(1988) Een Populatie-Explosie Van De Grasuil in Het Deelerwoud

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

(1988) Een Populatie-Explosie Van De Grasuil in Het Deelerwoud Levende 1988 nummer 4 98 Natuur jzar daarop breidde deze plek zich in oostelijke richting uit. Vanaf eind april Een populatie-explosie verliep de uitbreiding plotseling veel sneller. De vraat speelde zich al die tijd in het verborgene af. De rupsjes in de van de Grasuil in het Deelerwoud; eerste stadia zaten onder in de zode waar ze zich te goed deden aan het jonge blad. Ook toen ze wat ouder werden ble­ veldwaarnemingen en ven ze onzichtbaar omdat ze alleen 's nachts aten en zich overdag schuil hielden onder in de zode. Dat men met rupsen van doen had bleek pas in de implicaties voor het beheer tweede helft van mei, toen zij tevoor­ schijn kwamen. Er kwam een massale rupsentrek op gang. Begin juni werden J. Graveland & L. B. Berris overdag miljoenen rupsen aangetroffen die in dichte drommen op zoek gingen In het voorjaar van 1987 werd de Bochtige-smele-vegetatie in het Dee­ naar voedsel. Op punten waar de rapsen lerwoud aangetast door rupsen van de Grasuil (Cerapteryx graminis). zich concentreerden, langs de randen Een oppervlak van 500 ha werd geheel kaalgevreten. Een plaag als de­ van gebieden waar nog gras stond, be­ ze kan belangrijke gevolgen hebben voor de vegetatie-ontwikkeling en vonden zich soms tientallen rupsen per het beheer in onze Grove-dennen-bossen. ••, vierkante decimeter. De rupsen aten vrijwel uitsluitend Midden juni 1987 verschenen er berich­ Bochtige smele. Pijpestrootje (Molinia ten in de pers over een rupsenplaag in caerulea) werd ook wel gegeten maar het Deelerwoud. Miljoenen rupsen van kwam ter plekke weinig voor. Gladde de Grasuil deden zich daar te goed aan wirbol (Holcus mollis) werd gemeden. Bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Aanvankelijk werd alleen kaal­ Dit gras komt voor als ondergroei van Grasuil vraat waargenomen op plaatsen waar oude opstanden van Grove den en op (Cerapteryx graminis) Bochtige smele voorkwam als ondergroei vergraste heideterreinen en vormt er uit­ kans was op het optreden van plagen in in Grove-dennen-bos (fig. 1). De schei­ gestrekte monocultures. De Edelherten de toekomst. Daarom besloten Natuur­ dingslijn tussen kaal en begroeid lag (Cervus elaphus) werden gedwongen uit monumenten en het Instituut voor Oe- vaak precies langs de bosrand (fig. 1). te wijken naar elders en kwamen terecht cologisch Onderzoek deze plaag en de Pas in juni werd ook kaalvraat vastge­ in het voor het publiek toegankelijke gevolgen voor de vegetatie te onder­ steld in het open terrein, de vergraste deel van het Deelerwoud. De dieren zoeken. heides. In deze periode ontstonden daar werden erg nerveus en om moeilijkhe­ ook kaalvraatplekken die geheel los ston­ den te voorkomen sloot Natuurmonu­ Verloop van de plaag den van de andere gebieden met menten, eigenaar van het gebied, deze In het voorjaar van 1986 stierf in het kaal vraat. gedeelten tijdelijk af voor het publiek. zuidwesten van het Deelerwoud onge­ In de tweede helft van juni begon­ In een later stadium werd ook veer 1 ha Bochtige smele af (fig. 1). Het nen