Quick viewing(Text Mode)

Download Scans

Y. A. S. van SCHAIK

yie U w Muzikaal WOORDEN30EK

ToZZO, TZAJ-t

NIEF\V BERNOPT EN VOLLEDIG JZIKAAL WOORDENBOEK

ENEVENS EE

OV EE, RZICHT

VAN DE Grondbeginselen der Toorikunst.

BEWERKT DOOR K. v. M.

Met vier Muziektafelen.

DERDE DRUK.

Om gewerkt en vermeerderd door

J. A. S. VAN SCHAIK.

en aanbevolen door de lieeren

0. A. IIEINZE, A. WORP, FRANS COENEN, W. F. 0. NICOLAÎ, RTCTIARD HOL, H. A. METJROOS.

CULEI\IBORG, BLOM & OLIVIERSE 1891. DRUK VAN MOUTON & Co. DEN HAAG. BEOORDEELING EN AANBEVELING

van den eersten druk van dit NIEUW BEKNOPT EN VOLLEDIG

MUZIKAAL WOORDENBOEK, BENEVENS EEN OVERZICHT

VAN DE GRONDBEGINSELEN DER TOONKUNST.

De Ondergeteekende heeft met belangstelling eenige afgedrukte bladen van het Nieuw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek enz. leeren kennen, en durft vertrouwen, dat het aan allen, die de toonkunst beoefenen, hoogst welkom zal zijn, vooral daar het, volgens zijn oordeel, de verdiensten bezit van wezenlijk beknopt en volledig te zijn.

AMSTERDAM, October 1855.

J. J. VAN BREE.

Het hier aangeboden werkje Nieuw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenioek enz. is ondanks zijne beknoptheid over het geheel doelmatig bewerkt, bevat vele duidelijke inlichtingen, en zelfs hier en daar zeer gepaste omschrijvingen en uitweidingen. ik voldoe dus gaarne aan het verlangen van den Uitgever met deze mijne bevinding openbaar te maken, en aan onze geachte niuziekwereld dit werkje wegens zijn veelzijdig nut aan te bevelen.

AMSTERDAM, October 1855.

WILH. SMITS.

Na het Nieuw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek enz. te hebben doorloopen, kan ik niet nalaten, hetzelve als zeer doelmatig aan Componisten, Executanten, Dilettanten en Muziekscholen aan te bevelen, te meer daar er een dusdanig werk, voor zoo verre mij bekend is, in het Nederduitsch niet bestaat.

AMSTERDAM, October 1855. BERNARD KOCH.

Met even veel belangstelling als genoegen heb ik het werkje getiteld: Nienxo Beknopt en Volledig illuzikaal Woordenboek enz. doorgelezen, en het in alle opzichten beantwoordend gevon- den aan den titel. Ik acht het derhalve een even nuttig als ge- makkelijk handboekje voor alle beoefenaars der toonkunst, en durf het als zoodanig gerustelijk aan ieder, die in deze schoone kunst belang stelt, aanbevelen.

AMSTERDAM, October 1855. J. J. VIOTTA.

Bij inzage van het aan mij vertoonde werk: Nienw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek enz. heb ik bevonden, dat het Woordenboek de gebruikelijke muzikale termen in de Griek Hoog- en Nederduitsche-sche, Latijnsche, Italiaansche, Fransche, talen met derzelver duidelijke verklaring inhoudt, dat het Over- zicht eens beknopte theorie van de toonkunst en van al hetgeen er betrekking op heeft bevat, en dat diensvolgens dit werk ver - dient aanbevolen te worden aan een elk, die belang stelt in de beoefening der toonkunst.

AMSTERDAM, October 1855. G. H. BROEKHUIJZEN.

De ondergeteekende geeft hiermede de verklaring, dat hij, na inzage van het werkje getiteld: Nieuw Beknopt en Volledig Muzi- kegl Woordenboek enz., hetzelve doeltreffend en bruikbaar vindt. Moge de uitgave door een ruim debiet aangemoedigd worden, om de uitgave van een soortgelijk werk van een meer algemeen uitvoerigen aard te ondernemen.

AMSTERDAM, November 1855. DAVID KONING: Met genoegen heb ik het aan mij getoonde werk, getiteld: Nieuw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek enz. doorge- zien. Het bevat alle gebruikelijke muzikale kunsttermen, benamin- gen van instrumenten, teekens enz., met eene korte en duidelijke verklaring er van. Daarbij vindt men er nog zeer wetenswaardigs betreffende de toonkunst, dat te vergeefs in eenig ander woorden- boek zal gezocht worden, zooals bijv. een belangrijk Overzicht over de acitstiek, de geschiedenis der Muziek, de beginselen der toonkunst enz, zeer geschikt, om zoowel aan Dilettanten als aan jonge Toonkunstenaars een duidelijk denkbeeld aan het wezen der kunst te geven. Het zal aldus eene wezenlijke behoefte vervullen en zeer nuttig zijn voor allen, die de Muziek beoefenen.

AMSTERDAM, November 1855.

JOH. BASTIAANS.

Zeker nieuw muzikaal werk, mij ter inzage aangeboden en ten titel voerende: .Nieuuw Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek enz., bevat eene volledige lijst van vreemde en inheemsche kunst- woorden, die in de Muziek gebruikelijk zijn, en eene, zoo veel de beknoptheid van het werk zulks toelaat, uitvoerige en duidelijke verklaring van die termen; vervolgens een Overzicht hetwelk veel wetenswaardigs behelst, en dat, alhoewel het geen uitvoerig en grondig leerboek is, zoo als het trouwens ook wegens de beperkte ruimte niet zijn kan, evenwel geschikt mag geoordeeld worden, om een algemeen overzicht en denkbeeld van het wezen der toon- kunst te geven aan hen, wien het aan tijd, gelegenheid of lust ontbreekt, om in de geheimen der toonkunst diep in te dringen.

'S-GRAVENHAGE, November 1855.

J. H. LUBECK. BEO O RDEELING EN AANBEVELING

VAN DEN TWEEDEN DRUK.

De ondergeteekenden geven hiermede de verklaring, dat zij, na inzage van het Nieuw Beknopt en Volledig Muzikaal, T^'oorden- boek enz. door K. v. M., dit werk alleszins doeltreffend en bruik- baar bevinden. Het bevat alle gebruikelijke muzikale kunsttermen, benamingen van instrumenten, teekens enz., met eene korte en duidelijke verklaring. Het daaraan toegevoegd en zeer belangrijk Overzicht voor de acustiek, de geschiedenis der Muziek, de be- ginselen der Toonkunst enz. is bij uitnemendheid geschikt om zoowel aan Dilettanten als aan jonge Toonkunstenaars, een duide- lijk denkbeeld van het wezen der kunst te geven. Zij aarzelen daarom niet, dit werkje aan te bevelen aan ieder, die belang ste it in de beoefening der Toonkunst.

AMSTERDAM, ROTTERDAM, 'S-GRAVENHAGE, UTRECHT, G. A. HINZE. GRONINGEN EN ARNHEM, 1871. FRANS COENEN. HENRY COENEN. C. SCHNEIDER. W. F. G. NICOLAI. RICHARD HOL. J. WORP. H. A. MEIJROOS. BEOORDEELING EN AANBEVELING

VAN DEN

DERDEN DRUK.

Met genoegen heb Ik wederom inzage genomen van het Beknopt en Volledig Muzikaal Woordenboek van K. v. M. Levert de noodzakelijkheid van een derden druk van een dus- danig boek reeds het bewijs van zijn degelijken inhoud, zoo ver- dient deze nieuwe uitgave nog meer aanbeveling, daar zij in de Afdeeling: Overzicht van de grondbeginselen der Toonkunst" nog verrijkt werd door een bijvoegoel over 0-regoriaansche Muziek. Zoover ik over de mij gezonden fragmenten mijne meening kan uitspreken, staat het werk van den heer N. A. S. van Sehaik te Veendam op een goede en leerrijke basis. De laatste 15 jaren hebben in ons land de noodzakelijkheid van moer wetenschappelijke kennis voor onze jeugdige Toonkuustenaars schitterend bewezen. Aan de Examina der Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging is deze hoogst verblijdende vooruitgang te danken. Het onderhavige boek brengt in zijn uitgebreiden en vee!zijdigen inhoud ruime leerstof; moge het nuttige werk de grootste ver- spreiding ten deel vallen.

MIJIDERBERG bij Amsterdam, October 1890. G. A. HEINZE.

De derde druk van dit Muzikaal Woordenboek is zeer aan te bevelen voor alle oefenaars der Toonkunst, omdat het zoo volledig en beknopt mogelijk is en in het Overzicht van de grondbeginselen der Toonleunst vele wetenswaardige zaken bevat, die bij vele dilettanten en musici van 't vak niet van algemeene bekendheid zijn.

GRONINGEN, 1890. N. WORP. Ik aarzel niet, het muziek-minnend publiek het Nieuw Beknopt en volledig Muzikaal Woordenboek, bewerkt door K. v. M opnieuw aan te bevelen. Dat er een derde druk van noodig is, getuigt trouwens voor het practische en het nuttige van het handboekje., hetgeen mij, door hef zelf te gebruiken, herhaaldelijk gebleken is. liet bijgevoegd overzicht, behandelende: geluid, klank en toon, toongevende lichamen, geschiedenis der toonkunst.verdient om zijne beknoptheid en zakelijkheid cone bijzondere waardeering.

AMSTERDAM, November 1890.

FRANS COENEN.

Om twee redenen acht ik 't een hoogut verblijdend verschijnsel dat van het Nieuw Beknopt en volledig Muzikaal Woordenboek bewerkt door K. v. M. een derde druk noodig is. Primo: omdat daardoor het bewijs wordt geleverd, dat de zucht om grondige wetenschappelijke kennis op te doen, ten op- zichte der toonkunst in ons Vaderland steeds toeneemt, en, secundo:

,omdat daaruit blijkt, dat de meening meer en meer veld wint, dat men niet langer tot de Duitschers en de Franschen behoeft, te gaan om zijne kennis te vermeerderen maar dat men in ons Vaderland zelf daarvoor allerwegen de stof kan vinden. Men bezit thans leerboeken voor den zang, voor het piano- en voor het vioolspel, voor de muziekgeschiedenis, voor de theorie, eni., opgesteld door Nederlandsche toonkunstenaars, wier namen algemeen met eere worden genoemd, en welke werken meerendeels werden herdrukt. Van de gunstige meening, welke ik in der tijd over het Woorden heb - uitgesproken, behoef ik geen woord terug-boek van K. v. M. te nemen; integendeel, ik erken gaarne, dat 't mij geen enkelen keer in verlegenheid heeft gelaten, zoo dikwijls ik het heb ge hetgeen zoo te zeggen dagelijks het geval was. De-raadpleegd, kundige bewerker heeft getracht deze nieuwe uitgaaf van zijn practisch boek, wederom te verrijken, zoowel wat het Woordenboek zelf betreft, als met betrekking tot het „Overzicht", onder welken titel men zoowat alles behandeld vindt, wat den musicus van beroep en den weetgierigen dilettant nuttig en noodig is in het practische leven. Geluid, klank, toon, toongevende lichamen, enz. enz. worden beknopt, maar degelijk en duidelijk besproken en toegelicht. In het bizonder wijdt de schrijver zijne aandacht aan de Geschiedenis der Mnzieic en in deze nieuwe uitgaaf wordt tooral de Gregoriaansche muziek met die uitvoerigheid behandeld, welke in onze dagen zoo onvermijdelijk geworden is. Kortom, ik wensch dit werk, getuigenis gevende van stalen vlijt en veelzijdige kennis, in de handen van alien, die het met de beoefening van de toonkunst ernstig meenen.

's-GRAVENHAGE, 1 December 1890. W. F. G. NICOLAL

Dat een 3de druk van het Beknopte A/az. Woordenboek noodig is geworden, maakt m. i. elke aanbeveling overbodig. Gaarne wil ik echter doen opmerken, dat door de uitbreiding, welke het overzicht van de grondbeginselen der muzielc ondergaan heeft, dit gedeelte met zijn onderdeel, geschiedenis der Muziek, in een kort bestek, ieder muzieklievende veel leerrijks aanbiedt.

UTRECHT, Dec. 1890. RICHARD HOL.

De ondergeteekende durft vertrouwen, dat de verschijning van den derden druk van het ,,beknopt en volledig Muzikoal Woorden- boek" aan allen, die de toonkunst beoefenen, zeer welkom zal zijn. Juist omdat het zoo beknopt en toch zoo volledig is, zal het dagelijks door hen kunnen worden geraadpleegd.

ARNHEM, Dec. 1890. H. A. MEIJIIOOS.

Gij vraagt mij eene aanbeveling voor het Belenopt en J11nzikaal Woordenboek van K. v. M. Mij ontbreekt thans de tijd, om van genoemd werk kennis te nemen, maar, waar mannen als Heinze, Worp, Frans Coenen, Nicolaï, Hol en Meijroos een werk goedkeuren, daar mag Ik aan nemen, dat men te doen heeft met een werk van ersistigen aard. Ofschoon ik dus het werk niet kan aanbevelen, wil ik gaarne op bovengenoemd feit de aandacht vestigen en wellicht op die wijze er toe bijdragen, om het werk bij het muzikale publiek in te leiden.

AMSTERDAM, 15 December 1890. DAN. DE LANGE. IN HOUD.

1. WOORDENBOEK. 2. OVERZICHT. I. GELUID, KLANK, TOON. - TOONGEVENDE LICHAMEN. - GESCHIEDENIS DER TOONKUNST.

IT. TOONHOOGTE. III. SAMENKLANK. IV. TOONDUTJR. V. TOONSTERKTE. VI. MELODIE. VII. HARMONIE. VIII. VORM. - STLrL. - SMAAK. IX. TOONSCHEPPING. - UITVOERING. 3. VERKORTINGEN DER MEEST GEBRUIKELIJKE ITALI- AANSCHE MUZIEK-TERMEN.

4. MUZIEK-TAFELEN N°. 1-4. VERKLARING DER VERKORTINGEN

IN HET MUZIKAAL WOORDENBOEK EN OVERZICHT.

afk...... afkomstig. ben...... benaming.

chr...... chromatisch.

diat...... diatonisch. fr------. ------fransch. gr...... rieksch.

heb ...... hebreeuwseh.. .

hgd...... hoogduitsch.

it...... italiaanseh. lat...... latiju. ned ...... nederlandseh.

O ...... Overzicht. sp ...... spaansch. Taf ...... Tafel.. vork ...... verkort. wdb...... woordenboek. Z...... zie.

Accelerare, -ando, -ate, -ato, -ta, beteekent: Accelerare Inf., versnellen. Accelerando part. pres., verseellende. Accelerate imp., versnel of versnelt. Accelerato m. part pass., versneld. Accelerata f.,, Affettuoso, -sa, -samente, -sissimo, -ma, beteekent: Affettuoso m. adj. Affettuosa f. adj. gevoelig Affettuosamente adv. I Affettuosissimo rn adj. sup. zeer gevoelig. Affettuosissima f. adj. sup. CORRIGENDA.

Bladz. 11, kolom 1, staat: centonum, moet zijn: cento 17, 1, ": O. II. d. ": O. VI. d. 17, 2, ": b mol, ": b moll 17, 2, ": verhoogingsteeken, ": verhoogings- of verlagingsteeken 32, 1, ": O. VILa, : O. II. a 38, 2, ": klein-klinker, : klem-klinker 54, 1, ": fuga ned., ": Fuge hgd. 54, 1, " : ge bruikt ": gebruikt, 64, 2, ": canonica, ": canonicae 65, 1, ": die lofzangen, ": die metrtsche lofzangen, 69, 1, ": O. XI. ": O. IX. . 103, 2, : I. b. en IX. : I. a. en b. 105, 1, 16 : met een andere " : met een of andere 108, 1, 20 ": passionus " ": paesionie 108, 1, 25 ": volgens de vier ": teikens oolgens eender vier 118, 1, 44 n : Quarten paralellen ": Quarten parallellen 119, 2, 34 ": Quintenparalellen ": Qulntenparallellen 122, 2, 24 ": paralelbewegtng ": parallel-beweging 140, 2, 9 ": lascis. : lax is. 151, 2, 17 : Sacrement : Sacrament ]95, 35 : harmonische : enharmonische 203, 37 " : 1· halven, 2 quarten en 3 nchtsten, " " : 1 lange, 2 korte, ell 3 halfkorte. 206, 8 ": deskuudige ": deskundigen 206, 12 ": uitputtelijke ": onuitputtelijke 209, 6 ": dington ": Adington 209, 41 : N°. 28 : N°. 23a 244, 13 : 7 : 1 A.

A Benaming van een toon in leiding geschreven, of slechts van de muziek. Vroeger de eerste of eene zoodanige begeleiding voor- laatste-, later de tweede toon van zien, waarbij de instrumenten het toonsysteem. Tegenwoordig met de stemmen in unisono mede- in het ned. hgd. en eng. (it. en fr. spelen. la) de zesde toon der diatonische In de instrumentaal-muziek en de tiende der chromatische wordt het woord gebruikt, om toonschaal. Z. 0. II a. aan te duiden, dat een gedeelte Eengestreept A (à) is, de alge- van het stuk door verschillende meen aangenomen Stemtoon; z. instrumenten unisono moet ge- dit woord en Stemvork. speeld worden. A of Ad it., en A capriccio it., naar wille- A fr., van, tot aan, in, op, naar. keur. A Ballata it., in den ba.11a- A deux mains fr., voor twee denstijl; z. Ballata. handen. A Battuta it., in de maat, A due it., voor twee, twee- niet meer naar believen te spelen stemmig. of te zingen. A due corde it., op twee A bene placito it., naar snaren. believen. A due maai it., voor twee A capella, eigenlijk in den handen. kapelstijl, nl. in den stijl, welke A dur hdg. of duur, ned. in de pauselijke kapel gebruike- z. A groote terts. lijk is, d. i. in den stijl, die zich in A flat eng.; z. As. het midden der 15e eeuw vooral in A flat major eng. z. As gr. de Nederlanden heeft ontwikkeld, terts. en door Pf,lestrina tot zijn hoog- A flat minor eng.; z. As kt. sten bloei is gebracht. z. O. I. b. terts. Vandaar wordt de uitdrukking A groote terts, ned., a dur a capella ook gebruikt van een hgd. in tnaggiore it., la majeur muziekstuk, dat in de zg. allabreve fr., a major eng. de harde toon- maat is geschreven; z. dit woord. soort van a met eene voortee- Verder van alle vocaalwerken, kening van drie kruisen: voor f,, in ernstigen stijl en zonder bege- c en g. z..0. H. c. -2---- A kleine terts. Aanslaan. A kleine terts ned. a snail A quatro soli it., voor vier hgd., la minore it., la mineur fr. alleen. a mmin,>r eng. de zachte toonsoort A quatro voci it., voor vier van a, zonder voorteekening van stemmen. kruisen of mollen. z. O. II. e. A sharp eng.; z. Ais. A kruis ned. z. Ais. A sharp major eng.; z. Ais A kruis groote terts ned. gr. terts. z. A.is gr. terts. A sharp minor eng.; z, Ais A kruis kleine terts ned. kl. terts. z. Ais kl. terts. A suo arbitrio it., naar wil- A l'abandon fr. en lekeur. A l'abbandono it., z. Ab- A suo ben placito it.; naar bandonnatasnente. welgevallen. A la Brève fr.; z Alla A suo commodo it.; op Breve. zijn gemak, bedaard. A la mesure fr., inde maat A tempo of Tempo Io of te spelen of te zingen. Tempo primo, in de tijdmaat A livre ouvert fr. op het of in ,de eerste tijdmaat; bet., dat eerste gezicht. de hoofdtijdmaat, na door eene A major third eng.; z. A. versnelde of vertraagde beweging gr. terts. te zijn onderbroken, wederom is A minor third eng.; z. A teruggekeerd. kl. terts. A tre parti of A mezza voce it„ met halve A tre voci it.; en stem, zacht. A trois of A mol ned. z. As. A trois voix fr., voor drie A mol groote terts ned. stemmen, driestemmig. z As gr. terts. A uno cords it., op ééne A mol kleine terts ned. snaar. z. As kl. terts A vista it., op het eerste A moll of mol hgd., ned., gezicht. z. A kl. terts. A voce cola it., voor ééne A piacere it., naar believen, stem alleen. gewoonlijk de beweging een wei- A vue fr., op het eerste ge- nig te vertragen. zicht. A piacimento it., naar wil- Aanslag, Attouchesnent fr., lekeur. (afk. van slaan met vuisten en A poco a poco it., allengs ellebogen, zooals vroeger op de lieverlede, b. v. zachter-kens, van lange houten pennen, die in de of sterker, langzamer of sneller. orgels de plaats van toetsen. A prima vista it., op het vervulden, gedaan werd) betee- eerste gezicht kent het aanraken en veder- A punto it., nauwkeurig. drukken der toetsen in klavier- A punto d'areo it., met de speeltuigen; ook de graad van punt van den strijkstok. lichtheid en veerkracht, waar- A quatre mains fr., voor mede zich de toetsen laten ne- vier handen. derdrukken; ook het goede maat- A quatre seuls fr., voor deel; ook de overbrenging van vier alleen. dissonanten in een volgend goed A quatre voix fr., voor vier maatdeel door koppelteekens; stemmen, vierstemmig. ook de herhaling van het ac- A quatro Mani it., voor coord op elk goed maatdeel. vier handen. Aanslaan,. Benen toon aan- -3--..--. Aanslaande. Acciaccatura. geven op een toetsinstrument; toonkunstenaars en kunstvrien- z. Aanslag. den ter bevordering der toon- Aanslaande noten; z. Ge- kunst. accentueerde noten. Accarrezzevole it., liefkoo- Aanzetting, Embouchure fr., zende, vleiende. de wijze, hoe men een blaasin- Acceleramente it., haastig, strument aan den mond plaatst schielijk, verhaast, -versneld. en de lippen plooit, om een toon, Acceleramento of een goeden toon voort te brengen; Acceleranza it., (con, met.) ook het mondstuk van een blaas- verhaasting, versnelling. instrument. Accel.verk. van A anzetstukken, de enkele Accelerando it., versnel- roeren, beugels of stukken, die in lende, soms ook met versterking sommige blaasinstrumenten ge- van toon. zet worden, ter verlaging of Accelerare, - ando, - ate, verhooging van toon. - ato, - ta it., of Ab initio lat., van het be- Accélérer, Presser fr., ver gin af. een mu--snellen het tempo van Abandon (a 1') fr., ziekstuk. Abbandono (All') en Accent hgd., fr., eng., Abbandonatamente it., accents it. accentus lat. klemtoon zich over te geven aan de oogen- ned. is de nadruk, welke aan een blikkelijke ingeving van het ge lettergreep of aan een toon bo- zonder zich nauwkeurig-voel, ven de andere lettergrepen in aan de maat te binden, bij de een woord of zin, of boven de voordracht van eene passage. andere tonen in eene melodie A bbassamento it., vermin- moet gegeven worden. Ook het dering. teeken, waarmede, de te geven Abbassamento di mano nadruk wordt aangeduid Z. O. ti : a. it., de nederslag bij hetmaatslaan. Accenti it., en Abbassamento di voce it. Accents fr., eng., onveran- het verzwakken der stem. derlijke voorslagen. Abbassare, - ando, - ate, - Accentuare, - ando, - ate, ato, - ta it., Diminuer fr., al- - ato, - ta it., en lengskens verminderen de sterk- Accentuer fr., accentueeren, te van eenen toon of van eene kracht of naduk geven aan een' passage. toon, eene passage, of aan den Abbellimenti it., Embellis- rhythmus, naarmate de compo- sements fr., versieringen eener nist, de klemtoon der woorden melodie met trillers, groepen, of noten, en de smaak zulks vor- mordenten enz. deren; z. 0. V. a. Abbellire, - endo, - ite, Accentus ecclesiasticus lat., - ito, - ta, it., Embellir fr., eene het gezang, dat in de liturgie melodie of passage met trillers, der R. K. Kerk de priester, dia- groepen, mordenten enz. versie- ken, subdiaken of lector heeft ren, verfraaien. voor te dragen, in tegenstelling Abbreviatura it., verkor- met den concentus, het gezang ting. van .het koor of van de me^íigte. Abruptio lat., het plotseling Acciaccatura it., Ecrase- afbreken der melodie. inent fr., het breken der accoor- Academia di musica it., en den,- eene snelle soort van ar- Académie de musique fr., peggïo, aangeduid door een ge- akademie of vereeniging van broken (zigzag) streepje voor het -4—-- Accidentals.Accidentals. Adirato, accoord ; ook een kort versie daard, de tweede der vijf hoofd- voor de hoofdnoot.-ringsnootje graden van beweging, bijzonder Accidentals eng., toevallige geschikt tot de uitdrukking van kruisen of mollen. teederheid, droefheid, godsdien- Accolade fr., koppelstreep stig gevoel; de compositie moet voor de notenbalken. zangerig, ongekunsteld, niet ge- Accompagnateur fr., Ac- rekt en zwaarwichtig van tonen, compagnist hgd., de begeleider, zonder vele versierselen, en de die het accompagnement speelt. voordracht eenvoudig , zonder Accompagnato it, en zwier, gevoelig, scherp geac- Accompagné fr., begeleid, centueerd en fijn geschakeerd vergezeld, geaccompagneerd. zijn; z. 0. VI b.; ook de be- Accomp. verk. van naming van muziekstemmen. Accompagnement fr. en Adagio Assai of Accompagnamento it., Adagio di molto it., zeer (Con, met) begeleiding; onder- langzaam, zeer gevoelig. geschikte vocale of instrumentale Adagissimo it., allerlang- partijen, die de hoofdmelodie of zaamst, allergevoeligst. hoofdstem vergezellen of ook Adagio non molto of soms afwisselen. Sempre pp li. Adagio non tanto it., niet accompagnamento it., met eene al te langzaam. gedurig zachte begeleiding. z. Adagio pesante it., zwaar O. lx. langzaam. -wichtig Accoord ned., Addolcire, - eendo, - ci- Accord fr., en te, - ito, - ta it. ; Adoucir fr. Accordo it., samenklank. verzachten den toon. Accordeeren, welluidend sa Addolorato it., zwaarmoe overeenstemmen. -menklinken, weemoedig. -dig, Accordeur fr., de stemmer Ademhalen bij den zang van pianofortes enz. te rechter tijd, en in acne juiste Accordoir fr. de stemhamer. hoeveelheid, alsmede den Achtste noot of toon; z. Adem sparen tot daar, waar O: VI. a. hij het meest vereischt wordt, Achtste pauze; z. O. Il' . a. en den Acte fr., bedrijf eener opera Adem uitblazen, zoo als enz. de toon of de passage het vor- Acustiek of Akustiek, Acou- dert, is eene bekwaamheid, zon- stique fr., geluidleer, gehoorleer; der welke geen zanger het in weerklank, résonnance z. O. I. a. zijne kunst ver kan brengen. Acutezza it., Acuité f1., de Adiaphonon, een in 1819 scherpte, fijnte of hoogte van te Weenen uitgevonden toetsen- toon. instrument van zes octaven, in Acuto, - ta, - tissimo, hetwelk de tonen door stalen - ma it., Aigu fr. scherp, fijn, staafjes worden voortgebracht, doordringend ; zeer -. en dat derhalve zijnen naam Ad it.; z. A. van onvers `embaar instrument Adagietto it., een klein A- verkregen heeft. dagio, en van eene minder lang- Adirato, - ta, - tamente zame beweging. - tissimo, - ma it., Courroucé, Ad°., Irrité fr., toornig, vergramd, Ado, of, woedend voor te 'dragen, door Adgio verk. van. zekere gedeelten van den rhyth- Adagio it., langzaam, be- mus te versnellen en zekere no- -5- Adjuvanten. Affliction. ten sterk te accentueeren. tocht blootgesteld, geluid geven. Adjuvanten, noemt men die A eolusklavier, een toetsen- personen die geregeld in de kerk instrument, in hetwelk de toon medewerken. -muziek door houten staafjes, -die door Ad 1. of den wind uit blaasbalgen bewogen Ad lib. verk. van worden, wordt voortgebracht. Ad libitum lat., naar ° be- Aequal, eene orgelstem van lieven, naar goedvinden eene acht voet. passage langzamer of sneller, Aequisonus lat., éénklank, ook eene andere passage of ka- samenklank van twee tonen van dans in de plaats uit te voeren ; dezelfde hoogte. ook de aangeduide instrumenten Aequo animo lat., met ge- naar willekeur te doen medespe- latenheid, bedaard, gemoe- len of weg te laten. delijk. Adornamenti it., Oreements Aesthetica, een aan het gr. fr., versierselen, zooals b. v. ontleend lat. woord, beteekent trillers, groepen, mordenten enz. de vaststelling en leer der (uit ter verfraaiing der melodie. de natuur der menschen en din- Adornare, - ando, - ate, gen geputte, en door de onder - ato, - ta it., Orner fr, de me^- gewijzigde) grondbegin--vinding lodie versieren met trillers, groe- selen, naar welke (een kunstwerk pen, mordenten enz. dus ook) een muziekstuk moet Adufe of Toph heb., een slag- worden vervaardigd en uitge- instrument bij de Hebreeuwen, voerd, ten einde niet alleen het eene soort van Rappel; z. dit. gehoor, maar ook het innerlijk, Adulphe sp., een in Spanje het gevoel voor het schoone te gebruikelijk slag-instrument, eene streelen en te voldoen. soort van pauken met bellen. Aesthetiseh, het gevoel van Aeolische toonsoort, Mo- het schoone betreffende; z. Aes- dus Aeolicus lat., de vijfde au- thetica. thentische toonsoort der Grieken Aevia; samentrekking van het en de negende kerktoon. woord Alleluja, gevormd door Aeoline of uitstooting der medeklinkers. Aeolodikon, een in 1800 Afdeeling; z. O. VI. 2. te Hamburg uitgevonden toetsen - Affabile it., minzaam, vrien- instrument van zes octaven, met delijk. stalen staafjes, die door wind Affectation fr. en. bewogen worden en tonen als Affettazione it., (Con, met) van blaas-instrumenten voort- affectatie, gemaaktheid. brengen. Affection fr., en Aeolomelodikon ook Cho- Affetto of ralion genoemd, het voornoem - Affettuoso, - sa; - samen- de instrument met eenige wijzi- te, - sissimo - ma it., Affect sear gingen, door middel van welke fr.; liefderijk, innig, diepgevoelig, meer verscheidenheid van toon- hartstochtelijk; zeer -. kleur ontstaat. Affettuoso it., als benaming Aelopantalon, het voor.- van een muziekstuk, heeft een- noemde instrument met een piano- tempo tusschen Adagio en An forte vereenigd. dante. Aeolusharp, windharp, eene Affezione it., (Con met) langwerpige holle houten kast innigheid, warmte, diep gevoel, niet acht of tien in unisono ge- hartstochtelijkheid. stemde darmsnaren, die, -aan Affliction fr., en -6- Afflitto. Akustiek. Afflitto of muziekstuk zulks vereischt. Afflizione it., (Con met) Agli it., Aux fr., aan de, op droefgeestigheid, treurigheid. de, voor de enz. Affrettando, van Agnus Dei lat. (Lam Gods) Affrettare, - ando, - ate, eerste woorden en vandaar be ato, - ta it., Presser fr., drin- naming van een deel van den gen, haasten, de beweging ver- misritus der R. K. Kerk. Het snellen en den toon versterken. behoort tot de vaststaande ge- AfFrettoso it., haastig, het zangen. Aan paus Serg ius I. tempo versnellende. (687-701) wordt de inlassehing Afgebroken rhythmus; ervan in de misliturgie toege- Z. 0. VI. c. schreven. Z. Ills. Afgeleid accoord; z. 0. Agoge gr., de trapsgewijze III. a. opvolging der tonen. Afstand; z. Interval of z. Agoge rhythmica, het 0. Ii. a. tempo, de tijdmaat. Afstooten; z. Stacccere. Agréments fr., versierselen, Agevole, - volmente, - z. 0. VI. d. volissimo, - ma it.; Alsi, Aigu fr., scherp, fijn, hoog. facile fr., vlug, hebt, los, zonder Air fr., z. Aria. verlegenheid of onzekerheid; zeer. Air de danse fr., danswijze. Aggiunto, ta it.; Ajouté fr. Air détaché fr., een los bijgevoegd, ingelascht, b. v. eene zangstuk, eene niet tot eene opera aria in eene opera. behoorende aria. Aggiustamente it., nauw- Ais ned., hgd., to diesis it., keurig in de maat. in dlèse fr., a sharp eng., a kruis Aggraver la fugue fr., z. ned., benaming van den, een Augment alla. halven klanktrap verhoogden Agiatezza it., (Con, met) zesden toon der diat. en van den eens langzame bedaardheid. elfden der chrom. toonschaal; z. Agila; - ilmente it., vlug, 0. 11. a. vaardig, los, buigzaam. Ais dur hgd., of duur Agilitâ it., en ned. z. als gr. terts. Agilité fr., losheid, vlugheid, Ais groote terts of duur vaardigheid. ned., als deer hgd., la diesis Agitamento of snagglos-e it., in dlèse majeur fr, Agitazione it., (Con, met) a sharp major eng. de harde woeligheid, onrustigheid, ont- toonsoort van als, weinig of niet roering, hevige beweging. in gebruik zijnde en harmonisch Agitato, ta, tamente; - gelijk aan bes gr. terts z. 0. II. c. tissimo, ma it., Agité fr., Ais kleine terts of mol woelig, onrustig, ontsteld, out- ned., als mall hgd., ia diesis mi- rocrd; zeer-. nare it., in dlèse mineur fr,, Agitato it., als benaming van a sharp minor eng. zachte toon- een muziekstuk, eischt, dat de soort van als, weinig of niet in beweging op zekere gedeelten gebruik zijnde en harmonisch van den rhythmus versneld, en gelijk aan bes kl. terts. zekere noten sterker geaccen- Ais moll hgd., of mol ned,, tueerd worden. z. als hi. terts. Agitata con passione it., Aisis ned., hgd., a door een hartstochtelijk, met versnelling dubbelkruis een' geheelen klank- of vertraging van het tempo, trap verhoogd. naarmate de uitdrukking in het Akustiek, geluid- en ge- -7-

Al ., Allegrezza. hoorleer; z. 0. I. a. ze, in klimmende of dalende Al it., an, a in Ir., aan de, toonopvolging. aan het, tot aan de, tot aan het. Alla Hanacca it., hanakisch, Al f., verk. van naar de danswijze der Hanaken it., tot aan het einde, in Moravië, van levendigen, Al fine 8/4 tot aan het slot, of tot daar, waar vluggen aard in maat. fine staat. Alla Palestrina it., in den Al piacere it., n. goedvinden. stijl van Palestrina, nl. in den Al rigore di tempo it., stijl der Nederlandsche school, gestreng, nauwkeurig in de maat. die door Palestrina tot haar hoog- Al segno it., bij het teeken, sten bloei is gebracht z. 0. 1. b. van daar of tot daar te herht1en Alla pezza it., stuksgewijze. Algemeene Bas; z. Gene- Alla Polacca it., naar de rale Bas. Poolsche danswijs, in het tempo Aliquot-tonen, bij- of ne- eener Polonaise; z. dit. ventonen, die bij het aanslaan of Alla quinta it., in de quint. aanstrijken van een snaar, bij het Alla Siciliana it., naar de aanbiazen van een pijp of van Siciliaansche zang- of danswijze, een blaasinstrument medeklinken. Alla stretta it., nauwere z. 0. 1. a. samentrekking van het thema All' ottava it., in de octave door de onderscheidene stem beteekent, dat: I. in partituren men in eene fuga, waarbij soms het eene instrument met een het tempo versneld wordt. ander in de octave zal voort- Alla zingana of schrijden, 2. in den generaalbas Alla zingara it., op de zang- de melodie met den fondamen - of danswijze der Heidens (Zi- talen bas moet iuedegaan, en 3. geuner hgd., Bohémiens fr.). in obligaatstemmen de passage Alla zoppa it., op cone hin- cone octave of acht tonen hooger kende, dat is: ongelijke wijze. of lager, dan er staat, worde Allargare, - ando, - ate, uitgevoerd, naar gelang all 8va - ato, - ta it., ralentir fr., ver- er boven of er onder staat z. tragen de sni Iheid der bewe- 0. II. a. ging, verminderen de sterkte All' unisone it., alien in van toon. éénen en denzeifden toon. Alle it., mix fr., aan de, op Alla it., a la fr., op de, aan de, naar de, bij de enz. den, op het, aan het, enz. Allegramente it., vroolijk, Alla Breve it., a la breve lustig, snel. fr., kort of verkort; een twee Allegrettino it, een klein deelige maatsoort, welke zich of kort Allegretto met een min hierin van de thans meer ge- der schielijk tempo dan Allegro. bruikelijke schrjfwijze onder- Allgtto verk. van scheidt, dat zij niet gelijk deze Allegretto it., een weinig den heelen noot tot éénheid heeft, vroolijk of haastig. Dit tempo maar den brevis (kort:) ol 00, is minder levendig, krachtig, De groote alla breve maat bestaat hartstochtelijk en schielijk dan uit vier en de kleine uit twee Allegro en duidt eene bedaarde halve noten. 0. lv. a. opgeruimdheid van geest, cone Alla camera it., in den voortdurend genoeglijke ge kamersljl: z. dit. moedsstemming aan. Alla capella it., in den ka- Allegretto it., als benaming pelstijl; z. a capella. van muziekstukken; z. 0. IV. b. Alla diritta it., trapsgewij- Allegrezza it., (Con., met) — g .-_- Allegrissimo. Alternativement. vroolijkheid. te, - gretto, - ta, grissim o , Allegrissimo it., allerschie- - ma it.; gai, animé fr., vroo- lijkst lijk, vlug, los, levendig, schielijk All°. of een weinig-; zeer-. Allo., verk. van Alleluja (looft God), een He- Allegro it., vroolijk, leven- breeuwsch woord, dat in de li dig, druk, schielijk; het is een gezangen der R. K.-turgische tempo, dat hartstochtelijke aan- Kerk zeer dikwijls voorkomt, en doeningen, hetzij vreugde, droef- hemelsche vreugde te kennen held, geestdrift, liefde, wanhoop, geeft. enz. met kracht en levendigheid Ook wordt het gezang, dat in uitdrukt. De melodieën rollen hier den paaschtijd het Graduale ver- rusteloos en al bruischende voort, vangt, aldus genoemd. z. dit in een bepaalden kort gehouden woord. rhythmus bij gedurige afwisseling. Allemanda it., en De voordracht er van eischt Allemande fr., 1. een Duit- volheid, kracht en juistheid van ache nationale dans, matig snel toon, alsmede vastheid, fluids- in -// maat; 2. eene danswijze lijkheid, klem, sierlijkheid en in Zwaben en Zwitserland in 3/4 glans in de uitvoering van rou- maat; 3. de benaming van zekere lades en andere vlugge figuren; kleine muziekstukken in vroege - z. O. IV. b. ren tijd. Allegro it. als benaming van Allentamento it., vertra- muziekstukken; z. O. 1V. b. ging, vermindering. Allegro assai, of Allentando it ., vertragende, --- con brio, of verminderende, van ---- con fuoco, of Allentare, - tando, - tate; ---- con spirito, of -tato, -ta it., Ralentir fr., ver- --- di molto it. zeer minderen de snelheid van bewe- schielijk, zeer vurig, zeer leven- ging, en soms ook de sterkte van dig, zeer vlug. toon. ---•— di bravura it., een Allersterkst en bravour-allegro, in hoogeren Allerzachtst z. 0. V. a. stijl, met buitengewone moei- Alphabet, de benaming der lijkbeden in de uitvoering. zeven hoofdtonen met c, d, e, --- giusto, of f, g, a, b, - . — commodo it., matig Alphorn hgd., de houten ho- schielijk, bedaard, met nauw- ren of riethoren der alpenherders. keurige inachtneming van het Alt z. Alto en Altviool. tempo. Alta it., hoog; alta octava, ---- maestoso it., vlug, Bene octaaf hooger. maar met eene zekere waardig- Alteratio lat., verandering heid. van de noot of den toon door ---^ ma non tanto, of een verplaatsingsteeken. ---- ma non troppo it., Altéré fr. en niet al te schielijk. Alterato it., veranderd noemt --- moderato it matig snel. men elke noot met een verplaat- --- risoluto it. snel en singsteeken. vlug, maar met vastheid en be- Alternamento of radenheid. Alternativo it., en ---- vivace it., zeer vroo- Alternativement fr., bij lijk, zeer levendig, zeer haastig. beurte, bij- afwisseling, de een Allegro, - gra, - gramen- om den anderen. Altfluit. Anakamptos. Altfluit, Flute a bee of Flute geestigheid, met eene langzame, deuce fr., eene soort van bek- zwaarwichtige bewegingen zach- fluit, die in onbruik geraakt is. te uitdrukking. Altista it., en Ambitus lat. diapason fr., Altiste fr., een zanger of eene 1 0. De omvang van den laag- zangeres, die een altstem bezit. sten tot den hoogsten toon in Alto, - ta, - tissimo, - ma eene stem, een instrument of eene it., hoog, scherp; zeer-. melodie. 2a. Bij de oude theo- Alto of contr alto it., retici de grenzen, binnen welke Haute-Contre, Centre - Alte of eene melodie moest besloten Haute- Taille fr., Altstem, de blijven, nl eerst binnen den om- tweede- der vier hoofdstemmen; vang eener quint of sext, later met eenen gewonen omvang van van een octaaf of nog een paar het kleine g tot het tweegestreep- tonen meer. 30. In den Grego- te e off; z. 0. 121. riaanschen zang ook de omvang Alta viola it., z. Altviool. van eiken kerktoon. 40. De toon- Altro, - tra it. Autre fr., soorten, waarin een regelrechte de andere, het andere. fuge mag moduleeren. Altsleutel, - de C sleutel op Ambrosiaansch Kerkge- de derde lijn voor 1. de Alt- zang; z. U. I. b. stem en 2. de Altviool ; z. 0. 11. a. Ame - fr., stemstok in de snaar Altstem z. Alto. instrumenten. -strijk- Altviool ned., Viola alto of Ame fr.; z. Anima. di braccio it., Viole, Alto of Amore it., Amour fr .; (Con, Quinte fr., Bratsche hgd., eene met) liefde, teederheid, warmte, soort van groote viool of kleine innigheid. violoncel, reeds ten tijde van Amorevole it., liefelijk, Karel den Groote bekend; thans streelend, aangenaam. onder de strijk-instrumenten de Amoroso, - sa, - samen- tweede ten opzichte van toon- te ; - setto, - ta; sissimo, hoogte; hare vier snaren worden - ma it., teeder, liefelijk, diep gestemd van onderen naar bo- gevoelig, warm, innig; een wei- ven: c, g, d, a; z. 0. IX. nig-; zeer-; de voordracht zij ge- Alzamento di mano it., bonden, met inachtneming der het opheffen der hand bij het cress. en decresc., met eene dui- maatslaan, de opslag. delijke maar niet scherpe ac- Amabile it., Aimable of Af- eentueering der tonen, en in eene fectueux fr., bevallig, teeder, zacht vloeiende, niet schielijke roerend. beweging. Amabile it.,. als benaming Amphibrachys gr. een vers - van muziekstukken, duidt het voet van de volgende drie let- eene beweging tusschen Andante tergrepen — .^. en Adagio, een teedere vleiende Amphimacer gr., een vers- uitdrukking en eene bevallige voet van de drie volgende let- innemende voordracht aan. tergrepen — ^-- —. Amabilità, it. (Con, met) Amusement fr., de bena- beminnelijkheid, bevalligheid, in- ming van zekere onderhoudende nemendheid. muziekstukjes van een opgeruimd Amarevole it., aangenaam,, karakter. liefelijk, niet gebonden voor- Anabasis gr., volgreeks van dracht, tempo als Allegretto. klimmende tonen. Amarezza it., Amertume fr., Anakamptos gr., volgreeks (Con, met) bitterheid, droef- van afdalende tonen. --• 10 -- Anakara. Antiphonarium.honarium. Anakara gr., keteltrom bij Anemochord, z. Animo de oude Grieken. -corde. Anakrusis gr., opmaat, op- Angelica, engelenstem , een slag. liefelijk orgel-register. Anapest gr., een versvoet Anglaise fr. Country-dance van de volgende drie lettergre- eng., een dans bij het Engelsch pen ' - -- — landvolk in zwang, wordt even Anaphora gr., herhaling van als de Fransche Contre-danse in het voorgaande. afdeelingen van 2/4, 3/s, e15 en Anarmonia gr., wanklank, 4/4 maat gespeeld en gedanst. onw-elluidendheid , samenklank De in Duitschland gebruikelijke van niet samenstemmende tonen. Anglaises zijn allen van 2/4 maat, Anche fr., mondstuk van ee- en bijna als .Ecossaises.. nige soorten van blaas-instru- Angoscia it., (Con, met) menten. onrust, angst, zwaarmoedigheid, Anche of droefheid. Anco of Angosciosamente it., met Aneora it., Aussi, Encore fr. eene onrustige, angstige bewe- ook, nog, nog eens. ging voor te dragen. Andamento it., Promenade Anima it., Ame fr. (Con, fr., benaming van zeker gedeelte met) , teederheid, zachtheid, naar eener fuga; ook Tempo of Movi- gelang van omstandigheden. snento z. deze. Animando, van And. verk. van Animare., - ando , - ate, Andante it., gaande bewe- - to, - ta it., Animer fr., be- ging, niet te snel noch te lang- zielen, verlevendigen, opwekken,. zaam , gematigd, gemarkeerd, versnellen, bespoedigen. zonder opgewekte vroolijkheid; Animato it., bezield, leven de derde graad der vijf hoofd- innig. -dig, bewegingen, tusschen Adagio en Animocorde it., Anemo- Allegro; het is van een beraden, chord, een toetsen -instrument, vast karakter; de voordracht zij driesnarig, van-vijf octaven, door gracieus en sierlijk, minder ge middel van blaasbalgen geluid ineensmeltend dan bij-bondèn en gevende, van een' zachten smel- het Adagio, maar toch niet scherp tenden toon, uitgevonden in 1789 geaccentueerd. te Parijs. Andante it., als benaming Anonner fr., ezelen, knoei- van muziekstukken; z. 0. VI b. en, een muziekstuk onder ge- --- con moto it., iets durig haperen uitvoeren. scherper en levendiger dan An- Ansa lat, de greep -plank van dante. een snaar-instrument --- cantabile it., een zan- Anthem eng., z. Antiphoon. gerig Andante, rijk aan melodie. Antibacchius gr., een vers- --- maestoso it., deftiger voet van de volgende drie let- en scherper geaccentueerd dan tergrepen - — ^. Andante. Anticipatio lat., vooruitne- Andantino it., kleiner van ming van eenen of meer tonen omvang en stijl, volgens som- van een accoord: z. 0. VII. c. migen iets Iangzamer, volgens Antienne fr., z. Antiphoon. anderen iets schielijker dan An- Antiphonale of dante ; .van karakter bedaard, Antiphonarium lat. een rustig en gemakkelijk, bij gei boek, waarin al de antiphonen ringe hartstoachtelijkheid. en responsoriën van het koor- -- 11 -- Antiphonon. Appenato. gebed der R. K. Kerk vereenigd Antispastus gr., een versvoet zijn. Beroemd is het Antipl#ona- van de volgende vier letter- rium centonum, een codex, grepen — — ^-• waarin paus Gregorius de Groote Antistrophe gr., tegenwen- alle toen bekende en door hem ding, tegenzang. verbeterde liturgische gezangen Antithesis of verzamelde, opdat het als model Antithethon gr., tegenstel- zou dienen, waarnaar afwijkende ling bij de fuga. lezingen en ingeslopen fouten Antwoord, Games lat., Ris- konden verbeterd worden. pasta it., de intrede van het Antiphonon gr., de voort thema 4n eene fuga, door de ook de-schrijding in de octave: opvolgende stem aangeheven samenklank der consoneerende Aperto, - ta it. , Ouvert fr, intervallen. open. Antiphoon, antiphona lat., Aplomb fr., stevigheid, vast- antienne fr., anthem eng. let- heid, b. v. bij de uitvoering van terlijk tegenzang, vandaar bij een muziekstuk. de oude Grieken een zekere , God der kunsten en wijze van begeleiden. Verder bij wetenschappen, aanvoerder der de Hebreeërs, Grieken en Romei- Muzen, uitvinder der citer nen een beurtzang. In de litur- enz. gie der christelijke kerken de Apollo-lyra, een in 1832 te schriftuurteksten , welke oor- Heiligenstadt uitgevonden blaas- spronkelijk tusschen de afzon- instrument, de geluiden van viool, derlijke verzen van een Psalm klarinet, oboë en horen naboot- .ingeschoven, in denzelfden toon sends, .het is eene verbetering als deze maar met een eigen van het Psalm)nelodikon; z. dit. melodie gecomponeerd waren, Apollon, een soort van lier, en beurtelings door twee koren, met 20 snaren, in 1678 te Parijs of door den officiant en het koor uitgevonden. (resp. de gemeente) werden ge- Apollonikon, een in 1819 zongen. Later ook gebruikt van te Londen uitgevonden wind- andere syllabische gezangen, speeltuig. die niet in beurtzang worden Apollonion, een In 1800 uitgevoerd. te Hessen uitgevonden automaat- Antiphonae B. M. V. fluitspeler, ook Bene soort van (Beatae Mariae Virginis) zijn orgel met pijpen en toetsen. een soort van hymnen ter eere Appassionato, - ta, - ta van de Moeder Gods, .vier in -mente, - tissimo, - ma it., getal (Alma Bedemptoris, Ave Passione fr., hartstochtelijk, met Regina, Regina Coeli en Salve kracht, vuur en snelheid , met Regina), waarvan de R. K. Kerk eenige overdrijving van uitdruk- er dagelijks één, overeenkomstig king voor te dragen. den tijd des jaars, in het bre- Appassionatezza it., (Con viergebed doet bidden of zingen. met) hartstocht, teederheid, kracht Antiphonae majores • of Antipho- en vuur. nae 0, de groots antiphonen, Appel fr., en zeven in getal, welke met den Appello it., roep, oproep, met uitroep 0 beginnen, en waarvan jachthoorn en trompetten; in de R. K. Kerk er gedurende de muziekstukken trekken of figuren, zeven dagen voór Kerstmis eiken die er op gelijken. dag één als antiphoon van het Appenato , - ta it., lijden- Magnificat gebruikt. de, pijnlijk. - 12 - Applicabile. Arpeggiare. Applicabile it., aanwend- gen in een' declamatorischen baar, geschikt, uitvoerbaar, in stijl, gewoonlijk door den buffo de vingers liggende. (bas- of bariton-zanger) in de Applicatura it., Doigler fr. opera. de vingerzetting op een muziek Aria cantabile it., Grand instrument volgens de vastge- Air fr., omstreeks 1600 in Ita- stelde regels. lië voor het eerst gecomponeerd Appoggiato it., den toon te en gezongen, een zangstuk van dragen of vol te houden. een' zachten, vloeienden, bree Appoggiatura it., voorslag, den stijl, en pathetisch van uit- a. 0. VI. d. drukking. Arbitre Ir., en - parlante it., Air parlé Arbitrio it., een orgelpunt fr., sprekende zang, waarbij op zonder opave der daarover uit elke lettergreep slechts één toon te voeren passages, terwijl deze komt, nicest toepasselijk in ko aan den smaak en de bekwaam mieke opera's. heid van den zanger of speler Arietta en worden overgelaten. Ariettina it., Petit air fr. Arcato, - ta it., Arqui fr., zangstuk van minderen omvang, van een boogie voorzien: ook en kleineren stijl dan die der met den strijkstok uit te voeren. aria, zooals b. v. Barcarolles. Arci-cembalo, een in de Arioso, - sa it., in den stijl zestiende eeuw uitgevonden toet- eener groote aria, ook zange sen-instrument, in. hetwelk zich rig, of te zingen in tegenover- afzonderlijke klavieren voor elk stelling van Itecitativo. der drie klankgeslachten be- Armer la clef Ir., door de vonden. verplaatsingsteekens vooraan bij Arc. verk. van den sleutel de toonsoort aan- Arco it., Archet fr., strijkstok. duiden enz. Ardent fr. en Armenia it., harmonie fr., Ardento it., vurig. volgens de regels der modulatie Ardito, - ta, - tissimo, elkander opvolgende accoorden; - ma it., Hardi fr., stoutmoe- ook de uitvoering van muziek- dig, koen, krachtig, scherp ge- stukken door een orkest van accentueerd voor te dragen. blaas-instrumenten. Ardore it., (Con, met) vuur, Armonico, - Ca, of kracht. Armonioso, - sa it., Har Aretijnsche lettergrepen fr., harmonisch, wel--monieux noemt men de door Guido van luidend, samenklinkend. Arezzo uitgevonden solmisatie Arpa it., fr., afk. van sit, re, mi, fa, sot, to. Harpi gr. sikkel, waarop de oude Aria it., Air fr., zang, zang- harpen volmaakt geleken; a. stuk, lied van eenigen omvang. Harpe. een muziekstuk voor ééne zang- Arpanetta it., kleine . stem, samengesteld uit verschei- Arp. en den regelmatig ingerichte phra- Arpegg. verk. van ses, een' lyrischen of dramati - Arpeggiamento of chen toestand uitdrukkende,s Arpeggio it., Arpége fr. met instrumentaal accompagne- brèking van accoorden, wier ment; z. 0. VIII. tonen men elkander scheljk buffa it., komieke aria, doet opvolgen. z. 0. VII. d. zangstuk van een' koddigen, Arpeggiare, - ando, - ate,- sehertsenden inhoud, voor te dra- ato, - ta it., Arpéger fr., een - 13 -

Arpeggiato o Aura. accoord breken, de tonen van met eens voorteekening van zeven een accoord schielijk na elkan- mollen, voor b, e, a, d, a, c, en der aanslaan van onderen naar f. Deze toonsoort is weinig in boven, of in bepaalde figuren. gebruik; men neemt liever die Arpeggiato it., gebroken. van gis id. terts. z. 0. 11. C. Arpeggiatura it., de opvol- As moll hgd. of mol ned. ging der tonen van gebroken z. As 1,1. tents. accoorden. Ases ned., hgd., de met een Arrangé fr, Ilidatta it., ge- dubbel mol een' geheelen klank- arrangeerd, ingericht, zegt men trap verlaagde a. van een muziekstuk, dat oor- Aspirare, bij het zingen bij- spronkelijk voor een ander in- tonen doen hooren, die hinder- strument of eene andere zang- lijk zijn, op eene verkeerde wij- stem gecomponeerd is. ze ademhalen. Arrangement fr., het over- Aspro, - a, - issimo, - ma, brengen van een muziekstuk op it., Dun fr., hard; zeer-. een ander instrument, dan waar- Assa voce of Celia voce soia voor het oorspronkelijk gecom- it., voor een zangstem alleen. oneerd is, zoo ook van zang-p Ass. verk. van partijen, die voor instrumenten, Assai it., beaucoup,fort, bien en omgekeerd, gearrangeerd fr, zèer, veel; b. v. Allegro as- worden. sai, zeer snel, Largo assai, zeer Arranger fr., arrangeeren. langzaam. inrichten; z. Arrangement. Assemblage fr., dubbelsiag Articolare, - ando, - ate, z. dit. - ato; - to it., Articuier fr; al Attaccare, - ando,.. - ate, de tonen eener passage of melo - ato, - ta it., Attaquer fr. ter die, en al de lettergrepen en stond het daarop volgende mu- woorden van den zang juist en ziekstuk beginnen; eens noot duidelijk doen hooren, zijn de aanpakken. vereischten eener goede arti Attacca subito it., val ter- culatie. stond aan, begin terstond het Arsis lat., de opslag bij het navolgende. maatslaan; z. 0. V. a. Atto it., Acte fr., bedrijf van As ned., hgd., is bimmolle it., eene opera of van een tooneelstuk. ice be'moi fr., a flat eng., a mal Attouchement fr., aanslag; ned. benaming van den, een' z. dit. halven klanktrap verhoogden Aubade fr., morgenmuziek zesden toon der diat. en van ter eere van iemand bij het aan- den negenden toon der chrom. breken van den dag onder zijne toonschaal ; z. 0. II. a. vensters. As dur hgd. of duur ned. Audace it., stoutmoedig, z. As gr. tens. vermetel. As groote terts ned., as Augmentatio lat., vergroo- dun hgd., ice bimolie ;naggsare it., ting, vermeerdering, de intrede is bémoi majeur fr., aflat major van het thema met noten van eng. de harde toonsoort van as vergroote waarde; z. Fuga en met eens voorteekening van vier 0. VII. mollen voor b, e, a, end. z. 0.11. c. gr., zekere soort As kleine terts ned., as van fluit bij de oude Grieken. mail hgd., ice bimoile ninore it., Aura lat., mood-, is be'moi misser fr, a fiat minor eene verbeterde, van verschei eng. de zachte toonsoort van as den tongen voorziene mond-trom. -- 14 -- Authentique. B kruis groote tens. Authentique fr., middel van eene kunstbewerk- Authentisch hgd., en tuiging, muziekstukken op het Authentiek ned., z. kerkto- een of ander instrument uitvoert. nen en 0. I. b. Ave of Authentiek slot, de slui- Ave Maria lat., de eerste ting van een kerkelijk gezang of woorden van een lofzang ter ander muziekstuk door het do- eere van Maria in de R. K. ker- minant-accoord in de tonica. ken, aan welke dit zangstuk dezen Authentieke toonladders naam ontleent. z. kerktonen en U. I. b. Avec accompagnement, Auteur fr., fr., met begeleiding. Autore it., de schrijver, de Avondmuziek, Sérenade fr., componist, de vervaardiger van eene hetzij instrumentale of vo- een werk. cale muziekuitvoering bij avond Automaatmuzikant, eene op straat, ter eere van iemand, menschelijke gedaante die, door voor zijn huis.

B.

B (toonbenaming) ned., eng., B Caneellatum lat., z. kruis h hgd., si it., fr., benaming van of kruisteeken. den zevenden toon der diat. en B dur hgd. of duur ned., van den twaalfden toon der z. bes gr. terts. chrom. toonschaal, uitgaande van B flat eng. z. bes. c; z. 0. II. a. B flat major third eng. z. B (toonbenaming) hgd.; z. Bes. bes gr. terts. B (verplaatsingsteeken) hgd. , B flat minor third eng. z. mol of molteeken ned., b motie bes kl. terts. of b rotundum lat., bimmolle it., B groote terts ned., h dur bémol fr. , flat eng., welk teeken hgd., si maggiore it., si majeur vóór eene noot geplaatst,. dezen fr., b major eng. de harde toon- toon een' halven klanktrap ver- soort van b, met eene voortee- laagt; z. 0. II. a. kening van vijf kruisen, voor f, B, verk. van Basso. c, g, d, en a. z. 0. II. c. B B ned., hgd., Doppio Bins- B kleine terts ofmol ned., molle it.. Double bémol fr., Dou- h moll hgd., si minore it., si ble flat eng., dubbel mol , een mineur fr., b minor eng. , verplaatsingsteeken, door hetwelk de zachte toonsoort van b, met de noot een' heelera toon ver- eene voorteekening van twee laagd wordt, z. 0. II. a. kruisen voor f en c. z. 0. II. C. B. C. werk. van Basso Con- B kruis ned. z. Bis. tinuo. B kruis grocte terts ned. -- 15 — B kruis kl. terts. Ballet-pantomime. z. Bis gr terts. ziekstukjes van een' kleinen, B kruis kleine terts ned. lichten, bevalligen aard. z. Bis kl. terts. Bagpipe eng.; z. Doedelzak. B major eng.; z. B. gr.terts. Bal, (afk. van Ballo it., dans,_ B minor eng.; z. B. kl. terts. danswijze) eene feestelijke bij - B mol ned.; z. Bes. eenkomst van personen beider B mol groote terts ned. kunne, ten einde zich met dan- z. Bes gr. terts. sen te vermaken. B mol kleine terts ned z. Balalaika, eene soort van Bes kl. terts. doedelzak , een bij de Russen B mol ned. z. B kl. terts gebruikelijk speeltuig. B moll hgd., z. Bes kl. terts. Balaneement fr., Tremolo it., B molle lat., z. B (verplaat- beving-, trilling; z. 0. VI. d. singsteeken). Balk, zeker stukje hout on- B quadraat ned., en der het bovendeksel van een B quadrátura lat., en snaar-strijkinstrument; ook No- B quadro it., en tenbalk en blaasbalk; z. deze. B quarré fr., das Aufi6sungs- Balk-register of Blaasbalg - zeichen hgd., de vierkante . b, het register, orgelregister voor de Herroepings- of Herstellings- blaasbalgen, om den wind door teeken; z. dit. te laten of af te sluiten. B rotundum lat.; z. B (ver Ballade ft., hgd., ned., en -plaatsingsteeken). Ballata it., danslied, dansge- B sharp eng.; z. Bis.; zang, een lied van eenigen om- B sharp major third eng. vang, en afgedeeld in coupletten z. Bis gr. terts. of strofen, behelzende de eene B sharp minor third eng.; of andere avontuurlijke, roman- z. Bis kl. terts. tische gebeurtenis, hetzij eau- Baarden, stukjes lood ter pletsgewijze of geheel doorge- weêrszijde van het mondgat van componeerd ; de voordracht er orgelpijpen ter verhooging of van werd niet dans of dansbe- verlaging van den toon. wegingen, pantomimes, vergezeld; Baccanali it., en reeds in de twaalfde eeuw vindt Bacchanales fr., en men er sporen van. Bacchanalian hgd., feesten, Ballematia of drinkliederen, lofzangen, dans- Ballistia it , liederen, bij wijzen ter eere van den wijngod welker voordracht eertijds ge- Bacchus, geraasmakende muziek, danst werd. zooals nog wel eens gevonden Ballet fr., Ballo it., vroeger wordt in opera's en balletten. de benaming van muziekstukken, Bacchie , nationale dans en die den rhythmus en de maat danswijze der Kamtschadalen. eener danswijze nabootsen; sedert Bacchius gr., de stormer, 1641, onder Lodewijk XIII, eene versvoet van de drie volgende dramatische handeling die ver- lettergrepen - — —. gezeld van muziek, door bewe- Badara, - ando, - ata, - gingen en gebaren, pantomimes, ato , - ta Retarder fr., ver- en door dansen op het tooneel tragen, terhghouden. voorgesteld wordt. BaerbitQn of polychordon gr. Ballet-muziek, muziek voor veelsnarig, zeker snaren-instru- den tooneeld.ans. ment bij de oude Grieken. Balletto it., een klein Ballet; Bagatelle fr., eene kleinig- z. dit. h eid , benaming van zekere mu- Ballet-pantomime, een - 16 - BaHo. Basse. tooneelstuk, dat onder begelei- klein octaaf aanwijzende, in de ding van muziek, enkel met ge moderne muziek niet gebruikelijk, dans vertoond of-baarmaking en in plaats daarvan de Bas-sleutel; uitgevoerd wordt; z. Ballet. z. dit. Ballo it., dans, dansmuziek, Barocco it., en z. Ballet. In Ballo it., in den Baroque fr., wonderlijk, stijl van danswijzen. grillig, belachelijk, gezocht, Balmuziek of Dansnuzielr zonder samenhang, verward. vereischt vlugge, levendige en Barré fr.; z. Capo tasto. licht bevattelijke melodieën met Bas ned.; z. Basse. eenen pikanten rhythmus; de Bas-bazuin, z. Bazuin. vroeger gebruikelijke langzame, Bas -becijfering, z. 0, VII. statige bewegingen zooa!s b. v. Bas-dessus fr., z. J5iscant. van de Menuet en andere dansen, Bas-fluit, een verouderd vindt men nog maar ten tooneele, blaas-instrument. overigens z. Coutredassse, An,qlai- Bas-hoorn, eene soort van Se, Ecsssaise, Polonaise, Polka, Serpent van geelkoper, veel Mazurka, enz. overeenkomst hebbende met de Band eng., orkest. Bassoe. Banda it., het regiments- of Bas-noot, de laagste noot militaire-muziekorkest; ook de van een accoord. gezamenlijke slaginstrumenten in Bas-sleutel of een orkest. Bas-teeken, f sleutel staan- Bandola it., een snaar-in- de op de vierde lijn, en de f strument op eens luit gelijkende. van het klein octaaf aanwij- Bar eng., en zende. Barre fr., maatstreep. Bas-stem, z. Basse. Barcarola it., en Bas-toon, de diepste toon Barcarolle fr, lied der 'Te- van een accoord. netiaansche gondelvoeders, van Bas-viool, z Violoncello. eigenaardige, liefelijke melo Bas-zanger, z. Basse. dieën in /8, %, 3/1, soms ook van Bass eng; z. Basse. 2/4 maat, van eens bevallige niet Bass-clef eng., Bassleutel; snelle beweging. z. dit. Bardenlied of Bass-note eng., Busnoot z. Bardenzang ned., en dit. Bardiet, Barditus (van het Bass-staff eng., Bas-sleutel; oud-Noorsche woord bardhi: z. dit. schild) krijgsgezang bij de oude Bassa it.; z. Octavo Bassa, Germanen. een octaaf lager te spelen; ook Barem, eens gedekte fluit- met zachte of halve stem te stem in het orgel. zingen; z. Voce Bassa. Bariton. Ir., hgd., en Bassanelli it., een houten Baritono it., bariton-stem, blaas-instrument, eene soort van ook Basse-taille, Bas-tenor, Con- schalmei, thans niet meer in cordant, halfbas genoemd, de gebruik. mannenstem tusseben bas en te Basse fr., Basso it., sz nor, met een' gewonen omvang hgd., Bass eng., Bas ned (oorsp. van Groot-bes tot ééngestreept diep, laag) I. de diepste man 0. IX. nenstem, basstem, met een' om- Bariton; z. Viola di bardone. vang van groot f tot éénge Bariton-sleutel, clef sleutel e; 2. , de diepste of on--streept op de derde lijn, de f van het derste der vier hoofdstemmen — 46a — Basse. Bassetto. in de verdeeling van den alge uitgevonden omstreeks 1770 te -heelen toonomvang, grondstem, Passau, en later aanmerkelijk foudamentale bas; 3. bassist, bas- verbeterd te Presburg, een soort zanger; 4. Contrabas; Z. dit en van klarinet en op dezelfde wijze Z. 0. IX. te behandelen, van een vollen, Basse chantante fr. zin zachten toon, met eenen omvang baszanger, die-gende bas, de van 3 1/, octaven, te weten : van zingt, in tegenstelling van den groot f tot drieeestreept c. Basso buffo, die mear reciteert Bassetto it.; Z. Raritono. dan zingt. Bassist, baszanger Basse chiffrée fr becijferde Basso, - sa; - etto, - ta; - has, Generale Bas; Z. dit en sissisimo, - ma it., 0. VII. Bas fr.; laag, diep, zwaar; Basse continue fr. voortdu- een weinig-; zeer-; ook zooveel rende bas, de baspartij, naar als piano zacht; ook een octaaf welke geaeeompagneerd wordt lazer te spelen; 2. Oetava bassa. ter regeling der harmonie, tot Basso it; Z. Basse ondersteuning der melodie en tot Basso buffo it„ Bassebou f`on vasthouding van den toon, waar - fr., komieke baszanger, die zijne schijnlijk gelijktijdig met de partij meer reciteert dan zingt, Monodie (Z dit) ontstaan, en door om den tekst des te beter te doen Viadana (omstreeks 1600) vooral verstaan. in praktijk gebracht; Z. Generale Basso cantante. it.; Z Bas, vgl. Ripieno. Basle chantante. Basse Contrainte fr. Basso Basso cifrato it.; Z. Basle ostinato it een gedwongen, steeds ChifTt•e'e. volgehouden bas, te weten: een Basso continuo it.; Basse kort basthema, dat gedurig her- Continue haald en door de bovenstemmen Basso fondamentale it.; Z. met gevarieerde melodieën ver Basse ,fondamentale. .wordt -gezeld Basso ostinato it.; Z. Basse Basse de Cornemuse fr., contrainte Z. Doedelzak. Basson fr. en Basse de Cromorne fr., Z. Bassone of Fagotto it., Fagot Fagot. hgd, ned.; Z. dit en 0. IX. Basse d' Harmonie fr., Z. Battaglia it., en Cphicleide. Bataille fr., benaming van Basse de Hautbois fr., Z muziekstukken, die het gedruisch, Fagot de gebeurtenissen enz. van eenen Basse de Viole fr., Z. Viola veldslag schilderen. de Gamba. Baton fr., staf stok rusteeken. Basse de Violon fr., Z. Baton de mésure fr., maat- Contra-violon. stok voor het maatslaan, diri- Basse Double fr., de grootste geerstok. soort van Contra-violon; Z. dit. Battementfr.; Z. Battinaento. Basse Pondamentale fr., Batterie fr., de breking der pndbas, die den grondtoon van akkoorden niet volgens de ligging elk akkoord aangeeft. der tonen, maar willekeurig, naar Basse Taille fr. Z. Bariton. gelang van de bedoelde figuur. Basset-hoorn ned., en Battimento it., eens soort Basset-horn hgd. of van versiersel, die niet meer in Basset-klarinet ned. Coma gebruik is; Z. Mordent. di Bassetto it., Cor de Basset Battuta it.; maatslag; A fr., een hoihen blaasinstrument, battuta in de maat. — 46b ---

Bazuin. Bazuin. Bazuin of Schuiftrompet ned., geelkoper; het hoofdstuk wordt Posaune hgd. Trombone it., fr., met de linkerhand vastgehouden, een reeds bij de oude volkeren terwijl twee samenverbondene er bekend, maar later verloren Be - in sluitende sehuifpijpen of roe- gaan metalen blaasinstrument van ren, met de andere hand op en eereen krommen en soms van neer geschoven, de toonhoogte eereen rechten vorm, naar den vormen, en de wind door een klanktrechter top allengs wijder mondstuk er in geblazen wordt. wordende (terwijl de trompetten De in het orkest gebruikelijke dezelfde wijdte behielden). Bij de drie soorten van bazuinen hebben opdelvingen in Pompeji in de eenen omvang- als volgt: de Alt- voorgaande eeuw werden er bazuin van klein e tot éénge- exemplaren van dit instrument streept a, de Tenorbazuin van gevonden, vervolgens eerst alleen klein c tot ééngestreept g, en de bij kerkmuziek, later ook voor Basbazuin (of Sacquebuse fr.) het uurblazen op de torens ee- van groot c tot ééngestreept e; bruikt, en eindelijk ook, in 1774 als solo-instrumenten- gaan allen voor het eerst. te Parijs in de hooger en lager; Z. 0, IX. orkesten ingevoerd en sedert het Bazuin, zeker orgelregister, begin dezer eeuw ook als obligaat- een der krachtigste pedaalstem- instrument gebezigd. De bazuin men van 8, 16 en 32 voet. die sedert de wedervinding aan Bazuinist ned., Posaunist merkelijke verbeteringen heeft hgd., Trombonista it., bazuin - ondergaan, is van blik of van blazer - 17 - Beating Time. Beweeglijke tonen. Beating Time eng., het Berendans, een toonstuk, maatslaan. in hetwelk de muziek der be Becijferde bas; z. Generale renleiders wordt nagebootst. Bas. Bergerie fr., herdersstuk Begeleider; z. Accompagna- herderlijk tafereel, zoowel in de tear. dans- en schilderkunst als ook Begeleiding, Accompagne- in de muzAk. mento it., Accompagnement fr, Bes (toonbenaming) ned., b. de harmonische ondersteuning hgd., si bimmolle it.-, si bénsol van een solopartij; z. 0. II. a. fr., b mol ned. b flat eng., be- Bécarre fr., z Ilerstellings- naming van den een'halvenklank- teeleen. trap verlaagden zevenden toon Bekfiuit; z. Flute a bee. der diat, en van den elfden toon Bekkens, Giuelli it., Cimba - der chrom. toonschaal; z. 0. 11. a. les fr, een slag-instrument reeds Bes duur ned., z. bes yr. hij de oude volkeren bekend, t erts, bestaande in twee ronde geel- Bes groote terts of Bes koperen of zilveren schijven, ter duur ned., b dus- hgd.,si bimmolle grootte van tafelborden, in het snaggiore it., si hémol majeur fr., midden van binnen voorzien van b fiat major eng. de harde toon- eene ronde holte, en vanbuiten van soort van bes met eene voor lederen riemen, waarbij zij aange mollen voor-teekening vad twee vaten tegen elkander geslagen wor- b, en e, z. 0. II. c. den; zij zijn voornamelijk bij mili- Bes kleine terts of mol taire ofTurksche muziek in gebruik. ned., b mol hgd., si binsmolle Bekortingen in het noten- miisore it., si bérnol miaeur fr., schrift; z. 0. II cl. b fiat minor eng. de zachte toon- Bel of soort van bes met eene voor Bello it., Tout doucesnent fr., vijf mollen voor-teekening van zoetjes, zachtjes, bedaard. b, e, a, cl en g, z. 0. II. c. Bellicoso, - sa, - samen- Bes mol ned. z. bes kl. terts. te ; - sissimo, - ma, Belli Beses of Besbes, de met queux fr, krijgshaftig, schitte- een dubbelmol een' besten klank- rend van uitdrukking, scherp trap verlaagde B; z. 0. II. a. en krachtig van rhythmus. Besnaren, snaren trekken Bellsonore it., een nieuw op een muziek-instrument. uitgevonden klavier-instrument. Beugeltrompet; z. Klep- Bémol fr; z. B. verplaaf- trompet. singsteelceu. Beving, trilling, tremulant, Bemolliseeren, het moltee- Tremolo it., Balaucement fr. , ken b voor eene noot plaatsen. een vcrsicrsel, bestaande in het Ben of Bene it.; goed, veel, gcdurig snel afwisselen der sterk- zeer, sterk. te en zwakte van een en den- Ben marcato it., senen toon zelfden toon; z. 0 VI d. of alle tonen eener passage Beweging, 1. tijdmaat z. scherp te markeeren. Tempo, 2. het voortschrijden Ben tenuto it., eenen toon eener stern ten opzichte van hoog- vast- en volhouden. te en ook ten opzichte der wijze Benedictus lat. (gezegend), van voortgaan op zich zelve, en tweede gedeelte van het Sanctus eindelijk ten opzichte van ande z. dit woord. re stemmen; z 0. VI. b. Beneplacito it., naar be- Beweeglijke tonen, Soul lieven, naar willekeur. mobiles lat., werden bij de Ouden Muzikaal Woordenboek. - 18 - Bezetting. Bombyx. de middeltonen der tetrachor- ned., bis snail hgd., si hisnsnolle sni- de genoemd. esore it., si bemolmineur fr., b sharp Bezetting van een orkest sninor eng., de zachte toonsoort en van enkele partijen of stem van bis, weinig of niet gebruik e- men daarin dient in evenredig- lijk, slechts enharmonisch van c heid met het lokaal en ook on- kl. terts verschillend. derling te zijn, ten einde het Bis moll hgd., of mol ned. bedoelde effect van den compo- z. bis kl. tests. nist voort te brengen. Biscroma it., Double croche Bianca it., Blanche fr., halve fr., eene twee en dertigste noot. noot; Z. 0. IV. a. Bissex, eens te Parijs in 1770 Bicinium lat., een toonstuk uitgevonden gitaar met 12 sna- voor twee stemmen. ren van 31/2 octaaf omvang. Bicino it., een muziekstukje Bizarria, benaming van eene voor twee horens, twee trom- soort van luimige, grillige fan- petten of twee andere instru tasiestukken. menten. Blaasbalg, het werktuig Bijter; Mordesst. waardoor bij orgels de kunst- Bijtonen; z. Aliquot -tonen matige wind of de samenper en 0. VII. sing der lucht voor de pijpen Bimmolle it; z. B. (verplaat- wordt teweeggebracht singsteeken). Blaasinstrumenten noemt Binding, Ligatsera it., Liai- men de speeltuigen, bij welke son fr., de koppeling van twee de toon door het samenpersen of meer noten met een boogie; der lucht wordt voortgebracht, zoo de gebonden noten van hetzij door middel van blaas- hoogte verschillen, moeten de balgen of door den mond. tonen gesleept worden, zoo zij Blijspel met zang ned., van dezelfde hoogte zijn, wor- Liederspiel hgd., Comedic-vaude- den de volgende vastcehouden ville fr., een blijspel, in hetwelk en niet weer aangeslagen, z. 0. liederen en andere zangstukjes IV. a. ingevoegd zijn; z. Vaudeville. Bindteeken, koppelteeken, Bluettes fr., (korenbloem- bestaande in een boogie. pjes), benaming van zekere mo- Bis lat., tweemaal. derne bevallige muziekstukjes. Bis (toonbenamir.g) ned., bis Boertig; z. Buffo. hgd. , si diesis it., si dièse fr., Bokstriller ned., Trillo Ca- b sharp eng., b kruis ned., be- psjjo it., Chevroternent fr., een naming van den, een' halven triller onzuiver, onzeker of on- klanktrap verhoogden, zevcnden gelijk uitgevoerd. toon der diat. en van den twaalf- Bolero it., sp., een Scan- den toon der chrom. toonschaal; sche volksdans, niet schieljk, Z. 0. II. a. in S/4 maat, begeleid met ge Bis dur hgd. of duur ned. zang en castagnetten, behalve z. Bis pr. terts. met gitaar en andere instru- Bis groote tarts of duur menten. ned., bis dur hgd. si diesis onaggiore Bçmbardo, een niet meer it., si dièse nsajeur fr., b sharp gebruikelijk houten blaasinotru major eng., de harde toonsoort ment; ook zeker register in het van bis weinig of niet gebruike- orgel. lijk, slechts enharmonisch van Bombyx gr., een houten a pr terts verschillend. blaas-instrument der oude Grie Bis kleine torts of mol ken, hetwelk later Chalusneau - 19 - ombo. Bruschezza. fr, en Schalmei hgd. genoemd is. hetwelk alleen en gekoppeld Bombo it., Schwérmer hgd., kan bespeeld worden. zeker versiersel, bestaande in Brace. eng., koppellijn, om de meermaals schielijke herha twee notenbalken aan elkander ling van dezelfde notenfiguur. te hechten. Bon temps de la Mesure Bratsche hgd.,; z. Altviool. fr., bet goede maatdeel, de ne- Bravo, - Va, - vissimo, dersiag. - ma it., voortreffelijk een Boog, koppelteeken om twee roep van toejuiching, waarmede of meer noten aan el- het publiek in Italië aan toon- kander te binden, b. v. kunstenaars, acteurs, zangers, z. Binding. komponisten enz. zijne goedkeu Bordun; z. Bourdon. ring betuigt; Brcsys voor één, Borstpositief, het pijpwerk Bravi voor meer mannen, Brave van het bovenste klavier in een voor ééne, Breve voor meer orgel, hetwelk met het hoofd- vrouwen; Bravissimo enz. drukt werk kan verbonden worden den hoogsten graad van goed- Het bevindt zich voor de borst keuring uit. van den orgelspeler, in tegenover- Bravour fr. en stelling van het Rugpositief; z. dit. Bravura it., kracht, stout- Borststem, de omvang der on- moedigheid, hetzij in een zang- gedwongen of natuurlijke zang- stuk Aria di Bravura it., dat tonen eerier stem; z. Stem register. zich door gewaagde, znoeiljke Bouche fr., mond, opening, sprongen en loopen onder insnede der orgelpijpen van de scheidt, of de wijze, waarop fluitstemmen. zulks uitgevoerd wordt, Genere Bouffon; z Buffo. di Bravura, staande tegenover Bourdon, een pijpwerk van het eenvoudige, vloeiende, zan- 16 of 32 voet toon in een orgel; gerige, semplice, cantabile; con ook de laagste brompijp van den bravura it., met kracht. Doedelzak; z. dit; ook de laag- Breking; z. Arpeggio. ste snaar op snaarstrijkinstru- Breve it., z. Alla Breve. menten; ook eerie gedurig vol - Brevis lat. (kort) de be- gehouden basnoot. naming van den dubbel-heelen Bourreé fr, een in Au- noot: 1101 = o o, Z. 0. lv a. vergne gebruikelijke danswijze in Brillant fr. en 2/4 en 4/4 maat, vloeiende, niet Brillante it., levendig, schit- springende van beweging. terend, met verheffing, vlug- Boutade fr, benaming van held en sterke accentueering een een vroeger in Frankrijk gebrui muziekstuk voor te dragen. kelijk extempore-balletje; ook Brio it., (Con, met) leven- een snaaksche muzikale inval. digheid, vuur, opgewektheid, Boven-dominante; z. -Do- verheffing. minante. Brioso, - sa, it,, levendig, Bovenmediante; z. Me- opgewekt, vurig, vrooljk. diante. Broderies fr, versierselen Boven-manuaal; z. Boven- der melodie-noten; z. 0. VI. d. werk. Brusco, - Ca, - camente; Bovenstem, de hoogste stem - chetto, - ta; - chissimo; in een muziekstuk. - ma it., ruw, hard, scherp, Bovenwerk, het pijpwerk stootend; een weinig -; - zeer -. met zijne windlade boven in een Bruschezza it., (Con, met) orgel, benevens zijn klavier, hardheid, ruwheid. - 20 - Buccina. C sharp major. Buccina lat., een gebogen Buona nota it., de goede metalen krijgs -blaasinstrument noot of het zware maatdeel. bij de oude Romeinen, overeen- Buon accordo it., een vree - komende met het thans gebrui- ger gebruikelijk klavierinstru- kelijke Serpent; z. dit. ment met smaller toetsen voor Buffo, - fa it., komiek, grap- kinderen. pig, koddig, boertig; z. Aria buffa Buon gusto, (con) it., met en Opera bssffa. goeden smaak. Buffone it., Bouffon fr, een Burlando it., op een schert- (veelal bas- of bariton-) zanger sende wijze voor te dragen. voor komieke zangpartijen in Burlesco, - Ca, - camente opera's. it. , potsierlijk, grappig, be- Buglehorn eng., Biiffelhorn, lachelijk. Jagdhorn, Bügelhorn of Kenthorn Burla, Burletta it., komieke hgd., een verouderd, maar thans operette. weder in Engeland in zwang ge Bussare, - ando,- ate, - raakt en verbeterd metalen in- ati, - ta it., hard, met kracht strument, gebogen in den vorm aanslaan. van een halve maan. Buxea tibia lat., een van Bund hgd., het houten of palmboombout of dierenbeende ivoren dwarsstukje op de greep- ren vervaardigd blaas -instrument plank eener gitaar ter plaatsing der oudheid, gelijkende op de der vingers, om de bepaalde Zinken; z. dit woord. toonhoogte te verkrijgen.

C ned., hod„eng. do it., at C kruis ned.; z. Cis. fr.; benaming van den eersten C kruis groote terts ned. toon der diatonische en chroma- z. Cis gr. tarts. tisehe toonschaal; z. 0. II. a. C kruis kleine terts ned; C het teeken van 4/ maat; z. z. Cis Pl. tarts. 0. IK b. • major eng.; z. C gr. tarts. C Barr6 fr., de doorsneden • minor eng.; z. C Pl. tarts. (of halfrond) van de alla Bre- • mol ned.; z. Gas. vemaat; z. 0. IV. b. • mol groote terts z. Gas O dur hgd., of duur ned., z. gr. tarts C ge. terts. C mol kleine terts; z. Gas C fiat eng.; z. Gas. Pl. tarts. C flat major eng.; z. Ges C kleine terts of mol ge. terts. ned., c moll hgd., do miuora it., C flat minor eng.; z. Gas ut nivaur fr., ce minor eng., de Pl. tarts. zachte toonsoort van ce met eene C groote terts of duur voorteekening van drie mollen ned., c due hgd., do snaggiore voor b, a en a. z. 0. II. ce. it., at majeur fr, ce major C sharp eng.; z. Cis. eng., de harde toonsoort van ce C sharp major eng.; z. Cis zonder voorteekening, z. 0. II. C. g r. terts. - 21 -

C sharp minor. Canario. C sharp minor eng.; z. Cis boomen der orgel-blaashalgen. kl. terts. Caldamente it., warm, vu Cabaletta it., eene kleine rig, krachtig. melodische gedachte van een Calichon fr., een verouderd nauwkeurig afgemeten rhythmus blaasinstrument in den vorm en een gracieus karakter, inge- eerier luit, met vijf snaren. lascht in eene groote aria, ter Calma it., (Con, met) be- plaatsvervanging van acne ca- daardheid, gerustheid. dans, om den zanger nog bij- Calmare, - ando, - ate, zonder ten slotte gelegenheid te - ato, - ta it., calmer fr., be- geven, zijn talent ten toon te daren. spreiden of ook om aan de aria Calore it., (Con, met) warm- nog meer verscheidenheid bij te te, vuur, ziel. zetten. Caloroso, - sa it., warm, Cabinet-fortepiano of Ci- bezield. raffe-fortepiaszo; z. Pianoforte. Cambiare, - ando, ate, Caccia it., jachtstuk in 6/ maat, ato, - ta it., changer fr., vrooljk van karakter, snel van plotseling van tempo veranderen. beweging; alla Garcia it., naar Cambiata it., (wisselnoot), de. wijze van jachtstukken. wordt vooral van den wisselnoot Cadence fr.; z. Triller. der Ouden gebruikt. Deze werd ge- Cadence fr.. en bruikt, wanneer bij een snelle be- Cadenza it., toonsluiting; z. weging (in kwarten met kleine 0. VI. 2. en 0 VII. alwaar Ca Alla Breve-mast) een afdalende dence rompne enz. te vinden is. tertssprong moest gemaakt wor Cadenza del Diavolo it., den. Men maakte den sprong dan de duivelscadane,een door Tar liever van het zwakke in het tini uitgevonden soort van triller. sterke maatdeel, dan omgekeerd, Caesura lat., it., Ge'sure Ir., ook al kwam er daardoor on insnede in een vers en ook in middellijk voor den sprong een acne muzikale phrase; z. 0. VI. 2. dissonant te staan, wat eigenlijk Calamus lat., herdersrietje, tegen den regel was. Deze disso- zeker blaasinstrument bij de oude nant nu droeg den naam van Romeinen. Cambiata. Calandrone it., cane soort Camera, musica da Ca- van Schalsnei bij de Italiaansche mera, it., kamermuziek, con- landlieden; z. dit. cert-, salon-muziek. Calare, - ando, - ate, - Camminare, - ando, - ate, ato, - ta it., verminderen allengs - ato, - ta it., versnellen, ver- kens de toonsterkte bij eenige haasten het tempo. vertraging van het tempo, maar Campana it., klok; dit slag- niet zooveel als bij ritardnre. instrument heeft Zijne benaming Calasciare, Calascione, verkregen van Uampagnia, cane it., een in Italië gebruikelijk landetreek in Italië, alwaar het citer-achtig instrument met twee te Nola omstreeks het jaar 420 darmsnaren. uitgevonden werd. Calata it., een levendige Ita- Campanella it., kleine klok, liaansche dans van cane haastige klokje, schei. beweging in 2/4 maat. Campanist it., en Calcant, orgeltrapper, blaas - Carillonneur fr., klok- balgtrapper, orgelregister, schel speler. voor den orgeltrapper. Canarie Ir. en Calcatur - davis, de hef- Canario it., de benaming - 22 - Cancellen. Cantino. van eene soort van eenvoudige Cantacchiare, - ando, ate, danswijs, zooals b. v.. de Gique, - ato, - ta it., neuriën. afkomstig van de Kanarische Cantare, - ando, - ate, Eilanden, meestal in 3/ of 6/8 - ato, - ta it., zingen, zangerig maat. voordra.en. Cancellen, de smalle laad Cantata it., en kanalen, door welke de-jes of Cantate fr, eene soort van wind naar de orgelpijpen geleid zangstukken voor solo- en koor- wordt. stemmen bij afwisseling, van een!-- Cancelventilen, de kleppen gen omvang, minder groot dan voor bovenstaande cancellen of het Oratorium, van wereldschen windlaadjes. of geestelijken inhoud, zonder Candido, - da, - amente it, eigenlijke handeling, een' voort- naïef, onschuldig, eenvoudig voor gang, klimming en afwisseling te dragen. van gedachten uitdrukkende, met Candore, it., (Con, met) instrumentaal accompagnement, zuiverheid, oprechtheid, eenvou heeft zich omstreeks 1650 in Ita digheid. lië uit het ontwikkeld. Cangiare, - ando, - ate, Cantatilla en - ato, - ta it., Changer fr., ver Cantatina it., eene kleine anderen van tempo, van uit- Ccostafe; z. dit. drukking enz. Cantatore it., Chanteur fr., Canon, lat., regel, richtsnoer; zanger. a. Monochord. Cantatorium lat. R.K. kerk- Canon fr. en gezangboek. Canone it., Kreisfuge hgd., Cantatrice it., Chanteuse fr., kettingfuga, kringfuga, een twee zangeres. of meerstemmig muziekstuk, in Canterellare, - ando, - hetwelk de stemmen na elkander ate, - ato, - ta it., met halve of beginnen, en elke stem dezelfde zachte stem voordragen of zingen. noten of figuren van de voor- Cantico it., gaande stem herhaalt; eene ge- Canticum lat. en regelde afgesloten imitatie. Er Cantique fr, hymnus, lof- zijn vele soorten van Canons; a. zang, kerkelijk of geestelijk ge- 0. VII. zang. In de liturgische taal der Canones lat., de orgelregis- K K. Kerk worden vooral die ters. lofzangen der h. Schrift, welke Canonicus lat., kanunnik, zonder tot de psalmen te behoo domheer. ren, toch op de wijze der psalmen Canonica lat., kanoniek, de in het dagelijksch officie voor leer der klanken of tonen vol- komen, Cesntica genoemd. gens mathematische regels. Cantilena it. en Canoro, - ra it., welluidend, Cantilène fr., een kort, vroo sonore. zangstuk, een wereldsch lied;-lijk Cantabile it., zangerig, het ook eene kleine Cantate voor eene C'antabile is voor de zangstem, zangstem met accompagnement; hetgeen het Adagio voor de in ook een innige, zielvolle melodie. strumenten is, een proefsteen van Cantilena Rolandi lat., het degelijke talent; het moet het Rolandslied, een ten tijde van langzaam en vloeiend, vol uit- keizer Karel den Groote beroemd drukking en met eene juiste, dui- krijgshaftig lied. delijke en volle uitbrenging van Cantino it., Chanterelle fr., elken toon voorgedragen worden. de e-snaar of quint op de viool. - 23 - Canto. Canun. Canto it,, Cantus latijn, zang- Cantus domesticus lat., stem, discant, melodiestem,hoofd- beleekent in Rusland, wat bij stem, sopraan. ons Cantus figuralis zeggen wil. Canto it., (Col, met) den zang z. dit. mede te gaan, zich naar de zang- Durus lat., eertijds de stem te richten. bestempeling van den zang in Canto Ambrosiano it., z. eene harde toonsoort. Cantus Ambrosianus. Piguralis lat.. gefigu- Canto Armonico it., meer- reerd kerkgezang. stemmig gezang. Cantus firmus lat. letterlijk Corale it., Z. Cantus vaststaand gezang; aldus wordt choralis. het Gregoriaansch genoemd, wijl Permo of er niets aan veranderd mag - Gregoriano it.,C'antas worden. Vandaar wordt de naam Gregoriaans. cantus firmus ook gegeven aan Pigurato it., gevari- eene gregoriaansche of andere eerd, gefigureerd kerkgezang met melodie, waar volgens de regels noten van ongelijke waarde. van het contrapunt een of meer Primo it, eerste dis- andere stemmen tegen worden cant of hoogste stem. gezet. z. 0. I. b. en VII. d. -:Ripieno it., aanvullings- Cantus floridus latfiearettes stem, koorstem. fr., gebloemde zang; aldus werd -Romano it., Romeinsch in de middeleeuwen het contra- of Roomsch kerkgezang. punteeren van meerdere noten -Secondo it., tweede dis- tegen eene noot van den Cantus cant of hooge stem. firmus genoemd. Cantor lat. en Cantus gregorianus lat. Cantore it. zanger, voor- plain-chant fr., Choral hgd., zanger heette vroeger in eene cantus firmus of planus lat., de cathedrale of collegiale kerk de officieele liturgische zang der kanunnik, die de koorknapen K. K Kerk; een éénstemmig, leerde zingen, het gezang ge zuiver diatonisch spraakgezang, durende de godsdienstoefening in vrijen rhythmus voor te dra- dirigeerde, en bij het koor ge- gen, en gebouwd op de acht bed de psalmen hymnen en kerktonen. Deze zang heeft zich antijThonen intoneerde. Vandaar reeds in de eerste tijden des werd later hij, die in eene kerk Christendoms uit liebreeuwsche met de leiding van den zang was en Grieksehe melodieën ontwik- belast, ook al was hij leek, keld, is later vooral door Gre- cantor genoemd. gorius den Groote nagezien, Cantus lat.; z. Canto. systematisch geordend, verbeterd Cantus ambrosianus lat., en vermeerderd, en heeft sedert Ambrosiaansch kerkgezang, het- van dezen paus zijn naam ont- welk wordt toegeschreven aan vangen. z. 0. I. b. Ambrosius, bisschop van Milaan, -:Moflis lat., eertijds de omstreeks 400. z. 0. I. b benaming van den zang in de Cantus choralis lat. koor- zachte toon000rt. zang; zoo werd het Gregoriaansch -----Naturalis lat., zang in genoemd, omdat het door de in • de natuurlijke toonschaal zon koor verzamelde geestelijkheid der mutatie der lettergrepen. werd gezongen. Tegenwoordig Canun, een Turksch speel- beduidt het ook koraalgezang tuig, een soort van Hakkebord, z. koraal. van darmsnaren voorzien. - 24 - Canzone. Cavaletto. Canzone it., eene soort van zeker pijpwerk in het orgel, korte lyrische gedichten met een- klokjes nabootsende. voudige, vloeiende zangwijzen, Carrillonneur fr., klokken- reeds in de zevende eenw in speler. Frankrijk of Frankenland be- Carità it., (Con, met) tee- kend; ook eene korte melodie derheId, liefde. zonder tekstwoorden. Carmagnole it., een in de Cap-zone sacra. it, geeste- groote Fransche omwenteling be lijk lied. rucht volkslied, aldus genaamd Canzonetta it., Chansonnette naar de stad van dien naam in fr., eene kleine Uanzone, een Savoye, of naar zekere woedend liedje. republikeinsehe vrouw. Capella it., z. A Capella. Carnyx gr. eene soort van Capo it., hoofd, begin, Drs trompet van schellen toon bij de ccspo van het begin af. oude Grieken. Capo d'astro of Carola it., J?igaucloes fr, een it., fr. levendige vroolijke dans en dans- Capo Tasto Barre 2/4 het opleggen van den wijsvinger wijs in maat. of van een daartoe vervaardigd Cassatio lat., en stukje hout of ivoor dwars over Cassazione it., ontslag, af- de snaren op den hals van eene danking, slotnommer van een gitaar, eene viool enz., ten einde groot muziekstuk of van eene eene hoogere stemming te ver soirée; ook avondmuziek, sere krijgen. nade 's avonds in de openlucht Capriccieto it,, een klein onder de vensterramen van ie- fiapniceio; z. dit. mand, wien men daarmede Capriccio it., Caprice fr., eer en genoegen wil aandoen. luim, gril, een luimig muziek- Castagnetta it., stukje, een vrije fantaisie met Castagnettes fr., en zonderliuge, bizarre idées; a ca- Castanuelas sp., klapinstru priccio, naar willekeur uit te twee - als kas--ment, bestaande uit voeren. tanjes uitgeholde stukjes hout, Capriccioso, - sa, - sa - die, tusschen de vingers gehou mente it., luimig, grillig, fan- den, bij zang of dans naar de tastiek van uitdrukking en in de maat of rhythmus tegen elkander voordracht, van een eigenzinnig, geslagen worden, voornamelijk willekeurig, vreemd karakter. in - Spanje bij het dansen van den Caprino it., Z. rnizlo Ca- Bolero en den Fandango. pnino, bokstriller. Castrato it., een volwassen Caractères de musique jongeling of man, die gecastreerd fr., al de tot het notenschrift is en daardoor zijne kinderstein behoorende teekens. behouden heeft. Carrezzare it., vleien, lief- Catabasis gr, eene afgaande koozen, de tonen zachtjes aan- toonladder of passage bij de oude geven en verbinden. Grieken. Carrillon fr., klokkenspel op Catapleon gr., zekere de groote klokken, door middel van wapendansen der oude Grieken een uurwerk of van toetsen be begeleidende zangwijze. speeld wordende; ook eene soort Catena di trillo it., tril van harmonica van metaaiklokjes een volgreeks van tril--lerketen, die met stokjes geslagen wordru; Iers. ook de voor zoodanige instrumen- Cavaletto it., Chevalet fr., ten gecomponeerde muziek; ook kam. Sal Cavaletto it., nabij den -- 25 -- Cavallino. Chant. kam op de viool te spelen. Ces dur hgd. of duur ned., Cavallino it., paardje. Trillo z. Ces gr. terts. Cavallino it., een paarden-triller, Ces groote terts of duur. hinniken als een paard. ned., ces dur hgd., do bimmolle Cavalquet fr., een veldstukje maggiore it., it., ut bémol majeur der Fransche trompetters. fr., c flat major eng., de harde Cavata of toonsoort van ces met eene voor- Cavatina it., en leekening van zeven mollen voor Cavatine fr. eene korte losse b, e, a, d, g, c, en f, weinig, of bevallige aria van een gevoelig niet gebruikelijk, slechts enhar- karakter en gematigde beweging monisch van b ,pr. terts ver- Celere, - emente it., snel, schillend; z. 0. II. c. schielijk, vlug, rasch. Ces kleine terts of mol Celerità it., (Con, met) ned., ces moll hgd., do binsmolle vlugheid, versnelling,. minors it, ut bérnol mineur fr, Celeste it., céleste fr., hemelsch, c fiat minor eng. de zachte toon - I ang aanhoudende zachte tonen, soort ' van ces met eene voor- door de piano- en forte-pedhL-len, teekening van tien mollen, niet gelijktijdig op een piano-forte in gebruik, s'echts enharmonisch gebruikt, voortgebracht; ook eén van b. kl terts verschillend; opzettelijk daartoe ingericht pe- z. 0. II. c. daal. Ces moll hgd., of mol ned., Cello it.; z. Violoncello. z. ces kl. terts. Cembalo it., klavier, staart- Césure fr., z. Caesura. stuk; z. Klavier. Chaconne fr , ciaconna it., Cembal d'amour, een te eene oorspronkelijke Italiaansche Freiburg omstreeks 1750 uitge- danswijs, van eene matige bewe- vonden klavier-instrument, langer ging en scherpe maataanduiding van vorm en snaren, zachter en in 2/4 maat. tevens voller van toon dan het Chalil heb., een blaasinstru- gewone klavier. n.eat bij de oude Hebreeuwen, Cenemella itO, z. Chalu- gelijkende op onze bekfluitjes. mean. Chaleur fr.; z. Galore. Centon fr„ en fr, Schalmei hgd. Centone it, eene opera of herdersfluit; een blaasinstrument een oratorium, door verscheiden van schellen toon, van 2 1/,2 octaaf toonkunstenaren te zamen ge- omvang; ook de benaming van componeerd; ook lapwerk, brod- zeker orgelwerk, alsmede van delwerk. zekere soort van muziekstukjes Centoniser fr. en voor klarinet enz. Centonizzare it., eene opera Chaneade fr, zeker trom of oratorium enz. uit de compo- bij de opeisching van-petstukje sitiën van onderscheidene com- eene belegerde plaats. ponisten samenstellen. fr., Canzone it., lied, Cercar della nota it., het lyrisch gedicht van verscheiden zoeken van den toon door voor- coupletten,zinrijke geestige verzen of naneming. met refrein; de ziel- of gevoel- Ces ned., hgd., do bimmolle volle liederen worden Romances it., ut bémol fr., c flat eng., c genoemd. mol ned.. de een' halven klank- Chanson de Table fr.; ta- trap verlaagde eerste toon der felzang. diat. en der chrom. toonschaal; Chansonnette fr , liedje. z. 0. II. a. Chant fr., z. Canto, - 26 - Chant guerrier. Chorales. Chant guerrier fr., krijgs- waterstofvlam laat branden.Door lied. de trilling der lucht wordt een Chant patriotique fr. Va muzikale toon voortgebracht, die -derlandslied. honger of lager is, naar gelang Chant religieux fr., geeste- van de wijdte der buis. lijk lied. Chevalet fr., Steg hgd., kam Chant en ison fr., isotonisch op een strijkinitrument. kerkgezang, bestaande uit slechts Chevilles fr, schroeven voor twee tonen of één interval. de snaren op eerie viool, gitaar, Chant sur le livre fr. Can- enz. tos super librum lat. werd het Chevrotement fr. boks voordragen van eeoc gregoriaan- -trilier. sche melodie genoemd, wanneer dn Chevroter fr., blaten, hij het zanger e: voor de vuist allerlei triller-maken een geluid geven versierselen bijvoegde. als dat van een' bok. Chanterelle Ir., zangsnaar, Chiarezza it., (Con, met) e snaar of quint op de viool. helderheid, klaarheid, duidelijk- Chanteur fr, zanger. heid Chanteuse fr, Zangeres. Chiaro, - ra - ramente Chantre Ir.; z. Cantor. it., helder, duidelijk, klaar. Chapeau Chinois fr; z. Chiave it., sleutel, noten- Halve Maan. sleutel. Chapelle fr.; z. Kapel. Chiavette it,, (verkleinwoord Character hgd.; z. Karakter. van C/have z. dit woord) ook Characteristisch hgd.; z. Chiavi trasportate (verplaatste Karakteristiek. sleutels) genoemd, duidde bij de Charge fr. aanval, het door oude italiaansche nieesters de vol- de veldtrompetters, ten teeken gende samenstelling van sleutels van het aangrijpen des vijands aan: viool-mezzosopraan-alt- en door de ruiterij, te blazen stukje. baryton -sleutel. z. 0. 11. a. Charivari of Musique mini- Chiffrer fr, becijferen; z. stérielle fr., kattenmuziek, ver - Generale Pas. warde, wanluidende muziek. Chiroplaste fr. en Chasse fr., de benaming van Chiroplasto it., handvormer. toonstukjes, die in maat en rliyth een door J. B. Logier uitgevon mus overeenkomst niet jachtstuk- den werktuig bij de pianoforte, om ken hebben. aan de handen en vingers der Chatzotheroth, Chasosra of leerlingen een goede en juiste Asosra heb., een blaasinstrument houding te leeren geven, en het bij de oude Hebreeuwen, dienende verkrijgen der vi ugir-viunhel tot bijeenroeping van het volk, gemakkelijk te mak t. enz., naar onze trompet gelijkende. Chitarra it.. Cuitur,'C Ir., z. Che it., Que Ir., als, dan, dii. die enz. Chitarra coil' Arco it., Chef d'attaque fr., aanvoer- itrijk-nitaar. der, hoofd van het koor. Chiuclendo it., om te suilcn. Chef d'orchestre Ir., orkest- Choeur fr., z. Kou. meester, orkestdirecteur. Chor lied.: z. Kuur. ChoralChelys ge.hgd., een sitaarinstru- iv mciii, luit of her bij de oude lot.. CoraleCoral of ' t o fn v.'' it. volken. Ir.: x. ' ilv Chemische harmonica. 'it horual . Een glazen buis, wssriis men eeoc Chorales lit. ktiapen . die — 27 -- Choralista. Cirkel. voor den kerkzang waren op- Chorus lat., Koor; z. dit. geleid, en bij de kerkelijke plech- Christe lat., het middenge- tigheden medezongen. deelte van het Kyrie; z. dit Choralista lat. leek, die tot woord. versterking het officie medezingt. Chroma gr., letterlijk kleur, Choraliter lat., koraalmatig, verf , bet. in de muziek 1 0. het Choraliter lat. niet als solo verhoogingsteeken, 20. het gebruik maar door het geheele koor te van minstens twee achtereenvol- zingen; later ook koraalmatig. gende halve tonen. Chorda lat., snaar. Chromameter, een werk- Chorda characteristica tuig, dat al de tonen van het lat., gelei-toon. diapason zuiver aangeeft, en dus Chordae essentiales lat., het zuivere stemmen van piano- de wezenlijke snaren of tonen fortes enz. gemakkelijk maakt. van eene toonsoort, te weten: Chromatique fr.. en de grondtoon, terts en quint. Chromatisch hgd., bont, ge- --- elegantiores lat., har- kleurd, afgeleid van het Griek- monie-vreemde intervallen, die- sche woord Chroma, kleur; daar nende tot versiering der melodie. de oude Grieken de halve tonen --- naturales lat., de na- met gekleurde letters aanduid- tuurlijke snaren of tonen, te den, is dit voor loopen en toon- weten: de benedenwaarts liggen- schalen in halve tonen benaming de halve toon, de groote sexte geworden; z. 0. II. b. in de harde en de kleine sexte Chromatische Beweging, in de zachte toonsoort. voortschrijding in halve tonen. --- necessariae lat., de --- Toonschaal, eene noodzakelijke snaren of tonen volgreeks van twaalf halve tonen. eener toonsoort, te weten: de --- Teekens, de verplaat- groote seconde en sub-domi- singsteekens kruis en mol. nante. Chronometer, tijd- of maat- Chordaulodion, een door meter, omstreeks ► 700 door Sau- F. Kaufmann te Leipzig uitge- veur te Parijs uitgevonden, later vonden mechaniek muziekinstru- door anderen verbeterd, voorna- ment. melijk door Maelzel in 1817 te Chordometer, snarenmeter Weenen; z. Met ronome. dienende tot bepaling van de dikte Ciacona it.; z. Caaconne. en sterkte der snaren voor een Cijferschrift, of instrument. Cijfermethode naar de drie Cordonoton gr., z. Mo- voornaamste verdedigers ook nochord. methode Galin--Cheve ge- Choriambus lat., een vers noemd, is de methode, om de volgende vier letter--voet van de tonen door cijfers in plaats van grepen--...- — —. door noten aan te duiden. z. Chorion gr., lofzang of No- 0. II. a. mos ter eere der Godes Cybele bij Cimbal; z. lakkebord. de oude Grieken. Cimbales fr., en Chorist hgd.; z. Koorzanger. Cinelli it., bekkens, een slag- Chorodidaskalos of instrument, gebruikelijk bij Turk- Chorostates gr., aanvoerder sche of Militaire muziek. of geleider van het koor bij de Cirkel, kring, in -welken al oude Grieken. de voorteekeningen der . toon Chorton hgd., orgeltoon, te brengen zijn; z. Quin--soorten koortoon; z. dit. ten-cirkel. -- 28 -- Cirkel-Canon. Clef. Cirkel-Canon, Canon per Clausule fr,. slotval der on- tonos lat., een canon, in welken derscheiden stemmen van een elke stem bij het herhalen van muziekstuk in het sluit- accoord; het thema telkens een interval z. Cadenza. hooger begint, zoodat al de twaalf Claviarium lat., en toonsoorten van dur of moll wor- Claviatur hgd., z. Klavia- den doorloopen. tuur; de gezamenlijke toetsen of Cis ned., hgd., do diesis it., klavieren van een orgel, piano- ut dièse fr., c sharp eng- , c. kruis forte, enz. ned. de een' halven klanktrap Clavecin fr.,; z. Klavier. verhoogde eerste toon der diat. Acoustique of en de tweede der chrom. toon- Harmonique fr., een schaal; z. 0. II. a. door Verbès te Parijs omstreeks Cis dur hgd., of duur ned. 1775 uitgevonden instrument, z. Cis gr. terts. hetwelk de toonkleuren van blaas- Cis, groote terts of duur en van klavierinstrumenten ver ned. , Cis dur hgd. , do diesis -eenigt. maggiore it., ut dièse majeur fr., Llectrique fr., een c. sharp major eng., de harde door Laborde te Parijs omstreeks toonsoort van eis met eene voor- 1794 uitgevonden klavier, in het- teekening van zeven kruisen voor welk de toon door electric iteit f, c, g, d, a, e, en b, slechts en- wordt voortgebracht. harmonisch van des gr. terts Clavicembalo it., z. Klavier. verschillend; z 0. II. c. Clavichordium lat., eene Cis kleine terts of mol zekere soort van klavier, niet ned„ Cis moll hgd., do diesis meer in gebruik. minore it., ut dièse mineur fr., Clavicylinder, een door e sharp minor eng. de zachte Chladni in 1778 uitgevonden kla- toonsoort van eis met eene voor- vier-instrument van aangenamen teekening van vier kruisen voor toon, die door het wrijven van f, c. g, end; z. 0. II. c. een in beweging gebrachten gla- Cicis, de door een dubbel- zen cylinder op de metalen kruis een' heden klanktrap ver snaren wordt voortgebracht, en -hoogde c. die zoo lang aanhoudt, als de it., vinger de toets nederdrukt, even- Citer ned., en eens als in een orgel. Cither of Zither hgd., een Clavicymbel; z. Monochord. reeds bij de oude volkeren be- Clavicytherium lat., kla- kend speeltuig met zes draad - vierharp, eene soort van Spinet; snaren op eene houten kast, die z. dit. met een houtje of pennetje ge- Clavier-Auszug hgd.; z. streken worden. Klavier-uittreksel. Claque-Bois fr., een speel Claviorganum lat., klavier - twaalf tot zeventien-tuig van orgel, in welk instrument klavier houten staven, die met stokjes en orgel te zamen vereenigd geslagen worden; z. Hout- en waren, sedert lang niet meer in Stroo-instrument. gebruik. Clairon Ir., Trompet; z. Clavis lat., toets, tangente; dit. ook muzieksleutel; ook in vroe- Clarinette fr., en geren tijd noot of toon. Clarinetto it.,; z. Klarinet. Clé, clef fr., en Clarino it., Trompet; z. dit. Clef eng., sleutel, muziek- of Clausula lat., en notensleutel. — 29 — Climax. Complexio. Climax lat. klimming, ver- kenland. Het hardste is het beste hooging, vermeerdering van uit- voor het paardenhaar der strijk- drukking gedurende den voort- stokken. gang van een muziekstuk. Coloratura it., de vlugge Coalotino it., dezelfde be- passages en rollende loopen in teekenis van Concertino; z. dit. bravour-aria's, meestal op eene Coda it. , staart, aanhangsel, enkele lettergreep; ook de kunst- slot van een muziekstuk. vaardigheid in uitvoering van Coelestine, een door Zink dezelve. in 1775 uitgevonden klavier- Come it., als, zooals. of orgelharmonica met drie kla- prima of vieren, de toonkleuren van veer- primo tempo it., tien instrumenten nabootsende. zooals in het begin. Coelestino, zekere door Wal- sopra it„ als boven. ker te Londen in 1782 uitgevon- sta it., zooals er staat. den verbetering van de piano- Comes lat., de begeleider, de forte, om den toon te doen gelijkvormige herhaling van het voortduren, zwellen, en afnemen. thema eener fuga-antwoord. Coelestin-Pedaal, zeker Comma lat, het negende deel pedaal aan de pianoforte, thans van een toon bij de toonbe- niet meer in gebruik. rekening. Cogli en Commodo, - da, - damen- Coi it., met, met de, b. v. te, - detto, - ta it., gemakke- Coi sordini, met dempers. lijk, op zijn gemak, niet over. Col it., met den, met de, haast uit te voeren. met het. Common time eng., gewoon Coll'arco it., met den strijk- tempo, vier kwarts maat stok. Commoso, - sa it., bewogen, Coll' ottava it., verk. Col ontroerd, aangedaan. 8va, met het octaaf. Commune lat. , algemeen, Colla it., met den, met de, een algemeen rustteeken of Point met het. d'orgue in eene koor- of orkest- destra it., verk. C. D., uitvoering.. met de rechterhand. Communio lat., is het vierde parte it , met de hoofd- en laatste der veranderlijke ge- stem mede te gaan, zich naar zangen van den misritus der R. dezelve te richten. K. Kerk; het wordt gezongen bij sinistra it., verk. C. de nuttiging van den kelk. S., met de linkerhand. Comparatio lat., vergelijking. Collecte lat., heet het gebed Compathische Pauzen ; z. in de R. K. Kerk, dat de priester 0. VI. 2. na het Gloria zingt. Compiacevole it., bevallig, Collection fr., collezzione aangenaam, lief. it.., verzameling van muziek- Complaintes fr., klachten, stukken. zekere weemoedige teedéreroman- Collegium- musicum lat., ces of volkszangen in Frankrijk. werd vroeger eene buitengewone Completorium lat., gezan- orkest-repetitie van reeds ge- gen, die den kerkelijken dienst in kende stukken genoemd. kloosters besluiten. Colletta it.; z. Collecte. Complexio * lat.; samentrek- Colophonium lat., viool- king, b. v. van het thema op het hars, welke benaming afkomstig einde eener fuga, verkorte her- is van de stad Colophon in Grie- haling van dat thema. — 30 --- Componere . Con precisione. Componere it., Composer fr., Con doicezza it., aanmin- samenstellen, componeeren, toon- nig, zoet, liefelijk. stukken verzinnen, schepp en en dolore it., smartelijk. opstellen volgens de regels der duolo it., weemoedig. kunst. expressione it., met Componist, toondichter, , uitdrukking. schepper van toonstukken. fermezza it., met Composer fr., z. Componere. vastheid. Composé, - sée fr., gecom- fierezza it., met fier- poneerd, in muziek gezet. heid. Compositeur fr., toondich- festività, it., feestelijk, ter, toonzetter. vroolijk. Compositie ned., fiducia it., vol ver- Composition fr., en trouwen, moedig, koen. Composizione it., de kunst fioco it., zwak, heesch, of de daad, om muziekstukken (in een' koddigen stijl). te verzinnen en op te schrijven forza it., krachtig. volgens de regels der toonzet- fretta it., haastig. kunst; toondichtkunst; ook het fuoeo it., met drift, gewrocht of het muziekstuk zelf. vurig, levendig. Compositore it„ toondich- garbo it., sierlijk. ter, toonzetter. — gli strumenti it., met Compound eng., (TO), sa de instrumenten. -menstellen, componeeren. — grazia it., bevallig. Con it., met. — gravità it., met ernst, affetto it., gevoelvol. met waardigheid. affezione it., ontroerd, — gusto it., met smaak. diep bewogen. — impeto it., onstuimig. afflizione it„ treurig, — ira it., toornig. bedroefd. — legerezza it., vlug, agilità it., vlug, le- lichtvaardig. vendig. — mano destra it., met allegrezza it., vroo- de rechterhand. lijk, levendig. — mano sinistra it., met agitazione it., on- de linkerhand. rustig. — molta passione it., amabilità it., liefelijk. zeer hartstochtelijk. amarezza it., zwaar- — molta espressione it. moedig. met veel uitdrukking, gevoel. amore it., met innigheid — molto sentimento ít., anima it., zielvol. met veel gevoel. brio it., vurig, schit- — moto it., levendig, vlug terend. en krachtig. delicatezza it., fijn nobilatà it., edel, ver- gevoelig. heven. dev-ozione it, aasi-- — osservanza it , oplet- dachtig, ernstig. tend, nauwkeurig. diligenza it., nauw — ottava it., met het oc- uitvoerig. -keurig, taaf. discrezione it., om- — passione it., hartstoch- zichtig. telijk. divozione it., aan — precisione it. , nauw- ernstig. -dachtig, keurig. - 31 - Con sentimento. Concordans. Con sentimento it., met koorzang, Instrumeataal, zoo het gevoel. in obligate voordracht op ii1stru- - smania it., innig, vurig, menten of in orkest-uitvoeringen hartstochtelijk. bestaat; 2. de benaming van ze- - sordino it., met een' kere compositie voor het een of demper. ander instrument alleen (solo of - solennitä it., p'echtig, obligaat) gewoonlijk met orkest- statig. begeleiding. Reeds omstreeks - spirito it., vol geest het jaar 1600 werden in de ker- en leven. ken in Italië concerto's voor tenerezza it., teeder, viool enz. uitgevoerd, later om roerend. -stceeks 1700 door Corelli het - tinto it., met schakeerin g- eerst in wereldscbe vergaderin- un dito it., niet een' gen, en eindelijk werd daaraan vinger. door Torelli omstreeks 1700 - variazioni it., met v,er- de tegenwoordige vorm gegeven, anderingen. bestaande in een 1. Allegro, 2. vivezza it., met leven- Adagio en 3. Rondo of Finale; digheid. 0. -1X. - voce rauca it., met Concert spirituel fr. een eene heesehe stem. geestelijk concert, in hetwelk - vivacità it., levendig, deftige, ernstige of ook kerke- opgewekt. lijke toonstukken uitgevoerd - zelo it., ijverig, oplet- worden. tend, verouderde uitdrukking. Concertant fr., en Concento it, samenklank, Concertante it., een con- (Ii. vriicger( , benaming van Goes- certstuk, in hetwelk de obligaat- ,,ifn; z. uit. passages door twee of meer in- Concentrarö, - ando, - strumentalisten bij beurte of te- ate, - ato, - ta it., samen- gelijk voorgedragen worden. I rekken, in krimpen, de stem in- Concertando it., wordt ge- houden, dof en geheimzinnig zegd van de partijen in orkest- ti lui' lrlL..U stukken, die obligate passages Concentrazione it., (Con bevatten. met) inkrimping, sanientrukk lig, Concertare, - ando, - ate, lerughuinil ing der stem hij ciiie - ato, - ta it., wedijveren, naar geheisizinii ige vorulrarht den prijs dingen. Concentus lat., (iv ree ii- Concertino it., een klein oleniiniiig, samenklaiik eerst van Conce;-to (als muziekstuk); z. dit. uuiiavia , later van kwarieti. kwin- Concertmeister hgd., de ten en iuetaven , iii lban'i lieteelteuut eerste aan de prinio -viool in een het zoiiv ei ill Ironed; z. dit. orkst. Concentus ecciesiasticus Concertstijl; z. Stijl en 0. lat. het ezautuler (Jr van luit za ik ni. z. uiu.,.ei,tuu.n Concitamento it., (Con, nu in a t ( nj j r 't a met) ontroering, ontsteltenis. Concert fr., jieul., lugd., en Concitato, - ta it., hevig Concerto it. af k. viii lul ontroèrd, diep bewogen, ontsteld. iii. Wi(i'(( I ('it,,.. ./.t,... uvedijveren Conclusione is., titua.Te, slot, saai den prijs dii nu,: I ui. shilling. slotstiuk. iili..iil.;(u . .. uuuivi.,'i ii i'v t,..... U Concordans lat., weiluidende ((iii.,' Ii' ' I.. sanienstemming van verscheiden lui xi..' lot ...t in touien. ... 32 —

Concordant. Contrapunctum. Concordant fr., z. Baritono. Contra A, B, C enz., de Concordanten, de samen- noten of tonen van het onderste stemmende claves of tonen. octaaf; z. 0. II. a. Conducten, pijpen ofladentot Contraltista it., altzanger, leiding van den wind in een orgel. altzangeres; z. Alto. Confusion fr., Imbroglio it., Contralto of verwarring, inmenging van eene Contr' alto it., lage of diepe andere maatsoort in een stuk, vrouwenstem; z. Alto. dan hetzelve oorspronkelijk be- Contrabas ned. en vat, b. v. eenige of meer maten Contrabasso of Violono it. van 4/4 in een stuk van 3/4 maat. en Contraviolon of Basse de Viole, Conservatoire fr., fr., het grootste en diepst gaande Conservatorio it., en der strijkinstrumenten, met drie Conservatorium lat., groote of vier snaren, gestemd in E, muziekschool, eene openbare in- A, D en G; ook wel eens van richting tot onderwijs in de mu- vijf of drie. De uitvinder is on- ziek, tot verspreiding en bevor- bekend; omstreeks 1700 werd dit dering dier kunst, en tot instand- instrument te Parijs in de or- houding van den goeden, zuiveren kesten ingevoerd. Het dient tot smaak. grondslag van een muzikaal ge- Consolante it., vertroostend, wrocht voor een gemengd of met eene voordracht van eene strijkorkest. Tegenwoordg staat zachte indringende. uitdrukking. het ook als obligaat -instrument Consonanza it., en in aanzien; z. 0. IX. Consonance fr., Contrabazuin, een bazuin- Consonant ned., Consonanz stem van 32 voet toon in het orgel. hgd., consonance fr., consonantia Contrabassist, iemand, die lat, eigenlijk samenklank, in het den contrabas bespeelt. bijzonder echter welluidende sa- Contradanza it.; z. Contre. menklank, nl de samenklank van danse. twee of meer tonen, die zich voor Contrafagot, een groote fa- ons oor als het ware met elkander got, een octaaf dieper gaand- vermengen en tot één klank sa- dan de gewone Fagot: z. dit. menvloeien. Men onderscheidt Contrafuga it., Fuga con- volkomene consonanten (prime, traria lat., Contre-fugue ofFugue- octaaf en quint) en onvolkomene renversie fr., eene fuga, welke als (terts en sext). Over de quart. z. tweede thema aan het eerste dit woord, en 0. VII. a. tegenovergesteld, of eene omkee- Consonare it., en ring van het oorspronkelijk is. Consonante, zeker van• Contra-octavo it., het laag- weerszijden met snaren bespannen: ste octaaf in den algeheelen toon instrument, bespeeld wordende 0. II. a. -omvang; z. als eene harp. Contrapuntisch hgd., een Consonanten; z. 0. III. a, muziekstuk, dat bewerkt in naar Consoneerende Accoor- de regels van het Contrapunt; den; z. 0. III, a. z. dit. Consonner fr., welluidend Contrapunetist hgd., een samenklinken. toonzetter, die zich stiptelijk Continuate it., vaart voort, houdt aan de regels van het ga voort, vervolg. Contrapunt; z. dit. Continuo it.;z. Basso continuo. Contrapunctum aequale Contra it., lat., tegen, onder; lat., het gelijke Contrapunt. vroeger ook altstem. Contrapunctum inaequa- - 33 - Contrapunt. Corno inglese. le lat. het ongelijke Contrapunt Contrepartie fr., z. tegen- Contrapunt ned., en stem; z. Contrathema. Contrapunto it., Contrepoint Contrepoint fr..; z. Contra- Contrapunt ned. en hgd. punt. Contrapunto it., Contrepoint fr., Contresujet fr.; z, Contra- UontrapsenctnS lat. punt tegen thema. punt, noot tegen noot, d. i. 1 0. Contretemps fr.; z. Contra- de melodie, die tegen een reeds tempo en Ritardando. gegevene (cantus firmus) of ge- Conversio lat., Oinkeering; vondene melodie wordt gezet; z. dit. 2 0. de kunst om dit te doen Coperto, - ta it., bedekt, Men onderscheidt enkel en dubbel gedekt, b. v. de pauken met rouw (resp. driedubbel, vierdubbel, enz.) doers. Contrapunt, naarmate de aldus Copula lat..; koppeling der verkregen harmonie niet voor registers in het orgel; ook eene omkeering vatbaar is of wel. Het verbindingsnoot. meest gebruikelijk is de omkeering Cor fr,; Z. Hoorn. in de octaaf, verder ook die in Cor a pistons fr., een van de decime en in de duodecime; zuigers voorziene Hoorn; z. dit. Z. 0. VII. d. Cor de chasse fr, jacht- Contrapunto alle mente hoorn; z. Hoorn. it., Contrapunt voor de vuist weg. Cor mixte fr., een weinig Contrast, tegenstelling; z. gebruikelijke solo-hoorn,tusschen 0. II. den eersten en tweeden hoorn in. Contrasubject of Corda it., en Contrathema, het tweede Corde fr., snaar. motief in eene fuga, hetwelk te- Corde f jour of genover de hoofdmelodie staat; Corde iL vide fr., de opene Z. 0. VII. of ledige snaar, als zij door geen Contratempo it., het opzet vinger nedergedrukt is. telijke vertragen of achterblij Corifeo it., en ven der bovenstem tegen de on- Coryphée fr. de solo- of derstem. voorzanger. of zangeres van eene Contratonen, het laagste partij of stem in een koor. octaaf in den algeheelen toon- Corista it., stemfluitje der omvang. Italianen; ook stemvork. Contraventil, tegenklep in Cornamusa it., en een orgel, om den wind te kee Cornemuse fr., zakpijp, ren of af te sluiten. bokspijp, een oud landelijk wind- Contraviolon fr.; z. Con- speeltuig van Schotschen oor- trabas. sprong, Bagpipe, eng. Contredanse of Quadrille Cornet, zeker pijpwerk in fr., een dans van een levendig, het orgel, den posthoorn naboot- vroolijk karakter en matige be sende weging, gedanst door vier paren, Cornet fr., en bestaande in vijf afdeelingen, te Cornetta it., posthoorn. weten, a Pantalon 5/s. b. Etí 2/4 Corno it.; z. Hoorn. c. Panle 5/s, d Pastourelle 2/4 en Corno di bassetto it.; z. e. Finale 5/ maat. Deze wordt ook Bassethoorn. Française genoemd; nopens de Corno di caccia it.; z. Anglaise z. Conntrydance. Jachthoorn. Contrefugue fr.; z. Contra- Corno inglese it., Engelsche fuga. hoorn, eene uit twee, deelen be- Muzikaal Woordenboek. - 34 - Coro. Custos. staande, van hout met ieder over- perinstrument bij de ouden. trokken krom gebogen oboë, vijf Crepundia lat., al de klep- tonen lager gaande dan deze, per-instrumenten samen genomen. en dus van klein f tot tweege- Cresc., verk. van streept g. Crescendo it., groeiende, toe- Coro it.; Z. Koor. nemende allengskens in sterkte Corona it.; z. Fermata. van toosi, aanzwellende, gonzende. Corosa it., nsaatsireep. Crescere, - endo, - ete, Corps de voix fr., omvang - iuto, - ta it., aangroeien, van stem. toenemen, vermeerderen, ver Corpus lat., het lichaam, sterken. de kast van een instrument. Creticus lat., een vers- of Corrépetiteur fr., koorre- toonvoet 2U1 de volgende drie petiteur, hij die de koorzangers lettergrepen - -. de koorpartijen helpt instuderen. Cribrum lat., zeef of grond- Cosaccia it. , kozakkendans, plank in het deksel der orgel- een dans van eene eenvoudige cancellen; ook smalle houtstrook - wijze, maar gemarkeerden rhyth jes ter invattirig der springers mus, matige beweging en in 3/ in de klavieren. maat. Crochet eng., een kwart noot. Cotillon fr., zekere viugge, Croche fr., en haastige Fransche dans in 3/5 maat. Croma it., achtste noot. Coulé fr., slepende en ge- Cromatico t.; z. (Yhrosna- bonden voor te dragen. tique. Country-dance eng., An- Cromorne, vekouderd voor glcsise fr. , een bij het Engelsehe basson; zeker basregister in het landvolk gebruikelijke dans, van orgel. een vroolijk, vlug en gemarkeerd Cronometro it.; z. C/irons- karakter, in 2/4, maar ook wel in ètre. soms in 6/ maat. Croque-notes fr. een no- Coup d'archet fr., streek tenverslinder, iemand, die zeer met den strijkstok. vlug de noten leest, en op het Coupé fr., afgestooten. eerste gezicht zingt of speelt. Couper fr. afstooten, ver- Crotala lat., eene soort van korten. klapperinsirument bij de oude Couplet fr, een vers of eene Grieken en Itomeinen. afdeeling van een lied of zang- Crusma lat, het slaan op stukje met telkens herhaalde pauken; heette bij de ouden een zanguijze. op slag-instrumenten voor te dra- Courante fr. eene verou- gen muziekstuk. derde Fransehe danswijze in 2/4 Currende of en 3/4 maat, met veel looperde Currente, het voor de hui- figuren of passages. zen van hunne begunstigers zin- Couronne fr, rustteeken; gen der onbemiddelde studenten z. Fermata. en scholieren in sommige steden Credo lat. (ik geloof) het derde in Duitsehiand; een wandelend van de vaststaande gezangen zangkoor. onder de mis; het wordt door Cupo, - pa it. Vol/I fr. den priester aangeheven en door somber, dof van geluid, gevoi- het koor voortgezet z. mis. eerd. l Crembalum lat., bromijzer, Custos lat., hIss/re it., Gul- mondtrom. den Ir., wachter, wijsteeken, no- Orepitaculum lat., een klep- tenwijzer, een teeken op den no- - 35 - Cymbal. Dairo. tenbalk onder op de bladzijde, Cymbalusalat.; Bekken; z. dit. om te doen zien, welke noot op Cymbel, eene gemengde or- den anderen kant volgt. gelstem of mixtuur van zeer klein Cymbal hgd.; z. Hakkebord. pijpwerk. Cymbalista lat., bekken- Cymbel-octaaf, slager. Cymbel-pauke en Cymbalum lat., een slagin- Cymbel-regaal zijn zekere strument van metaal bij de oude orgelregisters van klein, scherp. Romeinen, naar den aard van toongevend pijpwerk. onze Bekkens; z. dit. Czakan, stokfluit.

D ned., hgd., eng., re it., re' fr., D mol kleine terts; z. benaming van den tweeden toon Des ki. terts. der diat. en van den derden der D moll hgd., of mol ned., chrom. toonschaal, uitgaande van z. d. bi. terts. c.; Z. 0. II. a. D sharp eng.; z. Dis. D dur hgd., of duur ned., D sharp major; z. Dis z. d. gr. terts. gr. terts. D fiat eng.; z. Des. D sharp minor; z. Dis D flat major eng.; z. Des bi. terts. gr. terts. D., verk. van Destra; z. dit. D flat minor eng.; z. Des D., verk. van Discant; z. dit. id terts. D. C., verk. van Da Capo; D groote terts of duur z. dit. ned., d dnr hgd., re maggiore D. S., verk. van Dal Segno; it,, re majeur fr., d major eng., z. di:. de harde toonsoort van d met Da it., van, door. eene voorteekening van twee Da capo it., van het hoofd, kruisen voor f en c; z. 0. II. c. van het begin af, nog eenmaal; D kleine terts of mol ned., een Da capo, eene herhaling. d molt hgd., re minore it., re Dactylion gr., vingerma msneur fr., d minor de zachte chine, een door Herz te Parijs toonsoort van d met eene voor- üitgevonden werktuig, om aan de teekening van een mol voor b; vingers de noodige buigzaamheid z. D. II. c. lenigheid, goede houding en veer~- D kruis; z. Dis. kracht hij het pianospel te doen D kruis groote terts; z. verkrijgen. Het bestaat uit eene Dis gr. terts. veer met tien ringen, waarin D kruis kleine terts; z. men de vingers steekt, en wordt Dis Id. terts. aan het instrument vastgehecht. D major eng.; z. D gr. terts. Dactylus lat., een versvoet D minor eng.; z. D kl. terts. van de volgende drie lettergre- D mol ned., z. Des. pen - D mol groote terts; z. Daire of Des gr. terts. Dairo, eene soort van hand- — 36 — Dagli. Descrescere. trom of tamboerijn met schelle- Debuteeren, eene eerste open- tjes, gebruikelijk bij de Turken. bare proeve op eenigtooneel af- Dagli of leggen van zijn talent als too- Dai it., van de, door de. neelspeler, zanger of danser. Dal. Decachord gr. tiensnarig, Dalla of eene in Frankrijk gebruikelijke Dallo it., van of door den, gitaar niet tien snaren. de, het. Déchant fr.; z. Discant us. Damenisation, zangoefening Decima it., en of solfeggio met de door kapel- Décime fr., de tiende noot meester Graun verzonnen let- van den -grondtoon in de fiat. tergrepen da, me, ni, po, tu, la, be. toonschaal; een consoneerend in- Dammen, plankjes ti:sschen terval van tien klanktrappen; z. de orgelregisters op de windlade. 0. II. b. Dämpfer hgd .. Sordino it., Decimole it., eene figuur van Sourdine fr. ; z. dit. tien noten of tonen van gelijke Dansmuziek, compositiën waarde, en overeenkomende met voor den dans, zoowel voor bals acht van dezelfde waarde, aan- als voor het tooneel, met het geduid met het getal 10 er bo - eigenaardig karakter van een' ven; z. 0. Ir a. scherp gemaskeerden rhythmus ; Deciso, sa, - samente; - z. 0. VIII. sissimo , - ma, it., bepaald, Danza it., Danse fr., dans; vast, ferm; zeer -. z..Ballo. Declamando it., in een de- Dansante it., Dansant fr., de clameerenden stijl, meer spreken- aldus aangeduide passages scherp de dan zingende voor te dragen. te kadanseeren volgens den rhyth- Déclamation fr.; z. Decla- mus van den Contredans. ^nazion e. Darmsnaren, gedroogde sa Déclamatoire fr.. darmen van scha--mengedraaide Declamatorio it., en pen of lammeren. Eene goede Declamatorium lat., een vioolsnaar is helder en door- dichtstuk, hetwelk begeleid wordt schijnend, elastiek, gelijkmatig door orkestmuziek, soms ook van dikte en verkleurt niet bij door koren, bij de declameerende het optrekken. voordracht. Dasian-schrift, een door Declamazione it., declama- Huebald (840-930) uitgevonden tie, kunstmatige lezing of voor notenschrift; z. 0. I. b. een dichtstuk; daartoe-dracht van Davidsharp, spitsharp ; z. behoort eene duidelijke, bevallige, Harp. naar omstandigheden van tekst en Débile fr. of compositie behoorlijk geschakeer- Debole it., zwak, machteloos, de uitspraak der woorden, en de flauw. juiste toepassing der muziek op Debolezza it., (Con, met) den tekst. zwakheid, flauwheid. Décousu fr., los getornd, wat Début fr., proefaflegging, eer- zonder eenheid en niet samen ste optreding van tooneelspelers, dus gebrekkig in eene-hangende, zangers en dansers. compositie is. Debutant, ,hij, en Decresc., verk. van Debutante, zij, die voor de Decrescendo, afk. van eerste maal in 't publiek eene Decrescere, - scendo , - aanzienlijke rol te vervullen of sciuto, - ta it., allengskens ver- partij te zingen heeft. minderen de sterkte van den — 37 — Dedicato. Dessauer Marsch. toon; afnemen; zwakker, zach- Délié - ée fr., fijn, teeder, ter worden. zacht, los. Dedicato, - ta it. en Delizia it., (Con, met) aan Dédié - ée fr., toegewijd, bevalligheid. -minnigheid, opgedragen. Della en Deductio lat., volgreeks van Dello it., van of door de. klimmende diatonische tonen; D émancher fr., de linkerhand oplossing . van een dissonant in bij het spelen op de viool enz. een consonant. in eene andere positie brengen. Deel, eene afdeeling, een be- Demande fr., vraag, dc ge- paald gedeelte van een muziek- leider in eene fuga. stuk, met onderafdeelingen, vol- Demi fr., half. zinnen, zinsneden, enz. Demi-baton fr., benaming Deeling der octave, de van het 1/s rustteeken. Harmonische brengt de Authen- Demi-jeu fr., halfhard spel. tische toonsoort, en de Arithme- zoo veel als Mecca voce: z. dit, tische deeling de Plagalische toon- Demi-mesure of soort voort. Demi-pause fr., het rust- Deelingen, Diminutiones la., teeken van eene halve maat. Diminutions fr., Disninuzioni it., Demisemiquaver eng., eene ontleding of oplossing van de 1/64 noot. hoofdnoot der maat in kleinere, Demi-soupir fr., een 1/8 rust- of zulke van minderen duur of teeken. waarde; ook de herhaling van Demi-ton fr., Semitoniusn een fugathema door de volgende lat., een halve toon. stemmen in kleinere noten. Des ned. hgd. re bimmolle it., Deficiendo it. verminderen, ré bém of fr., d flat eng., d mol verflauwen, afnemen in sterkte ned. de een' halven klanktrap van toon, wegstervende. verlaagde tweede toon der diat. Degli it. van de, door de. toonschaal ; z. O. II. a. Degré fr., en Des-Des of Deses, de een' Degree eng., trap; z. Inter- heden klanktrap door een dub- val; ook graad van toonsterkte, belmol verlaagde d. van beweging. Des dur hgd. of duur ned., Dehnung hgd., rekking, ver z. des gr. terts. lettergreep-lenging van de eene Des groote .terts of duur tegen de andere in de compositie ned. des dus- hgd., re bimmolle van den zang; ook de verlengde snaggiore it., ré bésnol majeur fr., toonreeks op den een of anderen d flat major eng., de harde toon- klinker; beide, én de metrieke én so art van des met eene voor- de melismatische rekkingen, zijn teekening van vijf mollen voor dienstig, om aan den bouw der b, e, a, d, en g; z, 0. II. e. muzikale perioden de behoor- Des kleine terts of mol lijke symmetrie te geven. ned., des moll hgd., re bianmolle Del it., van den, de of het. minore . it., ré bémol mineur fr., Deliberato, - ta it. , vast d fat minor eng., de zachte toon- besloten, krachtig, mannelijk. soort van des met eene voortee- Delicato, -- ta, - tamente kening van acht mollen. Deze it., fijngevoelig, teeder, smaakvol toonsoort is weinig in gebruik; Délicatesse fr., en men kiest liever die van eis kl. Delicatezza it., (Con, met) terts welke er slechts enharmo- fijngevoeligheid ; teederheid , nisch van verschilt. z. 0. II. C. smaak. Dessauer Marsch hgd.. een - 38 - Dessin, Diep. in het begin der lSde eeuw be- Diaphonia gr. noemden de roemd geworden marsch vaneen' Grieken alle intervallen behalve Italiaanschen componist, ter eer de octaaf, quart en quint. In de van den Vorst Leopold van Des lide en 1 2de eeuw gaf men dezen sau, die, na de verovering van naam aan de tegen een cantos Turino, in zegepraal er mede firinus gecomponeerde tweede binnengehaald werd. stem. Later, toen de harmonie Dessin fr., plan, ontwerp tot zich ontwikkelde, verstond men het componeeren vaneen muziek- er elke tweeslemmige compositie stuk. onder. Dessiner fr., een ontwerp tot Diaschisma gr., een interval, een muziekstuk maken. dat door de deeling van andere Dessus fr.; z. Discant. intervallen ontstaat. Destra it., linkerhand. Diastaltisch, bij de oude Destramente it., vlug, lenig. Grieken edele vreugd ademende Destrezza it., (Con, met) zangwijzen. vlugheid, behendigheid,lenigheid. Diastema gr., interval, tus- Détaché fr., afgestooten; z. schenruimte. Staccato; ook los, enkel, b. v. Diatesseron gr., zuivere Air détaché, eene losse aria, die quarte. tot geene opera, oratorium of Diatessonare lat., Quarter cantate beboort. fr., in quarten voortschrijden. Determinato, - ta, - ta - Diatonico, - ca it. mente it., vast besloten, vast Diatonique fr., en bepaald, moedig. Diatonisch bgd., (af k. van Détonner fr., afwijken van het gr. dia door en tsnos toon, den toon door te laag te zingen; dus zoo veel als van den eenen onzuiver, valsch zingen. tot den anderen toon overgaan) Detto it., zooals gezegd, zoo- het voortschrijden door heele en als boven. halve tonen, volgens de mdce Deun, liedje. ling der natuurlijke toonschaal; Devotamente it., innig, een- Z. 0. 11. c. dachtig. Diatonische Tonen, de ze- Devozione it.., (Con, met) ven natuurlijke tonen eener toon- aandacht, innigheid, diep gevoel, schaal; z. 0. H. c. Dextra lat., rechterhand. Diatonische Toonladder Di it., van, door. of Toonschaal is die, welke Diagramma gr.. het noten- binnen haar omvang geen andere stelsel met vijf lijnen. halvetoons-afstanden dan de Dialogo it., en beide natuurlijke heeft: ni. mi- Dialogue fr. , eene compo- fa en si-ut; Z. 0. II. C. sitie voor twee stemmen, die als Diatono it., het sterker druk- sprekende tot elkander er in ken en langer vertoeven der zang- voorgesteld worden, stem op den klein-klinker van Diapason gr., bij de oude een woord; ook zekere stem- Grieken het octaaf; tegenwoor bulging in kerkelijken Zang. dig de algeheele tosnomvang van Dichord gr., een tweesnarig eene stem of een instrument; in strjk-instrument bij de oude Frankrijk ook de Stemvork; z. dit. Egyptenaren en Grieken, over Diapente gr., de zuivere eenkomende met het Monochord; quint. z. dit. Diapentisare lat., Quinterfr., Diep, laag, wordt de volle, het voortschrijden door de quint. zware, dikke loop genoemd, in - 39 - Dièse. Dis kleine torts. tegenoverstelling van hoog, de Diminuzione it., verkorting dunne, fijne toon. der melodietonen bij de herha- Dièse fr, en ling van een thema. Diesis lat., it., het kruis of Diminutjones lat., gedeel- verhoogingsteeken. ten, verkleinde noten of tonen. Diesis gr., elk deel van een' Dimoito it., zeer, zeer veel. heelen toon, zooals een half, Dioxia gr., de quint. een derde, een vierde. Diplasion gr., dubbelvleugel, Diesis chromatica lat., het staartstuk met twee klavieren, derde gedeelte van een' heelen waar de spelers tegenover ei toon. kander zitten. Diesis enharmonica lat.. Direct turn eng., van boven. liet vierde gedeelte van een' hee- Directeur fr, en len toon. Director ofDirigenthgd., en Diffusamente it.,uitgespreid, Direttore it., aanvoerder of met verandering van maat, lang- leidsman van een orkest. zarner en breeder voor te dragen. Direction fr., en Diffusione it., (Con, met) Direzzione it., de aanvoe- verandering van maat, langzamer ring of leiding van een orkest. en breeder. Direttore del organo it., Digitare, - ando, - ate, - organist. ato, - ta it., Doigter fr., de Diritta it., Alla, trapsee vingerzetting voor de pianoforte h tzij klimmende of da--wijze, enz. met cijfers boven de noten lende. aanduiden. Dis ned., hgd., re diesis it., Dignita it., (Con, met) def- re dièse fr, d sharp eng., d kruis tigheid, waardigheid. ned, de een' halven klanktrap Dignitoso, - sa, - samente verhoogde tweede toon der diat. it., deftigheid, waardi g-lijk, sta- toonschaal; z. 0. II. a. lig. Dis-Dis of Disis, de om Dijambus lat., een dubbele een' heelen klanktrap door een jambus, een versvoet van de vol- dubbel-kruis verhoogde d. gende vier lettergrepen - Dis dur hgd., of duur ned.; Dilettante it., een beminnaar z. dis gr. tens. der toonkunst„ die deze niet als Dis groote terts of duur een beroep, maar uit liefheb- ned-, dis dor hgd., re diesis berij beoefent; een kunstvriend. nsaggiore it, re dièse majeur fr, Dilettantismus, kunstlief- d sharp majol- eng., de harde hebberij. toonsoort van dis met eene voor- Dilungare, - ando, - ate, teekening van negen kruisen, niet - ato, - ta it., verlengen de noot in gebruik; men neemt liever es waarboven deze aanduiding staat. ge. tents, welke slechts enhar- Diludium lat., tussehenspel monisch van dis ge. tents ver- van het orgel bij liet koraalge- schilt; z. 0. II. c. zang; ook naspel. Dis kleine terts of mol Dil, verk. van ned., dis moll hgd., re diesis Diluendo it., uitblusschende, sisinore it., né dièse mineur Ir., wegstervende. d sharp minor eng., de zachte Dim, verk. van toonsoort van dis met eene voor- Diminuendo it., verminde- teekening van zes kruisen voor rende van toonsterkte, maar niet f, c, 91 d, a, en e, weinig ge van toonduur. bruikelijk; men kiest liever es Diminutio lat., en kl. tents, die er slechts enhar -- 40 — Dis molt. Do bimmolle. moniseh van verschilt; z. 0. II. c. met elkander willen vermengen, Dis moll hgd., of mol ned., en als tot één klank samen z. dis ki. terts. vandaar is het om ons-vloeien; Discant, de sopraanstem, ook oor te bevredigen noodig, dat de sopraan-partij; z. sopraan. de dissoneerende toon zich in Discant-clausule, de over- een consonant oplosse. Men on- gangsnoot van den discant in derscheidt volkomene, wezen- het slot-accoord van een stuk. lijke en toevallige dissonanten. Discant-sleutel of Sopraan- z. 0. III. en VII c. sleutel; z. 0. II. a. Dissoneerende Accoor- Discanteeren, tegen een ge den; z. 0. III. a. cantus firinus eene andere-geven Distaccate it., maak los (het melodie zingen. harppedraal). Discantus lat., Dechant Ir, Distentimento it., pathe- is de eerste proeve van contra- tisch, vol nadruk, nadrukkelijk. punt, en bestond hierin, dat Distoneeren; Ditonner. tegen een gegeven cantus irmus Dithyrambus lat., een wilde, eene tweede stem geïmproviseerd ongeregelde zang ter eer van werd. Later werd elk twee- of Bacchus bij de oude Grieken en meerstemmig gemensureerd ge Romeinen. aldus genoemd. z. 0. I. b.-zang Ditanclavis, zeker klavier- Discord of instrument met twee tegenover Discordans, wanklank, een elkander liggende klaviaturen. onwelluidend interval. Dito it., vinger. Dita, vingers. Discreto, - ta - tamente it.; Ditonos gr., het uit twee matig, gematigd, bescheiden. heele tonen bestaande interval Discrezione it.; (Con, met) der groots terts. gematigdheid, bescheidenheid. Divertimento it„ en Disdiapason, interval van Divertissement fr., bena- twee oktaven. ming van eene soort van korte Disgiungendo it., afschei- gemakkelijke instrumentaal-stuk- dende, en jes tot verlustiging; ook tusschen- Disgiunto, - tait., afgeschei- dans in opera's en komediestuk den, de tonen door tusschenpoo- -ken. zingen van elkander te scheiden. Divisi lat., afgescheiden, ver- Disinvoltura it,. (Con, met) deeld, de beide partijen van een gemak, onverschilligheid, zonder dubbel- octaaf voor viool, fluit inspanning. enz. afzonderlijk door twee per- Disordina, it, (Con, met) sonen uit te voeren. wanorde, ongeregeldheid. Divotamente it., aandachtig, Disperato, - ta, - tamente vroom. it., wanhopig. Divozione -it., (Con, met) Disperazione it., (Con, met) aandacht, godsdienstig gevoel. wanhoop, vertwijfeling. Dixième fr., Deciona it., de Dispositie, verklaring der tiende noot van den grondtoon. inrichting van een orgel. Do; deze lettergreep is door Dissonant ned., dissonantie de Italianen, als zijnde welluiden- lat., Dissonant hgd., dissonance der dan ut, in de plaats van fr., dissonanza it., door de oude deze aangenomen in de solmisatie theoretici somtijds ook discos- van Guido van Arezzo. dantia en diaphonia genoemd, Do bimmolle it.; z. Ces. is een samenklank vang twee Do bimmolle maggiore it.; tenen die zich voor ons oor niet z. Ces gr. terts. - 41 - Do bimmolle. Draaiorgel. Do bimmolie minore it., z. Dominant, de vijfde noot of Les kleine tests. toon van den grondloon; z. 0. Do diesis it. ; z. Gis. II. b. Do diesis maggiore it. z. Dominant-accoord z. o. Gis yr. terts. Iii a. Do diesis minore it.; z. Dominant - septime - ac- Gis let. terts. coord; z. 0. ill a. Do maggiore it.; z. Cyr. Doorgang, Transit'us lat., terts. Transition Ir. ; z. deze. Do minore it.; z. Gkl. terts. Doorgangsnoten, Notes de Doedelzak ned., Polnisciser passages fr.; z. Iletipnoten. Bock, Hirtenflöte, Saclepfesfe of Dopo it., daarna, vervolgens. Schcdnsei hgd., Cornensusn it., Doppio, - ia it., Double Ir., Gornemuse of Musette Ir., Bag- Doppel hgd., dubbel. pipe eng., Symphoneia gr., een Doppio movimento it., reeds bij de oude Grieken bekend, dubbele beweging, nog eens zoo en thans oog bij landlieden van schielijk. vele landen in verschillende soor- Doppio pedale it., dubbel ten gebruikelijk, wind-instrument, pedaal, beide pedalen. bestaande in een' lederen zak, Dorische toonsoort, Mo- die, onder den arm gedrukt, dus Darius lat., bij de Grieken door deze windpersing toon doet de ladder op e, in het systeem geven aan twee en meer er aan der kerktonen de ladder op d, vastgehechte fluitjes met vier en de eerste kerktoon. z. 0. I. b. meer toongaten, dus ook ver Dot eng., punt, stip naast de schillende van toonomvang. noot, ter vermeerdering der Doglio it., (Con, met) smart, waarde van dezelve voor de helft. droef heid. Dotted Note eng., eene noot Dogliosa, - so, - samente met eene stip of punt er naast. it., smartelijk, treurig, klagende. Doublé Ir., dubbelslag. Doigter Ir.; z. Digitcsre. Double bémol fr. dubbel- Dolce, - cemente; - issi- mol. mo, - ma it., zacht, liefelijk, Double croche Ir., eene streelend, leeder, zoet; zeer-. zestiende noot. Dolce pedaal, zeker pedal- Double dièse Ir., dubbel- trek in de pianoforte, ter voort- kruis. brenging van een' zachten, hele- Double flat eng, dubbelmol. lijken toon. Double sharp eng., dubbel- Dolcezza it., (Con, met) kruis. zachtheid, liefelijkheid, zoetheid, Doubles Ir., variatiën, ook teederheid. dubbele bezetting eener rol of Dolcian of zangpartij, opdat, in geval van Dolcino of Dulcian, vroe- ongesteldheid van den een', de ger de benaming van eene soort ander hem terstond zou kunnen van fagot, thans een S voet toon vervangen. orgel, den fagot--pijpwerk in het Doublette Ir., het orgelre- toon nabootsende. gister, dat eene octaaf hooger Dolente, - temente it., staat dan het principaal. weemoedig, klagende. Draadsnaren, snaren van Dolore it., (Con, met) smart, ijzer of geelkoper voor klavier droef heid. en luit-instrumenten. Doloroso, - sa, - samente Draaiorgel, Orgue de Bar- it., smartelijk, bedroefd. boris Ir., Orgonumportabile lat., 42 -

Dragen der stem. Duetto. een draagbaar mechaniek wind- ven aan de noot van het zware speeltuig met pijpwerk van on- maatdeel enz.; z. 0. IV. b. derscheiden grootte, en een' blaas- Dubbel-concerto, een con- balk, die eene vals doet draaien cert voor twee obligaat-instru - de pennetjes op deze doen de nienten; z. Concerto. ventilen opengaan, waardoor de - contrapunt; z. 0. VII. toon wordt voortgebracht; het drieklank, een bij- heeft gewoonlijk een' toonomvang naam van het Septime-accoord; van drie octaven. z. dit en 0. III. a. Dragen der stem; z. For- fagot; Z. Contra-fagot. tarn ento. fluit, een speeltuig van Drama per musica lat., twee aan elkander gevoegde flui- Ilulodrame fr, 3Ielodramrna it. ten met één mondstuk, gebruike- z. dit. lijk bij de oude Romeinen; ook Drammatico it., Drarnati- zeker orgelregister ; z. Tibia. que fr., dramatisch, tooneelma - fuga; z. 0. VII. tig, eens handeling voorstellende harp; z. Harp. als op het oogenblik gebeurende. koor, een in twee af- Drie, dit cijfer duidt in het deelingen, dus voor twee koren, generaalbas -schrift de terts of gecomponeerd zangstuk. ook het volmaakt acoord aan; kruis, twee kruistee- anders eene triole, of ook den kens, die den toon een' gehee derden vinger. ]en klanktrap verhoogen; z. 0. Drie achtste maat, H. a. achtste noot, mol, twee molteekens, halve maat, die den toon een' geheelen klank- halve noot, trap verlagen; z. 0. II. a. kwart maat, naslag; z. 0. 1V. d. kwart noot, rhythmus, twee ver- tweede maat, schillende soorten van rhythmus - twee en dertigste gelijktijdig gehoord. noot, slag, Grapetto it., As- vierde maat, semblage fr.; z. G'rnpetto. - vierde noot en triller, twee trillers vier en zestigste gelijktijdig uit te voeren, hetzij noot; z. 0. IV. a. door twee zangers of spelers, Driegestreept a b c enz.; hetzij door een speler alleen. Z. 0. II. a. vleugel; z. Diplasion. Driegestreepte octaaf; z. voorslag; z. 0.1V. d. 0. 11. a. Dubitatio lat., twijfeling, on Drieklank; z. 0. 111 a. zekerheid, waarin de componist Driestemmig wordt een stuk den toehoorder eenigen tijd op- of cane passage genoemd, die zettelijk doet verkeeren, omtrent voor drie stemmen gecomponeerd zijne bedoeling in het muziek- is; z. Terzet, Trio. stuk. Drievoudige intervallen Duda, eene dubbelfluit, een worden de intervallen genoemd, oud Russisch blaas -instrument. die twee octaven hooger van den Due it., twee, b. v. grondtoon staan, dan het cijfer, Due corde, twee snaren. dat dezelve aanduidt. Due volte, tweemaal. Dritta it., rechterhand. Duettino it., een klein duet Droite fr, rechterhand. of zangstukje voortwee stemmen. Drukking, klemtoon, te ge- Duetto of - 43 - Duo. E sharp minor. Duo it., een muziekstuk voor Duro it., hard, harde toon twee obligaat-stemmen. en toonsoort, Maggiore it., Ma- Duodecima it., de twaalfde jeer fr., Major eng., Der hgd., toon van den grondtoon, een in- Duur, groote terts ned., z. 0. II. b. terval van twaalf klanktrappen Duration eng., toonduur. in de diat. toonschaal. Duro, - ra, - ramente: - Duodecimole it., een figuur retto, - ta; - tissimo, - ma van twaalf noten van gelijke it., hard, droog, scherp; een waarde, gelijkstaande met acht weinig -, zeer -. van dezelfde waarde, wordt ge- Duur toonschaal, harde woonlijk met het cijfer 12 er bo- toonschaal; z. 0. II. b. ven aangeduid. Dux lat., Sujet fr., aanvoer- Duodrama it., een Melodra- der, geleider, het hoofdthema ma (z. dit.) voor twee handelende van eene Fuga; z. dit. personen, met begeleiding van Dwarsfluit; z. Fluit. muziek. Dwarsslag; z. 0. IV. b. Duolo it., (Con, met) smart, Dynamica gr., de leer van droefheid. de kracht of sterkte der tonen; Duplicatio lat., verdubbe- over het algemeen: leer van de ling, b. v. van eene noot. werking der krachten. Dur afk. van

I DI

E ned., ligd., eng., mi it., fr., E kleine terts of mol ned., benaming van den derden toon e molt hgd., mi minore it., mi der diat. en van den vijfden der mineur fr., e minor eng., de chrom. toonschaal, uitgaande van zachte toonsoort van e met eene e; z. 0. II. a. voorteekening van een kruis voor E of Ed it., en f; Z. 0. II. C. E, in de applicatuur, de derde E kruis groote terts; z. voortschuiving of vierde vinger- Eis gr. terts. ligging op de greepplank der E kruis kleine terts; z. viool. Eis Pl. terts. E dur hgd. of duur ned., z. E major eng; z. E gr. terts. e gr. terts. E minor eng.; z. E Pl. terts. E flat eng.; Z. Es. E mol ned. z. Es. E flat major eng.; z. Es E mol groote terts; Z. Es gr. terts. gr. terts. E flat minor eng.; z. Es E mol groote terts; z. Es Pl. terts. Pl. terts. E kruis; z. Eis. E moll hgd. of mol ned. z. E groote terts of duur e Pl. terts. ned., e dur hgd., mi snaggiore E sharp eng.; z. Eis. it., mi noajeur fr., e major eng., E sharp major; z. Eis gr. de harde toonsoort van e met terts. eene voorteekening van vier krul- E sharp minor; z. Eis Pl. sen voor f, c, g, en d; z. 0. II. c. terts. - 44 - E quint. Emphasis. E quint, Chanterelie fr.; Effene maatsoort; z. 0 Quint. IV. b. Ecbole gr., Projectio lat., bij Eguale, - gualmente it., de oude Grieken een verplaat- gelijk, gelijkmatig. singsteeken, dat 5/4 toon verhoogde Eguaglianza it., (Con, met) Echelette of Claquebois fr., gelijkheid, gelijkmatigheid. hout- en stroo-inetrument. Eigenlijke toonteekens; Echelle Ir., klankladder, z. 0. II. 2. toonschaal. Eis, ned., hgd., de door een Echo fr., en kruis een' halven toon verhoogde Eco it., weergaim, verzwakte e; mi diesis it., mi fuse fr., e of flauwe herhaling van een of sharp eng., e kruis ned. meer noten, in nabootsing van Electrisch - pneumatisch de natuurlijke echo. wordt een orgelwerk genoemd, Eclogue of Eglogue Ir., waarbij, ter vergemakkelijking Herderslied. van het aanslaan der toetsen en Ecossaise fr., eene levendige het trekken der registers, de ope vlugge Schotsche danswijze in 2/4 ning der ventielen, waardoor de maat; vroeger ook in eonates van lucht toegang tot de pijpen er eene langzame beweging in 3/4 langt, door middel van een hef- maat in voege van een ada- boom geschiedt, die door een gio. kleinen blaasbalg in beweging Ecrasement fr.; z. Accia- wordt gebracht; de toevoer van taco. den voor dezen blaasbalg benoo Ecrinos gr., zekere liederen- digden wind geschiedt door melodie in de Grieksche kerk. middel van een electro -magneet Editeur Ir., uitgever van mu- Elégant Ir., en ziek, enz. Elegante, - tamente it., Edition fr., uitgave van mu- sierlijk, smaakvol, fijn. ziek enz. Eleganza it., (Con, met) Een, het cijfer 1 beteekent smaak, sierlijkheid, bevalligheid. de prime of den grondtoon, en Elegia it., en ook eoms den eereten vinger of Elégie fr, treurzang, klaag- den duim bij de vingerzetting op zang. de pianoforte enz. Eléments métriques, maat- Eenheid; z. 0. VIII. leden; z. 0. IV. b. Eenklank, Unisonus lat, de Ellipsis gr., uitlating, weg- samenklank van twee tonen van lating; z. 0. IV. b. gelijke hoogte. Embaterion gr., zekere Eengestreept A, B, C elm.; krijgszang bij de oude Spartanen. Z. 0. II. a. Embellishments eng., en Eengestreept octaaf; z. Embellissements Ir., ver- 0. 11. a. sieringen der melodie-tonen door Eentonigheid; z. Mono- bijtonen, grupetti enz. tonic. Embouchure fr. het toon~ Eenvoudige periode; z. geven op de fluit; ook mondstuk 0. IV. 2. van den hoorn en andere instru- Effect, uitwerking der mu- menten. ziek op de toehoorders. Empater les tons Ir., de Effeminatamente it., ver- tonen in elkander doen vloeien, wijfd, zwak, flauw. juist en zuiver voortbrengen. Effeminatezza it., (Con, Emphasis gr., rinforzando met) zachtheid, flauwheid. of klemtoon op eens noot, die niet - 45 - Enarmonico. Epinette. volgens de maat geaccentueerd is. ook de enharmonisehe, in hun Enarmonico it.; z. Enhar- natuurlijke gedaante bevat. snonisch. Enharmonische verwis- Encore fr., nog eens. seling heeft plaats, als de toon- Endemtie gr., zekere dans- trappen veranderd worden, zon- wijs, gebruikelijk bij de oude Ar - der dat, volgens ons toonsysteem, gièrs. de toonshoogte wordt veranderd; Energia it., (Con, met) Z. 0. VII. kracht, veêrkracht, nadruk. Enkomiatisch, de lofzan- Energico, - Ca, - camente genstiji bij de oude Grieken. it., Energique fr. , nadrukkelijk, Ensemble fr., te zamen, alien, krachtvol, krechtig. met elkander; Ensemble-stuk, Engelsche dansen; z. An- iWorceau d'ensensble fr., de in giceise en Country-dance. opera's en oratoriums voorko Engelsche fluit; z. Bek- mende meer dan vierstemmige fluit. zangstukken in dialoog-vorm Engelsch hoorn; z. Corno Een goed Ensemble, de nauw- Ingiese. keurige overeenstemming van al Engeisch violet, een ver- de instrumenten en stemmen bij ouderd snaren-instrument, Over de uitvoering van een muziekstuk. eenkomst hebbende met de Viole Entonner fr., den toon in d'amour; z. dit; ook vroeger de zetten of aanheffen. omstemming der viool, ten einde Entr' acte fr., tussehenacte, zekere dubbeigrepen en arpeg- de muziek tussehen twee bedrij- gio's te kunnen ulivoeren. ven van eens opera of een too- Enharmonisch heet het ver- neeletuk. schil van toonhoogte, dat er Entrata it., en feitelijk bestaat tussehen twee Entrée fr., inleiding, intro- tonen, van twee op elkander ductie tot een muziekstuk, ups- volgende toontrappen afgeleid, ningsstuk. en die na het invoeren der ge Epibomium lat., een lied, lijk zwevende temperatuur als dat bij het altaar gezongen wordt. één en dezelfde toon worden Epicedion gr., lijkdieht, beschouwd; bijv. eis en des; z. treurzang tot lof van een' over- 0. II. c. ledene. Enharmonische akkoor- Epiditonus gr., de boven- den zijn dezulke, wier klank terts. volgens het tegenwoordig toon- Epiglossis gr., tongen aan stelsel gelijk, wier noteering ver- de tangenten der klavieren enz. schillend is; z. 0. VII. gr., een snaarin Enharmonische meerdui- strument bij de oude Grieken digheid ontstaat uit boven- met 40 snaren, van welke echter genoemde akkoorden; Z. 0. verscheidene in unisono gestemd M. waren. Enharmonisch toonge- Epilene gr., liederen der oude slacht was bij de oude Grieken Grieken bij den bouw en den dat, waarin het tetrachord ge oogst in de wijngaarden. vormd was uit twee toonafstan- Epilenion gr., een ztngdans den, die elk ongeveer aan een ter eer van Bacchus bij het wijn- kwart-toon gelijk waren, en een persen. kleine terts; z. 0. I. b. Epimylion gr., een mole- Enharmonische toon- naarslied. schaal is die, welke alle tonen Epinette fr., z. Spinette. - 46- Episodium. £urythmie. Episodium gr., een begrafe­ es moll hgd., mi bimmolle minore nisHed. it., mi bemol mineur: fr., e flat Epipompeutica gr.; liede­ minor eng., de zachte toonsoort ren bij pleehtige optochten. van es met eene voorteekening Epiproslambanomonosgr., van zes mollen vo or b, e, a, d, de diepste toon van het oudgriek­ g, en c; z. O. .II c. sehe toonstelsel,overeenkomende Es moll hgd., of mol ned., met onze groote G. z. es gr. terts. Episynnaphe gr., de toon­ Es-es of Eses hgd., ned., de reeks van drie naar volgorde aan door een dubbelmol een' heelen elkander gevoegde tetrachorden klanktrap verlaagde e; z, O. II. a. bij de oude. Grieken. Esercizi it., z. Eccercices, Episode fr., tusschenzin, tus­ E spagnola verk. E spag­ schenzang, inlassching,uitweiding. nolette, eene danswijze in het Epistrophe gr., terugkeer, begin del' 17de eeuw vooral in herhaling van de slotmelodie van Nederland gebruikeHjk. den eersten volzin op het einde Espressione it., (Con, met) van andere volzinnen of andere uitdrukking, gevoel, nadruk. deelen. Espressivo, - va it., nadruk­ Epitacorde gr., fr., eene Iier. kelijk, uitdrukkingsvol, met ge­ met zeven snaren, voel, Epithalamion gr., een brui­ Estensione It., het uitrek­ loftslied bij de oude Grieken. ken der vingers bij het spelen. Epitritos gr., zekere verhou­ E stenguendo it., afk. van. ding van intervallen bij de oude E stinguere, - guendo, ­ Grieken. guente Eteindre fr., allengskens Epitritos Iat., een versvoet van toon verminderen, uitblus­ van de vier volgende lettergrepen schen , wegsterven. Etendue fr., algeheele toon­ Epode gr., nazang. omvang vaneene stem of een Epognous gr., zekere betrek­ instrument. king del' intervallen bij de oude Etudes fr.; oefenings- of stu­ Grieken. die-stukken tot verkrijging van Equabilmente it., Egalement vingervaardigheid. fr., gelijkmatig, evenredig. Euphon gr., een door Chladni Eroico, - ca it., Heroique fr., in 1790 te Wittenberg uitgevon­ Heroisck hgd., heldhaftig, stout­ den instrument, in den vorm van moedig, krachtdadlg. een' schrijflessenaar met 40 glazen Erotica gr., minnezangen. staafjes of buizen, zooals die van Es ned., hgd., mi bimmolle it., woerglasen, in eene chrornatisch­ 1 mi bemoi fr., e flat eng., e mol diatonische toonladder van 3 / 2 ne d., de een' halven klanktrap octaaf, te weten van de kleine c verlaagde e ; O. IL a. tot de.drlegestreepte f. De staaf­ Es dur hgd., of duur ned., jes worden met de vingers gestre­ z, es gr. terts. ken eft tot trillil~g gebra.cht. De Es groote terts of duur toon is zoo als die del' Harmo­ ned., es dar hgd., mi bimmolte nica, maar aangenarner, en de 'Jnaggiore .it., ml bemol majeur speelwijze gemakkelijker. fr., e fl at major eng., de harde Euphonie fr., welhridendheid. toonsoort van es met eene voor­ Euphonisch, weflnlderid. teekening van drfe mollen voor Eurythmie gr., .welluidende b, e, en a; z. O. lL c. overeenkomst, overeenstemming Es kleine terts of mol ned., aller deelen van een kunstwerk - 47 - Euterpe. F kruis groote torts. Euterpe, eene der negen het opwaarts springen of klimmen Muzen, de Muze der toonkunst van consoneerende of dissonee de uitvindster der fluit. rende tonen. Euthia gr., de toonopvolging Exécutant fr., uitvoerder, hij, van onderen naar boven. die een muziekstuk voordraagt. Evacuant fr., de windaflei- Exécuter fr., een muziek der in het orgel. stuk uitvoeren, voordragen. Evolutio lat., de omkeering Execution fr, de uitvoering der stemmen in het dubbel Con- of voordracht van een muziek- trapunt; z. dit. stuk. Evovae of eigenlijk Euouae, Exequiae lat., uitvaartvie- is eene samenstelling van de klin ring in de R. K. Kerk. kers der woorden: $ecstlorusn Exercices fr, studiën, oefe- Amen, met welke woorden de ningsstukken, ter verkrijging van doxologie Gloria Fatri enz. aan vingervaardigheid op een instru bet slot van lederen psalm in de ment. liturgie der R. K. Kerk eindigt, Extemporeeren, voor de en wordt onder noten geplaatst, vuist, onvoorbereid iets op een om den uitgang van den treffenden instrument naar eisch en genoe- psalmtoon aan te geven. gen voordragen of spelen; z. Exoellentiumlat., hethoog- Fantaseeress. ste tetrachord in het gr. toon- Extensie, het uitstrekken van stelsel. den kleinen vinger van de linker Excellentium extenta lat. hand boven de applicatuur bij de derde snaar van voornoemd het vioolspel. tetrachord, overeenkomende met Extenta lat., bijnaam van ons ééngestreept g. de derde snaar van elk tetra Exelamatio lat., uitroeping, chord. in de muziek uit te drukken door

P ned., hgd., eng., fa it., fr., P groote torts of duur benaming van den vierden toon ned., f Par hgd., fa maggiore it, der diat. en van den zesden der fee majeur fr, f major eng., de chrom. toonschaal, uitgaande van harde toonsoort van f met eene C; Z. 0. II. a. voorteekening van een mol voor P. verk. van Forte; z. dit. b; z. 0. II. c. P dur hgd. of duur ned., z. F kleine torts of mol ned., f gr. terts. f molt hgd., fa minore it.,fa mi- P. P. verk. van Fortissimo; near Ir., f minor eng., de zachte z. dit. toonsoort van f met eene voor- P fiat eng.; z. Fes. teekening van vier mullen voor P fiat major eng.; z. Fes b, e, a, en d; z. 0. II. t. pr terts. P kruis; z. Fis. P fiat minor eng.; z. Fes P kruis groote torts; z. let. terts. Fis gr. terts. — 48 — F kruis kleine terts. Falsetto . F kruis kleine terts. z. Faceto, - ta, - temen te it. Fis kl. terts. schertsende, op eene geestige F major eng.; z. F yr. terts. vroolijke wijze. F minor eng.; F kl. terts. Faeezia it., (Con, met) F mol ned. z. Fes. scherts, geestige vroolijkheid. F mol groote terts; z. Fes. Facile, - cilmente it, en F mol kleine terts; Fes Facile, - cilement fr., ge kl. t erts. zonder moeielijkheden.-makkelijk, F moll hgd. of mol ned., z. Facilità it., en f kl. terts. Facilité fi., gemakkelijkheid, F sharp eng., Fis. verwijdering van moeielijkheden. F sharp major eng.; z. Fis. Facture fr., vorm en bouw of gr. terts. inrichting van een muziekstuk, F sharp minor eng.; z. Fis. ook van een orgelwerk. kl. terts. Fagot of Baspijp ned., F sleutel; z. 0. II. a. Fagott hgd., en Fa it., fr.; z. F. en O. II. a. Fagotto it., -Basson fr., een Fa bémol fr., z. Fes. door Afranio te Pavia in 1539 Fa bémol majeur fr.; z. uitgevonden houten .blaas-instru- Fes gr. terts. ment, zoowel voor het orkest als Fa bémol mineur. fr; z. voor obligaat-voordracht ge - Fes kl. terts. schikt, heeft een' zachten aan- Fa bimmolle it.; z. Fes. genamen bastoon, in den omvang Fa bimmolle maggiore van contra b tot tweegestreept d. it.; z. Fes yr. terts. Het is de violoncello van de Fa bimmolle minore it.; blaas-instrumenten, terwijl de z.. Fes kl. terts. Quart fagot, die vier tonen la- Fa dièse fr; z. Fis. ger, en de Contra-fagot, die zeven Fa dièse majeur fr; z. tonen lager staat, hare Contra- Fis gr. terts. bas mag genoemd worden. Zijn Fa dièse mineur fr.; z. naam is afkomstig van het it. Fis kt. terts. woord Fagotto, takkenbos, omdat Fa diesis it.; z. Fis. zijne drie stukken uitgehold Fa diesis maggiore it. ; z. ahornhout, benevens een als een Fis gr. terts. slang gekromd roer van metaal, Fa diesis minore it.; z. waaruit dit instrument bestaat, Fis kl. terts. saamgebonden, op een takkenbos Fa maggiore it.; z. Fgr. terts. gelijken; z. 0. IX. Ook zeker Fa majeur fr., z. Fgr. terts, orgelregister. Fa mineur fr.; z. F kl. terts. Fagottino it., een klein Fa- Fa minore it.; z. Fkt. terts. got; z. dit. Fa sleutel; z. 0. II a. Fagottist, een fagot-blazer. Fa sol, in de Guidonische Faint trebble eng.; z. Fal- solmisatie sol in plaats van fa setto. op den toon c te zingen. Fakkeldans, een reeds bij de Fa ut, in de Guidonische sol- eerste Keizers der Christenheid misatie at in plaats van fa op (in het begin der vierde eeuw) den toon c of f te zingen. gebruikelijke ceremonieeleriddcr- Facade fr., front of voorge- dans met prachtige plechtstatige vel van het orgel. muziek. Faces d'un accord fr., de False voice eng.; z. Falsetto. verschillende liggingen der to- Falset ned., hgd., en nen in een accoord. Falsetto it., Fistel hgd., Voix - 49 - Falso-bordone. Favorita. de tête fr.,-ook Fausset fr, (eigen- Fantasia it., en lijk Faucet afk. van Faseces, gor- Pantaisie fr., Phantasse hgd., gel, keel) keelstem, in tegen- verbeeldingskracht, scheppings overstelling van borststem, de vermogen, droombeeld, verdich- hooge, scherpe, dunne tonen der ting; de benaming van een mu- zangstem, die door het samen- ziekstuk, dat Of voor de vuist knijpen van het keelhoofd verkre- gecomponeerd en gespeeld wordt gen worden. Een welluidend, met zonder bepaalden vorm (Vrije de natuurlijke of borststem goed Fantasie), Of voor een of meer overeenkomend en goed verbon- instrumenten Of -voor orkest in den falsetregister is voor den zan- dier voege gecomponeerd en op- ger, bovenal voor den tenorzan- geschreven is, volgens een be- ger, van een groot nut. raamd plan (Fantasie in gebonden Palso-bordone it., Faux- stijl); ook uitweiding, over be- bourdon fr., een soort van meer- staande motieven en the- stemmig gezang, uit Organuns en ma 5. Diaphossia geboren, en hierin be Fantaseerenned., Phasstasie- staande, dat de cactus firmus rees hgd., op een instrument Zijne door twee bovenstemmen in de gewaarwordingen en gedachten terts en de sext werd begeleid, uitboezemen, willekeurig, zonder zoodat het geheel een onafge Zich aan de regels van den vorm broken reeks van terts-sext-ak- te binden; ook over bestaande koorden vormde. Later ontwik- motieven en thema's uitweiden. kelde zich een vierstemmige Fantastico, - Ca, - Ca- felso-bordoese, welke niets anders mente it., en is dan eerie harmonische omklee- Fantastique fr, wonderlijk, ding van den door één der zonderling, luimig, grillig. stemmen, meestal den tenor, Farandole fr., en voorgedragen cactus firenses, en Farandule- it., eerie in die op de wijze van het Grego Provence gebruikelijke dansmu riaansch in vrijen rhythmus wordt ziek van eerie vlugge beweging uitgevoerd. Deze laatste soort in 5/ maat. van fates bon-dosis is in de K. K. Farce fr, en Kerk ook thans nog in gebruik, Farca de musica it., Inter- vcoal hij het psalmgezang z. Zesde eng., een klein zangspel 0. L b. van koddigen inhoud, kluchtspel, Fanatico it., en tusschen- of nastukje met of zon Fanatique fr., geestdrjvend, der couplets; z. verder Inter- dweepend. mezzo. Fandango sp., een Spaansche Fastoso, - sa, - samente volksdans voor twee personen, met it., en pantomimes en castagnetten, van Fastueux fr, prachtig, ver- een teeder, bevallig, bekoorlijk ka heven, plechtstatig. rakter, in 4/4 maat en meestal in Fausse corde fr., eene val eene mol-toonsoort beginnende niet zuiver gestemde snaar;-sche, met eene langzame steeds klimmen- Cordefausse, eene valsche, slechte de en eindelijk snelle beweging. onbruikbare snaar. Fanfare, een klein voor derui- Fausset rr., z. Falsetto. terj bestemd, op trompetten en - Faux-bourdon fr.; z. Falso pauken uitte voeren, krachtig mu bordone. ziekstuk; insgelijks gebruikelijk - Favori, - ite fr., en bij feestelijke gelegenheden; ook Favorita, - ito it., gelief- een jachtstuk voor de waldhoorns. koosd, lieveling. Muzikaal Woordenboek. — 50 -- Fermata. Fine. Fermata it., Point d'orque Fifre fr., Piero it., dwars- fr., stilstand, rustpunt, rust; z. pijp, veldpijp, benevens de trom 0. II z. gebruikelijk bij de infanterie, een Fermate it., houdt op, sluit, aan de Zwitsers ontleend blaas staat stil. kleine dwars--instrument, eerie Fermezza it., (Con, met) fluit van een scherpen toon, met vastheid, kracht. een omvang van het twee- tot Fermo, - ma, - mamen- het vier- gestreepte cl. te, - missimo, - ma it., ferm, Figuraalmuziek en vast, krachtig; zeer -. Figuraalzang, snusica fgu- Feroce it., fr., stoutmoedig, rata lat., aldus werd de 7nensu- onstuimig, wild. raalmuziek (z. dit woord) ge- Feroeita it.; (Con, met) noemd, misschien wel naar de stoutmoedigheid, onstuimigheid, vaak bonte figuren, door de woestheid mensuraalnoten, vooral bij liga- Fervido, - da, - damente turen, gevormd, of ook wel naar it.. bezield, vurig. de muzikale versieringen, die bij Fervore it., (Con, met) vuur, dezen zang beter konden worden innigheid, ziel. aangewend dan bij het Gregori- Fes ned., hgd., fa bimmolle aansch. Tegenwoordig wordt it., fa bemol fr., f flat eng., de somtijds alle geïnstrumenteerde door een molteeken een' halven kerkmuziek figuraalmuziek ge- klanktrap verlaagde f; z. 0. Ii. a. noemd, z. O. I. b. Fes groote terts, de harde. Figuraal-stemmen, de toonsoort van fes, en stemmen, die den Cantus farmus Fes kleine terts, de zachte of de melodie vergezellen en ver- toonsoort van fes, zijn niet in ge sieren. -bruik. Figurae lat. heetten in de Festevole, - volmente; - 12de en 13de eeuw ook de noten. volissimo, ma it., levendig, Figuralistae lat. uitvoerders opgeruimd, vroolijk; zeer -. van figuraalmuziek Festosetto, - ta, - samen- Figuranten, de orgelpijpen, te; - sissimo, - ma it., feeste- en het front, enkel voor het oog, lijk, vroolijk, levendig; zeer -. geen toon gevend. Fiaccamente it., flauw, zwak, Figuratie, f iguration hgd. en verwijfd. fr., het gebruik van figuren. Fiacchezza it., (Con, met) Figurato it., en zwakheid, flauwheid. Figure fr., gefigureerd, ver Fiate it., Pols fr., maal, b. v. -sierd. una flute eenmaal, due dote Figuren, groepeeringen van tweemaal, enz. noten, waardoor een hoofdnoot Fiddler eng.. violist, viool- of een akkoord versierd wordt; speler. ook wel korte muzikale gedachte; Fiddle-stick eng., strijkstok. z. Grupetti en 0. VI. Fiddle-string eng., viool - Filare, - ando, - ate, - snaar. ato, - ta it., Filer fr., eenen Fides lat., gitaar; z. dit. toon voortspinnen, dat is: hem Fiedler hgd.; z. Menetriers. zacht inzetten, doen zwellen Fierezza it., (Con, met) fier- tot forte, en allengskens we- heid, edele stoutmoedigheid. der doen afnemen tot piano; in Fiero, - ra, - ramente; - éénen adem. rissimo, - ma it., edel, krach- Fin fr., en tig, fier, stoutmoedig; zeer -. Fine it., einde, slot. - 51 - Fin qua. Flebile. Pin qua it., tOt dhâr. teekening van drie kruisen voor Pin qui it., tot hiertoe. f, c en g; z. 0. IL C. Pinaal-kadans, slotkadans, Pia moll hgd., of mol ned., de sluiting van een stuk met z. fis /5. terts. eene schitterende kadans of pas- Pisfis of sage; z. 0. Viii. Pisis ned., hgd., de door een Pinaal-noot, grondtoon, to- dubbelkruis een' heelen klank- nica. trap verhoogde toonf; z 0. II. a. Pinaal-teeken, eind- ofsiot- Pistel hgd; z. Falsetto. teeken. Fistula lat., roer, pijp, fluit. Final fr., en Flageolet fr., en Finale it., het laatste of sluit Plageoletto it., eene kleine een toonstuk van-nommer van soort van bekfluit van ivoor, palm- verscheiden afdeelingen, zoo als of ebbenhout, met een' omvang van eene sonate, symphonie, ope- van tweegestreept tot vierge- ra, enz. Finale heeten ook de ver- spreept S. Men heeft ook twee schillende uitgangen der psalm- aan elkander gehechte of dubbel- tonen. flageolets; z. verder F/Ste a bee. Pinamente it., teêrgevoelig, Plageolet -tonen ned., fljngevoelig. Suoni armonici of Flantioi it., Pinezza it., (Con, met) teêr-, Sons harmoniques fr. bekfluit- fljngevoeligheid. tonen, tonen als die van de flage- Piocco, - Ca, - camente it., olet kunnen op de viool enz. heesch, flauw, mat. worden voortgebracht door eene Pioreggiare, - ando, - ate, bijzondere wijze van den vinger op - ato, - ta, of de snaar te zetten en van to Piorire, - endo, - ite, - strijken. Zij worden tegenwoordig ito, - ta it., versieren, figures- bij het obligaatspel zelfs op con- ren, van hulp- of bijnoten voor trabassen in toepassing gebracht. zien eene melodie of de melodie- Pakfluit, zeker pijpwerk in noten. het orgel van 8, 4 en 2 voet toon. Pioriture of Pioretti it., Plat eng., mol, nsolteeken. Ornements, Agrinsents. fr., ver Platter la corde fr., de sierselen, huipnoten eener melo- snaar streelen, zacht spelen. die, passage of enkele noot. Plautare, - ando, - ate, Pia ned., hgd., fa diesis it., - ato, - ate it., al zingende of fee dièse fr., f sharp eng., de door spelende het geluid of de tonen een kruis een' halvea klanktrap eener fluit nabootsen. verhoogde toon f; z. 0. II. a. Plautj.ni it.; z. Flageolet- Pia dur hgd., of duur ned., tonen. z. fis yr. terts. Plautino it., fluitje, octaaf- Pia groote terts of duur fluit. ned., fis thor hgd.,facliesis may- Plauto it., Z. Fluit. giore it., fee dièse oncejeur fr., f Plauto amabile of sharp major eng., de harde toon- Plauto dolce it.; z. EiSte soort van fis met eene voortee- d bee. kening van zes kruisen voorf, c, Plauto piccolo it., kleine g, S, a, en e; z. 0, II. C. dwarsfluit. Pis kleine terts of mol Plauto traverso it., dwars- ned., fis moll hgd., fa diesis fluit; z. Fluit. usinore it., fa dièse misseur fr., Plautone it., eene groote f sharp minor eng., de zachte fluit. toonsoort van fis met eene voor- Flebile, - bilmente it., --52-- Flessibile. Flute douce, angstig, treurig, droevig, kla- naamd register aangebracht. Tot gende. verkrijging van meer zuiverheid Flessibile , - ilmente it., en gelijkheid van toon heeft men buigzaam, lenig. in nieuweren tijd verscheiden Flessibilita it., (Con, met) gaten met kleppen, tot zelfs buigzaamheid, lenigheid. veertien toe, er bijgevoegd. De Flon-flonf r.,.refrein van oude toonomvang van deze fluit, D vaudeville-couplets, gedreun. fluit genoemd, is van de éénge- Fli gel of streepte c tot de driegestreepte Fligel-pianoforte hgd., z. a. Andere soorten verschillen Vleugelpiano. hiervan, zooals: de Flute d'amour Fluidezza it., (Con, met) staat[ Bene terts lager, de Terts- vloeibaarheid, zachtheid, ineen - fluit eene terts hooger, de Quart- smelting, binding. fluit eene quart hooger en de Fluido, - da, - damente Octaaf fuit, Flauto piccolo at., it., vloeiend, ineensmeltend, ge- eene octave hooger. De Dwars- bonden. pijp of Veldfluit z. Fifre. Fluit of Dwarsfluit ned. Ti- Fluitbas of Basfluit; z. Flute lat., Flóte hgd., Flauto of a bee. Flauto trays rso it., Flute of Fld te Fluitstem, de partij voor de traversière of Flute allemande fr„ fluit in een ensemblestuk. German flute eng., een blaasin- Fluitwerk, al de fluitstem- strument van ivoor, palm- of men saamgenomen in een orgel; ander fijn, hard hout, of ook te ook zekere registers, den toon glas of metaal.-genwoordig van der fluit nabootsende. Dit oudste aller muziekinstru- Flute fr.; z. Fluit. menten, naar hetwelk al de an- Flute à beo fr.. Engelsche dere blaas-instrumenten uitge- fluit, bekfluit, een reeds bij de vonden zijn, was als Phrygische oude Hebreeuwen bekend, thans Fluit bij de oude volkeren ruw in onbruik geraakt blaas- instru- en onaanzienlijk. Nog in de ze- ment van hout met één mond- ventiende eeuw bestond zij uit stuk, zeven toongaten voor de slechts een stuk met zes toon- vingers en één voor den duim, gaten. Later werd in Frankrijk heeft een omvang van de één- het zevende toongat, overdekt gestreepte f tot de driegestreepte met eene klep er bijgevoegd g. Eenige eeuwen geleden, werd daarna de fluit in drie stukken er veel werk van dit instrument verdeeld, van welke het bovenste (Plods- of Plock-Flute hgd.) ge het gat om te blazen, het mid- toen ook-maakt en men had delste de zes open toongaten, en eene Fluitbas of Basfluit van een' het onderste het overdekte toon- toonomvang vaan groot Ftot één- gat bevatte. Nog later werd het gestreept d, en eene Tenorfluit middelstuk in twee gedeeld, zoo van groot B tot ééngestreept d; dat zij, zoo als thans nog, uit z. verder Flageolet. vier stukken bestond. Om de Flute f l'oignon fr., uien- zuivere toonhoogte gemakkelijk fluit, eertijds eene groote fluit te verkrijgen, vond de fluit-vir- met drie toongaten en één mond- tuoos Quanz te Berlijn in 1726 stuk in den vorm van eene schroef uit, waarmede de eene ui. prop van kurk boven in -het. Flute allemande fr.; z. kopstuk op en neder kan gehaald Fluit. worden. Ook in het voetstuk Flute douce fr., z. Flute werd te dien einde een z ooge- a bes. — 53 -- Flute traversière. Fresco, -ca, - camente. , Flute traversiëre fr. ; z. genten, en door de dempers voor Fluit. elken toon, die ook allen gelijk- Poco it., (Con, met) vuur, tijdig door een pedaal kunnen drift, ziel. opgeheven worden. Een tweede Focoso, - sa, - samente, pedaal in sommige maakt den - sissimo, - ma it., vurig , toon zachter. De toonomvang driftig, levendig, stout, onstui- is van 6, 6 1/„ tot 7 octaven en mig ; zeer -. zelfs meer. Vroeger werden de Foglietto it., blaadje, eene pianofortes, gelijk de klavieren, eerste vioolpartij van eenmuziek- slechts in tafelvorm, maar thans stuk, die ook de obligaat-pas- ook in staanden of klein kabi- sages van andere instrumenten net-vorm genaamd Pianino (z. bevat, om er uit te di. igeeren. dit) gebouwd. Eens andere soort, Folies d'espagne fr., een afkomstig van de vleugel-kla- verouderde Spaansche nationale vieren of staartstukken, noemt dans van een ernstig karakter men Vleugel-piano-forte; z. dit. in 3/4, door een' persoon alleen Fortepiano-klavier, een uit te voeren. toetsen-instrument, dat door mid- Fondamento it., de grond- del van pedalen als .Klavier en als of fundamentaal-stem; z. Bas. Forte-piano gebruikt kan worden. Forlana it., eene zeer leven- Forza it., (Con, met) kracht, dige Italiaansche volksdans met sterkte. zang in 6/8 maat. Forzando it., verk. f z., ver Fort-bien fr., eene soort van krachtig; z. Forzare.-sterkend, klavier-instrument, thans buiten Forza, - ando, - ate, - gebruik. ato, - ta it., hard, sterk ,te Forte it., verk. f., sterk of zingen of te spelen de noot of hard de noot of passage te zingen passage, waarbij dit aangeduid of te spelen, waarbij het staat; staat. z. 0. V. a. Pin forte sterkar. Fourchette tonique fr.. Fortemente it., hard, sterk, Stemvork; z. dit. krachtig. Fragment, een gedeelte van Fortissimo it., verk. f, iff, een geheel, b. v. van een con- en ii, zeer hard, zeer sterk, certo, van eene opera, van eene zeer krachtig; z. 0. V. a. symphonie, enz. Forte piano it., verk. f. p., Francais fr; z. Contre- geeft te kennen, dat het forte danses. slechts voor ééne noot of voor Franchezza it., (Con, met) één accoord geldt, en het volgen- v stheid, vrijmoedigheid, rond- de weder piano moet uitgevoerd heid, stoutmoedigheid. worden; z. 0. V. a. Franco, - ca, - camente, Fortepiano of pianoforte it, - chissimo, - ma it., vrij, Piano fr., een thans algemeen vast, fiksch, moedig. geliefkoosd toetsen-instrument, Fransche school ; z. 0. IX. hetwelk naar aanleiding van het Freddezza it., (Con, met) oude klavier (z. d't) door C. G. koelheid, onverschilligheid. Schroder te Nordhausen uitge- Freddo, - da, - damente vonden en door G. Silberman te it., koud, koel, onverschillig. Freiburg in 1726 het eerst is • Frédon fr., '/16 noot; ook in gebouwd geworden. Hoofdzake-. vroeger' tijd een trillerloop, thans lijk verschilt het van het klavier een spotnaam voor dusdanige door de losse springende ha- verouderde versierselen. mertjes in plaats van vaste tan- Fresco, - ca, - camente it., -- 54 -- Fretta. Fuora. .Frais fr., fris.ch, levendig, op- in enkele, dubbele, driedubbele, geruimd. enz. (naar het aantal thema's dat Fretta it., (Con, met) haast, verwerkt wordt), in 2-3-4 stem. versnelling van beweging. mige enz., in secunde-terts-quart- Frettoso, - sa, - samente, quintfuga's en (naarmate de be- - setto, - ta, sissimo, - ma antwoordi ng van het thema in de it., haastig, verhaastende; een secunde, terts, quart of quint ge- weinig haastiger; zeer haastig. geschiedt), zijn de voornaamste Frivolo, la, - lamente i t. , soorten nog. lichtzinnig, beuzelachtig, licht Fuga canonica lat., de ca- -vaardig. nonische fuga, de eigenlijke ca- Frontpijpen, z. Figuranten. non, in welke de volgen-Ie stem Fuga lat., it., ned., fuga ned., den zang der voorafgaande noot fugue fr., en eng. (afk. van fugare voor noot herhaalt. lat. najagen, of van fugere lat. --- contraria lat., tegen - vluchten) een uit dubbel contra- fuga, in eene omgekeerde voort punt en imitatie voortgesproten -schrijding. kunstvorm, welke hierin bestaat, --- impropria of libera dat een of meer melodieën als het lat., eene vrije, naar willekeur thema worden gebruikt: waar- bewerkte fuga. mede alle hoofdstemmen zich be- --- inversa lat., eene fuga zig houden, wat zij beurtelings met omkeering der stemmen. van elkander overnemen, weder ---- obligata. lat., strenge loslaten, met contrapuntische te fuga, met nauwkeurige inacht- voorzien, naar al-genmelodieën neming der regels bewerkt. zijne zijden in het licht stellen, --- ricereata it. uitgezocht, en het aldus volgens bepaalde is eene fuga, die geheel uit "het regels tot volledige ontwikkeling thema gesponnen is, en uit een brengen. Ook het muziekstuk, dat menigte van canon's, imitaties en in dezen vorm is gecomponeerd stretto's bestaat ; z. Ricercari. wordt fuga genoemd. Fugara lat., eene verouderde De fuga in haar tegenwoordigen fluitstem in het orgel. vorm heeft zich eerst in de 17de Fugato it gefugeerd. en vooral in de 18de eeuw ont- Fuge hgd.; z. Fuga. wikkeld, hoofdzakelijk door toe- Fuggire la cadenza it., de doen der organisten en der groote sluiting, de kadans vlieden, ver- meesters Bach en Hhndel. Aan mijden. de Ouden was zij niet bekend; Fughetta it., kleine Fuga: zij gaven de benaming fuga aan z. dit. meer of minder vrije en vooral Fugue fr.; z. Fuga. (sinds Joh. Ockeghem t 1514) aan Fundamental note eng., streng canonische imitaties. grondnoot, basnoot. Over de bestanddeelen en de Fundamentum lat., grond hoofdregels der fuga z. O. VII. d.; Bas; z. dit. -slag, grondstem of over haar gebruik; z. 0. VIII. Funèbre fr., en Daar zijn vele soorten van fuga's. Funebre it., treurig, som- Behalve de onderscheiding in ber, donker. vocaal- en instrumentaal fuga, in Fuoco it., (Con, met) vuur, strenge en vrije, in eenvoudige drift. en begeleide (naarmate alle stem- Fuocoso, - sa it., vurig, men aan de fuga deelnemen of driftig. slechts enkele, terwijl de overige Fuora it., het woord, waar zich tot eene begeleiding bepalen), zangers of virtuozen in-mede de - IL

Furia. Galante muziek. Italië teruggeroepen worden. vurig, driftig, haastig, woest, Furia it., (Con, met) onstui wild; zeer -. migheid, kracht en verhaasting. Furore it., (Con, met) on- Furibond fr, en stuimigheid, woede. Furibondo, - da it., vurig, Fusa lat, eene achtste noo t; krachtig, onstuimig. z. 0. ITT. 2. Purioso, - sa, - samente, Fusella lat., eene vlir-en-zes- - sissimo, - ma it., onstuimig, tigste noot; z. 0. iT'. 2

(3- ned., hgd., eng., sot it.. fr., G mol kleine terts ned. z. benaming van den vijfden toon Ges let, tests. der diat. en van den achtsten toon G moll hgd., of mol ned., der chrom. toonschaal, uitgaande z. g let. terts. van c; z. 0. H. a. G sharp eng., z. Gis. G. verk. van Gauche; z. dit. G sharp major eng.; z. Gis G dur hgd., of duur ned., yr. terts. z. G. yr. terts. G sharp minor eng.; z. Gis G flat eng.; z. Ges. let, tests. G flat major eng.; z. Ges G sleutel of vioolsleutel yr. terts. ned., clef de sot fr, sleutel welke G flat minor eng.; z. Ges de noot y aanwijst; wordt uit- id terts. sluitend gebruikt op de tweede G groote terts of duur lijn; in oudere instrumentaalwer ned., y dur hgd., sot maygiore ken vindt men baar somtijds op it., sol majeur fr., a major eng., de eerste. z. 0. H. a. de harde toonsoort van y met G snaar, de onderste snaar eene voorteekening van één kruis op de viool, de vierde op degi- voor!; z 0. H. c. taar, enz. G kleine terts of mol ned., G-sol-re-ut z. Solmisatie. y mall hgd., sot minore it.. sot Gaande beweging, traps- mineur fr., y minor eng., de gewijze voortschrijding van den zachte toonsoort van y met eene eenen tot den anderen toon. voorteekening van twee mullen Gagliarda it., en voor b en e; z. 0. H. c. Gagliarde of G kruis ned. z. Gis. Gaillarde fr., een in onbruik G kruis groote terts ned. geraakte Italiaansche dans van Z. Gis yr. terst. een uitgelaten, vroolijk karakter G kruis kleine terts ned. in en 3/4, alsmede 2/4 en 4/4 z. Gis kl. terts. maat. G major third eng.; z. Gajo, ja -jamento, -jetto yr. terts. - ta it., 6'ai Ir., levendig, vroo- G minor third eng.; z. G. lijk, vurig, krachtig; een weinig. id terst. Galante fuga, vrije fuga, (3- mol ned. z. Gee. eene in den kamerstijl geschre- G mol groote terts ned. ven Fuga; z. dit. Ces yr. terts. Galante muziek, toonstuk- -- 56 --- Galopade. Getuidleer. ken in vrijen, ongeboden stijl ziel, de oorsprong en de stof van gecomponeerd. een. kunstgewrocht. Galopade fr., Gedakt of Galopata it., en Gedekt noemt men een fluit- Galopp hgd., een bekende dans register in het orgel, welks pijpen van eene springende, snelle, rond ver boven gedekt of gesloten beweging, voor twee-draaiende zijn, en daardoor een dieperen personen, in 2/4 maat. toon betomen. Gamba it., z. Viola di gamba. Gedekte fluit, een liefelijk Gamme fr., af k. van het gr. fluitregister van 16,8 of 4 voettoon. Ganasna, benaming van den let- Geestelijk; z. Kerkelijk. ter G, welke letter (het eerst Geestig of door Guido van Arezzo) voor aan Geestrijk wordt eene compo- de toonschaal werd geplaatst, sitie of eene muzikale gedachte ge - waardoor detoonladder den naam noemd, welke getuigt van vernuf- van Gamma heeft verkregen; ook tige vinding. wordt het notenstelsel zelf . van Gehoor en Guido aldus genoemd, hetwelk Gehoorleer; z. 0. L a. zich van de groote G tot de twee- Geige hgd. Viool z. dit. gestreepte e uitstrekte. Gekoppeld worden de kla- Gammes fr., studiën, oefe- vieren of tastaturen van een orgel ningen der toonschalen voor de genoemd, wanneer zij door een zangstemmen of voor instrumen- werktuig zoodanig vereenigd zijn ten. dat ook de bovenste nedergaan Gamut eng., Scala it., Gamme en toon geven, als de onderste fr., toonschaal. bespeeld worden. Garbatezza it, (Con, met) Gekunsteld noemt men de bevalligheid, gratie. compositiën, in welke de kunst Garbato. - ta, - tamento; overdreven, of niet te rechter tijd - tino, - tina; tissimo, - en plaats aangewend is. ma it., bevallig, aanminnig, gra- Geleerd zegt men van per zieus, liefelijk; een weinig - zeer -. sonen, die veel bedrevenheid in Garbo it., (Con, met) sier- muziek bezitten, maar weten is lijkheid, elegance, bevalligheid. nog geene kunde, en kunde nog Gariglione it., Carrillon fr. geene kunst; werken noemt men klokkenspel. aldus, die naar de regels der Garrire, - rendo, - rite, muziek, maar zonder inspiratie - ito, - ta it., kwinkeleeren, kwee gecomponeerd zijn. als de vogels. -len Geleitoon, Leitton hgd., is Gauche fr., verk. G., links, elke toon van een dissoneerend linkerhand. accoord, die naar eene oplossing Gavotte fr., zekere dans en doet verlangen, en die slechts dansmuziek van eene gematigde een' halven toonafstand- van zijn beweging in 3/4 maat. in het volgend accoord naast ge- Geaccentueerde noten; z- legen toon verwijderd is. 0. V.a. Gelijkheid der stem, de Gealtereerde dissonan- gelijkmatigheid van geluid en de ten; z. 0. VII. kunstmatige verbinding der re- Gebroken accoorden; z. isters in eene zangstem. o. VII. Gelijkmatige rhythmus; Gecompliceerde periode; Z. 0. VI. a. z. 0. VI. c. Geluid en Gedachte, de geest en de Geluidleer; z. 0. I, a. -57-- Gemebondo Gevoel. Gemebondo it., klagende. Genus percussible lat., Gemeen, Vulgaire fr., plat, slaginstrument. vlak, dagelijksch, slecht zoowel --- rarum lat., wijd of di- ten opzichte van de stof en de atonisch klankgeslacht. strekking als van de behandeling. --- syntonum lat., diato- Gemengde effene maat- nische toonopvolging. soort; z. 0. IV. b. --- tensile lat., de snaar- Gemshoorn, zeker fluitwerk instrumenten. in het orgel, gewoonlijk van 2, German flute eng., Duitsche 4 tot 8, zelden van 16 voet. fluit; z. Fluit. Generaalbas- schrift ; z. 0. Ges hgd., ned., sol bimmolle VII. it., sol bémol fr., g flat eng., g Generale Bas, de kunst, om mol ned., benaming van den naar de regels der harmonie een halven klanktrap verlaagden eene grondstens en de vereischte toon g; z. 0. II. a. accoorden tot eene gegevene me- Ges dur hgd., duur ned. z. lodie te zetten of te spelen ; z. ges gr. terts. 0. VII. Ges groote terts of duur Generale Pauze, algemeene ned., ges dur hgd., sol bimmolle rust, wanneer al de stemmen of rrmaggiore it., sol bimol majeur partijen in een meerstemmig mu- fr., g fat minor eng., de harde ziekstuk gelijktijdig rusten of toonsoort van ges met eene voor- zwijgen. teekening van zes mollen voor Genera spissaofdensa lat., b, e, a, d, g en c. z. 0. II.. e. de dichte klankgeslachten, de Ges kleine terts of mol ned. chromatische en enharmonische ges molt hgd., sol bimsnolle minore bij de oude Grieken en Romeinen. it., sol bimol mnineur fr., g flat Genie fr., aanleg, aangeboren minor eng., de zachte toonsoort geestvermogen, scheppingskracht van ges met eene voorteekening van het verstand en de verbeel- van negen mollen, niet in ge- ding. bruik, slechts enharmonisch van Genrefr., geslacht, soort, aard. fis kl. terts verschillend; z. 0. II. c. Genereso, - sa it., edel, ver- Ges moll hgd. of mol ned., heven. z. ges kleine terts. Gentile, - tilmente it.. Gen- Geschiedenis der toon til fr., bevallig, liefelijk. 0. I. b. -kunst, z. Gentillesse fr., en Gettate it., (imper.) werpt weg, Gentillezza it.. (Con, met) verhaast, versnelt Benige kleine zachtheid, bevalligheid. noten, die eene lange of groote Genus lat., geslacht, soort, voorafgaan. aard. Gevoel, (aangenaam of on- Genus chromaticum lat., aangenaam, genoegen of leedwe- chromatisch, en zen, vreugde of smart, en beiden --- diatonicum, lat., di- vereenigd : ontroering) is die toe- atonisch, en stand der ziel, waar zij zich de --- enharmonicum lat., indrukken van buiten, de aan- enharmonisch klankgeslacht. doeningen en gewaarwordingen --- epitriton lat., bij de van binnen, saámgevat, bewust Grieken Bene soort van rhythmus is. De toonkunstenaar moet, be- of maat van ongelijke deden, halve den noodigen aanleg en de b. v. 7/4 of 7/s maat, noodige geoefendheid, een warm --- inflatile lat., blaasin- gevoel voor het goede en edele, strument. voor het schoone en verhevene - 58 - Gewrongen. Gongon. van recht en waarheid bezitten, minore it., sot dièse mineur fr. om aan een kunstgewrocht de g sharp minor eng., de zachte hoogst mogelijke volmaking te toonsoort van gis met eene voor- kunnen geven, of zulk een werk teekening van vijf kruisen voor zoodanig voor te dragen, dat het f, c, g, d, en a; z. 0. IL c. bij de toehoorders dezelfde ge- Gis moll hgd., of mol ned., z. waarwordingen verwekt, welke gis hi. torte. den schepper er van bezield Gitaar z. Gnitaar. hebben. Gittith heb., zeker muziek- Gewrongen noemt men het- instrument tot het aecompagnee- geen onnatuurlijk, stijf, niet vloei ren der psalmen bij de oude He - end in compositie en voor- breeuwen. dracht is. Giusto, - ta, - tamente it., Gezang, Canto, it., Chant fr, laste, Precis fr., nauwkeurig, af- Gesang hgd.; z. Zang. gemeten, volgens het karakter Geziobtspijpen; z. Fignran- van den inhoud, het muziekstuk ten. voor te dragen; nauwkeurig in Giga it., en de maat; Allegro gisesto, in een Gigue of Gique fr., een oor- gematigd tempo, evenals An- spronkelijk voor een' huppelen- dante. den dans in of 1-'218 bestemd Glasehord, een in 1785 te maarthans verouderdtoonstukvan Parijs uitgevonden instrument,be- een vroolijk, levendig karakter. staande in glazen klokjes of staaf- Giocondita it., (Con, met) jes, die met houten, van lakenvoor- levendigheid, vrooljkheid. ziene, hamertjes geslagen worden. Giocoso, - sa, -samente it., Gli it., Les fr., de. schertsende, stoeiende, vroolijk, Glissando of levendig. Glissato it., en Gioja it., (Con, mei) opge- Glissé fr., zacht slepende, glij- ruimdheid, vroolijkheid, levendig- dende uit te voeren. heid. Gloria (eer) lat. het tweede Giojoso - sa - samente it., van de vaststaande gezangen vroolijk, lustig. onder de mis; het wordt door Giraffe-pianoforte, een op- den priester aangeheven en door staande vleugelpiano in den vorm het koor voortgezet; z. Mis. van den hals eener giraffe. Glottis gr., het roer of rietje, Gis hgd., ned., sot diesis it., waarmede blaas-instrumenten als sot dièse fr, g sharp eng., g kruis de oboë, fagot, enz. geïntoneerd ned., de een' halven klanktrap worden. verhoogde toon g; z. 0. II. a. God save the King eng., Gis dur hgd., of duur ned., geliefkoosd nationaal -lied der z. gis gr. terts. Engelsehen. (God behoede den Gis groote terts of duur Koning). ned., gis dur hgd., sot diesis Goede noot; z. 0. V. a. snaggiore it., sot dièse majeur Goede maatdeelen en Ir., p sharp major eng., de harde Goede maatleden; z. 0. toonsoort van gis met eene voor- IV. b. teekening van acht kruisen, wei- Gola it., keelstem. nig gebruikelijk, slechts enbar- Gong en monisch van as gr. terts verschil- Gongon, een uit metalen bek- lend; z. 0. II. c. keus, die met een houten klepel Gis kleine terts of mol geslagen worden, bestaand mdi- ned., gee molt hgd., sot diesis aansch instrument; z. Tamtam. _ _. 59 - Gorghegghio. Noot. Gorghegghio it., Vocalise te it., edel en prachtig voor te fr., studie of oefening voor den dragen. zanger tot vorming zijner Granita it., Grenaillé fr., ge stem. vol, rond en duidelijk-pareld, Gout fr., smaak; z. dit. van toon. Grace fr., bevalligheid, sier- Grave, - vemente; - gra- lijkheid, gunst, bekoorlijkheid. vetto, - ta; - vissimo, - ma Gracieux fr., z. Grazioso. it., zwaarwichtig, ernstig, rond, Gracile it., dun, zwak, rank, deftig, langzaam (als Largo); helder. weinig - (als Larghetto); zeer - Gracioso sp., komiek per- (als Larghissimo.) sonage, de harlekijn van het Gravecymbalum lat., werd spaansche tooneel. eertijds bet Vleosgelklavier ge- Gradamente it. , trapsge- noemd ; z. dit. wijze, allengs. Graves claves lat., eertijds Gradatio lat., en de benaming van den toonom- Gradazione it., (Con, met) vang van groot A tot klein g. klimming in kracht en uitdruk- Gravita it., (Con, met) ernst, king. deftigheid, waardigheid, zwaar- Gradevole it., aangenaam, wichtigheid. liefelijk, bevallig. Grazia it., (Con, met) be- Grado it., trap, sport, graad. vallig-, sierlijk-, liefelijk-, buig- Di grado ascendente, trapsgewijze zaam-, innemendheid. klimmende, descendente, dalende. Grazioso, - sa, - samente; Graduale lat. (trapgezang). - setto, - ta; - sissimo, -ma De afleiding van dit woord is niet it. , bevallig, liefelijk, sierlijk, met zekerheid uit te maken; het streelend, bekoorlijk; een wei- beteekent: 1 0. een uit schriftuur - nig -; zeer -. teksten bestaand gezang, dat in Grazioso it., als tempo -aan de Mis tusschen Epistel en Evan- Andante en Andan--duiding, met gelie wordt gezongen; 20. een tino overeenkomende. boek, waarin alle door het koor Greepplank ned., Griffbett gedurende de Mis voor te dragen hgd., Manche fr., Monica it., het gezangen vereenigd zijn. z. Mis. plankje op den hals van eene Grammatica musicale, viool, gitaar enz., op hetwelk de leerboek der toonzetkunst, bevat- snaren liggen, en met de vingers tende de regels over het noten van de linkerhand nedergedrukt notenschrift, over de-stelsel en worden. harmonie, melodiek, rhythmiek Gregoriaansch kerkge- en metriek. zang z. Cantos gregorianns. Grammatical fr., Grieksche toonkunst; z. Grammatisch hgd., volgens O. V. a. de regels der toonkunst inge- Grimaces fr., en richt, vervaardigd. Grimassen ned., wonderlijke, Grammatikaal accent; z. leelijke gebaren en gezichten van 0. V. a. toonkunstenaars bij het spelen Gran of of zingen, waarmede zij meehen Grande it., groot, veel. hunne diepe gevoeligheid aan Grand pianoforte fr., een in den dag te moeten leggen. 18 , 8 te Londen uitgevonden kla- Grond-accoord; z. 0. IZI,a. vierinstrument met slechts dine bas; z. Bas. snaar van staal voor elken toon. noot, de diepste noot Grandioso, - sa, - samen- van een accoord. --60--

Grondstem. Guinter. Grondstem, de .laagste stem trompetters op de wachtparade of toonopvolging van een muziek- te blazen stukje. stuk; z. 0. II. b. Guerriero, - ra it.; z. Mar- toon; z. 0. II. b. ziale. toonsoort, hoofd- Guida it., toonsoort van een muziekstuk. Guide fr., geleider, leidsman, Groot A, B, C enz.; z, 0. gids; z. Fuga. II. a. Guide de main fr., hand- Groot-none-accoord, en leider bij de pianoforte. Groot-septime-accoord; z. Guidon fr., Custos lat., noten- 0. III. a. wijzer. Groote halve toon, en Guidonische hand z. Solmi- Groote heele toon; z. 0. satie en 0. I. b. III. a. Guidonisch stelsel, noten- Groot-octaaf; z. 0. II a. stelsel, uitgevonden door Guido Groote seconde, terts enz.; van Arezzo omstreeks 1024; z. z. 0. Ill a. 0.1. b. Groot of grof gedakt, de Guitar beter Gitaar ned. gedekte groote fluitstem in een Guitare fr., orgel. Guitarra sp., en Groppetto; z. Gruppetto. Guitarre hgd. Chitarra it., Groppo; z. Gruppo. Fides of lat., een uit de Gros-fa fr., noemde men eer- citer voortgesproten instrument tijds de in vierkante ronde en met zes snaren, die van onder blanke noten geschreven oude op e, a, d, q, b en e gestemd, kerkmuziekstukken. met de vingers der linkerhand Grosse caisse fr., de groote gegrepen en met de rechter ge- of Turksche trom. tokkeld worden. De gitaar is Group eng., door de Arabieren of Mooren uit Groupe fr., en Afrika naar Spanje gebracht, en Gruppo it., eene reeks of van daar over Europa verspreid. groep van noten, die een toon - Men heeft ook gitaren met vijf figuur vormen. snaren, alsmede van den vorm Gruppetto it., kleine noten - eener lira, groep ter versiering van den Guitare d'amour fr., een in zang; z. 0. VI. d. De aard en j 1823 te Weenen uitgevonden graad van snelheid der uitvoe- gitaar. ring richt zich naar het karak- Guracho sp., z. Guarache. ter van het tooinstuk; de eerste Gush, een in Rusland ge- toon heeft een' langeren duur en bruikelijk snaar-instrument, eene eene sterkere accentuatie dan soort van liggende harp van twee de overige. octaven, hetwelk even zoo be- Guaracha it., en speeld wordt. Guarache fr., een (oorspron- Gusto it., (Con, met), smaak. kelijk Spaansche) Napolitaansche Gustosamente it., smaakvol, dans van eene matig snelle be- met smaak voor te dragen; z. weging in afwisselend 6/$ en 2/4 Smaak. maat. Guinter fr., z. Diapentisare. Guet fr., wacht, een door de - 61 - H

Harmonica. H hgd.; z. B. Chapeau cflinois of Pavilion Chi- H dur hgd.; z. B gr. tens. nois fr., een uit het Oosten af- H moll hgd,; z. B di. tents. komstig instrument, bestaande in Haborn-sip hong., heer- of eene groote metalen halvetnaan legerpijp, ragoezij -fluitje, het op een' stok bevestigd en van oudste muziek -instrument der vele klokjes of schelletjes voor Heidens (Zigeuners), eene soort zien, en wordende naar de maat van Schalmei; z. dit. geschud, gebruikelijk bij Turk- Hackebrett of Cisnbai hgd., sche of militaire muziek. en Halve maat, twee kwartmaat ilakkebord ned., Timpanon Z. 0. IV. a. fr., Saiteno of Saltenio tedesco it., Halve maat-noot, halve slag een overoud volksinstrument van Minima lat., it., Blanche fr., z. omstreeks drie octaven, met me- 0. 1V. a. talen snaren bespannen, die met Halve maat-pauze, Demi- houten hamertjes geslagen wor- mesure fr., z. 0. IVa. den; de voorganger en oorsprong Halve noot; z. 0. IV. a. der klavier-instrumenten. Halve slag; z. Halve maat- Half-common-time eng., noot. 3/4 maat. Halve sopraan; z. Mezzo- Hallali,jagersroep op dejacht sopraan. en in jacht-muziekstukken. Halve toon, Demi-ton fr., z. Hallelujah, heb., verk. Aevia, 0. II. a. Looft den Heer, jubelzang op Halve triller; z. trillen. hooge feesten in de kerken. HanaKisch hgd., ned., een Hals wordt dat gedeelte van levendige, vlugge dans in 3/4 maat, een gitaar, viool enz. genoemd, eenige overeenkomst hebbende waarop de greepplank rust, op met de Polonaise, afkomstig van welke de snaren door de vingers de Ilanaken, bewoners van Hana der linkerhand ter verhooging in het markgraafschap Moravië. van den toon gedrukt worden. Handvormer; z. Chiroplaste. Halt hgd.; z. Fermata. Harde drieklank; z. 0. Haltzeichen hgd., rusttee- III. a. ken; z. Fermata of 0. II. Z. Harde toonsoort; z. 0. Halve applicatuur, Mezza III. a. monica it., Deuxième position Harde verminderde drie- fr., de eerste verplaatsing der klank; z. 0. III. a. hand op de greepplank der viool. Harfe hgd., z. Harp. Halve cirkel, Prolatio lat., Harmonica of Glasharmo- een maatteeken der Ouden, be- nica,een muziek-instrument van staande in een doorsneden cirkel, een' métaalachtigen smeltenden waaruit de C als vier kwarts toon, uit glazen klokken of kom niaatteeken ontstaan is; ook zeke- men, die naar toonhoogte op eene re uit vier noten bestaande voort- wals of spil bevestigd zijn, met schrijdende notenfiguur; Waive den voet rondgedraaid, en metnat hgd., Groppo it. gemaakte vingers bespeeld wor- Halve kadans, halve of on-- den, uitgevonden door den use- volkomene uitwijking; z. Modu- ikaan Benjamin Franklin int 763.r lation. In den beginne had dit instru Halve maan, Podiglione it., ment een' toonomvang van slechts - - Harmonicoii. F{ausse. 2 112 octaven, te weten van klein bracht. In 1720 werden er vijf, c tot tweegestreept g; door an later zeven, en daarna nog meer deren werd het verbeterd, en van pedalen uitgevonden, ten einde klein c tot driegestreept f ge ook in andere toonsoorten, dan bracht. Ook zijn er later uitge- waarin de harp gestemd is, te vonden de Strij'eharrnoni.la, Bo- kunnen spelen. Ook werden er genharmonilca hgd., die met strijk- pedalen tot verkrij g ing van forte stokken, en de Klcsvierharmoniica, en piano bijgevoegd (Peclaalharp) Tastenharmonifccs hgd., die door In 1804 werd er eene Chromati- klaviertangenten tot toongeven sche Harp van 62 snaren, van gebracht worden. Eindelijk heeft vijf volle octaven met al de halve men nog Glaslattenhcsrmonika, tonen uitgevonden. De Dubbel- loTageiharmoni/ca, Stahiharinonilca hat-p of Davicisharp, Arpce dappics Mandharmonilca, hgd., enz. it., is van staal- en darmsnaren Harmonicon, eene soort van voorzien en wordt als de gewone Harmonica van staal en glas, harp bespeeld. De Spitzharfe hgd., welke beiden gelijktijdig toon Harpanetta of Arpanetta is eene geven. kleine harp, wier kast van onde Harmonie fr., overeenstem- ren 2 1/o voet, en van boven 11/fl ming; z. 0. I b. breed, en 3 voet hoog is, met Harmoniek af 49 metaal-snaren, en die als de Harmonieleer; z. 0. VII. either bespeeld wordt. De Ier- Harmoniemuziek, compo- sche Harp is van denzelfdenvorm, sitiën voor een ockest van blaas- van dezelfde grootte en speelwijze instrumenten; ook de uitvoering als de voorgaande, maar tweesna van zulk een orkest. rig, en telt 43 tonen. Z. 0. IX. Harmonieux fr., en Harpanetta it.; z. Harp. Harmonisch hgd., overeen- Harpe fr.; z. Harp. stemmend, welluidend; z, 0. VII. Harpegemente; z. Arpeggio. Harmoniesprong; z. 0.. VII. Harpinella, eene kleine harp Harmonium, een soort van in den yarns eener Apollo-her; z. Physhar;n.onica; z. dit woord. dit. Harmony eng., overeenstem- Harpiste fr., harpspeler. ming, welluidendheid; z. 0. VII. Harp-klavier, een in on- Harp ned., eng., Jiarfe hgd,, bruik geraakt, van darmsnaren Hcsrpe fr. , Arpce it., Kinnor heb., voorzien kiavier. een der bij de oude volkeren meest Harp-principaal, een orgel- geliefkoosde snaar-instrumenten, register, dat den harptoon na- in zijn beginsel zeer beperkt, en boots t. van lieverlede met snaren ver- , meerderd en anderszins verbeterd Harpsicon of De gewone Harp ook Groote De- Harpsicord eng., Kinder, vidsharp,Harpe 'e fr., genoemd, Vheagelpiaoso; z. deze. die men zittende of staande be Harp-sleutels, evenals die speelt, en wier darmsnaren met voor klavier, pianoforte enz., de de vingers beider handen getok- F- en G-sleutel. keld worden, heeft een' toonom- Hartstocht, als de hevigste yang van groot Clot driegestreept zielsbeweging, vereischt eene le c of S, in diatonisehe toonopvol- vendige, krachtige, vurige uit gin; de halve tonen worden door drukking, doch zonder overdrij het drukken van den duim op de ving, snaren aan den hals der harp, of Hausse fr., Frosch hgd.. het door zekere haakjes voortge- stukje hout of ivoor, onder aan - 63 - Hautbois. Homophonie. den strijkstok, in hetwelk het Lilcice hgd., in een' vers de wan- paardenhaar bevestigd wordt. luidendheid van twee in onder Hautbois fr.; z. Obog. scheiden woorden op eikander Hautbois d'amour fr., 0- volgende klinklettero, die door bog d'ansore it., is grooter, en hare ineensmelting opgeheven staat eesie tens lager dan de ge wordt, b. v. Tito a toto (is.) moet wone 0bo; z. dit. worden gezongen: Tio a to to Hautboist, een oboë-blazer. in de dramatische kunst eene Hautboïsten hgd., de leden sluitende gaping tusschen de van een orkest van Blaas-instru tooneelen van een tooneelspel, menten. als die niet behoorlijk met elkan Haut-contre fr., hooge alt- der verbonden zijn. stem. Hief of lift hgd., de toon Haut-clessus fr., eerste dis- of het geluid van het Hiefhorn; cant. z. dit. Haute-taille fr., hooge te- Hief horn of norstem. Hifthorn hgd., een bijna recht Heele noot; z. 0. IV. c loopend klein jachthoorn van toe- Heele toon; z. 0. IV. a. bereide ossen- en buffel-horens. Helden-opera, eene opera, Hierochord, zeker muziek in welke de handelende personen instrument met dine darmsnaar helden uit de oude tijden zijn, of en vijf en twintig toetsen. Het ook waarin heidhaftige gevoelens geluid heeft veel overeenkomst en daden door verhevene muziek met de Vox hzsmana van het worden uitgedrukt. orgel. Hemistychium gr., de helft Hirtenlieder hgd., Airs van een' vers. chasnpêtres, Pastourelles fr., her Hemitonos gr., de halve dersliederen. toon. His hgd.; z. Bis (nootbena- Heptachordon gr, , de groote ming.) septime. Hobo, en Herdersfluit; z. Doedeizale. Hoboë, z. 0b0. Héroique fr., Hoboisten hgd.; z. Hout- Heroisch hgd., heldhaftig. bol sten. Heroische Oper hgd., hel- Hochambt hgd., Gronde Mes - den-opera. se fr., Missa sotemnis lat.; z. Herroepingteeken of dit. Herstellingsteeken, Bi- Hoifluit of carre fr., z. 0. II. a. Holpijp, eene niet gedekte Hes of B hgd., z. Bes. orgelpijp van wijden omvang en Hexachordon gr., zessnarig, zachten, vollen fluittoon. &genljk de groote sext of een Holquint, een oud ongedekt instrument van zes snaren; in het orgeiregister van wijde afmeting. bijzonder de reeks van zes diato - Homophon gr., is de stem, nisehe toontrappen, waar Guido die in de melodie bij de anderen van Arezzo zijn toonsysteem op uitsteekt; ook eenstemmig. heeft gebouwd. Homophonie gr., eenstem- Hexarmonisch wordt eene migheid, de door twee of meer zoetsappige, laffe melodie ge stemmei gelijktijdig in unisono noemd. voorgedragen zang; ook de me Hexacord, de sexte. lodie, die door eene stem gezon- Hialeu.cos gr., treurlied. gen, en door anderen slechts in Hiatus lat., opening, gaping; - 64 Honderd acht en twintigste noot. . volle accoorden begeleid wordt; stukken voor alle toonsoorten, ook Monodie; z. dit. en eindelijk door aangebrachte Honderd acht en twin- kleppen en ventiles of zuigers tigste noot, Quinquies mica voor de uitvoering van alle chro lat., Quintuple creche fr., z. 0. matische passages to gebruiken. 1V. a. De toonomvang van den hoorn Honderd acht en twin- is van het één- tot het driege tigste pauze, 7rente-deuxièrne streepte c, op den gewonen hoorn de soupir; z. 0. IV. a. niet met alle tusschenliggende Hoofd-accoord, érand-ac- tonen der diat. toonschaal; op coord, Drie/dooie; z. dit. den gewonen chrom. hoorn in kadans; z. Koe/ons tusechen met alle in dien om- Hoofd manuaal, het voor vang liggende halve tonen. Z. naamste klavier van een orgel. 0. IV. noot; z. Noot.. Hoornmuziek, compositiën septime -accoord, voor koper-instrumenten, zooals Z. 0. III. a. hoor, trompetten, hazuinen, enz. stem; z. Stern. Hoornist, een horenblazer. toon; z. 0. II. b. Hopser hgd., een snelle sprin- toonsoort ; z. Toon- gende dans en danswijzo in 2/4 soort. maat. tijd; a. Tijd. Hora lat., uur, de voor zekere werk, het voornaam- uren bepaalde zang in kloosters. ste pijpwerk van een orgel. Horae canonica lat., de Hoog, Aigu fr., de fijne, dunne kanonische uren of getijden, nl. toon, die door de versnelde tril de zich in het brevier bevindende, ling der lucht wordt voortge- over de verschillende uren van bracht. den dag verdeelde psalmen, lof- Hooge altstem, Hautecontre zangen, lezingen uit den BijbeE fr., loopt van klein g tot twee- en uit de Kerkvaders, welke door gestreept cl. alle rk. geestelijken gebeden, en Hooge discant, Hautdessuc; in kathedraal- collegiaal- en kloo fr. loopt van ééngestreept c tot sterkerken in koor gezongen of tweegestreept a en hooger. gereciteerd moeten worden. Hoorn, Horen of Waldhoorn, Hornbugle eng., Bugle fr,, Horn of Wale/horn hgd., Corno Buglehoru, Hiefhorn, Kenthorn, of Jorno di caccia it., Cor of Cor Klappenhorn, Klappentrompete de chasse fr., een algemeen be hgd., klephoorn, kleptrompet, kend koperen blaasinstrument, welk instrument door het aan- bestaande uit cirkelvormige pij- brengen van de kleppen den pen, die in een wijden trechter schetterenden toon van de trom uitloopen, en door een mondstuk pet verloren, maar daarentegen worden geblazen; een der oudste aan bruikbaarheid als solo-in speeltuigen, eerst recht of maar strument, wegens zekerheid en weinig gebogen, van beesten- uitbreiding van toon, gewonnen horens, later van hout, en ein- heeft. delijk in 1680 te Parijs van koper, Hornpipe eng., een oud blaas- in cirkelvormige pijpen of roeren instrument der Engelschen, be- vervaardigd eerst als koe~, nacht- staande in een houten fluitje met wacht- en jachthoorn, en sedert loongaten; ook eene oude Engel- omstreeks eene eeuw als orkest~ sche nationaal-dans, met hoed en instrument gebruikt; dit eerst rotting op klompen gedanst, in in ééne toonsoort, later door zet- 3/4 of 3/ maat; z. ook Matelotte. -- 65 -- ttoussarde. Jachtmuziek. Houssarde fr., eene soort ding van de psalms (van David) van luchtigen dans. en de cantica (de overige Bijbel- Hüfthorn hgd; z. Hiefhorn. sche gezangen). Hulplijnen ; z. 0. H. a. Hymnus Ambrosianus Hulpnoot of lat., Ambrosianische lofzang of Hulptoon; z. 0. VII. het Te Beam, die door Ambro- Hummel hgd., zeker citer sius, bisschop te Miliaan (om- ook-soortig Poolsch-instrument; streeks het einde der derde eeuw), eene soort van doedelzak; ook vervaardigd en mede het eerst de Russische met slechts twee gecomponeerd geworden is. snaren bespannen luit (Balalaïka); Hypate gr., de laagste snaar ook zeker gonzend geluid in het der tetrachorden (Hypaton (groot orgel. B) en Meson (klein) c. Hyacinthia gr., een feest Hypatoides gr., de lage to- van drie dagen ter eere van Apollo nen in het Grieksche toonstelsel. bij de Lacedemoniërs. Hypaton gr., het laagste te- Hydraulicum lat., en trachord bij de oude Grieken. Hydraulos gr.; z. Water- Hyper gr., over, boven. orgel. Hyperbolaeon gr., het vijf- Hymenaeum gr., huwelijks- de of hoogste tetrachord in het of bruiloftszang bij de oude Grieksche toonstelsel, ons één - i rieken. gestreept e, f, g, a. Hymnerophon, de bena- Hyperdiapason gr., de bo- ming van zel er in 1112 te Kopen- ven-octave. hagen uitgevonden klavierinstru- Hyperditonos gr., de boven- ment, in hetwelk de tonen door terts. de wrijving van looden vorken Hypo gr., onder, beneden. op koperen schijven te weeg ge- Hypodiapason gr., de on- bracht, en de toonkleuren van der-octave. onderscheiden blaas-instrumen- Hypodioponte gr., de on- ten nagebootst worden. der-quint. Hymnes of Cantiques fr., Hypoproslambanomenos Christelijke kerkgezangen. gr., de allerlaagste toon der bij Hymnus lat., husnnos gr., de oude Grieken bekende tonen, hymne fr., hgd., inno it., hymn nog dieper dan de laagste toon eng., lofzang ter eere der goden van hun volledig toonstelsel, en helden. In den christelijken overeenkomende met onze groo- tijd wordt deze benaming vooral te G. gegeven aan die lofzangen, welke Hyporchema gr., danslied sedert het apostolisch tijdperk bij de oude Grieken. vervaardigd zijn ter onderschei-

I. J.

I it., de, b. v. i flaesti, de Jachthoorn, een in den vorm fluiten. eener halve maan gebogen hoorn Jacchus of van metaal, op de jacht gebrui- Jachus of Jakchos, bijnaam kelijk. van Bacchus; ook zekere zang Jachtmuziek, compositiën te zijner eer. voor hoorns enz. voor uitvoerin- Muzikaal Woordenboek. -- 66 -...m,

Jambikon. Imitazione. gen op de jacht; de uitvoering Imbroglio it., Confusion fr., zelve. verwarring, verwikkeling, wan- Jambikon gr., een zeker ge- neer eene tegenstrijdige rhythmi- dleelte van het lied, te zingen door sche beweging in een muziekstuk diegenen, welke in de Pythische voorkomt. spelen naar den prijs dongen. Imitare, - ando, - ate, Jambisch mannelijk noemt ato, - ta it., navolgen, naboot- men de insnede van eenen volzin, sen , de passage of melodie eener wanneer het einde der melodi- voorgaande stem, of ook de 1en- sche phrase met het einde der schelijke stem op een instrument. harmonie gelijktijdig is, en er Imitatio lat., Imitation fr., niet over heenloopt, Trochaeisch Imitazione it., navolging, na- (vrouwelijk) wanneer dit ge- bootsing, elke strenge of vrije schiedt. herhaling van eene muzikale fi- Jambisch vers, een vers of guur of melodische passage door gedicht in Jamben of in de Jam- de opvolgende stem in onder- bische versmaat; z. Jambus. scheiden intervallen, z. 0. VII, en Jambus gr., lat., een vers- op onderscheiden wijzen, b. v. voet van de volgende twee letter- Imitatio aequalis motus grepen ^-- —. lat., navolging in gelijke bewe- Janitscharenmuziek; z. ging; Turksche muziek. --- cancrisans lat., terug- Jarade sp. (Charade), eene gaande navolging; Spaansche danswijze, van welke --- cancrisans motu het eerste deel gedanst en het contrario lat., verkeerde terug- tweede gezongen wordt. gaande navolging, of met tegen- Ieosichordum gr., het uit beweging; twintig tonen bestaande muziek- --- homophona of in stelsel van Guido van Arezzo. unisono lat., navolging in uni- Ideaal, de voorstelling, die sono of met dezelfde toonhoogte men zich van iets in zijne vol- en beweging; komenheid maakt. --- inaequalis motus Idealiseh, denkbeeldig, b. v. lat., navolging in de tegenbewe- denkbeeldig schoon, dat is: zoo ging; schoon, als men het zich voor- --- motu contrario lat., stellen of verbeelden kan. vrije omgekeerde navolging; Idée fr., denkbeeld, gedachte, --- per augment%tio- voorstelling, inval. nem lat., navolging met ver Idiomelum gr., een voor -groote notenwaarden ; zeker feest in het bijzonder ver- ---- per diminutionem vaardigd lied. lat., navolging met verkleinde Jeu fr., registertrek in het notenwaarden ; orgel, b. v. --- per motum retro- Jeu céleste fr., engelen- gradum lat., navolging in te- stem. ruggaande beweging ; Jeu de $sites fr., fluitwerk, --- per thesin et arsin enz. lat., navolging in het gemengde Il it., de, het. maatdeel; Il fine it., het einde. — - — periodica lat., navol- Il tempo crescendo it., de ging van een gedeelte van eerie beweging versnellende. passage of van een' volzin ; enz. Il doppio movimento it., Imitation fr., ,z. Imitatio. dubbele beweging. Imitazione it.; z. Imitatio. — 67—

Immutabilis. Inflatilia. Immutabilis lat., onveran- gegeven; het staat gewoonlijk na derlijk ; z. Kerktonen. eene verandering van beweging, Impazientemente it., onge- zoo als Ritardando, enz. duldig, onrustig. Inapplicable fr., wordt van Impazienza it., (Con, met) eene passage gezegd, die (uit on- .ongeduld, onrust. kunde van den componist met Imperioso, - sa it., gebie- het instrument, voor hetwelk hij dend, fier, ontzagwekkend. schrijft) niet geschikt is voor de Impeto it., (Con, met) kracht vingerzetting, en dus geen effect en verheffing, en Lenige versnel kan maken. beweging. -ling der Incalzare, - ando, - ate, - Impetuosita it, (Con, met) - ato, - ta it., versnellen, ver onstuimigheid, kracht en ge- -haasten het tempo. druisch, met eenige versnelling Incarnatus est lat., de eerste van tempo. woorden van een gedeelte van Impetuoso, - sa, - samen- het Credo, een der gezangen in te ; - sissimo, - ma it., krach de R. K. mis. onstuimig, woest, driftig -tig, Incantare lat., Enchanter fr., zeer -. bezweren, betooveren , door Imponente it., Imposaast fr., schoonen zang ooren en harten gebiedend, ontzagwekkend, vast veroveren. beraden, nadrukkelijk. Incollare, - ando, - ate, - Impresario it., Entrepreneur ato, - ta it., beleggen, beklee- fr., de ondernemer van het be- den, al de tonen die tot een spelen van een schouw- of opera- accoord behooren, gelijktijdig tooneel. aanslaan. Impromptu fr., een voor de Incrociate it, kruist de vuist gecomponeerd muziekstuk. handen (bij het pianoforte- of Improvisare it., iets voor harpspel cie handen over elkan- de vuist dichten, componeeren en der slaan). zingen of spelen. Indebolire, - pendo, - lite, Improvisatori it., Improvi- Ito, - ta it., den toon vermin- sateurs fr., toonkunstenaars, die deren, doen verzwakken. voor de vuist dichten en compo- Indeciso it., besluiteloos, on- neeren, terwijl zij zingen ofspelen. zeker; bij de voordracht het Improvisazione it.; z. Fan- tempo en ook de waarde der tasia. noten te veranderen. Improviso, - sa, - samen- Indifferenza it., (Con, niet) te it., onverwachts, plotseling. koelheid, onverschilligheid, (te In it., in, b. v. zingen of te spelen). In canone lat., in den stijl Infernale it.. helsch, met of trant van een Canon ; z. dit. eene sterke, geforceerde uitdruk In concerto it., in samen- voor te dragen. -king stemming, in overeenstemming. Infioramenti it., Ornements In disparte it., ter zijde te fr., versierselen der melodie-no- zingen, als het ware niet hoor- ten. baar voor de andere vertooners Infiorire, - rendo, - rite, in eene opera. - ito, - ta it., versierselen der In distanza it., in de verte, melodie-noten met bij- of hulp- op een' afstand. noten, groepen, trillers, 'morden- In tempo it., in den tijd, in ten enz. de maat, zooals die in den be- Inflatilia lat., al de blaas ginne van een muziekstuk is op- samengenomen. -instrumenten -- 68 —

Inganno. Intervall. Inganno it., bedrog, teleur- Instrumentation fr., hgd., stelling, b. v. Cadenza d'inganno de instrumenteering van een mu- afgebroken slotval, Cadence rom- ziekstuk, dat ie: de melodie en pue, z. dit. hare harmonie en accompagne- Inglese it., z. Anglaise, een ment onder de verschillende in- vlugge huppelende dans in 2/4 strumenten van een orkest ver maat. om dit naar eisch te-deeleu ; Inno it.; z. Hymnus. kunnen doen, moet men behalve Innocente, - tamente it., de regels der harmonie, den aard, naïef, eenvoudig, onschuldig voor het karakter en het effect van te dragen. elk speeltuig kennen. Innoeenza it., (Con, met) Intabuleeren ned., en eenvoudigheid, kunsteloosheid. Intavolare lat., opschrijven, Ino it., verkleinwoord, b. v. opstellen in Tabulatuur; z. dit. Gas-bats bevallig, Garbatino een Intavolatura lat. ; z. Tabu- weinig bevallig. latuur. Inquieto, - ta; - tissimo, Intendant, iemand, die het - ma it., onrustig, verward; oppertoezicht of de directie over zeer -. het muziekwezen, b. v. ten hove, Inresoluto it.; z. Irresoluto. heeft. Insensibilmente it.,allengs- Intense fr., en keus, van lieverlede sneller of Intensivo, - siva of trager, sterker of zachter. Intenso, - sa it., met ver Insieme it., Ensemble fr., te vermeerderde kracht of-hoogde, zamen, allen met elkander. werkzaamheid, met inspanning. Insnede, z. 0. VI. 2. Interlude fr., Instituut, inrichting tot on- Interludio it., en derwijs of oefening in kunsten Interludium lat.., tusschen- en wetenschappen. spel, eene kleine muzikale fi- Instrument fr.. hgd., ned., guur, passage of idee, door welke Strusnento it., Instrumentusn lat.; men twee zinsneden met elkan- een werktuig, muziek-speeltuig, der verbindt, b. v. de verzen of de onderscheiden soorten van regels van een koraalgezang. strijk-, snaar-, blaas- en slag-in- Intermède fr., en strumenten, z. onder de artikels Intermezzo it„ tusschenspel, Viool, Fluit, enz. dat is: 1. eene kleine komieke Instrumentaal Concert, opera of een klein ballet tus- een concert van uitvoeringen schen de bedrijven van eene door instrumenten, zonder zang. groote opera uitgevoerd; 2. eene Instrumentaal muziek, tusschen twee varatiën inge- muziekstukken, die door instru- laschte phrase, om de eentonig- inenten worden uitgevoerd; ook heid te weren; 3. een muziekstuk de uitvoering zelve; z. O. I. c. tot inleiding van het volgende en VIII. bedrijf van een tooneelstuk of Instruments a Cordes fr., eene opera, tot aanvulling der snaar-instrumenten. pauze of ter voorbereiding des Instruments à vent fr., gemoeds van den toeschouwer blaas-instrumenten. op hetgeen er zal komen; z. Instruments de percus- Entr'acte. sion fr., slag-instrumenten., Interruzione !t„ (Sensa, Instrumentalist, iemand die zonder) afbreking, ophouden. een muziek -instrument bespeelt. Interval fr., ned., Instrumentatie ned., en Intervall hgd., en — 69 -- Intervallo. Jodeln,. Intervallo it., tusschenruim- brant uit de sakristie naar het te, afstand van den eenen toon altaar gaat; z. Mis. tot den anderen; z. O. II. b. Inventie-hoorn, een door Intonare it., Entonner fr. zoogenaamde inzetstukken ver- aanstemmen, den toon aangeven, beterde hoorn, op welken dien beginnen te zingen. uit alle toonsoorten-tengevolge Intonatie ned., intonatio lat., kan geblazen worden; z. Hoorn. intonation fr., hgd. 10 in het al- Inventie-trompet, eene gemeen het aanstemmen van een door zoogenaamde inzetstukken of meerdere tonen door de men- verbeterde Trompet; z. dit. schelijke stem of door een instru- Invention fr, en ment. Vandaar 29 de wijze, waar- Invenzione it, uitvinding, op dit geschiedt ; zoo spreekt vindingen van verbeteringen aan men van eene schoone of een instrumenten, enz. slechte intonatie; z. O. XI. 3 0. Inversio lat., de omkeering Het voorzingen van den aanvang der opvolging van de noten of eener antiphoon, van een psalm, tonen bij de imitatie in eene enz. in de R. K. Kerk door den muzikale phrase; ook verplaat- priester of den cantor. 40 Ook de sing van een woord in eene zin- korte phrase zelf welke deze voor- snede, om bijzonder oplettend er zingt, waarop het koor het ge- op te maken. zang voortzet, wordt intonatie ge- Inversio simplex lat., de noemd. eenvoudige omkeering, zonder Intoneer-mes, zeker mes nauwkeurige inachtneming van voor het besnijden van orgelpij- de opvolging der tonen. pen, om ze te stemmen. Inversio stricta lat., de om- Itoneer-ijzer, zeker ijzer keering met nauwkeurige inacht- tot stemming der orgelpijpen. neming der toonopvolging. Intrada lat., inleiding, in- Inversion fr., de willekeu- gang, voorspel. rige verplaatsing en herhaling Intrepidezza it., (Con, met) van enkele tekstwoorden bij onverschrokkenheid, vastheid, zangcompositiën. zekerheid (eenen toon aanheffen, Inverted turn eng., van eene noot aangrijpen). onderen naar boven, b. v. toon- Intrepido, - da, - damen- schalen enz. te; - dissimo, - ma it., onver- Invitatorium lat., uitnoodi- schrokken, stoutmoedig (een toon ging, heet de psalm, voornamelijk aangrijpen, aanheffen) ; zeer -. echter, de telkens tusschen de Introduction fr., en verzen van dezen psalm her Introduzione it., invoering, haalde antiphoon, waarmede het inleiding, een muziekstuk, het- breviergebed begint. welk eene groote compositie Invocation fr., en voorafgaat, en tot opening van Invocazione it, gebed, aan- eene opera, oratorium enz. dient, roeping, smeeking, een muziek- en soms de plaats vervangt van stuk van een godsdienstig ka eene Ouverture ; z. dit. langzaam van beweging,-rakter, Introito it., en harmonisch en -zacht van ,melo- Introitus lat., ingang, inlei- die, eerbied, ontzag en aandacht ding, is in de Misliturgie der inboezemende. R. K. Kerk het eerste der ver- Jodeln hgd., eene eigenaar- anderlijke gezangen, nl. de an- dige manier van zingen, te weten: tiphoon, welke door het koor met falset-tonen in springende gezongen wordt, terwijl de cele- intervallen; z. Tirolienne. 70 — Jodler. lubilus. Jodler hgd.; z. Tirolise. Issimo, - ma it., eené letter- Jolaia gr., zeker feest ter eere greep, die bij de bijvoeglijke van Hercules bij de oude Grieken. naamwoorden gevoegd wordt,. Jom kippur heb., zeker feest om een' hoogen, verhoogden of bij Hebreeuwen. hoogsten graad aan te duiden, Jongleurs fr., rondreizende b. v. forte hard, fortissimo zeer speellieden, die bij de harp of hard. citer de liederen der Troubadours Istesso, - sa it., dezelfde, zongen; later is deze naam op hetzelfde. intriganten alsmede op kunsten- Istrumentale it.; z. lustre- en potsenmakers overgegaan. mentaal. Jonicus lat., Jonische vers Istrumentazione it.; z. in- bestaande in de volgende-voet, strumentatie. vier lettegrepen — — ^- `.- of Istrumento it.; z. Instrument. ook ---- — —. Isthma gr., en Jonische toonsoort, Modus Isthmische spelen ned., Jonicus lat., bij de Grieken de eene van de viernationale feesten, ladder op f, in het systeem der der oude Grieken, welke, ingesteld kerktonen de ladder op c. z. door Theseus, eerst om de drie, 0.I. b. later om de vijf jaren op den Joyeux fr., vroolijk, lustig. Isthmus (de landengte van Korin- Ira it„ (Con, met) toorn, met the) ter eere van Neptunus, met eene uitdrukking van gramschap wedstrijden tusschen wagenmen- te zingen, waarbij de woorden ners, worstelaars, discus-werpers, meer gedeclameerd dan gezongen dichters, toonkunstenaars enz., moeten worden. gevierd werden, Ironia it., (Con, met) en Italiaansche muziek; z. Ironie fr., (Avec, met) spot- 0. IX. ternij, spot; door den toon van Italiaansche tabulatuur; zang of declamatie het tegenover - z. Tabulat-etur. gestelde van den inhoud der Italiaansche manier van tekstwoorden te kennen gevende. maatslaan is die, waarbij de Ironicamente it., spotachtig. beide eerste slagen op den mu- Irrésolu fr, en zieklessenaar vallen, terwijl daar- Irresoluto, - ta it., besluite- entegen bij de Duitsche slechts loos, onzeker. de eerste er op valt. Irresoluzione it., (Con, met) Ithomaeën gr., jaarlijksche besluiteloosheid, onzekerheid, feesten ter eere van Jupiter bij de door verandering der noten- Messeniërs, waarbij ook muzika- waarde en door verandering in le wedstrijden gehouden werden. de beweging uit te drukken. Ithymbos gr„ zekere dans Is hgd., ned., eene lettergreep, met zang bij de oude Grieken die de halvetoons-nootverhooging ter eer van Bacchus. aanduidt. b. v. c, een' halven toon Jubal, eene orgelstem van 2 door het kruisteeken verhoogd, of 4 voet. wordt eis genoemd. Jubilatio en Is-is of Jubilus lat., gejubel, heeten Isis hgd., ned., eene letter- in het algemeen de somtijds zeer greep, die de heels toons-noot- lange melismen, welke niet op verhooging aanduidt, b. v. c, door woorden maar op een klinker het dubbelkruis een heelen toon werden gezongen; in het bijzon- verhoogd, wordt eis-is of cisis der worden de melodische aan genoemd. -hangsels op den slotklinker van 71 — Jubiloso. Kapelmeester. het woord alleluia in het Grades- Jula lat., de benaming van ale aldus genoemd; vroeger ge- zeker register ; de Spitsfluit in bruikte men hier ook het woord het orgel. neuma voor. Julos gr., hymnus ter eere Jubiloso en Giubiloso - it., ju van Ceres, schoven-lied. juichende. -belende, Juste fr., juist, nauwkeurig.

Kabaro, de benaming van ger, is een zanger of instrumenta- zekere kleine handtromme[ of list, die in dienst van een' Vorst tamboerijn in Egypte. staat, hetzij werkelijk of titulair. Kabinet-fortepiano, een Kanaal, de vierkante houten staande fortepiano in den vorm windlade, die in het orgel van van een kabinet; z. Fortepiano. de blaasbalgen naar de pijpen Kadans, z. Cadence en 0. VI. loopt. 2 en 0. VII. Kanaal-ventielen, kleppen Kalamaika, een vlugge, le- in de windkanalen van een orgel. vendige Hongaarsche nationale Kandele, een snaarinstru- dans in 2/4 maat, ment, zoo groot als eerre viool, Kaleidacousticon,zeker mu- welks snaren met de vingers ge- zikaal spel, bestaande uit kaar knipt worden, vroeger bij de waarop notenfiguren staan,-ten, tooverliederen in Finland ge- die, volgens het werpen met dob- bruikelijk. belsteenen aan elkander gevoegd, Kanon, z. Canon. telkens een muziekstuk van on- Kanoniek, z. Canoniek. derscheiden melodie vormen. Kanun, eene soort van hak- Kallinikos gr., zekere hymnus kebord met darmsnaren bij de met dans ter eere . van Jupiter Turken. bij de oude Grieken. Kapel, Capella it., Chapelle fr., Kamermuziek, compositiën (welk woord afkomstig is van en uitvoeringen, niet voor con- Cape, de kap, muts of helm der certen, kerken en schouwburgen, Frankische koningen, door den maar voor particuliere gezel- overgang van deze benaming op schappen, zoo als donates, Duo's, hunne bewaarplaats of kamer), Trio's enz.; z. 0. VIII. eene soort van kerkje, eene zaal, Kamerstijl, in den stijl der waar godsdienst-oefeningen of Kamermuziek; z. dit, moet cor- ook muzikale uitvoeringen ge- rect en elegant zijn. houden worden; ook de in den Kamertoon, de stemming dienst van een' Vorst staande der instrumenten voor kamer-, troep van toonkunstenaars, zan- concert- en opera-muziek was gers en instrumentolisten, tot de vroeger. minder hoog dan die- uitvoering van concerten, opera's d:-r kerkorgels, maar later hooger. of kerkmuziek. Kamervirtuoos en Kapelmeester, Maestro di Kamerzanger, ook Hofzan- capella it., Maitre de chapelle fr. -- 72 — Kapelstijl. Kerkelijk. bestuurder, leider, componist en Katabarkalesis gr.. wiege- directeur eener vorstelijke Kapel; liederen. z. dit. Katakoemesis gr., zeker Kapelstijl z. a capella. bruiloftslied bij de oude Grieken. Karaklausithyron gr. Katachresis gr., het ver- nachtmuziek, serenade. keerde gebruik eener dissonant. Karakter is de som van de Katakeleusinos gr., zeker eigenaardige hoedanigheden, gedeelte van den wedstrijd-zang waardoor zich de eene persoon bij de Olympische spelen. van den anderen of de eene zaak Kattenmuziek; z. Chariva,-i. van de andere onderscheidt. Zoo Keelstem, het register der zegt men van een kunstwerk: het zangstem tusschen de borsttonen heeft karakter, wanneer het de en fausset gelegen; de zanger bezielende gedachte op ware, trachte het in geluid en kracht sprekende, praegnante wijze ver- in overeenstemming te brengen tolkt. Het middel om dit te be- met de beide andere genoemde werken bestaat, voor zoover het registers. de toonkunst aangaat, in de juiste Keeltonen; z. Keelstem. keuze der passende toonsoort, Kehrah of toonshoogte, toonsterkte, toonop- Kehraus hgd., volgens oud volging, harmonie, modulaties, gebruik in Duitschland de laatste rhythmus en instrumenten. dans, waarmede een bruiloft of Karakteristiek is datgene, andere danspartij gesloten wordt. wat een eigendommelijk karakter Kenthorn hgd.; z..Hornbugle vertoont. Keras gr., eene soort van Karakteristiek der toon hoorn bij de oude Grieken. is de natuurlijke, eigen--soorten Keratinae gr., kromhoorn, aardige hoedanigheid, die de eene soort van bazuin bij de oude eene toonsoort geschikter maakt Grieken. tot de uitdrukking van bepaalde Keren heb., een blaas-instru- aandoeningen en gewaarwordin- ment, van dierenhorens vervaar gen dan de andere; z. O. II. c, bij de Hebreeuwen. -digd, en O. VI Kerkcantate, cantate wel- Karakteristieke noot,Nota ker tekst een kerkelijke strekking characteristica lat., Note sensible heeft. fr. Leitton hgd., de leidingsnoot, Kerkeoneert, concerto da de overgangsnoot, de toon, waar- chiesa it., was een voor de kerk door zich de eene toonladder van bestemd muziekstuk voor een, de andere wezenlijk onderscheidt, twee, drie of vier solostemmen, b. v. de Septime. waarbij het orgel eene meer zelf- Karillon, een vier octaaf standige begeleiding had uit te groot muziek-instrument van por voeren, van welke echter alleen bekers en schalen, die-seleinen de bassos continuus of generale door middel van twee stokjes,wel- bas was aangegeven, terwijl het ke met laken overtrokken zijn, tot overige door den organist moest toongeven gebracht worden; uitge- worden aangevuld. Het kerk-con- vonden omstreeks 1740 in Saksen. eert in den hier beschreven vorm Karneia gr., zeker feest ter dankt zijn ontstaan hoofdzakelijk eere van Apollo te Sparta, waar- aan Lud. Grossi, meer bekend bij ook muzikale wedstrijden onder den naam van Viadana plaats vonden. ( j- 1645) ; z. O. I. b. Kastagnettes; z. Castag- Kerkelijk noemt men de nettes. kerkmuziek, welke aan de -- 73 -- Kerkelijk lied. Klappe-horn. eischen der Kerk beantwoordt. aura heb., eene soort van harp Kerkelijk lied, Kirchenlied bij de oude Hebreeuwen, het ge- hgd, een lied, in de volkstaal liefkoosd instrument van koning gedicht, dat tot kerkelijk gebruik David; eene soms drie -, soms dient; z. Koraal en 0. I. b. vierhoekige houten kast, gewoon- Kerkmuziek. lijk met tien, maar ook met meer --- stijl, en darmsnaren bespannen, die met --- zang, in engen zin be- eene pen, een grifje getokkeld of teekenen deze uitdrukkingen de ook met de vingers gekniptwerden. muziek, die in de Christelijke Klaarheid, helderheid, dui- kerken gedurende de godsdienst delijkheid van gedachte, van wordt uitgevoerd. In-oefening rhythmus, van melodische figu- uitgebreiden zin verstaat men er ren, van harmonie en modulatie, onder alle van religieusen tekst is mede een vereischte in een voorziene muziek, ook al is zij muziekstuk. niet voor uitvoering in de kerk Klang hgd.; z. Klank. geschikt of zelfs niet bestemd; z. Klang-Boden hgd.; z. Klank- 0. I. b. en VIII. bodem. Kerktonen ned., modi of --- Geschlecht hgd. toni lat., Kirchentóne of Kirchen- --- Leiter hgd.; z. Klank tonarten hgd., de uit het Grieksche -ladder. toonstelsel onstane toonladders, Klang-Messer hgd.; z. eerst vier, later acht, nog later Klankmeter. veertien (resp. twaalf; z. 0.) in --- Stufe hgd.; z. Klank- getal, welke tot aan de 17de trap. eeuw toe aan de gewijde, en met Klank, een door regelmatige geringe uitzondering ook aan de trillingen verwekt geluid. z. 0 I. a. profane muziek tot grondslag Klank-bodem, Resonanzbo- dienden, en welke thans nog den hgd., Table d'harmonie fr., voortleven in den Gregoriaan- de houten kast van een snaarin- schen zang; z. 0. I. b. strument ter versterking van den Kern, zóó wordt het middel- toon. Zij wordt van oud goed uit schot in eenige pijpwerken van dennenhout vervaardigd-gedroogd het orgel genoemd. en is van klankgaten voorzien. Kerrena, eene 15 voet lange Klank-figuur, eene figuur, trompet bij de Indianen. die b.v. in het zand op eene hori- Kerrengi, een 4 el lang en zontaal geplaatste glasschijf door van voren 1 el wijd koperen de luchttrilling van een' muzika- blaasinstrumentbij de oudePerzen len toon wordt voortgebracht. Keteltrommen; z. Pauken. --- geslacht, genus lat., Kettingtriller, eene reeks Klanggeschlecht hgd., genre fr., van trillers; z. 0. VI. d. beter toongeslacht; z. dit woord. Key, eng., klavier, toets; sleu- --- ladder; z. Toonschaal. tel; ook Toonsoort ; z. dit. --- leer; z. Acoustiek. Key-board eng.; Klaviatuur --- meter; z. Monochord. z. dit. ---- trap, Degré fr., de trap Key-note eng., Grondtoon; van den eenen toon tot den z. dit. anderen; de benaming van elke Kicks hgd., Couac fr., het .lijn en elke ruimte tussehen de omslaan van den toon, namelijk lijnen van een noten-lijnen-stelsel. bij de hobo. Klappe hgd.; z. Klep. Kinkhorn hgd. ; z. Zinken. Klappenhorn hgd.; z. Kinnor of Cinnor, of Kin- Klephoren 74 - Klappen-Trompete. Klokslag. Klappen-Trompete hgd.; het klavier of de pianoforte. z. Kleptrosnpet. Klavier-uittreksel, de uit Klarinet ned., en de partituur van eene opera, can- Klarinette hgd., Clarissetto tate, oratorium enz. voor klavier it., Glarissette fr., een omstreeks of pianoforte gearrangeerde 1700 door C. Penner te Neuren- partij. berg uitgevonden, maar sedert Klein, in tegenoverstelling aanmerkelijk verbeterd houten van groot. blaas-instrument, bestaande uit Klein interval; z. 0. II. b. 1. een snavel benevens blad, Klein octaaf; z. 0. fl. a. 2. een kopstuk en 3. drie middel- Kleine drieklank; z. 0. stukken met 13 toongaten en 4 III. a. kleppen. Er zijn C-, B-, A-, en halve toon; z. 0.11. b. bij harmonie-muziek ook D-, Es- heele toon; z. 0. fl. b. en F-klarinetten, van welke die- none; z. P. 111. a. gene gekozen wordt, welke tot seconde; z. 0. II. b. het voor te dragen muziekstuk terts; z. 0. IL b. het best geschikt, of waarop dit toonsoort; ,z. Mol- het gemakkelijkst uit te voeren toonsoort. is. De klarinet is van een' even Klemtoon, z. Accent en 0. grooten toonomvang als de viool, V. a. en wat deze onder de strijk-in Klep ned. 1ilcsppe hgd.. CU strumenten is, is gene onder de fr., zeker metaal-plaatje op de blaas. instrumenten. z. 0. IX. toongaten van sommige blaas- Kiarinettist, een klarinet- instrumenten, ter verhooging of blazer. verlaging van toon. Klausel hgd.; z. Clausule. Klephoren, z. Hoorn. Klaviatuur, toetsen-werk van Kleptrompet, z. Horubagle. een klavier,pianoforte, orgel enz. Klimpern hgd., zonder uit- Klavier ned., Glacier of Cia- drukking, traag en onverschillig vicisord hgd., een het JVlossochord op de pianoforte spelen. (z dit) nabootsend muziek-instru- Klinkdicht, Sonnett hgd., ment, zijnde eene langwerpig zekere soort van gedichten, be vierkante houten kast, bespan- staande uit veertien regels in be- nen met metalen snaren, die paalde versmaat en wederkeerend met ijzeren op het uiteinde van rijm. toetsen geplaatste pennetjes ge Klio gr., de Muze van de citer slagen worden, en een' zachten, en het zang-accompagnement. liefelijken, maar zwakken toon Klok, Campana lat., Glocice geven. Het klavier uitgevonden hgd., cloche fr., ccsmpana it., een door Guido van Arezzo omstreeks reeds bij de Ouden bekend me- 1024, en sedert veelvuldig ver- talen slaginstrument, uit koper beterd, had in zijn' besten tijd en tin gegoten, en doorliet slaan gewoonlijkvijfoctavenvan contra met een ijzeren klepel of hamer F tot de driegestreepte f: het tot toongeveis gebracht. is verdrongen door de Forte- Klokje of piano (z. d.), die zich voornamelijk Klokslag, een klokacbtige door losse, vrije terugspringende toon, die op de viool wordt voort- hamertjes, in plaats van vaste gebracht, doordien men eene losse pennetjes, er van onderscheidt. lage snaar zuiver aanstrijkt, en Z. 0. IX. de in trilling gebrachte naastlig- Klavier-school, een leer- gende snaar met den vingertop boek voor het bespelen van even aanraakt. — 75 -- Klokkenist. Kopschroef. Klokkenist, Campanist, klok- daar onderscheidt men mannen speler. gemengd-vrouwen- kinder- en Klokkenspel, Carillon fr., koor; 20 het muziekstuk zelf, dat bestaat uit een aantal groote en door deze vereeniging van zin- kleine, volgens de toonschaal gende personen voorgedragen zuiver gestemde klokken, die met wordt, en waarin de aandoenin- hamers geslagen worden, of door gen eener verzamelde volksme- middel van eene wals gedreven nigte worden uitgedrukt: men door een uurwerk, of door middel heeft één-, meerstemmige, dubbel - van toetsen of lange stokken, koren, enz.; 30 de ruimte in de welke met de vuisten, evenals kerk, welke voor de zangers be- de pianoforte-toetsen met de vin- stemd is: vroeger stonden dezen gers, nedergedrukt worden. evenals de clerus in het presby- Kluchtspel ned., Posse hgd., terium, priesterkoor, maar na Farce fr., een blijspel van een' de invoering van het orgel in zeer koddigen aard, veelal ook de kerk was men genoodzaakt met zang. afzonderlijke muziekkoren in te Klokspijs, het mengsel waar richten; in de kloosters is koor klok gegoten wordt. -van de de plaats, waar dagelijks het Koehoorn, Kuhhorn of Al- ojicie (koorgebed) gereciteerd of penhorn hgd., een langwerpige gezongen wordt. horen van hout, in de Alpen Koordirecteur. ned., Re- gebruikelijk. gens chori lat., Chordirector, Koekoek, zeker orgelre- Chordirigent,• Chorregent hgd., gister van twee pijpen, het ge- Maitre de Musique, fr, titel van roep van den koekoek naboot hem, die in de kerk of het the thans weinig meer in ge--sende, ater met de leiding van het bruik. koor belast is. Komiek ned., Komisch hgd., Koortoon, de toon, welke Comique fr. , lustig , aardig , als maatstaf van de stemming grappig. van het kerkorgel geldt, vroeger Komieke opera, z. Opera hooger, later lager dan de ka- Bufa. mertoon. Komisch hgd., z. Komiek. Koorzanger of Korist, en Komma gr., het kleinste in- Koorzangeres of Koristin, terval, dat bij de berekening der een zanger of eene zangeres, die toonverhoudingen voorkomt. in de koren zingt, een lid van Komponieren hgd.; z. Com- een Koor; z. dit. poneeren. Kopiist, iemand, die muziek Komponist hgd.; z. Com- of noten afschrijft. ponist. Koppel of Koor ned., Chorus lat., Char Koppeling, de aan-elkander- hgd., Coro it., Choeur fr., Choir voeging van twee of meer kla- eng., af k. van het gr. choros, vieren in een orgel, waardoor de beteekende bij de oude Grieken toon verdubbeld of- verdrievou- een met zang verbonden dans, digd wordt, daar elk klavier zijn door meerdere personen uitge- eigen pijpwerk heeft, en dus de voerd; hiervan afgeleid zijn de organist op twee of meer kla- verschillende beteekenissen, die vieren gelijktijdig speelt. in lateren - tijd aan het woord- Koppelboog of gehecht werden, nl. 10 een aan- Kopp elte eken, z. Bo ogje en tal personen, die te zamen een O. IV. a. of ander zangstuk uitvoeren: van- Kopschroef, z. Kurkschroef. — 76 — Kopstem. Kunst. Kopstem, z. Falsetto. Kritiek, toetsing, beoordee- Kopstuk, het bovenstuk der likg van kunstwerken. composi- fluit, hobo enz. tiën, uitvoeringen, enz. Koraal ned., Choral hgd., fr., Krijgsliederen, Chants gsser- eng., Corale it., af k. van het lat. riers fr., liederen, welker tekst cantos choralis, hetwelk eigenlijk en melodieën krijgsbedrijven be- niets anders beteekent dan koor- zingen, of het opwekken van geest- zang, maar bepaaldelijk gebruikt drift en moed ten doel hebben. werd van liturgischen koor Kromhoorn, een verouderd Vandaar bet. - koraal: I0 . den-zang. als een halve maan gekromd Gregoriaanschen zang; volgens blaasinstrument van hout, z. ons tegenwoordig spraakgebruik Stom-to: ook een open achtvoetig evenwel wordt het nederlandsche tong-werk in een orgel; ook woord in deze beteekenis weinig Basset hoorn; z. dit. of niet gebruikt (het duitsche Kruis of Choral wel), maar bijna uitslui- Kruisteeken wordt voor de tend alleen in de beteekenis van noot geplaatst, als men den toon 20. kerkelijk lied (z. d. woord), een' halven klanktrap wil ver- vooral in den vorm, waarin het hoogen ; z. 0. II. a. bij de godsdienstoefening der ge- Kruk of Sternkruk, een koper- reformeerde kerken voorkomt; en draad, -waarmede de tongen in 30. van elk langzaam, gedragen, het tongwerk van een orgel ge- één- of meerstemmig koorge- steld worden. zang hetzij het al dan niet van Krustische instrumenten, eene bepaalde tijdmaat af hanke- slag-instrumenten. lijk is. Kueziaalfluit, zeker weinig z. O. I. b. gebruikelijk fluitregister in het Korist, z. Koorzanger. orgel. Korte noot. z. Brevis en 0. Kuhreigen hgd., Ranz des Korte voorslag, z. Mordant caches fr., eenvoudige melodieën en 0. VI. d. of liederen die de Alpen-herders Koryphaeos gr.. de aanvoer- zingen of op den Alpen-hoorn der of leider van het koor bij de blazen, wanneer zij hunne kudden oude Grieken, tegenwoordig bij de naar de weide of weder naar Franschen nog Coryphée genoemd. huis drijven. Kozakkendans, Alla cosac- Kunde, de wetenschap, op ca it., een nationale dans der Ko- welke wijze een bedrijf, eene zakken, van eene matige bewe- kunst enz. in al de deelen moet ging, in 2/4 maat, wordt door uitgeoefend worden. twee personen uitgevoerd. Kunst, af k. van het werk- Krakowiak, een Poolsche woord kunnen, duidt eene prac- nationale dans in 2/4 maat, van tische bekwaamheid en vaardig- eene scherpe accentueering. heid in de beoefening of uitoefe- Kräusel hgd. ; z. Mordant. ning van een bedrijf aan, b. v. Kreeft- canon, z. Canon. ten opzichte der muziek in het Kreeft-menuet ned., Mi.- bespelen van een instrument, dat nuetto al rovescio it., eene me- is: om door de tonen van een nuet, die voor- en rugwaarts kan speeltuig of van zijne zangstem gespeeld worden, hetgeen ge- zijne gewaarwordingen en gevoe- woonlijk door het woord River'so lens op eene schoone, aangename aangeduid wordt. en duidelijke wijze uit te druk- Kreuzwirbel hgd.. zekere ken, als wanneer bet Toonkunst manier van paukenslag. genoemd wordt; zoowel het be- - 77 - Kunstenaar. Kyrie eleison drijf zelf als de bekwaamheid in gewrocht, hetwelk aan de ver de beoefening er van wordt kunstregels en-eischten van de Kunst genoemd. van den smaak voldoet. Kunstenaar, hij, die eene Kunst-woord of Kunstterm, Kunst (z. dit) met onderscheiding Terminus tecisnicus lat., een in beoefent; z. Virtuoos. de kunsten en bedrijven algemeen Kunst-liefhebber, aangenomen woord, hetwelk, uit minnaar of welke taal ook ontleend, aan eene vriend, hij, die de zaak, een ding of eenen persoon kunst bevordert, den kunstenaar wordt gegeven, om deze daardoor ondersteunt, eert en aanmoedigt, van anderen te onderscheiden, en de kunst bemint, ketzij hij zelf voor de kunstwereld aller be die beoefene of niet; z. Dilettant. schaafde volkeren verstaanbaar Kunst-regels, de wetten, te maken. voorschriften en bepalingen, die Kunstzin, smaak en gevoel door het beoefenen eener kunst voor het schoone der kunst. van lieverlede gevonden, vastge- Kurkschroef of Kspschroef steld en in de kunstwereld alge - wordt de kurk in bet kopstuk meen aangenomen zijn. eener dwarsfluit genoemd, door reis, eene reis, die ten middel van welke de toon ver doel heeft, zijne verkregen virtu- hoogd en verlaagd kan worden. ositeit ten toon te spreiden, of Kwart-noot, en zijne kunstwerken elders te doen Kwart-pauze, z. 0 IV. a. kennen, geld en roem te oogsten Kwetz of Agada, een in Abys en anderen daarmede genoegen sinië gebruikelijk fluitsoortig te geven. blaas-instrument, hetwelk, naar term, z.Kssnstwoord. de wijze der klarinet, met een vaardigheid, een mondstuk geblazen wordt. hooge graad van verkregen be Kwint, z. Quint. kwaamheid in de beoefening eener Kyrie eleison gr. (Heer kunst, gerugsteund door aange- ontferm u onzer), het eerste der boren talent. vijf vaststaande gezangen van wereld, het gebied de misliturgie der K. K. Kerk, en de vereeniging van personen, door paus Sylvester, volgens die zich met de kunst bemoeien, anderen door paus Damasus uit hetzij zij zelven werkzaam er bij de grieksche liturgie naar de zijn, of er slechts belang in stellen. latijnsche overgebracht; z Mis. werk, een werk of — 78 --

L.

L. Candler. L. verk. van Laeva; z. dit. Lacrimoso, - sa it., Lar- La it.; (art.) de, het, b. v.: moyant fr., weenende, schreiende, La prima volta it., de eerste op eene eenvoudige, ernstige, maal. klagende wijze voor te dragen. La seconds volta it., de Ladder, z. Toonschaal. tweede maal. Ladder-eigene en La it., fr., de zesde lettergreep Ladder-vreemde modu- in de Solmisatie van Guido van latiën, z. O. VII. a. Arezzo, overeenkomende met den Laeva lat., links, de linker- tegenwoordig met A bestempelden hand. toon; z.-l.en0. II. a. Lagno it., (Con, met) smart, La bémol fr.; z. As. weedom. La bémol majeur fr; z. Lagnoso, - sa, - samente As gr. terts. it., klagende, smartelijk. La bémol mineur fr.. z. Lagrimabile, As kl. terts. Lagrimevole of La bimmolle it.; z. As. Lagrimoso, - sa it., Dépto- La . bimmolle maggiore it., rable, Lamentable fr., smartelijk z. As gr. terts. klagende, op eene langzame, sle- La bimmolle minore it.; pende wijze voor te dragen. z. As kl. terts. Lai it., eene soort van kla- La dièse fr.; z. Ais. gende romances. La dièse majeur Ir.; z. Laldotto it., kleine zang, Ais gr. terts. zangetje. La dièse mineur fr.; z. Lamentabile, Ais kl. terts. Lamentandossi, La diesis it.; z. Ais. Lamentevole of La diesis maggiore it.; z. Lamentoso, - sa, - samente Ais gr. terts. it., Lamentable fr., klagende, La diesis minore it. ; z. zuchtende, treurig, somber, roe- Ais kl. terts. rend, aandoenlijk, diepe smart La maggiore it., en uitboezemende. La majeur fr.; z.A. gr. terts Lamentationes lat., klaag- La mineur fr., en liederen ned., worden in het bij- La minore it.; en A. kl. terts. zonder de aan de Klaagliederen La mi it., fr., op e niet la, van Jeremias ontleende lectiones maar mi te zingen, z. Mutatie of lezingen genoemd, die de R. en Solmisatie. K. Kerk in de Metten van de drie La re it., fr., op a of d niet laatste dagen der Goede Week la, maar re te zingen. laat voordragen. La sol it., fr., op d niet Za, Lamento it., (Con, met) maar sol te zingen, smart, weeklacht, treurigheid. Labium lat., lip, mondgat, Lampons fr., drinkliederen. insnijding boven de kern in de Ländler hgd., een in Oosten- metalen en houten orgelpijpen. rijk geliefkoosde dans van een Labiaalstemmen, orgel - levendig en vroolijlc karakter, in pijpen, die van binnen eene ver 3/g of 3/4 maat, op de gewone monding hebben. -nauwde wals gelijkende. --- 79 -- Landu. Legno. Landu, een Portugeesehe dans Largo ma non troppo it., van eene matig langzame bewe- langzaam, maar niet al te zeer. ging in 2/4 maat. Largo un poco tt., een Lange dubbelslag wordt weinig langzaam. Appogiatura genoemd, als er nog Laudes lat., (lofzangen) heet eene noot voor geplaatst wordt. dat gedeelte van de kerkelijke Lange mordant, voorslag; getijden, wat onmiddellijk op de z. Mordant. metten volgt. Lange noot, Longa lat., eene Laudistae lat., hymnus- of noot gelijk aan twee Breves; z. psalm- zangers, die vroeger in 0. IV. ce. sommige steden in Italië op straat Langste noot, Maxima lat., voor de kerkdeuren zongen. eene noot gelijk aan twee Longae; Lauf hgd., Votata it., Boutade z. 0. IV. a. fr., toonloop, Loop; z. dit. Languendo of Laute hgd., z. Luit. Languente it., smachtende, Lautenist hgd., luitspeler. op Bene slepende wijze voor te Le it. (art.), 'Les fr., de. dragen. Leader (of the band) eng., Languettes fr., tongetjes, de orkestmeester, gewoonlijk de eer- tongen aan de tangenten in de ste aan de eersteviool,in Engeland. orgelpijpen; ook de stelen aan de Leaning note eng., z. Ap- kleppen der blaas -instrumenten. pogiatura. Languidezza it., (Con, met) Lecon fr., les, onderwijs. zwakheid, kwijning, verflauwing. Lesons fr., _ muziekstukken Languido of ter oefening. Languito it., smachtende, Leerwijze ned.; z. Methode. kwijnende, zuchtende, slepende, Legabile it., bindbaar, ge zwak, mat. -bonden. Largamente it., breed, rond, Legando afk. van vol. Legare, - ando, - ate, - Larghetto it, een weinig ato, - ta it., Lier fr., binden, langzaam, minder breed en lang- slepen, de tonen, aan elkander zaam dan Largo, maar breeder hechten, in elkander doen vloeien. en langzamer dan Andante; zacht Legato, - ta.; - tissimo, - vloeie nd z. 0. IV. b. ma it., gebonden, gesleept; zeer-. Larghezza it., (Con, met) Leger lines eng., de onder breedte, rondheid, met volheid en boven. den notenbalk bijge- van toon, nadruk, langzaam en voegde lijnen, hulplijnen. ernstig voor te. dragen. Leger, en Lar ghissimo it., allerlang- Legèrement fr., z. Leggiero. zaamst, allerbreedst. Legerezza it., (Con, met) Largo, - ga - gamente; - vlugheid, lichtheid, zachtheid, ghetto, - ta; ghissimo, - ma fijnheid, behendigheid. it., Large fr., breed, vol, rond, Leggiadro, - dra, - dra- ernstig; weinig - ; zeer -. mente it., sierlijk, aanminnig, Largo it., de eerste of lang- bekoorlijk. zaamste der vijf voornaamste Leggiere of graden van beweging; ernstig, Leggiero, - ra, - ramente ; deftig, breed, langzaam, edel, - rissimo, - ma it., licht, on- vast, nadrukkelijk voor te dragen. gedwongen, vlug, zacht, fijn, Largo assai of buigzaam. Largo di molto it., zeer Legno it., hout, b. v. Col angzaam en breed. legno dell'arco, met het hout -- so --

Icier. Lier. (den rug) van den strijkstok. Liberta it., (Con, met) vrij- Leier hgd.; z. Lier en Lira heid, losheid, willekeur, onge- Tedesca. dwongenheid. Lenaea gr., zeker Bacchus- Libito it., en feest te Athene in vroegeren tijd Libitum lat., (Ad, naar) wel- Leno, - na it., krachteloos, behagen, goeddunken, believen. mat. Librethriden, bijnaam der Lentamente it., langzaam, Muzen wegens de bron Librethus. rond en met nadruk voor te Libretto it., een boekje, dat dragen. een opera-tekst bevat. Lentando afk. van Licentia lat.; de vrijheid, die Lentare, - tan do, - tate, - zich een dichter of componist tato, - ta it., Ralentir fr., terug- veroorlooft, om tegen de regels houden, vertragen, verbreeden. der kunst te zondigen, of die hem Lente it., langzaam. in zekere gevallen toegestaan is. Lentement fr., z. Lenta- Lichanos gr., de benaming inent e, der derde snaar van de beide Lenteur fr., langzaamheid, diepste tetrachorden bij de oude vertraging, verbreeding der be- Grieken. weging, aanhouding. Lid fr„ gebonden. Lentezza it., (Con, met) ver Lied ned., hgd., Chant, Chan- -traging, verbreeding, vertoeving. so n en Romance fr., Canzone en Lento it., langzaam, traag, Canzonetta it., een zangstukje, gemakkelijk, eene beweging als in hetwelk de geestelijke of we Largo; z. dit en 0. IV. b. reldsche inhoud in versmaat eene Lento assai of gewaarwording, een gevoel, eene Lento di molto it., zeer gedachte, de herinnering aan langzaam. eene kleine gebeurtenis enz. op Lepsis gr., ook . Euthia gr., eene eenvoudige dichterlijke wijze de toonopvolging van onderen uitdrukt, en op eene eenvoudige, naar boven, als een deel der vloeiende, toepasselijke melodie Grieksche Melopoeia; z. dit. voorgedragen wordt. Lesso, - sa, - samente it., Liederspiel hgd., Vaudeville vlug, vroolijk. fr., blijspel met zang. Lessus lat„ treurzang, klaag- Liedertafel ned., hgd., eene zang. vereeniging van mannen, die Leste, - ement fr., en bijeenkomsten houden om zich Lesto, - stamente it., los, in het uitvoeren of voordragen vroolijk, lustig, luchtig, levendig, van drie-, vier- en meerstemmige snel. mannen-zangen en liederen te Lestezza it., (Con, met) los- oefenen, onder de leiding van een heid, vlugheid, levendigheid. directeur of onderwijzer. Sedert Levatie, het opheffen der de oprichting der eerste Lieder- hand bij het maatslaan, de tweede tafel (in 1809 te Berlijn) is deze helft der maat. soort van muziek-uitvoeringen Levieten, de bedienaars en allengs alom verspreid en tot zangers bij de godsdienst-plech- een hoogen bloei geraakt. tigheden der oude I3ebreeuwen. Liefhebberij -concert, een Liaison fr., binding, boog, concert, in hetwelk zich dilet- koppelteeken. tanten met de uitvoering en voor- Libero, - ra, - ramente it., dracht van orkest- en obligaat- vrij, ongedwongen, los, gemak- stukken onderling vermaken. kelijk, willekeurig. Lier ned., 1eier hgd., Lira _. 81 - Lieto. Loure. Tedesccs it., Vielle fr., een door Lirone it., eens groots her. Baton in 1557 uitgevonden speel- Lischio it., eenvoudig, zon tuig met 2 tot 4 darmsnaren en der versierselen. 12 toetsen, die met de rechter L'istessoit., dezelfde, L'istes- hand gespeeld worden, terwijl de so tempo, ook Medesisno movi- linkerhand een houten schijf mento it., Mime mouvement fr., ronddraait, die de snaren in dezelfde tijdmaat of beweging als trilling brengt, en tevens een te voren. onveranderlijken bas gedurig doet Litanie ned., Litaniae lat., brommen; ook Lira di braccio, Litanel hgd., een soort van de Italiaansche her, een verouderd smeekgebed, in de K. K. Kerk strijkinstrument; ook de Lyra gebruikelijk, dat uit een reeks der oude Volkeren ; z. dit. van aanroepingen en smeekge- Lieto, - ta, - tamente; - beden bestaat en in beurtzang tissimo, - ma it, vroolijk, wordt voorgedragen. Opname in lustig; zeer - de liturgie heeft alleen de Litofiie Lieve,- vemente; - vis- van alle Heiligess gevonden ; be- simo, - ma it., vlug, levendig, halve deze zijn nog twee andere licht, zeer -. voor de openbare godsdienstoefe- Ligato it.; z. Legato. fling goedgekeurd, nl. de zg. Ligatura it., binding, ver lauretaansche of litanie ter eere boogje, koppelteeken. -bicding, der H. Maagd Maria, en de litanie Ligneum psalterium lat., van den Zoeten Naam van hout- en stroo-instrument. Jezus. Ligging ned., Lage hgd., Fo- Liturgie af k. van het sitioss fr., de ligging der tonen grieksch, kerkformulier, de regel eener stem of partij, met betrek volgens welke de christelijke ker- king tot hun hoogte. z. 0. 11; ken haar officieelen eeredienst de ligging der tonen in een ac- hebben ingericht. coord; z 0. VII. Lituus lat., zeker kromge- Lichte noot, z. 0. V. a. bogen hoorn, tot krijgsmuziek Licht maatdeel, z. 0. V. a. bestemd, bij de oude Romeinen. Lijn, en Liuto it., z. Luit. Lijnstelsel; z. 0. H. a. Lo it., (art.) le, la fr., de, het. Limma gr. een interval, dat Lo, of wegens zijnen geringen omvang Loc. verk. van wel is waar in de practijk niet Loco lat., ter plaatse te spe- voorkomt, in de theorie echter len, die door de noten wordt aan- bij de mathematische berekenin- gewezen. gen der onderscheiden toonver - Lofzang, z. Hyonus. houdingen van groot gewicht is. Longa lat., lange noot gelijk Line eng; z. Lijn en z. 0. aan twee breves; z 0. IV. a. II. a. Loop ned., Loaf hgd., Volata Linon aisma gr., zeker treur- it., Roulade fr, eens loopende lied bij de oude Egyptenaren. figuur, eens volgreeks van op- Lira barberina it, Amphi- of afgaande snelle noten, diato- chord, zeker hiersoortig instru- nisch of chromatisch; loopen van ment, uitgevonden door J. Doni twee tonen gelijktijdig worden of omstreeks de helft der zeventiende tertsen-, sexten of octaven-loo- eeuw. pen, en die van drie tonen ac- Lira di braccio; z. Lir. coorden-loopen genoemd. Lira tedesca it.; z. Lier. Loure Ir., een Fransche dans Lire eng.; z. Lier. van een ernstig karakter, en eene Muzikaal Woordenboek. - 82 - Lourer. Ma. langzame beweging in 3/4 of 6/4 Lusinghevoimente it., op maat. eene vleiende, lieftallige, inne- Lourer fr., Legare it., de mende wijze. tonen van een figuur of passage Lute enz.; z. Luit. samenbinden, ineen doen vloeien, Luth fr.; z. Luit. gevende evenwel eene drukking Lutto it., (Con, met) droef- op de eerste noot van elke maat. heid, rouw, hartzeer. Ludi magister lat (meester Luttoso, - sa, - samente van bet spel) heette vroeger de it., smartelijk, treurig, verdrietig, organist. weeklagende. Lugubre it., fr., somber, Lycea gr., zeker feest van ernstig, droevig. Diana en Apollo in Griekenland. Luit ned., Laute hgd., Liuto Lydische toonsoort, bij it, Lssth fr., Lute eng., Testedo de Grieken de ladder op c, in lat., in vroegeren tijd een zeer het systeem der kerktonen, cie gellefkoosd, reeds bij de oude vijfde toon of de ladder op f; Volkeren bekend muziek -instru z. 0. I. b. ment in den vorm van eene Lyra gr., het oudste snaarin- schildpad, met 24 darmsnaren, strument der Egyptenaren en Grie- die in de toonsoort, waarin men ken, met zes snaren, eenige Over- spelen wil, gestemd, en inst de eenkomst met de Luit hebbende. vingers van beide handen geknipt Lyra-guitarre o worden. De compositiën voor de fr., eens in den vorm luit worden niet met noten, maar eener gitaar, in Frankrijk uitge- met letters tusschen zes lijnen vonden snaar -instrument. opgeteekend. Lyrique fr., en Lungo, - ga it., lang. Lyrisch hgd ned., Lyrique Luogo it., z. Loco. fr., oorspronkelijk het bijv. naam- Lusingando, af k. van woord voor een gedicht, dat bij Lusingare, - ando, - ate, de Lyra der oude Grieken ge- - to - ta it., Flatter fr., vleien, zongen of liever gereciteerd werd; streelen, op eene gracieuse, in tegenwoordig dat van een dicht- nemende wijze voordragen, door of muziekstuk, waarin de dichter de tonen zachtjes te doen hooren. zijne eigene hartstochtelijke of Lusinghente it., vleiend, gevoelige gemoedsgesteldheid streelend. schetst.

U.

M. verk. van Main, Mono, Me- M. M. verk. van Mitronsme no, Metronome, Mezzo; Mol; z. Maelzel: z. Mitrsnome. deze. M. S. verk. van Muds Sinistra M. D. verk. van Main Droite fr, t.; z. dit. en van Mauo Destra it.; z. deze. Ma it., Mais fr, maar, b. v. M. G. verk. van Main Gauche Adagio ma non troppo it., lang- fr., z. dit. zaam maar niet te zeer. -- 83 -- Maat. Magno — gna. Maat ned., Tact hgd., Tempo derscheidde zich van andere it., :Vlesure fr., de afgemeten be- vormen door eene fijne kunst- weging volgens eene vastgestelde volle en uitgezochte bewerking tijdmaat; ook elke gelijke afdee- zoowel in tekst als muziek, en ling van toon, waarde of toon- had gewoonlijk de liefde tot on- duur in het notenschrift aange- derwerp. Hoogst waarschijnlijk wezen op den notenbalk door is de naam eerst aan het dicht twee dwars-strepen; z. 0. IV. b. gegeven en vandaar over--soort Maat aangeven en gegaan op de muziek, die er bij Maat slaan doet de orkest- gecomponeerd werd. meester met een stokje, met Maesta it., (Con, met) ma- eene rol papier of met de hand, jesteit, deftigheid, glans, pracht. op eene wijze, dat al de leden Maestoso, - sa - samente van het orkest het kunnen zien it., deftig, groctsch, verheven, en volgen, ten einde eene alge plechtig. eenheid van beweging te-meene Maestri Secolari it., de on- verkrijgen. derwijzers op instrumenten aan Maatgevoel, z. 0. IV. a. de conservatorio's in Italië. Maatmeter, z. Métronome. Maestro it., meester, onder- Maatstok, een voor het wijzer in de toonkunst. maatslaan opzettelijk vervaardigd Maestro di capella it., stokje. Kapelmeester; z. dit. Maatdeelen, gr., zeker snaarin- --- leden, strument bij de oude Grieken. --- noten, Maggiolate it., lentezangen --- soorten, die vroeger in Italië door de jonge --- strepen en lieden onder de vensters hunner Maatteekens, z. 0. IV. b. minnaressen gezongen werden. Machalath heb., zeker mu- Maggiore it., Majeur fr., ziek-instrument bij de oude He- Major third eng., Dur, hgd., Duur breeuwen, bij treurzangen ge- ned. , harde toonsoort, groote. bruikelijk. terts; z. 0. II. c. Machicotage fr., de zang- Magnanimità it., (Con, met) manier der edelheid, grootmoedigheid. Maehicots fr., zekere koraal- Magnificat lat., (verheft), de zangers in vroegeren tijd in Fran- lofzang (canticum), dien de H. rijk, die de intervallen van den Maagd Maria bij haar bezoek door de koorknapen voorgedra- aan Elizabeth aanhief (Luc. I.: gen hoofdkoraal door tusschen- 46-55). Het is reeds zeer vroeg tonen verbonden, en de pauzen in de liturgie der K. K. Kerk door bijvoegingen aanvulden. opgenomen, en wel in het officie Machicoteeren, een vers al- der Vespers, en met voorliefde leen, met versieringen, zingen. door de groote meesters, zoo van Machol heb., zeker muziek- vroegeren als van lateren tijd, instrument bij de oude Hebreeu- op muziek gezet. wen, volgens sommige met sna- Magnificenza it., (Con, ren, volgens anderen met metalen met) grootheid, verhevenheid, klokjes en ringen. deftigheid. Madrigaal ned., Madrigale Magnifico, - ca, - camente it., Madrigal hgd., fr., een vorm it., prachtig, edel, verheven, van ongewijde muziek, die voor- deftig. al sedert Adriaan Willaert (x-1562) Magno - gna it., edel, prach- in Italië beoefend werd. Het on- tig, stoutmoedig, grootsch. - 84 - Magrapha. Marcia religiosa. Magrapha heb., eene soort Broderies fr., versierselen, ver- van orgel-instrument in den tem- siering der hoofdnoot met bij- pel te Jeruzalem. nootjes; z. 0. IV. d. Main droite fr., rechterhand. Mane it., hand. Main gauche fr., linkerhand. armonic'a it., de Gui- Majeur fr.; z. Maggiore. dons'sche hand; z. dit. Major of destra it., rechterhand. Maj or third enz.; z. Maggiore. sinistra it., linkerhand. Major scale eng.; z. Due- Manritto it., de rechterhand. toonschaal. Manubrium lat., de knop of Maitre fr., meester, onder- greep aan de registers in een orgel wijzer. Manuaal, Clavier fr, hand- Maitre de Chapelle fr., klavier van het orgel, in tegen Kapeirneester; z. dit. pedaal. -overstelling van Maitre de musique fr., Manuale lat., een boek van muziek-directeur. klein formaat en beknopten in- Maîtrises fr., eertijds de zang- houd, waarin alleen het nood- scholen bij de kathedraal-kerken zakelijkste en meest voorkomende in Frankrijk. is opgenomen. Malinconia it., (Con, met) Manuductor lat., handleider, zwaarmoedigheid, sombere smart de directeur, die met de hand Malinconico, - Ca, - Ca de maat aangeeft. mente it., melancoliek, somber, Manus lat., de hand. smachtend, zwaarmoedig. Guidonis lat., de Gui- Mane. verk. van donische hand. Mancando it., allengskens Marcare, - cando, - ate - afnemende, verminderende van ato, ta it., Marquee fr, zacht toon, totdat deze geheel weg- maar duidelijk en nadrukkelijk kwijnt en sterft op het einde der elke noot uitvoeren. phrase. Marcia it., Marche fr., Marsch Manche fr., de hals van eene hgd., ned., de tocht, de reis, de viool, gitaar, enz. gang der soldaten, het muziek- Mancino it,, de linkerhand. stuk, dat hen bij militaire op- Mandela it., tochten vergezelt, sedert den Mandolina it., dertigjarigen oorlog in gebruik Mandoline fr., en geraakt, is van een' kleinen scherp it., eene kleine soort gemarkeerden rhythmus, in 2,14 of van luit, wier snaren met de vin- 4/4 en ook 5/ maat, en wordt gers of met pennetjes gestreken door militaire toonkunstenaars worden. op blaas- en slag-instrumenten Maniera it., en uitgevoerd. Er zijn verschillende Manière Ir.. wijze, manier soorten van marschen, b. v. b. v. Marcia funebre it., dooden- Maniera aft'ettata, eene ge- marscli, van een treurend klagend maakte, karakter en eene langzame be- languida, eene smach- weging. tende, marziale it.. krijgs- smorfiosa, eene ge- haftige marsch, van Sen schitte affecteerde wijze van zingen, eene rend, stout karakter. slechte manier, bestaande in het religiosa it., gods- overhalen der van elkander ver- dienstige marsch, van een ernstig wijderde tonen tot elkander. deftig karakter, van eene lang- Manieren hgd., Agriinessts of zame beweging. - 85 - Marciale. Melancolico. Marciale it., marschachtig. Mazur fr. Mazurcle of Ma- Marche fr, z. Marcia. sac/ca hgd., een naar het Woid funèbre fr; z. Mar- wood-schap Masovië genoemde cia fussebre. Poolsche nationale dans van een militaire fr. z. Mar- soms wild, soms zwaarmoedig cia marziate. karakter in 3/4 maat. religieuse fr., z. Mar- Mechaniek, werktuiglijk, cia religiosa. werktuigkundig, voornamelijk Marine-trompet, trompet- wat den bouw van orgels, piano- viool, zeker eertijds gebruikelijk fortes, enz., betreft; ook wordt snaar-instrument. de hewerktuiging der mensche- Marks of expression eng., lijke stem Meclsaaisisszss genoemd. teekens van uitdrukking, van ver Medesimo, - ma it., de siering. zelfde, hetzelfde, b. v. beweging Marrita it., de rechterhand. of tempo, te weten; zoo als het Marsch, z. Marcia. te voren was. Marseillaise fr., de Marseil- Media lat., middelste, b. v. laansche hymnus, een Fransch Charda, snaar, in het Tetrachord. nationaal lied uit den tijd (1cr Mediant bet, in de authen- groote revolutie, gedicht en ge- tieke kerktonen de dominant der componeerd door Rouget de Lisle, bij hen behoorende plagale (z. die in 1836 is overleden. 0. I. b.) In de moderne muziek Martellare - ando, - ate, de derde toon der toonschaal, de - ato, - ta it., hameren, kloppen, middelste van het volmaakt ac- op de toetsen vals de piano- forte; coord of den Drie/clanic; z. dit en op de viool evenals Staccare; 0. H. b. z. dit. Mediatio lat., midden -rust- Marziale it., krijgshaftig, punt, de cadens, waarmede in met gedruisch, krachtig en scherp de psalmen de zang van het vóór geaccentueerd voor te dragen. haifvers sluit; z. Psalmntaoss. Maschile it., Mâte fr., man- Medische trompet, een nelijk, krachtig, vast. rieten blaas -instrument van een' Massime, - mo. - ma, - ma- diepen toon bij de oude Grieken. mente it,, ten hoogste, bijzonder. Medium lat., het midden, de Matelotte fr, Fransche ma- middeltonen eener zangstem. trozen-dans. Meerduidigheid bestaat er Matinee musicale fr., Open- bij een' toon, een interval of een bare muziek-uitvoeringen, die in accoord, als er onderscheiden be- den loop van den dag plaats teekenissen aan kunnen worden vinden. gegeven. Matutinum lat., Metten, Meerstemmigheid, z. 0.1. b. Vroegmetten ned., Mette hgd.,: Meesterzangers ned., en Matines fr., de nachtgetijden of Meistersänger hgd,. in de het eerste gedcelte van het bre- middeleeuwen de dichters en zan- viergebed der R. K. Kerk. gers, die zich door hunne verdien- Maultrommel of Brumm- sten den titel van meester verwor- eisen hgd., Gesirnbarde fr, Crem- ven hadden. Dapperheid, roem, batsem lat., Jewslsarp eng., mond- schoonheid en liefde waren bij trom. voorkeur de onderwerpen hunner Maxima lat., de grootste, zangen. langste noot gelijk aan twee Melancolia it., (Con, met) longcee; z. 0. IV. a. zwaarnioedigheid, droefgeestig- Mazourka of heid, somberheid. — 86 — Melanco!ico . Ménestrels. Melancolico, - ca,- camen- de uit stalen veeren of metalen te it. , zwaarmoedig, somber, staafjes, die door de wrijving van droefgeestig. een metalen cilinder in trilling Mélange d'airs enz. fr., een e gebracht worden. gemengde verzameling van liede- Melodische voortschrij- ren, zangen, enz ding, z. 0. VI. d. Meleket, krijgstrompet van Melodrama gr., riet bij de oude Egyptenaren en Melodrame fr., en Abyssiniërs. Melodramma of Drama per Melisma gr., lied, zang, melo- musica it., een drama met orkest- die, versierselen van den zang, dus muziek, die de handeling, decla- Melismatisch wordt de zang matie en pantomime vergezelt, of genoemd, waar meer dan één toon ook het optreden en vertrekken op ééne lettergreep, zoo als bij der handelende personen door ka- den syllabischer. zang het geval rakteristieke trekken aankondigt. is, gezongen wordt, dat is: waar Men noemt J. J. Rousseau als de de melodietonen bijtonen tot ver uitvinder of invoerder van het ontvangen. -siering melodrama. Melismatica gr., de kunst, Melomania it., en den zang met bijtonen te ver- Mélomanie fr„ eene harts- sieren, te verfraaien. tochtelijke neiging tot de toon , een door J. A. Stein -kunst. in 1770 uitgevonden toetsenin- Meloman hgd., een melo- strument met een fluit-register maan, een hartstochtelijke lief- in den omvang van klein g tot hebber der toonkunst. viergestreept C. Melographe, de noten- of Melodicon, een door P. Rif- muziekschrijver, eene door Creed felsen te Kopenhagen in 1898 uit- in Engeland in 1748 uitgevonden gevonden klavier-instrument van machine, die, aan het klavier gebogen metalen staafjes, die door vastgehecht, alles op noten metalen kegels in trilling gebracht schrijft. worden met een'toonomvang van Melopeia gr., de wetenschap 5 octaven. der melodische samenvoeging der Melodie ned. hgd., melodie fr. tonen; 0. VI. a. Melodia it., lat., Melody eng., Melophare fr., eene in Frank- (van het gr. woord Melos, gezang) rijkgebruikelijksoort van scheeps- is eene, een zelfstandig geheel lantarens met geoliede muziek- uitmakende opvolging van tonen, bladen, op welke de noten uit die het gehoor aangenaam aan- de verte gezien en tot teekens doet; ook de hoofdstem van een geven kunnen dienen. muziekstuk; z. 0 VI. Meloplaste fr., en Melodiek, de leer, om gere- Meloplasto it., eene door Ga- gelde zangwijzen of melodieën te lin te Parijs uitgegeven beknopte kunnen scheppen, componeeren en tafel tot het vinden der intonatie, op noten zetten; z. 0. VI. a. zonder behulp van een instrument. Mélodieux, - euse, - euse- Melotypie gr., muziekdruk, ment fr., en notendruk. Melodioso, - sa, - samente Melos gr., zang, zangpoëzie. it., zangerig, welluidend, aange- Melpomene, Bene der negen naam. Muzen, de uitvindster der zang- Melodion, een door Dietz te kunst en van het treurspel. Emmerik uitgevonden klavier-in- Ménestrels fr, Minstrels strument van 5 1/2 octaaf, bestaan- eng., zangers, toonhunstenaars of — 87 —

Ménétriers. Metronomo. speellieden, die vroeger in Frank- in hetwelk uit scherts bijeenge- rijk en Engeland bij de harp of lier voegd is al wat het gehoor kan balladen zongen of declameerden. kwellen. Ménétriers fr., de benaming Mese gr., de middeltoon van der leden eener in Frankrijk, van het grieksche toonstelsel. 1330 tot 1773, bestaan hebbende Meson gr., het tweede of mid- vereeniging van zangers en in- delste tetrachord der oude Grie- strumentalisten met een' .ZRoi des ken. visions aan het hoofd. Mess,a it.; z. Missa Meno it., Moins fr., minder, Messa di voce of b. v. Meno forte, verk. M. F. Messa voce it., Son file' of minder sterk of hard. Mise de voix fr., een' toon zacht Mensura l at.,Mesure fr., men- of piano inzetten, tot forte of for- suur, maat, afmeting, indeeling, tissimo doen zwellen, en allengs- tijdmaat, de tijd of duur der ver- kens in een adem weder tot piano schillende noten of toonlengten doen afnemen; een der schoonste onderling; ook de bepaalde wijdte versierselen van den zang, indien der orgelpijpen, de lengte der het met een' schoonen toon en snaren, enz. kunstmatig gedaan wordt, Mensuraal-muziek de in Mestizia it., (Con, niet) droef- gebonden rhythmus gebrachte (in heid, treurigheid. tegenstelling met den cantus pia- Mesto, - sta, •-stamente ; - nus, of het in vrijen rythmus issimo, -ma it., droevig, zwaar- voorgedragen Gregoriaansch) en moedig, van eene langzame be- in noten van bepaalde waarde weging; zeer -. uitgedrukte muziek, gelijk zij zich Mesure fr., z. ltlensure en Maat. in de 12de eeuw ontwikkelde, en Metaal ned. tot aan het einde der 16de eeuw, Métal fr., toen het oude mensuraalstelsel Metall hgd., langzamerhand in ons maat- en Metallo it., zegt men, bezit notensysteem overging, hand- eene zangstem, die sterk, door- haafde ; z. 0. I. b. dringend, helder en daarbij niet Menuet fr., en scherp of schreeuwend, maar wel- Menuetto of Illinuetto it. eene luidend is. oude van Poiton oorspronkelijke, Méthode fr., en en door Lulli in 1660 aan liet Metodo it., leerwijze, regel, hof van Lodewijk XIV ingevoerde orde, eene verzameling van voor- danswijze van eene bevallige, def- schriften en regels voor, het mu- tige, langzame beweging in 3/4 zikaal onderwijs; ook de manier maat. In sonates, symphonies, enz., van uitvoering, de stijl van een' is dit muziekstuk als derde nom- executant. mer later ingevoerd, maar het Metrica lat., heeft eene veel schielijker be- Metriek ned., en weging en een opgewekter ka Métrique fr., de afmeting der aangenomen. -rakter verzen in bepaalde korte of lange Merula lat., de kwartel, een versvoeten; in de toonkunst de verouderd orgel-register, dat het onderscheiden maatsoorten, enz. gekweel dier vogels nabootste. z. 0. VI. 2. Meseol, een in Turkije ge- Métromètre of bruikelijk, op de panfluit gelijkend Métronome fr., en blaas -instrument. Metronomo it., taktmeter, Mescolanza of maatmeter, een het eerst door Messanza it., een muziekstuk Sauveur te Parijs in 1700 uitge- - 88 - Metrum. Migrepha. vonden, door Pelletier en door Mp. it., verk. van .ill-eno piano; Harr,don in 1788, door Duclos en z. dit. door Burga te Berlijn, door Wels- Mv. of ke te Meissen en door Stockel te Mzv. it.. verk. van Mezzo 2 , oce; Burg in 1801, en door te Winkel z. dit. te Amsterdam omstreeks 1812 ver Mi it., fr., de derde letter- eindelijk door Maezel-beterd, en greep der Guidonische solmisatie; te Weenen volmaakt werktuig, om z. E. door middel van een' in beweging Mi bémol fr.; z. Es. gebrachten uurwerk-slinger de Mi bémol majeur fr., z. Es juiste tijdmaat op te geven, zoo gr. terts als de componist zich het tempo Mi bémol mineur fr., z. Es of de beweging heeft voorgesteld, kl. terts. z. 0. IV. c. Mi bimmolle it. z. Es. Metrum lat.; z. 0. VI. 2. Mi bimmolle maggiore it., Mette ned. en hgd. z. Matte- z. Es gr. terts. tinuin. Mi bimmolle minore fr., Mettete it., Mettez fr., stelt! z. Es kl. terts. zet! te weten: den voet op het Mi dièse fr.; z. Eis. pedaal van eene harp of van een Mi dièse majeur fr.; z. Eis pianoforte. gr. terts. Mezza aria it., met halve stem, Mi dièse mineur fr.; z. Eis of ook ten halve al reciteerende kl. terts. te zingen. Mi diesis it.; z. Eis. Mezza manica it., met de Mi diesis maggiore it.; z. hand op de halve hoogte van den Eis gr. terts. hals der viool, bij de aanduiding Mi diesis minore it.; z. Eis der applicatuur gebruikelijk. kl. terts. Mezza orchestra it., Demi- Mi contra fa, diabolusin orchestre fr., slechts de helft van musica lat., (Komt mi tegen fa, het orkest mag spelen, tot daar, dan is de duivel in de muziek), waar Tutti, allen, staat. een spreekwoord, waardoor in Mezza voce it., verk. mv. of de middeleeuwen de ver- inz., met halve stem te zingen of binding van b en f in eene melo- te spelen. die, zoodat er middellijk of on- Mezzo, -za it., half. middellijk eenvermeerderde quart Mezzo forte it verk. suf., (tri tonus) of een verminderde half sterk, half hard te zingen of quint (quintet falsa) ontstond, te spelen. werd afgekeurd. Te r verdere Mezzo piano it., verk sup. verklaring, z. Sotsnisatie en of mzp., half zacht te zingen of 0.1. b. te spelen. Mi fa, de benaming van alle Mezzo soprano it., Second op elkander volgende groote halve dessus fr., middel- of tweede so- tonen in de diatonische toonschaal praan, de vrouwen- of jongens- van elke soort in de oude solmi- stem tusschen sopraan en alt, dus satie. in een' toonomvang van éénge- Middelbare overgang, 0. streept c tot tweegestreept g; z. VII. b. 0. II. a. Middenstemmen worden Mf. it., verk. van Mens forte die zang- en instrument-partijen en Mezzo forte; z. deze. genoemd, die tusschen de hoogste Mfz. it., verk. van Méno for- en laagste stemmen liggen. zando. Migrepha hebr., zeker mu- __ 89 —

Militare (Alle) . Missa brevis. ziekinstrument bij de oude Grie- achtige meesterzangers vervan- ken. gen werden. Militare (Alle) of Minore it., Mineur fr., Minor Militaremente it., en third eng., ,loll hgd., of 1VIol ned., Militairement fr.. op mili- zachte toonsoort, kleine terts; z. taire wijze, in den stijl van den O. II. C. marsch, van krijgs- ofveldmuziek. Minor scale eng., mol-toon- Militaire Muziek, krijgs- of schaal. veldmuziek, door een harmonie - Minstrels eng.; z.Ménestrels. orkest, troep of Banda van Haut- Minuetto it.; Menuetto. bolsten of Oboïsten bij militaire Mis ned., Missa lat., Messa oefeningen in vrede of oorlog aan it., Jlesse fr., en hgd., Mass eng., het hoofd van een regement uit- is de offerviering in de R. K. gevoerd, bestaat uit marschen en Kerk, de voornaamste plechtig- krijgsgezangen van een fier, man- heid, het middelpunt harer litur- nelijk karakter en een' scherp ge gie, de onbloedige voorstelling, eenvoudig,-markcerden rhythmus, hernieuwing en toepassing van duidelijk, krachtig en opwekkend het bloedig kruisoffer. Vandaar van melodie. wordt het woord ook gebruikt: Minaccevole of 10 van de gezamenlijke gezangen, Minaccioso it., Menacant fr., die bij de h. Mis door het koor dreigende, scherp geaccentueerd worden uitgevoerd. Deze gezan- voor te dragen. gen zijn tweeërlei: vaststaande, Minerva lat, gr., de die altijd dezelfde zijn, t. w. Kyrie, Goden der wijsheid, krijgskunde Gloria, Credo, Sanctats met Bene- en schoone kunsten bij de oude dictus en Agnus Dei — en ver Grieken en Romeinen, uitvindster die van inhoud ver-anderlijke, van en virtuoze op de lier en fluit overeenkomstig de ver--anderen volgens de fabelleer. schillende feesten. t. w. introïtus, Mineur fr., kleine terts , graduale met alleluia of tractus zachte toonsoort; z. Moll. en sequentia, offertorium en com- Minima lat., (kleinste) was munio —; maar vooral 20 van in de mensuraalmuziek de noot, de gezamenlijke vaststaande ge- die in duur gelijk was aan de zangen alleen; vandaar verstaat helft van een semibrevis; z. dit men onder de uitdrukking eene woord en O. I. b. mis componeeren" het compo- Minnesinger hgd.; z. Min- neeren der vaststaande gezangen. n ezan cders. Mise de voix fr.; z. Messy Minnezang, een lied der voce. liefde en vriendschap, van een Miserere lat., (Ontferm u), zacht en teeder of ook vurig, het eerste woord en vandaar de hartstochtelijk karakter. benaming van den 54sten (in de Minnezangers ned., Mimn.e- hebreeuwsche lezing den 5lsten) siinger hgd., in vroegeren tijd psalm. De grootste kerkcompo- de dichters en zangers, die bij nisten zooals Palestrina, Lassus e. voorkeur de schoonheid der na- a. hebben dezen psalm op muziek tuur, de deugd en schoonheid der gezet. Beroemd is vooral het vrouwen, de teedere, zachte of ook Miserere van Allegri, dat nog ongelukkige liefde en de vriend- jaarlijks gedurende de : Goede schap bezongen. Zij bloeiden van Week in de Sixtijnsche kapel ten het begin der twaalfde tot het be- gehoore wordt gebracht. gin der veertiende eeuw, wanneer Missa lat.; z. Mis. zij door het gild der ambachts- Missa brevis lat. (korte ruik — 90 -- Missa de requiem. Modus major. noemden de componisten der if de elke toets niet alleen zijn' eigen eeuw somtijds eene door hen toon, maar ook tevens de terts, gecomponeerde mis, hetzij wegens quint en octave doet hooren. hare kortheid, hetzij naar de , de moeder der nota brevis, waarmede zij begon negen Muzen en de Godes van (zoo bijv. de bekende Missa brevis bet geheugen. van Palestrina.) Mociganga sp., een zeker Missa de requiem lat., Spaansch muziekstukje. zielmis, lijkmis, de ritus, welke Mode fr., toonsoort; z. in het Missale der R. K. Kerk 0. II. b. voor de lijkmis staat aangegeven, Mode majeur fr., harde aldus genoemd naar het woord toonsoort. Requiem (rust), waarmede zoo- Mode mineur, fr., zachte danige mis begint. toonsoort. Missa in musica lat., eene Moderato, - ta - tamente door instrumenten begeleide mu- it., gematigd, bedaard, matig van ziekmis , in tegenstelling van beweging, noch langzaam noch Missa a capella, waaronder men snel, houdende bet midden van een uitsluitend voor zang ge- al de onderscheiden graden van schreven Mis verstaat. tempo, tusschen Andantino en Missa solemnis lat., (plech- Allegretto. Te midden van een tige mis), eene gezongen mis, muziekstuk voorkomende, duidt waarbij de priester wordt geas- het aan: óf minder óf meerder sisteerd door diaken en sub- snel, naar gelang van het oor- diaken. spronkelijke tempo. Missa cantata lat., (gezongen Moderazione it., (Con, met) Mis), eene eenvoudige gezongen matiging, bedaardheid. mis zonder assistentie van diaken Moderna it., en en subdiaken. Moderne fr., hedendaagsch, Missale lat., Missel fr., Mis- nieuw, nieuwerwetsch (van smaak saal ned., misboek, de verzame- of stijl gesproken). ling Misformulieren voor het Modification - of sound geheele jaar benevens de ge- eng., toonwijziging, toonsterkte. zangen voor den dienstdoenden Modo it., de wijze van toon - priester. opvolging in betrekking tot den Misterio of grondtoon; z. 0. II. b. Mistero it., (Con., met) ge Modulare it., uitwijk :n of -heimzinnigheid. overgaan van eene toonsoort in Misterioso, - sa, - samen- eene andere naar de regels der te it., geheimzinnig. kunst ; ook de zangstem buigen, Mistichanza it., een muzi- modulceren. kaal Quodlibet: z. dit. Modulatie ned., Mitas gr., een draad of eene Modulation fr., en snaar van vlas of hennep, die Modulazione it., uitwijking vroeger de plaats van darm- of of overgang van de eene toon- metaalsnaren op de speeltuigen soort in eene andere volgens de verving. regels . der kunst: z. 0.. VII. a.- Mixolydisch, heette bij de Modus lat., toonsoort. Bij _de oude Grieken de toonladder op mensuralisten werd het woord b, de zevende in het systeem der ook gebruikt in de beteekenis kerktoren die op g. van maatsoort. Mixtuur, mengsel, gemengde Modus major lat., harde orgelstem, een register, dat op toonsoort. -- 91 -- Modus minor. Morbido. Modus minor lat., zachte en zuigen tot trillen en toongeven toonsoort. gebracht worden. Mol nod. Mondstuk, Bocal fr., dat Moll h gd. gedeelte van sommige blaasin- Mollis lat., (zacht, week) Mi strumenten, aan hetwelk men de it , Mineur fr., strekt tot-nore lippen zet, om te blazen. aanduiding der toonsoort, in wel- Mondtrom, Guimbarde fr., ker toonschaal zich de kleine een klein instrument van ijzer, terts, en dus ook de zachte drie in den vorm eener lyra, met eene bevindt; z. 0. H. c. -klank dunne ijzeren tong, die door den Mol ned., Bimmolle it., Bemol vinger in beweging gebracht, door fr., B hgd., het teeken,, dat voor den adem der mondholte tot het eene noot geplaatst, haar een' voortbrengen van melodische to- halven toon verlaagt. nen gedwongen wordt. Mollement fr., en Monochord gr., Mollemente it., zacht, week; Monocorde fr., en op eens zwakke, buigzame, lang- Monocordia it., Canon, lat., zame, -als het ware onverschillige toonmeter, een werktuig, waar- wijze voor te dragen. mede men de lengte der snaren Mollezza ii., (Con, met) voor eiken toon kan meten en zachtheid, teêrheid, slapheid, ver berekenen; het heeft slechts -wijfdheid. ééne snaar, die men door be- Molossus lat., een versvoet weeglijke kammen naar willekeur van de drie volgende lettergrepen afdeelt. Monodie gr., in het algemeen Molteeken, z, Mol. solozang; bepaaldelijk verstaat Molto, - ta it., veel, zeer, men onder dit woord die soort vol, b. v. Molto crescendo, Alle- van één-stemmigen zang, die op gro motto, enz. het laatst van de 16de en het Mol- of Moll-toonschaal, begin der 17de eeuw vooral in Gamme enineure fr., Gamma mi Italië vijandig tegen de poly- it., de trapsgewijze opvol--nore phone muziek optrad, en waaruit ging der acht diatonische tonen zich allengs de aria ontwikkeld van de eene tonica tot hare heeft. octave met de kleine terts. Monodrama gr., eene soort Mol- of Moll-toonsoorten, van Melodrama, waarin slechts Modi wolles of minores lat., Modes een persoon optreedt; z. Melo- mineurs fr., Modi minori it., de drama. zachte toonsoorten. Monotonie fr., (af k. van het Monfrina it., en Gr.) eentonigheid, ledigheid uit Monfrine fr., zekere Itali- gebrek aan modulatie. aansche danswijze van een leven Montate it., en karakter in %/8 maat.-dig vroolijk Montez fr., rijs, klim, bij het Mondgat, Bouche, fr., het in viool -, gitaar-spel, enz., de lin- het- kopstuk der fluit zich be- kerhand hooger schuivende. vindende gat. Mora lat, het vertoeven op Mondharmonica, Aura lat., een toon, b. v. één mora op één' zekere verbeterde soort van mond- halven en twee op een' heelen, trommen: ook eene soort van toon. mondtrommen van 4 tot 10 toon 1 Morande it., vertragende, welke zich diatonisch-gaten, in terughoudende. gestemde stalen pennetjes of ton- Morbido, -da, -damente; getjes bevinden, die door blazen -detto, -ta; -dissimo, -ma it. 92 - Morbidezza. Musica falsa. mollig, teer, buigzaam; een wei voorgaande beweging, in het- zeer-. -nig -; zelfde tempo als te voren. Morbidezza it., (Con, met) Motus lat, beweging. teerheid, fijngevoeligheid, buig- --- contrarius lat., tegen zaamheid. stemmen. -beweging der Morendo of --- melodieus lat., melo- Moriente it., stervende, weg- dische beweging. kwijnende, den toon doende ver- --- obliquus lat., zijde minderen, totdat hij nog nauwe- beweging. -lingsche lijks hoorbaar is. --- rectus lat., rechte of Mordant of Pinee fr., en gelijke beweging. Mordente it., bijtend, af bij- Mouvement fr, beweging, tend; een halve of een verkorte tempo, juiste duur der noten; z. afgebroken triller ; z. 0. 0. IV. b. VI. d. Movement eng., Morgenmuziek, z. Aubade. Movimento it, en Mormorando of Muance fr.; z. Mutation. Mormorante it., al murme- Murky, de benaming van een lende, als met gemurmel; z. Tre- thans verouderd muziek -stukje molo. van een vroolijk karakter en van Mosaico it., en eene gezwinde beweging, met een' Mosaïque fr., een bont meng- gebroken octaaf-bas, -4lurky-bas sel (van muziek-stukjes). geheeten. Mosso, -sa it., Animé fr., be- Murmerando it., al murme- zield, opgewekt, b. v Pik -rrtosso lende voor te dragen. vlugger, levendiger, sneller. Musagetes gr., de leider of Mostra it., notenwijzer; z. gids der Muzen, een bijnaam van Custos. Apollo. , Ilotetus, Motettus, Mo- Museal, zeker muziek- instru- tettum, lat., Motetto it., is een ment der Turken, naar eene pa- van de oudste vormen der men- pageno -fluit zweemende. suraalmuziek, en was gewoonlijk Musea gr., zeker feest ter op een korten bijbelschen of eere der Muzen, dat alle vijf jaren liturgischen tekst gecomponeerd. te Thespiae negen dagen lang ge- Sommigen leiden het woord af van vierd werd. het fr. snot (woord), anderen van Musen, z. Muzen. lat. motus (beweging). De mo- Musetta it., en tettenstijl onderscheidt zich voor- Musette fr., eene soort van al door vrijere en rijkere schrijf- zakpijp of Doedelzak, z. dit; ook wijze en door eene meer karak- eene soort van muziek- stukjes teristieke, vaak in details tredende die, gewoonlijk in s/8 maat, van behandeling van den tekst: z. een naïef en zacht karakter, van 0. VIII. eene langzame, slepende bewe- Mothon gr., zekere danswijze ging met een' liggenden bas, het en dans bij de oude Grieken. eigenaardige van dat instrument Motif fr., en nabootsen. Motivo it., beweegreden, the- Music eng., en ma, melodie, gedachte in eene Musica lat., it. ; z. Muziek. compositie. Musica falsa of ficta Moto it., (Con, met) bewe- (verdichte muziek) beteekende ging, aandrift, opgewektheid, le- bij de Ouden de inlassehing vendigheid. van een' aan de toonladder Moto precedente it., in de vreemden toon, nl door het -- 93 — Musical. Muzikaal gevoel. aanwenden van kruis of mol. (te weten Vocale en Instrumen- Musical fr., eng., en tale Compositie en Uitvoering). Musicale it., z. Muzikaal. Ten opzichte van den stijl, wordt Musician eng. zij verdeeld in Kerk-, Tooneel-, Musicien fr., Concert- of Kamer-, Dans- en Musico it., en Militaire Muziek. Zij is de taal Musicus lat.; z. Toonkunste- van het gevoel; door hare tonen naar. kan de mensch de aandoeningen Musik hgd.; z. Muziek. en gewaarwordingen der ziel het Musikalien hgd., muziek- innigst, het warmst uitdrukken, stukken. en aan anderen mededeelen. Z. Musikalisch hgd., z. 111uzi- O. I. e. kaal. Muziek-directeur, hij, die Musikant hgd., een speelman. met de inrichting en leiding van Musiker hgd.; z. Toonkun- muziek-uitvoeringen belast is. stenaar. feest, groote concerten, Musique fr; z. itluziek. op welke groote klassieke wer- Mutatio lat., Mutation fr., en ken ten gehoore gebracht worden, hgd., Mutazione - it., bet. 10 het en waartoe de toonkunstenaars en overgaan van de jongens- in de dilettanten van verscheiden ste- mannenstem. 2 9 In de solmisatie den, soms van verscheiden pro- de verwisseling van de eene sol - vinciën en landen, medewerken. misatie-lettergreep met de an- geleerde, hij, die zich dere op dezelfde toonshoogte ; met de studie en theorie van de z. Solnsisatie. muziek of een enkel vak daarvan Muzen of Musen, bij de oude met ernst en vrucht bezig houdt. Grieken en Romeinen de negen geschiedenis; z. 0. zang-godinnen Clio, Euterpe,Tha- I. b. lie, Terpsichore, Melpomene, Era- ladder, z. Toonschaal. to, Polyhymnia, Urania en Cal- lijnen, z. Notenlijnen. liope ; de Godinnen der kunsten en 0. II a. en wetenschappen. meester of onder Muziek ned., Musica lat., it., een onderwijzer, hetzij-wijzer, Musique fr., Music eng., Musik in de theoretische, hetzij in de hgd., welk woord (af k. van het practische toonkunst. gr. woord Mousia,de zang-godin- noten, z. Noten en 0. nen) bij de Grieken oorspronke- II. a. lijk de fraaie kunsten en weten schaal, z. Toonschaal. -schappen, die tot eene beschaaf- Muzikaal, toonkundig, toon - de opvoeding behoorden, aan kunstig, hetgeen volgens de re- maar later, bij de split--duidde, gels der toonkunst is. sing der benamingen er van, Muzikaal gehoor, de in uitsluitend aan een der voornaam- het gehoor gelegen vatbaarheid ste en oudste kunsten gegeven voor muzikale indrukken; de be- werd, beteekende van toen af, kwaamheid, om de wel- of wan- wat men thans onder het woord luidendheid der tonen terstond Toonkunst verstaat. Melodie, Har bij het hooren te onderscheiden, en Rhythmus vormen het-monie de melodische figuren lichtelijk op wezenlijke der Muziek. Weten te vatten, na te zingen of te spelen. beschouwd, verdeelt-schappelijk Muzikaal gevoel, de in de men ze in Theorie, (te weten: ziel zelve gelegen vatbaarheid Acoustiek, Kanoniek, Gramma- voor alle muzikale indrukken ; tick eis Aestisetiek) en Praktijk het door de natuur verleend ver- _._, 94 -_ Muzikaal talent. Nagelharmonica. mogen, de muziek volgens hare woordig worden de wedstrij- hoogere beteekenis op te vatten den door corporatiën van lieder- en te gevoelen. tafels, harmonieorchesten, enz , Muzikaal talent, de door gehouden ; ook vinden er op de de natuur verleende bijzondere conservatoiren en muziek-scholen aanleg voor de gelukkige studie onder de kweekelingen plaats ; der toonkunst, bestaande in het ook kan men de prijsuitschrij- Muzikale gehoor, om het lichaam vingen voor muzikale composi- van den toon, en in het iVIuzi- tiën daartoe rekenen kale gevoel, om de ziel van den Muzikant, speelman bij den toon naar eisch te kunnen opvat - dans of langs de straten. ten. Er zijn veelvuldige graden Mysteria lat., of of trappen van muzikaal talent. Mystères fr., geheimen, ver Muzikale wedstrijden godsdienst; ze -borgenheden in den waren reeds bij de oude Grieken uit de gewijde geschiedenis-kere tin zwang, zooals b. v. bij de Py- getrokken gebeurtenissen, welke th ische, Olympische, lNTemëische, declamatorisch, dramatisch of Isthmische en andere spelen, wan- pantomimisch met muziek op eene neer de dichters hunne eigene soort van tooneel in kloosters en dichtstukken bij de lyra zongen kerken in de middeleeuwen uit- of liever reciteerden. Ook de Duit- gevoerd werden, en aan welke sche minnezangers, de Fransche vermoedelijk de opera, het ora- Ménestrels, de Engelsche Min- tor•ium, enz., den oorsprong en strels in de middeleeuwen dongen het treurspel zijne herleving te op die wijze naar den prijs. Tegen- danken hebben.

N•

Nabal of Nebel heb., Nachtmuziek, z. Serenade. Nabla of Naula gr, en Naenia lat., klaag- of treur- Nablum lat., zeker snaar - lied dood- of lijkzang. instrument, eene soort van luit of Nafiri, zeker bl aas-instrument citer, bij de oude Volkeren. in Oost-Indië naar eene trompet Nabootsing , Nachahmung gelijkende. hgd., Lnitatio lat., de onmiddel- Nagaret, zekere soort van lijke herhaling van eene melodi- keteltrom in Abyssinië. sche figuur door eene andere Nagass aran, Indische fluit stem ; z. O. VII. d. die bij den dans der Bajaderes Nakara, eene Turksche ke- geblazen wordt. teltrom. Nagelgeige hgd., een om- Nacehere, eene soort van streeks 1750 te Petersburg uitge- Castagnettes (z. dit), maar groo- vonden instrument, welks diato- ter van vorm. nisch gestemde ijzeren pennen Nachahmung hgd., z. Na. door middel van een' gewonen bootsing en Initatio. vioolstrijkstok tot toongeven ge- Nachschlag hgd., z. Naslag. bracht worden. Nae ispiel hgd., z. Naspel. Nagelharmonca of -- 95 -- Nagelklavier. Nei. Nagelklavier hgd., een om- Neben-Accorde hgd., bijac- streeks 1790 te Bernburg uitge- koorden, z. Afgeleide Accoorden. vonden klavier- of toetseninstru- Dominante hgd., de ment met ijzeren pennen. staafjes dominante van de toonsoort, in of spijkers, die door middel van welke men uitgeweken is. een' ringvormigen strijkstok tot Dreiklänge hgd., de trilling gebracht, een' harmonica- bij - drieklanken, dat is: de disso- to on geven. neerende drieklanken. Naïef noemt men eene conmpo- Noten hgd., de bege- sitie en de voordracht er van, leidende stemmen. wanneer beiden eenvoudig, onge- Ton hgd., bijtoon, 1, de kunsteld, natuurlijk, onschuldig benaming der seconde, en 2. een en toch geestig zijn. afge?eide toon. Nakabhim heb., zekere soort Tonárt hgd., bijtoon- van fluit bij de oude Hebreeuwen. soort, de toonsoort, in welke men Narcissino it., is de bena- uitgeweken is. ming van den geplaagden onnoo- Tonica hgd., de bij zelen hals, of zekere karakterrol grondtoon van de toon--tonica, de van bedienden en vaders in de soort, in welke men uitgeweken is. Italiaansche pantomimes. Necessario, - ria it, nood- Narrante it., op een verha- zakelijk, dat is om aan te duiden, lenden toon zingen of voordragen. dat Bene partij of stem niet kan Nasaal-toon, z. Neustoon. worden weggelaten, zonder de uit- Nasarde of voering te benadeelen. Nasat, zekere fluitstem van Necrosimon gr., bid- en een' sissenden aard in het orgel. zangboek bij begrafenissen, in de Naslag, Nachschlag hgd., een Grieksche godsdienst-plechtig- of meer nootjes, die achter een' heden. triller enz. gevoegd worden ; z. Nederslag, 1NTiederschlag 0. VI. d. hgd., Thesis lat., de eerste slag der Naspel, Nachspiel hgd. Post- maat: z, 0. IV. b. ludium lat., wordt genoemd het Nederstreek, het neerhalen spelen van den organist op het of de nederwaartsche gang van einde van een vers, of van de den strijkstok op eene viool, ge- godsdienst-oefening. woonlijk op het sterke maatdeel. Nationale. muziek zijn zan- Negen, dit cijfer geeft in het gen, liederen, danswijzen, enz., die generaalbas-schrift de none of het het karakter, den aard en smaak none-accoord, en boven eene no- van een volk schetsen. ten-figuur de novemole te kennen. Natural note eng„ de na- Negen achtste maat, z. 0. tuurlijke noot, dat is de toon, noch IV. a. door een mol verlaagd noch door Neghinoth of een kruis verhoogd. Noginoth heb., de algemeene Naturale, - almente it. benaming der snaar-instrumenten Naturel fr., eenvoudig, natuurlijk, bij de Hebreeuwen. ongemaakt, zonder versierselen Negligente, - temente it., voor te dragen. (schijnbaar) onverschillig, nala- Naturalezza it.. (Con, met) tig, met een weinig vertraging. natuurlijkheid, ongedwongenheid, Negligenza it., (Con, met) cenvoudigheid. nalatigheid, onachtzaamheid,ver- Navolging, z. 0. VII, d. traging. Natuurlijke stem, de borst- Nei, eene soort van dwarsfluit stem, z. Stein. van riet bij de Turken. __. 96 — Nekiloth. Nota . Nekiloth heb., de algemeene Nocturnes fr., eene soort van benaming der blaas-instrumenten korte tweestemmige zangen van bij de Hebreeuwen. een zacht en teeder karakter in Nel, Nello, Nella, Negli, Frankrijk. Nella, Nei it., in of op de, Nocturnum lat. oorspronke- den, het. lijk dat gedeelte van het kerke- Nel tempo it., in de maat. lijk officie, dat in den nacht gebe- Nell' organo it., op het orgel. den wordt; thans beduidt hetbe- Nete gr., de vierde snaar of paalde onderdeelen van de Metten. toon in de drie hoogste tetrachor- Noël fr., kerstdag, kersttijd, den bij de oude Grieken. vandaar Nettezza it., (Con, met) net- Noëls fr., kerstliederen, de heid, juistheid, duidelijkheid elke eenvoudige herderszangen na- noot uit te voeren. bootoende, eertijds in Frankrijk Netto, - ta, - tamente; - op straat gezongen. tissimo, - ma it., rein, zuiver Noire fr., eene kwart-noot; ret, juist; zeer -. z. O. 1V a. Neumen gr. neuma (wenk) Nomion of 1 0. aanduiding van toon of voor- Nomos gr., herders-minnelied, dracht door verschillende teekens, ook lofzang op Apollo bij de oude als puntjes, haakjes, streepjes, Grieken. enz., van paus Gregorius den Non it., niet. Groote tot in de 12de en 13de molto it., niet veel. eeuw in gebruik. Ten tijde van tanto it., niet zoo zeer, Guido van Arezzo beteekende het niet zoo veel. woord ook eene ver eeniging van troppo it., niet al te meerdere dergelijke teekens, een veel, niet al te zeer. onderdeel der melodie. 20. afk. Nona it., en van het gr. pneuma (adem) bet. None hgd., Neuvième fr., de het eene melodische phrase, die negende diatonische noot van den op de s'lotlettergreep van een grondtoon af; z. O. II b. zangstuk is aangebracht; z. accoord, z. 0. III. b. O.. I. b. septime-accoord, het Neustoon, 1lrasaal-toon, ont- none-accoord met weglating der staat, wanneer bij den zang de quint. neus gesloten is, zoodat de uit- Nonet, eene compositie voor gestooten lucht niet vrij door den negen stemmen of instrumenten. neus, zooals door den mond Noot ned., toonteeken; z. 0. kan dringen. II. a. Neuvième fr., z. None. Normaal-toon, de stemtoon, Nicolo it., zeker blaas-instru- de toon, die ten regel (Norma) ment van hout, z. Pomtner. voor het stemmen der instrumen- Niente it., (Quasi, als het ten- dient, is gewoonlijk de a van ware of bijna) niets. het klein octaaf. Nitido, - da, - damente Normaal-toonschalen, de it.; juist, net, zuiver. natuurlijke diatonische toonlad- Nobile, - ilmente; - ilis ders C dur en A mol, die ten sinjo, - ma it., edel; zeer - (voor regel (Norma) voor andere toon- te dragen). soorten dienen, wier toonschalen, Nobilità it., (Con, met) adel, gevormd door middel van ver edelheid (dat is: breed en deftig getransponeer--plaatsing-teekens, voor te dragen.) de ladders heeten Nocturne fr.; z. Notturno. Nota it., en — 97 —

Nota musica. Nutrire. musica lat., toontee- van geslagen zinkplaten, en ein- ken, noot; z, 0. ll: a. delijk (1796) door middel van ge- abjecta lat., eens ver graveerde steenplaten afgedrukt. dat is ongeoorloofde noot.-worpen, figuren, z. 0. IV. 2. buona it., de goede lijnen, noot, de toon, die op het goede schrift, maatdeel valt. sleutel, en cambiata it., eene wis- stelsel, z. 0. II. a. selnoot. wijzer, z. Cocstos. cattiva it., de slechte Notes de passages fr., noot, de toon, die op het slechte Hulpnoten; z. dit. maatdeel valt. Notist hgd., muziek- of noten- characteristica lat., schrijver. de gelei-toon. Notturno it., Nocturne fr., contra notam lat. nachtgezang, nachtmuziek, een noot tegen noot, de eenvoudige (oorspronkelijk voor serenades contra-punt. bestemd) muziekstuk van een romana lat., de Ro- kalm, zacht en gevoelig karakter. meinsche noot; z. lVeumen. Novemole, eene noten-figuur sostenuta lat., klok- van negen noten, die in den tijd toon. van zes en ook van acht van de- Notation fr., de kunst om zelfde waarde uitgevoerd worden. muziek op noten te schrijven. Nuance fr., schakeering, be- Note it. hoorlijke afwisseling van licht en Noten hgd., ned., en bruin, van piano en forte, enz. Notes fr., teekens, waardoor Nudrire, - drendo, - dri- de tonen worden uitgedrukt; z. te, - drito, - ta it. ; z. Nutrire. 0.Lb.en0.H.a. Nul, dit cijfer beteekent in het Note sensible fr., gevoelige generaal-basschrift, dat er bij de noot, gelei-toon, het zevende in- noot, waarboven het staat, geen terval van den grondtoon eener accoord moet worden aangesla- toonsoort. gen; bij muziek voor strijk -in- Notenbalk, z. 0. I1. a. strumenten, de losse snaar te druk, Illélotypie fr. strijken. in den beginne werden de muziek- Numerus lat., getal, in de noten geschreven of liever getee- muziek soms ook Rhythmus (z. kend of geschilderd ; later (1443) dit) beteekenende. door middel van houtsneé-platen, Nuovo it, (Di, op) nieuw. daarna (1502) door middel van Nutrire, - trendo, - trite, gegoten typen, daarna (1775) door - trito, - ta it., voeden, onder middel van gegraveerde koper tonen voluit aanhou -houden, de daarna (1774) door middel-platen, doen vibreeren. -den,

Muzikaal Woordenboek. -98 0.

0. Octet. O. het cijfer Nul; z. dit; ook tische toorschaal. Behalve deze .flageolet-tonen, z. dit. Discant-oboë zijn er nog de Alt- O, het teeken van twee heele obeë, Clairon fr., de Bas-oboë, ( 2/1 ) maten of Tempus perfectum Chalumeau fr., Calendrone it., de. hetwelk doorsneden / eene Q boë d'amore of heele (-/2 of 4/4 ) maat \L).) vormt. Oboë longo it., Hautbois d'a- O it., On fr., of b. v. Violino mour fr., die grooter is en eene o fdauto it., viool of fluit. terts lager gaat dan de gewone Ober-Dominante hgd.; z. oboë : z. verder O. IX. Dominante. Oboïsten, oboë-blazers, vroe- - Labium hgd., het ho- ger de benaming der leden van een ven de insnede ingedrukte ge militair muziek-korps ; z., Oboë. orgelpijpen. -deelte der Obstiné fr; z. Ostinato. Stimme hgd., boven- Ocehiali it., brillen-bassen, stem, de hoogst. stem in een mu- bestaande in twee door eene streep ziekstuk. verbonden halve noten, in den Tasten, hgd., de korte vorm van een' bril ten spot voor of boven -toetsen in een klavier- zulk een gemakkelijk te zetten werk. accompagnement aldus genoemd. Werk hgd., het boven- Octaaf ned., (Het) een toon- werk ii' een orgel omvang van acht tonen in diato- Obligaat-stem,de hoofd- of nische toonopvolging; naar oeta- melodiestem in een muziekstuk. ven is het tegenwoordig toon - Obligato it., (verplicht) bet. stelsel ingedeeld ; z. O. II. a. slat de stem of partij, waarop Octaaf-fluit, z, Flauto pic- deze uitdrukking betrekking heeft colo. in geen geval weggelaten mag sprong, een sprong van worden. acht tonen. Tegenover obligato staat a Alta lat., een octaaf hoo- piacere of ad libitum; z. deze ger, dan de noten aanduiden, woorden. wordt uitgedrukt door 8vs Oboë it.,Hautbois, Hobo of Obo boven de noten te plaatsen, en ned., een onitreeks 1650 uitgevon- ba5sa lat., een octaaf den blaas -instrument van palm- lager dan de noten aanduiden, hout , vroeger wegens zijn' wordt door 8vA,. onder de noten scherpen doordringender toon bij te plaatsen, uitgedrukt, z. O. II. a. militaire muziek het hoofd -irstru- Octaaf ned., (De), de achtste ment, vanwaar de benaming van toon van den grondtoon in dato- Hautboïsten of Oboïsten, later bij nische volgo. de, z. O. II. a. het begeleiden van koraal -melo- Octaviana lat., it., of dieën, alsmede in orkesten, en ein- Octavine fr.. de een octaaf delijk ook als solo-instrument in hooger staande snaarverhouding gebruik geraakt. Het bestaat, bij meer-chorige snaar-instru- na veelvuldige verbeteringen, te- menten. genwoordig uit een rietje, een ho- Octaviarum lat., het boek, venstuk, twee middelstukken en bevattende de latijnsche gebeden een beker, heeft acht toongaten, en gezangen voor het octaaf, (dat verscheidene kleppen en een' toon is: de acht volgende dagen van omvang van klein b tot de driege- een' feestdag) in de K. K. Kerk. streepte f en ook a, in de chroma- O ctett, z. Ottetto.. — 99 —

Octiphonium. Onder—Terts. Octiphonium lat., een mu- Renversernent fr., der intervallen ziekstuk voor acht stemmen. . in een accoord ; z. O. III. a. Ootuor lat., z. Ottetto. Omlampe, de benaming van Ode gr.. lofzang,eenverheven een groots krijgstrom bij de prachtig lied, eene soort van lier- Jalofers in Afrika. dicht. Omnes lat., Tutti it., allen, Odeum lat. dat is : al de zangers of al de Odéon fr., en instrumentalisten moeten tot de Odeion gr., zangzaal, muziek- uitvoering medewerken. zaal, een voor de openbare muzi- Omvang, Ambitus lat., Dia- kale wedstrijden bestemd ge - pason fr., van al de tonen van eene .bouw bij da oude G °ieken en Ro- stem of van een instrument. meinen; tegenwoordig de bena- Onda maris lat.; Bene acht ming van opera- en concert- voets opene fluitstem in het orgel, gebouwen. wier bevend geluid het schomme- Oeuvre fr., Opera it., Opus len der zeegolven nabootst. lat., werk, b. v. Oeuv. 90, of Op. Onafhankelijke tonen, of Opus 20 op den titel van mu- Norrnaltóne hgd., de natuurlijke ziekstukken duidt aan, dat zulks tonen ; de tonen der diatonische het twintigste werk van den com- klankladder. ponist is. Ondeggiamento it., Ondula- Offertoire fr., tion fr., golving der tonen wordt Offertorio it., en voortgebracht door binden en te- Offertorium lat., het derde vens cresceeren en decresceeren der veranderlijke gezangen bij bij het uitvoeren van loopende de h. Mis in de R. K. Kerk; het passages; ook het wankelen der wordt gezongen na het Credo bij maat door het niet vaste maat- de offerande van brood en wijn; slaan van den dirigent. z. eilis. Ondeggiare, - iando,-iate, Officium lat., Offizio it., Of- - - iato, - ta it., golven, als in fice fr., (plicht, ambt) en eene golvende beweging een mu- Officium divinum lat., ziekstuk uitvoeren. (plicht, die op God betrekking Onder-dominante, de vier- heeft) ; bet. in het spraakgebruik de toon in de diatonische klank- der R. K. Kerk den plicht van ladder. aánbiddin.g jegens God, gelijk hij labium, noemt men het door den eeredienst, zoowel de onder de insnede ingedrukte ge h. Mis als het Breviergebed ver- orgelpijpen. -deelte der vuld wordt. In het bijzonder even- mediante, Sexta toni wel wordt onder deze uitdrukking lat., de zesde klanktrap boven en het Breviergebed verstaan. de derde onder den grondtoon. Ofieleide it.; z. Ophicleide. quart, de vijfde toon Ole, eene lettergreep, die ter boven en de vierde onder den benaming van zekere noten -figu- grondtoon. ren gebruikt wordt, b. v. Triole quint, de vierde toon Sextole, enz. Z. O. IV. a. boven en de vijfde onder den Olivettes fr., zekere dans, bij grondtoon. de boeren in de Provence, na den seconde, de zevende olijf-oogst, in gebruik. toon boven en de tweede onder Ologyrmos gr.. zekere soort den grondtoon. van ' treurlied bij de oude Grie- stem, de diepste of ken. basstem. Omkeering, Es'olutio lat., terts, de zesde toon - 100 - Onder—Toetsen. Opera semiseria. boven of de derde toon onder wordt ook wel eens voor gehoor den grondtoon. gebezigd. toetsen, de lange ge Oorspronkelijke tonen witte toetsen op een-'woonlijk noemt men de tonen der dia klavier-instrument. -nische klankladder. Ondulation fr. z. Ondeggia- Openbare octaven en snento. quinten, z. 0. H. b. Oneffene maatsoort, z. 0. Oper hgd., z. Opera. IV. b. Opera it., z. Oeuvre. Oneigenlijke drieklank, Opera it., eng., ned., Opera fr., Z. 0. III. a. Operhgd., zangspel,niuzikaal dra - fuga, Fugue irreguliere ma, een door de innigste vereeni fr, z. Fuga. der dicht- en toonkunstvoort-ging- triller, een korte tril- gebracht dramatisch kuestge - Ier, een triller-noot. wrocht. In het Urieksche treurspel, Oneindige canon, z. Canon. in de hEysteriën der middeleeuwen Ongelijk zwevende tem- en in de uit deze voortgesproten peratuur, z. Temperatuur. oratoriums vindt men den oor- Ongelijke contrapunt, z. sprong der opera. Lyrische plaat- Contrapunt. sen uit tooneelstukken begon men maat, z. Maat. eerst met eenvoudig citer ofluitspel rhythmus, z. lihyth- te accompagneeren, hieruit ont- mus. stond het recitatief; vervolgens Ongestreept octaaf, het verviel men op éénstemmigen zang klein octaaf, z. 0. H. a. met instrumentaal accompagne- Onmiddelbare overgang, nsent, en noemde dit Monodie; ter- z. Overgang. wijl men tusochen de afdeelingen Onregelmatige cadence, of bedrijven koren in den stijl Z. 0. VI. Z. der Motetten en Madrigalen deed Onregelmatige doorgang, utvoeren. In 1590 werd het eerste z. Doorgang. herderospel (Pastorale), en in 1600 Ontleden, eene op zichzelf in verscheiden steden van Italië voslandig motief door verplaat- oratoriums en muzikale drama's sing der figuren, wendingen enz., in dier voege ten tooneele ge uitbreiden en vergrooten. bracht. Van toen af begon de opera Ontwijking der toonsluiting, in dat land, en wel voornamelijk Z. 0 VI. Z. te Venetië, met den meesten ijver Onvolmaakte toonslui- aangekweekt te worden, en ver- ting, z. G. VI. z. kreeg van lieverlede haren tegen Onvoorbereide over- vorm. In 628 had de-woordigen gang, zO. IlL a. eerste vertooning van een zang- Onzuiver noemt men hetgeen spel in Duitschland plaats, in 1646 niet juist samenstemt, niet naar in Frankrijk, 1609 in Engeland en Je regels gecomponeerd is, of ook 1719 in Spanje; z. 0. I. b. en VIII. o et juist uitgevoerd wordt. Opera buffa it, Oor, het menschelijk werktuig Opera comique fr., Comic ter opvanging der geluiden, en dus opera eng., Komische Qper hgt, ook der tonen van vreugde of vroolijk, hoertig,koddi,g zangspel, smart, van haat of liefde en van al omstreeks 1700 voor heteerst ten de menigvuldigeuitdrukkingen der tooneele gebracht. gewaarwordingen, die zich door Opera semiseria it., half ern- middel van tonen en door het oor stig zangspel; zooals het tooneel- aan onze ziel mededeelen. Oor spel tusschen het treur- en het -- 101 — Opera seria. Orchestique. blijspel, staat deze tusschen de een muziekstuk enz. Exécution Opera seria en de Opera buffa. musicale fr; daarbij moet in acht Opera seria it., Grand opera worden genomen de keuze en be- fr., Grosse Oper, Heroische of zetting der partijen, de ruimte .Helden-Oper en Romantische voor en de plaatsing van de Opel• . hgd., ernstig, deftig zang- executanten, de leiding van den spel, groote opera ; z. Opera. dirigent, de wijze van voordracht Opera-stijl, z. Stijl en O. VIII. enz.; z. O. IA. Opera-tekst ned., Opern- Oratorio it., en Text hgd., Libretto it., Paroles Oratorium lat., een lyrisch fr., het dramatisch gedicht voor drama over eene geestelijke stof, eene opera moet karakteristiek, gecomponeerd voor solostemmen beknopt, gevoel- en effectvol zijn en koor met accompagnement van en slechts aanduiden of schetsen orkest en soms tevens van het wat de muziek moet schilderen. orgel. Het is zijnen oorsprong Operetta it., en verschuldigd aan de Mysteriën, Opérette fr., kleine opera, in pantomimische, declamatorische welke kleine zangstukken riet de:l vertooningen van Bijbelsche ge- dialoog afwisselen. beurtenissen, legenden, of andere Operisten hgd., opera -zan- geestelijke en allegorische onder - gers. werpen, in de middeleeuwen, die Ophicléide of Casse dl'har- eerst van muziek vergezeld gin- monie fr., Oficleide it., Contra- gen en later ook zang bevatten. .Fagott hgd., eene omtreeks 1896 St. Philippus de Neri, stichter van uitgevonden, tegenwoordig in or- de congregatie del'Oratorio te Ro- kesten en bij militaire muziek al- me, deed omstreeks het jaar 1540 gemeen gebruikelijk blaas- instru- gebeurtenissen uit de gewijde bla- ment van hout, eene soort van deren met opzettelijke door Ani - bas-bazuin, met zes gaten en vier muccia daartoe gecomponeerde of ook meer kleppen, van een' vol- muziek voor zangstemmen en in- len, ronden, weekes, krachtigen strumenten gedurende zijne bid- toon, ten omvang van Contra-B uren afzingen in het Oratorium (de tot ééngestreept 9; in den jong Bedezaal) van de Chiesa Nuova lijd ook tot obligaat of solo--sten (Nieuwe Kerk) te Rome, van waar instrument verheven. deze soort van muziekstukken de Ophouding; z. O. VII. benaming van Oratorium verkre- Oplossing; z. 0.111. a. en Vii. gen heeft. Het eerste volledige Oplossingsteeken; z. Her- werk van dien aard werd eerst in stellingsteeken. 1600 te Rome in het openbaar u:t- Opmaat; z. O. IV. b. gevoerd. Van lieverlede hebben Opslag, Arsis lat.; z. O. IT . b zich van toen af de vorm, stijl en Opstreek, de gang van den compositie ontwikkeld, die het strijkstok op de snaren eener viool thans eigen zijn. z. O. I. b. en VIII. enz. opwaarts geschiedt meestal Orchesographie gr., aantee- op de zwakke maatdeelen. koning der dans-toeren door mid- Optocht, eene soort van del van punten en strepen boven Marsch, van een ernstig, statig de noten der betrekkelijke dans karakter en matige beweging. -wijzen. Opus lat., werk, gewrocht, Orchest, z. Orkest. Opera it.; z. Oeuvre. Orchester hgd.; z. Orkest. Opuseulum lat., een klein Orchestik gr., en werk, -. werkje. Orchestique fr., de hoogere Opvoering, uitvoering van danskunst, de tooneer-danskunst. — 102 —

Orchestra. Orgel. Orchestra it.; z. Orkest. Organographie gr., de leer Orchestrino it., zeker door van de geschapenheid of de be- Poulleau te Parijs uitgevonden schrijving der instrumenten. klavier- instrument, dat de toon- Organum lat.; aldus werden kleur van het strijkkwartet na de eerste proeven van meer -bootst. muziek genoemd. Het-stemmige Oren estrion, de benaming Organum bestond hierin, dat van een door Abt Vogler en van de cantos firmus door een andere een ander door Th. R. Kudze uit- stem in de quint, of door meerdere gevonden klavier-instrument, dat stemmen in quint, onderquart en de plaats van een volledig orkest octaaf werd begeleid; het was vervangt. reeds vroeg in gebruik, maar is Orchestrium, een door Her- waarschijnlijk door Hucbald het klin Sehutze & Co. te Brussel in eerst onder regels gebracht; z. 1853 uitgevonden orgel -instru- 0.1. b. ment, met tongwerk op de wijze Organum lat.; z. Orgel. der accordéons in den vorm van hydraulicum lat., een kabinet'-orgel met twee ma- waterorgel. nualen, van vijf chromatische oe pneumaticum lat., een pedaal van twee oc--taven en windorgel. taven, vier en twintig registers portatile lat., draag- van onderscheiden toonkleuren, baar orgel, draaiorgel. eenige kleine blaasbalgen, enz. Orgel ned., hgd., Organ um lat., Ordinario it., gewoon, b. v. Organon gr., Orgue fr., Organo Tempo ordinario, tijdmaat, zoo it., Organ eng., kerkorgel, het als gewoon, zoo als te voren; grootste en volledigste, het krach Pianoforte ordinario, gewoon machtigste, het schoonste-tigste en p'anoforte. en verhevenste, zou tevens ook Orgaan, werktuig b. v. van het volmaaktste, de koning aller de stem, van het gehoor, enz. muziek-instrumenten zijn , zoo Organ eng.; z. Orgel. het het crescendo en decres- it., klein orgel, cendo in al zijne stemmen bezat. orgeltje. Er zijn orgels van 5 manualen Organino it., klein orgel. of klavieren en even zoo veel Organisch, naar het gr., pedalen, met omstreeks 3000 werktu;glijk; Organische ynuziek, pijpen van hout, tin en orgelme- instrument aal-muziek. taal (een mengsel van tin en lood), Organist hgd., ned., eng., aan welke door middel van 4 Organista lat., Direttore del blaasba!gen langs houten kanalen organo it., err de wind of saámgeperste lucht Organiste fr orgelspeler, or- wordt toegevoerd, en die door gelist, organist. het nederdrukken der toetsen en Organo it,, en het daardoor opengaan van klep- Organon gr.; z. Orgel. pen tot toongeven worden ge- Organo-chordium, lat.,sna- bracht, vervolgens met 50 regis- ren-orgel, een in 1798 uitgevonden. ters, elk van welke eene chromati- spoedig echter weder verwaar- sche toonschaal van eigenaardige loosd - instrument, samengestel d toonkleur (Timbre) heeft. Van uit een orgel en een pianoforte. den oorsprong van dit : instrument Organo pleno lat., met het weet men slechts, dat bij de volle orgelwerk te spelen. oude Grieken, (die. het Organon, Organo piccolo it., een klein dat is eigenlijk: werktuig of orgel, een positief. instrument, noemden) reeds om- -- 103 — Origineel. streeks 150 jaren voor Christus slag en registreering, enz.; z. O. windorgels en water- of liever I. h. en IX. stoomorgels bekend waren en dat Orgel-pijpen; z. Orgel. die omstreeks 650 na Christus in punt, Point d'orgue fr., de Christen- kerken ingevoerd Cadenza it., Orgelpunkt hgd., het werden, het eerst in Italië daarna voortschrijden der melodische en in Engeland, Duitschland, Frank- harmonische figuren inde boven- rijk, enz. Hoe gebrekkig deze stemmen bij een op de dominante echter nog moeten geweest zijn, of de tonica der toonsoort liggen - bewijst de beschrijving van een den bas; z. O. VII. orgel in de kerk te Winchester Orgel-registers, z. Orgel. in Engeland, hetwelk 400 pijpen slaan werd vroeger ge had, 26 blaasbalgen, die door 70 - voor op het orgel spelen, om--zegd mannen in beweging gebracht en dat de toenmaals gebruikte hou- gehouden moesten worden, 11 ten pennen of stokken, in plaats toetsen van 1 el lang, eene breedte van toetsen, met de vuisten moes- van 2 1/„ el beslaande, welke 1 ten geslagen worden. voet diep gingen, en door 2 or- toon; z. Koortoon. ganisten met vuisten geslagen viola, een in 1833 uit- werden; vandaar de uitdrukking gevonden klavier-instrument niet orgel slaan in plaats van spelen, metalen staafjes, die door middel Intusschen waren er in de l2de van een blaasbalg in trilling en eeuw reeds orgels van 2 1/2 octaaf; tot toongeven gebracht worden. in de 13de verkregen zij halve Orgelen hgd., op het orgel tonen, die kortere stokken of spelen, orgelspel. toetsen hadden; in de 14de (wan- Orgelpunt ned. 1 0 Punctum neer ook de waterorgels door organieuni lat., Cadenza it., Orgel de windorgels geheel verdrongen hgd., Point d'orgue fr., in-punkt werden) toetsen, die met de vin- het algemeen een bij verschillen- gers nedergedrukt of bespeeld de elkaar opvolgende harmonieën werden; in de 15de het eerste pe- vastgehouden grondtoon. Meestas daal; in de 16de het eerste regis- is de vastgehouden toon de tonic :. ter, eene aanzienlijke vermeerde- of de dominant, somtijds de terts. ring van pijpen en toetsen, en eene In de meeste gevallen ligt het vermindering van blaasbalgen; in orgelpunt in den bas, somtijds de 17de eene windweegschaal ter ook in andere stemmen; z. O. VII. behoorlijke verdeeling van 2('. Nog verstaat men onder Or- den wind ; in de 18de gelpunt (it. en hgd., Fermate) hei en lfide eeuw eene gedurig toe- boven een noot geplaatste teeken nemende verbetering, uitbreiding hetwelk aanduidt, dat die noot en volmaking: zooals het aa.n- langer aangehouden moet worden, bi engen van crescendo en decres- dan haar volgens hare waarde • eido door middel van compres - toekomt. sie-blaasbalgen, door deuren, ven - Orgue of tielen van taf, enz., het doublet- Orgues Jr.; z. Orgel. tenstelsel, waarbij elk register Orgue 'de Barbarie; z. op verschillende wijzen kan Draaiorgel. worden gebruikt zonder dat er Orificium lat., de opening of koppelmechaniek noodig is, de mond der orgelpunten, aan het bo- uitvinding van den octaafkoppel, veneinde. van den pneumatischen en den Original fr. 1 electro-pneumatischen hefboom Origineel ned., zegt men van ter vergemakkelijking van aan- een werk, dat niet nagebootst, -- 104 — Orkest. Ouverture. maar uit het brein van den com- Ossea tibia lat., beenderen - ponist voortgesproten, en dus, fluit, een der oudste blaas- instru- als het ware, door hem gescha- menten, gemaakt van kraanvo- pen, oorspronkelijk is. gelspooten en andere dierenbeen- Orkest of Orchest ned., Or- deren, een weinig gebogen en van chester hgd., Orchestra it., eng., toongaten voorzien. Orch.estre fr., de plaats of ruimte Osservanza it., (Con, niet) in kerken, schouwburgen of con- oplettendheid, inachtneming van certzalen, alwaar zich de geza- al hetgeen tot de uitvoering en nienlijke toonkunstenaars bij de voordracht van een muziekstuk uitvoering van een muziekstuk behoort. staande of zittende bevinden; ook Ossia it., te weten, namelijk. de vereeniging dier toonkunste Ostinato, -ta it., Obstiné fr., -naars zelven. hardnekkig, eigenzinnig, aanhou- Orkest-directeur of dend, gelijkmatig voortgaande, Orkest-meester ned., Mu- zegt men van eene zich gedurig sik-Director of Dirigent hgd., Chef herhalende melodische of rhyth- cd'Orchestre fr., Capo d'Orchestra mische figuur in een muziekstuk, it., de toonkunstenaar, die met de b. v. in den zang Aria d'Ostina- inrichting, regeling en leiding van zione it., of in den bas Basso een uit te voeren muziekstuk voor ostinato it., enz. orkest belast is. Oton, eene kleine Indische Ornamenti it„ en ,fluit tot accompagnement van den Ornements fr., versierselen, zang der Bajaderen. bij-noten ter versiering der melo- Ottava it., de octave, de acht- die-noten, door den componist of ste toon van den grondtoon; ook zanger er bijgevoegd; z. Fioriture. het octaaf, de omvang of reeks van Orpharion, eene soort van acht diatonische tonen. luit, met metalen snaren, iets alta it., verk. 8va al, een kleiner dan de Mandoline. octaaf hooger voor te dragen. Orpheoreon, een verouderd , all', een octaaf hooger muziek-instrument, eene soort van of lager, naar gelang deze uit citer met acht metalen snaren. onder of boven de noot-drukking Orphica, een voor omstreeks of passage staat. dertig jaren te Weenen uitgevon- bassa it., verk. 8va den portatief klaviertje met meta- Bas., een octaaf lager voor te len snaren, die door middel van dragen. hamertjes tot toongeven gebracht in it.; z. all' Ottava. worden. Ottavino it., eene kleine fluit, Orthische melodie, eene octaaf-fluit zangwijze, die zich gedurig in Ottetto it., Octett hgd., een hooge tonen ophoudt. muziekstuk voor acht obligate in- Orthoepik gr., de leer van strumenten of stemmen. de duidelijke juiste en welluiden- Ottomole it., eene figuur van de uitspraak der lettergrepen en acht noten. woorden, zoo noodzakelijk bij den Ouverture, Overtures it., zang. opening, openingsstuk, een orkest- Oscillatie, Schwingung hgd., stuk, dat aan de opera, evenals slingering, de trifling eener in be- de proloog aan het drama, voor weging gebrachte snaar, wiskun- Dit doet zij door de poë--afgaat. stig te berekenen volgens de tische gedachte van het werk, Lengte en dikte der snaar. dat zij inleidt, ontdaan van alle Osia it., of ook toevalligheden, in het licht te — 105 —

Overgang. , stellen, of door eenige motieven of Andante gevolgd door een uit de opera samen te voegen en Allegro. uit te werken, en ook wel door Overgang, onmiddelbaar of eene gedachte, die in de hande- middelbaar van de eene toonsoort ling zelve niet wordt uitgedrukt, in eene andere in den gang van maar er op voorbereidt, te ont- een toonstuk; z. 0. III. a, en VII wikkelen. Zij is ontstaan uit de Overleggen, een langeren Introductie (z. dit). vinger over een' korteren heen- Verder heeft men nog de zg. zetten. Concertouverture, die denzelfden Overmatige drieklank; z. vorm heelt als de dramatische 0. III. a. ouverture, maar niet door een O vero it., of, of ook. drama gevolgd wordt. Zij is eene Overslaan, de rechter over de vrije fantasie; of zij staat blijkens linker, of de linker over de rech- haren titel met een of ander terhand bij het klavierspelen. tooneelstuk of met een andere Overtura it., z. Ouverture. gebeurtenis in verband. De dra- Overzetten, de vingers over matische zoowel als de Concert- den duim bij het klavierspel. ouverture heeft bij de verschil- Oxyphonos gr., bij de oude lende componisten ook een' Grieken hij, die eene hooge partij verschillenden vorm. Meestal of stem zong. evenwel bestaat zij uit een Adagio

[j

P. verk. van Piano, Fuut, Poco kalmte, bedaardheid. of Pouce z. deze. Paeto, -ta, -tamente; -tis- Pf. verk. van Poco forte of Pils simo, -ma it., kalm, bedaard, forte of Piano forte; z. deze. zacht; zeer -. Pp. verk. van Pianissimo; z. gr., lof- en zegezang, dit. inzonderheid ter eere van Apollo, Ppp. verk. van Pianissimo bij de oude Grieken. Possibile, z. dit. Palacomagadis gr., of Ma- Padiglione Chinese it., gadis, een snaren-instrument van zeker Chineesch of Turksch in een vrij groeten toonomvang bij strument bestaande in een omge- de oude Grieken. keerd koperen bekken, versierd Palalaika of Balalaika, een met eene halve maan en paarde- bij het Russische landvolk in ge- staarten, op een stok geregen, en bruik zijnde citer. van schelletjes voorzien die ge- Palmeln hgd., on schud wordende, een rinkinkend Palmulae lat., klaviertoetsen. geluid geven, - en bij militaire Pambe Bene kleine soort van muziek gebruikt worden. trombus bij de Hindoes. Paetezza it., (Con, met) Pan gr., bij de oude Grieken -m-- 106 -- Panaulon. Parodie. en Romeinen de Goden bescher- muziek, worden vertoond en uit- mer der herders en jagers, als de gedrukt. uitvinder der Syrinx of Panfluit Paphlagonische trompet, (z. dit), en als een waardig be- bij de oude Grieken de benaming oefenaar er van. van eene uit Paphlagonië af kom- Panaulon, de benaming van stige trompet, die in den vorm zekere verlengde fluitsoort, die van een ossenkop uitliep. echter weinig bijval gevonden Paradoxus gr., zonderling, heeft. verwonderlijk. de overwinnaar in Pandora, eene soort van luit zang of snarenspel bij de Olym- met 8 of 12 metalen snaren, een pische spelen der Grieken. der oudste instrumenten, gelij- Paraglossen, eertijds de be- kende op de ,11'andoline; ook ze- naming der Cancel-ventilen in het ker bij de Hebreeuwen gebruike- orgel. lijk, van darmsnaren voorzien in- Parakeleustikon gr., zeker strument ; z. Barbitus. schipperslied bij de oude Grieken. Pandurina, eene soort van Parallel, evenwijdig, gelijk. luit met vier metalen snaren, eer- loopen, evenwijdige tijds tot accompagnement van den diatonische toonreek sen in tert- zang gebruikt. sen, sexten, octaven, enz. Panfluit, Syrinx gr., een door toonsoorten, Tons Pan uitgevonden blaas instru- relatifs fr., de toonsoorten, die ment van zeven aan elkander eene gelijke voorteekening hebben, gevoegde rietjes. de verwante toonsoorten. Panharmonieon, een door Paramese gr., de eerste snaar Mülzel te Weenen in 1814 uitge- van het Tetrachord Diezengme- vonden klavier-instrument van 5 non bij de oude Grieken. octaven toonomvang, met blaas- Paranete gr., de eerste snaar balg en walsen, een volledig har- in de drie hoogste Tetrachorden monie-orkest nabootsende. der oude Grieken. Panmelodicon, eene navol- Paraphonie gr., weerklank, ging van het Melodicon (z. dit) de melodische voortschrijding in met geringe afwijking. consonanten, ook in quarters en Pantaleon of quinten. Pantalon, een in 1600 uit- Paraphrase gr., verklarende gevonden, thans in onbruik ge- omschrijving. raakt speeltuig, met metalen en Pariambis gr., bij de oude darm-snaren bespannen, worden- Grieken eene soort van fluit die de evenals een hakkebord ge bij het opzeggen van jambische ook als klavier be--slagen en verzen gebruikt werd. speeld. Parlando of Pantalonzug hgd., zeker bij Parlante it., sprekende, dat de oude klavieren en fortepiano's is : dat de zanger de aldus aan- aangebracht pedaal of mechanis- geduide noten of tonen sterk moet me, waardoor de toon ruischend aanzetten, doen vibreeren of spre- en helderklinkend wordt. ken ; of ook, dat het aldus be- Pantomime gr., gebaren teekend gedeelte van den zang -spel. meer gedeclameerd dan gezongen Pantomimisch ballet, pene moet worden. soort van drama in hetwelk de Paroda it., en handeling en de gewaarwordin- Parodie fr., eene door on- gen der handelende personen :door dergezette tekstwoorden in een gebaren en dansen, begeleid met zangstuk veranderde instrume- n- , 107 -- Parodist. Passagio. tale melodie ; ook een, op eene het gebruikelijk partituren in het koddige, burleske wijze veran- licht te geven; vóór dien tijd derd en verdraaid ernstig too- werden alleen de stemmen ge- neelstuk, opera, enz.; bij de oude drukt. Bij een koornummer wordt Grieken beteekende dit woord de rangschikking der partijen Bijzang. bepaald door de toonhoogte der Parodist, hij, die een' zang stemmen: bovenaan zet men enz. op eene spotachtige wijze de sopraanpartij, en zoo verder nabootst. alt, tenor en bas. Paroles fr., Operatekst: z. dit. Zoo er eene begeleiding van Parte it., Colla, met de hoofd- piano, orgel of harmonium aan stem mede te gaan, haar te ver- toegevoegd is, plaatst men deze zeilen en bij te blijven in het onder de zangstemmen. In geval accompagneeren, het tempo te van begeleiding met orkest wor- vertragen of te versnellen, naar den de zangstemmen gewoonlijk mate zij zulks doet. tusschen de partijen der altviolen Parte it., Partie fr., een deel en die der bassen genoteerd. De of gedeelte van een muziekstuk; rangschikking der orkeststemmen ook partij: z. Parthia. is gewoonlijk de volgende : El anti Parthia of Partita it., Par- Oboi, Clarinetti, Fadotti. Clarini, this hgd., Partie fr., Partij ned., Corni, Tromboni, Timpani Vio- elke enkele geschreven of ge- lino lmo. Violino 2do, Viola, drukte stem van een muziekstuk, Violoncello, Bossa. Z. O. IX. voor eiken executant afzonder- Partito it., in stemmen of lijk, b. v. sopraan-partij, viool- partijen verdeeld. partij, enz. Partituurspel, een muziek- Parthie hgd., stuk uit de Partituur (z. dit) op Partie fr., de pianoforte te spelen; daartoe Partij ned., en behoort eene bijzondere geoefend- Partita it., z. Parthia. heid. Partimento it., de becijfer- Parypate gr„ de benaming de bas. van.de tweede of voorlaatste snaar Partimenti it., oefeningen in in de beide laagste Tetrachorden het harmoniseeren en accompag- van het Grieksche toonstelsel. neeren van een' becijferden of ook Pas fr., schrede, beweging in van een' onbecijferden bas. de danskunst; ook een volledige Partitie ned., dans. Partition fr., Pas de bathe fr., zekere Partitur hgd., wilde dans. Partitura, Pas ordinaire fr., parade- Partizione, Spartizione, marsch. Spartito it., ; (van Spartire of Pas redoublé fr., gezwinde Partire, scheiden, verdeelen af- pas of marsch. komstig), en Passage fr., en Partituur ned., Score eng., de Passagio it., eigenlijk door- gemakkelijk te overziene samen- tocht, doorvaart, ook eene plaats stelling of onder- elkander- voe- in een boek; in de muziek de ver- ging van al de partijen van een siering der melodie-noten; ook de meerstemmig toonstuk, naar het- gelijkvormige voortzetting van welk de leiding of directie ge- eene noten-figuur gedurende ver- schiedt. Zij ontstond uit de ta- scheidene maten, een, ` gezwinde bulatuur (z. dit). Eerst in de loop, eene muzikale phrase of tweede helft der 17de eeuw werd periode; in den zang beteekent — 108 - Passacaille. Pauke. het ook zoo veel als Roulande en R. K. Kerk het gebruik over, om Ornasnenti i z. deze. in de Goede Week de Passie als Passacaille fr., en deel der liturgie te zingen. Deze Passacaglia it., of soort van Passiemuziek ontwik- Passacalle sp., hanentrap, een kelde zich langzamerhand door Spaansche dans in 3/4 maat, eene het opnemen van instrumentaal soort van Chaconne, maar van begeleiding, meerstemmige kerk - een zachter karakter en langza- liederen, aria's en recitatieven tot mere beweging. een wezenlijk Oratorium (z. dit Passamezzo it., een bedaarde, woord). Het beroemdste werk langzame Italiaansche dans. van dien aard is de Matthaeus- Passariello it, eene karak- Passion van Johann Sebastian terrol in de komische opera der Bach. Italianen, een' bazelenden ouden Passionato, -ta, -tamente; gek van Napels voorstellende. -tissimo, -ma it., Passione fr., Passepied fr., zekere Fran- hartstochtelijk, driftig; zeer -. sche dans in 3/4 of 3/s maat. Passione it.. (Con, met) Passie, Passiemuziek, ned., hartstocht, vuur, drift. Passionsmusik hgd., Cantus pas- Pasticcio it., en sionus Domini nostri Jesu Christi Pastiche fr., lapwerk; aldus lat. In de R. K. Kerk de lijdens- wordt eene opera of eenig ander geschiedenis van den Heiland. uitgebreid toonstuk genoemd, dat welke op Zondag, Dinsdag, uit onderscheiden bekende mu- Woensdag en Vrijdag van de ziekstukken samengesteld is. Goede Week volgens de vier Pastoral fr., en Evangelisten gezongen wordt. Zij Pastorale of wordt volgens eene eigenaardige Pastorella it., herderslied, en treffende melodie voorgedra- herderswijs, herdersdans, meestal gen door drie geestelijken, waar in % of 9/8 maat van een een- Christus, de tweede-van de eene voudig, landelijk en daarbij tee- den Evangelist m. - a. w. den ver- der karakter, en van eene gema- haler, en de derde de Turba tigde beweging; vandaar de be- (volksmenigte) nl de overige naming van muziekstukken, welke sprekende personen voorstelt. in dien trant en geest gecompo- Door de groote componisten der neerd zijn; ook eene soort van 16de en 17de eeuw werd de lij kleine opera, herdersspel. Evangelis--densgeschiedenis der Pastoso, -sa it., vol, rond, ten herhaaldelijk op muziek gezet lenig, mollig. en sinds dien tijd laat men daar, Patetico, -ca it., waar men er de krach-ten voor Pathétique fr., en bezit, bij het voordragen der Pathetisch hgd., ned., na- passie ook het koor medewerken drukkelijk, treffend, roerend, ver- hetwelk dan de volksmenigte heven, plechtig, gevoelig. voorstelt. In de middeleeuwen accent, z. O.V. a. voerde men de lijdensgeschiede- Patim.ente it., als lijdende nis ook buiten de kerk op in de voor te dragen. mysterie- en passiespelen, maar Patola, eene soort van gi- dan in de volkstaal. Een over- taar met 3 metalen snaren bij de blijfsel hiervan is het beroem- Birmanen. 'de Oberammergauer-Passion- Patte it régler fr., z. Ru- spiel, dat nog heden ten dage sts-al. om de tien jaar wordt opgevoerd. Pauke, eene orgelstem, be- De Protestanten namen van de staande uit twee werkelijke Pau- — 109 -- Pauken. Perdendosi . ken (z. dit), wier kloppers door ren aan pianofortes aangebracht, middel van een pedaal in be- om zich daarbij in het orgelspel weging worden gebracht. te oefenen; de pedalen aan de Pauken hgd., ned., Taballi of pianofortes dienen overigens ter Timpani it., Timbales fr., Kettle- modificatie der toonkleur; men drums eng., keteltrommen , halve heeft tegenwoordig gewoonlijk bollen of ketels van hout of ko- slechts één forte- en soms ook per, waarover bereide knife- of nog één piano pedaal: volgens ezelsvellen gespannen zijn, die in eene nieuwe uitvinding vindt men den vereischten toon, in de tonica aan de piano's en staartstukken en dominante b. v. in c en g, forte-pedalen voor elk octaaf af- kunnen gestemd, en met stokjes, zonderlijk; door pedalen aan de die van kleine bollen voorzien Harp (z. dit) wordt de geheele zijn, geslagen worden; een der stemming van deze verhoogd; oudste zoo niet het oudste der pedaal noemt men ook nog een' iiistrumenten. Bij de oude Egyp- toon, hetzij in den has of discant, tenaren en Hebreeuwen werden over of onder welken vreemde de trommen ook pauken, en de accoorden heen loopera, z. O. tegenwoordige tamboerijnen VII. handpauken genoemd. Pedaal-harp, z. Harp. Paukenist of Pegasiden, een bijnaam der Pauker ned., hgd., Timbalier Muzen, afk. van Pegasus. fr., Tambserino it., Kettledrummer Pelix, zeker muziek-instru- eng., keteltrom-slager. ment bij de oude °volkeren. Pauza it., en Penetrante; - tissimo, - Pause l hgd., ned., fr., eng., ma it., scherp, doordringend; Silence fr., stilstand, rust, rust- zeer-. teeken, zwijgteeken; z. O. IV. b. Penorcon gr.. zeker muziek Pausen, z. O. VI 2. oude Grieken, op-instrument der Pauser fr., eene Pandora gelijkende Pauseeren ned., en Pentachord gr., vijfsnarig, Pausiren hgd., rusten, wach- eene reeks van vijf tonen. ten, zwijgen, verpoozen; z. O. Pentaphonie gr., de vijfde IV. b. snaar van het Pentachord (z. dit), Pause ned., z. Pause. dus de quint. Pavilion chinois fr., z. Hal- Pentatonon gr., een inter- ve Maan. val van vijf geheele tonen, dus Peetis, een harpachtig instru- de bovenmatige sexte in de diato- ment met slechts 2 of 3 snaren nische klankschaal. bij de Pei zen. Pentacontechordon gr., Ped., werk. van eene soort van klavierinstru- Pedaal ned., ment, uitgevonden omstreeks Pedal hgd., eng., 1600, met vier snaren voor eiken Pedale it., en toon, dienende elke snaar afzon- Pédale fr., (af k. van het lat. derlijk ter verkrijging . van de Pedes, de voeten) voetklavier aan juistheid der enharmonische ver- het orgel, op hetwelk de toetsen houding; is buiten gebruik ge der bas-tonen door middel van -raakt. zekere werktuigen met de voeten Per it., door, voor, b. v. nedergedrukt kunnen worden, uit- Per it violino it., voor de gevonden door een' Duitscher in viool. 1470 te Venetië, z. Orgel; ook Perdendo en heeft men zoodanige voet-klavie- Perdeudosi it., zich verlie- -- 110 -- Performer. . zende, allengs den toon doende gebruikelijk voor fluitblazer, mu- verminderen of verzachten, tot- zikant en toonkunstenaar. dat die geheel wegsterft. Phantasie hgd.; z. Fantaisie. Performer eng., Executant Philharmonisch gr., har- fr., Ausfilhrer hgd., uitvoerder monie- of muziek-minnend. van muziekstukken. Philomusos gr., een min- Perfetto modo lat., op vol naar der Muzen, kunsten, een wijze; de drieledige maat-maakte muziek-lief hebber. wordt aldus genoemd, omdat het Phonagosus gr., het hoofd- getal 3 in de muziek niet gedeeld thema of de geleider in een toon- kan worden, en derhalve voor leer. volmaakter gehouden wordt dan Phonaseus gr., stemleider 2. enz. die bij de Ouden den zanger waar- Perfecto, - ta, - tamente schuwde, wanneer hij op het punt it., volmaakt. was, zijne stem te overdrijven of Periambus of Pyrrhichius gr.; uit den toon te geraken. Ook een versvoet van de volgende werd in de middeleeuwen pho- lettergrepen nascus genoemd, die bedreven Période fr., en was in het vinden van melodieën, Periodo it., muzikale vol- in tegenstelling met den sympho- zin, bestaande uit verscheiden nista, die aan eene gegevene me- zinsneden, die eene volledige ge- lodie eene tegenstem wist toe te dachte uitdrukken, z. O. IV. 2. voegen. Perioden-bouw, z. O. VI. 2. Phonik, gr., geluid- of toon- Pesante, -temente; -tis- leer. simo, -ma it., zwaar, nadruk- Phoone gr., stem, geluid. kelijk (wijze van voordracht). Phorbion gr., een leder, dat Petit fr., klein, van geen' de pijpers der oude Volkerenvoor grooten omvang. de lippen namen, om de lippen Petteia gr., dat gedeelte der te sparen en aan de instrumen- muziek-leer bij de oude Grieken ten een' aangenamen klank te hetwelk er over handelde met geven. welken toon men een muziekstuk , gr., zeker snaar- moest beginnen en eindigen, waar instrument bij de oude Grieken, en wanneer men dien gebruiken waarmede de bardere hunne zan- of herhalen mocht, en waar en gen begeleidden. wanneer niet. Photinx, gr., een fluitsoortig Petto it., (Voce di) borst. instrumenten der oude Egyptena- stem; z. Stem. ren, eenigszins gebogen. Pezzi concertanti it.,. con- Phrase, fr., en eert- of ook orkest-stukken, waar- Phrasis, lat., spreekwijze, uit- in obligate passages voor enkele drukking, zinsnede, eene korte instrumenten voorkomen. passage: cenige phrasen vormen Pezzi di bravura it., bra- eene periode, z. O. VI. 2. your-stuk, waarin stoute en schit- Phrygisehe toonsoort, een terende trekken den zanger gele der oudste toonsoorten bij de oude geven, zijne krachten te-genheid Grieken. Bij dezen de toonladder ontwikkelen. op d; in het Gregoriaansch die Pezzo it., Pièce fr., stuk, op e, de derde kerktoon. z. 0. I. b. muziekstuk. Physharmonica, gr., wind- Pfeife hgd., pijp, vroeger de harmonica, eene soort van orgel- benaming voorfluit, ook orgelpijp. instrument, in hetwelk de tonen Pfeifer hgd., pijper, vroeger door metalen staafjes worden -- 111 -- Piacere . Pijpen. voortgebracht, uitgevonden in Pianoforte-gitaar, eene 1826 te Weenen door A. Hlckel. soort van gitaar met zes toetsen. Piacere it., (A, naar) welge- Pianto it., Plaintes fr. klacht, vallen, willekeur, believen. lamentatie; op klagenden toon Piace Bole, -volmente, - voor te dragen. volissimo, -ma it., bevallig,lie- Piatti it., Cymbales fr., bek- felijk, gracieus, vleiend; "zeer -. kens, een door Jubal uitgevon- Piacevolezza it., (Con, met) den slag-instrument, bestaande zachtheid, teederheid, bevallig- in twee hol gevormde ronde me- heid, liefelijkheid. talen platen, die tegen elkander Piacemento it., (Con, naar) worden geslagen of gestooten; welgevallen, believen. gebruikelijk bij militaire muziek. Piamente it., vroom, gods- Piechiettare, -aasdo, -ate; dienstig, nederig, ootmoedig, voor -ato, -ta it., P.iquer fr., Piqui- te dragen. ren hgd., afstopten, te weten: Pianamente it., zwak, zacht, in éénen boogstreek op de viool, flauw. eene reeks van tonen maken Pianetto it.; z. Piano. terwijl men aan eiken toon een Piangere, -endo; -evole; zachten stoot geeft. -evolmente it., weenen, vee- Piccolo, -la, -lissimo, -ma nende, treurende; droevig, naar. it., klein, zeer-. Pianino it., z. Piano. Piccolo it., Flauto, kleine Pianino it., een kleine piano- fluit, octaaf-fluitje; z. Fluit. forte, eene soort van opstaande Pièce fr., stuk; z. Pezzo. pianoforte, dat sedert de laatste Pieghevole, -volmenie ; jaren zoo zeer in den smaak ge- -volissimo, -ma it., lenig, raakt is, dat de pianoforte bijna buigzaam; zeer -. er door verdrongen is. De piani- Pieno, -na, -namento; no's zijn in kabinet-vorm, twee- -nissimo, -ma it., vol (spel) : of driesnarig, van zes tot zeven met volle kracht voor te dragen. octaven, meestal slechts met een Pietoso, -sa, -samente; forte-pedaal, of ook wel met zes -setto, -ta ; -tissimo, -malt., of zeven, van welke een voor bedaard, roerend, aandoenlijk, elk octaaf afzonderlijk. z. Forte- godsdienstig; een weinig -; zeer-. piano. Piffaro, of Pianist, iemand, die zich Piffero it., dwarspijp, veld- eenige vaardigheid in het piano- pijp, eene kleine soort van dwars- forte-spel verworven heeft. fluit; met den toonomvang van Piano fr, z. Fortepiano. de twee- tot het vier-gestreepte Piano it., verk.p., zacht, zwak; d, gebruikelijk bij de infanterie. Pianino, Pianetto, een weinig Pifferari of zacht; Pianissimo, werk. pp., zeer Pifferi it., pijpers ; aldus wor- zacht: Pianissimo possibile, verk. den in Italië de bergherders ge- ppp. allerzachtst, zoo zacht als noemd, die in den kersttijd van mogelijk. z. O. V. a. de bergen afdalen, om in de ste- Pian-piano it., verk. pp., den met zang en pijp-muziek zeer zacht, zeer zwak. hunne hulde aan de Moeder Gods Piano droit fr., rechtstaande te brengen. Fortepiano; z. dit. Pigramente it., lauw, koel, Piano forte it., verk. p. ,f traag. of pf. de eerste noot zacht en Pigrizia it., (Con, met) de volgende hard voor te dragen. lauwheid, koelheid, traagheid. Pianoforte, z. Fortepiano. Pijpen, orgelpijpen, van hout, -- 112 — Pijpenbord Poi seque. tin of orgel-metaal vervaardigd) Plagaal; z. Kerktonen en z. Orgel. O. I. b. Pijpenbord, eene plank met Plain chant fr.. Camus pla- gaten, waarin de orgelpijpen nus lat.; z. Cantus Gregorianus. staan, om te worden vastge- Deze werd aldus genoemd, omdat houden. bij de meerstemmige bewerking Pijpenstok, eene plank bo- de noten der gregoriaansche me- ven de windlade met gaten, lodie van gelijken duur waren. waarin de onderste einden der Plainte fr., klaaglied. orgelpijpen staan, en den wind Plaisanterie fr., eertijds de ontvangen. benaming van zekere bevallige Pijpwerk, de gezamenlijke toonstukken, scherts, kortswijl, pijpen van een orgel. vermakelijkheid. Pincé fr., z. Mordant. Plectrum lat., het slagwerk- Pincer fr.; z. Pizzicare. tuig, waarmede de snaren van Piquer fr. een hakkebord, eene citer, een Piqueeren ned. en triangel enz. tot toongeven ge- Piquiren hgd.; z. Picchiettare. bracht worden. Pui it., Plus fr., meer. Plechtig wordt de muziek Pitt forte it., verk. pf., ster- genoemd, die ernst en eenvou- ker, harder, krachtiger. digheid van melodie en harmo- mosso of nie met eene langzame beweging, moto it., schielijker, zachte, lage tonen in lange in- vlugger, levendiger, opgewekter. eengevlochten rhythmen paart. piano it., verk. pp., Plentivo en zachter, zwakker. Plintivo, af k. van plaintif stretto, it., verkort, fr.; verfranschte Iialiaansche korter, sneller, gezwinder, schie- woorden, beteekenende zoo veel lijker. als Lamentabile ; z. dit. tosto it., liever, eerder, Plock$óte hgd.; z. Flute a b. v. Andante pie tosto Allegro, bee of Bekfuit. Andante eerder dan Allegro,liever Ploke gr., Nexus lat. melo- of eerder langzaam dan gezwind. dische toonopvolging, verband Pilotiden, z. Abstracten. der tonen hetzij sprongs- of Piva it., Cornemuse, zakpijp, trapsgewijze. Doedelzak (z. dit); ook het mu- Pneumatisch orgel, wind- ziekstuk in 6/8 maat, waarin het orgel; z. Orgel. karakter van dit instrument na- Pocceta it., en gebootst wordt. Poche of Piz, verk. van Pochette fr., zak-viooltje. Pizzicare, - ando, - ate, Poco; -chino, -chetto, -ato, -ta it., Pincer fr., knip- - chettino; -chissimo, -ma pen, tokkelen de snaren van eene it.. weinig; een weinigje; zeer viool enz. met den vinger, in weinig, plaats van met den stok te strij- Poco a poco it., langzamer ken; z. O. VI. d. lieverlede, allengskens.-hand, van Placabile, -bilmente it., Poco forte it., ver. poe. f, vreedzaam, bedaard, kalm. of pf., een weinig sterk of hard. Placido, -da, -damente.; Poi it., vervolgens. -detto, -ta; -dissimo, -ma it., Poi a poi it., voor en na, kalm, zacht, bedaard; een wei- allengs. nig-; zeer-. Poi seque it., daarna of als Plagal of dan volgt. -- 113 -- Point allongé. Portamento di voce. Point allongé fr.,het streepje benamingen eenigszins anders boven eene noot, verlengde punt, toe. Sinds dien tijd noemt men eene harde afstooting van den polyphoon een muziekstuk, waar- toon of het accoord aanduidende. in alle of ten minste meerdere d'orgue fr., Orgel- stemmen eene zelfstandige partij punt; z. dit. vervullen, — homophoon daaren- de repos fr., Rust- tegen een meerstemmig muziek- punt; z. dit. stuk, waar éene stem de hooid- final fr., slot-fermate, rol in vervult, de melodie voert, slotval. terwijl de andere stemmen zich sur tête fr., de punt tot begeleiding bepalen. boven de noot, die het zachte af- Polytoniclavicord, zeker stooten van de noot ofhet accoord zeer versterkt klavecimbaal. aanduidt. Pommer of Bombard, een Polifono it; z. Polyphconisch. in de 16de en 17de eeuw gebruike- Polacca it., en lijk houten blaas-instrument ; Polonaise fr., een Poolsche sommige hadden in vorm en toon nationale dans van een deftig, iets van de herdersfluit, andere ridderlijk en tevens teeder karak- van de fagot; er waren Bas-, ter, en van eene gematigde bewe- Tenor-, Alt- en Discant-pommer; ging in 3/4 maat, met een' eigen- behalve den Nicolo en den boven aardigen hinkenden rhythmus, de vijf el langen grootera Bas- doordien het accent op de tweede pommer. helft van het eerste quart gebracht Pompe fr.; z. Pompositd. wordt. Alla Polacca it., in den Pompeux en stijl en geest eener Polonaise. Pompeusement fr.; Pom- Polichinelle fr., z.Pulcinella. poso. Polka, een Boheemsche na Pomposità it, (Con, met) dans, sedert eenige jaren-tionale pracht en luister, grootsche en over geheel het beschaafde Eu- verhevene uitdrukking. ropa verbreid, heeft eene vlugge, Pomposo, - sa, - samente springende beweging in 2/4 maat. it, prachtig, schitterend,'grootsch, Pollice it„ (Co], met den) verheven, met volle kracht van duim, Pouce fr., bij gitaarmu- toon voor te dragen. ziek ; verk. P. Ponderoso, - sa, - samen- Polychord gr., veelsnarig, te it., zwaarwichtig. de naam van een door Hiller te Ponticello it., Chevalet fr., Leipzig in 1799 uitgevonden,maar Steg hgd, Bridge eng., (Sul, weinig bekend geraakt strijk -in- dicht bij) den kam van een strijk- strument, in den vorm van een instrument ; ook brug van over- contrabas, met tien snaren. gang der zangstem, te weten van Polyhymnia, de zangrijke, de borst- tot de kopstem. eene der negen Muzen, aan welke Pont- neuf fr., benaming yan de uitvinding der lier wordt toe- elk gemeen lied of straatdeuntje gekend. in Frankrijk. Polyphonie gr. veelstemmig Poolsche bok, de grootste woord staat tegenover-heid. Het soort van zakpijp of .Doedelzak Homophonie (z. dit), en oudtijds z. dit. werden dan ook alle meerstem- Port de voix fr., en mige muziekstukken polyphoon, Portamento di voce it., alle eenstemmige homophoon ge- Port de voix fr.., 1° Het dragen noemd. Na de invoering der of volhouden van den toon in monodie (z. dit) paste men deze alle mogelijke schaleerin en Muzikaal Woordenboek. -- 114 -- Portare. Praxis. 2e Het binden der tonen, het voegsel op het orgel op het einde zachte, bijna onmerkbare over- van een koraalzang ; ook een slot- gaan van den eenen toon op den stukna geëindigde godsdienstoefe- anderen. In deze laatste betee- ning bij het uitgaan uit de kerk. kenis is het een der voornaam- Potpourri fr., een pot met ste, noodzakelijkste en tegelijk ingemaakte of ingelegde kruiden, moeielijkst te verkrijgen vaar een mengsel van allerlei : 011a goeden zanger.-digheden van den podrida sp., zeker tafelgerecht in Ook door de strijk- en vooral Spanje, alles onder elkander; fi- door de blaas -instrumenten kan guurlijk : een muziekstuk van ge het portamento tot zekere hoogte -liefkoosde, met variatiën door- worden uitgevoerd. Men duidt weven, en door middel van over- het dan somtijds aan door punt- gangen verbonden motieven, of jes boven de noten onder eenen aan elkaar geschakelde fragmen- boog te plaatsen. ten van melodieën, hetzij voor Portare, - ando, - ate ; orkest of enkele instrumenten ; - ato, - ta it., de tonen dragen, is het voor eene zangstem, dan volhouden bij den zang; ook den noemt . men het een Quodlibet eenen met den anderen toon be- lat., dat is: wat belieft, wat be- hoorlijk verbinden; z.Portamento. haagt. Portés-selles of Boute-selles Pouce fr., verk. P., duim. fr., veldstuk der kavalerie- Poussé fr., gedreven, dat is: trompetters, ten teeken tot het levendiger, vlugger. uitrukken. Praeambulum lat., voor- Posatamente it., en spel, inleiding. Posatezza it., (Con, met) Praecantor lat., voorzanger, kalmte, bedaardheid. bestuurder. Posaune hgd., Tuba lat., Praefectus lat., bestuurder. Trombone it., fr., Saquebute fr.. Praeficiae lat., bij de oude Sack-but eng., Bazuin; z. dit. Romeinen gehuurde vrouwen die Posaunen hgd-, Sonner de bij lijkstatiën klaagliederen met la saquebute fr., To eng, instrumentaal accompagnement bazuinen, op de bazuin blazen. zongen. Posaunenbass hgd.,bazuin- Praeludeeren, een voorspel bas, een der zwaarste en beste maken, hetzij voor kerkelijk ge bas-registers van 16 voet toon in voor andere muziek-uit--zang of het orgel. voeringen. Posément fr., kalm, bedaard. Praeludium lat., z. Preludio. Positief, een klein orgel zon- Praestant (van het lat. prae- der pedaal, z. Orgel. stare, vooraan staan), ook Prin - Position fr., en cipaal, Fond d'orgue, Fronti- Posizione it., de ligging der spicium, Fundameutalis genaamd tonen, de applicatuur bij snaar is een open labiaalwerk van ver greep-planken.-instrumenten met mensuur, welks pijpen-schillende Posse hgd.,; z. Farce. zooveel mogelijk in, het front Possibile it., en staan. Het is de voornaamste Possible fr., (Piu forte, zoo stem van het orgel. hard als) mogelijk. Pralltriller hgd., Battement Posthorn hgd., z. Hoorn. fr., Short trill eng., Tremulant Postiudio it., ned., een korte triller zonder Postludium lat., naspel, eene naslag ; z. Triller en Schneller. verlengde cadans op het einde Praxis gr.. Practica lat., van een muziekstuk of eenig toe- Pratique fr., Pruktilc hgd., Prac- - 115 - Precipitato. Proaulion. lice eng., Pra/etijic ned., de uit- prestissimo it., nog oefening eener kunst, het Kun- sneller dan Prestissimo. nen in tegenoverstefling van pits che prestissi- het Weten, de wetenschap, The- mo it., allersneist. orie. Belden zijn voor den Prière fr., Preghiero it., ge- kunstenaar noodzakelijk, name bed, een muziekstuk van een lijk: te weten, hoe iets gedaan godsdienstig karakter, langzame moet worden, en het zelf te kun beweging, harmonische melodie, nen doen. vol uitdrukking van eerbied en Precipitato, - ta; - tata aandacht. it.,-monte; - tatissimo, - ma Prima it., de Prime. verhaast, versneld; zeer haastig. donna it., de eerste Precipitazione it., (Con, of voornaamste zangeres bij eene met) verhaasting, versnelling. opera. Precipitevole en vista it., op het eerste Precipitoso, - sa, - sa- gezicht (een muziek-stuk vol monte; - setto, - ta; - sis- doende te zingen of te spelen.) simo, - ma it., versneld, ver- volta it., verk. ima V., haast, haastig, een weinig -; zeer. de eerste maal. Precisione it., (Con, met) Prime hgd., Prima it. Pre- nauwkeurige inachtneming van mière fr, het eerste interval, beweging, schakeering en uit- grondtoon, unisono; z. 0 II. b. drukkirg. Primicerius lat., proost, een Pregando, smeekende, bid- waardigheidsbekleeder in vele dende. kapittels, somtijds het hoofd er Preghiera it. ; z. Prière. v:in. Hij stond aan het hoofd Prélude fr. en der sc/solo cc€ntorum (z. dit). Preludio it., Praeluclions lat., Primo, - ma it., de eerste voorspel, inleiding, eene korte b. v. partij, viool, fluit, enz. improvisatie, de uitvoering van buffo it., de eerste ko- een zangstuk, voornamelijk ker miek bij eene opera. kelijk gezang, of eenig ander Primo soprano it., de eer- muziekstuk voorafgaan. Diludi ste sopraan. tusschenspel; Post/odium,-om, uomo it., de eerste te- naspel. norzanger bij eene opera. Premier dessus fr., eerste of Principaal, de grootste en hoogste sopraan -pa: tij, Dis- schoonste tinnen orgel-pijpen, die can t. gewoonlijk vooraan geplaatst Première fr., z. Prime. worden; z. Praestasten. Pressante it, drijvende, ver- Principaal-bas, een open haastende, vorsnellende. fluitregister van 16 voet toon in Presseeren, zich overhaas- het orgel. ten, het tempo onbehoorlijk ver- Principale it., de voornaam- snellen. ste partij van de viool of eenig Prestamente it., vlug, snel, ander instrument in een orkest- schielijk, vrooljk. of ensemble -stuk, de hoofdstem, Prestissimo it., zeer snel, de obligate partij. vlug, schielijk. Principalmente it., voor- Presto it., snel, vlug, gauw, namelijk de vijfde der vijf hoofdgraden der Proasma gr., voorspel, ritor- muzikale beweging. z. 0. IV. b. nel of preludium. assai it., zeer snel. z. Proaulion gr., een voorspel 0.1V. b. op de fluit voor het recites- -- 116 -- Probe. Psalm. ren bij de oude Grieken. maakt), als zij er slechts twee Probe hgd., proeve, beproe- bevatte. ving, de repetitie of gemeenschap- Prononeer fr., z. Pronun- pelijke beoefening van eene opera ziare. of een ander groot muziek-stuk Prontamente it., Prompte= door koor of orkest of door beiden. ment fr., levendig;, nauwkeurig Proeeleusmaticus gr., lat., en juist voor te dragen. een verslid of voet van de navol- Prontezza it., (Con, met) gende vier lettergrepen — ^- ^-- S--. levendigheid, nauwkeurigheid en Profaan, ,onheilig, wereldsch juistheid. wordt de muziek genoemd, die Pronunziare, -ando, -ate; niet van een' kerkelijken, gods- -ato, -ta it., elke letter, elke dienstigen of ernstigen aard is; lettergreep der woorden, bij het ook eene compositie of een cone- zingen, duidelijk volgens de re- ponist van een gemeen, de kunst gels van de spraakkunst en den ontwijdend karakter. goeden smaak uitspreken; ook Professeur fr., en de noten oftonen der melodie bij Professor lat., leeraar, on- het spelen duidelijk doen hooren derwijzer in de muziek, hetzij en van het accompagnement af- titulair, enkel bijnaam, of een scheiden. ambt aan eene muziekschool of Proportio lat., en conservatorium bekleedende . Proportion fr., vergelijking, Profeten, waarzeggers, voor- verhouding der tonen naar een zeggers, gods-tolken, dichters en en denzelfden maatstaf; ook even- zangers bij de oude Hebreeuwen. redigheid, overeenstemming. Programma gr., bericht, uit- Proslambanomenos gr., noodiging, opgave van hetgeen er de toegevoegde toon, de diepste bij een concert, feest, enz., zal toon bij de oude Grieken, over- plaats vinden eenkomende met de A va.► ons Programma-muziek noemt groot octaaf. men eik muziekstuk, welks in- Prosodia gr., lat., en houd de componist tracht te Prosodie fr., toonmeting, leer verklaren door een bijgaand pro - van de lettergreep-maat, de juiste gramma of door een bijzonderen kennis of eene lettergreep kort titel. of lang moet worden uitgespro- Progressief, opklimmende, ken, bij den zang en de zang- to 3nemende, voortschrijdende van compositie van veel gewicht. het gemakkelijke tot het mooie- Prosodiën, zekere liederen lijkere. ter eere van Apollo en Diana bij Progressio lat., en de oude Grieken. Progression fr., voortschrij- Psalleeren, met luider stem ding, klimming, de trapsgewijze bidden in de kloosters. voortgaande verplaatsing van Psallete, eene zing- of zang- eene korte noten-figuur in eene school. en dezelfde stem ; hetgeen bij Psalloeitarist, een zanger, twee of -meer stemmen Imitatie die de citer speelt en daarbij genoemd wordt. zingt. Prolatio lat., beteekende bij Psalm ned , hgd., Psalmus de oude mensuralisten de maat, lat., Salmo it., P. saume fr., in waarnaar de Brevis (en Semi're- het algemeen een lofzang met vis) gemeten werd. Zij was perfec- begeleiding van snaárinstrumen- ta (volmaakt), als de Brevis drie ten. In het bijzonder verstaat Se,nil reves, — imperfecta (onvol- men onder psalmen de 150 lof- -- 117 — Psalmist. Pythische spelen. zangen van het Oude Testament, ment bij de Birmanen, op een welke in het Boek der Psalmen gewoon octaaf-fluitje gelijkende. opgenomen zijn, en deels de ko- Puleinella it., Polichinelle ningen David en Salomon, deels fr., een italiaansche hansworst; anderen tot vervaardigers hebben. Alla pulcinella, op eene barokke, Zij bekleeden een voorname gemeene, grappige wijze uit te plaats in de liturgie der christe- voeren. lijke kerken, en zijn door de Pulpitum lat., op de schouw groote Componisten steeds met Ouden eene plaats-tooneelen der voorliefde op muziek gezet. op het proscenium, iets lager dan Psalmist, de dichter, compo- het tooneel, iets hooger dan het nist of zanger van psalmen. orkest; ook een lessenaar of kansel. Psalmodie, Psalmtoon Pulpit eng., noemt men de wijze, waarop in Pult hgd., en het Gregoriaansch de psalm naar Pupitre fr., lesse aar, mu- bepaalde melodieën gezongen zieklessenaar. wordt. Er zijn acht dergelijke Punkt hgd., wijzen, naar de acht kerktonen Punt ned., en verdeeld, en daarom psa!mtonen Punto it, Point fr., een stip genoemd. De meeste er van heb- naast de noot, vermeerdert den ben nog meerdere verschillende duur der noot voor de helft, en uitgangen. Behalve deze acht er boven geeft te kennen, dat de heeft men nog een onregelmati- toon moet worden afgestooten. ge, tonus peregrines genoemd, dell' arco it., (Col welke echter alleen voor den met de) punt van den strijkstok psalm In exits gebruikt wordt. (de aldus beteekende noten afge- Psalmodieeren, psalmen stooten te spelen.) zingen. Puntare ,-ando, -ate; -ato, Psalmograph, een dichter -ta it., puncteeren, de aldus aan of schrijver van psalmen. noten of tonen kort en-geduide Psalter, psalmboek, verzame- droog af te stooten. ling van psalmen; ook zeker Pyrrhicha gr., zekere soort harpsoortig instrument bij de van dansen bij de oude Grieken. Hebreeuwen. Pyrrhichius lat., een vers- Psalteeren, psalmen zingen. voet van de twee navolgende Psalteriae lat., bij de oude lettergrepen — — Romeinen zekere vrouwen, die de Pythagorische leerwijze, tafelgasten met zang en snaren de behandeling van muzikale zochten te onderhouden. -spel onderwerpen naar wiskundige Psalterion, zeker driehoekig grondstellingen. met draad- of metaalsnaren be- Pythagorische lyra, de spannen instrument, welke met door Pythagoras uitgevonden pennetjes geknipt worden. achtsnarige lier. Psalterium lat; z. Psalter. Pythagorisch komma; z., Psaltis, zeker muziek -instru- Kom.rna. ment bij de Russen, hetwelk op Pythagorisch limma; z. een hakkebord gelijkt, doch met Limina. de vingers bespeeld wordt. Pythische spelen, bij de Psaltrien; z. Psalteriae. oude Grieken zekere te Delphi , Psaume Ir; z. Psalm. ter eere van Apollo, met het zin-- Psiloeitharist, iemand die de gen van lofdichten, onder bege- citer speelt, zonder er bij te zingen. leiding van fluit of lier, gevierde Pulawe, zeker muziek -instru- feesten, - 118 -

Q e Quadraat. Quasi—syncope. Quadraat ned. en ondertets, zoodat het quartsext- Quadratum lat., B quadra- accoorden worden. turn lat., Bmcarre fr., B qucedro Quarterfr.; Z. Diatesso it.,Aufidsungszeichen hgd., Natu- -nare. ral eng., de vierkante B, \,her- Quartett hgd., roeping- of oplossingsteeken, Quartette fr., en door hetwelk de verhooging of Quartetto en Quadro it. verlaging van eene noot opge- Quatuor lat. een muziekstuk voor heven of herroepen, en dus de vier obligate of concerteerende toon in Zijne oorspronkelijke zangstemmen of instrumenten; in hoogte hersteld wordt; z. 0. bet orkest de vier strijk-instru- II. b. menten, te weten: de- eerste viool, Quadricinium lat., z. Quar- tweede viool, alt en violoncello. tet. Evenals de cymphonie bestaat Quadriglio it., en ook een afzonderlijk slrijk-quar- Quadrille fr., z. Oontredanse. tet gewoonlijk nit vier afdeelin- Quadro it., z. Quartet. gen, te weten: Allegro, Adagio, Quadruple croche fr., eene IV1enuetto of Scherzo en Rondo vier en zestigste noot; z. 0. IV. a. finale; z. 0. VIII. Qualitatieve rhythmus; z. Quartettino it., een klein 0. VI. c. Quartett: z. dit. Qualiteit, de gesteldheid, Quartdecime, een interval eigenschap van Zaken, dingen, van veertien trappen in de diato- personen, de kunste aarde, de sche toonschaal. geestige en poëtische inhoud van Quartfagot; z. Fagot. een muziekstuk enz. Quartflöte hgd., Quartfiuit Quantitative rhythmus; z. ned., eene bijzondere soort van 0. VI. e. fluit, van welke de grootste 4 to Quantiteit, de omvang, hoe- tien dieper en de kleinste 4 tonen veelheid, menigte van ding en, hooger dan de gewone dwarsflui- zaken of personen, de omvang, ten staan. de hoeveelheid der stemmen, de Quart none-, uiterlijke toonrjkdom, de groot- quint-, heid enz. van een muziekstuk. - seconde-, Quarré fr.; z. Bicarre. septime- en Quarta lat., en sext-accoord; z. 0. Quarte fr., de vierde toon 111. a. van den grondtoon in de dialo Quartnoot en nische toonschaal, een interval Quartrust; z. 0. IV. a. van vier trappen, onder-domi- Quarte, -ta it., de vierde. nante; z. 0. Ii. b. Quartsprong, een interval Quarte; z. Altviool. van vier trappen in de diatonische Quartenzirkel hgd.; z. Quiu- toonschaal. tenzirkel. Quartviool eene kleine Viool; Quartenparalellen hgd., z. dit. voortschrijdisigen van twee stem Quasi en men in intervallen van quarten, Quasimente lat., bijna alles. die onaangenaam voor het gehoor Quasi-syncope, eertijds ze zijn, maar dit onaangename ver- ker figuur, waarbij een in den liezen door de bijvoeging der opslag der maat aangeslagen noot - 119 - Quater. Quint—fagot. in den onmiddellijk volgenden toon der diatonische toonechaal nedersiag herhaald werd. of de dominante. Quater lat., viermaal Quint-bas. eene quint-fluit Quater unea, eene staart- in het pedaal eens orgels van 6 noot met 4 dwarsstrepen of ha- voet toon. ken, eene 1/64 noot. Quintencirkel is de cirkel, Quatrain fr, een gedichtje die ontstaat, wanneer men van van vier verzen. eenen bepaalden toon uitgaande Quatricinium lat., een klein in op- of afgaande quinten voort- muziekstuk voor vier koperen gaat, totdat men weder aan den instrumenten. uitgangstoon is gekomen. Men Quatri cronia lat., eene vier verkrijgt dan twaalf grondtonen, en zestigste noot of pauze. die cv, n zoovele toonsoorten ver- Quatre fr., of tegenwoordigen. Quatro it., vier. Hetzelfde geschiedt door den Quatuor lat.; z. Quartet. quartencirkel, maar in omge Quaver eng. eene achtste keerde orde. noot. Beide cirkels berusten op eene Quello, -la it., die; dat. enharmonische fictie. en zijn Querpfeife hgd., dwarspijp; alleen niogelijk door het stelsel Z. 1?iffaro. der gelijk zwevende temperatuur, Querstand hgd., liet atio soon z. Temperatnnr, en 0. II. c. harmonica tat., hausse relation Quinte fr., Quinte lat., it., fr., dwarsstand, heeft plaats, wan Dominante, de vijfde toon van neer dezelfde toon onmiddellijk den grondtoon in de diatonische daarna in eene andere stem chro- toonschaal, een interval van vijf matisch veranderd voorkomt; z. trappen; z. 0. 11. b. Ook de 8. VII. dunste of e-snaar, Chanterelle fr., Querstrich hgd., dwars- op de viool, enz. streep, eene streep, die de achtste, Quinten-fuga, eene fuga zestiende en andere noten aan elk - waar de volgende stem eene quint ander bindt, ook de maatstreep hooger of eene quart lager bet op den notenbalk. thema begint. Questo, -ta it., deze, dit. paraleflen, gelijktij- Quiete it., (Con, met) rust, dige voortochrijdingen van quin- kalmte. ten in dezelfde richting, onaan- Quieto, -ta; -tino, -na; genaam voor het gehoor ender- -tissimo, -ma it., vreedzaam, halve verboden. kalm, bedaard; een weinig- reeks, eene opvolging zeer-; van quint-accoorden. Quinquatras minusculae Quinterne, een in onbruik of geraakt muziek-instrument, in Quinquatria minora lat., den vorm eener viool, met vier een feest, hetwelk de Romeinsche of vIjf darmsnaren bespaunen, fluitspelers drie dagen lang in de werd evenals de luit tot bege maand Juni vierden. leiding van den zang bespeeld. Quinta it; z. Quinte. Quintett hgd., Quint-accoord; z. 0.111.0. Quintette fr., en Quintadeen en Quintetto it., Quintuor lat., meest een muziekstuk voor vijf obligate Quintaton, eene der 1 gebruikelijke en beste stemmen of. concerteerende stemmen of in het orgel. instrumenten. Quinta toni lat., de vijfde Quint-fagot, een Dubbel of - 120 - Quint -fluit. Quodlibet. Contra-fagot, ook de eene quint volgreeks, van septime-accoor- hooger staande Fagot dan de den ontstaande, waarbij de grond- gewone, ook Fagettino genoemd. bas telkens eene quinte daalt Quint-fluit, z. Fluit. of eene quarte rijst, en de terts Quinto, -ta it., de of het als eene voorbereiding voor het vijfde. volgende in het voorgaande blijft Quintole, eene notengroep liggen. van vijf tonen, die de waarde voortschrijding, de van vier noten van dezelfde soort voortschrijding van twee stem- hebben; z. 0. IV. a men in quarten, zeer onaange- Quintquart-accoord, beter naam voor het gehoor, tenzij die Quartquint-accoord; z. dit. door een onderterts (Qseartsext- Quintseconde -accoord, accoord) vergezeld gaan. beter Seconde-quintaccoord: z. Quodlibet lat., (wat belieft, dit. wat behaagt) een mengelmoes, Quintsext-accoord, de een samenraapsel van fragmen- eerste omkeering van het septi ten van contrasteerende zang- me -accoord; z. 0. III. a. stukken, op eens schertsende of Quintsprong, een interval burleske wijze aan elkander ge- van vijf tonec. voegd; z. Potpourri. Quint-transpositie, eene

It., verk. van Ripieno; z. dit. Raddolcente it., verzacht. U. H., verk. van Rechte Hand Raddolcire, -cendo; -cite; hgd., rechterhand. cito, -ta it., Radoucir fr., ver Raadsel-canon, ned, Rdth- zachten de tonen, waarbij dit aan- set-Canon hgd.,Canon enigsnaticus geduid staat. lat., een canon, in welken men Raddoppiamento it.,de ver- de intrede van de tweede en vol- dubbeling. gende stemmen zoeken of raden Raddoppiare,-piando,-pi- moet; z. danon. ate; -piato, -ta it., Redoabler Raagnies, Ragnys, Ragis, fr., verdubbelen de sterkte der zekere soort van ongeregelde, tonen, waarbij zulks staat; ook wilde zangwijzen der Indianen. de lengte van den tijd, en ook de Rabanna, eene soort van partijen verdubbelen; ook twee kleine trommels of pauken, op maal hetzelfde spelen. welke de danseressen in Indië Rado it., weinig sneller; Di voor hare bewegingen de maat rods it., zelden. slaan. Raffrenare, -nando; -na- Rabbia it., (Con, met) woede, te; -nato, -ta it.; Modérer fr, onstuimigheid. matigen, vertragen de beweging Rabbiosamente it., woe- of het tempo. dend, woest, onstuimig. Ragoczy-Pfeife hgd., Ha- Hackett hgd, een verouderd born-Sip Hongaarsch, eene soort blaas-instrument van hout; ook van oboë, het oudste muziek -in- een pijpwerk in het orgel; z. Ralcet. strument der Ciganen (Zigeuner. 121 Ralentir. Re mi. hgd., Bolsmntiens Ir, Gipsies eng., houden, verminderen de snelheid Heidens ned.,) in Hongarije. der beweging. .Ragocz is de benaming van zeker Ratto, -ta, -tamente; -us- veld, niet ver van Pesth, waar simo, -ma it., levendig, vlug, eertijds de rijksdagen der Hon- snel ; zeer-. garen onder de voorzitting van Rauscher of Scbwärmer hunnen Koning gehouden werden hgd., zekere soort van notenfi- Ralentir fr, en guren, bestaande in eene meer- Rallentare, -ando; -ate; raalige snelle herhaling van den- -ato, -ta it., vertragen het tempo zelfden toon of van twee ver- eener passage, bij welke zulks schillende tonen. aangeduid staat. Rauschfiöte hgd., de bena- Ran, Ranz, ming van een verouderd gemengd Rans of Rans des vaches orgelspel. Ir., Kulsreihen of Kuhreiqen hgd., Ravivando it., verlevendi- worden de eenvoudige melodieën gende, verhaastende de beweging. genoemd, die de alpherders bij Re it., of het hoeden der koeien zingen of Ré fr., de tweede lettergreep op den alphoorn blazen. der Guidonische soimieatie, over- Rapiditit it., (Con, met) eenkomende met den toon D in vlugheid, snelheid. onze diatonisehe toonechaal; z. Rapido, -da, -damente; 0. II. a. -dissimo, -ma it., Rapine Ir., Ré bé mol Ir., Des. snel, vlug, ras; zeer-. majeur fr., z Des yr. Rappel, zeker oud Oostersch tents. muziek-instrument van een rate- mineur Ir. z. Des Pl. lend geluid. tents. Raro, -ra, -ramente it., Ré bimmolle it.; z. Des. zelden, zeldzaam, zonderling. maggiore it.; z. Des Rascado of yr. tents. Rasgado sp., voorspel voor minore it.; z. Des lel. de Boleros enz. in Spanje, be tents. staande in arpeggios, met den Ré dièse Ir.; z. Dis. duim over de snaren der gitaar majeur Ir.; z. Dis yr. strijkende. tents. Rastraal ned., mineur Ir; z. Dis Pl. Rastral hgd., of tents. Rastrum lat., Patte a rigler Re diesis it.; z. Dis. fr, trekpen van koper of blik, Re diesis maggiore it., waarmede de notenbalk van vijf Dis yr. tents. lijnen in eens kan getrokken Re diesis minore it.; z. worden. Dis Pl tents. Ratio lat., verhouding der Re maggiore it.: z. D yr. intervallen. terts. Ratsche hgd., eene houten Re majeur Ir.; z. D yr. kast of kist met een gekorven tents. rad, waarmede het geweervuur Re mineur Ir.; z. V Pl. tents. bij de uitvoering van een Bat- Re minore it.; z. D Pl. terts. taille enz. nagebootst wordt. Re, la, de mutatie in de sol Rattezza it., (Con, met) misatie, waar op a of d niet re snelheid, vlugheid, levendigheid. maar la Rattenere, -nendo, -nete; Re mi, waar op a niet re -nato, -ta it., Retenir Ir., terug- maar mi, - 122 -

Re sol. Refrain. Re sol5 waar op d of .9 niet Recitativo obligato it., een re maar sol, Recitatief, z. dit, met een orkest Re ut, waar op g niet re maar of ook met een geheel zelfstan at moet gezongen worden. dig accompagnement dat de ge- Rebab, een hafrond tweesna- m edsbewegingen van den zangero rig strijk-instrument in Turkije. uitdrukt, of ook hetgeen deze Rebebe of beschrijft of schildert. Rébec, zeker driesnarig strijk- - secco it,, een Recita- instrument bij de oude Minstrels, tief; z. dit, met een eenvoudig eene soort van viool. bas-accompagnement of met de Recensent, een beoordeelaar enkele grond -accoordesi. van kunstwerken, enz. Reciteeren. Recitcsre lat., Recenseeren, beoordeelen. Recitiren hgd., noemt uien in de Recensie, beoordeeling van liturgie der H. K. Kerk het zin- kunstwerken, kunst -beoefeningen gen der psalmen en van andere enz. kerkelijke gebeden, wanneer zulks Rechte hand hgd, verk. R. unisomo en op één gedragen of R. H., de rechterhand bij het toon geschiedt. spelen te gebruiken voor de al- Récréations fr., uitspannin- dus aangeduide noot of passage. gen, verlustigingen, benaming van Récit fr, recitatie, het voor zekere soort van bevallige mu- lezen van een gedicht. enz. ziekstukjes. Recitare, ,-tando, -ate; Rectus modus lat., de -ato, -ta it.; Réciter fr opzeg- rechte, d. i. de gelijke of para- gen eene redevoering, een ge- hel-beweging van twee stemmen. dicht in maatloos zingenden Recueil fr., verzameling, keur loon, al sprekende zingen; z. van muziekstukken, enz. .Ileciteesen. Reddita lat., herhaling van Recitatie; z Re'cit. figuren, passages, motieven enz.; Recitatief ned. z. Replica. Recitatif hgd., fr, en Redova, of Recitativo it., (af k. van het Redowazka, zekere Boheem- lat. recitare opzeggen) is de voor sche dans van afwisselende 3/4 -drachtswijze, die het njidden en 3/4 maat, dus de Santeuse en houdt tusschen zingen en spre de wals vereenigende, sneller dan ken, een zingend spreken in de Polka, maar zachter van stijl, Vrije beweging. Het was vermoe meer gebonden en minder geac delijk reeds bij de oude Grieken centueerd. in zwang; zooals het thans be Reductio lat., herleiding, te staat, dagteekent het uit het laatst verkorting van de-rugvoerisig, der lOde en het begin der 17de verhouding der intervallen. eeuw, den tijd, toen de beweging Réduire fr., he rleiden, terug- der ook het gebied brengen, samentrekken de har- der toonkunst bereikte, en uit monie van eene veelstemmige den Florentijnschen kunstkring partitie op een of weinige in langzamerhand de opera out- strumenten. stond. Sinds dien tijd heeft het Reduite fr., Z. RiSotto. zoo goed als geene verandering Referein of Refrein ned., ondergrsan. Het dient gewoon- en lijk tot inleiding eener aria,van Refrain fr, keerrjm, eene een duo, enz. Ook het zangstuk herhaling van woorden of vers- zelf, dat aldus voorgedragen moet regels, die doorgaans op het worden, heet een Recitatief. einde, nu en dan ook aan het -- 123 -- Regaal. Repetitieteeken. begin eener strophe voorkomt. nanten te zijn, zooals Prime, Is van de dichtkunst overgebracht Quart, Quint en Octaaf; rein of op de muziek en beteekent dan zuiver de toonzetting, die vol de melodische phrase die op regels der harmonie en-gens de bovengenoemde woorden of vers zonder feilen is. telkens herhaald wordt.-regels Rekking, verlenging of uit Regaal ned. en enkele versvoeten-breiding van Regal hgd., een tongwerk van in de zang-compositie, om gelijk - 16 of 18 voet toon in het orgel matigheid in den perioden-bouw welks pijpen meestal van koper- te verkrijgen, alsmede de herha blik gemaakt zijn. enkele of meer tekst--ling van Regeerwerk, het inwendig woorden tot datzelfde doeleinde. mechanisme van het orgel, met Rektah, de benaming van ze- behulp waarvan men de ver- kere geliefkoosde muziekstukken schillende deelen van het instru- der Indianen. ment in beweging brengt, met Relatio lat., onderlinge ver elkander verbindt, en die ver betrekking der tonen.-houding of doet ophouden. -binding weer non harmonica lat., Regel, z. Regsata. z. Querstand. Regens chori lat. de koor- Religioso, -sa, -samente voerder, de directeur van een it., Religieux fr., godsdienstig, koor. verheven van stijl, plechtig van Register 1 0 de onderschei- uitdrukking. dene stemsoorten in een orgel, Remotus lat., verwijderd, ook de houten trekkers, waarmede verstrooid is de harmonie, wier men de windladen opent en sluit; tonen ver uit elkander liggen. 20 de verschillende geluidsoorten Remplissage fr., aanvulling in de menschelijke stem, nl de der harmonie door middelstem- borst- en de kopstens of het falset. men ; z. Ripieno. Registerknoppen, de knop- Renversement; fr z. Om pen van de -kees-ing. Registerstangen, lange, Renvoi fr., wijsteeken, van vierkante houten regels van het waar men in een muziekstuk we- mechaniek der registers. der moet beginnen of vervolgen. Registres fr., en Repercus$io lat., de weder Registri it.; z. Registers. orde, naar welke zich in-slag, de Regula lat., regel, richtsnoer, eene fuga de Dux en de Cones voorschrift voor de theoretische bij afwisseling doen hoorera ; z. en practische beoefening der toon- Fuga. Ook het dikwijls voorko- kunst ; ook canon, en subject of mende interval tusschen finaal geleider in eene fuga; Regel van en dominant in de kerktonen het octaaf, het aangenomen har- wordt zoo genoemd; z. O. I. b. monisch formulier der tonen eener Répéter fr., en diatonische schaal. Repeteeren ned., (een mu- Regulae lat., de trekkers der ziekstuk) herhalen, beoefenen. orgel-registers. Repetitie ned., Probe hgd., Rein, zuiver, noemt men de herhaling, beoefening, (van een tonen, die klaar en helder zijn muziekstuk). en de juiste stemming hebben ; Repetitie- of .Llerhalin.gs- rein ook noemt men de inter- teeken ned., Wiederholungs- vallen,wier tonen geen chro- zeichen hgd. Segno di Repetizio- matische verandering toelaten, ne it., het teeken, hetwelk aan zonder dat zij ophouden conso- dat een gedeelte van een-duidt, -- 124 -- Répétition. Rhythmometer. muziekstuk herhaald moet wor- terugblijven der bovenstem tegen den. de voortgaande onderstem. Répétition fr., herhaling. Retenir fr.; z. Ritenere. Replica of Repdita it., her- Retournelles fr.; z. Ritour- haling van eene figuur, passage; nelles. motief, afdeeling, enz., in een Retraite fr., terugtocht, rust, muziekstuk. zeker veldstukje der trompetters Replicare, -ando, -ate; bij het leger. -ato, -ta it., Répéter fr., herha- Retrogradus lat., teruggaan- len. de achterwaartsche beweging bij Réplique of Réponse fr., een Canon, kreeftgang. herhaling van een voorgaand Réveille fr., ochtendmuziek, thema of motief door eene andere het sein tot het ontwaken en op- stem. staan, zeker veldstukje der trom Repos fr., rust, rustteeken. -petters. Reprise fr., Ripresa it., her- Reuzenbas, een te Weenen haling van eene afdeeling in een vervaardigde geweldig groots muziekstuk ; ook het herhalings- contrabas. teeken. Reuzenharp, eene Aeolus- Requiem lat. (rust), het eerste harp, die te Milaan door middel woord en vandaar de benaming van 15 diatonisch gestemde tus- van de Missa de requiem; z. dit schen twee torens gespannen dikke woord. ijzeren snaren tot stand gebracht Resolutio lat., de oplossing werd. (van een dissoneerend accoord). Rf., of Resoluto, -ta, -tamente Rfz., verk. van Rinforzando: it., Résolu fr., mannelijk, krach - z. d. tig, vastberaden, met vastheid Rhapsodie gr. een door de van toon uit te voeren. Rhapsoden — aldus noemde men Resoluzione it., (Con, met) bij de oude Grieken de verzame- kracht, vastheid, vastberaden- laars en zangers van fragmenten heid. der oude epische dichters — voor- Resonanz hgd.,terugkaatsing, gedragen dichtstuk. In den nieu- weergalm, waardoor de toon ver- weren tijd wordt deze benaming sterkt en verlengd wordt. ook gegeven aan fantasieën op Boden hgd., Table nationale volkswijzen. d'harmonie fr., Klankbodein ned, Rhapsodisch, stuksgewijze z. dit. voorgesteld;' samengelapt, sa- Figurhgd.,z.Klankfaguus-. mengeflanst, in een verachtelijken Responsoire fr, en zin. Responsorium lat., (ant- Rhapsodist,een verzamelaar, woord) lo De korte antwoorden ook een samenflanser. van het koor op sommige gezan- Rhetorica lat., (naar het gr.) gen des priesters of des cantors; redekunst, redekunde, in de mu- 2o de langere gezangen, die in ziek de leer der rhythnmische, lo- het koorgebed op de lectiones of gische en aesthetische inrichting lessen volgen. en verbinding der deden tot een Restmark eng., rustteeken. geheel : de leer van, hetgeen tot Restrictio lat.; z. Ristretto. den vorm, den omvang, de voor Retardare it., en declamatie der toon-dracht en -de Retarder fr.; z. II claret stukken behoort. Retardatio lat., Contreteaaps Rhythme fr.; z. Rrzytismus.' r., het opzettelijk vertragen of Rhythmometer gr., Takt- - 125 - Rhythmiek. Rijm. snesser hgd., de maatmeter of eene soort van lichte en bevallige maatgever, een mechanisch werk- muziekstukjes. tuig, dat eiken graad van bewe- Ridotto -ta it., Re'duit, Ar- ging op het nauwkeuriget aan- range' of Trauscrit fr., eene opera wijst; z. Chronometer en Metro- of eenig ander groot werk voor noem. orkest enz., gearrangeerd of in- Rhythmiek de leer van den gericht voor éés of meer instru- Rhythmus. menten, b. v. voor pianoforte; Rhythmisch gevoel,maat- evenzoo eene zangwijze voor een gevoel; z. 0. VI a. instrument. Rhythmisehe Rückung Riesenbasshgd.;z.Reuzenbas. hgd., verepringing van den rhyth- Riesenharfe hgd.; z. Reu- mus; Z. 0. VI. a. zenharp, voortselirijding; z. Riet ned. Ancia it., Rohr hgd., 0. VI. e. .Anche fr, eng, het toon- Rhythmus gr., in het alge- gevend gedeelte in het mondstuk meen een zekere orde in opeenvol- van vele blaasinstrumenten. De ging en beweging; in de muziek benaming ie afgeleid van de stof, de orde, die. de opeenvolging en waaruit het vervaardigd is. beweging der tonen regelt naar Rifiorimenti it., Ornemessts een bepaalden symmetrischen en fr. versieringen der melodie met harmonischen val; z. 0. VI. a. trillers, groepn, mordenten, enz. en e. Rigabellum lat., zeker mu Rhythmopoeiegr.,Takt-Ord- ziekinstrument, waarvan men zich nung hgd., dat gedeelte der toon - in Christelijke kerken bediende kunde, hetwelk leert, hoe de deslen vóór de invoering van het orgel. van eene melodie, ten opzichte Rigaudon fr., eene vroolijke, van omvang, tot eene onderling luchtige danswijze van eene snelle juiste verhouding te brengen beweging in 4/4 maat. zijn. Rigoletto it., zekere dans en Ribattuta it., wedersiag, de danswijze, inleiding tot een triller door het Rigore it., (Con, met) ge- eerst langzaam aanslaan en al- strengheid, nauwkeurige macht- lengskens versnellen der beide neming van maat, beweging, enz. trillernoten. Rigoroso, -sa, -samente, Ribeca; z. Rtbec. -issimo, -ma it., Rigoureux fr, Ricercata it., uitgezocht, stipt, nauwkeurig, maat, bewe- wordt in Italië elke compositie ging en karakter van een mu- genoemd, die van contrapuncti ziekstuk bij de voordracht in sche studie getuigt, en in welke acht te nemen. zich kunstige imitatiën bevinden; Rigueur fr, z. Rigore. b. v. Fuga ricercata, eene kurt- Rilasciare of stig samengestelde fuga. Rilassare, -ando, -'te, -ato, Richiamata it., eene zang- -ta it., Relacher fr, nalaten, ver wijze, die aan het gekweel der minderen de sterkte van den vogels herinnert. toon en de snelheid der beweging Ricordanza it., Souvenir Ir., in de passage, die aldus aange- eene compositie, welke herinne duid is. ringen aan opera's of andere ge- Rileh, eene bij het Russische hoorde niuziekstukken bevat. landvolk geliefkoosde her. Recreazioni of Rimbombevole it.,luidruch Ricreazioni it., vermakelijke geraasmakend, weergalmend.-tig, uitspanningen, verlustigingen, Rum ned., - 126 Rima. Rivescio. Rima lat., it., Risolutezza of Rime fr., de gelijkluidendheid Risoluzione it., (Con, met) der laatste lettergrepen in twee vastberadenheid,stoutmoedigheid, of meer verzen; mannelijk wordt kracht en vuur. de rijm genoemd, als de klem- Risonante it., weergalmend, toon op de rjmende lettergrepen welluidend, vibreerend. valt, vrouwelijk, zoo niet; bij de Ristringere,-ingendo;-in- zang-compositie vormt het rijm gete; -etto,- ta it., Presser fr., gewoonlijk het einde van eene verhaasten, versnellen (de bewe- zinsnede of ook van een' volzin ging-). en eene overeenkomende sluiting Ristretto it,, Restrictio lat., er van. het samentrekken, ineendringen Rinforzare, -ando, -ate, of verkorten van het thema eener -ato -ta it., verk. rf. of rfz., fuga. Renforcer fr., versterken den toon Risvegliare, -ando; -ate, of de passage, waarbij dit aan- -ato, -ta it., Réveilier Ir., opwek- geduid staat. ken, meer levendigheid en vlug- Rinforzo it., (Con, met) ver- held aan de voordracht bijzetten. sterking van toon en uitdrukking. Ritardando it., (afk. van Ringelpauke hgd., een reeds Ritardare vertragen) en bij de oude Hebreeuwen en thans Ritenuto it., (afk. van rite- nog in de Oostersche landen ge- acre vertragen) beteekenen beide, bruikelijk slaginstrument; z. Rap - dat de beweging vertraagd moet pel. worden; maar het eerste duidt, Ringeistuk hgd.; z. Rondeau. evenals het woord rallentando, Ripetizione it., herhaling. aan, dat de vertraging langza Ripieno it., Remplissage fr, merhand het tweede, dat zij de aanvulling der harmonie met plotseling moet geschieden. middelstemmen; ook die stemmen Ritmo it.; z. Rhythmus. zelve. Ripienosteinmems heeten ook Ritournelle fr., en de begeleidende stemmen van een Ritornello it., het voor- tus- solostuk. schexi- en naspel of referein het- Ripienist of welk tot inleiding, slot of tot af- Rjpienospeler, een instru- wisseling en verpoozing van den mentalist of zanger, die slechts zanger of obligatist door de in bij de tutti's medewerkt. strumenten uitgevoerd wordt, en Riposo it., rust. meestal in de herhaling van een Ripista it., antwoord, repliek; fragment of ook van het geheel Z. Replica. van het motief bestaat. Ripresa it., herhaling; z. Re- Ritornelli it., kleine volks- prise. liederen meestal van drie verzen Riscaldare, -ando, -ate, of regels, bij de bergbewoners -ato, -ta it., Echauffer fr. ver- in Italië in zwang. levendigen, meer kracht en leven Rituale lat., een boek, dat de aan de voordracht gever.. kerkorde, de voorschriften van Risentito, it., levendig, vol kerkelijke gebruiken, bijzonder uitdrukking. bij openbare godsdienst-oefenin- Risouto, -ta, -tamente, gen bevat. tissimo, -ma it., Résolu Ir., Riverso of vast besloten, krachtig, manne Rivescio of al Rovescio it., lijk, sterk geaccentueerd, soms omgekeerd, verkeerd, een mu- ook met vermeerderde snelheid ziekstuk, waarboven dit staat, gepaard; zeer-. moet eerst van voren naar ach- - 17 - Rivolgimento. Rondgedicht. teren en dan van achteren naar te Rome, Napels en in de om- voren gelezen en gespeeld wor streken dier steden vervaardigd den. worden. Rivolgimento it., de ver- Romantiek, eene richting in wisseling of omkeering der stem- de kunst, vooral in de dichtkunst, men in het dubbele eontrapunt. die zich tegen de overheersching Rivoltato it.; z. Riverso: der klassieke kunstvormen ver- ook wanneer men een muziekblad zette, en daarentegen ook hetgeen omkeeren, en de noten van het uit den boezem van het volk op slot naar het begin toe even kunstgebied ontstaan is,gewaar- goed lezen en spelen kan. deerd en henuttigd wilde hebben Robustezza it., (Con, met) Wat nu het gebruik dezer be- kracht, forschheid, sterkte. nathine als kenschetsing eener Robusto, -sta, -stamente, richting in de muziek betreft, de -stissimo, -ma it., krachtig. voornaamste vertegenwoc rdiger forsch, sterk; zeer- der aldus genoemde richting, Roce it., Ran que fr., dof, Schumann, heeft zich deze be heersch, ruw. naming wel laten welgevallen, Roerfluit ned., Rohrfiöie hgd., maar nooit als kenmerkend er een half gedekt fluitregister van kend; en men zou hem en anderen een' schellen 18, 8 en 4 voet onder de Rsmantici gerekende toon in het orgel. toonkunstenaars onrecht aandoen Roerinstrumenten, de indien men hen vijandig tegen blaasinstrumenten, van hout ver over de klassieken plaatste. Hun- vaardigd. ne verhouding tegenover de klas- Roerwerk; z. Tongwerk. sieke overlevering was allerminst Roffel ned., JVirbel hgd.; z. die van omverwerpers. Hunne zg. Roulement. Romantiek was niets anders dan Roffelstokken, tromstok- de bezieling der oude klassieke ken. vormen met nieuwen poëtischen Roi des violons fr., z. Mi inhoud. -nitriers. Romantisch zijn die kunst- Rollando it.; z. Rou lement. werken, welke naar den geest Rolle hgd., eene passage in der Romantiek gecomponeerd op- en afgaande toonschalen in zijn. In het algemeen ook alles, noten van gelijke waarde, vlug en wat sterk op de verbeeldIng dikwerf herhaald; z. Groppo. werkt. Rollo it.; z. Roulement. Rombare, -bando, -bate, Romance ned., fr., Romansa -bato, -ta it., op een doffen toon it., Romanze hgd., eene aan de voordragen. dichtkunst ontleende benaming: Romeinsch toonstelsel; een dichtstukje in den volkstoon, z. 0. I. b. in de romaansche landen ontstaan. Romeka of in lateren tijd vooral van yri Romera, zekere Turksehe schen of episehen aarth In de dans en danswijze. toonkunst als verhalend lied, zelfs Ronda it., ook als kleine instrumentaal-com Ronde fr., en positie bekend. Rondgedicht ned., Rund- Romanesque fr.; z. Gogh- gesanq hgd., een vroolijk lied in arda. coupletten, van welke elk der Romanische Saiten hgd., in een kring gezeten leden van benaming der snaren, die voor de een gezelschap bij beurte or een beste gehouden worden, en die slaande moet voordragen. - 128 - Ronde. Rustico. Ronde fr. eene noot ter waar- door Bauer te Berlijn in 1786 uit- de van vier kwarten; z, 0. VI. a. gevonden klavier -instrument, in Rondeau fr., hetwelk een klein fluitregister met Rondeel ned., bet snarenwerk vereenigd was. Ronde it., Ringeistiic/ hgd., Rubare, -ando; -ate; -ato, oorspronkelijk zekere soort van -ta it., stelen, rooyen, in de mu- dichtstukjes van dertien verzen of ziek de waarde der noten en de regels, welke, eigenaardige vorm maat niet nauwkeurig in acht ne en refereinen het eerst door Pie- men, maar opzette'ijk te buiten cmi (omstreeks 1775) in de com- gaan, ten einde eene bepaalde positie nagebootst en in arias,ope- uitwerking voort te brengen. ras enz. ingevoegd is. Later werd Rubato (Tempo); z. Rubsre. het Rondo als Finale of sluitstuk Rückung hgd., elke niaatver in Sonates enz. te pas gebracht. andering door anticipatie, retar- Het thema er van heeft gewoon datie, syncopes, ligaturen cnz lijk het karakter eener dansme- Rückweiser hgd., Renvoi lodie, en wordt na e]ken hoofd- fr., wijsteeken, zeker teeken om volzin herhaald. bet reeds uitgevoerde of een Rondelet, eene soort van gedeelte er van te herhalen. rondzang, die bij het dansen ge- Rugpositief, bet orgeiwerk, zongen wordt. hetwelk eene afzonderlijke kast Rondinetto, heeft, ach--klaviatuur en pijpwerk Rondino, of ter den rug van den organist staat, Rondoletto it., een klein afzonderlijk en ook aan het hoofd- Rondo: z. dit. werk gekoppeld, bespeeld kan Rosalie hgd., eene figuur van worden. weinige, gewoonlijk een of twee Ruhepunkt hgd.; z. Fermata. maten, welke meermalen achter Ruischpijp, eene oude, ge- elkander telkens van een ande mengde orgeistem, die de quint ren toon, maar niet van de oc- en de octaaf aangeeft, in plaats taaf uitgaande herhaald wordt. van zijn eigenlijken toon. Rota lat., hgd., wiel, kring, Rule eng., regel, voorschrift. de vroegere benaming van Ca- Rule Britannia eng., zeker non: z. dit, Engelsch Volleslied: z. dit. Roulade fr.,tosnlooper,loop, Rullante it., roffelend, rol- passage, eene reeks van snel lend, dwarrelend. elkander opvolgende tonen, bij Runda it., zeker muziekstuk den zang, op ééne lettergreep of dat bij elken rondgaanden toost éénen klinker uit te voeren; of feestdronk in een gezelschap bet aangename rollen der stem. geblazen wordt; ronddronk. Roulement fr, Rollando of Rundgesang hgd; z. Ronda. Rolls it, Wirbel hgd, de roffel- Russische hoornmuziek slag op de trom of op de pau- bestaat uit een dertig- of veertig- ken, bestaande in eene zeer snelle tal hoornblazers, van welke elk herhaling van gelijkmatige sla- slechts éénen toon aangeeft, even- gen met beide stokken afwisse- eens als elke orgelpijp, en die dus lende. doende gezamenlijk de, muziek- Roversciamente it., om- stukken op de nauwkeurigste keering of verwisseling der stem- wijze uitvoeren. men in bet dubbele contrapunt: Rustende bas; z. Basso z. dit. Continuo. Rovescio it.; z. Riverso. Rustico, -Ca, -camente it., Royal-Crescendo, zeker boersch, landelijk. 129 -- Rustpunt. Samponia. Rustpunt of tempo, in 18 of 3/4 maat. Rustteeken ned. z. Pauze. Ruvidezza it., (Con, met) Rutscher hgd., eene soort ruwheid, hardheid, scherpte. . van wals, waarbij de voeten niet Ruvido , -da, -damente. opgeheven maar over den grond it., ruw, hard, droog, scherp voortgeschoven worden, vlug van voor te dragen.

0

S. verk. van Segno; z. dit. gr., lat., zekere soort S. verk. van Sinistra: z. dit. van trompetten bij de oude Grie- S. verk. van Soprano: z. dit. ken, de rechte of archivische eng., Bazuin: z. dit. trompet genoemd; ook een zee- Sackpfeife hgd.; z. DoedEl- schelp, die eerst als trompet zak. gebruikt werd; ook de Eusta- Saiten hgd.; z. Snaren. chische pijp. harmonica, zeker in Saltarello it., de springer, 1788 uitgevonden, maar niet in huppelaar, zekere Napolitaansche zwang geraakt klavier- instru- volksdans van eene levendige ment, hetwelk zich bijzonder door springende beweging in 2/4 maat. het Decrescendo onderscheidde. Salteretto it., zeker noten Saiteninstrumenten hgd.; waar in een e/8 maat-figuur, z. Snaar-instrumenten. elk eerste achtste van de drie Salicionaal of Salicet, be- gepunctueerd is. naming van een orgelregister, Salterio it., Hakkebord; z. dit. bestaande in een open fluitwerk persiano it., het Per- van enge mensuur; de klank heeft zische hakkebord, in driehoe- veel overeenkomst met dien van kigen vorm met zes snaren, die de viola di gamba, maar is min- met de vingers getokkeld worden, der snijdend, en eender schoon- gelijkende op het oude psalte- ste orgeltonen. rium. Saliarische gedichten wer- tedesco it., het Duit en bij de oude Romeinen de gewone hakkebord. -sche of ter eere van Mars gezongen turchesco it. het Turk- liederen genoemd. sche hakkebord, vierhoekig, van Salische liederen werden draadsnaren voorzien, eene soort bij de oude Romeinen de zangen van kleine liggende harp. en dansen genoemd, die door de it., bij de oude vol- zoogenaamde Saliërs , daartoe ken zeker speeltuig van hout in geoefende patricische jongelin- driehoekigen vorm met vier gen, op zekere feesten uitgevoerd snaren, die harmonisch gestemd, werden. met de vingers of met het plec- Salmo it.; z. Psalm. tram getokkeld werden. Salpinorgano, een door van Sambucistriae lat., bij de Ockelen te Breda in onze eeuw uit- oude Romeinen die vrouwen, wel- gevonden mechaniek speelwerk ke bij de gastmalen het gezelschap van twintig trompetten, benevens met zang en muziek vermaakten. janitscharen-muziek. Samponia, vroegere bena- Muzikaal Woordenboek. -- 130 -- Sanachies. Scendete. ming van Doedelzak; z. dit. eene Symphonic, die gewoonlijk Sanachies, zekere huisdich- uit drie of vier Satzen bestaat; ters en zangers, vroeger talrijk, 4. de harmonische bewerking van en thans nog maar weinig in een muziekstuk naar de regels de kasteelen der hoofden van de der toonzetkunst, hetzij Reiner clans of stammen der Schotten Satz, zuivere zetting, nauwkeu- gehouden. rig volgens de wetten der kunst, Sanctus lat., (heilig) , het Unreiner Satz, onzuivere zetting, vierde van de vaststaande gezan- door de overtreding dier wetten, gen onder de Mis; het bestaat Strenger Satz, in strengen stijl, uit twee deelen, waarvan het eer- Freier Satz, in vrijen stijl ; 5. ste onmiddellijk vóór — het twee- compositie, passage, b. v. drei- de, Benedictus (z. dit) onmiddellijk vierstimmig enz. drie-, vierstem- na de Consecratie gezongen mig enz. wordt; z. Mis. Saynete sp., een klein, ge Stinger hgd.; z. Zanger. satiriek kluchtspel met.-woonlijk Sans pédale it., zonder Pe- zang en dans, hetwelk in Spanje daal: z. dit. in de pauseeringen of entr'ac- , een soort van hak- les van een tooneel- of treur- kebord bij de Turken. spel opgevoerd wordt. Saquebuse fr., bas-bazuin; Scabellum lat., voetbankje, z. Bazuin. eene soort van windspeeltuig, dat Sarabanda sp., zekere Spaan niet den voet getrapt werd, bij dans, ernstig en gracieus,-sche de oude Romeinen. van eene gematigde beweging in Scagnello it., Steg hgd., de 3/4 maat. kam van een viool, bas enz. Sarannen werden de leerlin- Scala it., ladder, toonladder, gen en zangers der Barden en vandaar de benaming: schaal, Druïden bij de Noordsche vol- toonschaal, die niet in de be- keren genoemd. teekenis van weegschaal, als het Sattel hgd., Sillet fr., Bridge ware dienende tot het wegen der eng., de kam van eene viool of tonen, mag worden aangemerkt; van een luit-instrument. z. verder 0. II. c. Satz hgd., (stelling, stelregel, Scala maggiore it., de harde opstel, samenstel enz.) in de mu- toonschaal; z. 0. II. c. ziek: 1. eene zinsnede of een lid Scala minore it., de zachte van een volzin; 2. een volzin of toonschaal ; 0. II. c. thema, Hauptsatz, hoofd-thema, Scale eng., z. Scala. hoofd -melodie, Nebensatz, bij - Scapino it., eene laag komi- thema, Zwischensatz, tusschenzin, sche karakterrol op het Italiaan Schlusssatz, sluitingsmotief of -sche schouwtooneel. slotpassage, Einfacher Satz, een Scazontische verzen, ze- thema, Erweiterter Scr.tz,-voudig kere soort van jamben, sluitende uitgebreid, thema, zusammenge- met een spondeus of trocheus. schobener Satz, saámgetrokken Scemare, -ando, -ate, -ato, of vernauwd thema ; 3. verbin- -ta it., Disninuer fr., verminde- ding of samenvoeging der vol ren (de sterkte van toon) hetzij een groot afgerond-zinnen tot allengskens, hetzij plotseling. geheel, hetzij als een op zich Scena it., z. ,scène. zelf staand muziekstuk, of 'als Scendete it., Descendez fr., een nommer, een deel of afdee- daal af, aanduidende dat del in- ling van een muziekstuk van kerhand op de greepplank van grooter omvang, zooals b. v. een snaren -instrument naar pie --- 131 — Scène, Schnecke eerste of natuurlijke positie moet -ato -ta it., schertsen, boerten, terugkeeren. beuzelen, op eene speelsche, lui- Scène fr. , Scene it. , het mige, geestige, bevallige wijze schouwtooneel; ook de plaats, die iets voordragen. het tooneel in een stuk moet ver- Scherzevole, -zevolmen- beelden ; ook elk tooneel of elke te, -zolamente it., boertig, afdeeling van een bedrijf, elk schertsend, luimig, komiek. afgerond gedeelte der handeling Scherzo it., een muziekstuk door het optreden of vertrekken van een vroolijk, boertig, lui- van een hoofdpersoon der han- mig, schertsend karakter, van deling bepaald. een lichten stijl, eene levendige Schaal, toonschaal, toonlad- beweging, meestal in 3/4 maat. der ; z. Scala en O. II. c. In symphonieën vervangt het soms Seha-ferpfeife hgd., herders- de plaats van de Menuet; z. dit. pijp; z. Doedelzak. Seherzoso, -sa, -samente, Schakeering ned., Nuances -sissimo, -ma it., luimig, fr. , licht en bruin , behoorlijke boertig, schertsend, komiek; afwisseling van piano en forte, een weinig-, zeer-. van forsch en zacht enz., in een Sehietto , -tamente it., muziekstuk. eenvoudig, zonder versierselen. Schalisim heb., zeker houten Schisma gr., twist, geschil, muziek-instrument der Joden, ver deeling , afscheiding, zeker met drie snaren bespannen, die klein interval bij de toonbere- met een paardenharen strijkstok kening. gestreken werden. Schlachtmusik hgd., krijgs- Schall hgd., klank; z. O. I. a. muziek; ook een muziekstuk, Schallmei hgd.; z. Chalu- dat eenen veldslag wil schilde - meau. ren; z. Bataille. Scharfonett, zeker gemengd Schlag hgd., z. Slag. orgelregister van een schellen Schlaginstrumente hgd., toon. z. Slaginstrumenten. Schellencimbaal ned., en Schleifer hgd., Coulé fr., Schellencimbel hgd., Tselt- zekere soort van voorslagen van selim heb., een vroeger bij de twee of drie nootjes; z. O. VI. cl. oude Hebreeuwen, later bij de Schleifer hgd., zekere dans Turken in gebruik geweest zijnd en danswijs in Duitschland, ge- klokken-instrument, op de tegen- lijkende op den Lándler of de woordige Turksche Halvemaan Wals : z. dit. gelijkende. Sehluss, of Scherp wordt zekere mixtuur Schluss-Cadenz hgd., slot, in het orgel genoemd wegens slotval, slot-formulier; z. O. VI. 2. haar schel geluid. en O. VII. Scherts, als middel tot out- Schlüssel hgd., Sleutel; z. dit. spanning en tot opwekking van Schnabel hgd., Bee fr, het vroolijkheid wordt in die muziek- mondstuk van de klarinet, de stukken gevonden, welke alleen bassethoren enz. aangenaam bezighouden en ver- Schnakade, eene soort van maken willen door bevallige me- vroolijke, boertige muziekstuk- lodieën, contrasteerende zetten, ken. geestige, koddige of belachelijke Schnarrwerk hgd., Tong- trekken, enz. werk in een orgel ; z. dit. Scherzando, afk. van Schnecke hgd., slak, wordt Scherzare, -aasdo, -ate, het bovenste slakvormig gedraai- -- 132 — Schneller Scordato. de gedeelte van den hals eener herhaling van een en denzelfden viool enz. genoemd. toon ontstaat. Schneller hgd., Fincé of SchwebendeTemperatur ilenversé fr., eene verkorting of hgd.; z. Temperatuur. afbreking van den Triller ; z. Schweigezeichen hoogd., dit. zwijgteeken, pauze. Schofar heb., bazuin. Schweizer-Pfeife hoogd., Schoenion gr., zeker oud dwarspijp ; ook eene orgelstem een zacht-grieksch toonstuk van van 8 en 4 voet toon, in het pe- en teeder karakter. daal Schweizerbas genoemd. Schola cantorum lat., uit- Schwellen hgd.; z. Messa drukking in de taal der R. K. di voce. liturgie, waardoor het zanger- Schweller hgd., z. crescen- corps wordt aangeduid. do, trekregister in het orgel School ned., Schule hgd., de aangebracht. vorming van een muzikaal talent Schwellton hgd., het cres- naar algemeen aangenomenkunst- cendo en decrescendo in den regels; ook bet leerboek (Méthode zang. fr.) der regels dezer kunst ; ook Schwiegel hgd., een verou- eene bijzondere manier van kunst- derd blaas-instrument, gelijkende beoefening; ook conservatoire, in- op de Flute a bee. stituut , academie, muziek Schwingung hgd., trilling, -school. beving, slingering. Schoon noemt men een kunst Schryari, zeker verouderd uitvoering er van-werk en de blaas-instrument, op een doe- wanneer beiden aan de begrip- delzak gelijkende , maar van pen van smaak, aan het aesthe- onderen open. tisch gevoel, aan de op de na Scialumo it., Chalumeau fr., gegronde en algemeen aan--tuur (afk. van het gr. Kalamos, riet) genomen regels der kunst beant- Schallmei hgd., een der oudste woorden ; wanneer die ons ver- blaas-instrumenten; z. Chalumeau. stand en onze verbeeldingskracht Vindt men dit •woord in eene op eene zoo gemakkelijke en klarinetpartij, dan moet de aldus geregelde wijze bezighouden, aangeduide passage eene octaaf dat ons levensgevoel daardoor lager uitgevoerd worden. verhoogd wordt. Scindapsos gr., zeker muziek Schoone kunsten, onder oude Grieken. -instrument der deze worden begrepen de dicht-, Scioltezza it., (Con, met) red--, schilder-, beeldhouw-, toon- vrijheid, ongebondenheid, vlug- en danskunst. heid, behendigheid. Schophar heb., bazuin. Sciolto, -ta, -tamente ; Schottisch hgd., zeker Schot -tissim0, -ma it., vrij, onge- dans en danswijze van eene-sche bonden, niet slepend, afgeschei- gematigde beweging in 2// of 4/4 den, afgestooten, behendig, vlug; maat. zeer-. Schulterviole hgd.; z. Vio- Scolia lat., een vroom, heilig la di sputa. gezang. Schw ,biseh hgd., zekere na- Sconcerteeren ofJ)isconcer- tionale dans in Zwaben, gelij- teeren, niet samenstemmen. kende op de Wals: z. dit. Scordato it Désaccordé fr., Schwärmer of Rauscher hgd. anders gestemd dan gewoonlijk, Bombo it., zekere noten-figuur, b. v. de viool ; ontstemd, ver- die uit meermalige schielijke st emd. -- 133 -- Scorialura. Semi diapente. Scordatura it., ontstemming, muziekstuk behoorende melodi- verstemming van een muziekin- sche volzin, die bij de bewer- strument. king uitgebreid en ontleed Score eng. , partituur; z. wordt dit. Secunda lat., en Secunde Scorrere, -rendo, -rete, ned. en hgd., eer. inter- -reso, -sa it„ Couler fr., doen val van twee toontrappen, vloeien (de tonen der zangstem), dat als groot, klein en overma- doen glijden (de vingers over de tig voorkomt; ook. de tweede toetsen van een instrument), bin- toon in de diatonische "toon- den. schaal ; z. 0. ii. b. Scottish, z. Schottisch. Sedetze, oude benaming voor Scozzese it., Ecossaise fr., een eenvoudig octaafregister der Schotsche dans en danswijs van orgels. eene vlugge beweging in 2/4 maat; Seele hgd., Arne fr., stapel eertijds minder levendig en in in een snaar-strijkinstrument. /2 of 3/4 maat. Segno it., Signe fr., teeken; Sdegnoso, -sa, -samente Al Segno bij het teeken; Dal it., Emporté fr., onstuimig, woest, Segno, van het teeken af weder trotsch, ruw, kort afgestooten te beginnen. voor te dragen. Segue it., terstond volgt of Sdrucciolare, -ando; -ate, moet worden uitgevoerd het vol -ato, -ta it., Glisser° fr., doen muziekstuk;-gende nommer of vloeien of doen glijden de tonen ook dezelfde figuur als de der stem of de vingers over de voorgaande moet vervolgd of toetsen van een instrument. op die zelfde wijze uitgevoerd Se bisogna, it., als het noo- worden. dig is. Seguidilla sp., een Spaan- Secco, -ca, -camente it., sche dans met zang en gitaar- droog, hard, scherp, de noten te accompagnement in 3/4 maat en spelen of te zingen. van eene vlugge, levendige be- Sechsachtel-Takt hgd., zes weging. achtste maat. /8; z. 0. IV. b. Seguire, -guendo; -guite; Sechser hgd., een volzin van -guito, -ta it., Suivre fr., vol zes maten. vervolgen. -gen, Sechsviertel-Takt hgd., zes Seitenbewegung hgd., zij kwart maat. 5/4; z. 0. IV. b. beweging. -delingsche Sechszehntel hgd., eene zes Selah heb., verandering van noot of pauze, 1/16 ; z-tiende melodic of van voordracht in de 0. IV. a. psalmen. Seconda it., en Semeiographie gr.; z. Se- Seconde fr., z. Seeunde. m.iographie. Seconde-accoord, z. 0. Semi gr., lat., half. III. a. breve eng., en Secondeeren,de tweede stem Semibrevis lat. (half kort) of partij bij de hoofdstem zin- benaming van de heele noot ; z. gen of spelen. 0. IV. a. Secondo, -da it., de of het croma it., een zestien- tweede, b. v. Violino seconde, de noot of pauze. de tweede viool, Seconds volta, diapason gr., de ver- de tweede maal. minderde octave. Sectional-Zeile hgd., ' een diapente gr„ de ver volledige tot den aanleg van een -minderde quint. - 134 - Semi Diatèsseron Sequenlia. Semi diatesseron gr., de Septetto, of Settetto it., Sep- verminderde quart. tuor lat., fr, een muziekstuk ditono it., de kleine voor zeven obligaatstemmen of terts. instrumenten. - fusa lat., een achtste Septime, ned. en hgd., noot of pauze. Settima it., Septiènse fr. een in- -minima] at., eene vier- terval van zeven toontrappen, de noot of pauze. dat in drie vormen voorkomt: Semiographie gr., de om- groot, klein en verminderd; ook schrijving der teekens en noten de zevende toon in de diatonische in het notenschrift. toonschaal, z. 0. 11. b. Semiotica gr. de leer van de Septime -accoord, z. 0. teekens of noten, om de tonen III. a. eener melodie op te schrijven. Septimole of Semiquaver eng., eene zes- Septole, een figuur of groep tiende noot of pauze. van zeven noten, die de waarde Semiton eng., en soms van vier soms van zes no- Semitonium lat., een halve ten van dezelfde soort hebben; toon z. Tem,peratuur. z. 0. IV. a. modi lat., de groote Septuor lat., fr; z. SeptetSeptet- septime of geleitoon. Sequenslat.,vervolg of voort- Semplice, -cemente; -eet- van een motief in een be- to. -ta; -cissimo, -ma it., paalden zich herhalenden vorm. Simple fr., eenvoudig natuurlijk, Sequentia lat., benaming van zonder versiering; een weinig-; een zeker soort vanliturgische ge zeer-. zangen in de K. K. Kerk, die op Semplicità it., (Con, met) bepaalde feesten in de Mis na eenvoudigheid, zonder versiering het Graduale of den Tractus en en scherpe accentueering en met voor het Evangelie gezongen weinig schakeering voor te dra- worden. Hun ontstaan danken zij gen. aan de Jubili of Neumae op de Sempre it., altoos, altijd, laatste lettergreep van het woord gedurig. Alleluia, die van lieverled zoo Sensibile, -bilmente, lang werden, dat het den zanger -bilissimo, -ma it., en moeieltjk viel ze zonder woorden Sensible fr., gevoelig, ge- in het geheugen te prenten. Daar- voelvol; zeer-. Nota sensibile it. om dichtte men onder deze me- Note sensible fr, wordt de zevende lodische aanhangsels nieuwe toon eener diatonische schaal liederen. Van de vele sequeutiae genoemd. die vroeger in gebruik waren, Sentimentale it.; z. Seusi- hebben er slechts vijf haar plaats bile. in de liturgie behouden: nl. Sentimento it., (Con, met) Victisnae paschali op Paschen, gevoel, zie'., innigheid. Veni saucte Spiritus op Pinkste Sentito, -ta it., diep gevoeld, ren, Lauda Sian op h. Sacra- met warmte uitgedrukt. mentsdag, Dies irae in de Misses Senza it., Sans fr., zonder. de requiem (z. dit) en Stabcst Ma- Se piace it., zoo men c1l, ter op het feest der zevensmar- zoo het belieft. ten van Maria. Septachord gr., het zevensna- De groote componisten hebben rig toonstelsel der oude Grieken. ook in het componeeren van Septet ned., deze gezangen meesterstukken Septett hgd., en. geleverd. - 135 -

Sérénade. Sforzando. Sérénade fr, en muziekstuk voor zes obligate Serenata avond- of nacht- stemmen of instrumenten. muziek, die op straat wordt uit- Sestola it., Sextole. gevoerd voor het huis van iemand Settetto it; z. Septet. wien men eene bijzondere eer Settima it., z. Sept isne. wil bewijzen. Severità it., (Con, niet) ge- Serenato it., eene soort van strengheid, eene breede edele dramatische cantate in Italië, in ronde voordracht aanbevelende. de wereldsche muziek hetgeen Severo, -ra, -ramente it., oratorium in de geestelijke is. Severe Ir., gestreng, nauwkeurig Sereno, -na, - namente it. in maat en beweging. opgeruimd, opgewekt, vroolijk. Sexachord gr., het zessnarig Seria it., ernstig, deftig, Opera toonstelsel bij de oude Grieken. seria, it., ernstige of groote opera, Sext ned., Sexf a lat., Sesta in welke niet gesproken wordt; it., Sexte hgd., Sixième Ir., een z. Opera. interval van zes troontrappen, Serinda, eene soort van viool dat als groot, klein en overma- met drie snaren in Hindostan. tig voorkomt; de beide eersten Serinette fr., een draaior- zijn consonant, de laatste is een geltje om de vogels te leeren dissonant; ook de zesde toon zingen. van dc diatonische toonladder; Serioso, - sa, - samente it., z. 0. II. b. ernstig, plechtig, vast en krach- Sext-accoord, z. 0. III. a. tig voor te dragen. Sextelet fr., z. Sextole. Serpeggiando it., Glissanf Sextet ned., en of Serpentant Ir., glijdende, sun- Sextett hgd., z. Sestetto. gerende. Sextole, eens figuur of greep Serpent hgd., Ir., ned, van zes noten, die de waarde Serpentone it., een in den van vier gelijksoortige noten vorm eener, slang '(Serpens lat.) hebben; z. 0. IV. a. gekromd blaas-instrument van Sextquart-accoord en koper, eene soort van bas-bazuin, Sextquint-accoord, z. 0. uitgevonden in 1590 te Auxerre, III. a. gebruikelijk bij militaire muziek, Sextuor lat., z. Sestetto. waar het de plaats van contra- Sforzo it., (Con, mei) glans, bas bekleedt; z. 0. IX.; ook pracht, weidschheid. een orgelwerk dat den toon van Sforzoso, -sa, -samente dit instrument nabootst. it., Psnspeux fr, schitterend, Serrare, -ando; -ate; -ato 5 prachtig, weidsch, grootsch, ver -ta it., Serrer fr., drukken, sa heven, deftig voor te dragen. verkorten, het tem--menwringen, Sfoggiare, -ando; -ate; po versnellen. -ato, -ta it., eene breede, groot Sesquialter en verhevene uitdrukking aan-sche, Sesquialtera lat., it., eene de voordracht geven. gemengde vuistem in het orgel, Sfoggio it., (Con, met) glans die in plaats van haar eigen toon, en pracht, kracht en vuur. de terts, quint en decime op elke Sforzare, -ando; -ate;-ato, toets doet hooren. -ta it., Forcer Ir., den toon plot- Sesqui ottawa it., oude be- seling versterken, forceeren. naming voor /s maat. Sf. of Sesta it., z. Sext. Sf., verk. van Sestetto it., Sextusr lat., fr., Sforzando it., versterkende Sextet ned., Sextett hgd., een of forceerende den toon waarbij -- 136 -- Sforzo. Sincopa. dit woord aangeteekend staat. Si levano i sordini it., Sforzo it., (Con, met) kracht, de sordines moeten worden af- veerkracht, versterking. genomen. Sfrenatamente it., onstui- replica it., men her- mig, wild, woest, hartstochtelijk. hale. Sfuggevole it., Glissant fr., seque it., men ver snel er over heen glijdende, vlie- ga zoo voort. -volge, men dende. tace it., men zwijge. Sfuggevolezza it. (Con, met) volte it., men keere vlugheid, snelheid. (het blad) om. Sgallinacciare it., kakelen Siciliana it., zekere eigen- als eene kip, kraaien als een aardige melodie der herders op haan, zeker gebrek van sommige het eiland Sicilië, van eene ge- zangers. matigde beweging in e/s maat Shake eng. ; z. Triller. met een gemarkeerden rhythmus. Sharp eng., een kruis, dat de Alla Sicilians it., in den trant noot een halven toon verhoogt, van voornoemde herderswijs. b. v. C sharp is c kruis of eis. Siegue it., z. Segue. Si it., fr., de zevende letter- Siffluit of Suffluit, eene kleine greep der solmisatie, door Erycius opene fluitstem van eene wijde Puteanus (van der Putten) bij de mensuur in het orgel. zes van Guido v. Arezzo gevoegd, Signaal ned., ten einde de mutatie te vermijden; Signal hgd., of z. B. en 0. Ii. a. Signe fr., sein, teeken, zeker Si bémol fr.; z, Bes. veldstukje der militaire trom majeur fr.; z. Bes gr. hoornblazers. -petters en terts. Signalist, de seinblazer bij mineur fr.; z. Bes kl. de militairen. t erts. Signatuur noemt men de cij- Si bimmolle it. ; z. Bes. fers boven de basnoten, waar- maggiore it. ; z. Bes mede in het generaal bas- schrift gr. terts. de intervallen der accoorden aan minore it. ; z. Bes kl. worden; z. 0. VII. --eduid terts, Siguidilla sp.; z. Seguidilla. Si dièse fr; z. Bis (nootbe- Silenzio it., stilzwijgen, pau- naming.) meren. majeur fr.; z. Bis g r. perfetto it., volmaakt terts. stilzwijgen, algemeene pauze of mineur fr.; z. Bis kl. rust. terts. Sillet fr., de kam eener`viool Si diesis it.; z. Bis (nootbe- z. Sattel. naming) Simicum lat., en maggiore it. ; z. Bis Simikon gr., bij de oude gr. terts. Grieken eene soort van harp met Si diesis minore it.; z. Bis 35 snaren bespannen, die met een kl. terts. plectrum of met de vingers ge- Si maggiore it., en tokkeld werden. Si majeur fr., z. B gr. terts. Simile it., gelijksoortig, even Si mineur fr., en eis het voorgaande uit tè voe- Si minore it.; z. B kl. terts. ren. Si it., men. Simplice it.; Semplice. leva it sordino it., Sincopa it., Syncope fr., eene men neme den demper (sordine) af. noot, die op het zwakke "of lichte --- 137 -- Sincopare. Sinistra maatdeel begint en tot over het inleiding (Largo), 2. een teeder, volgende sterke of zware maat- liefelijk of weemoedig Adagio, deel voortduurt, hetzij in dezelfde 3. een schertsende Itilenuetto, en of in de volgende maat; z. O. 4. een vroolijk Rondo finale, en VI. e. is meestal geschreven voor een Sincopare it. , Syncoper fr., vol orkest, bestaande uit: lste (naar het gr.) medevatten of viool, 2de viool, altviool, cello grijpen, te zamen aanslaan, syn- en bas, 2 fluiten, 2 obo's, 2 copes maken; z. O. VI. e. klarinetten, 2 fagotten, 2 horens, Sine keman, zeker Turksch 2 trompetten, 2 pauken, enz. De snaar-strijkinstrument, gelijkende Symphonie bekleedt onder de in- op onze viole d'amour, echter strument aal stukken de plaats, slechts met drie snaren. die het Oratorium onder de zang- Sinfonia it., lat., stukken inneemt, en beiden ko- Sinfonie hgd., Symphonie fr., men in geest en strekking over- ned., Symphonia gr., (afkomstig een ; z. O. IX. van Syn en phone gr., vereeni- Sinfonie à programme fr., ging van tonen) beteekende bij een symphonie met programma, de oude Grieken samenklank, waarop te lezen staat wat de samenstemming, consonans der componist door tonen heeft willen tonen, in de octaven, later in schilderen, bijv. natuurtaferee- de middeleeuwen, na de uitvin- len, gebeurtenissen, plechtigheden, ding der harmonie, ook in de feestelijkheden, idealen, enz. andere intervallen. Vervolgens Singacademie hgd., zang- noemde men symphonies de me- school, conservatorium. lodieën en zangen, die door een Singekunst hgd., zangkunst. of meer instrumenten geaccom- Singetanz hgd., een dans met pagneerd werden, daarna de uit zang en instrumentaal muziek. zangstukken gearrangeerde in- Singfuge hgd., eene fuga voor strumentaal-stukken ook de zangstemmen. ritornels van deze; later uitslui- Singhiorazzare , - ando; tend de meerstemmige instru- -ate; -ato, -ta it., Sanylotter mentaal- stukken, die intusschen fr., snikken en schreien in den nog maar voor weinige instru- zang nabootsen. menten en van een geringen Singlehrer hgd., zangonder- ontvang waren. Van het begin wijzer. der 18de eeuw af namen intus- Singmanieren hgd., Brode- schen het getal . der instrumen- ries fr., versierselen van den ten en de omvang der Sym- zang. phonie gedurig toe, totdat zij Singmeister hgd., zangmees- door Joseph Haydn (geb. 1732 ter. en overl. 1809) haren tegenwoor- Singmethode hgd., zang- digen vorm en karakter ver- methode. kreeg, en door _ hem, benevens Singquartett hgd. , zang- W. B. Mozart (geb. 1756 en overl. q uartet. 1791) en L. van Beethoven (geb. Singschule hgd., zangschool. 1770 en overl. 1827) tot hare Singspiel hgd., blijspel met tegenwoordige hoogte gebracht zang, zangspel. werd. De Symphonie bestaat, zoo- Singstimme hgd., zangstem. als de klavier-sonates en strijk - Singverein hgd., zangver- quartetten, gewoonlijk uit : 1. eeniging. een krachtig, vurig Allegro, soms Sinistra it., werk. S. of Sin. met eene langzame, plechtige de linkerhand. - 138 - Sino. Smaak. Sino it., tot aan, tot op, b. dichters en zangers der oude v. Sin' al fin, tot aan het einde Noordsche volkeren genoemd. Sin' al '7-, tot aan het sluit- Skindapsos gr., zeker muziek- teeken. instrument bij de oude Grieken. Sirène fr., een instrument, Skoliën gr., tafelzangen, waarmede het aantal luchttrillin- drinkliederen bij de oude Grieken. gen berekend wordt. Slag, maatslag; ook pauken- Sirenen, fabelachtige, bekoor slag. meisjes, die door een zoet-ljke Slaginstrumenten, speel- verleidelijk gezang de stervelin- tuigen die geslagen worden, zoo- gen in het verderf lokken. als b. v. pauken, trommen enz. Sirenengezang, verleidelijk Slargare, -ando; -ate; -ato, gezang, loktonen. -ta it., Elargir fr, de maat ver Sirenion, benaming van ze- beweging vertragen-breeden, de kere in 1 830 teWeenenuitgevon- en aan de tonen meer gewicht den pianoforte in overeind staan - en volheid geven. den vorm. Slechte noot, de noot of Sister, de benaming van ze- toon, die op het lichte maatdeel kere Duitsche gitaar, oorspronk- valt; z. 0. V. a. kelijk met drie, later met zeven Sleepen, binden (de tonen snaren, die gestemd worden van aan elkander); z. Legare. ouderen naar boven g, c, Slentando it., de maat ver c, e, g beweging vertra--breedende, de Sistre fr., gende. Sistro it., en Sleutel, muzieksleutel; z. 0. lat., een overoud II. a. slag-instrument van Egyptischen Slingering; z. Trilling. oorsprong, bestaande in metalen Slotcadans; z. 0. VI. 2. ringen, die bij het dansen ge Slotval; z. 0. VII. schud worden, en een-verward Slur eng., boogje ter binding schelachtig gedruisch geven. der noten aan elkander. Siticines lat., bij de oude Smaak ned., Gesehmacic hgd., Ilomeinen de blaas-instrumenta Gusto it., Gout fr, Taste eng., liten, die de lijkpechtigheden is het vermogen, om het schoone bij de begrafenissen bezorgden. en doeltreffende van de voorwer Sixième Ir., z. Sexte. pen te onderscheiden van het Sixtijnsche kapel, het zang- leelijke en ondoelmatige; spruit koor van den Paus, aldus ge- dit oordeel uit het gevoel voort, naamd naar de kerk, welke Paus dan bestaat veelvuldig verschil Sixtus 1ST. (j- 1480) bij het Vat!- van nieening; is het echter, ge- caan liet aanbouwen, en waarin grond op onderzoek en vergelij- de Paus gewoonlijk officieeri. king, op het inzicht in het the- De oorsprong van dit collegie is te oretische en practische der kunst, vinden in de door Paus Gregorius op de algemeen aangenomen den Groote (t 604) opgerichte wetten der schoonheid, alsdan is zangschool. Het voert geen an een dusdanig oordeel wet van dere muziek uit dan Gregori- smaak voor alle eeuwen bij de aansch, en werken in den stijl. beschaafde volkeren. Hen indi der Nederlanders en van Pales- vidueel behagen in een kunst- trina gekomponeerd. Alle instru- werk, in eene school, in eene enten, zelfs het orgel, zijnm kunstbeoefening enz. is, een par- buiten gesloten. ticuliere smaak, die aan wisselval- Skalden, werden de volks- ligheid onderworpen is; z. 0. VIII. -- 139 — Smania. Soi diesis. Smania it., (Con, met) onstui- Soavità it., (Coin, met) tee- migheid, woede, wildheid, harts- derheid, liefelijkheid, zachtheid. tochtelijk vuur; met vermeerderde Sobriemente it., Sobrenaent kracht en snelheid voor te dragen. fr., matig, hetzij om de snelheid Smanicate it. , verschuift de te verminderen of de langzaam- hand, dat is: verandert de positie held der beweging te versnellen. der linkerhand op de snaren eener Sobrietà, it., (Con, met) ge- viool enz., schuift die hooger. matigdheid, bezonnenheid, so- Smanioso, -sa, -samente berheid in de beweging en uit- it., onstuimig, woest, wild, woe- drukking. dend, razend; sneller en sterker Soffice it., buigzaam, vol, voor te dragen. zacht, mollig. Sminuire, -endo;-ite; -ito, Soffocare, of -ta it., Diminuer fr., de sterkte Soffogare, -ande ; -ate; van toon verminderen. -ato, -ta it., Etou f er fr., ver- Sminuito it., verkleind, bijv. stikken, smoren, de tonen der een groote noot in verscheiden harp door de palm der hand op kleine. de snaren te leggen; ook het Smorendo it., wegkwijnende, smoren der zangtonen, alsof de wegstervende. stem van den zanger door de Smorfioso, - sa, - samente macht zijner aandoeningen over it., preutsch, geaffecteerd. weldigd en belemmerd wordt. Smorzare,- ando,-ate;-ato, Soggetto it., Sujet fr., the- -ta it., Eteindre fr., uitblusschen, ma, motief in eene compositie wegkwijnen, den toon doen uit- van strengen stijl, bijv. in eene gaan, wegsterven. fuga: ook een tekst of onder- Snaar ned., Saite hgd., Corda werp, bestemd om te worden ge- it., Garde fr., String eng., elke componeerd. dunne draad of koord, van wat Soirée musicale fr., een stof ook, voor muziekinstrumen- avondgezelschap, particulier of ten echter van darmen van lam- openbaar, waar muzikale uitvoe- meren, geiten enz., van metaal ringen zonder orkest plaats vin- of ook van zijde, die met draad den. overspannen is. Sol it., fr., de vijfde letter- instrumenten zijn greep of toon der solmisatie van zoodanige speeltuigen, die met Guido van Arezzo; z. G. en 0 snaren of van darmen, of van Ii, a. metaal, of van zijde met draad Sol bémol fr., z. Ges. overspannen, bespannen zijn, en majeur fr., z. Ges gr. die of met een strijkstok gestre- terts. ken, met de vingers of een pen- mineur fr., z. Ges kl. netje getokkeld, of met hamertjes terts. geslagen worden. bimmolle it.; z. Ges. Snellezza of maggiore it., z. Ges Snellità, it., (Con, met) vlug- gr. terts. held, lichtheid, netheid, beval minore it.; z. Ges kl. -ligheid. Snello, -la, -lamente; -lis dièse fr.; z Gis. it„ - Souple, Agile of-simo -ma majeur fr.; z. Gis gr. Net fr., vlug, bevallig, net uit terts. te voeren; zeer-. mineur fr.; z. Gis kl. Soave, -vemente it., suave terts. fr., zoet, teeder, liefelijk, zacht. diesis it.; z. Gis-. — 140 — Sol maggiore. Solo. Sol maggiore it.; z. Gis gebruik van de zes zg. aretini- gr. terts. sche of guidonische lettergrepen minore it.; z. Gis tel. ut, re, mi, fa, sol, en la als be- terts. naming van de tonen van het Sol fa it., fr. beteekent dat hexachord. Deze toonbenamingen in de solmisatie op den toon c zijn de beginlettergrepen van niet meer sol maar fa moet ge- de eerste zes versregels der eerste zongen worden. s trophe van den hymnus Ut Sol la it., fr., beteekent dat queant lascis. Wijl in één der in de solmisatie op den toon d melodieën, waarop deze hymnus niet meer sol maar Za moet ge- gezongen wordt, elk der zes eer- zongen worden. ste versregels een trap hooger Sol maggiore it., en dan de vorige begint, gebruikte Sol majeur fr.; z. G. gr. Guido van Arezzo bovengenoem- terts. de lettergrepen als hulpmiddel, Sol mineur fr., en om zijn leerlingen de tonen van Sol minore it., z. G. kl. terts. het hexachord in het geheugen te So re it., fr., beteekent in prenten. Door latere theoretici de solmisatie, dat op den toon (sinds de 13de eeuw) werd deze d of g niet sol maar re moet ge- leerwijze van Guido ontwikkeld zongen worden. tot het solmisatie-systeem, waar- Sol ut it., fr., beteekent in bij het geheele toonmateriaal de solmisatie, dat op den toon verdeeld werd in zeven hexachor- g of c niet meer sol maar ut den of groepen van zes tonen. moet gezongen worden. 's elke tonen in ieder hexachord Solcionaal z. Salicionaal. ut, re enz. werden genoemd. De Solemneel of Solenneel halve toon heette altijd sni fa, ned., en om dit overal vol te kunnen Solennel fr., en houden, verlaagde men in som- Solenne it., plechtig, statig, mige hexachorden b in bes. Op deftig, verheven. deze wijze vermeed men den Salfa, Scala of Gamma it., (z. dit en Mi contra fa). toonladder of schaal. Wanneer de melodie over een Solfège fr.; z. Solfeggio. hexachord uit ging, hielp men Solfeggiare, -ando; -ate; zich door bijtijds in een ander -ato, -ta it., Solfier fr., Solfeg- hexachord over te gaan, en den geeren of Solmiseeren ned., de naam van den overgangstoon toonschalen en andere zangoefe- dienovereenkomstig te verande- ningen met de Guidonische toon- ren, te muteeren (z. iMutatie). Ter benamingen ut, re, mi, fa, sol, verzinnelijking van dit hexachor- la, si afzingen ; of ook zich oefe- den-stelsel bezigde men de zg. nen in het zingen zonder tekst- Guidonische hand (echter na woorden. Guido ontstaan), nl. de figuur Solfeggio it., Solfège fr., eener hand, welker geledingen eens zangoefening,zonder andere even zoovele tonen vertegen- tekstwoorden dan de Guidonische woordigden ; z. 0. I. b. le ttergrepen. Solmizzare it.; z. Solfeg- Solist, Solozanger of Solo- giare. speler ; z. deze. Solo, -la it., alléén, duidt Sollecitare, -ando; -ate; aan, dat de partij ot passage -ato, -ta it., Presser fr., het tem waarop dit woord betrekking beweging versnellen. -po of de heeft, door slechts ééne stem of Solmisatie noemt men het één instrument moet worden --- 141 -- Solopartij. Sonomètre. voorgedragen; b. v. Voce solo, tot de hoogste volmaaktheid ge- de stem alleen, Violino solo, de komen is. Men vindt ook sonates viool alleen, Flauti soli, de flui- voor piano en een ander instru- ten alleen, enz.; z. O. VIII. ment, of met meer andere instru- Solopartij, de partij of het menten, in welk geval zij ook muziekblad dat de solostem be- wel Duo, Trio en Quartet ge- vat. noemd worden. De vorm is Solospeler, Je instrumenta- meestal gelijk aan dien der Sym- list, die de voornaamste of solo- phonic en bestaat gewoonlijk uit: stem voordraagt. 1, Allegro, 2, Adagio of An- Solostem, de zang of instru- dante, 3. Menucito of Scherzo en mentaal-partij, die geheel alleen 4. Rondo of Finale, of ook uit op zich zelve of ook in een en- slechts twee of drie dezer af- semble-stuk, als den boventoon deelingen. De Sonate is eigenlijk voerende, voorgedragen wordt. bestemd, evenals de Cantate, Solovoordracht, de voor- gewaarwordingen en aandoenin- dracht van een instrument of gen op eene dichterlijke wijze eene stem alléén, of ook in een uit te drukken, en niet zoozeer ensemble -stuk. om de virtuositeit van den uit- Solozanger, de zanger, die voerder te doen uitblinken, zoo een zangstuk alleen, of ook als als bij het Concerto het geval is. den boventoon voerende in een Sonata a tre it., eene sonate. ensemble-stuk voordraagt. voor drie instrumenten; z. Trio Solsleutel, G-sleutel; z. dat en Sonata. èn 0.11. a. Sonata a quatro z. Quar- Son fr., Sonus lat., Sono it., tet en Sonate. Sound eng., Klang hgd, klank, Sonata da Camera it., ka- geluid ; z. O. I. a. mersonate, sonate voor klavier Sonabile it., geluid gevend, of voor een strijk- of blaasinstru- klinkend. ment. Sonante it., klinkend, weêr- Sonata da chiese it., kerk- galmend. sonate, sonate voor orgel. Sonare it., klinken, weerga] - Sonatina it., eene sonate van men. geringen omvang, lichten of klei- Sonate ned., hgd., fr., Sonata nen stijl en gemakkelijke uit- it., (van het it. sonore klinken), voering; z. Sonata. was oorspronkelijk de algemeene Soni mobiles lat., beweeg- benaming voor instrumentaal- bare tonen, bij de Ouden de mid- muziek, in tegenstelling met Can- deltonen van een tetrachord, om- /ate, vocaal-muziek. Langzamer - dat die bij de verschillende klank- hand echter begon men den naam geslachten mochten worden ver- uitsluitend te geven aan muziek- anderd, terwijl de stukken voor een klein getal in- Soni stantes lat., staande strumenten, ook wel voor één of onbeweeglijke tonen, te we- enkel instrument, geschreven. Het ten de onderste en bovenste van meest ontwikkelde zich de kla- een tetrachord, niet mochten viersonate, die vooral sedert het veranderd worden. einde der 17de eeuw door Domi- Sono it.; Son. nico Scarlatti, Phil. Emmanuel armonico it., harmo- Each en Haydn haar tegenwoor- nischetoon, de op de viool na digen vorm verkreeg, en onder de flageolettoon. -gebootste handen van laatstgenoemde en Sonomètre fr.,klank- of toon- verder van Mozart en Beethoven meter; z. WIonochord. -- 142 -- Sonoor. Spedire. Sonoor ned,, soort van fagot ; ook zeker open Sori-bre fr., en tongwerk van 16 of 8 voet toon Sonoro, - ra, - ramente it., in het orgel. welluidend, helder of schelklin- Sospirare, - aasdo ; - ate ; kend. -ato, -ta it., Soupirer fr., zuch- Sons étouffés fr., gedempte ten, met de stem of op een in- tonen. strument het zuchten nabootsen. Sons harmoniques fr., da Sospiren hgd., ademhalen, Sono armonico. -geolettonen; z. ademen; ook zooveel als Soupirs Sonus lat; z. Son. fr., zuchten, pauzen, zwijgtee- Sopra it., op, boven: Sopra keus die minder dan 1/2 tellen. ana corda, op ééne snaar: Coarse Sostenendo; z. Sostenere. soera, zooals boven. Sostenere, -endo; -ete; dominante it., Sus - -uto, -ta it., Soutenir fr., uit- dominante fr., de toon boven de houden, volhouden, elke noot in dominante of zesde toon van den hare waarde, en de beweging grondtoon. niet versnellen. Sopra tonica it.. Sus-tonique Sostenuto; z. Sostenere. fr., de toon boven de tonica, de Sotto it., onder. tweede toon van den grondtoon. voce it., werk. S. V. Sopranist z. Soprano. met gedempte, zachte stem, met Soprano it., Dessus fr., de half of zacht spel. hoogste vrouwen- of kinderstem, Sound eng.; z. Son. ook discant geheeten, de hoogste Soupape fr., z. Ventil. der vier zangstemmen, gewoon - Soupir fr., een kwart rust of lijk van twee octaven omvang; pauze. ook de sopraanzanger of zang- Sourdine fr., z. Sordina. ster, sopranist. Sous-dominante fr.; z. Sub- Sopraansleutel C sleutel op dominante. de eerste lijn, aanwijzende een - Space eng., tusschenruimte gestreepte C. z. 0. II. a. tusschen de lijnen der notenbal- Sordina en ken. Sordine it., Sourdine fr., Spandendo it., z. Spandere. Ddmpfer hgd.,Sordine eng.,klank- Spandere, -endo; -ete; verdoover, domper of demper, -eto, -ta it., Déployer fr., ont- bestaande in een gekorven stukje wikkelen, uitbreiden den toon hout of ivoor, dat op den kam in zijn ronde, volle kracht. der strijk-instrumenten gezet Spanto, -ta z. Spandere. wordt en den toon zachter of Spart hgd., en doffer maakt. Con, met, en senza Spartita it.; z. Partituur. sordini, zonder dempers. Sordino Spassaspensière it., Guim- is ook de it. benaming voor het barde fr., Brummeisen hgd., zachte pedaal der piano-forte. Mondtrommel; z. dit. Sordità it., (Con, met) dof- Spatium lat., de tusschen- heid, gedemptheid van toon. ruimte tusschen de lijnen der Sordo, - da, - damente it., notenbalken. dof, gedempt, als gesmoord voor Speelfluit ; z. Genushoren. te dragen. Corno sordo, een ge- Speelwijze, de manier of dempte horen, de horen met een wijze op welke, en de regels, demper, eene soort van prop, naar welke men op snaren- en voorzien. toetsinstrumenten melodische en Sordun, een verouderd blaas harmonische tonen voortbrengt. hout, eene kleine-instrument van Spedire, -dopdo ; -dito; -- 143 -- Speditezza. Sprachrohr. -dito, -ta it., Hater fr., de be- Spinetta it., Epinette fr., Cla- weging verhaasten, versnellen. vichordium lat., eene verouderde Speditezza it., (Con, met) kleine soort van éensnarige vleu- versnelling, verhaasting der be - gelklavieren van vier octaven weging. toonomvang, van de 16de tot de Spedito, -ta, -tamente it., 18de eeuw in gebruik. Het heeft verhaast, versneld. zijn naam gekregen van de ge- Spelen, (in de muziek) de punte ravenpennetjes (Spinetti kunst, de vaardigheid van melo- it., dorentjes), waarmede de sna- dische en harmonische tonen te ren aangeslagen werden. kunnen voortbrengen op toetsen- Springendo it., Poussant fr., en snaren-instrumenten. drukkende, aanzettende, stoo- Sperrventil, hgd., een ven- tende (den strijkstok op de viool). tiel in het windkanaal in het or- Spingete it., drukt, zet aan gel, ter verhindering van het (den strijkstok op de snaren.) terugdringen van den wind. Spirito it., (Con, met), Ame Spesso it., dikwerf, vaak. fr., geest, ziel, vuur, levendig- Sphekismos gr., zekere Ho- heid, veerkracht. mos of melodie bij de oude Grie- Spiritoso of ken, die op de fluit-werd geblazen. Spirituoso, -sa,- samente Spianato, -ta it., Poli fr., it., Vif of Chaleureux fr., vurig, beschaafd, gepolijst, goed ge- geestig, zielvol, levendig, veer- vormd, b.v. Voce epianata, eene krachtig. gelijkmatig gevormde stem. Spitsfluit ned., en Spiccare, -ando,-ate,-ato, Spitsflöte hgd., een klein -ta it., Piquer fr, eene reeks van fluitregister met spits toeloopen- tonen met éénen ,streek, b.v. op de pijpen in het orgel. eene viool, in korte stootjes, af- Spitzharfe hgd.; z. Harp. spelen; zoodánge tonen worden Splendidemente it.; en door puntjes onder een boogje Splendidement fr., pracht- boven de noten aangeduid. tig, glansrijk, schitterend. Spiccato, -ta it., Piqué fr., Splendidezza it., (Con, met) duidelijk afgescheiden, afgezon- glans, pracht, verheffing, ophef. derd, de tonen van elkander ; Spond ned., Sparred hgd., de z. Spiccare. met leder overtrokken plank aan . Spiegare, -ando; -ate; -ato, de voorzijde der windlade van -ta it., Deployer fr., den toon het orgel. afronden tot welken het woord Spondaeus lat., de gelijke betrekking heeft. tred, een versvoet van twee ge- Spiegel hgd., noemt men elke lijke voeten, — —. opening in het orgel, die door de Spondaula gr., lat, zeker klavierkast, den muzieklessenaar blaasinstrument, gebruikelijk bij enz. aangevuld wordt. den offerdienst der oude Grieken. Spiel.art hgd.; z. Speelwijze. Spondeïasmos gr., een ver- Spielen hgd., z. Spelen. plaatsingsteeken bij de oude Grie- Spielmanieren hgd., ver - ken, door hetwelk de toon drie sierselen: z. Agrenients. kwart toon verhoogd werd. Spillflöte hgd., Flauto cuspi- Sprachmachine hgd., een ds it., een schel, maar evenwel door van Kempelen uitgevonden aangenaam fluitregister in het automaat, die de menschelijke orgel van een conischen vorm stem in de uitspraak van woor- en rauwe mensuur. den kon nabootsen. Spinett hgd.,. en Sprachrohr hgd., een door -- 144 — Springventiel . Stem. Kircher in 1650 of door Morland vier-instrument met stalen staaf- in 1670 uitgevonden buis van 6 jes. tot 15 voet lang, van tin, blik Stahlspiel hgd., staalspel, het of gevernist bordpapier met een klokkenspel in het orgel aange- mondstuk, om geluiden en woor- bracht door stalen staafjes of den op een verren afstand dui- vederen. delijk te doen hooren en verstaan. Stam-accoord; z. O. III. a Springventiel, ventielen in melodie; z. O. III. a. het orgel, die meteene veer van- septime-accoord; z. zelf dichtspringen. O. III. a. Sprongen of springende in- toonladder; z.O. III.a. tervallen worden de afstanden Stamantienbas, de grootste boven den tweeden trap genoemd soort van zooals b. v. tertssprong, kwart- Stamentienpijp, zeker ver- sprong, enz. ouderd blaas-instrument. Squillante it., Retentissant Standehen hgd.; z. Serenade. fr., helderklinkend, weergalmend, Stantutti it., Pistons fr., zui- een vollen, ronden toon gevende. gers, schuifjes in de horens, trom- Staalsnaren, snaren van petten enz., om al de tonen eener ijzerdraad voor de pianoforte, toonschaal gemakkelijk te kunnen enz. blazen, eene uitvinding van onzen Staartstuk, de oude bena- tijd; z. Cornet à pistons. ming voor vleugelklavier of Vleu- Stanza it., en gelpiano ; z. dit. Stanze of. Strophe hgd., Cou- Stabat Mater lat. (de Moeder plet fr., eene afdeeling van een stond), de eerste woorden en zeker getal verzen of regels vandaar de benaming van de van een gedicht. Sequentie (z. dit.) en ook van den Stasimon gr., zeker gods- Hymnus in de Vespers van het dienstig nachtgezang bij de oude feest der Zeven Smarten van de Grieken. Moeder Gods. Stave eng.. Notenbalk; z. dit. Staccare, -ando; -ate; -ato, Steen-harmonica, z. Har -ta it., Rétacher fr., den toon -monica. afstooten, den eenen toon van Steen-notendruk; z. No- den anderen afzonderen,tusschen tendruk. beide eene kleine tusschenruimte Steertstuk, verouderde be- laten ; staat er een puntje boven naming voor Flilgelklavier; z. dit. de noot, dan wordt de toon Steg hgd., Ponticello it., Che- zachtjes, staat er een streepje vallet fr., Fridge eng., kam van boven, hard afgestooten. eene viool of eenig ander snaar- Stac. verk. van instrument. Staccato, -tissimo it., af- Steierisch hgd., vlugge, le- gestooten ; zeer hard afgestoo- vendige dans in 3/4 en 3/8 maat, ten ; z. Staccare. evenals de wals; voornamelijk Stagione it., Saison fr., jaar- in Stiermarken in zwang. getijde, speelseizoen der opera Steigerung hgd., Gradatio in Italië, te weten, de karnaval-, lat., klimming ned.: z. dit. de lente-, de zomer- en de herfst- Stem eng., de staart eener stagione. noot. Stahlharmonica hgd. ; z. Stem ned., Stimme hgd., Vox Harmonica. lat., Voix fr., Voce it., Voice Stahlklavier hgd.,. zeker in eng., beteekent in engen zin de 1792 te Dessau uitgevonden kla- .mensehelijke stem, in overdrach- 145 ..... Stemfluit. Stemvorming. telijken zin: 1 9 in een muziek- wijze der beweging van de stem- stuk, dat uit meerdere harmo- men in de melodie en harmonie. nisch samenklinkende toon- Stemmen ned., Stimmen hgd. reeksen bestaat, die ieder voor Accorder fr., To tune eng., een een afzonderlijk instrument zijn instrument in al zijne tonen en bestemd, of ten minste als zoo- in zijne betrekking tot zuiver- danig worden behandeld, noemt heid en overeenkomst te brengen. men elk dier toonreeksen stem; Stemming, de toonhoo.. te vandaar spreekt men van twee- van een instrument of die van drie-, vierstemmige muziek. Naar een orkest, welke niet overal de plaats, die de stemmen (dit gelijk of met elkander overeen- woord in de zooeven uitgelegde komende is; ook de staat van beteekenis verstaan) in eene com- zuiverheid of onzuiverheid der positie innemen, onderscheidt tonen, hetzij op zich zelven of men boven- en onder-, buiten- onderling, van een instrument. en middelstemmen, vocaal- of Stem-omvang, de omvang zang- en instrumentaalstemmen, der reeks van tonen, die eene wezenlijke- en vul-stemmen, kunstmatig gevormde stem of hoofd- en neven-stemmen, een instrument gemakkelijk en solo- en ripieno- of tutti-stem- welluidend kan voortbrengen. men. 20. Ook het blad papier, Stempijp, z. Stemfluit. waarop zulk een toonreeks staat Stemregister, de indeeling afgeschreven of afgedrukt, heet der menschelijke zangstem naar stem; (z. Partij). 3 0. In het orgel de verscheidenheid van den toon beduidt stem zooveel als register. en hare vorming bevat voorna- Over de menschelijke stem z. O. melijk de Borst- en de Kopstem. I. a. en IX. Stemsleutel, z. Stemhaoner.- Stemfluit, zeker houten fluit- Stemstok ned., Ame fr., een je, met een schuifje van boven rond stokje, dat tusschen den ter voortbrenging van onder- bodem en het deksel van een scheiden tonen, wordt tot het snaar-instrument geplaatst is, stemmen gebruikt. om het doordrukken van den Stemhamer, Accordoir fr., kam op het deksel te beletten. een ijzeren hamertje, met een Stemtoon, de vast bepaalde gat in den steel, dienende om de toonhoogte van een orkest is schroeven in de piano-fortes te niet in alle landen van Europa slaan en die rond te draaien om gelijk; z. Stemvork. de snaren te stemmen; z. dit. Stemtrechter; z. Stemhoren Stemhoren, een houten of Stemvork ned., Stimrgabel koperen werktuig der orgelma- hgd., Diapason fr., een stalen kers, waarmede zij de boven- vorkvormig instrument, hetwelk ste opening der pijpen wijder of in Duitschland en Frankrijk de nauwer maken, om die te stem- ééngestreepte a en in Italië de men ; z. dit. ééngestreepte c als stemfoon Stemleider ned., Stimmen- aangeeft; Donner le la fr., a aan- uhrer hgd., Coryphée fr., Con- geven, Suonare it do of Zit it., fee it.,it., de aanvoerder of toon- c aangeven. aangever der Sopraan-, Alt-, Stemvorming, door onder Tenor- of Bas-koorpartij in groote oefening een zangstem-wijs en zangstukken, zorg dragende voor tot welluidendheid, buigzaam- de juiste uitvoering zijner partij. held, gelijkheid, vaardigheid en Stemleiding, de wijze der uitgebreidheid van omvang te vorming eener zangstem; ook de brengen. Muzikaal Woordenboek. -- 146 —^ Stemwerktuigen. Stom. Stemwerktuigen zijn de Stijl ned., long met de luchtpijpen en het Stil of Styl hgd., strottenhoofd met stemspleet en Stilo it., Stylus lat., Style fr., stembanden, door welker ver - Style eng., (afk. van het gr. nauwing en verwijding varrope- Stubs, het metalen grifje, waar- ning de lagere of hoogere telen mede de oude Grieken schre- voortgebracht en vervolgens ven), schrijftrant, de eigenaar- door de resonnans der mond- en dige wijze van een componist of neusholte versterkt en gewijzigd van een volk, op welke hij of worden. het de gewaarwordingen en aan Stem-ijzer, een smal stukje tonen pleegt uit-doeningen door ijzer voor het stemmen der tong- te drukken ; ook onderscheiden pijpen in een orgel. eigenaardige wijzen, waarop, vol- Stensione it., Extension fr., gens de algemeen aangenomen uitbreiding, uitrekking der vin- wetten der toonkunst, de ver- gers op de speeltuigen, om ver- schillende bewegingen der ziel afgelegen intervallen te be- moeten worden uitgedrukt; b. reiken. v. het godsdienstig gevoel in den Stentare, -ando;- ate; -ato kerkstijl, het gezelschappelijk en -ta it., Retarder fr., een weinig huiselijk genoegen in den kamer- vertragen, terughouden de be - stijl, het hartstochtelijk vermaak weging, als daartoe gedwongen, in den tooneelstijl enz.; ten opzich- als, met moeite voortgaande. te van de behandeling der kunst- Stentato it., de beweging stoffen onderscheidt men een stren- vertraagd, als door smart en gen of gebonden stijl en een vrijen angst; z. Stentare. stijl; z. O. VIII. Stephanitae gr., de winners Stilgedakt. eene gedekte fluit- van eenen krans bij den muzi- stem in het orgel van 8 voet toon, kalen wedstrijd der oude Grieken. van een zwak, liefelijk geluid. Ster, een teeken, dat het ne- Stilstand ; z. 0. Vi. 2. dergedrukte pedaal op de aldus Stimme hgd.; z. Stem. aangeduide plaats weder moet Stimmorgane hgd.; z. Stem- worden losgelaten. werktuigen. Sterk ned.; z. Forte. Stinguere, -guendo; -gue - Sterker, Piu forte. te, -to, -ta it., Eteindre fr., uit- Sterkst, Fortissimo: z. O. V. blusschen, uitdooven, de tonen a. .smoren. Stesso, -sa it., dezelfde, het- Stip ned.; z. Punt. zelfde, b. v. tempo, tijdsmaat of Stiracchiare, -iando;-iate, beweging. -iato, -ta it., op eene ongemak- Stevel ned., Stiefel hgd., de kelijke, gedwongen, vermoeiende houten of metalen voet, waarop wijze spelen of zingen. de pijpen van een tongwerk in Stirare, -ando; -ate; -ato, een orgel, staan; ook de kleine -ta it., Elargir fr., de tonen ver metalen buis' der oboë, waaraan uitbreiden, op welke dit-breeden, de blaadjes dier buis bevestigd woord betrekking heeft. zijn. Stokfluit, Czakan, een wan- Sticcato it., Hout- en Stroo- delstok of rotting, die tevens instrument.; z. dit. eene fluit is, in Oostenrijk gebrui- Stichodoi gr., bij de oude kelijk. Grieken de zangers, die suet een Stom worden de orgelpijpen lauwertak in de hand hunne ge- genoemd, die slechts tot sieraad dichten afzongen. dienen en geen toon geven. -- 147 -- Stootende rhythmus. Strisciare. Stootende rhythmus; z. aan de algemeen aangenomen 0. VI. 2. regels en voorschriften dienaan- Stoppare , -ando; -ate; gaande beantwoorden. -ato, -ta it., Boucher fr., de Strepito it., (Con, met) ge onderste opening van den hoorn geraas. -druisch, met de hand dichtstoppen, om Strepitoso, -sa, -samente den toon te verzachten. it., gedruisch-, geraasmakend. Storta it., Kromhoren; z. dit. Stretta it., afk. van Strin- Storti of Cornamuti torti it., gere it., Besserrement fr., samen- de grootste soort van Kromhoren; trekking, dat gedeelte eener fu- z. dit. ga, waar slechts fragmenten van Strasciando of Strasci- het thema te voorschijn treden; nando it. , slepend, dralend; ook in de finales der opera's de Strascinando l'arco, met liggen- laatste gedeelten, waar het tempo den strijkstók te spelen, om de zeer verhaast en verlevendigd tonen te binden. wordt. Strain eng., stijl, toon, uit- Stretto, -ta it.; z. Stringere. drukking, karakter, gezang, gang; Stridere, -endo, -ete it.. First Strain, prima volta, de scherpe, schelle, ^doordringende, eerste maal; Second Strain, se- snijdende tonen voortbrengen. conde volta, de tweede maal. Stridevole, -volmente it., Strappare, -ando; -ate; scherp, schel, doordringend. -ato, -ta it., Arrach e e fr., met Strignare , -ando; -ate; kracht en geweld de tonen uit -ato, -ta it., van lieverlede het een instrument halen. tempo versnellen. Strascinando d'arco it., Strijkinstrumenten ned., met liggenden strijkstok spelende Bogen- of Streichinstrumente om de tonen - te binden. hgd., Instruments à corder fr., Strascinare, -ando; -ate; Znstrumenti da corde it., worden -ato, -ta it., Trainer fr., slepen, die speeltuigen genoemd, welke vertragen. van darmsnaren voorzien 7tijn, Streek ned., Strich hgd., en met een' paardenharen strijk- Coup d'archet fr., met de paar stok tot toongeven gebracht strijkstok over-denharen van den worden. de snaren eener viool enz. Balen, Strijkmuziek, compositiën zoodat er een toon uit voort- voor strijkinstrumenten alleen. komt; men heeft een op- en af- Strijkstok ned., Bogen of Vi- gaanden, een slependen en af- olinbogen hgd., Arco it., Archet stootenden streek ; zonder een fr., een stokje van brazilie- of goeden streek is geen gunstige slangenhout, met omstreeks 110 uitslag van een vioolspel te paardenharen bespannen, waar- wachten. mede de snaren der violen enz. Streichinstrument hgd.; tot trilling en toongeving ge- z. Strijkinstrument. bracht worden. Streichmusik hgd., strijk String eng., snaar. voor snaar-muziek,- compositiën Stringere, -ingendo; -in- strijkinstrumenten. gete; -etto, . -ta it,, Presser fr., Streichquartett hgd., een de beweging verhaasten, versnel- muziekstukvoor vier snaar-strijk- len. instrumenten. Stringuere, -endo; -ete; Streng wordt gezegd van -ente it., van lieverlede het eene fuga, van de toonzetting, tempo versnellen. van den stijl enz. wanneer zij Strisciare , -ando; -ate; -- 148 -- Strofa. Surdastrum. -ato, -ta it., Glisser fr.. de tonen Subprincipalis lat., de 2de in elkander doen vloeien, de vin- snaar van het onderste tetrachord; gers over het instrument, de stem ook in het orgel het principaal (z. over de zangtonen heen doen dit,) hetwelk in het manuaal 16 en glijden. in het pedaal 32 voet toon heeft. Strofa it. ; z. Stanza. Subprincipalis mediarum Strohfiedel hgd. ; z. Hout- lat., de tweede snaar in het en Stroo-instrument. tetrachord Meson. Strophe hgd., Couplet fr.; Subsemifusa lat., eene twee z. Stanza. en dertigste noot of pauze. Stromenti of Subsemitonium modi lat., Strumenti it.; z. !Muziek- Note sensible fr., de geleitoon, instrumenten, het zevende interval in de dia - Strumentale it. ; z. I^nstru- tonische toonschaal. mentaal. Succentor lat., de ondercan- Strumstrum, bij de India- tor, de plaatsvervanger van den nen, een citersoortig instrument, Praecentor; z. dit. uit eene doorgesneden pompoen Sudastrum lat., eene soort vervaardigd, van trom, gebruikelijk in het Stufe hgd., trap, interva:. Oosten. Styl hgd. Sujet fr.; z. Soggetto. Style fr.. en Suite fr., een vorm van in.- Stylus lat.; z Stijl. strumentaal-muziek, vooral in Su it., Sur fr., op, dicht bij, het tijdvak tusschen het einde der nabij b. v. 16de en het begin der 18de eeuw Su it of Sul pontieello it., in gebruik, bestaande in een volg- nabij den kam, reeks van dansen, die gewoonlijk Suabile, zeker houten fluit- met elkander in geen ander ver- register van 8 voet toon in orgels band stonden dan door de eenheid in Engeland. van toonsoort. Vooral Bach heeft Suave, -vemente it., zoet, aan dezen kunstvorm de grootste liefelijk, aangenaam, ontwikkeling gegeven. Suavità it., (Con, met) zacht- Sul, saamgestrokken van Su it held, liefelijkheid, fijngevoelig- en heid. Sulla van Sul la it., op of Sub lat., onder. nabij de, den, het; z. Su. Subbas, de diepste fluitstem Suoni armonichi it., na - van het pedaal in het orgel, van geolettonen ; z. dit. 16 en ook 32 voet toon. Suono it., klank, toon. Subdiapente of Superacutae voces lat., Subdominante, de onder- bij de middeleeuwsche theoretici dominante, de vierde toon van de vijf hoogste tonen van het de tonica in de diatonische toon- toonstelsel van ééngestreept a séhaal. (aal tot twee gestreept e (ee;) z. Subject hgd., en O. I. b. Subjectum lat.; z. Soy.getto. Super-octave, eene open Subito, •-ta, -tamente it., fluitstem, twee octaaf hooger dan snel, gezwind, spoedig. de principaal, in het orgel. Sublime it., verheven. Supplichevole, -volmen- Sublimità it., (Con, met) te it., nederig, ootmoedig, vurig grootheid, verhevenheid, waarbij smeekende. elke toon rond, vol en krachtig Surdastrum lat., Bene soort moet worden aangegeven, van trom. -- 149 -- Surdeline. Syzigia. Surdeline it., eene soort van werden toenmaals tot de disso- zakpijp in Italië. nanten gerekend. Surnassen, schalmeiblazers Symphoneia gr., Doedelzak. in Turkije. z. dit. Susserando it., suizende, Symphonic gr., en fluisterende. Symphonie fr., z. Sinfonie. Svaporare, -ando; -ate; Synaphe gr., de samenhang -ato, ta it., Evaporer fr., den van twee saámverbonden tetra- toon allengskens doen wegkwij- chorden, waarbij de hoogste of nen, wegsterven. vierde toon van het onderste de Svegliare, -ando; -ate; eerste van het bovenste tetra- -ato, ta it., Eveiller fr., opwek- chord was, bij de oude Grieken. ken, aan toon en beweging le- Syncopation eng. vendigheid bijzetten. Syncopia lat., en Svegliato, -ta, -tamente Syncope fr., z. Sincopa. it., vrij, koen, stoutmoedig, le- Syncopeeren; z. Sincopare. vendig. Synemmenor gr., het derde Svellezza it., (Con, met) tetrachord bij de oude Grieken. vlugheid, opgewektheid, leven - Syntbnisch of hard werden digheid. bij de oude Grieken die twee soor- Svelto,- ta, -tamente;- tis- ten van het diatonische klankge- simo, -ma it., vlug, vrij, leven- slacht genoemd, welker tetrachor- dig. zeer-. den in een halve en twee gelijke Sweet eng., Dolce it., Dour heele tonen verdeeld waren. fr., zacht, zoet, liefelijk. Syringes gr., het hoofdge- Sympathie der tonen, de deelte van het lied, dat de zan- werking van den eenen toon op gers van den wedstrijd bij de Py- den anderen of van de eene snaar thische spelen moesten doen op de andere, te weten van den hooren. grondtoon op de terts, quint, SystoltisCh gr., eene teedere octaaf, enz. Als men een diepen melodie bij de oude Grieken. toon op een pianoforte aanslaat, System hgd, en dan klinken alle genoemde inter- Systema lat., het muziekstel- vallen, zoo de snaren vrij liggen, sel der vijflijnige notenbalken. mede. Ook de toon van een strijk- Syringa gr., of instrument doet de daarmede Syrinx, eene soort van fluit overeengestemde snaar van een bij de oude Grieken, de Panfluit, ander nabijzijnd strijkinstrument bestaande uit zeven aan elkander trillen en zachtjes toon geven ; gehechte holle rietjes, zooals z. Aliquot-tonen. thans nog de zoogenaamde papa- 1 Symphona gr., bij de oude genofluitjes. Grieken de benaming der conso- Syzigia gr. en lat., eene con- neerende intervallen, zooals de soneerde verbinding der toner, quart, de quint, de octaaf en de een consoneerend accoord,inzon- verdubbelingen van deze in de derheid de harmonische drie - octaven; de terts en de sexte klank. -- 1 i0 —_

T.

T. Talent. T. verk. van Tas to ; z. dit. Tacon heb., zeker metalen T. verk. van Tenore ; z. dit. speeltuig bij de Hebreën. T. verk. van Tutti; z. dit. Tact hgd., en Taballi of Timpani it., Pan- Tactus lat., het gevoel, maat- ken; z. dit. gevoel; ook de maat, tijdmaat, Tabel ned., en de regelmatige verdeeling van Tabula lat., eene overzichts- den duur der tonen onderling. tafel of lijst der noten, toon- Tafelblazen, een trompetter - schalen, toonsoorten enz. stukje, tot sein strekkende voor Table d'harmonie fr., de soldaten, om aan tafel te gaan. klankbodem; z. dit. Tafelmuziek, concertmuziek Tabulatuur (af k. vanTabula die gedurende den maaltijd wordt lat. tafel,) Intavolatura it., een uitgevoerd. soort van partituur, eertijds (15de Taille fr., tenorstem. — 18de eeuw) in gebruik vooral Taille de violon fr., altvioo?. bij organisten en luitisten. Van- Takod heb., bazuin. daar onderscheidt men orgel- en Takt of Tact hgd., maat. luittabulatuur. De orgeltabulatuur Taktart hgd., maatsoort. bij voorkeur Duitsche orgeltabu- glied hgd., maatlid. latuur genoemd, — ter onder halten hgd., maat- becijferden-scheiding van den houden. bas, die ook wel Italiaansche gewicht hgd., maat- orgeltabulatuur werd geheeten, — gewicht; z. Metrum en Accent. bestond hierin, dat de tonen door iren hgd., de maat letters werden uitgedrukt; tot het slaan. uitdrukken van chromatische ver- irstab hgd., maat- anderingen en van de waarde stokje. der noten bediende men zich van messer hgd. , maat- haakjes, streepjes, vlaggetjes, enz. meter; z. 1Vlétronome. Van de luittabulatuur had men note hgd., maatnoot; drie soorten: de oudere duitsche, z. 0. V. a. de italiaansche en de nieuwere ordnung hgd., maat- duitsche, die zich in eenige bij- orde. zonderheden van elkander onder - schlagen hgd, maat- scheidden, maar hierin overeen- kwamen, dat bij alle drie de stab hgd., maatstokje. gebezigde teekens niet zoozeer strich hgd., maatstreep. de tonen als wel de grepen aan theil, hgd., z. maatdeel. -duidden. zeichen hgd., maat- Tacciano it., zij zwijgen stil, teeken. zij pauseeren. Tal, zekere Indische fluit van Tace it., Si tace men zwijgt stil. een zeer sterken, scherpen toon. Tace lat., zwijg stil. Talan, zeker Indisch slagin- Tacent lat., zij zwijgen stil. strument, bestaande in twee me- Tacet lat., hij, zij of het zwijgt talen bekkens of deksels. stil. Talent, natuurlijke begaafd Tacete lat., zwijgt stil. aanleg tot de gelukkige-heid of -- 151 — Tamboer. Tasteninstrumente. beoefening eener kunst. Zonder losse tangenten of hamertjes , talent baat de oefening niet, en omstreeks 1780 te Regensburg zonder oefening baat het talent uitgevonden, en als de overgang niet. van het klavier tot de pianoforte Tamboer ned, tremmelslager. te beschouwen. Tamboerijn ned.; z. Tam- Tantino it., (Un, een) wei bourin. -nigje. Tsembour fr. Tamburo it., Tanto it., zoo, b. v. non tanto trom of trommel, een slaginstru- Allegro it., niet zoo gezwind, ment van Oostersche uitvinding: minder snel. het eerst door de Mooren naar Tantum ergo lat. de eerste Spanje gebracht, van waar het woorden van het voorlaatste cou- over Europa verspreid is; ook plet van den hymnus Pange lin- tamboer of trommelslager. ,qua; vandaar benaming van de Tambour de basque fr., of beide laatste strophen, die volgens Tambourin fr., en het R. K. kerkgebruik bij den Tamburello it., Handpauke zegen met het Allerh. Sacrement hgd., tamboerijn, eene handtrom- moeten gezongen worden. mel met bellen, eene der oudste Tanzmusik hgd.; z. Dans speeltuigen bij de oude volken: -muziek. het wordt met de hand geslagen Tapon, zekere Indische 1 ang- of met den vinger gestreken werpige trom, die van weerszijden ook vroeger zeker pedaal aan met vuisten geslagen wordt. de piano-fortes, thans niet meer Tarantella it. en in zwang. Tarantella fr., een Napoli- Tamburino it., zekerTurksch taansche dans van een vroolijk driesnarig speeltuig, gelijkende karakter, van eene snelle, sprin- op de Mandoline. gende beweging in s/8 maat. Tamburo it., z. Tambour. Tardando it., de beweging Tamburo grande of vertragende. Tamburone it., Grosse Baisse Tardanza it., (Con, met) fr., de groote of Turksche trom. Retard fr., vertraging, terug Tamtam, een Oostersch slag- -houding. instrument , bestaande in een Tardo , -da, -damente ; groot en dik metalen bekken, -detto, -ta -dissimo, -ma it., dat met een soort van hamer Lent fr langzaam; een weinig -; geslagen wordt, een zwaar, door- zeer-. dringend klokgeluid geeft en bij Tare, eene Indische trompet treurmarschen alsmede in opera's van een doffen, klagenden toon. gebruikt wordt; ook eene soort Tartaglia it., de stamelaar, van handtrom bij de Indianen. eene komische karakterrol op Tangenten (af k. van het lat. het Italiaansche schouwtooneel. werkwoord Tangere aanraken) Tastatur hgd., de gezamen- noemt men de pennetjes of ha- lijke toetsen van een klavier, pi- mertjes, die op het uiteinde der ano-forte of orgel; ook de greep - toetsen zitten en aan de snaren plank eener viool, enz. raken, wanneer de toetsen neder- Taste hgd., Toets; z. dit. gedrukt worden; ook de pen- Taste eng., Smaak; z. dit. netjes of stukjes schildpad , Tastengeige hgd., toetsen- waarmede de harp, de citer enz. viool, zeker omstreeks 800 te geknipt worden. Weenen uitgevonden toetsen -in- Tangentenfli gel hgd., eene strument, zooals de Bogenfilgel. soort van vleugelklavier met Tasteninstrumente hgd., — 152 -°-^- Tastiera. Tempo rubato, toetsen- of klavier-instrumenten. met vaste intonatie (klavier , Tastiera it., de claviatuur,00k orgel, blaasinstrumenten met wel de greepplank der strijkinstru- kleppen en ventielen) ook in menten; sulla tastiera op dentoets. andere toonsoorten gebruikt kun- Tasto it., z. Toets. nen worden. Sedert de 17de eeuw Tasto solo it., verk. is algemeen aangenomen de zg. P.S., de toets alleen, beteekent gelijkzwevende temperatuur, een in de generaalbas- becijfering dat stelsel, dat op den quintencirkel de aldus aangeduide noot of noten (z. dit) berust, en bestaat in het alleen en zonder accoordvulling veranderen van alle intervallen, moeten gespeeld worden. die van terts- of quint-verhoudin- Technica lat., gen afhangen; z. o. II. b. Techniek ned., leer der kunst Tempesta it.; z. Tempête. gelen, al wat het stoffelijk ele--re Tempestoso, -sa, -samen- ment eener kunst omvat. te it., stormachtig, ontstuimig, Teddeo of wild, woest. Teddio it., en Tempéte fr., Tempesta it., Te Deum lat, welke beide storm, onweer, zekere onstuimige laatste woorden de eerste zijn dans in 2/4 maat. van den Ambrosiaanschen lofzang Tempo it., Tempus lat., in de R. K. kerk, en aan dezen Temps of Mouvement fr., Time hymnus deze benaming hebben eng., tijd, tijdmaat, maat, bewe- gegeven. ging; de graad van langzaam- Teekens. 1 . voor de toon- heid of snelheid, in welken een hoogte, z. Sleutel: 2. voor de toonstuk moet worden voorge- toonsterkte, z. Forte, Piano, Rin- dragen. Dit hangt van den in- forzando enz.; 3. voor de toon houd en het karakter van het Kruis- en Molteekens;-soort, z. muziekstuk af; z. O. IV. a. 4. voor de maatsoort, z. Maat Tempo Commodo it., ge- -teekens. matigde beweging. Tegenbeweging, z O.VIIa. di ballo it., in de be- Tegenharmonie, z. O.VI1a. weging van een dans. Tegenstelling, z. 0 VI. 2. di Marcia it., in de Tekst ned., het gedicht, de beweging van een marsch. woorden eener compositie voor di Menuetto it., in zangstemmen, Tekstboek, z. Li- de tijdmaat van een menuet. bretto. di Polacca it., in de Teliochord gr., zeker piano- tijdmaat eener polonaise. forte zonder temperatuur: z. dit. gusto it., nauwkeurig Tema it; z. Thema. in de opgegeven tijdmaat uit de Temperare, -ando; -ate; voeren. -ato, -ta it, Modérer fr., tem- maggiore it. ; z. Al- peren, de beweging matigen, la breve. verminderen. ordinario of Temperatamente it., ge- primo it., de gewone, matigd, bedaard. de eerste beweging weder op te Temperatuur, tempering, vatten. wijziging noemt men in de mu- robbato of ziek eene verandering in de ma- rubato it., geroofde thematische zuiverheid van som- tijdmaat (in de voordracht); aan mige toonverhoudingen, opdat de eene noot iets van hare waar- deze voor de zg. harmonische de ontnemen en aan de volgende instrumenten, d. i. instrumenten geven. — 158 -- Tempus. Tertssprong. Tempus lat., tijd, tijdmaat; Tenuto it., verk. Ten, vol- z. Tempo en 0. IV. a. gehouden, vastgehouden den toon, Tempus imperfectum lat., waarboven dit woord staat; z. onvolmaakte tijdmaat; z. 0. IV. a. Tenere. Tempus perfectum lat., Ter lat., driemaal. volmaakte tijdmaat; z. 0. 1V. a. Ter unca lat. , driemaal ge Tempus vacuum lat., Iedige enne twee en dertigste-kromd, tijd, pauseeringen, benamingen noot of pauze. van vroegeren tijd. Terana, zekere mannenzan- Temps fr., tijd, tijdmaat; z. gen in 2/4 maat bij de Indianen. Tempo; ook zijde der maat, b. v. Terpodion, een omstreeks Temps forts, sterke zijde en Temps 1818, door D. Buschmann te faibles, zwakke zijde der maat; Friedrichsrode bij Gotha, uit- Z. 0. V. gevonden klavierinstrument, met Terrace, -cemente it., ferm, eenen naar willekeur lang aan vast, standvastig, volgehouden. te houden, en tevens crescendee- Tenacità it., (Con, met) fer- renden en decrescendeerenden miteit, vastheid, nauwkeurigheid, liefelijken toon, die door middel volharding, vasthouding van van houten staafjes, op eene maat en uitdrukking. ronddraaiende wals wrijvende, Tenedeios gr., zekere nomos wordt voortgebracht; het heeft of melodie voor de fluiten bij de een omvang van 5 1/2 octaaf. oude Grieken. Terpsichore, de Muze der Tenere, -endo; -ete; -uto, danskunst en der lyrische poëzie. -ta it., Soutenir fr., de noten of Tertia modi lat., de derde tonen volhouden, uithouden in toon van den grondtoon, Me- al hare waarde. diante. Tenerezza it., (Con, met) Tertiaan, e ene gemengde or- teederheid, a gevoeligheid, gratie ; gelstem, bij welke elke toets niet liefelijkheid. haar eigenlijken toon, maar de Tenero, -ra, -ramente; terts en quint doet hooren. -rino, -na; -rissimo, -ma it., Tertie; z. Terts; ook de d teeder, zacht, gevoelig, aandoen snaar op de viool van voren af roerend ; een weinig- ; zeer -.-lijk, en op de altviool en violoncello Tenor hgd., ned., eng., van achteren af gerekend. Ténor of Taille fr., en. Terts ned., Tertia lat., Terza Tenore it., de hoogste man- it., Terz hgd., Tierce fr., Third nenstem, tenorstem, gewoonlijk eng., het interval van drie toon- van klein d tot de ééngestreepte trappen, dat als groot, klein, ver- g gaande, voor den solozang minderd en overmatig voorkomt; echter veel hooger; ook tenorist ook de derde toon van de dia- of tenorzanger, hij, die de tenor- tonische toonschaal; 0. II. b. stem zingt. Terts-decime-accoord, z. Tenorbazuin; z. Bazuin. 0. III. a. Tenor-clausule, de toon - Terts-decimole, eene figuur reeks der tenorstem bij eene vol- van 13 noten , gerekend ter komen sluiting. waarde van 8 gelijke noten. Tenorist; z. Tenor. T ertsfuga ; z. Fuga. Tenorsleutel de c sleutel op Tertsfluit; z. Fluit. de vierde lijn, aanwijzende één - Tertsquartaccoord, en gestreept C; 0. 11. a. Tertsquintaccoord ; z. 0. Tenorzanger; z. Tenor. III. a. Tenue fr., of Tertesproug, de sprong of -- 154 -- Terughouding. Tijd. overgang van den grondtoon Thebaansche harp, de naar de Terts. oudste harpsoort, van welke in Terughouding; z. O. VII. de bouwvallen der Egyptische Terz hgd., en stad Thebe eene afbeelding ge- Terza it., z. Terts. vonden is. Terzet ned., Thema gr., lat., Tema it., en Terzett hgd., en Thème fr., in het algemeen Terzetto it., een muziekstuk het onderwerp, waarover gehan- voor drie zangstemmen; als het deld wordt; in de toonkunst de voor drie instrumenten is noemt hoofdgedachte van een muziek- men het Trio. stuk ; in het bijzonder de melo - Terzo, -za it., Troisiè,ne fr., dische phrase, die aan netmuziek- derde b. v. vinger.. stuk ten grondslag ligt, en in het Testa it., Tête fr., hoofd, b. v. verloop van het stuk verder wordt .Voce di testa it., kopstem; Alla uitgewerkt naar de hiervoor be- testa, bij het hoofd of van voren staande regels ; Sogetto en O. af het muziekstuk weder be- IV. 2. ginnen. Thematisch bewerkt noemt Testudo lat., schildpad, Luit; men daarom een muziekstuk, in z. dit. welks verdere ontwikkeling de Tetrachord (af k. van het gr. componist aan één thema of aan en beteekenend viersnarig) de meerdere met elkaar verbondene opvolging van vier tonen in den thema's vasthoudt. omvang eener quart, die bij de Theorbe hgd., Tiorba it., bas- Grieken den grondslag voor hun luit, eene groote soort van luit toonladders en toonsoorten vorm - (z. dit) met zestien snaren, uitge- de; z. O. I. b. vonden door een Italiaan in 1650. Tetradiapason gr., viervou- Theorie, het beschouwen, dig octaaf bij de oude Grieken. het betrachten, het wetenschap- Tetraoedios gr., viersprong, pelijk beoefenen eener kunst; vierweg, vierzang , zeker oud - ook de verzameling van alle grieksch toonstuk dat uit vier grondregels eener kunst; z. 0 verschillende toonsoorten kon I. e. worden gezongen. Thesis lat., de nederslag bij Tetratonon gr., viertoon, de het maatslaan; z. 0. V. a. toonreeks of sprong van vier Thiasos gr., zekere oudgriek- heele tonen bij de oude Grie- sche melodie ter eere van Bacchus. ken, dus zooals het interval der Threni gr., klaagliederen; z overmatige quint in oils toonstel- Lamentationes. sel . Threnodie gr., klaaglied Textunterlage hgd., het treurzang. verdeelen van de lettergrepen der Tibia lat., blaasinstrument tekstwoorden over de noten ; z. voornamelijk dat met toongaten, O. IX. a. dus de fluit, bij de oude Romei- Thargelien, zekere openbare nen ; Tibia dextra et sinistra, feestspelen en muzikale wedstrij- dubbelduit; Tibia retricularis den to Athene. zakpijp. Theater hgd., schouwburg, Tibilustriumlat.,,zeker wed- schouwtooneel. strijdfeest der fluitblazers bij de Theaterstil hgd - , tooneelstijl; oude Romeinen. z. Opera en Stijl. Tiepido, -da, -damante it. Theatre fr., schouwburg, koel, lauw, onverschillig. sehouwtooneel. Tijd; z. O. VI a. -- 155 -- Tijdmaat. Tonatilla. Tijdmaat, z. O. V. a. Tirata it., Tirade fr., eene Tij dmeter, z. O. VI. b. diatonische of chromatische toon- Tijdgewicht, z. O. V. a. reeks tusschen twee eenigszins Tijdverdeeling, z. 0.1V. a. van elkander verwijderde inter- Timbales fr„ en vallen, wier tusschenruimte daar- Timballi it., Pauken; z. dit. door, ter versiering der melodie Timbalier fr., Paukenslager. aangevuld wordt; de Tirata moet Timbre fr., toonkleur; z. O. gesleept en vlug uitgevoerd wor- I. a. den, en op een strijkinstrument Time eng., tijd,maat,tijdmaat. met eene streek. Time mark eng., de voor- Tiré fr., getrokken; dit woord teekening der tijdmaat. dient, om de nederstreek bij het Timidezza, of vioolspelen aan te duiden. Timidita it., (Con, met) Tirolise it., Tyrólienne r., vreesachtigheid , bedeesdheid, Tiroolsch lied en dans van eene ontsteltenis bij dezangvoordracht gematigde beweging in 3/4 maat. na te bootsen. Toccata it., en Timido, -da, -damente it., Toccate.hgd., (van het it., toe- bang, beangst, vreesachtig, be- care aanslaan,) een vorm van kla- deesd, aarzelende. vier- en vooral van orgelmuziek, Timore it., (Con, met) vrees, in het laatst der 16de eeuw ont- beangstheid. staan, ongeveer overeenkomende Timoroso, -sa, -samente met hetgeen wij Fantasie, Ca- it., bevreesd, beangst, benauwd, price noemen. Meesterstukken in bevende. dezen vorm hebben vooral Fres- Timpani it., Pauken, z, dit. cobaldi, Seb. Bach, e. a. geleverd. Timpani coperti it., met Toceatina it., eene kleine een zwarten doek of floers over- Toccata, z. dit. dekte, dus gedempte pauken. Toccato it.; z. Touquet. Timpanon fr., z. Hakkebord. Toets ned., Taste hgd., Touche Tintinnabulum lat., bij de fr., Tasto it., Clavis lat., Key oude Grieken en Romeinen zeker eng., bij klavierinstrumenten, schellen-instrument, naar aard zooals b. v. orgel, pianoforte der Turksche Halve Maan, z. dit. enz., het smalle beweeglijke Tintinnare, -nando; -na- stukje hout, waarop de vinger te; -nato,- ta; of drukt, en welks andere uiteinde Tintinnire, -nendo; -nite; alsdan de klep eener orgelpijp -nito, -ta it., doen klinken als opent, of een hamer in bewe- eene klok, het geluid of den ging brengt, die aan de snaren toon. der klokken nabootsen. slaat, waardoor de toon wordt Tiorba it., z. lheorbe. voortgebracht. Tirade of Fusée fr., z. Tirata. Toevallige uitwijking; z. Tirana sp., zekere spaansche Uitwijking. volksdans van een langzame be- Togliete it.,Otez fr.,neemt weg, weging in s/g maat. licht op (den voet vanhet pedaal Tiranna sp.. z. Tonatilla. van een pianoforte, Bene harp,enz.) Tirare -ando; -ate; -ato, Ton hgd., z. Toon. -ta it., Tirer fr., nederhalen, ne Tonadilla sp., eene soort van (den strijkstok op de-dertrekken vaudeville of blijspel met cou- viool); ook zeker overhalen der pletzang in Spanje. tonen in den zang, een gebrek Tonatilla sp., oorspronkelijk dat niet verwisseld moet worden een eenvoudig lied, thans zoo met Portamento; z. dit. veel als Tonadilla: z. dit. -156--

Tone.. Toonschildering. Tone gr., Extensio lat., to- soort, binnen de grenzen van nen, accenten, de meermalige een octaaf. opvolging van een en denzelfden Toongeslacht; z. 0. II. c. toon, bij de oude Grieken. hoogte ; z. 0. H. a. Tongwerk noemt men die kleur, Timbre fr., het orgelpijpen, welke door de in eigenaardige geluid van eene stem trilling gebrachte koperen blaad- of van een speeltuig; de onder- jes in de opening een scherpen, scheidene hoedanigheid van ge- snorrenden toon voortbrengen. luid. Tonic eng., kunde ; z. 0. I. a. c. Tonica lat., it., en kunst ; z. 0. I. a. c. Tonique fr., de grondtoon kunstenaar; z. Vir- eereer toonsoort; z. 0. II. b. tuoso. Tonisch hgd., (afk. van het ladder; z. 0. II. c. gr.), versterkend, toongevend, uit leiding; z. 0. VI.d. tonen gevormd, dus ook melo- meter; z. Monochord. discb, zangerig; ook betrekking omvang; z. 0. 11 a. hebbende tot de hoofdtoonsoort. opvolging; z. 0. VI.d. Tonmalerei hgd., z. Toon orde; z. 0. VI. d. -schildering. peil of Diapason fr., Tonologie gr., toonleer. het getal trillingen van een be- Tonoplast, zeker door kapel paalden toon in een seconde. Men te Berlijn uitge--meester Muller berekent - gewoonlijk het toonpeil vonden onverstembaar glas-in- van ééngestreept a. De fransche strument, bestemd tot begelei- Diapason normal van éénge ding van den zang van kinderen. streept a is sedert 1858 vastge- Tonsprache hgd., de kunst steld op 435 slingeringen of 870 om zich door middel van tonen vibrations simples bij een tem- als door letters en woorden te peratuur van 150 Celsius. Vroeger doen verstaan. was het toonpeil zeer verschil - Toomere, eene soort van fluit lend (z. kerktoon en kamertoon) in Bengalen. en voor vocaalmuziek lager dan Toon aed., Ton hgd., Sound, tegenwoordig, nu het ten behoeve Tune en Tone eng., Son en Ton van het orchest, niet in het voor- fr., Suono en Tuono it., Tonus deel van de menschelijke stem, lat. ; z. 0. I. a. verhoogd is. Toonaard; z. 0. H. C. reeks, eene geregelde afstand; z. Interval. opvolging van tonen. dichter ; z. 0. IX. schaal; z. 0. II. c. duur ; z. 0. IV. a. -schepper; z. 0. IX. Tooneel of Schouwtooneel schildering ned., ned., Bühne hgd., Scène fr., Scena Tonmalerei hgd., is het weerge- it., Stage eng., de verhevene ven van zinnelijk waarneembare plaats in den schouwburg, waar zaken, natuurtafereelen, uitwen- de handeling van een tooneel- dige gebeurtenissen, enz. door stuk, hetzij drama, opera of middel van tonen. In den engen ballet, plaats vindt. stoffelijken zin van het woord is matig, hetgeen op j toonschildering tegen ; het wezen het tooneel vertoond kan wor- j der muziek; dit is echter niet het den. geval, wanneer men er onder ver- Toonfiguur; z. 0. VI. 2. staat het weergeven van gewaar- fuga, eene fuga in den wordingen en aandoeningen die toon, dat is in eene oude toon- door gebeurtenissen en verschijn* -- 157 -- Toonschrift. Traite d'harmonie. selen in de buitenwereld in het tosto, schielijker, gezwinder, vlug- menschelijk hart ontstaan. Dit ger. bewijzen genoegzaam meester- Touche fr., Toets; z. dit. werken als Haydn's Schopfung Touche fr. , Tusch hgd , een en Jahreszeiten en Beethoven's door een trompetterkorps uit- Pastoralsymphonie. gevoerde fanfare ter eere van Toonschrift; z. Notenschrift. dezen of genen persoon bij feeste- sleutel; z. Sleutel. lijke gelegenheden. slot en Toujours lié fr., altoos, ge- sluiting; z. 0. VII. durig gebonden. soort; z. 0. II. e. Touquet fr., Toccato it., de stelsel het samenstel vierde stem, en, bij gebrek aan van wetten, volgens welke de pauken of bazuinen, de grond- tonen geregeld en opgeteekend of basstem bij trompetmuziek. worden; over ons toonstelsel en Tournebout fr., zeker met dat van vroeger dagen z. O. I. b. riet omwonden, van vele gaten en ZL voorzien en aan het beneden- - sterkte; z. 0. V. a. einde een weinig omgebogen stuk; z. Muziekstuk. blaasinstrument. systema; z. Toon- Tourti, zeker Indisch blaas- stelsel. instrument, op onze Schalmei ge- teekens; z. 0. H. b. lijkende. verhouding, de ver- Toutaré, eene krijgstrompet houding der intervallen onder- in Indië. ling, zoowel ten opzichte der Tr. verk. van Trillo; z. dit. diatonische schaal als der ma- Tractus lat., in de liturgie thematische toonberekening. der R. K. Kerk een veranderlijk verwisseling; z. En- gezang, dat op sommige dagen in harmonie. plaats van het Alleluia na het voet, elk lid eener Graduale (z. dit) gezongen wordt; toonreeks van bepaalde lengte ; z. Mis. z. Metrum. Traetuur, het regeerwerk in Toonwerktuigen, de mid- een orgel. delen en werktuigen, door welke Tragedia lat., it., en tonen of geluiden van bepaalde Tragédie fr., treurspel; bij hoogte worden voortgebracht,, de oude Grieken waren er koor- zooals de zangstem, de instru- zangen ingevlochten. menten enz. Tragico it., zetkunst; 0. I. C. Tragique fr., en zetter; z. 0. IX. Tragisch hgd., ned., medelij- Toph heb., eene bij de oude den opwekkend, bedroevend, be Hebreën gebruikelijke soort van klaaglijk, rampzalig, ongelukkig, pauken met bellen, thans nog in een pathetischen, verheven in Spanje onder de w benaming stijl uit te drukken. van Aduphe gebruikelijk. Trajaneën, eertijds feesten Toren ned., de ronde of spitse ter eere van Trajanus te Rome, uitsteeksels op den kant en in waarbij ook muzikale wedstrij- het front van het orgel. den gehouden werden. Torropil, benaming der Trait fr., trek, gedachte, in- mondtrommel of Aura bij de val, eene opmerkelijke notenfi- Estlanders. guur in eene melodie. Tostamente it., vlug, snel, Traite d'harmonie fr., ver Tosto .it., schielijk, snel; piu leerboek over de-handeling, of — 158 —_ Tranquillita. Tremulant. harmonie, de accoorden, hare Trap ned., Stufe hgd., Degré opvolging of modulatie, enz. fr., Gradus lat., Grado it., de Tranquillità it., (Con, met) afstand van een toon tot zijn kalmte, bedaardheid , zonder naastvolgenden. Hoofdzakelijk overdrijving der uitdrukking, echter worden de plaatsen op den zonder versnel;ing der beweging. notenbalk (op en tusschen de Tranquillo, -la,- lamente lijnen) trappen genoemd; in dezen it., bedaard, kalm, gerust. zin onderscheidt men vereenigde, Transcribeeren ned., (afk. die elkander zonder tussëhen- van het lat. Transcribere, over- ruimte raken, en gescheiden trap- of afschrijven) een muziekstuk pen, waar een of meer trappen van de zangstem op een instru- tusschenin liggen. ment, of van het eene op het Trascinando it., slepende. andere overbrengen. Traseuraggine of Transcriptio lat., de over- Trascuratezza it., (Con, brenging, overschrijving, z. Tran- met) onverschilligheid, achte- seribeeren. loosheid. Transcrit fr., Ridotto it., Trascuratamente, it., on- overgebracht, overgeschreven, verschillig, achteloos, zonder erg. b. v. een zangstuk voor een in- Traversière (Putte) fr., en strument, enz. Traversiero of Transitus lat., (doorgang) Traverso (Plauto) it., noemden de ouden onze door- Dwarsfluit. gangsnoot ; transitus regularis Tre it., drie. De uitdrukking (regelmatige doorgang), wanneer tre corde bij het klavierspel be- de doorgangsnoot op het zwakke, teekent, dat de demping opge- transitus irregularis (onregelma- heven moet worden, zoodat alle tige doorgang), wanneer zij op het drie de snaren kunnen klinken. sterke maatdeel kwam. Treble eng., Discant; z. 'dit. Transponere .lat., Treble clef eng., discant- Transponiren hgd., sleutel. Transposer fr., en Treffen hgd., op het eerste Transponeeren ned., een gezicht met juistheid en vaar- muziekstuk of eene stem of partij digheid de noten van een mu- één of meer tonen hooger of ziekstuk aanpakken, en zuiver lager, dus in eene andere toon- en in de maat te zingen. soort overschrijven of voordragen. Tremare of Transpositeur fr., een door Tremolare, -ando; -ate; Roller te Parijs uitgevonden -ato, -ta it., Trembler fr., tril- pianoforte, in welke de klaviatuur len, beven, tremuleeren, een toon door middel van pedalen kan doen trillen, door dien aan te worden verschoven, zoodat de houden bij voortdurend korte, toetsen voor en na onder al de zachte drukkingen. 12 halve tonen van een octaaf Tremolando of te staan komen. Tremolo it., Bakencement fr., Transpositie ned., Bebung, hgd., trilling, beving, Transpositio lat., en ontstaande door een snel her- Transposition fr., het over- haalde drukking op een en den- brengen van een muziekstuk in zelfden toon; z. 0.. VI d. eene andere toonsoort, ook- de Tremulant, eenti schuddende overgang van eens melodische bevende beweging ' der orgelto- figuur, bij hare herhaling, in nen door het opentrekken van het eene andere toonsoort. tremulant-ventiel voortgebracht -- 159 —^- Tremulare. Trifonus. Tremulare , -ando; -ate; trilli it., eene volgreeks of aan -ato, -ta it., Tremblotter fr., afgaande-eenschakeling van op- of beven, rillen, sidderen. trillers ; z. O. VI. S. Triangel hgd., ned. Trimeles gr., lat., zeker zang- Triangle fr., en stuk bij de oude Grieken en Ro- Triangolo of meinen, met begeleiding der fluit. Triangulo it., driehoek, een Trio it., fr., een muziekstuk driehoekig gebogen rond stalen voor drie obligate instrumenten; staafje, hetwelk, vrij hangende, ook het derde deel van eene Me- met een stalen staafje geslagen, nuetto, omdat die vroeger voor een helderklinkend geluid geeft, drie instrumenten gecomponeerd en bij militaire muziek gebruikt werd; thans worden ook de wordt; z. O. IX. laatste deelen van marschen, po Trias of walsen enz. aldus ge--lonaisen, Trias harmonica lat., Drie- noemd ; z. O. VIII. klank, z. dit. it., Trias deficiens of Triole hgd., ned., en Trias manca lat., Vermin- Triolet fr., eene groep van derde drieklank, z. dit. drie noten, die de waarde van Trias superflua lat., Over- slechts twee van dezelfde- soort matige drieklank, z. dit. hebben, aangeduid door het cijfer Tribrachys gr., een toon- of 3 onder een boogje er boven versvoet van drie korte letter- z. O. IV. a. grepen of tonen, te weten"_„. Trionfale, -lamente it., Trichterregal hgd ., een ver- Triomphal fr., zegevierend, ouderd orgelregister van 8 voet schitterend voor te dragen. toon, met trechtervormig toeloo- Tripelfuga, eene fuga, in pende pijpen. welke drie thema's in en door Tricinio it., en elkander gevlochten zijn. Tricinium lat., een driestem- Tripelmaat, eene drieledige mig muziekstuk, inzonderheid maat, b. v. 3/4 , 3/8 enz. voor blaasinstrumenten. Tripelnoten, de hoofddeelen Tricolan gr., een gedicht van van de ongelijke maat. drieërlei verssoorten. Triphonie gr., driestemmig- Trimitonium gr., de kleine heid. terts. Triphoniseh, driestemmig. gr., zeker driehoe- Triple creche fr., eene twee kig snaren-instrument bij de oude en dertigste noot of pauze. Grieken. Triple time eng., drie kwarts Tril, maat. Trille of Tremblement fr., Tristezza it., (Con, met) Triller hgd., ned., en droefheid, treurigheid. Trillo it., verk. Tr., Shake Tristo, -sta, -stamente it., eng., de snelle, gelijkmatige af- Triste fr., treurig, droevig, over wisseling van eene hoofdtoon het algemeen langzaam en zacht met zijnen bovenliggenden bijtoon voor te dragen. met en zonder naslag; O. VI. S. Trite gr., de tweede snaar in Trillo caprino it., Chevrote- de drie hoogste tetrachorden van ment fr., Bokstriller, z. dit. het Grieksche toonstelsel. Trillare, -ando; -ate; -ato, Triton hgd., en -ta it., trilleeren, trillers maken. Tritonus lat., drietoon, het Trillerketen ned., en interval, dat uit drie beele tonen Trillerkette hgd.,• Catena di bestaat nl. de vermeerderde quart. - 160-- Trochaeus. Trompet. Troehaeus, vers- en toon- Trommelslager of Tamboer voet van de volgende lettergre- ned., Tambour fr., Tromm elschlá- pen op notenwaarde: — ^--. ger hgd., Tamburino it., Tympa- Trom ned., Trommel ned., nista lat., hij, die de trom slaat. hgd., Tambour fr., Tamburo it., Trommeltje.; z. Tambourin. Drum eng., lat., een Trompe fr., spreektrompet; reeds bij de oude Egyptenaren ook jachthoorn, waldhoorn,trom- en Hebreën bekend slagin - pet. strument, door de Arabieren of Trompet of Klaroen ned., Mooren in de middeleeuwen naar Trompete en Drommete hgd. , Spanje gebracht en van daar Trompette, Trompe en Clairon fr., over Europa verspreid. Het is Tromba en Clarino it., Trumpet een geelkoperen (bij militaire eng., Bucina lat., een der oudste muziek) of een houten (bij con- blaasinstrumenten, reeds bekend cert- of opera muziek) cilinder bij de Egyptenaren en andere aan weerszijden met een-vormig, oude volkeren; bij de Hebreën bereid ezels- of kalfsvel over- werd het ten tijde van Mo- spannen instrument, dat, met zes bij den tempeldienst geblazen, twee stokken op de eene zijde en 396 vóór Cristus werden er geslagen wordende, een enkelen in Griekenland wedstrijden doffen toon geeft, die door mid- op de trompet gehouden. Langen del van eene op het andere vel tijd bleef zij in den vorm van gespannen snaar een ruischend een koehoorn, en had slechts geluid verkrijgt. Eene veel groo- drie of vier tonen. In het begin tere soort van trom (de groote der 15de eeuw verkreeg zij het Trom, Zamburone it., grosse eerst den tegenwoordigen vorm ; caisse fr.,) wordt aan de eene er kon intusschen nog maar in zijde met eene andere soort van vier toonsoorten (B. C. D en Es) stok, en aan de andere zijde ook op geblazen worden. Door mid- wel met een gard geslagen. Ter del van zetstukken begon 'men markeering van den rhythmus zijn van lieverlede in schier alle toon- de trommen bijzonder dienstig; soorten er op te blazen ; het ge- z. 0. IX. tal der daarop uit te voeren Tromba it., z. Trompet. tonen bleef evenwel nog altijd Tromba marine it.; z. Ma- beperkt, totdat in 1780 de In- rinetrompet. ventie-trompet, in 1801 de Klep- Trombetta it.; z. Trompet. trompet, en later de Ventiel-trom- Trombettare it.; z. Trom- pet uitgevonden werden. petblazen. De trompet bestaat uit een Trombettiere; z. Trompet- lang, evenwijdig roer, tweemaal ter. samengebogen en aan elkander Trombone it.; z. Bazuin. gehecht, van boven met een Trommel hgd., ned.; z. Trom. mondstuk en van onderen met Trommelbass hgd., de bas- een trechter, vroeger van zilver partij in een muziekstuk, wan- en ander kostbaar metaal, thans neer die verscheiden maten ach- van geelkoper, en heeft een ter elkander in snelle beweging schetterenden doordringenden een en dezelfde noot te spelen toon. De compositiën voor de heeft. trompet staan gewoonlijk in den c- Trommen of sleutel met aanduiding van het zet Trommelen ned., de trom voor den toon, in welkén het-stuk slaan. stuk. eigenlijk staat. De trompet TrGmmelslag ; z. Trom. worden onderscheiden in -ten ` : --161-- Trompetblazer. Turr. 1. Clarino primo, 2. Clarino se- den zich van het zuidelijke naar condo, 3. Clarino principale of het noordelijke Frankrijk, onder Tromba prima en 4. Toccato of de benaming van Trouvères fr-, Tromba seconde; z. O. IX. naar Zwaben onder die van Trompetblazer; z. Trompet- Minneséinger hgd., en naar ter. Engeland onder die van Minstrels Trompete hgd., z. Trompet. ene. Trompeter fr.; z. Trompet- Trumpet eng.; z. Trompet. ten. Trumpeter eng.; z. Trom- Trompeter hgd.; z. Trom petter. -petter. Trumscheit hgd., z. Trom- Trompette fr.; z. Trompet pette Marine. en Trompetter. Tseheng of Trompette marine fr., zee- Tschiang, zeker Chineesch trompet, een nit drie plankjes blaasinstrument. saamgelijmd, en van één, soms Tseltselim heb.; z. Schellen- ook van meer snaren voorzien cimbaal. instrument, die, met een strijk- Tuba lat., bazuin en ook trom- stok gestreken, een trompetge- pet bij de oude volkeren ; thans luid geven. een in de orkesten gebruikelijk, Trompetten ned., op de trom- fondamentaal-instrument van een pet blazen. zwaren fagottoon; bij de blaas- Trompettengeige hgd.; z. instrumenten is het, wat de con- Trompette marine. trabas bij de strijk-instrumenten Trompetter, hij die op de is. In den nieuweren tijd is de trompet blaast. Tuba ook met een goeder_ uit- Trompettersfeest was door slag tot solo-instrument verhe- Mozes ingesteld voor het vieren ven ; z. O. IX. van het ;oogstfeest. Tubal of Tropi lat., Tropen ned., hgd., Tubalfiuit, vroeger zekere heteekende 1 0. korte meest bij - fluitstem in het orgel. belsche spreuken, op eene melodie Tubilustrium lat., zeker gezet, welke door hare noten het trompettersfeest bij de oude Ro- begin, den finaal, de modulaties meinen. en het karakter aangaf van den Tumulto it., (Con, met) ge- toonaard, waartoe zij behoorde ; druisch, geraas. de Ouden bedienden zich van dit Tumultuoso, -sa, -samen- middel om den zangers de ver- te it., verward, driftig, geweldig. schillende eigenaardigheden der Tuono it., toon, als maat van toonsoorten in te prenten. 20. hoogte en afstand, b. v. een Zekere inlasschingen van melo- heele, een halve toon hooger of dieën en woorden in den liturgi- lager: als orkesttoon : als grond- schen tekst, vooral sedert de 9de toon of tonica. eeuw in zwang. Tuoni di ce eeia it., Tons Troppo it., te veel, te zeer, de Chasse fr., een jachtstuk, van Allegro non troppo niet al te eene levendige, vlugge beweging schielijk. in e18 maat. Troubadours fr., werden de Tuppah, een Indisch muziek- Provencaalsche dichters en zan- stuk van een hartstochtelijk ka- gers, die hunne verzen bij de rakter in 2/4 maat. tonen der citer reciteerden, .ge- Turco, -Ca it., Turksch. noemd ; zij bloeiden van de elfde Turn eng., dubbelslag, naslag. tot de veertiende eeuw, verspreid- Turr, eene soort van viool ,Muzikaal Woordenboek. 11 162 -^ Tusch. Uitvloeisel. met drie snaren bij de Birma- Twee achtste maat, z. 0. nen. I V. b. Tusch hgd.; z. Touche. Twee en dertigste noot Tusschenharmonie, de of pauze, z. 0. I1'. cc. korte zetten of trekken in eene Tweegestreept Octaaf, fuga, welke, wanneer het thema z. 0. II. a. zwijgt, wegens den samenhang Tweegestreept a, b, c, of ter aanvulling ingevoegd zijn. enz., z. 0. II. a. Tusschenslag, eene kleine Tweekwarts maat, z. o. bijnoot na eene hoofdnoot, aan IV. b. welke, zij met een' koppelboog Tweestemmig noemt men verbonden is, en van welke zij een muziekstuk voor twee zang iets van den duur des tijds of instrumenten, of ook-stemmen of van de waarde ontleent. wanneer de harmonie daarvan Tusschenspel ned., Inter- slechts twee stemmen heeft. inede fr., Intermezzo it., Interlut- Tympani it., Pauken, z. dit. dium lat., het spel van den or- Tympanista lat., it., pauken- ganist als korte inleiding of ver en trommelslager. -poozing tusschen de strophen of Tympanon gr., Hakkebord, verzen van een koraal- of kerk- z. dit. gezang. Tympanum lat., z. Pauken. Tusschenzin; z. Tusschen- Tympanum bellicum lat., harmonie. legerpauke. Tutte corde it., Toutes les Tyrolerlied of Jodlerhgd.,en Cordes fr., al de snaren. Tyrolienne fr., z. Tirolise Tutti it., verk. T. Tons fr., Tyrrhenische fluit of allen, alle stemmen te zamen. Tyrrhenische trompet, Tutto, -ta it., Tout, Toute fr., eene soort van trompet van een al, geheel; b v. Con tutter forza zeer sterken, schetterenden toon, it., met alle kracht. in den oorlog gebruikelijk bij de Twaalf achtste maat, z. oude Grieken. 0. IV. b.

U. C. verk. van Unaa Corda gen door middel van tonen in (z. dit.) alle wijzigingen en schakeerin- Ugab heb., een overoud He- gen; 2. in de voordracht: door breeuwsch blaasinstrument. het juiste wedergeven van het- Uguale, -alemente it, ge- geen de componist bedoeld heeft. lijk, gelijkmatig, zoowel in de Uithouden, eenen toon in toonsterkte als in de beweging, zijne volle waarde doen hooren. Ugualianza it., (Con, met) Uitlating van een of meer gelijkmatigheid, evenredigheid. intervallen in een accoórd ge- Uitdrukking, 1. in de com- schiedt soms ter wille der positie: door het schilderen van stemleiding of der welluidend den toestand der ziel in hare -heid. aandoeningen en ' gewaarwordin- Uitvloeisel, z. O. IV. 2. -- 163 — Uitvoering. Vaardigheid. Uitvoering, z. 0.1. c. en IX. Unisonus lat., eensluidend, Uitwijking, Transition, Mo- eentonig, eenstemmig, beteekent dulation fr., z. deze. dat alle stemmen of instrumenten Ultimo, -ma it., de of het den zelfden toon, en t]nis. 8va een laatste ; b. v. Zlltima volta, de octaaf hooger of lager te zingen laatste maal. of te spelen hebben. Un, Uno, Una it., een, eene. Unitamente it.,overeenstem- Un poco it., een weinig. mende. Un pochettino it., een wei - Uranikon gr., (de Henielsche) nigje. een door F. von Holbein in 1806 Una eorda op ééne snaar te te Weenen uitgevonden klavier- spelen. Bij het klavierspel betee- instrument, bestaande uit twee kent dit, dat men het zachte pe- harpen. daal moet gebruiken. Uranion, zeker toetseninstru- Unca of Fusa lat., een acht ment, gelijkende op het Terpo- noot of pauze. -ste dZion; z. dit. Uncinate it., Accrochez fr., Urlare it., Hurler fr., huilen; maak vast, haak vast, b. v. de hiermede wordt de verkeerde pedaal der harp. aanwending van het P©rtamento Unda maris lat., (zeegolven) bij een zanger aangeduid. zeker fluitwerk in het orgel van Ut fr., (Do it.) de eerste let- een' zachten, bevenden toon. tergreep der Guidonische solmi- Undecima it., Onzièote fr., satie, overeenkomende met den het interval van elf toontrappen, toon c in onze diatonische schaal; ook de elfde toon van den grond z. O. II, a. diatonische toonschaal-toon in de Ut bémol fr., z. Ces. z. 0. II. b. Ut bémol majeur fr., z. Undecime accoord bestaat Ces ,qr. terts., uit prime, terts, quint, septiine, Ut bémol mineur fr., z. none en undecime. Ces kl. terts. Undecimole, eene groep van Ut dièse fr. z. Cis. elf noten van gelijke waarde als Ut dièse majeur fr., z. Cis acht van dezelfde soort; z. O.IV.a. gr. terts. Unichordum lat., eensnarig; Ut dièse mineur fr., z. Cis z. Trompette Marine. kl. tests. Unis, verk. van Ut majeur fr., z. C gr. terts. Unison fr. Ut mineur fr., z. C kl. terts. Unisono it., en

v.

V, verk. van Verte; z. dit. Vaan, een teeken, waarmede V, verk. van Violino; z. dit. men bij het notenlezen naar eene V, verk. van Volti; z. dit. andere plaats gewezen wordt. V. S., verk. van Volti Subito; Vaardigheid van geest; z.. dit. vlugheid in het denken, begrij- V, verk. van Violini. pen, gevoelen, oordeelen ; — van -164- Vaceto. Veemenza. oog: vlugheid in het overzien Variazioni it., veranderingen en opvatten van muziekpartijen in een thema of eene melodie of partituren; -- van vingers; door de hoofdnoten daarvan met vlugheid ' in het uitvoeren van bijnoten, versierselen en passa- eenig muziekstuk op eenig in ges te voorzien ; door de ontle- strument ; — van stern: vlugheid ding en de figureering van het in het nauwkeurig zingen en thema, door de verandering van voordragen van een muziekstuk. maatsoort en toonsoort ; en door Vaceto it., matig, gematigd, het onderleggen van nieuwe ac- bedaard. coorden en modulatiën ; ook eene Vacillamento it., reeks van zoodanige veranderin- Vacillation fr., en gen over een en hetzelfde thema. Vacillazione it., (Con, met) Varié fr., en beving, schudding, trillende be- Vario it., verscheiden, onder. weging van den vinger op eene scheiden, verschillend. snaar eener viool enz. ten einde Vasen of Echeïen waren ze- een trillenden of vibreerenden kere verdiepingen o.f nissen in toon voort te brengen. de schouwburgen bij de oude Vacillare, -ando; -ate;-ato Grieken en Romeinen aangebracht -ta it. Vaciller fr schudden met ter versterking van het geluid. eenen vast op eene snaar eener Vaudeville fr., vroeger de viool enz. gezetten vinger, ter benaming van zekere vroolijke, voortbrenging van een vibreeren- satirieke, komische of geestige den toon. liederen, afgedeeld in couplets, Vaghezza it., Charme fr., door Olivier Basselin in de val. (Con, met) gratie, liefelijkheid, lei Vaux de Viro (vanwaar de bekoorlijkheid. naam van Vaudeville herkomstig) V ago, -ga, -gamente it., in Normandië het eerst(omstreeks Vague fr., onzeker, onbepaald, 1450) vervaardigd en gezongen; besluiteloos. later, sedert omstreeks ,1790, de Valeur fr., en benaming van zekere blijspelen, Valore it., waarde of duur tooneelspelen en drama's, door der noten of pauzen. mengd niet zoodanige coupletten. Valsche Quint, Quinta Ve. verk. van Violoncel. false lat., Fausse Quinte fr., de 'V edel werd omstreeks de verminderde quint, een interval 14de eeuw de viool genoemd, van twee heele tonen en twee zooals ook halve, de omkeering van de ver- Vedelaar een vioolspeler; meerderde quart; z. O. Li. b. thans nog maar als spotnamen Valse fr., en gebruikelijk. Valzo it., z. Walter. Veelstemmig, Polyphonisch Variante it., Variant fr., ver- noemt men een thema of muziek andering in de trekken en figu- dat meer dan ééne op zich-stuk, ren, in de melodie of harmonie zelve staande of hoofdstem be- bij herhalingen. vat. Variare, -ando; -ate; -ato, Veelvoudig of Meervoudig -ta it., Varier fr., een thema, wordt een thema genoemd, welks eene melodie bij de herhalingen stemmen meermalen tegen elkan- op onderscheiden wijzen veran- der kunnen worden omgekeerd. deren en versieren. Veemente it., hevig, vol Variatiën ned., vuur, pathetisch en krachtig Variationen hgd., voor te dragen. Variations fr., eng. en Veemens it., (Con, met) -- 165 -- Velden. Verlaging. h,evjgheid, drift, geweld, kracht peren blaasinstrumenten, als en vuur. hoorn, trompet, enz., die van Velden, de vakken tusschen ventielen voorzien zijn. de frontpijpen van een orgel. Ventieltrompet, z. Trom- Veldfluit, de dwarsfluit bij pet. de militaire muziek ; ook zeker Ventil fr., hgd., z. Ventiel. orgelregis.ter. Venusto, -sta it., bekoorlijk, muziek, militaire mu- bevallig. ziek. Veranderingen, z. Varia. slag, z. Bataille. tiën. stukken, zekere klei- Verbindingsaccoorden, de ne muziekstukken voor de trom- dissoneerende accoorden, die petters der ruiterij, dienende tot tot de aaneenschakeling der we- het geven van seinen. zenlijke harmonieën dienen. toon, gewoonlijk de Verboden octaven, toonsoort Es dur: z. dit. quinten, en Veloce, -cemente ; -cissi- voortschrijdingen, nio, -ina it., Rapide fr., vlug, z, 0. VII. a. snel, gelijk Presto : zeer-. Verborgen quinten, z. 0. Velocitè it., (Con, met) VD a. vlugheid, snelheid. Verdubbeling van denzelf- Velutato, -ta it., Veloute fr., den toon in unisono of in de fluweelachtig, zacht en teeder. octaaf, z. 0. VII. a. Veni sancte Spiritus lat., Vergrooting, z. Aag nen- (kom, heilige Geest) de eerste tertio. woorden en vandaar de bena- Verhaasting der beweging, ming van de Sequentin (z. dit) z. Accelerando. van Pinksteren. Verhevenheid in toonwer- Veni Creator Spiritus lat., ken wordt verkregen door groote (kom, Schepper, Geest) eerste en grootsche vormen, volheid woorden en vandaar benaming van harmonie, een pathetischen van een h'mnus ter eere van rhythmus en ernstige, eenvoudige den H. Geest in de liturgie der melodieën. Zij is wel degelijk te R. K. Kerk. onderscheiden van het Plechtige Ventiel ned., Ventil hgd., ir. en van het Prachtige. het algemeen elke constructie, Verhouding der intervallen welke dient, om in geluidgevende is de juiste bepaling van den pijpen, buizen, enz. het instroo- graad des afstands tusschen twee men en het ontsnappen van de tonen van onderscheiden hoogte lucht te regelen. In het orgel zijn of laagte, te verkrijgen door de het kleppen, welke den door den berekening van de lengte der blaasbalg aangevoerden wind sna ar, den graad van de snel- toelaten of terughouden. -Bij ko- heid der trillingen en de pro- peren blaasinstrumenten heeten portioneele hoogte der tonen. zij in het fr. Soupapes, Pistons, Verkleining, Diminutio lat., Cplindres, en doen dezelfde wer- noemt men de rhythmische veran- king, waardoor het mogelijk dering van eene melodie waar - wordt op deze oorspronkelijk door de duur van elke noot de slechts van natuurtonenvoorziene helft verminderd wordt. Vooral instrumenten ook chromatische in fuga's speelt de verkleining tonen te doen hooren. van het thema een groote rol: Ventielhoorn, z. Hoorn. Verlaging der noten of to- Ventielinstrumenten, ko- nen door molteekens. - 166 - Verlenging. Verwantschap, Verlenging, z. Augmenta- aangeduid door stna corde it., tie; ook de verlenging der noten eene snaar, due, of tre corde, door puntjes. twee of drie snaren. Verlengingsteekens, punt- Versetto it., strophe, couplet, jes, die naast de noten of pall- vers. zen geplaatst worden; ook bo- Versieringen of gen over twee noten van gelijke Versierselen, z. Broderies hoogte; ook rustpunten, z. Eer- en 0. II. d. mate. Versmaat, metrum lat,. de Verminderd Septimeac- maat, de afdeeling der verzen coord, volgens de hoeveelheid der vers- Verminderde drieklank, voeten 'e ' n de lange en korte let- en tergrepen van deze. Bij de zang- Verminderde terts enz., compositie bepaalt de versmaat Z. 0. III. a. meestal den rhythmus, terwijl Vermindöring, z. Verlaging. men zich naar de, soort der vers- Vermindering van bewe- voeten bij het kiezen der maat- ging, a. Rallentando. soorten te richten heeft., Vermindering van toon- Versnelling der beweging, sterkte, z. Diminuendo. z. Accelerando. • Verplaatsing, Transpositio Versterking van,toon wordt lat., de melodie in dezelfde toon- door Rinforzando, Forte, Pui soort blijvende, op een anderen forte, Fortissimo enz. (z. deze) trap overbrengen. uitgedrukt. Verplaatsingsteekens, z. Versvoeten, bestaande uit 0. 11. 2. 2 5 3, of 4 lettergrepen van onder- Verplaatst orgelpunt, een scheiden lengte, vormen eenvers orgelpunt, dat niet in den bas of regel; voor de zaogcompositie ligt, waar het eigenlijk behoort, zijn het meest geschikt maar in eens van de andere stem de Trochoeus -- men overgebracht is. de .Jambus -, en Verrillon fr., Angelic organon de Dactylus - .. eng., een glas-klokkenspel, eene z. Versmaat. glas-harmonica, die niet gestre Verte lat., verk. V., keer ken maar met stokjes geslagen bet blad om; Verte subito, keer wordt. spoedig om. Verruilen of verwisselen zegt Vertragingsnoot, Retardcetio mep van de vingers, wanneer lat., TTorhalt hgd., de toon van men den eenen door een anderen het vorige akkoord, die in eene op dezelfde toets doet vervangen. stem vast gehouden wordt, terwijl Vers, een regel van een ge de andere stemmen reeds tot een dicht; ook een gedicht in zijn volgend akkoord zijn overgegaan, geheel wanneer het niet van waar deze toon niet in voor grooten omvang is. komt. Verscheidenheid bij een- Verwantschap der harmo- heid in eene compositie is eene nieën grondt zich op de En/ear- eerste vereischte, z. 0. IX. monie (z. dit) en op de afstam- Verschiebung hgd., z. Ver- ming der accoorden. schuiving. Verwantschap der toon- Verschuiving der klâvia soorten wordt bepaald door het piano's, om. de hamers-tuur aan gemeenschappelijke bezit van slechts twee of 'eene snaar te dezelfde tonen; hoe meer tonen doen raken, wordt bij de noten twee toonsoorten gemeenschap- - 167 - Verwarring Vingerzetling. pelijk bezitten, des te nauwer is Vier quart maat of de verwantschap. Vier vierde maat z. 0. Verwarring, z. Imbroglio. IV. b. Verwisselen, z. Verruilen. Vier tweede maat, z. 0. Verwisseling der ligging IV. b. der accoorden ontstaat uit de Vierstemmig noemt men het omkeering, z. 0. III. a. muziekstuk, dat voor vier hoofd- Vespers, Vesperae lat., Ves- zangstemmen of instrumenten per hgd., Vépres fr., het voor- gecomponeerd is ; z. ook Quartet. laatste gedeelte van het Brevier- Vif fr., z. Vivace. gebed in R. K. Kerk; het eenige Vigueur fr., en canonische uur, dat in de meeste Vigore it., (Con, met) kracht, katholieke kerken nog geregeld vastheid, nadruk. op Zon- en Feestdagen openlijk Vigoroso, -sa, -samente als namiddagsgodsdienstoefening it., Vigoureux fr., krachtig; stout, wordt gehouden. mannelijk, sterk, nadrukkelijk. Vezzoso, -sa, -samente it., Vijf, het getal 5 beteekent in teeder, liefelijk, minnelijk. het c- eneraal-basschrift de Quinte Vibrant fr., en of vijfden toon; bij de applicatuur Vibrante it., vibreerende, der instrumenten den vijfden trillende, bevende. vinger. Vibrare, -ando, -ate; -ato, Vijfgestreept a, b, c, enz. -ta it., Vibrer fr., vibreerén, tril en aan eenen toon eene trillende-len, octaaf, z. beweging zeven. 0. IL a. Vibration fr., en Vijfstemmig noemt men het Vibrazione lt., (Con, met) muziekstuk dat voor vijf hoofd - trilling, beving. stemmen of instrumenten gecom- Vicendevole of A vicenda poneerd is ; z. ook Quintet. it., Tóur a tour fr., bij beurte, Villaneico sp., zekere soort de een om den anderen. van hymnus, die in den Kersttijd Vide lat., zie (naar eene aan in de R. K. kerken in Spanje plaats in eene partituur,-geduide gezongen wordt. om het dáár uitgelaten accom- Villanelle fr., pagnement even zoo in te vullen ; Villanella it., herdersdeun, of ook met een teeken, om van zekere kleine zangwijze en dans daar naar eene andere dus aan- van een eenvoudig, landelijk ka- geduide plaats over te springen). rakter. Vielle fr., z. Lier. Vina, zeker Indisch speeltuig Vier, het getal 4 beteekent gelijkende eenigszins op onze gi- in het generaal -basschrift de táar. quarts of den vierden toon; bij Vinettes fr., drinkliederen. de applicatuur op een instrument Vingerzetting, Fingersatz den vierden vinger. hgd., Applicatura it., le Doigqter Vierde noot en fr., applicatuur, het doelmatige pauze, z. 0. IV. a. gebruik der vingers, om een in Vier en zestigste noot en strument op de beste, de nicest pauze, gemakkelijke en meest gelijkvor- z. 0. IV. a, mige wijze te kunnen bespelen; Viergestreept a, b, c, enz. ook dë wijze, hoe de vingers, b. en v. bij het pianofortespel moeten octaaf, z. worden gehouden, nedergezet en 0. II. a. opgetild. — 168 --- Viola. Violist. Viola it., Viole fr., zeker open klein e tot tweegestreept d., fluitregister in het orgel. hoogstens g. De altviool is thans Viola it., het oudste der strijk- onder de vier strijkinstrumenten, instrumenten, is waarschijnlijk hetgeen de Tenor onder de vier zijnen oorsprong aan de vijfsna- zangstemmen is; z. O. IX. rige Lyra der Ouden verschul- Viola bastarda it., Bastard- digd, en zijnen naam aan het geige hgd., Basterdviool, een ver- italiaansche woord Viola, violier- ouderd soort van Viola met zes bloem. Het was reeds in de ne- snaren gestemd in c, f, c, e, a en d. gende eeuw en vermoedelijk in Viola da gamba it., Knie- zijne beginselen reeds veel vroe - g eige hgd., knieviool ned., een ger bekend. Van lieverlede ont- verouderd soort van Viola, even- stonden er onderscheiden soor- als de violoncello tusschen de ten van Viola's, zooals Viola da knieën gehouden wordende, en gamba, Viola da braccio, Viola met zes snaren bespannen, die d'amore enz., (z. deze) met 2, 3, in d, g, c, e, a, en d gestemd 4, 5, 6, 12 of nog meer snaren. waren. De voornaamste afkomelingen Viola d'amore it, Viole d'a- der Viola, en thans nog in ge- snour fr., Liebesgeige hgd., eene bruik, zijn: Violino, welk woord, verouderde soort van Viola, vroe- gevormd door de bijvoeging van ger met 12 of 14 en later met de verkleinende lettergreep inn, zes snaren bespannen, van een' kleine viola beteekent, omstreeks zeer zachten, liefelijken toon. 1600 in gebruik geraakt, en op Viola di bordone it.; z. last van Karel den IX van Frank- Baritono. rijk door de beroemde instru- Viola di spalla it., Schulter- mentmakers Gebr. Amati te geige hgd., schouderviool, eene Cremona in menigte vervaardigd; verouderde _ soort van violoncel, Violone (z. Contrabasso), welk die met een' riem om den hals woord, gevormd door de bijvoe- gehangen en aldus bepeeld werd. ging van de vergrootende letter- Viola pomposa it., eene door grepen one, eene groote viola J. Seb. Bach uitgevonden vijf beteekent, en in 1700 in gebruik Altviool, thans niet meer-snarige geraakt is, en Violoncello, welk in gebruik. woord, gevormd door de bijvoe- Viole fr; z. Viola. ging van de verkleinende letter- Viole d'amour it..; z. Viola grepen cello bij boven aange- d'am.ore. haald Violone, kleine viool be- Violentemente it., Impe- teekent, in 1710 uitgevonden; z. tueux fr., ontstuimig, snel, ieven- Viola, Violino, Violine, en Vio- dig. loncello. Violenza it., (Con, met) Viola, onstuimigheid, geweld. Viola alts, Violetta it., Viola. Viola da braccio of Violicembalo it., een in 1820 Violetta it., Viole, Alto of uitgevonden strijk -pianoforte. Quinte fr., Altgeige of Bratsche of Fiddle eng., hgd., eng., Alt of Altviool Violine hgd.; z. Viool. ned., het oudste der etrijk-in- Violini it., verk. V. V., de strumenten, vroeger met 5, 6 of violen ; z. Viool. 7, later en zooals thans nog Violinist hgd., met 4 snaren bespannen, die Violinista it., en gestemd zijn in e, g, d en a, en Violist ned., Violon,Violoniste, en toonomvang hebben van fr. Fiddler eng., een vioolspeler. — 169 ^-- Violino. Vis à Vis. Violino it., z. Viool. scheidt door zuiverheid, kracht, Violino di ferro it., Nagel- helderheid en zachtheid van geige hgd., spijkerviool, bestaan- toon, en dat zich tot nuancee- de uit stalen pennen van onder ring en schakeering van den lengte op eene kleine-scheiden toon voor de gevoelsuitdrukking ronde holle kast gestoken, en zoo bijzonder eigent en van daar met twee strijkstokken bespeeld als het voornaamste solo- en or- wordende. kest-instrument mag beschouwd Violino piccolo it., kleine worden, bestaat uit een lang- of quart-viool, gestemd in c, g werpig ronde en platte kleine d en a. houten kast met klankgaten en Violon fr., z. Viool en Violist. is met 4 snaren bespannen, die Violoncel ned., in g, d, a en e gestemd zijn, een Violoncel. Kleine Bassgeige toonomvang van klein g tot drie- of Bessetteken hgd. gestreept f hoogstens a hebben, Violoncelle, Petite Basse of welke toonhoogte door de flage- Basse de Violon fr., en olettonen nog een octaaf wint, Violoncello of Cello it., bas- en met een paardenharen strijk- viooI, eene soort van groote Vi- stok tot trilling worden gebracht, ola (z. dit) of kleine Violone, een terwijl de vingers van de linker- in 1710 door Tardieu in Frank- hand, de snaren op de greep- rijk uitgevonden, eerst met 5 in plank nederdrukkende, de gevor- quinten gestemde, en later met derde toonhoogte geven. De vir- 4 snaren bespannen strijk- instru- tuositeit op de viool was in den ment, werd te Florence het beginne zeer gering, en klom eerst in de concerten ingevoerd, zeer langzaam; sedert eene eeuw en in 1725 voor de eerste maal heeft zich die echter tot eene in het openbaar als solo-instru- verbazende hoogte ontwikkeld; ment bespeeld. De Violoncel is z. 0. IX. gestemd in c, g, d en a, heeft Vioolsleutel, de g sleutel, een toonomvang van groot c tot aanwijzende ééngestreept g, komt ééngestreept g, hoogstens b, wordt tegenwoordig niet anders voor tusschen de knieën gehouden bij dan op de tweede lijn; z. 0. het bespelen, en munt uit door II. a. een ronden, vollen, krachtigen Virginal eng. Spinet, z. dit. toon; z. 0. IX. Virtu it., deugd, macht, voor- Violoncellist hgd., ned., en treffelijkheid, bekwaamheid; van- Violoneellista it., een vio- daar loncello-speler. Virtuoos ned., Violon, Grosse Bassgeige of Virtuos hgd.,. Contrebass hgd., Virtuose fr, en Violone, Basse de viole of Virtuoso it., eng., benaming Contrebasso fr., erg van een toonkunstenaar, die groo- Violono of Cantrebasso it., te vaardigheid in de techniek van z. Viola en Contrabasso. de stem of van een instrument it., eene orgelstem van verkregen heeft. 16 voet toon in het pedaal. Virtuosit t hgd.1 en Viool ned., Violin eng., Vio- Virtuositeit ned., kunstniees- line, Geige of Discantgeige hgd., tersehap , ku-nstvolkomehheid , eene kleine soort van Viola (z. kunstvaardigheid. dit), verkreeg omstreeks 1600 ha- Vis á Vis fr., de benaming ren tegenwoord gen vorm. Dit van zeker door J. A. Stein- uit- instrument, hetwelk zich onder- gevonden dubbel vleu lp - o , — 170 — Vista. Voce. Vista it., Vise fr., gezicht, ven octaaf), zijne aangenamer A prima vista it., op het eerste en gemakkelijker speelwijze, gezicht een muziekstuk te kun- enz.; het is thans liet geliefkoosd nen zingen of spelen. instrument der pianoforte-virtu- Vistamente it., snel, vlug, ozen voor de solo- voordracht in los. concerten, daar het zich van de Vite fr., snel, vlug, schielijk. pianofortes en pianino's door Vivace, -cemente; -cetto, eenen sterkeren, volleren toon -ta; -cissimo; -ma it., Vif fr., en beteren aanslag der hamers levendig, vlug, vurig, snel; een aan de snaren enz., onderscheidt; weinig-; zeer-. z. 0. Iii. Vivacity, it., (Con, met) en Vloeiend noemt men de me- Vivacité fr. , levendigheid, lodie, die den bedaarden, gerus- vlugheid, opgewektheid, vroolijk- ten, zachten gang van de gewaar heid. ziel op eene zach--wordingen der Vivente eng., Vivant fr., le- te, ongedwongen wijze, zonder vendig, opgewekt. merkbare verandering van toon- Vivezza it., (Con, met) le- soort en rhythmus, zonder spron- vendigheid, vlugheid, vroolijk- gen en zonder plotselinge ver- heid. sterking van toon, uitdrukt. Vivo, -va; -vamente; -vis Vocaal concert, l vlusica vo- it., Vif fr., levendig,-simo, -ma cale it., een concert, op hetwelk vurig, snel; zeer-. zangstukken uitgevoerd of voor- Vleugel-klavier of Staart- gedragen worden. stule ned., Flugel of Clavecimbel Vocaal muziek, composi- hgd., Cembalo of Clavecembalo tiën voor eene of meer zang- it., Clavecin of .ltlanichordion fr., stemmen; ook de uitvoering er Harpsichord of Itilanicordon van. eng., een klavier in den vorm van Vocaal quartet, een muziek- een vogelvlerk, ontstaan om- stuk voor vier zangstemmen. streeks 1550 uit het aloude in- Vocale, hgd., strument Cimbal of Hakkebord (z. Vocalen ned., deze) en met verloop van tijd Vocali it., klinkletters; zij op onderscheidene wijzen ge- worden bij de zangoefening ge- wijzigd en verbeterd, en gebracht bruikt ; van daar tot een toonomvang van vijf oc- Vocalise fr., Vocalizzo it., taaf, te weten van contra -f tot zangstudie met het gebruik der driegestreept f, drie- en ook klinkletters ter be-vordering van viersnarig. Dit instrument, hetwelk de buigzaamheid der stem en klavieren of toetsen van vaste juiste uitspraak der lettergrepen tangenten had, werd na de uit- bij den zang. vinding van de Fortepiano (z. dit) Vocaliser fr., in 1720, door een ander staartstuk Vocaliseeren en met losse, terugvallende hamertjes Vocalizzare it., zich oefe- verdrongen en vervangen, te nen in den zang met gebruik weten door de klinkletters , van-making der Vleugel-pianoforte. Dit in- welke a de gemakkelijkste en strument verdient de voorkeur meest gebruikelijke is . boven het voorgaande wegens Vocalizzo it.; z. Vocalise. zijn ronden, vollen toon, zijne Voce it., Voix fr, V6ice'eng., nuanceering van geluid, zijn Vox lat., Stimme hgd., stem, grooteren toonomvang, (men zangstem, de alge:heele omvang heeft er tegenwoordig van ze- der melodische tonen, . die de — 171 ---^ Voce di petto. Volmaakte consonnanten. menscih al zingende kan voort het onderste gedeelte der fluit. zijn zes soorten van-brengen. Er Voet-toon, de bepaalde al- zangstemmen, te weten: 1, So- gemeen aangenomen lengtemaat prano, 2. Mezzo soprano, 3. Con- der orgelpijpen; hoe langer en tralto, 4. Tenore, 5. Baritono en wijder de orgelpijp is, des te 6. Basso. dieper en zwaarder is de toon; Voce di petto it., borststem. deze uitdrukking wordt ook op di testa it., kopstem. blaas-instrumenten toegepast. granite, it., eene volle, Voix fr., stem, zangstem, z krachtige stem. Voce. intonata it., eene hel- --- de poitrine fr., borst- dere, zuivere stem. stem. rauca it., eene heesche de tête fr., kopstem, onzuivere stem. fausset. Voces aretinae lat., de Volant fr., en Aretijnsche of Guidonische stem- Volante it., vliegende, vluch- men of lettergrepen ut, re, mi, tig de toetsen van een instru- fa, sol, la, die bij de zangoefe- ment aan te raken. ning, Solmisatie, vroeger gebe- Volare, -ando; -ate; -ato, zigd werden. -ta it., Voter fr., vliegen, de to- Belgicae lat., de Bel- nen eener passage slechts vluch- gische stemmen of lettergrepen tig aanraken. bo, ce, di, ga, fo, ma, ni, aange- Volata. it., Roulade fr., vlugge nomen omstreeks 1570 door Hu- loopjes, tot versiering der melo- bertus Waelrant in België, en die en melodienoten op eene let- bij de zangoefeningen volgens tergreep gezongen. deze Bocedisatie in plaats van Volatina it., en Solmisatie genoemd, in gebruik Volatine fr., kleine zang- gebracht. versieringen, bestaande in vlugge hammerianae lat., diatonische passages of loopen, de Hammersche stemmen of let- de grenzen eener none niet over tergrepen set, re, mi, fa, sol, la, schrijdende. Si, eene benaming welke die ver- Volksliederen heeten in het kregen hebben, doordien zekere algemeen die liederen en wijzen, Kilian Hammer gezegd wordt, welke het volk, zonder muzikale in de zeventiende eeuw de ze- kennis te bezitten, door over`le- vende lettergreep si, ter vermij- vering heeft leeren kennen, in ding der —mutatie, bij de zes zich heeft opgenomen, en die het Aretijnsche te hebben gevoegd; als een bestanddeel van zijne na- volgens anderen is dat reeds in tionaliteit beschouwt. Vooral zijn de zestiende eeuw door Ericirnus het die nationale gezangen, die, Puteanus of van der Putten ge- gewoonlijk bij gewichtige gebeur- daar . tenissen als oorlogen, omwente- Voegmaat; z. 0. VI 2. lingen, enz. ontstaan, de uitdruk- Voet, 1. Versvoet, de lange of king zijn geworden van de vader. korte lettergrepen in de verzen gevoelens eener ge-landslievende van een gedicht, evenals de natie ; bijv. het „Wien-heele lichte en zware maatdeelen in de Neerlandsch bloed", Die Wacht muziek ; 2. eene algemeen aan- am Rhein, de Marseillaise, enz. genomen maat, om den toon van Volmaakt accoord; z. 0. een orgelregister te bepalen, z. III. a. Voet-toon; 3. het voetstuk der Volmaakte consonnan- labiaal-pijpen in een orgel; 4. ten; z. 0. III. a. -om w 172

Volta. Woto„ -ta. Volta it., Fois fr., maal, keer, den; z. Oplossing en Modulatie. bijv. Prima Volta de eerste keer, Vooruitneming; z. O. VII. Seconda Volta, de tweede keer. Vorhalt hgd., z. Vertragings- Voltate it.; z. Volti. noot. Volteggiare, -ando; -ate; Vorm der muziekstukken, zoo. -ato, -ta it., als die zich van lieverlede ont- Voltiger fr., springen, spron- wikkeld en vastgesteld heeft, gen op . een instrument en met bijv. in de Sonate, Symphonie, Ou- de stem met de meest mogelijke verture, Concertos, Variatién, snelheid en vlugheid en tevens Marschen, Dansen enz. ; z. deze. zuiver uit te voeren. Vox lat., stem ; z. Voce. Volti of Voltate it., Verte lat., humana lat., de men- verk. V., keerom, Volti subito schelijke stem, in het orgel een verk. V. S., keer spoedig (het tongwerk van 8 voet. blad) om. nasalis lat., een reus- Volubilità it., ((Con, met), achtig geluid der zangstem. Volubiliti fr., vlugheid, snelheid, virginea lat., de maag behendigheid. een 4 voetige vox-delijke stem, Volubilmente it., snel, vlug, humana. behendig. Vraag, Interrogatio lat., eene Volzin; z. O. VI. z. oratorische figuur, die door de Voorbereiding der disco - eigenaardige plaatsing der tonen nancen, om die te verzachten, den toehoorder, als het ware, geschiedt doordien men den door eene geopperde vraag tot toon, die in het voorhanden nadenken aanspoort. zijnde accoord dissoneerende is, Vrij noemt men do Fantasie, in het onmiddellijk er op vol- in welke de componist zich niet gende accoord op het slechte aan het hoofdthema gebonden maatdeel als consonnance doet heeft; Vrij noemt men de Fuga, te voorschijn treden. in welke het hoofdthema niet Voordracht van eery toon- doorgevoerd is en waarin vreemde stuk vereischt eene nauwkeurige passages voorkomen. Vrij noemt uitvoering, eene juiste opvatting men de Imitatie, die zich niet van stijl, inhouden uitdrukking, nauwkeurig aan de voorgaande alsmede smaak en gevoel, om het melodische figuur bindt. Vrij karakter der compositie in een noemt men den schrijftrant of helder licht te kunnen stellen. stijl, zoo deze zich niet gestreng Voorhouding, Terughou- aan de grammaticale regels ding; z. dit en Ritardatio. houdt, enz. Voorslag; z. 0. Vi. d. Vue fr., Vista. Voorspel, Prelude fr., Prae- Vulstemmen noemt men de t ndium lat.; z. dit. stemmen, welke tusschen de me- Voorteekening, de vóór op lodietonen en de bastonen lig- den notenbalk geplaatste tee- gen en het accoord vol maken, keus ter aanduiding van de toon.- of ook door verdubbeling ver- hoogte door den sleutel, van de sterken. Ook worden' aldus ge- toonsoort door kruisen of mol noemd de Mixturen, Quinten, Sex- maatsoort door-len, en van de quialten enz. in het orgel. cijfers. Vuoto, -ta it., Vide fr., ledig. Voortschrijding der melo- A vuoto it., A vide fr., wil zeg- dische tonen ten opzichte van gen, dat men op de losse snaar hoogte en duur, on der accoor- eener viool, enz., moet spelen. -- 173 --

Waarde . Wisselnoot. Waarde der noten; z. O. Welbord wordt het bord of IV a. raam in een orgel genoemd, waar- Waarheid in een toonstuk op de wellen of walzen geplaatst noemt men de juistheid der uit zijn, waardoor de werking der -drukking, des vorms, der mid- Abstracten naar de windlade delen, die de componist gebruikt wordt overgebracht. heeft om zijne gewaarwordingen Welluidendheid; z. Con- en aandoeningen te kennen te sonnance en Euphonie. geven; ook het gevoel moet waar Wervels, Chevilles fr•., ter zijn. vasthechting der snaren, zijn van Wald uit, een orgelfluitwerk ijzer in de klavier-instrumenten van 2, 4 en 8 voet toon. en van hout in viool-instrumenten. Waldhoorn; z. Hoorn. Wezenlijke toonteekens; W aldquint, de als quint- z. O. II. b. stem ingerichte waldfluit tot 11/2, Wijs en 3 en 9 voet toon. Wijze ned.; z. Melodie. Walnika, eene soort van Windharp; z. Harp. Doedelzak in Rusland. Windkanaal, de vierkante Wals ned., uit planken saamgestelde buis Waltz eng., en of geleider in een orgel, die den Walzer hgd., Valse fr., Valzo wind van den blaasbalg naar de it., zekere dans, in 3/4 of maat, windkasten overbrengt. die in Bohemen haren oorsprong Windkast, de geheele in- had, zich van daar over Europa wendige ruimte, in welke de verspreid heeft, en sedert sneer wind door de blaasbalgen langs dan eene halve eeuw eene der de kanalen gevoerd en saamge- meest geliefkoosde dansen ge- perst wordt; van daar dringt hij worden is. Vroeger was de be- bij het openen der ventielen in weging gematigd en bedaard, de orgelpijpen. thans echter ras en wild. Ten Windlade, de langwerpige einde de eenvoudigheid der dans - vierkante lade, waarop de pij- wijs te weren, heeft men thans pen in een orgel staan, en waar- eene reeks van Walzen aan elk- in zich de cancelventielen voor ander gehecht, gewoonlijk vijf pijpen bevinden. met een finale. Windorgel; z. Orgel. Walze hgd., Groppo it., ze- Windproef, het meten der kere voortschrijdende melodische windpersing door middel van de figuur van vier noten. Windwaag, ten einde eene ge- Waterorgel; z. Orgel. lijkheid van windgeving aan al Weeke of zachte Drie- de blaasbalgen te kunnen ver- klank; z. O. III a. schaffen. Wederkeer; z. Epistrophe. Windwaag, een uit geel- Wedstrijden in de toon koper, blik of glas vervaardigd bij openbare feesten en-kunst en met water gevuld buisje, vergaderingen waren reeds bij waarmede men de windpersing de oude volkeren in zwang; ook in een orgel kan nagaan.. thans vinden zij nog plaats on- Windzakjes, kleine lederen der kweekelingen van conser- zakjes, die in een. orgel den uit- vatoires en muziekscholen, onder gang naar den bodem der wind- liedertafels, onder componisten, kast afsluiten. enz. Wisselnoot ned., Wechsel- — 174 --- Xanorphica. Zang. note hgd., Nota Cambiata it., Wisseldominante, de twee- Note de passage fr., benaming de trap van elke toonsoort. van een toon, die tusschen twee Wisseldominant-accoord, akkoorden ingeschoven wordt, de. harde drieklank of het hoofd zonder in een van beide een tweeden-septime-accoord op den harmonische toon te zijn; z. Door- trap der toonsoort. gangsnoten.

XI

Xänorphica gr., klavier- stroo-harmonica. viool, een door Ro1lig te Weenen Xylophon of Xylharmoni- omstreeks 1790 uitgevonden lila- con gr., eene hout- en stroo-har, vier-strijkinstrument. monica met klavieren, uitgevon- Xylasistron gr.; z. Sister der. door Uthe te Sangerhausen of Duitsche gitaar. in 1180. Xylharmonicon gr. ; z. Xy- Xylorganum gr., hout- en lophon. stroo- orgel, een soortgelijk in Xylocarphion gr., hout- en strument als het bovengenoemde

V.

Yo, zekere Indiaansche fluit.

ze

Zacht; z. O. V. a. Zamentrekking, Restrictio Zachte drieklank ; z. 0. lat., Ristretto it., zegt men van III. a. het vervroegde intreden - der Zacht septime-accoord; stemmen in eene fuga, waardoor z. 0. III. a. het thema saamgetrokken en Zadel, Sillet fr., het kleine vervroegd wordt. dwarsstukje van hout of ivoor Zampogna it., Chalumeau fr., op de greepplank van snaar- herdersfluit; z. Schalhnei hgd. instrumenten waarover de snaren Zang, Cantus lat., Canto it., loopen. Gesang hgd., Chant fr., Singing Zakpijp ; z. Cornesnusa. of Song eng., bet. in het alge- Zamengestelde maatsoort; meen het gebruik var,; de mensche- z. 0. IV. a. lijkè stem tot voortbrenging van Zamenklank; z. 0. III. a. tonen van bepaalde hoogte en 175 --- Zangbodem. Zimbal. bepaalden duur. In dezen zin onderwijs wordt gegeven ; ook spreekt men van natuur- en kunst- het boek of de methode, die de zang, naarmate de zanger enkel regels en voorbeelden tot het volgens natuurlijken aanleg, dan onderwijs en de oefening in de wel naar de regels der zangkunst zangkunst bevat. zingt. Zangspel, z. Opera. In engeren zin beteekent zang Zangstem, afgescheiden van het voordragen van woorden in de spreekstem, ter voortbrenging een volgreeks van tonen van be- van zangtonen ; z. Voce. paalde hoogte en bepaalden duur. Zangstuk, eene compositie Overdrachtelijk de melodie (z. voor een of meer zangstemmen. dit) of hoofdstem van een muziek- Zangwijzen: z.. Melodie. stuk ; verder datgene, wat ge- Zapetrado sp., zekere spaan zongen wordt, zangstuk. nationale dans. -sche Ook bij instrumentale muziek Zegezang, een lied of zang- spreekt men van zang; zoo zegt stuk ter eere eener behaalde over- men bijv. van een instrumentaal winning. muziekstuk, dat er veel zang in Zelo it., (Con, met) ijver, is; of van een instrument, welks warmte, inspanning. toon overeenkomst heeft met de Zeloso, -sa, -samente it., menschelijke stem, dat het z ang- ijverig, vurig. rijk is. Zero it., en Zangbodem, de dunne hou- Zéro fr., nul, dit cijfer 0 be - ten bodem of plank onder de teekent, boven eene noot in strijk- snaren in een pianoforte ; ook muziek de losse snaar, alsmede het bovenblad van een strijk flageolettonen ; in compositiën -instrument. voor blaas-instrumenten, de toon- Zanger, Stinger hgd., Chan- gaten open te laten; in gitaar- teur fr., Cantatore it., Singer muziek, den duim op de snaar of Songster eng., iemand, die de te zetten ; in pianoforte-muziek zangkunst beoefent. de pedaal voor de tamboerijn te Zangeres, Stingerinn hgd., gebruiken. Chanteuse fr., Cantatrice fr., it., Zes, het cijfer 6 beteekent in Songstress eng., een meisje of het generaal-basschrift de sexte eene vrouw die de zangkunst of het sext-accoord, boven eene beoefent. figuur van zes noten Sextole ; z. Zangerig noemt men de com- 0. IV a. positie, die eene eenvoudige, ge- achtste tnaat, z. 0. makkelijke, vloeiende toonopvol- IV. a. ging bevat. quart of Zangkunst, de door onder- vierde maat, z. 0. richt, muzikale vorming en IV. a. oefening verkregene vaardigheid, Zestiende noot, of om volgens de regels der kunst pauze, z. 0. IV. a. te zingen. Zetstukken, kleine koperen Zangmeester, iemand die. roertjes voor horens en trom- de zangkunst verstaat en ande- petten, om, ingeval van eene te ren er in onderwijst. hooge stemming, door inzetting Zangmethode, leerwijze van daarvan den toon te verlagen. den zang, de regelen der zang- Zijdelingsche beweging, kunst. z. VII. a. Zangsehool, eene school of Zijslag, z. 0. VI. b. inrichting, waar in de zangkunst Zimbal bgd., z. Hakkebord. °- 176 --^ Zingarese. Zwi jgteekens . Zingarese; Alla zingarese it., zetting, die met inachtneming a la Bohémienne fr. naar de van de regels der toonzetkunst wijze der Bohe'miens, Zigeuners of geschied is. Heidens, zang- en danswijze van Zuivere prime enz., z. 0. een levendig, gemarkeerd karak- II. b. ter in 2/4 maand. Zurna, zeker Turksch instru- Zinke hgd., Cornetto it., ment, bijzonder bij militaire mu- Cornet á bouquin fr., Lituna lat., ziek gebruikelijk, in vorm en een verouderd houten blaasin- toon op onze 4boë gelijkende. strument van twee voet lengte, Zwabisch, Schwd birch hgd., een weinig gekromd of ook recht, was vroeg er de benaming van met toongaten en met een toon- zekere Zwabische volksdansen, omvang van a tot driegestreept e. zooals: Allesnande, Ltindler enz. Zinsnede, z. 0. VI. 2. Zwak, z. piano. Zither hgd. Kithara gr., Ci- Zwakke maatdeel, z. 0. tore, Cetera, it., Citer ned., een V. a. reeds bij de oude Grieken en Zwanenzang, volgens de fa- Romeinen bekend instrument, bel der oude volkeren de zang bespannen met zes draad-of me- van den zwaan kort vóór zijnen taalsnaren, omtrent als de gitaar dood, welken hij daarmede voor - bespeeld wordende. spelde; vandaar de laatste com- Zoppo, -pa it., lam, mank, positie van een toondichter, het hinkend. laatst gezongen stuk van een Zuffolina it., een herders- of zanger kort voorzijnverlijden. landelijke fluit of flageolet. Zwijgen of pauseeren, z. 0. Zuiver noemt men de heldere, IV. b. klare en nauwkeurig stemmende Zwij gte ekens, z. 0. IV. b tonen ; zuiver noemt men de toon- OVERZICHT

VAN DE

GRONDBEGINSELEN DER TOONKUNST.

Muzikaal Woordenboek.

OVERZICHT

VAN DE

GRONDBEGINSELEN DER TOONKUNST.

I.

Geluid, Klank, Toon. -- Toongevende lichamen. — Geschiedenis der Toonkunst.

a. Geluid is eene bijzondere gewaarwording, die in het orgaan van het gehoor wordt opgewekt, wanneer trillingen van zekere snelheid, welke in een veerkrachtig lichaam ontstaan zijn, en door hetzelfde lichaam of door eene andere veerkrachtige middelstof voortgeplant worden, het oor treffen. De oorzaak van het geluid ligt dus in de slingerende beweging, door de moleculen van een lichaam uitgevoerd, om weder in den toestand van evenwicht te geraken, waaruit zij door eene van buiten inwerkende kracht ge- drongen waren. Deze beweging kan zich aan andere omringende lichamen mededeelen, en bereikt aldus het oor. De lichamen, door welke de geluidgevende trilling haren weg moet maken, om einde oor te treffen, noemt men middelstoffen. In de meeste ge -lijk het lucht de middelstof, die de geluidgevende trilling met-vallen is de ons oor in aanraking brengt. De snelheid van het geluid is verschillend naar gelang van de meerdere of mindere veerkracht der middelstoffen. Zij is het grootst in -de vaste lichamen, en het geringst in de meeste gassen. Door de lucht plant het geluid zich voort met eene snelheid van onge- veer 340 meter in de seconde bij een temperatuur van 16 graden; en deze snelheid is dezelfde voor zwakke en voor sterke geluiden. - 180 --

Alle geluiden zijn niet gelijk. Men onderscheidt geluid, klank en toon. Geluid (in engen zin) is de gewaarwording, die door onregelma- tige trillingen, — klank de gewaarwording, die door regelmatige trillingen op ons oor wordt voortgebracht. Toon is een klank, welks hoogte in verhouding tot de hoogte van andere klanken kan worden waargenomen. De muziek beweegt zich uitsluitend op het gebied der tonen ; wij hebben ons dus verder alleen met den toon bezig te houden. In den toon onderscheidt men sterkte, hoogte en toonkleur (timbre.) De sterkte of intensiteit wordt bepaald: vooreerst door de grootte (amplitude) der slingerbanen ; verder nog door verschillende andere oorzaken, zooals : de afstand van het geluidgevend lichaam, de meerdere of mindere dichtheid der lucht op de plaats, waar het geluid ontstaat, de richting der luchtstroomen, de nabijheid van andere medeklinkende lichamen, enz. De hoogte wordt bepaald door het grooter of kleiner aantal trillingen in een zeker tijdsverloop. Hoe grooter het aantal trillin- gen is, des te hooger van toon is het geluid, dat wordt voortgebracht. De hoogte en laagte van het geluid is wel objectief onbegrensd, maar niet subjectief. Daar bestaat nl. eene grens, buiten welke het oor geen verschil van hoogte of laagte meer waar kan nemen. De laagste toon, die in de muziek voorkomt, heeft 16, -- de hoogste toon 8192 trillingen. Het waarnemingsvermogen van het oor strekt zich echter, ten minste naar boven, veel verder uit. Als zeker mag aangenomen worden, dat van sommige tonen, wier hoogte in gewone omstandigheid niet meer bepaald kan worden, deze toch nog waar kan worden gemaakt, indien het geluid door resonateurs-neembaar of andere middelen genoegzaam wordt versterkt. Waar hier en ook later het aantal der trillingen wordt opgegeven moeten deze ver- staan worden als samengestelde trillingen (vibrations mixtes); vele leerboeken rekenen met enkele trillingen (vibrations simples), en geven dientengevolge het dubbele van de trillingsgetallen, welke in dit Overzicht worden gevonden. Binnen de bovengenoemde grenzen ligt eene ontelbare menigte van toonsafstanden, waarvan echter slechts een klein gedeelte in de muziek gebruikt wordt. Welke de in de muziek gebruikelijke toonsafstanden zijn, en in welke verhouding zij tot elkander staan, zal in hoofdstuk II worden beschreven. De toonkleur (timbre) is de eigenaardige klank, waardoor het oor twee geluiden van dezelfde hoogte en dezelfde sterkte van elkander kan onderkennen. Zij is eigen aan alle soorten van geluid - 181 - maar kan het best waargenomen worden aan den muzikalen toon. De oorzaak van deze eigenaardigheid ligt in de har- monische tonen, welke met den hoofdtoon medeklinken. Zelden nl geeft eene geluidsbron een enkelvoudigen toon, die altijd zeer zacht is; meestal ontstaat tegelijk een grondtoon met harmoni- sche neventonen (aliquot-tonen), doordien de geluidsbron zich in aliquote trillingsdeelen splitst. Deze neventonen veroorzaken de toonkleur. Naar gelang van hun aantal, kracht en betrekking ont- staat het eigenaardige van elk instrument, van elk geluid, enz. De muzikale toon is de grondstof der toonkunst. Van nature is den mensch het vermogen aangeboren, om door middel van klanken gewaarwordingen uit te drukken; van nature ook heeft hij aanleg, om dit vermogen te ontwikkelen en te veredelen tot eene schoone kunst, d. i. tot de vaardigheid, om in klanken een schoonen uit vorm te scheppen voor eene schoone gedachte. -wendigen De mensch bedient zich tot dit doel van verschillende toongeven- de werktuigen, welke hij deels in zich zelven bezit en uit de hand der natuur ontvangen, deels door eigen vernuft uitgevonden heeft. Het natuurlijke en daarom voornaamste toongevende werktuig is de menschelijke sten; alle andere voor de muziek dienstige toon werktuigen zijn door kunst vervaardigd. Alleen werktuigen-gevende van de laatste soort worden in het gewone spraakgebruik muziek-- instrumenten genoemd, daar de stem minder een werktuig dan wel een orgaan is. De eigenlijk gezegde muziekinstrumenten kan men verdeelen in snaar-, blaas- en slaginstrumenten. De snaarinstrumenten worden onderverdeeld in strijk -, luit- en toetsinstrumenten. Op de strijkinstru;nenteu (viool, viola, violoncel, contrabas) wor- den de tanen voortgebracht door snaren van lamsdarmen enz., die met het paardenhaar van strijkstokken tot slingering worden gebracht. Intusschen geeft de trilling eener vrij gespannen snaar een' zwak- ken, nauwelijks hoorbaren toon ; weshalve er een resonantie- of zangbodem noodig is, om het geluid te versterken terwijl het hout van den zangbodem mede in trilling geraakt, en deze weder aan de luchtkolom, die er in is, mededeelt; maar ook met een zangbo- dem is de toon eener snaar in de open lucht nog zwak, daar de toongolven zich terstond naar alle zijden uitbreiden en wegvliegen. Tot de zuiverheid van toon dragen bij : de vastheid, rekbaarheid, gelijkmatige dikte en effenheid der snaren, de droogte, de elastici- teit van het hout en de goede, gladde bewerking van den zangbo- - 182 - dem. De vezels en draden van dat hout stemmen soms meer met den eenen dan met den anderen toon overeen, en trillen sterker met hem mede; vandaar dat soms de eene toon krachtiger en helderder klinkt dan de andere op hetzelfde instrument. Van de lengte, dikte en van den graad der spanning der snaren hangt de hoogte van den voortgebrachten toon af. Dat verschil van toonhoogte, hetwelk door de verschillende spanning eener snaar veroorzaakt wordt, regelt zich naar de volgende berekening: Wanneer 1 pond gewicht, aan eene snaar gehangen, den grond- toon geeft, dan verkrijgt men door 2 1/ pond dc reine quint, door 4 pond de bovenoctaaf, enz. De strijkinstrumenten hebben tegenwoordig slechts vier snaren, die bij viool, viola en violoncel in quinten, bij de contrabas in quarten gestemd worden. Door verkorting van het trillingsgedeelte der snaar met de vingers van de linkerhand wordt de toon ver- hoogd, en wel in deze verhouding: hoe geringer lengte, des te grouter trillingsgetal. Wanneer de spanning der snaar gelijk is, en men de geheele lengte ervan tot grondtoon neemt, dan geeft dus overeenkomstig deze formule de helft der snaar de octaaf, 1/3 de de quint, 3/ de quart, 4/5 de groots terts, enz. De strijkinstrumenten verkrijgen hierdoor een grooten toonomvang en tevens de geschikt- heid om den kleinsten toonsafstand weer te geven. Eens slingerende snaar heeft, behalve de slingering der geheele lengte, nog de afzonderlijke zeer zachte slingcringen yap enkele gedeelten, slingerknoopen genoemd, waardoor consonnecrende in- tervallen met den grondtoon medeklinken, zoo zacht intusschen dat slechts een geoefend en fijn oor die onderscheiden kan. Deze bijtonen zijn de aliquot-tonen, waarover boven gesproken is, en welke, vercenigd met de harmonische neventonen, in den zang. bodem ontstaan, aan het strijkinstrument zijn eigenaardig timbre geven. Soms trilt ook eene in beweging gebrachte snaar slechts gedeeltelijk, zooals b. v. bij bet voortbrengen van flageolet-toness op viool-instrumenten, van harmonische tones op de aëols-harp enz. Lssit-isistrssmenten zijn snaarinstrumenten, welker snaren niet door strijken, maar door knippen of tokkelen tot toongeven worden gebracht. De voornaamste dezer instrumenten zijn harp, gitaar, citer, enz. Omtrent het veranderen der toonhoogte, het ontstaan der eigenaardige toonkleur, enz, geldt veelal hetzelfde, wat van de strijkinstrumenten gezegd is. De toonhoogte op de harp wordt daardoor voortgebracht, dat elke toon zijne elgene snaren heeft. Ook de vroegere spinetten en andere dergelijke klavierinstrumenten, - 183 - weiker snaren door tangenten of pennetjes in trilling werden ge- bracht, moeten tot de luit-instrumenten gerekend worden. Onder den naam van toetsen -instrssmenten (een betere naam ware wellicht slag-snacsriustrcsmenten) worden de nieuwere klavieren, als pianoforte, pianino, vleugelpiano, bedoeld, welker snaren met terugvallende hamertjes geslagen worden. Met deze hamertjes staan even zoovele toetsen in verbinding, die tot een kiavier vereenigd zijn, en met de vingers worden nedergedrukt. In deze speeltuigen worden de verschillende tonen niet door verkorting der snaren voortgebracht, maar elke toon heeft zijne eigene snaar, en daar het geluid dezer snaar zwak is, worden er twee of drie gelijk ge- stemde tot eiken toon gebezigd. Het te lang vibreeren van de snaren wordt door nedervallende denipers op zijn tijd gestuit. De keuze en bewerking van het hout tot den zangbodem, (daar bij een dik plankje het geluid te dof, bij een dun te schei en bij een niet glad en effen bewerkt onzuiver en ongelijk is), en de doel- matige plaatsing van dezen vereischen kunde en bekwaamheid, daar zij veel invloed op het geluid van het instrument hebben. Zoowel de luit- als de klavierinstrumenten hebben eesi te zwakken toon, om in de open lucht gebruikt te worden. Blaasinstrurnenten zijn pijpen of roeren, meestal van hout of metaal vervaardigd, en .aan het einde met een mondstnI voorzien. De tonen worden voortgebracht, doordat een luchtstroom in het instrument wordt binnengevoerd, die zijne beweging aan de inge- sloten luchtkolom mededeelt. Het binnenvoeren echter van een luchtstroom in de pijp zonder meer zet wel de ingesloten lucht- kolom in beweging, maar doet nog geen toon ontstaan. Zal er werkelijk een toon geboren worden, dan moet de ingebiazen lucht- stroom die eigenaardige beweging medebrengen, welke geluidgevend is, en welke bestaat in eene snelle opeenvolging van verdichting en verdunning der lucht. Dit doel wordt bereikt door aan het nsondstnlc, d. i. aan het einde der pijp, waar de lucht binnenkomt zulk eenen vorm te geven, dat de ingeblazen luchtstroom telkens afgebroken wordt, en slechts stootende de pijp binnen kan treden. Deze inrichting noemt men lipweric, wanneer de afbreking van den lucbtstroom geschiedt, doordat er in den wand van het mondstuk eens opening is gemaakt, tegen welker rand, die meestal schuin afgesneden is, de lnchtstroom breekt. Tsngwerlc heet zij, wanneer zich in het mondstuk een veerkrachtig lichaampje, een plaatje of iets dergelijks, bevindt, hetwelk door de binnenstroomende lucht in trilling 'wordt gebracht, maar juist door deze beweging den - 184 -

Iuehtstroorn telkens afbreekt. Het geluid, dat door den binnenge- treden luchtstroom in het mondstuk wordt opgewekt, is eene men- geling van tonen, waarvan er één door medetrilling der in de pijp zieh bevindende luchtkolom wordt versterkt, en den hoofdtoon vormt, terwijl de overige in vereeniging met de trilling van de wanden der pijp de toonkleur bepalen. Sommige blaasinstrumenten, van gaten voorzien, verkrijgen de toosshoogte door verlenging en verkorting der luchtkolom, terwijl door het loslaten der toongaten de vibreerende luehtzuil verkort en de toon verhoogd wordt. Echter niet alleen dit, maar ook de vernauwing der opening van den mond, bijv. bij de dwarsfluit, de toeknijping van het rietje met de lippen bij het blazen b. v. van de oboë, dienen ter verkrjging van allerlei toonhoogte. Door deze vernauwir.g van den mond of van het mondstuk wordt slechts een gedeelte der luchtkolom door het instrument geperst en tot wrjving gebracht, en daardoor de toon verhoogd. Overigens bepaalt ook de wijdte der instrumenten van binnen de oorspronkelijke diepte en zwaarte of hoogte en fijnheid van toon; vergelijk ten deze den omvang eener fluit met dien van een fagot. Bij koperen blaas-instrumenten zonder toongaten, bijv. trompetten en horens, wordt, zoo zij niet van kieppen of ventielen voorzien zijn, de toonhoogte alleen door de verwijding en vernauwing der opening van den mond des blazers verkregen. Hoe nauwer die opening is, des te dunner luchtotraal gaat door het instrument, des te fijner en hooger toon wordt het verkregen. Ook door het stoppen der hand in den klanktrechter kan de toon gewijzigd worden. Bij bazuinen vindt tevens door het in- en uitschuiven van een gedeelte van het instrument, en dus door de verkorting en verlenging der luchtzuil, verschil van toonhoogte plaats. Overigens bepaalt ook hier niet alleen de lengte maar ook de wijdte der buis het oor- spronkelijke dieper of hooger geluid. De krommingen of bochten dienen slechts tot het gemakkelijker hanteeren der instrumenten, maar doen aan den toon niets af. Bij het aangeven van den diepsten toon op dusdanige instrumenten trilt en dreunt het koper mede, omdat aisdan de geheele luehtkolom daarin in beweging is, en langa de wanden van het instrument wrijft. De blaas-instrumenten hebben op zich zelven een veel sterkeren toon dan de snaar-instrumenten, doordien de uitgestooten luchtstraal meer geconcentreerd is en langer blijft, zich niét terstond naar alle zijden uitbreidt, maar eerder in eene richting voortloopt, in welke richting dan ook het geluid het sterkst gehoord wordt. Van - 185 daar dan ook zijn de blaas-instrumenten voor muziek-uitvoeringen in de open lucht het geschiktst. Het orgel behoort mede in de klasse der blaasinstrumenten tehuis. Wijl het echter door middel van een klavier bespeeld wordt, neemt het er eene eigenaardige plaats in ; men zou het lcicsvier- bloasinslresrnent kunnen noemen Het is een samenstel van meer- dere pijpen, minstens één voor eIken toon Blaasbalgen voeren den luchtstroom aan, welke de in deze pijpen besloten lucht in trilling brengt. De orgelpijpen zijn van hout of metaal, in den vorm van een cylinder, conus of ook omgekeerden kegel. De hoogte van den toon hangt in het algemeen af van de lengte der pijp; hoe langer de pijp, des te lager de toon. Om ruimte en materiaal te besparen, gebruikt men ook geheel- of half gedekte pijpen, die een oetaaf lager klinken dan open pijpen van dezelfde lengte. Men verkrijgt hierdoor daarenboven een eigenaardig klank- effect, daar open pijpen een meer helderen, gedekte pijpen een meer doffen klank hebben. Invloed op de tosnldeur heeft verder nog de wijdte der pijp, de meerdere of mindere hardheid van het metaal en de nauwkeurigheid der bewerking. Door de verschillende soorten van pijpen, welke men in één en hetzelfde orgel voor één en denzeifden toon gebruikt, ontstaan wat men noemt de registers. Onder het woord orgelregister verstaat men dus eens reeks van pijpen, die dezelfde mensuur (d. i. de verhouding van lengte tot wijdte), dezelfde constructie en dezelfde toonkleur hebben. Men kan de registers in het algemeen in twee hoofdklassen verdeelen: lipwerken en tongwerieen (z. boven), welke beide benamingen zoo goed als uit&uitend ten opzichte van het orgel gebruikt worden, ofschoon zij twee wijzen van constructie beteekenen, tot een van beide waarvan alle blaasinstrumenten terug- gebracht kunnen worden. De registers worden ook wel stesnnsen genoemd; in dezen zin spreekt men van orge'stemmen. Tot de snechanielc van het orgel behooren vooreerst de klavieren, waarvan één en hetzëlfde orgel er dikwijls verscheidene heeft, en waarvan die, welke met de handen bespeeld worden, snanssoal, en dat, wat met de voeten bespeeld wordt, peclaal genoemd wordt. Verder de houten trekkers, waarmede de verschillende registers voor den luehtstroom opengesteld of gesloten worden. Eindelijk de windkanalen, de windlade, de speelventielen, welke de boven de windlade geplaatste mondstukken der pijpen voor den lucht- stroom openen of sluiten, en in vele nieuwere orgels ook de door --- 186 --

luchtdruk, of door electriciteit, of door beide in beweging gebrachte hefboomen, welke dienen, om het verplaatsen der speelventielen en daardoor den aanslag en de registreering te vergemak- kelijken. Ook de mnenschelijke stem kan mede tot de blaas-instrumenten gerekend worden. De stemwerktuigen zijn: de longen, de luchtpijp en het strottenhoofd met zijn onderdeelen, waarvan de voornaamste zijn de stembanden en de stemspleet. Verder de mond- en neus- holte, die dienst doen als resonans- of zangbodem, en eindelijk de mondopening ter doorlating van den toon. Het strottenhoofd, eigen- lijk het begin der luchtpijp, is van binnen bedekt met slijmvlies, het*áslk twee boven elkaar liggende paren plooien vormt, waarvan de onderste zeer veerkrachtig en van achteren van elkander ver zijn, zoodat ze een driehoekige spleet vormen. Deze spleet-wijderd is de stemspleet, en die plooien zijn de stembanden. Zij zijn het, die de stem voortbrengen. Bij rustige ademhaling zijn de stemban- den tamelijk ver van elkander verwijderd. Worden ze nu door spierwerking zóó gespannen, dat ze geheel of gedeeltelijk aan elkaar sluiten en de stemspleet of geheel gesloten of tot een enge spleet vernauwd wordt, dan wordt de uitademing een oogenblik gestremd of althans eenigszins tegengehouden. Door die afsluiting komt de lucht in de longen onder hooge drukking, bij de opening der stemspleet wordt ze krachtig uitgestooten, en brengt de stembanden in geluid- gevende trilling. De toonhoogte der stem wordt bepaald vooreerst door de meerdere of mindere spanning der stembanden — hoe grooter de spanning des te hooger de toon —; verder door de kracht van den door het strottenhoofd strijkenden luchtstroom — hoe grooter deze kracht des te hooger wederom de toon; ook door de lengte van het trillingsgedeelte der stembanden — bij verkorting er van rijst de toon —, en eindelijk door hunnen vorm, vooral door den vorm der randen, welke bij het voortbrengen van hooge tonen dunner zijn dan bij het voortbrengen van lage. De soort van stem (sopraan of alt, bas of tenor) wordt bepaald door vorm en lengte der stembanden; ze zijn het langst bij basstemmen, het kortst bij hooge sopranen. Stesnregister noemt men een reeks tonen die door dezelfde mechaniek der stem worden voortgebracht. Men onderscheidt er drie: het borstregister, het falset of middelsternregister en de kopstem. Het, laatste register komt bij mannen slechts als uit- zondering voor. - 187 -

De buigzaamheid van het strottenhoofd, bijzonder eigen aan jongelieden en vrouwen, geeft omvangrijkheid van stem; de goede staat der longen en het goed gebruik er van maakt den toon krachtig en sterk. Tot deze eigenschap, alsmede tot de welluidend- heid van den toon, dragen ook de wel geschapenheid der mond- en neusholte en de juiste opening van den mond zeer veel bij. Slaginstrsmenten zijn die , waarvan het toongevend lichaam, hetwelk geen snaar is, door slaan tot geluidgevende trilling wordt gebracht. Men kan ze onderscheiden in zoodanige, die een bepaalden toon doen hooren, zooals pauken en klokken, en zoodanige, wier klank onbepaald is, zooals trommels, bekkens, tamboerijn, triangel, enz. Zij dienen hoofdzakelijk om den rhythmus te markeeren. Het orgaan ter waarneming van het geluid is het oor. Zonder hier eene beschijving van het oor te willen geven, zij toch opge- merkt, dat het eene afzonderlijke bewerktuigitig bezit voor het opvangen en ontleden van den muzikalen toon als zoodanig. Deze bewerktuiging wordt gevormd door de zg. snaren van Corti. Dit zijn de uiteinden der gehoorzeisuwen, welke als snaren gespannen staan, en ieder op den toon, waarvoor zij gestemd zijn, medetrillen. Zij zijn ten getale van 4000, en dienen naar alle waarschijnlijkheid om de samengestelde tonen te ontbinden. De mensch heeft dus van zijn Schepper de begaafdheid ontvangen, om den muzikalen toon zoowel waar te nemen als voort te brengen. Eveneens heeft hij, gelijk wij reeds boven hebben aangemerkt, van nature aanleg, om in den muzikaleit toon de uitdrukking te leggen van wat zijn hart beweegt. Zijn spreken is reeds een soort van zingen. Want met het woord, dat de gedachte uitdrukt, is on- afscheidelijk verbonden de eigenaardige toon, waarop het uitge- sproken wordt, en die wisselt met de verschillende gevoelens, welke de uitgesproken gedachte kunnen vergezellen. In de spraak derhalve ligt de kiem van den zang en daarmede van de geheele toonkunst. Het spreekt echter vanzelf, dat die kiem zich niet dan lang- zamerhand ontwikkelde. Den gang nu dezer ontwikkeling leert ons de Geschiedenis der nineleic. b. Geschiedenis der enuzielc. Reeds in de oudste tijden der menschheid had de toonkunst zich tot zekere hoogte ontwikkeld; Jubal wordt in den Bijbel (I Mozes IV: 21) ,,de vader der harp- en orgeispelers" genoemd, en Laban sprak tot Jacob over plech- tigen zang met instrumetiten begeleid als over een bekend gebruik (ib. XXXI: 27). Het behoeft nauwelijks opgemerkt, dat de speed.. tuigen door de uitdrukking, harp- en orgelspelers" aangeduid, hemels- -- 188 - breed van onze harpen en orgels verschilden. Onder harpen hebben wij waarschijnlijk speeltuigen net snaren te verstaan, terwijl het toenmalige orgel de uit verscheidene aan elkander verbondene rieten bestaande veldfluit was. De oude volkeren, wier muziekgeschiedenis voor ons het meeste belang heeft, zijn de Hebreën en de Grieken.. De Hebreën hebben hunne toonkunst waarschijnlijk voor een groot deel aan de Egyptenaren ontleend. Voor het overige weten wij maar weinig meer, dan dat de dicht- en toonkunst bij hen in hooge achting stonden en zeer vlijtig beoefend werden. Van de dichtstuk - ken zijn er, wel is waar, vele tot ons gekomen, maar van de zangwijzen niets, daar zij vermoedelijk geene toonteekens, geen notenschrift bezaten, en hunne toonkunst door mondeling onderwijs werd voortgeplant. Van den bloei der muziek geven de geschied berichten getuigenis, met te zeggen, dat Samuel eene-kundige profeten- (zangers -) school had opgericht, dat de Israëlieten 36 soorten van snaar-,. blaas- en slaginstrumenten bezaten, dat er ten tijde van David (950 jaar vóór Christus) 4000 Levitische zan- gers bij den tempeldienst waren aangesteld, enz. Na David en Salomo begon echter die bloei te kwijnen, en na den val van Jeruzalem (70 jaren na Christus) geraakte de toonkunst bij de Hebreën geheel en al in verval.

In Oud - Griekenland werd de muziek evenals alle andere kun- sten hooggeacht, en met ijver en goed gevolg beoefend. Het lied was de eerste muziek. Men had minne-, herders-, maaiers -, dor molenaars- en echippersliederen; daarbij kwamen de drink--schers-, liederen, de rondzangen en heldenzangen, alsmede eindelijk de hymnussen, die de mythen en den lof der goden bezongen. Er werd geene godsdienstige plechtigheid, geen openbaar of huise- lijk feest gevierd, dat niet door de toonkunst opgeluisterd werd. Bij sommige volken verzelde men zelfs de redevoeringen in de vergaderingen met muziek; en door de voornaamste wetgevers van Griekenland werd zij zelfs ais noodzakelijk voor de opvoe- ding en bij het onderwijs der jeugd beschouwd. Haar hoogsten bloei bereikte de Grieksche toonkunst tusschen 660 en 450 vóór Christus. Onder de voornaamste too nkunstenaars noemt men Lenus, en Amphion, die in meestal fabelach- tige berichten als uitvinders. en verbeteraars van instrumenten, als dichters en zangers geprezen worden ; Terpander, geb. om- streeks 700 of 650 vóór Christus, die zich tevens door de uitvin- ding der toonteekens beroemd maakte ; Pythagoras, geb. 584 vóór - 189 -

Christus, die door de vindicg der indeeling eener snaar op het monochord tot de ontdekking van de onderlinge verhouding der tonen, tot de wiskundige berekening der snarenslingeriiigen, tot de theorie der verspreiding van het geluid geraakte; Plato, geb. 429 en Aristoles, geb. 384 vóór Christus, die orde brachten, in de leerwijze en overleveringen der toonkunst bij monde en ge geb. 950 vóór Christus, die leerde en on--schrifte ; Aristoxenos, derwees, dat niet wiskundige berekcning, maar enkel het gehoor en gevoel als beoordeelaars en rechters in de muziek moesten worden geraadpleegd; Euklides, geb. 277 vóór Christus, die de wiskundige geluidleer en andere toonkundige onderwerpen we- tenschappelijk in geschriften behandelde, enz. enz. De Grieken bezaten: 1. Sonar-, 2. Blaas- en 3. Slag-instrssmen- ten, te weten 1. Snaar-iasti-teinenten (zooals onze harp), van hout niet sna- ren van pezen of darmen: A. met vrij zwevende snaren, die met het plectrum (pennetje of grifje), of niet de vingers of met bei- den geknipt of getokkeld werden. a. Lyra of Citelys (Appollo -lier) in den bekenden vorm, eerst met 3, vervolgens met 5, 6, 7 en eindelijk met 11 snaren, werd bij het bespelen op de knieën ge- houden; b. Triqonon, de driehoekige Lyra; c. Simikion met 35 snaren; d. Epigonon met 40 snaren, waarvan echter velen in unisono gestemd waren; e. Psalterion, eene soort van harp; B. met snaren op eene greepplank, (zooals onze gitaar), waarbij de toonhoogte door het opdrukken der vingers verkregen werd, a. Kitharce in den vorni eener Lyra, die bij het bespelen op eene tafel kon geplaatst worden, met vijf snaren; 5. Sambyke, dezelfde soort, maar hooger gestemd; c. Eoriniisx, die met een lint of koord om den hals word gedragen; d. Nikomachos éénsnarig; e. Pandora, driesnarig; f. , eene soort van hakkebord, enz. 2. Blaas-instrumenten: a. Autos, van hout, hoorn of ivoor, met tong-mondstuk, met toongaten en kleppen, werden geblazen als onze klarinetten, oboën enz., men had onderscheiden soorten tot

accompagnement van jongens- of meisjes-, jongelings- of man - nenstemmen; alsmede voor de Dorische, Phrygische en Lydische toonsoorten, elk afzonderlijk; er waren ook dubbele, te weten: twee aan elkander gehecht, en door slechts een mondstuk ge- blazen, in unisono of octaaf gaande; b. Salpinx, van metaal met mondstukken van been, in onderscheiden vormen en bena- mingen, zooals de Archivische, de Keltische, de Egyptische, de kromme of gebogen Salpinx enz., overeenkomende met onze - 190 - horens, trompetten enz.; c. Syrinx van hout, riet enz., op onze fiageolets gelijkende, waaronder mede de Panflssit, ons papageno fluitje, met zeven pijpjes, en de Polycssnbas, met onzen doedeizak overeenkomende, gerekend worden. d. Het waterorgel (het gr. woord bet. letterlijk waterlitsit), zijnde een draagbaar instrument, hetwelk uit een beperkt aantal pijpen bestond, tot een geheel ver een klavier van toetsen verbonden. De door blaas-eenigd en met aangevoerde in de pijpen stroomende lucht bracht den toon-baigen voort. De lucht kwam eerst in een bakje half met water gevuld. De overtollige lucht duwde het water in een daartoe bestemd re- servoir, en de voor den toon benoodigde lucht stroomde in de pijpen. Het water diende dus als een soort van tegenwicht om den overtolligen wind te neutraliseeren. 3. Slag-instrsssnenten: a. Kysnbalon, op onze bekkens: b. Tim- passen, op onze pauken en c. Krotalon, op onze castagnetten gelijkende. De snaar-instrumenten dienden, om den zang of ilevet de rhyth- mische zangerige declamatie te begeleiden, terwijl de blaasinstru- inenten door korte inleidingen of ritornels den zanger of decla- mateur, den toon, waarin hij moest beginnen, aangaven, zijne voordracht, tot verpoozing en verademing, met tusschenspelen vervingen, hem in den toon hielpen vaststaan, zoo hij dreigde er uit te geraken, hem bij den overgang in eene andere toonsoort hielpen, enz. De slag-instrumenten dienden, om door geraasmaken de luidruchtige vreugde- en moed-ontboezemingen der menigte te versterken. Later werd de in strumentaalniuziek zelfstandig, en diende om de pantomimes en dansen te vergezeiien, en verkregen hare melodieën, die aan den zang ontleend waren, meer levendig- heid en uitdrukking. Van de melodieën of zangwijzen (gr. nosnos wet, bepaling), hetzij van liederen of koren, vermoedt men, daar er geene als tot ons gekomen met zekerheid bekend zijn, dat zij eenstensmig, hetzij in unisono of ook in octaven, bij wijze van recitatief of declamatie, gezongen werden, zelden den omvang van vier tonen (een tetrachord) te buiten gingen, tenzij men in den loop van den zang van gevoels -uitdrukking moest veranderen; dat er slechts een toon voor elke lettergreep van den tekst was; dat men een bepaalden rhythmus maar geens maat, zooais wij die begrijpen, in acht te nemen had. De zang was dus hoogstwaarschijnlijk bloot spraakgezang, d. w. z. gezang, hetweik zijne beteekenis uitsluitend ontleende aan den tekst. Het toonsehrift waarvan de Grieken zich bedienden, bestond -- 191 -- uit eene lijn boven de tekstwoorden, benevens de 24 groots en kleine letters van hun alphabet, welke zwart en gekleurd, in eene liggende, staande en omgekeerde houding, onder en boven die lijn geplaatst werden. Men had afzonderlijke teekens voor de zangstem, voor de instrumenten voor elk der drie toongeslachten, voor eiken toon der vijftien toonsoorten voor den rhythmus, voor de pauseeringen enz. Sommigen willen, dat het getal der toon anderen dat het 1626 bedragen heeft. -teekens 626, Het Grieksche toonstelsel, op welks ontwikkeling- het Egyptische muzieksysteem niet zonder invloed is geweest, had, ten tijde van den hoogsten bloei der Grieksche toonkunst, een omvang van 18 heele - en halve tonen, (twee octaven van groot A tot eengestreept a volgens ons hedendaagsch toonstelsel) verdeeld in tetrachorden of toonreeksen, toonladders van vier tonen. Men stemde bijv. de twee uiterste snaren van de vier snaren eener lyra in quarten, bijv. e en a, vast en onveranderlijk, en veranderde de twee mid- delste, naar gelang men het diatonische, chromatische of enhar- snonische klankgeslacht wilde hebben. Het tetrachord begon met de onderquart van de tonica, z. Taf. 1, No. 1. De lettergrepen ta, tá, the, te werden bij wijze van solmisatie- lettergrepen voor elk tetrachord gebruikt, en 1Vetc, 1Vlese, Lyclha- nos, Hypate noemde men deze vier tonen. De aaneenvoeging van twee tetrachorden vormde eene ladder van zeven tonen, terwijl de bovenste noot van het onderste tetra- chord en de onderste toon van het bovenste slechts een toon vormden ; b. v. Pete, Paranote, Paramese, 1zlese, Lichanos, Peep- pate en Hypate, z. Taf. I No. 2, die alsdan gesolfieerd worden ta, tcih, tah, ta, tu, tah, te. Het bovenste tetrachord werd ook wel eens één toon hooger geplaatst, en alsdan verkreeg men eene toonreeks, zooals Taf. L No. 3 toont, in welk achtsnarig stelsel de diaposon ontbrak. Dit gemis werd door Pythagoras met een toon, Trite genoemd, aan- gevuld, en men verkreeg dus eene toonladder volgens ons stelsel, z. Taf. I No. 4. Door deze en andere aaneenvoegingen van tetrachorden ver behalve het gezegde 4, 7 en 8 snarige, ook nog het-kreeg men, 9, 10, 11, 14 en 15 snarige stelsel, en eindelijk uit de vereeniging van de 10 en 15 snarige stelsels eene toonreeks, die in ons noten zich aldus voordoet, ' 2 Taf. I Na. 5, en volgens de toon--schrift hoogte en omvang, z. Taf. I No. 6. --- 192 --

De benaming der 18 tonen en vijf tetrachorden, benevens van den ondergevoegden laagsten toon, waren als volgt, van boven af gerekend :

18. Nette Hyperbolaeon...éengestreept a. 17. Paranete ,...... g. 5de tetrachord. 16. Trite ,...... f. Hiperbolaeon 15. Nete Diezeugmenon ...... C. 14. Paranete ...... d. 4de tetrachord. 13 . Trite ,1 ...... C. Diezeupnnenon. 12. Paramese ...... klein (h) b. 11. Nete Synemmenon...éengestreept d. 10. Paranete 5 ...... „ c. 3de tetrachord. 9. Trite ...... klein (1) bes. Syneni;nenon.

8. Mese. •...... 31 ( a. 7. Lichanos Meson...... , ) g. 2de tetrachord. 6 . Parypate ...... f. Meson. 5. Hypate Meson...... klein (b) e. 4. Lichanos Hypathon ...... „ d. Iste tetrachord. 3. Parypate „ ...... C. Hypaton. 2. Hypate „ ...... groot (H) B. Ç 1. Proslambanow.enos...... A.

Van de drie toongeslachten der Grieken, te weten : 1. het dia. - tonische, 2. het chromatische, en 3. het enharmonische, werd het boven ontwikkelde, namelijk het diatonische, met de opvolging van twee heele en een halven toon, zonder vaste bepaling in de opvolging, als het natuurlijkste, eenvoudigste en gebruikelijkste beschouwd. Bij het chromatische toongeslacht stonden, zooals bij de voorgaande, de bovenste en onderste tonen van het tetra- chord vast, en werden de beide middeltonen aldus gebruikt, z. Taf. 1, No. 7. Het enharmonisch toongeslacht heeft intervallen, die men in ons tegenwoordig toonstelsel niet kent, b. v. van 1/4 , ^/, en 5/4 tonen, en waarvoor wij ook geene schrijfteekens bezitten. In het volgende voorbeeld zullen wij dus de verlaging van een quart toon met eene Grieksche Beta B aanduiden, z. Tuf I No. 8. De Grieken moeten wel een zeer fijn gehoor gehad hebben, om zulk een interval duidelijk te kunnen zingen en onderscheiden Wij zouden een dergelijk overhalen van toon valsch en onaange- naam vinden. Ook de Grieken zullen het met de quart-intervallen wel zoo juist niet hebben genomen, en misschien is het eer eene - 193 -- zekere manier van zingen dan wel een bepaald stelsel geweest. Anders is het gelegen met eene soort van enharmonisch toonge- slacht, het zoogenaamde Spondaeische, hetwelk zich aldus voordoet, Z. laf. I No. 9. Onder Toonsoorten verstonden de Grieken octaafreeksen, door samenkoppeling van twee tetrachorden gevormd. Deze tetrachorden waren de beide Dorische (e, f, g, a en b, c, d. e), de Phrygische (d, e, f, g en a, b, c, d) en de Lydische (c, d, e, f en g, a, b, c) tetrachorden. Door het naast elkander plaatsen van de gelijknamige tetrachorden verkreeg men de Dorische, de Phrygische en de Lydische toonsoort. Men stelde de tetrachorden echter ook verbonden samen, waarbij dan de laatste toon van het eerste tetrachord de eerste toon van het tweede tetrachord was, en voegde er tot volmaking van het octaaf boven of onder een toon bij. In het eerste geval plaatste men bij den naam der toonsoort het woord hgper (boven), in het laatste geval het woord hypo (onder). Zoodoende verkreeg men behalve de drie bovengenoemde toonsoorten nog de Hypodo- rische (ook wel Aeolische of Lokrische genoemd) A—a, de Hyper- dorische of ltlixslydisclze B—b, de Hypophrygische of Jonische G—g, de Hyperphrygische a—a, de Hypolydische F f en de Hy- perlydische toonsoort g—g. Ten behoeve der menschelijke stem werden al deze oetaafreeksen ook wel op één toonhoogte getrans- poneerd. Eigenlijke maatverdeeling, zooals wij die kennen, bezaten de Grieken niet, maar wel bepaalden rhythmus, dat is eene gelijkmatig afwisselende beweging in den gang van den zang of de declama- tie, naar vastgestelde regels, of de voortloopende beweging naar zekere verhoudingen, in toonvoordracht, in woordvoordracht en lichamelijke beweging of gebaren. De wetten voor hunnen rhythmus ontleenden zij aan hunne verskunst, zooals dan ook overal het gevoel van den rhythmus en de orde er van uit de versmaat voort onderscheiding van lange en korte lettergrepen,-gesproten is. De (twee korte voor een lange in den tijd gerekend) werd op de muziek toegepast, en strekte ten grondslag aan alle rhythmische groot woord Arsis (opslag) werd de lichte en met Thesis-heden. Met het (nederslag) de zware tijd aangeduid. Drie soorten van versvoeten werden voornamelijk gebezigd, te weten : 1. de Dactylische, met onze 'tweeledige 2/4 , 4/,4 enz., 2. de Gambische, met onze drieledige 3/4 , 3/s enz., 3. de Paeonische, met eene vijfledige bij ons niet ge tijdmaat, b. v. 5/„ enz., overeenkomende. Naar gelang-bruikelijke van het getal der samengevoegde versvoeten werden de verzen ge- Muzikaal Woordenboek. 18 -- 194 - noemd, zooals van 2 dimeter, van 3 trisneter, van 4 tetrameter, van 5 pentameter, van 6 hexameter. Ook had men verzen van gemengde versvoeten. Uit deze verzen nu, wier kortheid of lengte van lettergrepen men nauwkeurig in acht nam, werden de grootere rhythmische vormen voor het geheee gedicht of voor gedeelten daarvan samengesteld en ingericht, en wel op de menigvuldigsie wijze en met veel vrijheid, doch zelden zonder onderlinge overeenstem- ming van alle deelen. Deze rhythmus nu werd door den koorlei- der (corypheus) b. v. in treurspelen door handsiagen of voetstooten (met laarzen, voorzien van ijzeren hakken) aan de hem omringende koristen kenbaar gemaakt. Korte versvoeten gaven levendigheid en onstuimigheid; lange, ernstigheid, deftigheid, pathos aan den rhythmus. Oak van Harmonie, zooals wij die verstaan, hadden de Grieken geen begrip. Bij hen beteekende dat woord over het algemeen elke overeenstemming van verscheiden dingen, in het bijzonder van elke toon- of interval.verbinding, toonsoort, melodie enz. Homophosn heteekende unisono, Sysssp/soniscls het samenklinken van de quint of quarte met den grondtoon: Diaplsossisch dat van de tens en sext, Antiphsnisch dat van de octaven. Dat men in octaven zong en speelde, kan moeielijk ontkend worden, daar somtijds vrouwen of knapen tegelijk met mannen zongen, en de stem der eerste een octaaf hooger klinkt dan die der laatste. Of men echter in de praktijk ook andere harmonische verbindingen aanwendde, mag zeer problematisch besten. De Romeinen, ofschoon na de Grieken het meest beschaafde volk der oudheid, hebben weinig of niets tot de ontwikkeling der toon- kunst bijgedragen. Rome, het middelpunt van Italië, bestond ten tijde zijner stichting (752 jaren v. Cbr.) uit Etruriërs, Sabijnen en Latijnen, en vereenigde dus de muzikale beginselen dezer drie volken; maar deze beginselen waren zeer gering en bleven datbij de krijgshaftige oude Romeinen, die zich met het aankweeken van geen andere dan van die bedrijven, kunsten en wetenschappen onledig hielden, welke hun staatkundig bestaan konden bevestigen en vergrooten. Dienvolgens werd de muziek slechts beoefend, in zooverre zij bij de godsdienstplechtigheden en in den oorlog kon dienstig zijn; en voorts ook slechts door geringe personen, daar de aanzienlijke Romeinen hetals beneden hunne waardigheid be- schouwden. Intusschen deed de verovering (146 jaren v. Cbr.) van en het verkeer met Griekenland van lieverlede de liefde voor Grieksche toonkunot bij hen ontwaken, en Grieksche onderwijzers - 195 - en toonkunstenaars brachten haar ook te Rome tot een zoo hoogen graad van bloei, dat keizer Nero (60 jaren na Chr.) 5000 muzi- kanten onderhield, en zelf de miziek zeer ijverig beoefende. Na den dood van dezcn vorst geraakte echter de toonkunst te Rome, omdat zij door dien gehaten dwingeland zoo zeer bemind, bevorderd en beoefend was geworden, in verachting en verval. Beide, en de Grieksche en de Romeinsche toonkunst, kwijnden en waren haar einde nabij, toen zij een nieuw leven ontvingen in de kerkmuziek der Christenen, die haar voor hunne godsdienstpleehtig -heden wijzigden. Evenals hij de Joden vormde ook bij de Christenen de psalm de kern van het liturgisch gezang. liet is niet aan te nemen, dat de Apostelen of hunne eerste opvolgers aan de zangwijzen, waarop de psalmen bij den joodschen eeredienst gezongen werden, iets veranderd hebben. Behalve van de psalmen vinden wij in de brieven van de Apostelen en de oudste kerkelijke schrijvers ook nog melding gemaakt van zg. ,,Canticct spiritiealici", lofzangen, die aan de be- zieling en de kunstvaardigheid van een of ander gemeentelid hun ontstaan te danken hadden. De melodieën dezer lofzangen waren natuurlijk in den geest van den tijd gedacht, d. w. z. van over- wegend grieksch karakter, want de grieksche beschaving was toenniaals die der geheele beschaafde wereld. Men mag dus van de muziek der eerete christelijke tijden veilig aannemen, dat zij, hij eenige hebreeuwsehe reminiseenties in het psalmgezang, overigens het antieke grieksche toonsysteem tot grondslag had. Bat de verschillende gezangen der eerste christenen slechts een betrekkelijk geringen toonomvang hadden, unisono werden voor- gedragen, en zonder uitzondering tot het dicstonisch toongeslacht behoorden, is buiten twijfel. De geheele vergaderde gemeente toch nam aan het kerkgezang deel, men was dus wel gedwongen zich aan het eenvoudige en meest natuurlijke te houden. Daarenboven paste het diatonisch toongeslacht het best bij de heiligheid en verhevenheid van den ehristelijken eeredienst, daar het zelfs door heidensehe wijsgeeren om zijn ernst en waardigheid ver boven het chromatisehe en harmonisehe werd gesteld. En wat het unisono zingen betreft, meerstemmigheid in den zin, gelijk wij het verstaan, was aan de Ouden onbekend. Van den beginne af scheidde zich de kerkzang in twee hoofddeelen: Ccsntess accentus, het gezang van de altaardienaars en van de korte antwoorden daarop, hetwelk meer op eene plechtige oplezing dan wel op zingdn geleek, - en canttes cosscentsis, de melodieën - 196 - die het geheele koor of de geheele gemeente zong. De psalmen, de korte antwoorden op het gezang des bisschops, waarschijnlijk ook de meer bekende lofzangen werden uitgevoerd door het ge- heele volk, in twee koren verdeeld. Toen de liturgie cchter lang- zamerhand uitgebreider, de gezangen talrijker en kunstvotler werden, deed de behoefte al spoedig eigenlijke voorzangers en zangerkoren aanstellen. Van het gebruik van instrumenten bij de godsdienstoefeningen vinden wij gedurende de eerste eeuwen geen spoor. De luidruch- tige instrumentaalmuziek bij den afgodsdienst der heidenen schrikte de Christenen hiervan af. Intusschen kon het Christelijk kerkgezang gedurende de eerste eeuwen onzer tijdrekening slechts geringe vorderingen maken, nit hoofde der vervolgingsn, waardoor de Christenen gedwongen werden hunne godsdienstoefeningen in het geheim en in stilte te vieren; maar toen keizer Constantijn (325) den Christelijken eeredienst tot godsdienst van den staat verhief en de kerkmuziek zich in het openbaar mocht doen hoeren, begon zij aanzienlijke vorderingen te maken. Onder de vele groote en heilige mannen, die zich aan den kerkzang lieten gelegen liggen, zijn vooral bekend Ambrosius, aartsbisschop van Milaan ( ± 397) en paus Gregorius de Groote (590-604). De h. Ambrosius dichtte vele hymnen, welke hij zelf op muziek zette, en gaf aan den kerkzang in Zijne gemeente een geheel eigen- aardigets vorm, waarom deze den naam van Asnbrosicscsnsch keric- gezang verkregen heeft. Waarin eigenlijk de Ambrosiaansehe kerczang van den Gregoriaoisscheie verschilde, is niet met zekerheid uit te maken. Vrij zeker mag men aannemen, dat de h. Ambrosius in Zijne kerk eene in het Oosten gebruikelijke wijze van voor- dracht invoerde, welke eens ruimere deelnanie van het volk aan den kerkzang toeliet. Waarschijnlijk is het ook, dat de door hem gecomponeerde melodieën zich onder rhythmisch opzicht enger aan de versmaat aansloten, terwijl het Gregoriaansch zich meer aan het woordaccent houdt. Ook meenen sommigen redenen te hebben tot de veronderstelling, dat in het Amohresiaansch kericgezang ver- sieringen met chromatische halve tonen niet ongebruikelijk waren. Van het thans nog bestaande Ambresiaansch keriegezang in de kerk van Milaan is de integriteit te twijfelachtig, dan dat het omtrent deze quaestie zekere gegevens kan verschaffen. Ook op theoretisch gebied schijnt Ambrosius werkzaam te zijn geweest. - 197 -

Volgens de overlevering tenminste moet de keuze van vier van de grieksche octaafreeksen voor kerkelijk gebruik, n. 1. die van d—d e---e, f—f en g—g, aan hem toegeechreven worden. Van hetgeen passs Gregsriess voor den kerkzang gedaan heeft is meer bekend. Hij zette de door Ambrosius begonnen regeling voort, verzamelde de beste çn meest gebruikelijke gezangen, dichtte en componeerde nieuwe, verdeelde den verkregen voorraad over de verschillende tijden van het kerkelijk jaar, zorgde er voor, dat de melodieën op schrift gebracht en aldus voor het nageslacht bewaard werden, bracht door vntwikkeling, vermeerdering en vaststelling der kerkelijke toonladders alles in een afgerond systeem, en gaf op deze wijze aan den officieelen zang der K. Kerk dien sedert in hoofdzaak onveranderd gebleven vorm, waarin de Gre- gsriaansche zang nog thans gekend en gebruikt wordt. Het boek, waarin hij al de door hem vastgestelde gezangen bijeenbracht, droeg den naam van Ant ipissnaritem cessts (cents lat. bet. iets, dat uit brokstukken is samengesteld). Men verhaalt er van, dat het in een kastje gesloten bij het altaar van den h. Petrus bewaard werd, en dade alleen in geval van twijfel over een of andere noot mocht geraadpleegd worden. Vervolgens stichtte Gregorius zangscholeii, stelde zangmeesters aan, en hielp zelf bij het önderricht. Overal, waarheen zich de Christelijke geloofsbelijdenis uitbreidde, bracht zij ook haar kerkgezang snede, maar nergens werd het zoo ijverig en met zoo veel vrucht aangekweekt als in Italië, vanwaar het eigenlijk naar alle landen uitging, en van waar het de benaming van Ûesntus Ronsanus, Roomsch gezang, ver- kreeg. Keizer Karel de Grsste ontving omstreeks 800, op zijne klachten over het barbaarsch kerkgezang in' zijne landen, van den toenmaligen paus Leo III twee geleerde mannen en bekwame zangmeestcrs, Thesdsress en Beneclictsss, ter verbetering van het kerkgezang in Duitschland. In Germanje's wonden hadden de Barden de heldendaden der voorouders bezongen; maar de Bar- len zwegen reeds eedert lang; het volk zong niet; slechts in kloosters en kerken werd nog gezang gehoord. In Gallië was het beter gesteld. Vroeger had men daar Grieksche en Idomeinsche toonkunst beoefend, en men wil, dat onder anderen ilulariets, bis- schop van Poitiers, omstreeks 350 hyninussen gedicht en de zang- wijze er voor gecomponeerd heeft. Intsesschen hadden de invallen der Barbaren, ten tijde der groots volksverhuizing, de verdere aankweeking der kunst belemmerd. Het is hier de plaats om eene kleine uiteenzetting te geven van - 198 - het Gregosiaansche toossstelsel. Zooals boven gezegd is wordt de keuze van vier octaafreeksen uit het Grieksche toonstelsel voor kerkelijk gebruik aan Ambrosius toegeschreven. Het zijn de toon- ladders d—d, e—e, f—f en g—g; zij worden authentieke of oor- spronkelijke genoemd, omdat er later andere toonladders van afgeleid zijn. Volgens de overlevering geschiedde dit door paus Gregorius, doordien hij de bovenste quart van elke toonladder (b.v. in de toonladder d—d de quart a—d) onderaan bracht, waardoor er vier nieuwe toonladders ontstonden, die een quart lager beginnen dan de vier bovengenoemde; zij worden plagale of afgeleide tonen genoemd. Zoodoende zijn er acht kerktonen, vier authentieke en vier plagale, voor welke benaming de latijnsche telwoorden: prirnus, secunclus (eerste, tweede), enz.worden gebruikt. Zij worden volgenderwij ze gerangschikt:

T. prirnus of le T. (authent). D, e,f,7i Modus c1orjns. T. secundus of 2e T. (ping). M. hypsclorius.

T. tertius of 3e T. (authen t ) B,'­ 1,^77 g. a,-^^_ b, c, —d,7 e. ill. phryqius. T. quartus of 4e T, (ping). b, c, d, E,f, g, s, b. 111. hypophrygins.

T. quintus of 5e T. (authent). F, g, a, b, c, i e , f. M. lydius. T. sextus of 6e T. (ping). c, d, e, F, g, a, b, c. M. hypolydius. T. septimus of 7e T. (authent). G, a,b,c, d,e,f,g. ]VLmixoiydizs. T. octavus of 8e T. (plag) (1. e.f. G. a.b.c. d.111 hypornixslydius Na de 1 2de eeuw voegden sommigen hier nog zes, andere nog vier toonsoorten bij; want, zoo meende men, men kon ook op A, B en C, een tooaiadder bouwen, en vervolgens van deze authen- tieke toonsoorten de quart onderaan brengen, waardoor elk dier toonsoorten wederom haar plagale erlangde. Zóó ontstonden de zg. nieuwere kerktonen met deze ladders: T. nonus of 9e T. (authent). A, b, c, d, e, f, g, a. Modus aeslius.

T. decimus of 10e T. (plag.) e, f, y, A, b, c, 717e'. B. hypoaeolisss.

(T. undecirnus of lie T) (authent.) B, c, d, e, f, g, a, b. tIL hyperaeslius.

T. duodecimus of 12e T. (piag.) f, g, a, B, c, d, e, f B hyperphryyius. - 199 -

T. decimus tertius of 13e T. (authent.) JJ/I. jonicus

T. decimus quartus of 14e T. (plag) g, a, b, C, cl, e,f, g. M. hypojonieus. Daar echter de lie en 12e toon uit den triton en zijn omkeering ([—h, b—f) bestaan, worden zij niet gebruikt. De aan het Grieksche toonstelsel ontleende benamingen: Maclies darius, enz. kwamen ten tijde van Glareanus (1488-1562) in gebruik. Zij werden echter alleen gebezigd in de mensuraalmuziek; in het Gregoriaansch heeft men altijd de namen: le, 2e, 3e toon, enz. behouden. De dorische, phrygische, enz. toonladders der kerkmuziek zijn ook in geenen deele dezelfde als de gelijknamige in het Grieksche toonstelsel. Elke toonladder berust op een grondtoon, toniccs, die er den grondslag van vormt, waarvan de melodie uitgaat, en waarin zij sluit. De grondtoon, en derhalve ook de sluitnoot, van eene authen. tieke toonladder en die van de van haar afgeleide plagale is dezelfde. In het bovenstaande lijstje der kerktonen hebben wij den grond- toon telkens met een hoofdletter geschreven. De boogjes boven de toonladders dienen, om de lezers opmerkzaam te maken op de wijze van samenstelling der ladders; de authentieke tonen bestaan uit een quint en een quart, en de plagale uit een quart en een quint. De oude Grieken, zooals mede de eerste Christenen, gebruikten ter aanduiding en onderscheiding van de toren de letters van het Grieksche alphabet, die men boven de teketwoorden plaatste. Zij werden mede naar Italië overgebracht, maar omstreeks het einde der Sde eeuw door Latijnsche vervangen, en wel van a tot p voor de ioenmaals gebruikelijke 15 tonen. Paus Gregorius I bracht de benaming der tonen op de zeven eerste letters van het alphabet, en wel zoodanig, dat de tonen van het onderste octaaf door A, B, C, B, F, F, G, die van het tweede door a, b, c, cl, e,ƒ, g, en die van liet derde door au, bb, aangeduid werden. In de negende voegde men een nog lageren toon J'(Garnsna), in de tiende nog eenen F, en voorts in vervolg van tijd nog meer er bij, zoodat men in de iGde eeuw tot C afgedaald was, welke toon van toen af de grondslag der toonladder gebleven is. Tot toonschreft gebruikte men de z. g. Penmen, naar het Grieksche woord neunea, wenk. Deze bestonden uit allerlei soorten van puntjes, haakjes, streepjes, die men boven de te zingen woorden plaatste, om de toonhoogte aan te duiden. floe onzeker dit toon- schrift was, moge bet voorbeeld, z. Taf. 1 No. 10, aantoonen. Eene 200 -

aanmerkelijke verbetering werd in de Ode of lOde eeuw er aan ge- geven, doordien men eene lijn boven den zangtekst trok en de neumen daar onder en boven plaatste, en een heden toon door T, Tones, aan- duidde, z. Tcsf. 1 No. 11 en 12, in welk laatste voorbeeld men zich de drie eerste letters, F, D, G, als gekleurd moet verbeelden. Later voegde men er nog eene tweede lijn bij, kleurde de eene rood en de andere geel en noemde die F- en C-sleutel; in de tusschenruimte werden de tonen g, es, S, geplaatst, z. Taf. I No. 13. Guido van Arezzo, monnik in het Benedictijner-klooster te Pomposa, nabij Ferrara en Ravenna, voegde, omstreeks het be- gin der tide eeuw, nog twee lijnen er bij, de eene tusschen de beide, bestaande, en de andere er onder, zoodat elke neume of noot hare bepaalde plaats kreeg, z. Taf, I No. 14 en teekende één der vier lijnen met een F, een andere met een U, ter aanduiding van den toon, die op de aldus geteekende lijn lag. Later gebruikte men somtijds meer lijnen, en teekende dan een derde lijn met G. Deze in gothieken vorm geschreven letters zijn van lieverlede in de figuren veranderd, welke wij sleutels noemen, z. Taf. I No. 17. Maar niet alleen in Italië, ook in andere landen ging men ge- lijktijdig voort veranderingen en verbeteringen in het uitgevon- den lijnstelsel te maken. De neumen werden intussehen meestal slechts op de lijnen zelven, en niet in de tussehenruimte geplaatst; hier en daar bezigde men elf en meer, ja zelfs tot negentien lijnen, waarvan nog voorbeelden voorhanden zijn; en dit gebruik hield zich in sommige oorden tot in de 1 7de eeuw staande. Bene nagelaten compositie van Iluebald (geb. in 840 en oven. in 930 als Benedictijner monnik, te St. Amand in Vlaanderen) strekt ten voorbeeld van neumeutchrift van vijf lijnen, met de neumen en tekstwoorden er tussehen ; deze begint aldus, z. Taf. 1 No, 15. In ons uotenschrift overgebracht, zou men het op de volgende wijze lezen, z. Taf. I No. 18. Dezelfde Huebald vond ook een notenschnift uit, hetwelk bekend is onder den naam van Dasicsn -schrift. Het bestond uit het Dasian- teePee }- dat in verschillendeis stand geschreven en met verschil- lende toevoegsels voorzien de verschillende tonen aanduidde. Aan hovengenoemden Guido van Arezzo had men, behalve in liet notenschrift, ook eene groots verbetering in het zangonder- wijs te danken. Naar zijne leerwijze leerden dekweekelingen in twee jaren tijds nicer en nauwkeuriger dan vór hem in tien - 201 -

jaren, volgens de getuigenis der schrijvers van zijnen tijd. Zie- hier een kort begrip van Zijne methode. Het tetrachord (viertonig stelsel) der oude Grieken vermeer- derde hij met twee tonen, en noemde deze toonreeks oftoonladder hexacJord (zestonig of zessnarig stelsel). De tonen van dit hexaçherd werden bij de zangoefeniegen niet met de letters a, b. c, ehz., zooals toen gebruikelijk was, maar met de lettergrepen at, re, mi, fa, sot, let genoemd. Deze lettergrepen had hij uit een door hem geeomponeerdeis lofzang op St. Joannes den Dooper verkregen, en wel op de volgende wijze: Ut queant laxis. Resonare fibris. Mira gestorum. Fksmuli tuorum. Solve polluti. Labii reatum. Sancte Joannes. (Open mijnen mond en zuiver dien, opdat uw dienaar de wonderen uwer daden met ruime tonen weêrgalmen doe, Heilige Joannes.") Zooals men uit het voorbeeld, z. Taf. 1 No. 17, ziet, gaan de lettergrepen at, re, mi, fa, sol, la telkens een trap hooger, z. Tof. I No. 18, en stemmen zij overeen met de letters e, d, e,f, g, a. Het zingen naar deze lettergrepen noemde men de Guidonische Solmi satit. De toenmaals gebruikelijke toonomvang of diapason van 22 tonen, van groot () tot tweegestreept e, (b en bes voor twee to- nen gerekend) werd door Guido van Arezzo bij de solmisalie in 7 hexachorden verdeeld. Bij elk dezer hexachorden is er van den derden tot den vierden toon een halve toons-afstand. Ziehier de samensteling dezer 7 hexachorden: lit, re, mi, fa, sal, let £, A, B, C, D, E at, re, mi fa, sol, let 2 (C D, E, P, G. a W, re, mi, fa, sal, let P, G, a, bb, c, d itt, re, mi, fa, sal, la 4. G,a, b, c, d, e 5.1 at, re, mi, ,fa, sal, let c,d,e,f,g,aa - 202 -

6 ci, re, mi, fa „ les f, g, aa, bbb, cc, dd ut, re, mi, fa, sot, le 7. J g, aa, bb , cc, dd, ee Uit deze samenstelling blijkt, dat de meeste tonen in meerdere hexachorden voorkomen, en dientengevolge ook niet altijd den - zelfden naam dragen. C bijv. heet fa in het eerste en sit in het tweede hexachord. Wanneer nu de melodie zich binnen dcii om- vang van één hexachord hield, was er geen moeielijkheid, en behielden de tonen hun oorspronkelijke benaming, z. Tal I. No. 19. Werd deze omvang echter overschreden, rn a. w. kwam de melodie ook op het gebied van het aangrenzende hexachord, dan had men aan de zes bovengenoemde lettergrepen niet genoeg, en moest men zijne toevlucht nemen tot de zg. Msttatio (verwisseling). Deze bestond hierin, dat men te beginnen bij den toon, die beschouwd werd als overgangstoon tusschen de twee hexachorden, de tonen niet meer met de namen noemde, die zij in het eerste hexachord droegen, maar met de namen, onder welke zij in het tweede hexachord voorkwamen, z. Tcsfl No. 20. Men volgde hierbij den regel, dat de halve toon altijd mi—fa moest heden, en dat men de mutatie begon op den toon, die onmiddellijk aan het mi—fa voorafging.

De zoogenaamde Gssidonische of Ilcsrmonisehe Hand, mede af- komstig van Guido ven Arezzo, was eene geteekende hand, op en tusechen de vier vingers waarvan de lettergrepen der solmi- satie, ut re, ml, fa, sot, la geschreven stonden. Ten einde den juisten aanhef van den aanvangtoon aan te geven maakte men toenmaals gebruik van het Monochord welk instrument uit éen snaar bestond, die over eene plank gespannen was, en waar- onder stukjes hout van verschillende breedte gestoken werden, ten einde onderscheiden en bepaalde toonhoogten te verkrijgen, Het monoehord gaf verntoedelijk aanleiding tot de uitvinding van het ('iaciclssrd, en dit weder tot die van het Kiavier, Forto-Piano, enz. Hoeveel gemakkelijker de Guidonische zangmethode mocht zijn dan die, welke men voor hem gebruikte, zij leverde evenwel nog vele moeieljkheden op, zcoals wij gezien hebben ; en eerst in de 1 7de eeuw werden deze opgeheven, toen Erycianus Puteanus (van der Putten), van Venlo, de lettergreep- bi van het woord lcsbii, die naderhand in ei en si veranderd werd, er bijvoegde, en dusdoende de octaaf-toonachaal voltallig maakte, die vervol- gens hij het muziekonderwijs tot grondslag diende. Bij de Italianen, Franschen en Zuid-Nederlanders of Belgen, - 203 - heeft de Guidonieche toonbenaming at, re, mi, fa, sot, la, si de vroegere Gregoriaansche a, b, c, d, e, f, p geheel en al ver- drongen, en is zij in de wereidsehe zoosvel als in de kerkelijke muziek tot op den huidigen dag in gebruik gebleven, evenwel niet de verandering van eene lettergreep bij de Italianen, die wel do hebben doen vervangen. De door-luidendheidshalve at door kruis- of molteeken verhoogde of verlaagde toon wordt bij gezegde volken door diesis Ital. en dièse Fr. (naar het Ur. cliesis, een gedeelte van een toon) b. v. ais of a-kruis door in diesis en in clièse, en door bimmolle Ital. en hémol Fr. (naar het Lat. b-,noiiis, weeke of zachte b) b. v. as of a-mol door in hisnmoiie en in bémoi aangeduid. In En-eland en Duilsehiand hebben de Gregoriaansche letters als toonbenaming de bovenhand behouden, althans in de wereld- sche muziek. In Engeland gebruikt men de zeven letters, a, b, c, d, e, f, p onveranderd, en voegt er, in geval eener verhoogiiig door een kruistceken, het woord sharp (hard, scherp) hij, b. v. als of a-kruis a sharp, en in geval eener verlaging het woord flat (zacht, flauw), b. v. as of a-mol a flat. In Duitschland heeft men in de Gregoriaansche letters eenige verandering gebracht men noemt daar de tinten a, h, c, d, e, f, p met een kruisteeken () er voor ais, his, eis, dis, eis, fis, gis, en met een rnolteeken (5) er voor as, b, ces, des, es, fes, yes. In Noord-Nederland zijn drie soorten van tsonbenaming in gebruk; men zegt b. v. a a-icrnis, a-nsoi; a, isis, as; en at, cct-bruis, nt-bemsi. Zoo er ten dezen éenheid van stelsel wenschelijk is, is het tevens wenschelijk, dat het stelsel van den heer Wilhelmus Smite, in leven hoofdon- derwijzer der volkszangscholen enz. te Amsterdam, aangenomen worde, hetwelk, volgens de door hem uitgegeven Handleiding en Schosiboeie voor het Voi1s-zangoisderwijs, in de opvolging van het voornoemde Hoogduitsche stelsel bestaat, behoudens de verande- ring van h, his en b (bmnol) in h, bis en bes. Zooals reeds is aangemerkt, bestaat er in den Gregoriaanschen zang geene maat; evenwel wordt er een kortere of langere (1uur der tonen in acht genOmen, welk verschil uit de langere of kortere lettergrepen van de Lalijnoche tekstwoorden voort- spruit; z. Taf. 1 No. 21 toont de gedaanten der noten voor den toonduur van: 1. halven, 2. quarten en 3. achlsten aan. Er is dus geen ander rhythmuo noch metrum, dais door de langere of kor- tere uitspraak der lettergrepen gevorderd wordt, en de Gregori- aansche zang is derhalve als een louter declamatorieehe zang te beschouwen. De af brekingen, rusten en pauseeringen worden - 204 - door enkele woorden, zinsneden en volzinnen bepaald, en door vier rustteekens, z. Taf. I No. 22, aangeduid, te weten: i. adem- haling zonder ophouding van den zang, 2. langere ademhaling en korte afbreking van den zang, 3. kleine root en 4. groste rust, naar verkiezing en omstandighedeis. Overigens dient men de lange lettergrepen te aceentueeren. Het tempo of de beweging der melodieën is langzamer ofschie- lijker naar den aard der zangwijzen of ook naar den aard der feestdagen, b. v. op de feestdagen van den eersten rang zeer langzaam en deftig, op die van den tweeden iets sehielijker, en op die van den derden nog oehielijker, als het ware in den gewonen leestoon. De toonomvang in de G.regoriaansche zangwijzen is zeer be- perkt, ten hoogste van tien tonen, en dient steeds in unisono te worden voorgedragen. Het Gregoriaansche toonsteleel is streng cliatsnisch, en laat geen andere verhoo ging of verlagi ng der tonen toe, dan in sommige gevallen de verlaging van b tot bes ter vermijding van den triton. Ofschoon, gelijk wij boven gezien hebben, sommige kerktonen met elkander overeenkomen in omvang, en derhalve dezelfde toonladder hebben, zijn zij toch niet aan elkander gelijk. Want behalve den omvang (ambiPss) zijn er nog andere eigenaardig- heden, en wel: i. De grondloon of toniect, die altijd sluitnoot is zoo loopen bijv. de eerste en de achtste kerktoon beide van P tot P maar van den eersten is d, en vail den achtsten is de grondtoon. 2. De dominant (Ook wel teisss- genoemd), ni. die toon welke in de melodie heerschende is, om welken de andere tonen zich als het ware groepeeren. In de authentieke kerktsnen is de dominant de quint van den grondtoon, niet uitzondering van den derden toon, welks dominant niet b maar c is; in de plagale kerkionen is het de terts onder den dominant van hun respectieven authen- tieken, met uitzondering van den achtsten kerktoon, welke dominant niet b maar c is. De reden waarom in de beide uitzonderingen niet b dominant is maar c, ligt in het verar.derlijk karakter van b, welke toon somtijds verlaagd wordt tot bes. 30 De reperctsssio (terugslag), zijnde het dikwijls voorkomend interval tusschen finaal (tsniccs) en dominant. Behalve de opgenoeinde eigenaardigheden kunnen ook nog de volgende onderscheidingsteekenen van dienst zijn, om te beslissen, in welken kerktoon een stuk staat:

1 0. Komt de quint sterk boven den finaal uit, dan zal de kerk- toon authentiek wezen. 2 1. De authentieke kerktotien komen ge- -- 205 -• woonlijk langzamerhand tot hunne finalen, de plagale daaren- tegen dikwijls sprongsgewijze. Behalve de hoofd - of grondtoonsoort bevat eene melodie nog toevallige of bijtoonsoorten, waarin de hoofdtoonsoort uitwijkt en een' korten tijd vertoeft, om weder tot de eerste terug te keeren. Zulke uitwijkingen kunnen op bijna eiken toon der toon - schaal van de hoofdtoonsoort geschieden. De toevallige grond- tonen bij de halve sluitingen zijn gewoonlijk in den eersten, twee- den, zevenden en achtsten kerktoon, op de quart en quint, in den derden en vierden op de terts, quart en sexte, en in den vijfden en zesden op de terts en quint. Wat de begeleiding van het Gregoriaansch betreft, ofschoon men het in deze zaak nog niet tot één algemeen aangenomen stelsel heeft kunnen brengen, worden toch de volgende beginselen door niemand meer in twijfel getrokken: 1°. De begeleiding mag in geen geval het diatonisch karakter der melodieën veranderen, en moet zelve zooveel mogelijk diatonisch zijn. 2°. In het algemeen genomen mag de begeleiding de kerktonen niet beschouwen als behoorende tot het dur- of )nol-toongeslacht, maar moet zich streng houden aan de eigenaardigheden van iederen kerktoon. 3 0. Alle tonen der treffende diatonische toonladder kunnen tot het vormen van akkoorden worden gebruikt, het slotakkoord echter moet op den finaal zijn opgebouwd. 4°. De akkoorden, die onafhankelijk en zelfstandig mogen voorkomen zijn alleen de reine drieklanken in hunnen stamvorm en hunne eerste omkeering ; dissonanten mogen slechts doorloopcnd of op de wijze van den z. g. strengen stijl voorbereid en opgelost voorkomen. 5 5. De begeleiding mag de melodie niet overheerschen, maar moet zich altijd bescheiden op den achter- grond houden. Wegens te hooge of te lage ligging van den zang moet soms de melo- die in eene andere toonsoort gezongen en gespeeld worden, dan de kerktoon aanwijst. Dit noemt men transpositie; intusschen mag dit transponeeren niet willekeurig, maar moet het niet kunde en overleg geschieden. Ziet karakter, dat volgens Adam de Fulda (1491) aan eiken kerk - toon eigen is, wordt opgegeven als volgt: lste toon vol deftige waardigheid met verschillende modulatiën, van ernstigheid tat eene opgeruimde stemming overgaande,; 2de toon dof en zwaarmoedig, klagende, zuchtende, hakend verlangen te kennen gevende ; lids toon heftig, driftig, dreigende en bevelende, met verwijderde inter- vallen of melodiesprongen ; 4de toon beweeglijk, innemend, aan- - 206 - trekkelijk, vermanen le en smeekende ; 5de toon overwinnende, blijde gewaarwordingcn, jubel en vreugde te kennen gevende ; 6de toon aandachtig, ootmoedig, medelijden opwekkende, liefelijk, met een' trapsgewijze melodieëngang van nauwe intervallen; 7de toon verheven, majestueus, deftige blijdschap en statigen ernst uitdruk- kende; 8ote toon gemengd, tot alle soorten van gezangen te gebruiken. Over de hosge waarde van het Gregoriaansch zijn alle deskun- dige het eens. De bekende geschiedvorscher Ambrss zegt er van, dat men zich nauwelijks eenen zang kan denken, die beter voor het beoogde doel past. De in de Gregoriaansche gezangen wonende levenskracht is zoo groot, dat zij, hoewel volstrekt geen harmoni zeering noodig hebbende toch eene uitputtelijke stof voor de rijkste en kunstvoste harmonische behandeling bevatten, en eenen schat vormen, van welke rijkdom de kunst eeuwen lang heeft geteerd, en in de katholieke kerkmuziek nog teert. In de middeleeuwen ontwikkelde zich ook, vooral in Duitschland, het zg. geestelijk lied (Kirchenhied hgd), welks melodie meestal in een der kerktonen gecomponeerd was, doch overigens geheel van het Gregoriaanseh verschilde, daar het door enge aansluiting aan den strophiochen versbouw den liedvorm bezat. Vooral tijdens de Hervorming verscheen er van katholieke zoowel als van protes- tantsche zijde een groot aantal van zulke liederen. Luther zelf was een groot minnaar, voorotander en beoefenaar der toonkunot. Hij is in zoover de schepper van het protestantsehe gemeentelied, gewoonlijk koraal genoemd, als hij voor den eesedienst der Evangelische Kerk de latijnsche taal en het gregoriaansch kerkgezang verwierp, daarvoor het geestelijk volkslied in de plaats stelde, en een groot aantal gezan- gen, deels met door hem zelf vervaardigden, deels ook met voor zijn doel gewijzigclen tekst verzanielde en uitgaf. Voor de psalmen, hymnussen, geestelijke liederen, die hij uit het Latijn vertaalde of zelf dichtte, behield hij vele Oregoriaansche wijzen, die door de afgemeten Hoogduitsche verzen eene soort van maat en rhyth- mus verkregen. Ook nam hij vele zangen over van Job. Huss en de Boheemsehe Broeders, die reeds eene eeuw vroeger een kerke- lijk voikogezangboek bezaten. Of hij zelf ook melodieën gecom- poneerd heeft mag betwijfeld worden. Al de zangwijzen bestaan uit louter eenvoudige, zich langzaam voortbewegende hoofdnoten, thans allen van dezelfde waarde, hetgeen vroeger het geval niet was; zij worden noch door bijnoten versierd, noch in eene nauw- keurige tijdmaat voorgedragen. De toonteekens of noten, alien gelijk in gedaante geven slechts de toonhoogte te kennen. De toon- -- 205 -• woonlijk langzamerhand tot hunne finalen, de plagale daaren- tegen dikwijls sprongsgewijze. Behalve de hoofd- of grondtoonsoort bevat eene melodie nog toevallige of bijtoonsoorten, waarin de hoofdtoonsoort uitwijkt en een' korten tijd vertoeft, om weder tot de eerste terug te keeren. Zulke uitwijkingen kunnen op bijna eiken toon der toon - schaal van de hoofdtoonsoort geschieden. De toevallige grond- tonen bij de halve sluitingen zijn gewoonlijk in den eersten, twee- den, zevenden en achtsten kerktoon, op de quart en quint, in den derden en vierden op de terts, quart en sexte, en in den vijfden en zesden op de terts en quint. Wat de begeleiding van het Gregoriaansch betreft, ofschoon men het in deze zaak nog niet tot één algemeen aangenomen stelsel heeft kunnen brengen, worden toch de volgende beginselen door niemand meer in twijfel getrokken: 1°. De begeleiding mag in geen geval het diatonisch karakter der melodieën veranderen, en moet zelve zooveel mogelijk diatonisch zijn. 2°. In het algemeen genomen mag de begeleiding de kerktonen niet beschouwen als behoorende tot het ditr- of knol- toongeslacht, maar moet zich streng houden aan de eigenaardigheden van iederen kerktoon. 3 5. Alle tonen der treffende diatonische toonladder kunnen tot het vormen van akkoorden worden gebruikt, liet slotakkoord echter moet op den finaal zijn opgebouwd. 40. De akkoorden, die onafhankelijk en zelfstandig mogen voorkomen zijn alleen de reine drieklanken in hunnen stamvorm en hunne eerste omkeering ; dissonanten mogen slechts doorloopend of op de wijze van den z. g. strengen stijl voorbereid en opgelost voorkomen. 5 0. De begeleiding mag de melodie niet overheerschen, maar moet zich altijd bescheiden op den achter houden. -grond Wegens te hooge of te lage ligging van den zang moet soms de melo- die in eene andere toonsoort gezongen en gespeeld worden, dan de kerktoon aanwijst. Dit noemt men transpositie; intusschen mag dit transponeeren niet willekeurig, maar moet het niet kunde en overleg geschieden. Het karakter, dat volgens Adam de Fulda (1491) aan eiken kerk - toon eigen is, wordt opgegeven als volgt: lste toon vol deftige waardigheid met verschillende modulatiën, van ernstigheid tot eene opgeruimde stemming ore rgaande-; 2de toon dof en zwaarmoedig, klagende, zuchtende, hakend verlangen te kennen gevende; 3de toon heftig, driftig, dreigende en bevelende, met verwijderde inter- vallen of melodiesprongen; 4de toon beweeglijk, innemend, aan- - 206 - trekkelijk, vermanen e en smeekende ; 5de toon overwinnende, blljde gewaarwordingen, jube1 en vreugde te kennen gevende; Gde toon aandachtig, ootmoedig, medelijden opwekkende, liefelijk, met een' trapsgewijze melodieëngang van nauwe intervallen; 7de toon verheven, majestueus, deftige blijdschap en statigeu ernst uitdruk- kende; Sste toon gemengd, tot alle soorten van gezangen te gebruiken. Over de hosge waarde van het Gregoriaanoch zijn alle deskun- dige het eens. De bekende geschiedvorscher Ambros zegt er van, dat men zich nauwelijks eenen zang kan denken, die beter voor het beoogde doel past. De in de Gregoriaansche gezangen wonende levenskracht is zoo groot, dat zij, hoewel volstrekt geen harmoni- zeering noodig hebbende, toch cone uitputtelijke stof voor de rijkste en kunstvolste harmonische behandeling bevatten, en eeneu schat vormen, van weiks rijkdom de kunst eeuwen lang heeft geteerd, en in de katholieke kerkmuziek nog teert. In de middeleeuwen ontwikkelde zich ook, vooral in Duitschland, het zg. geestelijk lied (Kirchenhied hgd), welko melodie meestal in ems der kerktonen gecomponeerd was, doch overigens geheel van het Gregoriaansch verschilde, daar het door enge aansluiting aan den strophisehen versbouw den liedvorm bezat. Vooral tijdens de Hervorming verscheen er van katholieke zoowel als van protes- tantsche zijde een groot aantal van zulke liederen. Luther zelf was een groot minnaar, vooretanJer en besefenaar der toonkunst. Hij is in zoover de schepper van het protestantsche gemeentelied, gewoonlijk koraal genoemd, als hij voor den eesedienst der Evangelische Kerk de latijnsche taal en het gregoriaansch kerkgezang verwierp, daarvoor het geestelijk volkslied in de plaats stelde, en een groot aantal gezan- gen, deels met door hem zelf vervaardigden, deels ook met voor zijn doel gewijzigden tekst verzamelde en uitgaf. Voor de psalmen, hymnussen, geestelijke liederen, die hij uit het Latijn vertaalde of zelf dichtte, behield hij vele Gregoriaansche wijzen, die door de afgemeten iloogduitsche verzen eene soort van maat en rhyth zaugen over van Joh. Huss en-mus verkregen. Ook nam hij vele de Boheemsche Broeders, die reeds eene eeuw vroeger een kerke- lijk voikogezangboek bezaten. Of hij zelf ook melodieën gecom- poneerd heeft mag betwijfeld worden. Al de zangwijzen bestaan uit louter eenvoudige, zich langzaam voortbewegende hoofdnoten, thans alien van dezelfde waarde, hetgeen vroeger het geval niet

was; zij worden noch door bijnoten versierd, noch in eene nauw- keurige tijdmaat voorgedragen. De toonteekens of noten, allen gelijk in gedaante geven slechts de toonhoogte te kennen. De toon- - 207 hoogte der melodiePn is nog beperkter dan die van het Gregoriaansch gezang; welke beperking noodzakelijk was, daar zij voor de uit- voering door eens ongeoefende volksmenigte moesten dienen. De begeleiding op het orgel bleef zooals zij toenmaals voor het Gre- goriaansch gezang bestond; in den beginne zonder voor-, tussehen- of naspel op het orgel ; dit werd later ingevoerd. In navolging van Luther is er, zoowel in Duitsehiand als in Frankrijk, Engeland, Zwitserland en overal, waar de reformatie doordrong, een onbe- rekenbaar getal koraalgezangen gecomponeerd. Gedurende ander- halve eeuw, dus tot op het einde der 1 7de eeuw, hield men zich aan den ouden stijl ; maar na dat tijdvak onderging de orgelbege- leiding van het Protest antsche kerkgezang vele veranderingen en wijzigingen.

Vol g ens de beschouwing, die wij eerst van het Grieksche toon- stelsel, en daarna van den Gregoriaanschen zang hebben gegeven, kan het eerstgenoemde als de wortel en het andere als de stam van den boom der tsonkunst worden aangemerkt Nu zullen wij zien, welke loten en takken die stam geschoten heeft, en wel door de in hem wonende en zich van lieverlede ontwikkelende krachten, te weten de Harmonie en de Mensussr. De eerste beginselen der harmonie moeten waarschijnlijk in de instrumentaalmuziek gezocht worden. Een voorname plaats onder de instrumenten bekleedde reeds vroegtijdig bet Orgel, en wel in den vorm, gelijk wij het cog thans bezitten: bet windorgel. Dit instrument was intussehen nog zeer onbeholpen. De toetsen waren zoo groot en zwaar, dat zij met vuist of elleboog moesten nedergedrukt worden. Toetsen en pijpen waren naar de diatonische schaal met groote terts gerangschikt; de omvang was hoogstens 21 tonen. Daar waren echter in het begin der middeleeuwen ook eenige instrumenten in gebruik, die door hunne etgenaardige constructie het oor aan het gelijktijdig klinken van verschillende tonen gewend hadden. Zulke instrumenten waren bijv. het Organists-um, de Vielle, de Rota, welke zoo gevormd waren, dat de strjkstok noodzakelijk meerdere snaren tegelijk moest raken. Op éine snaar werd de melodie gespeeld, terwijl de andere snaren als grondtoon en quint medekionken, zoodat bet aldus voortgebrachte klankeffect eenige overeenkomst had met dat van den thans nog bekenden doedelzak. Het vermoeden is niet ongegrond, dat langzamerhand de organisten ook op hun instru- ment dergelijke klankeffecten poogden voort te brengen, ja dat men ze eindelijk ook in de vokaalmuziek beproefde. De naam Orpenum - 208 -

waaronder de eerste proeven van meerstemmige vokaalmuziek bekend zijn, zou door het aannemen dezer gissing verklaard wor- den, te meer, als men in aanmerking neemt, dat het woord Os-ganurn niet slechts orgel in het bijzonder, maar ook alle muziekinstru- menten in het algemeen beteekende. Zooals gezegd is, komt de eerste vorm van meerstemmige vokaal- muziek voor in het zg. Orjeicinum. Met dit woord werd in het bij- zonder bedoeld het begeleiden eener melodie door één of meerdere in parallel-quinten (resp. quarten) medezingende stemmen. Waar- schijnlijk is deze wijze van zingen onder de zangers ontstaan, maar door Hucbald, van wien reeds boven gesproken is, het eerst onder regels gebracht. Men had vooreerst het eigenlijk Parallel-orgcsnuni, hctwelk hierin bestond, dat eene melodie door eene stem in de quint, of door meerdere stemmen in quint, octaaf en duodecime begeleid werd, zoodat het geheel eene reeks van parallel-quinten (ieep. parallel-quarten) vormde. Doch men had ook een ander soort van Oiigcsssssin, waarin quiritcñ en quarten -parellellen slog wel de hoofdzaak uitmaakten, maar waarin toch ook andere intervalleis, vooral secunde en terts, doorloopend voorkwamen, zóó echter, dat bij rustpunten en bij het slot de stemmen in octaaf of prime te zamen kwamen. Deze laatste wijze van zingen, vooral toen zich langzamerhand ook het princiep der tegenbeweging begon te doen gelden, vormde den overgang tot den zg. Discantus. Nog lang echter, nadat men het organizeeren in diocanteeren had veranderd, behield men den naam Orjcsnum. De discantus (fr clicisant) bloeide in de lie en 12 eeuw vooral in Frankrijk. Deze soort van meerstemmige muziek was at meer volmaakt dan het Organum, en bestond hierin, dat meerdere stem- men de melodie, welke door één partij gezongen werd, zonder niaatafdeeling en grootendeels willekeurig met meerdere of mindere tonen begeleidden. Men had twee soorten van Discantus : den een- voudigen en den versierden, welke laatste den naam droeg van Confess floridus (lat.) of fleurettes (fr.). Omstreeks ter zelfder tijd was, mede in Frankrijk, de soort van meerstemmige muziek in zwang, welke men fatso-bordsne (fr faux-bsurdsss) noemde, en waarbij de melodie door twee andere stemmen met de nuder-quart en de onder-sext begeleid werd, zoodat het zangstuk uit eene On- afgebroken reeks van terts-sext-akkoorden bestond. Later werd deze compositie-vorm meer en meer gewijzigd; thans noemt men falss-bsrdssse het zingen van psalmverzen in akkoorden, waar verschillende cadenzen van matigen omvang zijn tussohengevlochten. - 209 --

Dit meerstemmige figuraal-gezang begon nu ook eene nauwkeu- riger bepaling van de waarde der tonen of noten onderling te eischen, en eene maatverdeeling noodzakelijk te maken. Als eerste schrijvers over den Cantus niensurabilis of de Musica mensurabilis, den maatzang, hebben zich toenmaals onderscheiden Franco van Keulen te Luik, dington in Engeland, Hieronimus van Moravië en anderen. In dien tijd was het ook, dat eerst de eigenlijke noten, namelijk zwarte vierkante koppen of punten met en zonder staarten, op en tusschen de vier lijnen van een notenbalk, ter vervanging der neumen, ingevoerd werden. In het begin der 14de eeuw begon men nu ook den discantus of de gefigureerde stem, die van lieverlede vaster van stand, houding en gang geworden was, door middel van notenpunten tegenover den cantus firmus op de notenlijnen aan te duiden, en noemde dit Punctuyn contra punctsnn lat., punt tegen punt, noot tegen noot, en van daar heeft de benaming van Contrapunt haren oorsprong. Ook de Canon lat., (regel, richtsnoer, voorbeeld) eene later dan de hoofdstein beginnende geregelde imitatie, nabootsing of herhaling der melodie van de hoofdstem, (toenmaals Tenor, vaste, vasthou genoemd) hetzij in deze of in eene andere toonsoort,-dende stem rechtstreeks of ir omkeeringen door 3, 4 of 5 bijstemmen, werd toenmaals door Marchettus van Padua uitgevonden, en daardoor de weg gebaand tot het vinden der Fuga. Tevens begon deze, even als Jean de Muris, van Normandië, te Parijs, John Tewsbury in Engeland, Robert de Handlo en anderen, te gevoelen, dat de gelijktijdige evenredige voortschrijding van twee volkomen consonnancen onaan- genaam voor het gehoor was; hij verbande dus de quart- en quint- progressiën, en zuiverde de accoorden en harmonie-opvolgingen. Met. de herleving en den bloei der schoone kunsten en weten- schappen in de 15e eeuw, voornamelijk in Italië, vermeerderden ook de beoefening en de bevordering der toonkunst. Het spreekt echter vanzelf, dat het meesterschap over de vormen, de vaar zekerheid in het gebruik der nieuwe kunstmiddelen-digheid en eerst langzamerhand werden verkregen, en dat, voor, het zoover was, de composities weinig muzikale waarde bezaten. Ook heeft men, aan dat tijdperk te danken eene meer grondige berekening en juister vaststelling der harmonische verhoudingen en intervallen, voornamelijk ook: van den halven toon, alsmede van de waarde der noten. De toonduur werd toen bepaald door blanke in plaats van zwarte noten, en wel op de volgende wijze, (z. Taf I. No. 28). Muzikaal Woordenboek. 1.4 - 210 -

V. Maxima = twee Longae 20. Longa = twee Breves 30 Brevis = twee Semibreves 40 Sesnibrevis = twee Minimae 50 Miniiiie = twee Semiminimae 60. Semiminima = twee Eusae 70 Fusa of Unca.

Het gebruik er van was evenwel nog zeer ingewikkeld, en va- rieerde op velerlei wijzen. Het tempo of de graad der beweging werd door cijfers en tcekens bij den toonsleutel in het begin van een stuk aangeduid, alwaar mede door puntjes, cirkels, cijfers, enz, de maatsoort, te weten Tempos perfectusn, de onevene b. v. Tern- pus irnperfectusn, de cvene tijdmaat, b. v. 4/ opgeteekend stond. De pauseering, Tempos vacouon, had insgelijks reeds hare tee- kens. Maatstrepen waren intusschen nog niet in gebruik. De com- posities werden toen nog niet of hoogst zelden in partituur uitge- geven; zij verschenen gewoonlijk alleen in afzonderlijke stemmen. Men mag echter aannemen, dat de componisten voor eigen gebruik hunne werken in een soort van partituur nederschreven. Ook de organisten en luitisten brachten nseerstemmige vocaal-composities voor hun eigen gebruik in een soort van partituur. Deze orgel- en luilpartituren zijn bekend onder den naam van Tavolatura (it.) of Tabulatuur (z. Woordenboek). In de volgende lGde eeuw werden intusschen vele verbeteringen ingevoerd, zooals het gebruik der maatstrepen, de vereenvoudi- gin en vermindering der maatteekens, de benaming der tempo's met Largo, Adagio, Andante, A llegro, enz., en andere. Dit zoowel als de vermeerderde vermenigvuldiging der muziekwerken, die vroeger enkel geschreven of geteekend, sedert 1443 mede door middel van houtsneêplaten, en nu door middel van losse gegoten typen (uit- gevonden door Ottavio Petrucci te Venetië, in 1 502) gedrukt werden, was voor de aanlecring en beoefening der toonkunst zeer bevorderlijk. Langzamerhand ontwikkelde zich de toenmalige contrapuntische compositiewijze tot groote volkomenheid. De eer van het eerst dergelijke composities vervaardigd en gedurende meer. dan een eeuw aan het hoofd der muzikale beweging gestaan te hebben, komt toe aan de Nederlanders. De grondlegger der Nederlandsehe school was Wilhelmus Dufay (+ 1432); zijne voornaamste volge- lingen waren Johan Okeg hem ( -t- 1513), de Utrechtsehe kapelmees- - 211 -

ter Jakob Obrecht (-1- 1506), Josquin de Prés (1480 — 1520), en eindelijk de laatste vertegenwoordiger der Nederlandsche school, de beroemde Munchener kapelmeester Orlandus Lassus (+ 1594). De Nederlanders brachten hunne muziek ook naar Italië. Jaren - lang bestond de pauselijke kapel grootendeels uit Nederlanders. De Nederlander Adriaan N'illaert (+ 1562) was de grondlegger der Venetiaansche school, én de ZRomeinsche school werd gesticht door Palestrina, die een leerling was van den Nederlander Claude Goudimel. Giovanni Pierlu'igi da Palestrina (Joannes Petrus Aloysius Praenestinus), geboren te Palestrina — het oude Praeneste — in 1526 en gestorven te Rome den 2den Februari 1594, bekleedt een geheel buitengewone plaats in de geschiedenis der toonkunst. De hooge vlucht, welke de technische vaardigheid der Componisten in dien tijd had genomen, had niet weinig schade toegebracht aan den ernst en de waardigheid van den kerkzang, en tot vele misbruiken aanleiding gegeven. Tegen deze misbruiken had het concilie van Trente eenige in algemeene termen vervatte verbodsbepalingen uitgevaardigd. Eene commissie door Pius IV benoemd om het werk van het Concilie omtrent dit punt voort te zetten, moest o. a. ook onderzoeken, in hoeverre de meerstemmige muziek met inacht- neming der bestaande voorschriften in de Kerk behouden kon worden. Te dien einde werd aan Palestrina het componeeren van eene Mis opgedragen, die aan alle vereischten zou voldoen. