je ook niet wat je worden wil, maar achteraf merk ik dat het in zekere zin toevallig is dat we in een van de uitbreidingsgebieden in Rotterdam terechtkwamen, daar werd enorm gebouwd. Traditioneel 4 of 5 hoog en ik kende ook toevallig

94 mensen die bij stadsontwikkeling werkten en die daar veel over praatten. Zoiets kan bijna doorslaggevend zijn, als je iemand in je omgeving hebt. Net uit de lagere school, begin hbs, dan had je daar echt een gesprekspartner voor, iemand van de gemeente. Dat bleek wel heel belangrijk te zijn. Ik keek wel rond, ik had wel een mening over wat er zowel gebouwd werd. En toevallig woonde mijn moeder – ik praat alleen over mijn moeder, want mijn ouders waren gescheiden – we hebben gewoond in de Vroeselaan van Brinkman en van der Vlugt. We hebben gewoond in de eerst hoogbouw van Van Tijen, we onderscheiden ons zo als pioniers, van de rest wat daar gebouwd werd. Ik was me in ieder geval wel bewust over het feit dat die woningbouw niet vanzelf kwam, die moest jezelf bedenken. We hadden ook kennissen in de Lenylaan, je had in Rotterdam een heel mooi gebied dat Granpré Molière had gedaan, daar had die dus ook de huizen ontworpen. Dat was eerste klas voor die tijd, voor zijn doen ook. Dat heeft er in ieder geval toe gebracht dat ik nooit denigrerend over de tuinstad had gedaan. Iris: In boek (Colenbrander) kwam naar voren dat u niet zo positief dacht over de tuindorpen in Noord? Nee, dat is ook te kortademig. Ze hebben een bepaalde oost/west, met een plein, maar dat is het ook wel. In Rotterdam was het verdomd groot, dan bouw je echt een heel dorp… vroeger op kantoor hadden we wel mensen die altijd positief woonden in de tuindorpen in Noord… (discussie Amsterdammers vinden dat Noord er niet bij hoort). … Het ziet er niet zo best uit wat ze de laatste twintig jaar in Noord hebben gedaan. Dat winkelcentrum is toch een beetje een compositie van dozen. .. meningen verschillen over Noord…. Iris: Dus de moderne architectuur zou u met de flats van Van Tijen willen associëren? Minder, nee die was vooral een vooraanstaand PvdA’er. Hij is ook een keer in de gemeenteraad terecht gekomen, hij was ook een architect, maar vanwege zijn verdiensten in de woningbouw. Je kan hem vergelijken… maar hij was een aimabele man, net Adri Duivensteijn uit die tijd. En hij was even lastig. Maar hij was volstrekt a-politiek, als van Duivensteijn. Van Tijen was een hele belangrijke in de Rotterdamse woningbouw. Maar hij was vooral gericht op het ambachtelijke en de realiseringskant. Hij was de ideoloog, samen met de sociaal-geografen. In Rotterdam had je een hele belangrijke geograaf, ik ben de naam even kwijt, hij had veel impact op de gemeenschap. Die man is allang dood, maar hij heeft wel invloed gehad in de Acht en de Opbouw. Er was ook nog een andere sociaal-geograaf. Hij was vooral bekend van de grand prix van architecten. Iris: maar eigenlijk is de moderne architectuur voor u een breed begrip? Ja... in Rotterdam had je geen landmark gebouwen. Ik weet niet wanneer de Van Nelle klaar was, dat beleefde ik toch wel (1930). Maar wat als kerk werd gebouwd bij ons in de buurt, sprak me niet aan. Het was wel zo dat ik wat had meegekregen toen ik bij een architectenbureau ging werken… direct na de oorlog ging ik bij v.d. Broek en Bakema werken. Toen toch wel de bekende architecten. Ze hadden wel een verleden met Van Tijen. En Van der Vlugt als belangrijkste man. Ik heb erg het hiaat gevoeld in de ontwikkeling van de oorlog. Ik heb jarenlang ondergedoken gezeten en toen werden er wel boekjes bezorgd. Dat waren eigenlijk

95 allemaal architectuurboeken, Duits en Engels, onder andere over de tuinsteden, maar ook over de ontwikkelingen op het gebied van moderne woningbouw. Met het gevolg dat ik werkelijk goed georiënteerd was op dat gebied van het vak. Niet zo zeer op de historie daarvan. Maar goed na de oorlog kwam de vrijheid wat maar langzaam gestalte kreeg. We gingen naar Marseille om Unité d’Habitation te bekijken. Maar dat werd om vier uur gesloten, maar kennelijk keek ik zo verdrietig dat iemand me erin heeft gelaten. Ze zei vooruit, ga maar. Niet zoveel later, je kende Nederland wel zoverre als dat er belangrijke productie was geweest. Maar het was allemaal zestiende eeuw wat je zag, allemaal baksteen. Nauwelijks natuursteen, nauwelijks Renaissance. Nederland komt dat erg veel tekort, je moet al gauw de grens over. En dat deed ik dus ook maar. Naderhand heb ik verschrikkelijk veel gereisd. Ik heb Engels en Duitse architectuur bekeken. Maar ook het oude werk van Perret. Minder Jugendstill, dat heb ik eigenlijk terzijde laten liggen, realiseer ik me nu. Ik heb nog Brussel en Barcelona bezocht. Iris: Dus u bent ook in Le Havre geweest? Ja, dat was ook erg belangrijk omdat het achteraf gezien mijn belangstelling voor woningbouw bevestigde, maar ook andere gebouwen, kantoorgebouwen. Deze waren niet perse het gevolg waren van de parcellering, die weer het gevolg is geweest van de Nederlandse houtbouw. Daardoor kreeg je dat een perceel nooit breder was dan 5 a 6 meter. Als je het breder wilt maken dan moet je de gevels laten dragen. Dat is echt midden Europees, en Deens, Scandinavisch. Waar ze hele rijen, harde gevels maken met veel gelijke ramen. Duitsland heeft dat veel meer met steden dat er al direct in bouwblokken werd gedacht. Ook verwijst het naar het Italiaans. Iris: Le Havre is gebaseerd op het dambordpatroon. Ja dat klopt, ik had al eerder van die obsessie blijk gegeven bij de Lijnbaan. Als ik naar buiten breng dat ik belang bij heb bij het ontwerp van de gevel, dat zeggen ze ja dat zegt mijn oude medewerker. Wat ik wil zeggen is dat ik het toen al uitgeprobeerd heb het in de praktijk te brengen. … in Nederland heb je er niet zoveel verschil in. In Frankrijk gaan ze er veel losser mee om. Maar daar hebben ze ook veel eerder in Natuursteen gebouwd.

Vraag: waren er nog andere gebouwen of architecten die een directe inspiratiebron vormden voor het Breed? Le Havre? Zijn de kollommen (afb.) toeval? Ja. Het theater in Parijs is ook van Perret. Het doet er verder niet toe. Het is interessant met de horizontale verdelingen (over Le Havre). Ik heb dit een keer geprobeerd in Amsterdam, maar dat is een beetje mislukt. In de koepel, van een verdieping. Maar het komt niet goed tot zijn recht. Iris: een van de flats in CAN lijkt ook op Le Havre. (afb.) Ik zie het toch meer als een fragmentering van een heel groot bouwblok in schijfdelen. Ik zou het nooit gedaan hebben, wat het plaatje laat zien. Dat schuiven, en het plaatsen van de blokken. Ik ben wel al onder de indruk van de grondigheid van uw werkstuk. Hoe lang ben je hiermee (tutorial) bezig geweest? Iris: twee maanden… Doet u dat alleen of in een groepje? Iris: nee… Alleen wordt er ook echt

96 historisch onderzoek gedaan, bijvoorbeeld naar Kromhout en De Basel? Iris: Ja… (vb). De meeste jonge mensen kijken toch meer naar de stedenbouw, of niet? Iris: het valt mee….

Vraag 6: Over anonimiteit begrip, versus de gemeenschapsgedachte van de tuindorpen? Liet u de tuindorpen echt los bij het ontwerpen? Waar kwam dat anonieme begrip vandaan? Ik ben er niet op uit om die opvatting wetenschappelijk of filosofisch te onderbouwen maar het heeft toch iets van een sterke overtuiging, instinctief. Alleen toen ze mij vroegen voor de lezing in Delft, samen met andere architecten, was er een bepaalde suggestie voor onderwerpen. Ik was toen net terug in Amsterdam, na Frankrijk, en toen zag ik woningbouw aan het IJ…. (discussie plek) IJburg… Er was een keer een Engelsman hier, tientallen jaren geleden, die een stedenbouwkundig verhaal hield voor de BNA hier, en die hadden een eye-opener… Dit is gewoon een grid-stad. … over de planning van de grachtengordel… eigenlijk ook een grid maar gebogen.. (…) Iris: Was het misschien ook zo dat Alozerij Noord meer bij de stad wilde betrekken, en dat zo het begrip anonimiteit een rol speelde? Ik heb daar geen herinneringen aan. Hij was niet filosofisch.. nee daar had ik geen aanleiding voor. Nog even tussendoor, het geworstel over mijn vraag over anonimiteit, staat in het boekje Bouwmeesters. Ik meende te zien toen ik terugkwam uit Frankrijk, dat het concept van de architecten uit die periode dat die veel dichter bij mijn opvatting over anonimiteit en woningbouw waren gekomen dan ik voor mogelijk had gehouden in Nederland. Met uitzondering van een paar plekken… die uitzonderlijk worden bestraft… zoals die namaakgrachtjes die je daar hebt. Een lange met een paar kortere met geïndividualiseerde kavels, daar praat ik dan liever niet over. Nou ja, dat als uitgangspunt nemende, dan loop ik zo door die wijk, en dan gaat het erop terug dat hele oude gebouwen. Iris: welke wijk? Het is in Amsterdam, het is aan het eind van lijn 10. (Oostelijk Havengebied) In die buurt, is een gracht, met dingen waar ik niet naar wil kijken of over wil praten. Het is een grachtenprofiel met percelen die tot diep aan het water gaan. Dat is in alle opzichten een mislukking, het leidt niet tot een aangename sfeer. Het is ook geen revival van wat ze vroeger dan bedoelde. Maar ik heb daar gek genoeg, je zou zeggen als je zo bits erover doet. Er zijn heel veel mensen die zeggen het is toch niet nodig om het zo af te kammen. Ik heb er nooit over gehoord, van ja, je had een beetje moeten dimmen. Er was niemand die het voor het concept heeft opgenomen. En onlangs heb ik in een krant gelezen dat er een nieuw project in aanbouw is in die buurt. Op basis van een kromme gracht, heel smal, je kan er zo inspringen als je misstapt. Met een hele hoge kade en een trottoir achtig gebied. Ik weet niet of je er met een auto mag rijden. En dat is het dan. Ik begrijp er niets van.

Vraag: In hoeverre speelt architectuur een rol in de sociale sfeer etc. uitspraak : ‘we zijn architecten, geen therapeuten’ …? Versus tuinstadgedachte.. Ja daar zijn mensen wel heel boos over geworden. Ik zie het toch meer als een fenomeen,

97 d.w.z. in de architectuur heb je ontwikkelingen die gedragen worden door een soort van bouwgemeenschap van architecten die redelijk homogene concepten hebben en die gaan dan stapsgewijs, met horten en stoten, de maatschappij in. Als je over de maatschappij praat lijkt het ook alsof alles met horten en stoten gebeurd, dat is niet zo maar zo praten we erover. Maar soorten van botsingen, die generatie botsingen zijn, die schrijven over elkaar heen. Die zijn niet synchroon met wat er in de architectuur gebeurd. Dat denken ze wel, hoe commerciëler ze zijn en hoe modieus ze zijn, hoe gevoelig dat ook is. Maar in wezen moet je toch over architectuur denken in 70 a 100 jaar. Wil je echt over fundamentele dingen praten. Iris: wil je echt over het gebruik van gebouwen praten.. Ja.. (eerst hogeropgeleiden in het Breed.. later huren lager etc. ). Ik beweer altijd dat een gebouw van huis uit altijd schuldelozer is dan wat mensen er van zeggen. Het kan wel zo zijn, het zijn menselijke producten… het kan allemaal…. Toch heb je een soort van planning of sturing nodig… die man in Rotterdam waar ik over sprak uit de jaren twintig, vergeleken met Alozerij, dat was ook een grote man, maar dat was ook een man van tussen de oorlogen. Die man in Rotterdam was een van de uitvinders van de wijkgedachte. En die man had dat idee omarmd. Heel Nederland deed aan de wijkgedachte, dat was een credo. En ik verbaas me dat er zo snel is overgegaan. Die architecten van De Acht en Opbouw, en ik ook, en van Eyck, Merckelbach, van Tijen, maar je had die internationale congressen met een centraal thema. Daar was jarenlang het begrip ‘core’ aan de orde, van een stad of wijk. Als wij het nu hebben over het centrum van een stad of wijk dan hebben we het toch meer over een gebied waar de winkels zijn. En misschien nog een overheidsvoorziening. Maar ze hadden wel gezien, biologisch, dat het gevoel van het verzuimen van het centrum iets groters hadden. Heb je hier iets over gehoord? Iris: weinig, wel cityvorming etc. … Het was ook te moeilijk voor de praktijk denk ik. Je had toen wel nog in Denemarken, daar had je een soort bandstad wijken die vastzaten aan een verkeersader, verhoogd dat wel. Niet zoals bij de A2 bij Utrecht waar auto’s worden verkocht. Maar een bandstad dat is een snoer van verkeer, treinen en auto’s en dan haaks erop een beetje uitgegroeide tanden van een kam. Het is volstrekt van anoniem. Als je verder wilt dan moet je eruit/ terug, (het loopt dood)

Vraag: verwarmingskokers? Waarom de buizen zo aan de buitenkant? Iets van functionaliteit? Bedoel je de loopbruggen, zoals wij ze toen noemden. Iris: nee…(laat afb. zien) Het is een hoek, zo’n hoek past eigenlijk nooit in twee woningblokken. Het is gecombineerd met atelierwoningen. De buizen zijn voor de luchtinlaat? Iris: express zo vormgegeven? Nee, dit heeft Oyevaar gedaan. Ik moest aan een ander gebouw werken. Die heeft de techniek uitgewerkt. Zo kwam de gemeenschappelijke verwarming. Hij heeft me nooit gevraagd hoe dat zou moeten. Daar heb ik dus geen verhaal bij, omdat ik onschuldig ben, haha.

Vraag: Is het Breed nog in buitenlandse tijdschriften besproken? Nee.

98

Vraag: met welke aspecten bent u tevreden en welke niet? Ik ben erg tevreden over de groenbehandeling. Ik ben minder tevreden over de overbezetting aan scholen en laagbouw. Ik ben niet zo tevreden over de manier waarop het naast het gebied van het winkelcentrum staat. Dat zat er ingebakken, je kan onmogelijk als je die omtrek op de voet volgt, dat ook doen met je eigen architectuur. Dan had je elke honderd meter iets moeten doen... dan had je de ruimte moeten hebben. Nu is het een soort hoofdader tussen twee gescheiden gebieden, dat is toch een beetje arm. Wat ik ook jammer vind, in Noord brachten ze de filosofie over de halfhoge wegen zoals de Bijlmer in de praktijk en daardoor heb je dus al die halfhoge viaducten. Waardoor er op ooghoogte een hele zware horizonbeperking optrad. Dat is in Nederland veel gevoeliger waar je alleen maar een horizon hebt, dan in een ander land. Daar moet je erg voorzichtig mee zijn als je dat wilt doen, maar dat is wel fout. Iris: had er mee te maken dat het ook in een lagere polder lag? Het is gek omdat er verder in dat gebied van het Breed geen hellingen zijn. Dat is jammer (hoge weg). Wat de woning zelf betreft heb ik het wel slim bedacht en uitgevoerd. Maar met de manier waarop het destijds is afgewerkt en de kleurstelling ben ik niet zo tevreden over. Over de centrale ruimtes, of portalen moet ik zeggen, waar je met de wenteltrap naar beneden komt, daar is men het daglicht kwijt. Die had een eigen behandeling moeten krijgen die meer overtuigt dan wat hier gebeurd is. Er zijn een stuk of zes of acht typen deuren... het is onvoldoende bezield. (verhaaltje trap, ambulance). Iris: Spiltrap? De spiltrap ging nog wel, maar wat erom was niet. Het verhaal klopt wel ja. Waar je binnenkomt is niet goed. Het had misschien betegeld moeten worden. Dat het zich zo zou onderscheiden van de woningen en bij de tijdloosheid hoort.

(DEEL 2)

Vraag over renovatie: moet alles behouden blijven, kleuren, radiator etc. ? Nee dat is niet nodig, of je nou een dichte of open radiator terugplaatst… de kleurstellingen is iets waarover je niet zo moeilijk moet doen. Iris: waarom oranje? Jaren zestig? Ooyevaar was geen kwaaie rikkel maar die had de kleurstelling meegenomen. Het was een uitgesproken rechtse conservatief. (afb. modelwoning). Ik weet niet of het ook in het onderzoek naar voren is gekomen, ik weet er weinig van omdat ik in het buitenland heb gewoond, maar is er toch een punt geweest of het gerenoveerd moest worden? Of moest het wijken voor iets groters? Iris: Er was sprake van renovatie in de jaren negentig, werd tegengehouden door bewoners. Pas nu echt gerenoveerd. Ik heb verder nergens iets over sloop gelezen. Als je het nu bekijkt vanuit de boekhouders van het woningbedrijf dan moet je daar een echt geconcentreerde woningwijk maken. Aan het eind van de Noord/Zuidlijn. (over CAN) …

Vraag: wat vind u van de zonnepanelen? Dat hoor ik voor het eerst. Als architect heb je niks te vinden in dat opzicht. Maar je kan

99 wel zeggen, dat ik daarbij mee had willen kijken. Want je kan dat op een aantal manieren doen, je kan het groeperen – weet ik veel – of overeind zetten. Het is wel jammer. Opdrachtgevers hebben toch wel instinct voor wat bij een architect tot weerstand zou kunnen stuiten. En dan lopen ze liever door. Want je hebt geen formeel recht omdat tegen te houden. Ze zullen dat niet kunnen doen in de binnenstad, want daar zijn weinig platte daken.

Vraag: wat vind u ervan dat de galerijen, en de hoofdingangen worden afgesloten? Dat is wel jammer. Ze hebben het netjes gedaan, ik heb er geen bemoeienis meer bij gehad. Ze hebben me het een keer laten zien. En toen werd er ook gezegd dat ik er best wel mee kon leven. Maar je betaalt de prijs voor de veiligheid van die koophuizen daar. Iris: maar aan de andere kant wordt de wijk ook weer afgesloten. Ja, het is averechts. En ik vind ook dat, hoe moet je het zeggen, dat het punt verkeerd is. Als je die haken zo hebt, had ik de voorzieningen centraler gemaakt, halverwege een blok. Aan de uiteinde heb je al iets, maar goed dat is dan om te vluchten. Maar je hebt toch de mogelijkheid om eruit te komen. En nu voeg je er weer iets aan toe. Het is een beetje dom. Ik was er ook niet, ik was in Frankrijk, ze hebben er niet naar gekeken. Nee, ze hadden me kunnen laten komen, maar … Iris: bij de rondleiding werd gezegd ‘alles dicht’ … afsluiten… Ze willen het vooral wat deftiger maken, het is vooral commercieel, het moet zo’n buurt worden. Je weet ook nooit wie die commerciële partijen zijn die erachter zetten, die hebben toch een zware stem op deze aspecten. (Kent Rob Oosterloo, Ymere) … het is welstandig dat ze naar zulke middelen grijpen.

Vraag: wat vind u ervan dat bewoners muurschilderingen hebben gemaakt? Dat vind ik onzin. Ik kan wel tolerant zijn maar het is, ja, de stad mag je ook niet onder schilderen. Dat gebeurt wel, blijkbaar kan de jeugd niet opgroeien zonder graffiti. Het is een soort edel graffiti. Daarbij komt dat kinderschilderingen en tekeningen, dat is een van de meest overschatte kunstvorm. Het is wel aandoenlijk enzo. Het is leuk voor de ouders, haha. Het hangt misschien een beetje samen met de losheid van een corporatie die zo toch meer activiteiten toe laat. Er zit een beetje beweging in, voorzichtig, en ja .. het ademt commerciële regie. Ik heb niet de indruk dat de bewoners daarop zitten te wachten. Iris: het is wel vanuit een bewonersgroep ontstaan. Oh toch wel. Het is misschien goed dat die mensen er zijn, het hoort erbij. (vb, familielid die helpt met buurtprojecten, maar G. begrijpt niet waarom die daarvoor zijn carrière op heeft gegeven). Wat voegen die buurtprojecten toe? Ik heb het idee dat mensen dat doen om hun manier van kijken, hun belevingswereld, … dat je dan de behoefte hebt om iets te beschilderen. Dat doe je ook niet bij het Rijksmuseum. Ik begrijp het niet. Ik ben er echt tegen. Het is sociale kul, haha.

Vraag: discussie hoog- en laagbouw. Dat was het kruispunt waarop de wegen tussen Bakema en van G. zijn gescheiden. En

100 daar komt bij dat ik als ik over hoogbouw praat, dat ik hoogbouw in de vorm van schijven, helemaal een onding vind. Ik kan het alleen maar zien, zoals de Scandinaviërs begonnen zijn, zoals eerder, met een soort van torengebouw, dat is waar wij inzitten, bijna vierkant. Zweden heeft dat meestal gedaan. Net zoals natuurlijk wat in Bijlmer gebeurt is waar ze dus die slabs ??? aan elkaar geregen hebben. Ja.. het is een soort van tussenvorm. Het is ook ongelukkig. Iris: wat vind u van de regenboog/bananenflats? Ik heb de foto gezien. Maar ik vind dat…. Tja, ik begrijp er niks van. Het draagt nergens aan bij. Iris: het staat inderdaad los van de rest van de bebouwing/omgeving. Ook nog afb. andere flats van Gool. Die is inmiddels roodgeverfd. Dan afb. Loenermark. – stilte – Ja het is doodarm. Iris: hoe komt dat? Door de hoogte? Het is een wegloper uit de Bijlmer? Of omgekeerd? Iris: het is ongeveer uit dezelfde tijd. Bij de galerijbouw, … toen ik begon in Amsterdam, ik was destijds architect bij de Woningdienst, toen heb ik vijf haken, 9 hoog moeten maken, als gemeente architect. Toen heb ik voor mezelf gevonden, dat als je zo’n galerijflat maakt, en eigenlijk hadden we in die tijd al (dat heeft lang geduurd), hadden de aannemers de techniek gemonopoliseerd om dat te maken. En deze op basis van betonnen kisten, die niet zo duur zijn, het zou ook uit economisch oogpunt kunnen zijn. Het was niet te verslaan qua financieel rendement, in relatie tot het volume van de woning zelf. Dus dat is heel Nederland over gegaan. En het kind van de rekening binnen dat concept is dan uiteraard altijd het hek. Want dat dient er alleen maar toe om te zorgen dat er aan de bouwverordening voldaan wordt. Maar in de bouwkunst mag je daarin niet afvallen. (Osdorp) Ik heb het toen op de een of andere manier tot uitdrukking gebracht door het een hele utilitaire behandeling te geven aan de galerijkant, waar je alleen maar loopt om binnen te komen vanuit de lift. Toen heb ik ook gezegd je moet het dichtmaken, want het is op de noordkant, de galerijkant, want daar krijgt iedereen maar koude voeten van. En die andere kant kreeg dan een geperforeerd betonnen hek. In Osdorp staan die dingen. En eigenlijk is het naar de verkeerskant toe nogal bars, want het is gewoon dicht beton. Ik heb er nog wel een randje aan gemaakt, maar de verrassing is toch groot als je aan de andere kant zit. Dan zie je een totale betonnen borstwering bij elkaar, dat ziet er heel vrolijk en genoeglijk uit. (Loenermark) Hier hebben ze dat juist niet gedaan, als ze dat doorgetrokken hadden, … en andere zijn dicht, waarom zijn die dicht (wijst o.a. de balkons aan). Het is puur om het van de andere kant te bekijken. Maar dit is wat een woningbouwvereniging met hun schilders graag doet. Hier kom je nooit meer tussen.

Vraag: Wat vind u van historiserende architectuur? Wat vind u van Soeters, en van de huizen in Elzenhagen? Is het goed om met de tijd mee te gaan of juist om terug te kijken? (foto) Als het op deze manier gebeurt dat je zegt ja het is.. tja. Het had ook in China kunnen staan, daar importeren ze ook lokale architectuur uit Europa. Het is waar dat het zeurt met het idioom van Noord-Holland. Maar het valt natuurlijk op, het valt natuurlijk verschrikkelijk door de mand als je het gaat bekijken. Ja… ik hou er niet van. Maar op zich zelf, ziet het er echt

101 smakelijk uit, met al die kleurtjes. Vroeger hadden die huizen, hoe moet je dat zeggen, je kon eraan af lezen of ze rijke middelen hadden (bewoners) of dat het krap was. En het is een kwestie van smaak dat de een het ene hek heeft of de ander een ander hek, maar hier zijn alle hekken hetzelfde. Het is echt niet oud nee. Nee. Als je dit op een grote schaal doet, dat vind ik het meest stuitend. Je hebt tegenover het Scheepvaartmuseum, er is een strook gebouwd, waarbij de rugzijde is opgetrokken in een betonstijl met een galerij erachter. En de voorkant zijn het dus donkere bakstenen huizen er tegenover gezet. En ja die een beetje onduidelijke anonieme stijl die als historiserend door gaat in Amsterdam. Het is vreselijk. Ik zat toen in de schoonheidscommissie en de dienst, de monumentenzorg die dat begeleid had, die rotzakken, die hadden helemaal niet overlegd. En ineens kwamen ze ermee. En wij waren allemaal niet zo tegen inpassingsarchitectuur, ikzelf heb me er ook aan schuldig gemaakt. Op die grote schaal wat daar gebeurd is, dat is ook zo erg. Hier aan het IJdock/Westerdoksdijk, is ook zo’n rijtje, waar je zegt goed wat is dat lief allemaal, maar als je goed gaat kijken, is het anders. Je ziet dat de vloeren allemaal op de zelfde hoogte, ze hebben wat gerotzooid met de onderpuien, het is puur verontwissing. En dan heb je het Noordzuid-Hollands koffiehuis (CS), daar kan je lachen, als je dat gaat bekijken. Het is aanpassingsarchitectuur. Zelf heb ik een keer een uitbreiding moeten doen op het Krasnapolsky, op het dak, je ziet er niks van, maar daar was een oud pand, en dat is ook bij het hotelpand getrokken, en die moest ook een nieuwe gevel krijgen, en die heb ik puur historiserend gedaan. Iris: staat dat ook in het boek van Colenbrander? G: nee dat staat er niet in, ik ben er ook niet zo trots op. Soms heb ik een grote bek als het gaat om die aanpassingsarchitectuur, maar dit kon je niet anders doen. Ik geef toe je ziet soms invul architectuur in de of aan de grachten, daar kom ik dan nog wel. Van knappe architecten, ontzettend mooi en aardig die totaal afwijken … Het ziet er goed uit, dus het kan. Iris: vb van V. van Rossem, vak Stad verandert 1…over de grachten. Je kan ook teveel aanpassen. Het is lastig, je maakt er ook vijanden mee. Als een architect ervan overtuigd is dat er een glazen pui op de grachten moet komen, dat kan niet. Net als wat Rietveld toen gedaan heeft met Metz, de onderpui, bij de Leidsestraat. Dat is een van de discussiepunten uit die tijd. Het is eigenlijk een puur grafische oplossing. (kleine afsluiting) Ik hoop dat het heeft voldaan aan wat u nodig had. Iris: ik denk dat het een goede toevoeging is, zeker. Kort over boekje Bouwmeesters. G: Het is trouwens ook handig om te lezen door de toevoeging van een aantal scribenten. Het boekje van Forum mag u houden.

Einde.

102

Interview met Sjoerd Soeters: Centrum Amsterdam Noord 26 mei 2015 Iris London Vragen: CENTRUMFUNTIE Amsterdam-Noord wordt vaak gezien als een apart deel van Amsterdam, dat niet echt bij de stad hoort, hoe denkt u daarover? In hoeverre wordt bij het CAN gestreefd naar het ‘stedelijke leven’ en moet het als stad worden ervaren (of landelijk)? Wordt de nadruk vooral gelegd op wonen of, spelen stedelijke voorzieningen (winkelen, uitgaan, werk etc.) ook een grote rol? EN: Wordt CAN een nieuw zelfstandig centrum van Amsterdam of vormt het een subcentrum in de grootstedelijke ontwikkelingen en zo een onderdeel van de grote stad? BINDENDE ELEMENTEN Wat zijn de bindende structuren/elementen in CAN? In hoeverre moet CAN de Buikslotermeer meer eenheid geven? Oftewel: In hoeverre speelt variatie een rol, en zorgt variatie ook weer voor eenheid? (in verband met het opnieuw toepassen van verschillende architectuurstijlen in Amsterdam-Noord) IDEE WONEN Wat zijn de algemene ideeën van ‘goed wonen’ in CAN? Bij de tuindorpen speelde de gemeenschapsgedachte een rol, bij het Plan van Gool juist het idee van stedelijke anonimiteit, welke ideeën spelen in CAN een rol? (bijv. gezelligheid/veiligheid) En hoe worden deze ideeën tot uiting gebracht? (beslotenheid, afwezigheid van dreiging, kleuren, bewonersinspraak, buurtverenigingen, culturele voorzieningen etc.) BEGRIPPEN Genius Loci Onder genius loci verstaat u ‘de eigenheid van een plaats’. Uit de plannen is duidelijk geworden dat er vooral naar de ‘eigenheid’ van de bebouwing in Waterland wordt gekeken, en naar de hoogbouw uit de jaren zestig. In hoeverre speelt het historische landschap van de Buikslotermeer, en polder (boerderijen e.d.), ook nog een rol bij de bebouwing? Het lijkt er op dat dit historische landschap – en vooral het natuurlijke – landschap niet al uitgangspunt gelden, en dat vooral naar latere bebouwing is gekeken. Onder het begrip genius loci verstaat men namelijk ook wel ‘de natuurlijke eigenheid van een plaats’ (18e eeuw, tuinaanleg gebruik maken van wat het landschap zelf biedt e.d.)… Klopt het dat u zo gedeeltelijk een eigen invulling geeft aan de term? (Overigens wordt de strokenverkaveling wel als uitgangspunt genomen… vanaf de 17e eeuw na de inpoldering) Eenheid in veelheid: In hoeverre vormen naast Waterland (foto Marken) en bloemen, de tuindorpen een rol bij de uitspraak over eenheid in veelheid? (zie citaat Unwin: ‘Of houses, and how the variety of each should be dominated by the harmony of the whole’) En in hoeverre vormen de tuindorpen een inspiratie? (Ik kreeg de indruk dat vooral Waterland een rol speelt…)(verder spelen alleen de poortwoningen en Amsterdamse School een rol…) Serial Vision: Waarom worden historische steden, ingaande op het idee van de Serial Vision, als prettig ervaren?

103

HOOGBOUW/LAAGBOUW Waarom is er gekozen voor een mix van hoog- en laagbouw? Was de hoogbouw rondom het station een eis van de opdrachtgevers? Of was het een logische keuze en vormt de hoogbouw een soort muur tegen het drukke verkeer voor de ‘landelijke’ woonwijk Elzenhage? Hoe zou men het beste in de stad kunnen wonen: in hoogbouw of laagbouw? Wat vind u van de galerijflats (Plan van Gool, Loenermark)? INVLOED PLAN VAN GOOL In hoeverre vormen de jaren zestig en zeventig flats in de Buikslotermeer een inspiratiebron? In hoeverre houdt u rekening met het Plan van Gool? Op welke manier sluit de bebouwing bij het Buikslotermeerplein aan bij de jaren zestig architectuur? Wordt er alleen qua hoogte rekening gehouden, of ook nog een beetje bij de architectuur. Vind u het Plan van Gool een monumentwaardig gebouw? SOCIALE CONTROLE/VEILIGHEID Wordt de sociale controle vooral gewaarborgd door de stedenbouwkundige structuur, functiemix of ook door de architectuur zelf (laagbouw o.i.d.)? Hoe denkt u over de ‘eyes on street’ benadering van Jane Jacobs? OVERIG Waarom worden de straten vernoemd naar andere stations, zoals Gare du Nord? Is dit een verwijzing naar een echte stad of is het een knipoog of grapje? Wat houdt de supervisie precies in? In hoeverre keurt u de ontwerpen goed en in hoeverre worden de ontwerpen door u aangestuurd? Hoe worden architecten gekozen? Hoe verliep de samenwerking met Benthem en Crouwel die het station ontwerpen?

104

Interview ‘audio’ – Sjoerd Soeters

26 mei 2015

Iris London (cursief)

Schetsen zijn door Soeters gemaakt tijdens het interview.

(voorstellen)

(uitleg scriptie)

Heb je het Stedenbouwkundig Plan gelezen? Ja. En ook het Beeldkwaliteitsplan met afbeeldingen? Ja.

Amsterdam-Noord wordt vaak gezien als een apart deel van Amsterdam, dat niet echt bij de stad hoort, hoe denkt u daarover? In hoeverre wordt bij het CAN gestreefd naar het ‘stedelijke leven’ en moet het als stad worden ervaren (of landelijk)? Wordt de nadruk vooral gelegd op wonen of, spelen stedelijke voorzieningen (winkelen, uitgaan, werk etc.) ook een grote rol? EN: Wordt CAN een nieuw zelfstandig centrum van Amsterdam of vormt het een subcentrum in de grootstedelijke ontwikkelingen en zo een onderdeel van de grote stad? Bij zo’n centrum maak je altijd een onderscheid tussen het ‘boodschappencentrum’ waar je de dagelijkse boodschappen haalt. Dus dat zijn de bakker, de slager en de groenteboer. Maar een deel daarvan zit natuurlijk ook in de marktfunctie. En dan heb je natuurlijk de drogist, de Kruidvat, en de Etos. Dat is allemaal de dagelijkse levensbehoefte zou je kunnen zeggen. En als het dan echt een centrum wordt, ja dan zou er ook een juwelier, een horlogemaker en een schoenenwinkel moeten komen. En een, twee, drie, vier of vijf modewinkels. En natuurlijk voor renschoenen… En dan wordt het steeds meer, en wordt het steeds meer een ‘concurrent’ van het grote centrum. Dit centrum zit er eigenlijk tussen. Het is meer dan een boodschappencentrum, maar het is niet echt een ‘echt centrum’. Maar ja, je hebt er natuurlijk wel weer een elektronica winkel, dat zit er ook allemaal in. Er is een grote Mediamarkt. Dus dat zit er ook allemaal in. Er moest ook een ‘Amsterdam Dome’ komen. Ja dat was een poging. Dus het was wel de bedoeling om er een eigen centrum, los van de stad, van te maken? Nou dat zou helpen om… Het zou een icoon of een ding zijn waardoor je zegt ‘oh daar staat een hele grote dome’… Het was een poging om dat te doen. Ik ben er zelfs nog voor naar Finland gereisd om te kijken hoe we dat konden doen (vanwege een Finse investeerder). Maar uiteindelijk is dat ding gewoon bij de Arena terechtgekomen. Ik vroeg me inderdaad al af of de Ziggo Dome een alternatief was, of dat het er helemaal los van stond. Nou er werd aan twee kanten aan dat ding getrokken. En het gekke is dat wij ook permanent voor de Arena werken. Dus we waren in Noord bezig, terwijl we ook voor de Arena bezig waren. Dus dat is ook een beetje raar. Maar het heeft dus wel met elkaar te maken, en het is niet helemaal afzonderlijk

105 ontstaan. Nee. En in Noord was het zo dat er een ondernemer was, een Fins bedrijf, die zag daar wel kansen in, en die had daar wel oren naar omdat daar te doen. Dus daarom zijn we naar Finland gereisd om te kijken of we dat plan voor elkaar konden krijgen. En dan was het zo, dat we daarmee ook een groter gebied, dat we over hadden… [tekent] We hadden ooit – we hebben die oren – dan hadden wie hier ooit een Ikea bedacht. Wat hebben we toen gedaan om de Dome in te passen: we hebben een slinger in de Singel gemaakt. Om hier zo meer ruimte te maken (voor de Dome). Zo ver zijn we gegaan. Dus die slinger is echt door de Dome ontstaan? Ja. Het is wel leuk dat je door dat soort dingen die er uiteindelijk niet komen, dat je dan toch weer een nieuwe visie of nieuwe ruimtelijke effecten kunt sorteren in zo’n ding als de Singel. Dat verklaart een hoop. Ja, dus dat is een leuk verhaal. Dus het komt erop neer dat het in eerste instantie wel echt een centrumfunctie moest krijgen? Nou kijk, in eerste instantie was het natuurlijk zo dat – dit is het bestaande centrum Amsterdam Noord (Buikslotermeerplein/ winkelcentrum) – en dan heb je daar links heb je het Waddewegviaduct, het stadsdeelkantoor, waar een waterplasje is. En dan heb je daarachter een stuk waar de metro komt. En de bedoeling was, dat toen wij begonnen, toen was ING onze opdrachtgever, en ING zei: ‘we willen dit (het winkelcentrum) helemaal slopen’, ‘we willen hier een heel nieuw centrum maken’. Ik vroeg me inderdaad af of er nog plannen om te slopen zijn geweest. Er waren 485 eigenaren, nou niet zoveel, maar veel, veel kleine eigenaren. Bijvoorbeeld winkeliers die hier hun eigen ruimte hadden gekocht, en nu met pensioen zijn. Dus dit was hun pensioengeld. Dat was heel erg moeilijk. Dus er ontstond een gevecht, met die die mensen. Toen is er in tweede instantie een plan gekomen, waarin we het min of meer lieten staan. En dit stuk (waar nu een leeg plein is) gaan we vullen, dan maken we er een aantal functies die aansluiten op de merkwaardige gebajonetteerde route die daar in zit. Met twee routes er doorheen en dan gaan we hier een nieuwe programmering maken die aanvullend is op wat er hier is. Dat was natuurlijk de vraag van ‘ja, jullie trekken alles weg want jullie gaan de verbinding maken met de metro’, ‘dus jullie gaan dit allemaal vullen, dichtbij de metro’, ‘en dan blijven wij berooid achter’. En toen zei ING ‘nee, nee, dan gaan wij hier een nieuw gebouw maken’. Dat is dus hier. De Mediamarkt? Ja met de parkeergarage… ‘dan gaan we hier een stuk nieuw inplakken’. Dat duurt allemaal jaren, ik ben er zo moe van geworden. Wij willen altijd graag in tien jaar iets doen. Er wordt inderdaad pas sinds twee, drie jaar steeds een klein beetje nieuw gebouwd. Ik kom zelf uit Monnickendam waardoor ik er vaak langsrijd. En de filosofie, dat heb je waarschijnlijk al gelezen, is dat we bij die straten proberen om het min of meer zo te

106 maken dat de lange kant, dus de Noordelijke kant, dat die (meer) aan geschenen wordt, dan de

holle kant. Ik heb inderdaad over de belichting e.d. gelezen. We hebben die ruimte hol gemaakt, zodat die aan de andere kant meer aangelicht wordt. Want als je in winkelstraten in Nederland goed oplet, zie je dat de meeste succesvolle winkelstraten noord- zuid lopen. Ik ga er op letten. Ja, want dan heb je dus ‘s ochtends aan de ene wand de ochtendzon, en ’s middags de andere. Dus als je kijkt, als je noordwest loopt in een winkelstraat, dan zie je dat er hier eventueel veel daglicht is, en dat er hier altijd schaduw is. En daar lopen mensen daar minder graag, in Nederland dan. In Spanje lopen mensen juist liever in de schaduw, maar bij ons is dat anders.

Wat zijn nou de bindende structuren of elementen? In het SP kwam naar voren dat de variatie van Noord opnieuw als een van de uitgangspunten wordt gebruikt. Laagbouw en hoogbouw? Elzenhagen? We hebben geprobeerd om de mix van architectonische vormen die in Noord aanwezig is weer terug te brengen. Dus deze te sample-en en te gebruiken. En moet deze mix dan tegelijkertijd ook voor eenheid zorgen? Moet het de verschillende gebieden van Noord bij elkaar brengen? Nou die mix is natuurlijk een beetje, … kijk het is niet zo voor de hand liggend om hier houten huisjes te maken. Dus die zetten we daar. En je hebt ook die grote stedelijke blokken, die zitten daar ook, voor een deel. En hier proberen we een vorm van parcelleringen, of pseudo- parcelleringen te maken. Wij houden niet zo van de architectuur van de tweede helft van de vorige eeuw, waar in feite het aangenomen project dicteert dat je de hele grootte van het project dicteert waarbij je het gehele plan in één kleur baksteen of in één soort kozijnen maakt. Dat vinden wij niet mooi, intiem, gezellig, enzovoorts. Dat doen wij nooit. Dus wij willen eigenlijk graag in plaats van zoiets, willen we eigenlijk meer dit, – dan staat er weer eentje zo, en dan weer zo – dus alsof er verschil er heel veel verschillende winkeleigenaren/ initiatieven naast elkaar staan en daardoor krijg je een verschil in kleur, een verschil in ritme, in materiaal. Wij denken dat dat belangrijk is. Dat proberen we eigenlijk altijd overal. Dan heb je inderdaad een menselijke maat. Daar hebben we allemaal verhalen over, misschien heb je dat wel gelezen, Sealon en Griffin. Gorden Cullen wordt daarin geciteerd, dat vinden wij belangrijke elementen. Wij zoeken eigenlijk, terwijl je wel nieuw bouwt, naar iets wat voelt alsof het er altijd al is. En het is dus niet zozeer de bedoeling om Noord echt te veranderen, of de verschillende delen bij elkaar te trekken? Nou ja, wij vinden dan – we noemen dat genius loci – wij vinden het belangrijk dat je, als ergens bent het gevoel hebt van ‘ja ik ben hier’, en niet ergens anders. Dus wij zoeken dan wel naar specifieke eigenschappen van die plek, dus naar referenties uit de omgeving. Zoals we ook in Zaandam hebben gedaan, ken je dat? Ja. Ben je er geweest? Ja, maar wel al weer een tijdje geleden. Maar je hebt wel de grachten

107 enzovoorts gezien? Jazeker. Nou goed, in Zaandam hebben we dat natuurlijk heel sterk gedaan. Daar was ook zulk prachtig materiaal voorhanden. Die Zaanse architectuur is zo sterk en zo herkenbaar dat het niet moeilijk was om die te thematiseren en die in die nieuwe gebouwen te krijgen. Nou dat is natuurlijk in Nederland niet overal zo makkelijk als in Zaandam. En in Noord is het natuurlijk, wat heb je in Noord? In Noord heb je de kleine huisjes. De Nieuwendammerdijk? Ja, dus eigenlijk gewoon hetzelfde als in Zaandam maar dan zijn ze grijs. Dan heb je natuurlijk de sociale woningbouw uit de jaren twintig, tuindorpen. Met houten elementen, met poorten en kleinschalige bouw. Dan heb je natuurlijk de Amsterdamse School-achtige architectuur, die is er ook. En dan heb je natuurlijk de grote naoorlogse blokken (Plan van Gool). Eigenlijk precies waar mijn scriptie overgaat. En dan heb je de hele hoge bebouwing, met allemaal dezelfde ramen, alles is hetzelfde. Dus daar kan je eigenlijk uit kiezen. Dus dit (hoogbouw) is niet zo onderscheidend. Dus wij hebben eigenlijk ergens halverwege dat gesprek met Noord gezegd, ‘ja wij vinden niet dat je in Noord, zo moet door metselen’ (hoogbouw na jaren zeventig). Dit is een heel leuk verhaal, maar ik weet niet of dit ergens in een van de plannen staat. Kijk in Italië bouwen ze in natuursteen. En dan zit het houten kozijn helemaal aan de achterkant, en hier zitten dan luiken, waardoor het kozijn niet wordt blootgesteld aan hitte en droogt van de zon. In België bouwen ze ook in Natuursteen, maar ook in baksteen, dan komt de steenzetter/metselaar eerst. En dan zet de timmerman later het kozijntje erin. En… in Nederland is de timmerman de baas. Want wij komen uit een houttraditie. Dus wat gebeurd er bij ons: de timmerman zet eerst de kozijnen neer, en dan komt de metselaar en die metselt daar een muurtje tegenaan. En die metselt eigenlijk zo, dat ons hout veel vlakker in de gevel zit dan in België, dat zit dichterbij Italië. En dan in Noorwegen, daar komt de timmerman, en die maakt een heel houtskelet, en dat zet die dicht, en dan zet hij er hier een kozijn in. En toen hebben wij gezegd, ‘wat is nou zo leuk aan Amsterdam-Noord?’ In opzichte van Amsterdam… Nou, in Amsterdam-Noord hoort het in feite bij het noordelijke en in Amsterdam, metselen. Dus dit is eigenlijk hout, hebben we gezegd, en dit is baksteen. Dus er zit aan weerskanten van het IJ net andere nuances van dit fenomeen. En toen hebben we gezegd ‘waar komt nou die houtbouw vandaan?’, want die houtbouw is in Nederland eigenlijk beperkt tot individuele huizen, en toen

108 hebben we een serieus pleidooi gedaan om ook grotere gebouwen met hout te maken. Of in elk geval met een hout-ogende materialisering. Toen zeiden we tegen elkaar, ‘waar vind je dat nog meer?’ ‘In Suriname’. Want daar is die hele Hollandse houttraditie, is gewoon daar doorgezet. Daar heb je ook allemaal officiële kantoren e.d. van hout. En dat vond ik zo grappig, omdat er zo een soort dubbele connectie inzit, omdat er in Noord ook veel Surinamers wonen… Maar dit is natuurlijk een beetje een moeilijke passage.

Vraag over ‘goede woningbouw’: Bij de tuindorpen gold de gemeenschapsgedachte, bij het Plan van Gool de stedelijke anonimiteit, welke termen gelden voor CAN? Dat is zo grappig, dat bij het Plan van Gool ook in de jaren zeventig een sterke gemeenschapsgedachte gold. Er gingen allemaal mensen uit het centrum heen, en die hadden daar volgens mij een dolle tijd in het begin. Toen was het heel hip om daar te wonen. Klopt, inmiddels heb ik van het Plan van Gool al heel veel gelezen. Ja het was er heel hip, laten we zeggen het had iets van een soort kolonie in de ‘middle of nowhere’ en daarom hebben we het met elkaar zo gezellig want we zitten met zijn allen op een soort eiland. Ik vond het wel een grappig verhaal. Inderdaad, en mijn vraag is dus wat de ideeën achter CAN zijn, is dat meer gezelligheid? Wat wij altijd proberen, als je zo’n winkelcentrum maakt, moeten er vooral ook andere functies bijkomen. Want als je zo’n winkelcentrum hebt, dan gaan ’s avonds om 19 uur alle winkels dicht en dan is het ‘dood’ en levensgevaarlijk. Nou dat zie je nu. Dus wij wilden graag ook dat er meer horeca, en meer avondhoreca kwam, en dus meer vertier. En we wilden graag dat er boven de winkels ook woningen kwamen. Omdat je dan gewoon vanuit die woningen, gewoon in de winkelstraten kijkt. En er daarom nog eens een keer kan wandelen of de hond kan uitlaten. Nou dat vinden we een goede manier van wonen. Kijk bijvoorbeeld ook even naar , ik weet niet of je dat hebt gezien? Ja, met mijn stage. Dezelfde filosofie zit in Oostpoort. Daar zijn we ongeveer gelijk aan begonnen. Nou dat is dus eigenlijk de filosofie. Als je het gezellig wilt maken dan moet je dus zorgen dat er niet alleen winkels zijn, maar dat er ook andere dingen zijn. Een maximale mix noemen wij dat. En gezelligheid speelt dus wel een rol? Dit heb ik namelijk zelf uit de plannen gehaald. Ja, natuurlijk. Er is natuurlijk heel veel gepraat dat mensen nu vooral internet gaan shoppen, en dat doen ze ook wel, voor een deel. Maar aan de andere kant gaan mensen ook … ja, de mens vereenzaamt. Je hebt in Nederland allemaal solo’s en eenoudergezinnen. Je hebt steeds minder mensen die in de gemeenschappelijkheid van een gezin of huwelijk leven. En je zou kunnen zeggen, ‘waarom woon je nou in de stad?’ Anders kun je prima op het platteland wonen, dan heb je een buurman daar en daar. Je woont in de stad omdat ze hun schouders willen schuren tegen mensen die daar ook zijn, voor de dichtheid, veel mensen tegelijk om je heen. En sommige mensen gaan dan weer naar huis. Maar je hebt ook mensen die dat elke dag moeten hebben. Dus veel contact met andere mensen. De stad is traditioneel de plek waar je goederen uitwisselt, dus de marktfunctie van een stad. Het is de plek waar je kennis uitwisselt, studentensteden hebben dat aspect

109 natuurlijk ook nog steeds. Er is niet alleen commercie maar er is ook gedachtengoed. En natuurlijk is de stad een ideale paai plaats. Mensen komen naar de stad toe, soms helemaal vanuit Enschede, en dan komen ze naar de stad en dan gaan ze hier een paar jaar wonen. En dan ontmoeten ze een partner en dan gaan soms ook weer terug. Dus het is werkelijk zoals de zalm gaat paaien, nou dat doen mensen ook. En nu blijkt het zelfs zo te zijn dat mensen ook steeds meer in de stad blijven wonen. Dat lees je steeds in de krant. Dit kwam ook naar voren tijdens vakken van Stadsgeografie bij de UvA. Ja, jonge mensen kiezen steeds meer voor de stad. Waarom? Ze zien dat hun ouders de helft van hun leven in de file hebben gestaan tussen Amersfoort en Amsterdam. Dat is geen optie meer. Ze willen vaak minder afhankelijk zijn van de auto, ze hebben een mobiele telefoon, maar ze weten ook, en dat weten we allemaal, dat je alles met internet kan doen. Maar dat met elkaar aan tafel zitten en met elkaar praten en elkaar in de ogen kijken, dat dat een heel ander effect is. Ik heb net een boekje gekocht, maar ben er nog niet aan begonnen, het heet The village effect.162 Het gaat over hoe belangrijk het is dat je ‘eyeball to eyeball’ contact hebt. En dat geloof ik ook heel erg en de straten baseren we daarom dus ook op dit principe, aan de hand van het oogcontact. En oogcontact heb je vanaf een meter of acht, negen. Dan kun je dus eigenlijk met je gezicht communiceren met iemand die aan de andere kant van de straat loopt. Daarom zeggen wij dat winkelstraten niet breder dan negen meter moeten zijn. Dat heeft niks te maken met de winkelfunctie, maar met het feit dat je elkaar tegenkomt en oogcontact hebt en elkaar ziet. En dat heeft met die ‘paai’-functie te maken, of de contactfunctie van de stad te maken. Dus daarom doen we dat zo. Dus eigenlijk is het precies het tegenovergestelde van anonieme wonen zoals het Plan van Gool? Ja, er is een filmpje van Le Corbusier, die ergens voor een schoolbord staat, waarin hij uitlegt – dit is een flatgebouw, en dat is het andere flatgebouw – en dat gebouw heeft zoveel inwoners, en er is een voordeur, en de volgende voordeur ligt op vijfhonderd meter afstand. Nou dat vinden wij dus een buitengewone on-humane filosofie. Het is een soort maatschappelijke mechanische filosofie die wij verwerpelijk vinden. Dus wij vinden dat je op veertig centimeter een heel close gesprek met elkaar kunt hebben, op een meter of vijf, kan je gewoon met elkaar praten. Mensen die hele grote huizen bestellen, willen vaak een woonkamer van twintig meter, en dan zeg ik ‘dat moet je niet doen’. Als je nou eens kijkt wat de zit-plek is, dan heb je op 3,5 meter een gewoon gesprek met elkaar. Als je het

162 Pinker, Susan. The Village Effect: How Face-to-Face Contact Can Make Us Healthier, Happier, and Smarter. Londen, Atlantic Books, 2014 110 veel groter maakt worden die woonkamers een soort plein. Nou, dan heb je dus die veertig centimeter, de 3,5 meter, vijf kan ook nog, dan heb je die negen meter waar je elkaar lopend kunt zien en contact kan maken. En dan heb je een maat van ongeveer twintig meter, op die afstand kan je nog een gezicht herkennen. Je kan er niet mee communiceren, maar het wel herkennen. Dus wij zeggen daarom dat je pleinen niet veel groter moet maken dan 25 meter. Want dan kan je gewoon zien ‘hé, daar hebben we Piet, daar loop ik even heen’. En anders is het gewoon een silhouet. Zo zit onze gedachte over ruimte maken in elkaar. Wij doen het dus anders dan andere architecten. De meeste architecten zijn met dit soort gebouwen bezig, en die hebben dan een idee van ‘ok, dit is dat en dan komt er een hoek met een toren, en dan komt hier ook nog een groot gebouw…’. Wij doen het dus anders, we beginnen met het tekenen van de openbare ruimte, gedimensioneerd op deze gedachtes. Op het menselijk contact. Die openruimtes die zijn – als je een plek wilt maken, moet je niet zorgen dat je een lange wand maakt – want die lange wand zegt eigenlijk het is verderop. Maar het is niet verderop, het is hier. Dus wat moet je doen, je moet zodanig die wand expressie geven, en dat doe je bijvoorbeeld door te parcelleren, dat je zegt ‘hé, hier is een ander gebouw dan daar’, waardoor je eigenlijk dus denkt ‘hé, ik ga eens even daar kijken’. Want die wand is hier anders dan daar, dus het heeft zin om me naar die wand te richten. Dat is een van de dingen. Als die wand helemaal recht is, dan wordt het wel verschillend als je er verschillende kleuren of ramen inzet. Maar het wordt nog meer verschillend als je hem een heel klein beetje knikt. Want daardoor worden die individuele percelen als het ware beter herkenbaar. En als je dan ook nog zegt, ‘ja, ik knik hem dan zo dat als ik hier ben, dat deze eigenlijk voorlopige ruimte afsluit, maar hij richt zich als het ware ook naar me als ik hier loop’. Dan heb je een heleboel dingen meer, dan wanneer ik gewoon een rechte wand heb. Dus daarom zitten we altijd te knutselen aan die wanden, ‘laat ik die een beetje draaien’. Dus de connectie of het contact tussen de mens en het gebouw is net zoiets als het contact ‘van oog tot oog’. Zo maken wij die plannen, met dit soort filosofieën. En daarom maken we dus nooit rechte wanden in voetgangersgebied. Ken je het boekje van Camillo Sitte, Der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen? Ja, ik heb er stukjes uitgelezen. Niet helemaal? Nog niet, dat ga ik doen. Daar staat dus een stukje in dat door de moderne stedenbouw niet zo serieus wordt genomen, maar dat gaat erover dat je een straatlengte niet zo lang maakt en dan blokkeer je die straat dus eigenlijk op de kop en dan laat je hem uitsplitsen.

111

Nou dat soort principes zitten ook in onze plannen. Van Gool had hele andere ideeën, deze architect heb ik eerder geïnterviewd. Ja hij was een echte modernist. Wist je dat hij de Lijnbaan, bij Van den Broek en Bakema, heeft ontworpen? Ja klopt.

Verder wilde ik nog wat dieper ingaan op het begrip ‘genius loci’. Ik had na het lezen begrepen dat u hier vooral de bebouwing zoals in Waterland, en deels de galerijflats, onder verstaat. Is juist ook niet de historische Buikslotermeerpolder belangrijk, dus gaat het begrip ook niet over het natuurlijke landschap? Jawel, het gaat natuurlijk ook over het landschap. In Nederland wordt heel vaak het rechte straten gedoe, ontleent aan dat de slotenstructuur recht is. Maar als je naar een oude polder gaat kijken is die sloot helemaal niet recht. Er zitten ravels in. Je kunt wel zeggen ‘ik bouw op het slotenpatroon’, maar de sloot is nu eenmaal wat anders qua functie, dan een straat. Ik vind dat je stad niet een op een kunt ontlenen aan een slotenpatroon. Stel je voor dat we de Amsterdamse grachtengordel hadden ontleend aan het slotenpatroon. Dan was het toch een stuk minder leuk geworden. Je moet er ook principes als interactie tussen mensen en perceptie aan toevoegen. Je kan het best gebruiken, maar het is niet een wet dat je dit dus een op een moet overzetten. Het klopt dus wel dat u de bebouwing van Waterland, dus Waterlandse huisjes, dat u dat ook onder het begrip vindt horen? Ja, maar dat is in zo’n centrum niet zo een, twee, drie toepasbaar. In Zaanstad hebben we dat hotel gedaan, maar niet elke winkel e.d. kan je zo doen. Maar je ziet in Zaanstad dat het wel erg helpt om één zo’n gebouw zo te doen, waarmee je meteen ook een icoon te pakken hebt. Maar ja, in Noord gaat het langzaam… Ik nam ze altijd mee naar Zaanstad om te laten zien wat we daar gemaakt hebben… (zucht) die Amsterdamse ambtenaren, het is een drama… Maar in Elzenhagen ontstaat er nu toch wel een duidelijk beeld van wat er moet komen. Je hebt die dwarsstraatjes met die huisjes, ja nu zal er wel tempo komen want nu is de markt beter. Kijk je leven is maar kort, als je twintig jaar over de realisatie van een plan doet, ja dat loont niet. Na tien, vijftien jaar wil je echt dat het af is. Dan heb je wat bereikt.

Eenheid in veelheid: u haalt bij deze termen het citaat van Unwin aan ‘Of houses, and how the variety of each should be dominated by the harmony of the whole’. Ik vroeg me af in hoeverre, omdat dit citaat op de tuinsteden duidt, de tuindorpen in Noord nog een rol speelden bij het maken van de nieuwe plannen? Nu lijkt het erop dat bij de historiserende architectuur in Elzenhagen vooral naar Waterland wordt gekeken. Verder las ik ook iets over de poortwoningen langs de Singel, die wel naar de poorten in de tuindorpen verwijzen. Langs de Singel hadden we wel poorten bedacht, maar die komen er niet. Die zijn er door de markt uit gesloopt. Ja die tuindorpen… je had je kunnen voorstellen dat je dit (Elzenhagen) meer community-achtig kunnen maken. Nu is het heel erg een soort liberaal model, van iedereen heeft zijn eigen huis, er

112 is verder geen samenhang. Behalve in vorm. Die tuindorpen zijn natuurlijk een soort project van hoe je de boerenbevolking een beetje de stad in kunt brengen, een beetje de stedelijke civilisatie kunt bijbrengen. Het is bijna begeleid wonen. Dus bijna, hoe kunnen we de woeste mens uit het platteland domesticeren en dichterbij elkaar laten gaan wonen, maar dat ze nog wel hun eigen tuintje hebben. Maar met een gemeenschappelijk grasveldje. Ja precies. Maar dat is misschien een model dat niet helemaal meer van deze tijd is. Dus eigenlijk slaat het citaat van Unwin meer op de vergelijking met eenheid en veelheid? Ja, maar hij zegt het anders: ‘the variety of each…’. Want eenheid in veelheid is Berlage. Unwin heeft zich in Engeland eigenlijk opgeofferd, en is van een vrije architect dus overheidsarchitect geworden. Eigenlijk om de ideeën van Ebezener Howard te realiseren. Dus die heeft een maatschappelijke rol genomen. Howard en voorbeelden van Engelse tuinsteden, of door de fabrikant neergezette… Sunlight? Ja, die zeepfabrikant, ja dat zijn mooie voorbeelden. De tuindorpen zijn toch wel heel anders, het is er wel van afgeleid… Ja, nou hier waren de woningbouwcorporaties die het realiseerden. Eigenlijk hadden we het in de jaren zestig, toen we hippies waren, toen je communies had, toen had je dat nog een keer kunnen doen. Maar dat was toen eigenlijk ook te anarchistisch om daar in mee te gaan. Je zocht het meer in de bouwvormen van het in elkaar knutselen van je eigen dingen, drop-city en dat soort dingen. Een soort pop-up, zou je nu zeggen. We gaan hier een plekje maken en we nemen een tentdak, en we knutselen wat bij elkaar.

Over het Serial vision heeft u het al gehad. Maar ik vroeg me af, omdat een beeld eigenlijk altijd verandert als je beweegt, ook in het Plan van Gool, hoe dit nou precies wordt ingezet. Heeft het ook met het oogcontact e.d. te maken? Het heeft ook met afstand te maken ja, het heeft natuurlijk te maken met, als je het vergelijkt met films… Vroeger waren de films heel langzaam en de beeldwisseling was heel traag, en bij de moderne mens hoort eigenlijk dat die beeldwisseling vrij kort is. Dat je de enscenering zo maakt dat de het verhaal sneller wordt verteld. Je zou kunnen zeggen dat… Heb je Jan Gehl gelezen, Life between buildings?163 En New city places? Ik denk dat ik dat boekje heb, ik vond het in de kast van mijn ouders. Je ouders doen ook dit vak? Nee, maar ze hebben wel iets met sociale geografie gedaan… Nou goed, ik ken Jan Gehl vrij goed van de tijd dat ik in Denemarken was, want dan stonden we in dezelfde zaal met een lezing. En dan kwam die naar me toe met een stapel boeken en dan zei die tegen mij ‘ja, uh, je vertelt precies hetzelfde verhaal als ik, maar dit zijn mijn boeken.’ Heel frappant, haha, dus sinds die tijd ken ik Jan Gehl een beetje. Ja, heel toevallig dat ik dit boekje nu ook tussen mijn scriptieliteratuur heb staan. Er is ook een film, het is de laatste film van hem, The human dimension, die kan je zo op het internet vinden. En we hebben hier nog een kopie van een film The human scale die gaat over onderzoeken naar afstanden, ritmes en interactie. En een van de dingen die hij zegt, maar dat

163 Gehl, Jan. Leven tussen huizen. Zutphen, De Walburg Pers, 1978 113 zegt Rob Krier ook altijd, ken je Rob Krier? Ja. Ok, die zegt ook altijd dat de maat voor een succesvol centrumgebied is het aantal voordeuren per strekkende meter. Hoe meer voordeuren hoe beter, dus als je dit plaatje van Le Corbusier ziet, vijfhonderd meter, dan weet je al dat dat nooit wat wordt. Dus het gaat erom dat je bij wijze van spreken bij elke afstand van zes meter, een voordeur moet hebben. Nou is dat met grote winkels heel moeilijk, en met woningen boven winkelstraten ook, want winkeliers willen die voordeuren dus niet. In de Kalverstraat zijn al die voordeuren eruit gesloopt van die bovenwoningen. Daarom staan al die bovenverdiepingen leeg. Winkeliers willen die trap niet, ze willen niet een eventuele bewoner in de winkel hebben. Dus je moet dan trucs verzinnen, die achter de winkels omgaan. Dat hebben we ook bij Oostpoort gedaan, en daar hebben we toch hier en daar een trappenhuis dat op de straat uitkomt gemaakt. Want anders heb je niks aan, heb je Jane Jacobs gelezen? Jazeker, dat was ook nog een vraag, bent u het eens met het gezegde ‘eyes on the street’? Ja natuurlijk, dat is een prachtig boek, dat las ik toen ik in de twintig was, echt gewelding. Ja dat is de manier van denken die ik mijn hele leven heb gehad. Ja, dus aan ‘eyes on the street’ heb je niet zoveel als je boven in een kamer zit. Ja je kunt 112 bellen. Maar je ziet iets gebeuren, maar als je werkelijk wil deelnemen of wilt ingrijpen, dan heeft het niet zoveel zin als je eerst honderd meter moet lopen naar het trappenhuis en dan weer teruglopen. Dan is de gebeurtenis al voorbij. Die korte weg is dus bij een stapeling van winkels en wonen altijd problematisch.

Dan had ik nog wat vragen over hoogbouw, Vincent van Rossem meldde dat u tegen hoogbouw bent, u moest nog de groeten hebben, hoe valt dit in te passen met de nieuwe hoogbouw rondom het station? Ik ben niet perse voor hoogbouw, hoogbouw mist natuurlijk het effect van ‘eyes on the street’, in het boekje van Jan Gehl staat een doorsnee van een gestapeld gebouw. En daarin zegt hij eigenlijk dat je tot de derde, vierde verdieping nog een relatie met het grondvlak kan hebben, en de openbare ruimte. En dan illustreert die eigenlijk, wat hij bij de beneden verdiepingen en bovenverdiepingen ziet: beneden kan je naar de grond kijken, en daarboven is het zich georiënteerd op de skyline. En Jan Gehl kijkt nog verder en laat zien dat als je heel veel hoogbouw maakt, dat je dan veel turbulentie krijgt. Dus je krijgt gebieden waar dan zo’n groot luchtdruk verschil is, dat het niet meer comfortabel is. Er is een site over een nieuw hoog gebouw in Eindhoven. Daar is een heel gebied compleet onbruikbaar vanwege het hoge gebouw dat er staat. Vanwege de wind? Vanwege de wind ja, mensen waaiden er gewoon weg, ze kunnen niet eens op hun benen blijven staan. Nou dat is dit effect. En Jan Gehl schrijft dan dus in dit boekje, als je dit nou laag maakt, dan gaat de wind eroverheen en dan heb je dus een ander effect. En er ontstaat hier dan eigenlijk

114 een temperatuur die enige graden hoger is dan hier. Hier heb je natuurlijk een enorme schaduw, en hier heb je heel veel wind. Nou die combinatie is eigenlijk verkeerd. Dus als je het een beetje laag houdt, en allemaal een beetje hetzelfde dan heb je kleine schaduwvlakken en mooie opwarmingsvlakken van de zon en dan gaat het veel beter. Nou dat vind ik natuurlijk ook. Dus soms ontkom je er niet aan. Dus wij zeggen wel eens dat als je naar Rowe kijkt (Saint Dié vs. Parma), dan zeggen we, we nemen Parma als stedenbouwkundig plan. Dus met kleine openbare ruimtes en pleinen die niet groter zijn dan ‘zus en zo’ en straten die niet breder zijn dan ‘zus en zo’. En als je dan een programma te kort komt, kan je in die bouwblokken, maar terug liggend, best een hoog gebouw zetten. En dan krijg je eigenlijk dit: de openbare ruimte wordt begeleid door gebouwen die vier of vijf lagen – maar niet hoger – hoog zijn. De wind gaat er zo overheen. Je kunt je best voorstellen dat je dit doet, want de turbulentie die dat teweeg bent die komt hier niet. En dat is een ander effect dan daar, waarbij een de rooilijn van een gebouw direct aan de weg zit. Kijk maar naar de Zuidas. Daar waait het inderdaad altijd heel hard. Ja, precies. En daar hadden ze eigenlijk dit moeten doen, wat in New York ook gebeurt, je hebt een openbare ruimte die wordt gedicteerd door ruim zes of zeven lagen, en dan terug liggend kun je hoger bouwen. En die hoge gebouwen zie je wel vanaf de straat, maar in feite is dit de menselijke maat van een gebouw. Je moet dus nooit een gebouw rechtstreeks aan de rooilijn van de openbare ruimte zetten. Is er zo ook rekening gehouden met de hoogbouw rondom het station van CAN? Bijvoorbeeld bij het ROC en de woonflat. Als je kijkt naar dat gebouw zit er een set-back in. Dat heeft Jeroen Geurst goed gedaan, het is een mooi gebouw geworden. Nog even over het verhaal van Parma en Saint Dié. Dat verhaal van die tachtig voet dat is van een Duitse professor uit de negentiende eeuw, dat je op tachtig voet anderhalve cm kan waarnemen. En dit is een component die belangrijks is voor gezichtsherkenning. Dus die anderhalve cm maken dat je op tachtig voet een mens kunt herkennen, een gezicht. In combinatie met ‘eyes on the street’ zou je dus kunnen zeggen, ‘ok, als ik in mijn huis zit en ik zit te breien, dan kan ik op tachtig voet iemand herkennen’. Dat betekent dat ik kan deelnemen aan het maken van een sociaal veilige openbare ruimte. Als je in Parma die tachtig voet projecteert aan alle gevels dan zie ja dat alleen de grootste pleinen in Parma, een snippertje van de rest, dat je hier iemand niet zou herkennen. Maar als je dit vergelijkt met een Corbusiaans plan, dan zie je dat drie kwart van alle ruimte op die gebouwen heen sociaal onveilig is. Vanuit die twee principes denken we. Dus geen wonder dat het in de Bijlmer niet goed ging. De ideeën van de modernisten klonken op papier heel goed, maar

115 het blijft fascinerend dat het in de praktijk zo anders kan gaan. Nou, ik ben in Frankrijk twee boeken aan het lezen waarin staat dat – en dat is uitgezocht, verklaard en bewezen – dat Le Corbusier eigenlijk een fascist was. En dat die dus relaties had met fascistische groeperingen in Frankrijk, en met Mussolini en dat hij in Duitsland bij Hitler op de stoep heeft gestaan. En dat hij verder bij Vichy een baan heeft gehad… Dit wordt allemaal op een rijtje gezet. Ik heb het wel ergens gehoord of voorbij zien komen. Ja, er zijn twee boeken in Frankrijk over uitgekomen. Dan kijk je opeens met hele andere ogen naar het modernisme.

Ik had verder nog een paar vragen over het Plan van Gool, in hoeverre met deze galerijflats rekening wordt gehouden bij het ontwerp van CAN? En in hoeverre sluit de nieuwe bebouwing tegenover het Plan van Gool aan op de al galerijflats? Wat ik mooi vind aan het Plan van Gool zijn al die kolommetjes. Dat is eigenlijk Aldo Rossi, La Gallaratese (Milaan, 1969-1970) avant la lettre, toch? Ken je dat plan van Rossi? Ik ken Rossi wel, waarschijnlijk gaat er weer een belletje rinkelen als ik het zie. Dat zijn dus hele lange gebouwen met eindeloze kolommen, doet een beetje denken aan de schilder De Chirico denken, ken je die? Ja. Nou die thema’s zitten erin. Ik vind het dus een heel mooi plan maar het is natuurlijk, net als al dit soort theorieën, is het een beetje problematisch. Maar je kunt ook zeggen, dat het maken van een galerij die meer is dan een uitstekend ding maar met die kolommetjes, en dan woning plattegronden erin – die galerij is niet dubbel hoog geloof ik, en dan zitten hier woningen met die kolommetjes – dat maakt wel dat omdat je zoveel woningen op een galerij hebt, en niet maar een woning, dat … Ik zeg altijd dat als iemand hier loopt en iemand ander loopt daar (erboven) dan zijn we buren, want de ene woont boven en de ander woont beneden, maar je komt elkaar nooit tegen. Behalve misschien in het trappenhuis. En als je deze drie lagen bij elkaar brengt, en je hebt er zo een grotere ontmoetingskans, dan is het beter dan dit. En esthetisch vind ik het ook een mooi gebouw. Vind u het ook een monumentwaardig gebouw? Ik zou zeggen van wel, ja. Ok. Ik vroeg me dus inderdaad af, met het modernisme en hoogbouw in gedachte nemend, in hoe u over het Plan van Gool denkt. Ja, dat vind ik mooi. En de andere flats, bij de Loenermark, de ‘bananen’ of ‘regenboog’ flats? Ja… slopen. Zo snel mogelijk weg met die rotzooi. Dat is duidelijk. Die vind ik heel erg. Meneer van Gool was daar ook niet positief over. Leeft van Gool nog? Ja, hem heb ik een tijdje geleden als geïnterviewd. Leuk.

116

Ik heb nog wat kleinere vragen. Rondom het station krijgen de straten namen als ‘Gare du Nord’, ‘Termini’ en ‘King’s Cross’. Is dat een soort grapje of verwijzing? Ik weet van niks, daar ben ik niet bij betrokken. Dat is een commissie in Amsterdam die dat doet, die verzinnen een thema. Ik wist niet eens dat het zo heette eerlijk gezegd. Misschien heeft het ook iets met de Noord/Zuidlijn en de verstedelijking of het hip maken van het gebied te maken. Ja… Dan heb ik nog een laatste vraag over in hoeverre u inspraak heeft op de verschillende ontwerpen van architecten? Van het station zelf maar ook van de woonflat en bijvoorbeeld de kleine huisjes in Elzenhagen. Moeten de architecten alles bij u laten goedkeuren? Ja, klopt, ze komen altijd langs. Over het station hebben we eindeloos gepraat, dat was niet zo makkelijk. En ook over het ROC… Ze komen gewoon met hun eerste schetsvoorstellen en dan begeleiden wij dat in het supervisieteam en geven commentaar en proberen daar een beetje bij aan te sturen. Dus u heeft het laatste woord qua goedkeuring? Ja, uiteindelijk moet ik ze wel goedkeuren, anders gaan we niet verder. Ze moeten eerst door mij goedgekeurd zijn en dan pas gaan ze naar het bouwfonds. En kiest u de architecten zelf? Nee. Wij hebben het beeldkwaliteitsplan gemaakt en een stedenbouwkundige onderlegger, en daar zullen de architecten dan daarvanuit moeten kijken en erover na moeten denken. En het station? Hoe is dat ontwerp tot stand gekomen? Hadden Benthem en Crouwel echt hun eigen plannen? Het station was eigenlijk zo – Benthem en Crouwel hadden het idee – we hebben voor (en onder het station) over de hele breedte een plein. Nou, dan heb je een heel breed gebouw, je kunt er overal onderdoor, en dat is het. En wij zeiden nee, we hebben in plaats van dat spoor met dat stadsdeelkantoor, willen wij eigenlijk hier bebouwing hebben. En daar bebouwing. We willen het eigenlijk zo maken dat je door smalle straten gaat, waardoor je eigenlijk dat hele circus niet ziet (het station). En dan ga je er hier en daar zo onderdoor en weer verder. Dus wij wilden juist dat hele ding wegbouwen. Dat zie je ook bij het ROC, die hebben de achterkant tegen het station aangezet. En eigenlijk willen we dat aan die kant ook, maar dat gaat natuurlijk moeilijk. We hebben hier een kiss & ride, een taxi plaats. We hebben eindeloos gekeken wat je nou kan doen, tussen die twee. Je zou eigenlijk willen dat deze route, dat die daar heen gaat, naar het station, dus je wilt eigenlijk dit model. Wij hebben dus eigenlijk van een Saint Dié model, een Parma model gemaakt. Maar goed daar hebben we echt eindeloos over gepraat.

Dan heb ik tenslotte nog een laatste vraag over de aansluiting van de architectuur aan het Plan van Gool, ik heb gelezen dat de bouwhoogte wel moet aansluiten, maar dat de gevels zelf van elkaar verschillen, met verschillende bakstenen enzovoorts. Tegenover van Plan van Gool bedoel

117 je? Ja. Het ziet er nu zo uit – met een paar van die lompe torens – dat hoort er niet echt bij. Wat we hier wilden doen, we hebben natuurlijk een aantal ingangen nodig vanaf die kant. Wat we wilden doen is eigenlijk hier woningen maken, met daarachter een parkeergarage, en dan zou je misschien een stuk of tien woningen kunnen maken die gewoon eenzijdig georiënteerd zijn, en dat zou je aan de achterkant een gang kunnen maken. Ken je het gebouw van Auguste Perret in Parijs? Ja. Dan zouden we dat ook zo kunnen doen, het is in Parijs heel mooi gedaan, met blaadjes en paneeltjes. We zeiden dan kun je zoiets doen, en dan heb je een paar van die dingen, dan kan je de gevel plastiek geven. Dan heb je overhoeks ook weer contact. Als je dan hier de balkons maakt, dan woon je heel erg mooi om je balkon heen. En dit is dan een gesloten binnen gang aan de achterkant. En dan kun je daarachter een gestapelde parkeerruimte maken. Zijn daar ook afbeeldingen van? Nou, zo’n gebouw is wel gebouwd, waarbij de garage er in zit. De Mediamarkt? Ja. Dat is op dit principe gebaseerd. Het is heel toevallig, het Plan van Gool is namelijk ook – indirect – geïnspireerd op Le Havre, ook van Perret, dus dan komt het ook opeens heel erg overeen met de achterliggende gedachtes. Ja. En ik vroeg me af of die flat van Geurst vanwege de kleuren misschien ook wel op Le Havre geïnspireerd is. Maar misschien is dit ook wel toeval. Ik ben nooit in Le Havre geweest. Ik ken het alleen van plaatjes, dus ik moet er eigenlijk nog eens een keer heen. Maar Jeroen Geurst maakt overal die gebouwen lichtgeel. Dus het heeft niks met Le Havre te maken? Nou misschien ook eigenlijk wel, ik weet het eigenlijk niet.

Goed, ik heb al mijn vragen nu gesteld. Nou, mooi, je hebt het goed voorbereid. Het kwam uiteindelijk goed uit dat dit interview iets later was, want nu kon ik alles van te voren rustig doorlezen. En vanuit welke opleiding doe je dit? Vanuit de master Kunstgeschiedenis, richting architectuurgeschiedenis, aan de UvA. Bij professor? Christian Bertram, en Petra Brouwer is de tweede lezer. De schetsen mag je meenemen. Als je alles af hebt wil ik de scriptie wel lezen, je mag hem opsturen. Dat zal ik zeker doen. Ontzettend bedankt voor uw hulp. Graag gedaan, veel succes nog.

Einde.

118

AFBEELDINGENLIJST Afbeelding 1: Tuindorp Nieuwendam (rood), het Plan van Gool (groen), CAN (blauw). Te vinden in: Soeters Van Eldonk architecten. Welstandskader Centrum Amsterdam Noord. Definitieve Conceptversie. In opdracht van: Projectbureau Noordwaarts, ING Real Estate, CZAN. Mei 2006 p. 4. Bewerkt door auteur. Afbeelding 10: Plan van Uitbreiding van de bebouwde Kom van Amsterdam, benoorden het IJ, 1903 Uit: Leeuwen, W.F. van. Rapport van de commissie voor het ontwerpen van een plan tot uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente Amsterdam benoorden het IJ. ’s-Gravenhage, Gebrs. J. & H. van Langenhuysen, 1903 Afbeelding 11: Ir. J.W.C. Tellegen, Schetsmatig bestemmingsplan Amsterdam-Noord, 1914. Uit: Ottens, E. S. Ik moet naar een kleinere woning omzien want mijn gezin wordt te groot. Amsterdam, Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting, 1975 Afbeelding 12: E. Howard, Nederlandse vertaling van de ‘Drie Magneten’, in Feenstra 1920 p. 56 Afbeelding 13 en 14: ‘Groep van 4 woningen te Letchworth’ en ‘Een blok arbeiderswoningen te Port Sunlight’. Uit: Feenstra 1920 p. 80, 65 Afbeelding 15: Kaart van de bebouwing in Tuindorp Nieuwendam, 1927. Collectie Historisch Centrum Amsterdam Noord. Bewerkt door H. Aardse. Uit: Groffen, 2003 p. 97 Afbeelding 26: Herman van Elteren, Model van een woning in het Plan van Gool, ca. 1970. Amsterdam Museum, inv.nr. KA 20388 Foto te vinden op: http://ifthenisnow.nl/nl/delvingentity/ifthenisnow_amsterdam-museum_oai-AHM-29508 en op http://am.adlibhosting.com/detail.aspx?parentpriref=# bezocht op 6 februari 2015 Afbeelding 36: Cornelis van Eesteren en Theo K. van Lohuizen. Detail van het Algemeen Uitbreidingsplan, 1934. Uit: Velde, J. J. van der. Stadsontwikkeling van Amsterdam 1939-1967. Amsterdam, Scheltema en Holkema N.V., 1968 (losse kaart) Afbeelding 37: ‘Noordelijk stadsdeel’. Gezien vanuit noordoostelijke richting. Uit: Amsterdamse Raad voor de Stedebouw. Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam. Stadsdrukkerij van Amsterdam 1985. Heruitgave van: Grondslagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam: Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. 1934 Afbeelding 38: Uitbreidingsplan in Hoofdzaken, 1958. Uit: Gemeenteblad, afdeling 1 deel II, 1958 Afbeelding 39 t/m 43: J. Bakema, schema split-level type en ontwerp galerijflats Het Breed. 1963. Uit: Bakema-van den Broek-van Eyck-Stokla Architecten. Studieproject Buikslotermeer. 1963 Te vinden in het Stadsarchief Amsterdam. Afbeelding 44: Doorsnede ontwerp Plan van Gool. Te vinden in het archief van het Nieuwe Instituut: Oyevaar, A.N. Stolle, H.W.C. & Gool, F.J. van / Archief 1966-1967 Amsterdam, 1138 Woningen Buikslotermeer t 18 Afbeelding 47, 48 en 49: Definitieve Plattegronden per verdieping (inclusief galerij). Te vinden in het archief van het Nieuwe Instituut: Oyevaar, A.N. Stolle, H.W.C. & Gool, F.J. van / Archief 1966-1967 Amsterdam, 1138 Woningen Buikslotermeer t 18 Afbeelding 50 en 51: Speellint, Speelplaatsen Buikslotermeer 1138 woningen, getekend op 20 december 1968. Te vinden in het archief van het Nieuwe Instituut: Oyevaar, A.N. Stolle, H.W.C. & Gool, F.J. van / Archief 1967-1969 Amsterdam, speelplaatsen Buikslotermeer t 53 Afbeelding 57: Deelgebieden Centrum Amsterdam Noord. Te vinden op: CAN http://www.centrumamsterdamnoord.nl/over_can/algemeen/locatiekaart Bezocht op 22 juni 2015

119

Afbeelding 58: Schets met de verschillende vervoersknooppunten in Amsterdam. Te vinden in: Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters Van Eldonk architecten (supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13- 12-2007 p. 2 Afbeelding 59: Deelgebieden CAN (beschreven in Hoofdstuk 5 van het SP). Te vinden in: Soeters Van Eldonk architecten, in opdracht van projectbureau Centrum Amsterdam Noord. CAN Kloppend hart van Noord, Stedenbouwkundig Plan. Amsterdam, Rijnja Repro, 2003 p. 48 Afbeelding 60: Maquette Centrum Amsterdam Noord, 2003. Te vinden in: Soeters Van Eldonk architecten. Welstandskader Centrum Amsterdam Noord. Definitieve Conceptversie. In opdracht van: Projectbureau Noordwaarts, ING Real Estate, CZAN. Mei 2006 p. 6 Afbeelding 61: Schets Singel. Te vinden in: Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters van Eldonk (supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13-12-2007 p. 16 Afbeelding 62: ‘Modern A’dam Noord, Waterland en de Amsterdamse School in Noord’ met bijhorend kleurenschema. Te vinden in: Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters Van Eldonk architecten(supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13-12-2007 p. 20, 8 Afbeelding 63: Gordon Cullen, Serial Vision. Uit het boek: Cullen, Gordon. The Concise Townscape. Londen, Architectural Press, 1971 p. 17 Afbeelding 64 en 65: ‘serial vision’ van de Nieuwe Leeuwarderweg en bij het Stadsdeelhuis Noord (grijze gebouw, al bestaand). Te vinden in: Soeters Van Eldonk architecten. Beeldkwaliteitplan Stationgebied, CAN. Definitief concept juni 2011 p. 30, 23 Afbeelding 66: Room vs. Space (Plan van Gool) en de kwaliteiten gecombineerd. Soeters Van Eldonk architecten. CAN, Vernieuwing Boven ’t Y, fase 2. Uitwerkingsplan. Amsterdam, oktober 2006 p. 11 Afbeelding 67: Uitwerkingsplan Winkelcentrum Boven ’t Y. Soeters Van Eldonk architecten. CAN, Vernieuwing Boven ’t Y, fase 2. Uitwerkingsplan. Amsterdam, oktober 2006 p. 4 Afbeelding 68: ‘Eenheid in veelheid’ oranje bloemen. Te vinden in: Gemeente Amsterdam Projectbureau Noordwaarts (opdrachtgever), Soeters Van Eldonk architecten (supervisie), DRO (ontwerpen). Stationsgebied CAN: Uitwerkingsplan. Definitief 13-12-2007 p. 8 Afbeelding 69: ‘Eenheid in veelheid’ Marken. Te vinden in: Soeters Van Eldonk architecten, in opdracht van projectbureau Centrum Amsterdam Noord. CAN Kloppend hart van Noord, Stedenbouwkundig Plan. Amsterdam, Rijnja Repro, 2003 (vastgesteld in 2004) p. 85 Afbeelding 70: Te vinden op: http://www.lantingreizen.nl/uploads/0000/1596/marken.JPG bezocht op 22 juni 2015 Afbeelding 71: Auguste Perret, appartementen aan de Rue Franklin, Parijs, 1902-1904. Te vinden op Google afbeeldingen: http://presstletter.com/public/Image/Perret03Antonucci.JPG bezocht op 31 mei 2015 Afbeelding 84 Durgerdam: Te vinden op: http://www.bikingamsterdam.com/images/bike- routes/durgerdam.jpg Bezocht op 22 juni 2015 Overige afbeeldingen: Foto’s auteur. Gemaakt in de winter, lente en zomer in 2015.

120