de rupsen zich in de strooisellaag te­ kaalvraat gemeld van andere plaatsen op rug te trekken om te verpoppen. Op 5 de Veluwe, waaronder Kootwijk, het juli werden de eerste poppen gevonden. Planken Wambuis en de Hoge Veluwe, maar de plagen hadden daar een veel Aantal rupsen, vraat en voedsel­ kleinere omvang. Het beheer van Grove- aanbod dennen-bossen is er mede op gericht een Om na te gaan of de massale rupsentrek veelzijdige bosontwikkeling op gang te inderdaad door voedselgebrek werd ver­ brengen. Dit betekent met name het te­ oorzaakt werd onderzocht hoeveel rup­ rugdringen van de dominantie van sen er waren en wat een rups at, om dit Bochtige smele. In de Imbosch zijn daar­ te vergelijken met de beschikbare hoe­ toe bij wijze van experiment Schotse veelheid gras. hooglandrunderen ingezet. De rupsen werden geteld in proef- In verband hiermee rees een aan­ vlakjes van 25 x 25 cm. In het Deeler­ tal vragen. In de eerste plaats was het woud werden enkele overgangszones van belang te weten wat de gevolgen van tussen kaalgevreten gedeelten en gedeel­ deze plaag waren voor de vegetatie en de ten waar nog gras stond bemonsterd, en herbivoren (Edelhert, Damhert (Cervus het centrum van een kaalgevreten ge­ dama)) in het gebied, in de tweede Rups van de Grasuil (Cerapteryx graminis) deelte. Er werden transekten uitgezet en bij zonnig weer bovenin een halm van plaats was het belangrijk om te weten Bochtige smele. Caterpillar of Cerapteryx op 1 meter afstand van elkaar monsters waardoor deze plaag ontstond en wat de graminis. genomen (fig. 1). Op de Hoge Veluwe 99 "/U werd een vergraste heide bemonsterd dium van de ontwikkeling werd bere­ de kale en begroeide gedeelten lagen de met een dichte vegetatie van Bochtige kend. Het bleek te gaan om 1,4 gram aantallen vele malen boven dat wat no­ smele. Er waren daar geen tekenen van gras (ongeveer 7 gram versgewicht). Die dig was voor kaalvraat. Het zijn boven­ rupsenvraat. waarde komt vrij goed overeen met de dien minimum-aantallen, omdat de De vraat per rups werd bepaald 1,0 gram die Schenker vond bij in het la­ plaag ten tijde van de metingen op zijn door rupsen met een bekende hoeveel­ boratorium opgekweekte rupsen. Half eind liep. Veel dieren waren opgegeten, heid vers gras in een pot te stoppen en mei staat er in de bossen ongeveer 0,5 geparasiteerd of verpopt. Een week na twee dagen te laten eten. Het gras werd tot 1,0 ton gras per hectare, dat is ge­ de eerste meting op 17 juni lagen de gedroogd en weer gewogen. Met behulp middeld 75 gram/m^. Dat betekent dat aantallen al weer een stuk lager. van het percentage droge stof van het 55 rupsen in staat waren een vierkante De schatting van 55 rupsen is juist verse gras werd vervolgens berekend hoe­ meter geheel kaal te vreten. aan de hoge kant. Er is geen rekening veel gras een rups per dag had gegeten. De aantallen die in werkelijkheid gehouden met de vraat van de rupsen in Met dit gegeven werd berekend hoeveel werden aangetroffen staan in figuur 4. een vroeger stadium. Die vraat is in ab­ gras een rups in totaal gedurende zijn Zelfs in een gebied dat geheel was kaal- solute zin niet groot maar vindt wel ontwikkeling at. Daarbij werd gebruik gevreten waren nog 40 tot 50 rupsen per plaats in het meest kwetsbare stadium gemaakt van het werk van Schenker m^ aanwezig en in de randzones tussen van de plant, als hij begint uit te lopen. (1950). Hij het zien dat de vraat vrijwel uitsluitend in het laatste stadium van de ontwikkeling plaatsvindt en dat de hoe­ veelheid die wordt gegeten ongeveer 500 1000 meter recht evenredig is met het gewicht van de rups (fig. 2). De rupsen die in het Deelerwoud werden aangetroffen be­ vonden zich alle in dat laatste stadium. De verzamelde rupsen aten ge­ middeld 68% van hun lichaamsgewicht per dag. Dat is zeker geen hoge waarde want veel soorten halen gemakkelijk 100% (Slansky & Rodriquez, 1987). Fi­ guur 3 laat zien hoe daaruit de totale consumptie gedurende het laatste sta­ LEGENDA, de aangetaste vegetatie voorjaar 1986 april 1987 25.4-15.5.87 16.5-5,6.87 6.6-9.6.87 10.6-15.6.87 16.6-29.6.87 , •- JV.\ v^.-..«S* \ \ V*. Fig. 1. Deelerwoud; ontwikkeling van de 'plaag' van Cerapteryx graminis in 1986 en 1987. Met de bolletjeslijnen zijn de grenzen van het Grove-dennen-bos aangegeven. The Deelerwoud; development of the pla- gue of Cerapteryx graminis in 1986 and 1987. The borders of the stands of Scots pine are marked with dotted lines. Levende 1988 nummer 4 100 Natuur Fig. 2. De groei, ontwikkeling en keutelpro- 'S 1000 -i • • rups duktie van in het laboratorium opgekweek­ te rupsen van Cerapteryx graminis (naar X X keutels Schenker, 1950). O Growth, development and frass production ,>J of Ceraptryx graminis caterpillars in the lab 800 (after Schenker, 1950). Cf) 600 - Ook hebben de rupsen de gewoonte bla­ 4 pop den net boven de grond af te bijten 6 */ vlinder waardoor de schade veel groter is dan de feitelijke consumptie. Vroeg of laat kwa­ 400 - i men de rupsen dus zonder voedsel te zit­ vervellingen 5 /x ten en moesten ze op zoek naar plaatsen l 1 2 3 4 waar nog wel gras stond. / x" •* 200- i l l l Snelle uitbreiding kaalvraat Bovenstaande gegevens verklaren echter X niet de snelheid waarmee de kaalvraat 1 1 1 I 1 1 1 zich plotseling manifesteerde en het feit 0 20 40 60 80 100 120 140 dat miljoenen rupsen op hetzelfde mo­ dag ment op zoek gingen naar voedsel. enorm vraatzuchtig te worden (fig. 2). schijnlijk heeft er een soort 'estafette' De verklaring hiervoor ligt waar­ Rupsen die zich voeden met slecht ver­ plaatsgevonden en werden de vijf kilo­ schijnlijk in de gelijkmatige verdeling teerbare grassen zoals Bochtige smcle meter niet door eenzelfde rups afgelegd van de rupsen over het terrein. Op de ontwikkelen een speciale darmflora, ver­ maar door meerdere rupsen die elkaar vergraste heide van de Hoge Veluwc was gelijkbaar met de pensflora bij koeien. 'opdreven'. het aantal rupsen in de proefvlakjes op­ Dat gebeurt pas in het laatste stadium vallend constant ondanks het kleine op­ van hun ontwikkeling. Ze kunnen dan Het belang van verschillen in pervlak van de monstervlakjes en de lage grote hoeveelheden voedsel aan en gaan voedselaanbod aantallen rupsen die werden gevonden enorm veel eten (mond. med. F. Bink, Het is interessant de gegevens van de (tabel 1). De rupsen waren hier dus heel RIN). De uitputting van de voorraad Hoge Veluwe hier naast te leggen.
Recommended publications
  • Zoogeography of the Holarctic Species of the Noctuidae (Lepidoptera): Importance of the Bering Ian Refuge
    © Entomologica Fennica. 8.XI.l991 Zoogeography of the Holarctic species of the Noctuidae (Lepidoptera): importance of the Bering ian refuge Kauri Mikkola, J, D. Lafontaine & V. S. Kononenko Mikkola, K., Lafontaine, J.D. & Kononenko, V. S. 1991 : Zoogeography of the Holarctic species of the Noctuidae (Lepidoptera): importance of the Beringian refuge. - En to mol. Fennica 2: 157- 173. As a result of published and unpublished revisionary work, literature compi­ lation and expeditions to the Beringian area, 98 species of the Noctuidae are listed as Holarctic and grouped according to their taxonomic and distributional history. Of the 44 species considered to be "naturall y" Holarctic before this study, 27 (61 %) are confirmed as Holarctic; 16 species are added on account of range extensions and 29 because of changes in their taxonomic status; 17 taxa are deleted from the Holarctic list. This brings the total of the group to 72 species. Thirteen species are considered to be introduced by man from Europe, a further eight to have been transported by man in the subtropical areas, and five migrant species, three of them of Neotropical origin, may have been assisted by man. The m~jority of the "naturally" Holarctic species are associated with tundra habitats. The species of dry tundra are frequently endemic to Beringia. In the taiga zone, most Holarctic connections consist of Palaearctic/ Nearctic species pairs. The proportion ofHolarctic species decreases from 100 % in the High Arctic to between 40 and 75 % in Beringia and the northern taiga zone, and from between 10 and 20 % in Newfoundland and Finland to between 2 and 4 % in southern Ontario, Central Europe, Spain and Primorye.
    [Show full text]
  • Effect of Different Mowing Regimes on Butterflies and Diurnal Moths on Road Verges A
    Animal Biodiversity and Conservation 29.2 (2006) 133 Effect of different mowing regimes on butterflies and diurnal moths on road verges A. Valtonen, K. Saarinen & J. Jantunen Valtonen, A., Saarinen, K. & Jantunen, J., 2006. Effect of different mowing regimes on butterflies and diurnal moths on road verges. Animal Biodiversity and Conservation, 29.2: 133–148. Abstract Effect of different mowing regimes on butterflies and diurnal moths on road verges.— In northern and central Europe road verges offer alternative habitats for declining plant and invertebrate species of semi– natural grasslands. The quality of road verges as habitats depends on several factors, of which the mowing regime is one of the easiest to modify. In this study we compared the Lepidoptera communities on road verges that underwent three different mowing regimes regarding the timing and intensity of mowing; mowing in mid–summer, mowing in late summer, and partial mowing (a narrow strip next to the road). A total of 12,174 individuals and 107 species of Lepidoptera were recorded. The mid–summer mown verges had lower species richness and abundance of butterflies and lower species richness and diversity of diurnal moths compared to the late summer and partially mown verges. By delaying the annual mowing until late summer or promoting mosaic–like mowing regimes, such as partial mowing, the quality of road verges as habitats for butterflies and diurnal moths can be improved. Key words: Mowing management, Road verge, Butterfly, Diurnal moth, Alternative habitat, Mowing intensity. Resumen Efecto de los distintos regímenes de siega de los márgenes de las carreteras sobre las polillas diurnas y las mariposas.— En Europa central y septentrional los márgenes de las carreteras constituyen hábitats alternativos para especies de invertebrados y plantas de los prados semi–naturales cuyas poblaciones se están reduciendo.
    [Show full text]
  • Check List of Noctuid Moths (Lepidoptera: Noctuidae And
    Бiологiчний вiсник МДПУ імені Богдана Хмельницького 6 (2), стор. 87–97, 2016 Biological Bulletin of Bogdan Chmelnitskiy Melitopol State Pedagogical University, 6 (2), pp. 87–97, 2016 ARTICLE UDC 595.786 CHECK LIST OF NOCTUID MOTHS (LEPIDOPTERA: NOCTUIDAE AND EREBIDAE EXCLUDING LYMANTRIINAE AND ARCTIINAE) FROM THE SAUR MOUNTAINS (EAST KAZAKHSTAN AND NORTH-EAST CHINA) A.V. Volynkin1, 2, S.V. Titov3, M. Černila4 1 Altai State University, South Siberian Botanical Garden, Lenina pr. 61, Barnaul, 656049, Russia. E-mail: [email protected] 2 Tomsk State University, Laboratory of Biodiversity and Ecology, Lenina pr. 36, 634050, Tomsk, Russia 3 The Research Centre for Environmental ‘Monitoring’, S. Toraighyrov Pavlodar State University, Lomova str. 64, KZ-140008, Pavlodar, Kazakhstan. E-mail: [email protected] 4 The Slovenian Museum of Natural History, Prešernova 20, SI-1001, Ljubljana, Slovenia. E-mail: [email protected] The paper contains data on the fauna of the Lepidoptera families Erebidae (excluding subfamilies Lymantriinae and Arctiinae) and Noctuidae of the Saur Mountains (East Kazakhstan). The check list includes 216 species. The map of collecting localities is presented. Key words: Lepidoptera, Noctuidae, Erebidae, Asia, Kazakhstan, Saur, fauna. INTRODUCTION The fauna of noctuoid moths (the families Erebidae and Noctuidae) of Kazakhstan is still poorly studied. Only the fauna of West Kazakhstan has been studied satisfactorily (Gorbunov 2011). On the faunas of other parts of the country, only fragmentary data are published (Lederer, 1853; 1855; Aibasov & Zhdanko 1982; Hacker & Peks 1990; Lehmann et al. 1998; Benedek & Bálint 2009; 2013; Korb 2013). In contrast to the West Kazakhstan, the fauna of noctuid moths of East Kazakhstan was studied inadequately.
    [Show full text]
  • Diptera) of the Czech Republic
    © Entomologica Fennica. 30 March 2009 Annotated host catalogue for the Tachinidae (Diptera) of the Czech Republic Jaromir Vafihara*, Hans-Peter Tschorsnig, Benno Herting’r, Petr Mfickstein & Veronika Michalkova J P. & V. Vanhara, ., Tschorsnig, H.-P., Herting, B., Miickstein, Michalkova, 2009: Annotated host catalogue for the Tachinidae (Diptera) of the Czech Re- public. — Entomol. Fennica 20: 22—48. An annotated host catalogue is given for the Tachinidae ofthe Czech Republic. It comprises 149 of476 tachinid species which are currently known from this coun- try (included the two new records cited below). 195 hosts are listed. The first host records ofTachinidae date back to the second halfofthe 19th century. The bibli- ography for the host records consists of 1 16 papers of 55 researchers. Several re- cords of hitherto unpublished material are included. Phryxe setifacies and Anthomyiopsis plagioderae are first records for the Czech Republic. J. Vanhara (*corresponding author), Masaryk University, Faculty ofScience, Kotlarska 2, CZ—6I I 3 7 Brno, Czech Republic, [email protected] H.—P. Tschorsnig, Staatliches Museumflir Naturkunde, Rosenstein I, D— 70 191 Stuttgart, Germany, tschorsnig.smns@naturkundemuseum—bw.de P. Muckstein Administration of the Protected Landscape Area Zd’drske' vrchy, Brnenska 39, CZ—591 01 Zd’dr nad Sazavou, Czech Republic, muchstein @email.cz V. Michalkova, Masaryk University, Faculty ofScience, Kotlarska 2, CZ—6I I 3 7 Brno, Czech Republic, [email protected] Received 22 August 200 7, accepted 21 January 2008 1. Introduction The tachinid species are listed in their actual valid nomenclature; probable misidentifications Tachinidae are a very large and important dipter- are — if possible — tentatively corrected, but the an family of (mainly) insect parasitoids.
    [Show full text]
  • Aantastingen Van Insekten En Mijten in Bossen En Natuurgebieden in 1987
    '-"ri"'M#dt'PU"b' ...M".' ., .... "'1' ",HIl""'... ' .. H" t, .",.,., ,. J 'Itl ',_I! Aantastingen van insekten en mijten in bossen en natuurgebieden in 1987 Inlestations by insects and mites in lorests and nature-reserves in 1987 L. G. Moraal, Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouw "De Dorschkamp", Wageningen Voor 1987 is er een overzicht samengesteld van de meest voorkomende schadelijke insekten en mijten in Summary bos en landschap aan de hand van de gegevens zoals deze door de waarnemers in het land zijn ingestuurd. In the annual survey ol insect pests in lorests and Gegevens over aantastingen in het stedelijk groen nature-reserves the lol/owing outbreaks were recor­ werden gepubliceerd in Tuin en Landschap 10 (14): 20- ded. For the first time in the Netherlands, a mass­ 21. outbreak ol the Noctuid, Cerapteryx graminis L. oc­ cured in lorest stands. tt concerned at least 60 years Rupsenplaag van de grasuil aId Pinus sy/vestris L. with vegetation ol Deschamp­ sia flexuosa L. The larvae destroyed about 1300 ha Begin juni 1987 deed zich in de grovedennebossen van ol the Deschampsia vegetation in the Veluwe dis­ het Deelerwoud, de Hoge Veluwe en de boswachterij trict. In the course ol the summer they migrated lrom Kootwijk een rupsenplaag voor die over een oppervlakte the lorest to adjacent open areas. More than 55% van ca. 1300 ha schade aan de grasvegetatie toebracht. ol the final instar larvae and pupae were parasitized Het betrof hier de rupsen van de grasuil, Cerapteryx by the tachinid Gonia picea R.-D. Caterpil/ars ol the graminis L.
    [Show full text]
  • Monitoring Report Spring/Summer 2015 Contents
    Wimbledon and Putney Commons Monitoring Report Spring/Summer 2015 Contents CONTEXT 1 A. SYSTEMATIC RECORDING 3 METHODS 3 OUTCOMES 6 REFLECTIONS AND RECOMMENDATIONS 18 B. BIOBLITZ 19 REFLECTIONS AND LESSONS LEARNT 21 C. REFERENCES 22 LIST OF FIGURES Figure 1 Location of The Plain on Wimbledon and Putney Commons 2 Figure 2 Experimental Reptile Refuge near the Junction of Centre Path and Somerset Ride 5 Figure 3 Contrasting Cut and Uncut Areas in the Conservation Zone of The Plain, Spring 2015 6/7 Figure 4 Notable Plant Species Recorded on The Plain, Summer 2015 8 Figure 5 Meadow Brown and white Admiral Butterflies 14 Figure 6 Hairy Dragonfly and Willow Emerald Damselfly 14 Figure 7 The BioBlitz Route 15 Figure 8 Vestal and European Corn-borer moths 16 LIST OF TABLES Table 1 Mowing Dates for the Conservation Area of The Plain 3 Table 2 Dates for General Observational Records of The Plain, 2015 10 Table 3 Birds of The Plain, Spring - Summer 2015 11 Table 4 Summary of Insect Recording in 2015 12/13 Table 5 Rare Beetles Living in the Vicinity of The Plain 15 LIST OF APPENDICES A1 The Wildlife and Conservation Forum and Volunteer Recorders 23 A2 Sward Height Data Spring 2015 24 A3 Floral Records for The Plain : Wimbledon and Putney Commons 2015 26 A4 The Plain Spring and Summer 2015 – John Weir’s General Reports 30 A5 a Birds on The Plain March to September 2015; 41 B Birds on The Plain - summary of frequencies 42 A6 ai Butterflies on The Plain (DW) 43 aii Butterfly long-term transect including The Plain (SR) 44 aiii New woodland butterfly transect
    [Show full text]
  • Ecological Consequences Artificial Night Lighting
    Rich Longcore ECOLOGY Advance praise for Ecological Consequences of Artificial Night Lighting E c Ecological Consequences “As a kid, I spent many a night under streetlamps looking for toads and bugs, or o l simply watching the bats. The two dozen experts who wrote this text still do. This o of isis aa definitive,definitive, readable,readable, comprehensivecomprehensive reviewreview ofof howhow artificialartificial nightnight lightinglighting affectsaffects g animals and plants. The reader learns about possible and definite effects of i animals and plants. The reader learns about possible and definite effects of c Artificial Night Lighting photopollution, illustrated with important examples of how to mitigate these effects a on species ranging from sea turtles to moths. Each section is introduced by a l delightful vignette that sends you rushing back to your own nighttime adventures, C be they chasing fireflies or grabbing frogs.” o n —JOHN M. MARZLUFF,, DenmanDenman ProfessorProfessor ofof SustainableSustainable ResourceResource Sciences,Sciences, s College of Forest Resources, University of Washington e q “This book is that rare phenomenon, one that provides us with a unique, relevant, and u seminal contribution to our knowledge, examining the physiological, behavioral, e n reproductive, community,community, and other ecological effectseffects of light pollution. It will c enhance our ability to mitigate this ominous envirenvironmentalonmental alteration thrthroughough mormoree e conscious and effective design of the built environment.”
    [Show full text]
  • Database of Irish Lepidoptera. 1 - Macrohabitats, Microsites and Traits of Noctuidae and Butterflies
    Database of Irish Lepidoptera. 1 - Macrohabitats, microsites and traits of Noctuidae and butterflies Irish Wildlife Manuals No. 35 Database of Irish Lepidoptera. 1 - Macrohabitats, microsites and traits of Noctuidae and butterflies Ken G.M. Bond and Tom Gittings Department of Zoology, Ecology and Plant Science University College Cork Citation: Bond, K.G.M. and Gittings, T. (2008) Database of Irish Lepidoptera. 1 - Macrohabitats, microsites and traits of Noctuidae and butterflies. Irish Wildlife Manual s, No. 35. National Parks and Wildlife Service, Department of the Environment, Heritage and Local Government, Dublin, Ireland. Cover photo: Merveille du Jour ( Dichonia aprilina ) © Veronica French Irish Wildlife Manuals Series Editors: F. Marnell & N. Kingston © National Parks and Wildlife Service 2008 ISSN 1393 – 6670 Database of Irish Lepidoptera ____________________________ CONTENTS CONTENTS ........................................................................................................................................................1 ACKNOWLEDGEMENTS ....................................................................................................................................1 INTRODUCTION ................................................................................................................................................2 The concept of the database.....................................................................................................................2 The structure of the database...................................................................................................................2
    [Show full text]
  • Tarset and Greystead Biological Records
    Tarset and Greystead Biological Records published by the Tarset Archive Group 2015 Foreword Tarset Archive Group is delighted to be able to present this consolidation of biological records held, for easy reference by anyone interested in our part of Northumberland. It is a parallel publication to the Archaeological and Historical Sites Atlas we first published in 2006, and the more recent Gazeteer which both augments the Atlas and catalogues each site in greater detail. Both sets of data are also being mapped onto GIS. We would like to thank everyone who has helped with and supported this project - in particular Neville Geddes, Planning and Environment manager, North England Forestry Commission, for his invaluable advice and generous guidance with the GIS mapping, as well as for giving us information about the archaeological sites in the forested areas for our Atlas revisions; Northumberland National Park and Tarset 2050 CIC for their all-important funding support, and of course Bill Burlton, who after years of sharing his expertise on our wildflower and tree projects and validating our work, agreed to take this commission and pull everything together, obtaining the use of ERIC’s data from which to select the records relevant to Tarset and Greystead. Even as we write we are aware that new records are being collected and sites confirmed, and that it is in the nature of these publications that they are out of date by the time you read them. But there is also value in taking snapshots of what is known at a particular point in time, without which we have no way of measuring change or recognising the hugely rich biodiversity of where we are fortunate enough to live.
    [Show full text]
  • Lepidoptera, Noctuidae) Collected on the Moist Meadow at Chylice (Mazovian Lowland)
    POLISH ACADEMY OF SCIENCES INSTITUTE OF ZOOLOGY MEMORABILIA ZOOLOGICA MEMORABILIA ZOOL. 43 297-301 1989 GRAŻYNA WINIARSKA NOCTUIDS (LEPIDOPTERA, NOCTUIDAE) COLLECTED ON THE MOIST MEADOW AT CHYLICE (MAZOVIAN LOWLAND) ABSTRACT Twenty-nine species were reported from the moist meadow at Chylice. The most abundant species were: Autographa gamma, Amathes xanthographa and Amphipoea fucosa. The Noctuidae fauna of the studied meadow was in 85% made up of species prefering open areas (polyphages feeding on aboveground and underground parts of herbaceous plants) and in 15% — of forest species. Species of wide zoogeographical ranges (Holarctic and Euro-Siberian) accounted for 85% of the Noctuidae fauna, whereas the remaining 15% was contributed by Euro- -West-Asiatic species. INTRODUCTION Meadows are environments where many species of the family Noctuidae occur, their larvae and imagines, however, having a different status in the biocoeno- tic structure of grasslands (T isch ler 1971). Larvae of many noctuid species, feeding on roots and other underground plant parts, cause much agricultural damage in periods of their increased abundances. The destructive pest species include, e.g., Cerapteryx graminis and Apamea monoglypha. Data on the species composition of Noctuidae species in various open areas are very scanty, notwithstanding the fact that the family in question includes many pests of agricultural, horticultural and forest crops. Although Polish litera­ ture provides a number of agricultural works on Noctuidea fauna, yet they supply information on several noxious species only. The noctuids which are not destruc­ tive pests have not been given any thorough research so far. In other countries alike, no works have been so far published dealing with Noctuidae communities of open environments.
    [Show full text]
  • Green Phoenix 'Priority Species' and 'Micro Reserves' Project Report
    Green Phoenix ‘Priority Species’ and ‘Micro Reserves’ Project Report Zone 1 - Bronant 5km radius, Ceredigion - 2012-2014 Scott Roe Contents Introduction2 Objectives and aims 4-5 Habitat types categorisation list7 Initial species list for research8 Final ‘Target species’ list9 Species data totals and brief analysis 10 Full species recorded list11-17 Distribution maps 19 Bibliography, research sources and references 28 Glossary 29 Introduction Welcome to the Priority species and Micro Reserves Project report. The origins of this project stemmed from wildlife survey work and habitat management carried out at ‘Coed Phoenix Nature reserve’ over the course of several years. ‘Coed Phoenix’ was previously part of the wider ‘Mynydd Brith’ Sitka Spruce plantation and its conversion to a nature reserve and recording of species on site raised many questions about it’s place in the wider landscape. The site is located Near to the village of Bronant in Ceredigion which is approximately twelve miles South of Aberystwyth. Some excellent results had been achieved at ‘Coed Phoenix’ with the help of many thousands of volunteer hours and funding from Environment Wales, The Co-operative community fund, Ceredigion council, The Environment Agency and Tidy Towns to name a few. The beginnings of a site field guide had been created and several hundred species had now been recorded including almost fifty species of birds, Water Voles, Otters and more than a dozen species of Dragonflies and Damselflies, all from a site that had previously been extremely poor in diversity and was heading for further decline as the newly planted Sitka Spruce were heading towards domination of the site once again.
    [Show full text]
  • University of Groningen Foraging Decisions in Starlings (Sturnus
    University of Groningen Foraging decisions in Starlings (Sturnus vulgaris L) Tinbergen, J.M. Published in: Ardea DOI: 10.5253/arde.v69.p1 IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 1981 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Tinbergen, J. M. (1981). Foraging decisions in Starlings (Sturnus vulgaris L). Ardea, 69(1), 1-67. https://doi.org/10.5253/arde.v69.p1 Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 26-09-2021 FORAGING DECISIONS IN STARLINGS (STURNUS VULGARISL.) J. M. TINBERGEN Zoological Laboratory, University of Groningen, 9751 NN Haren, Netherlands Received 28 July, 1980 CONTENTS Traditionally ecologists have been occupied with 1. Introduction 1 the question of impact: do predators regulate the 1.1. Background 1 numbers of their prey? Early work concentrated 1.2.
    [Show full text]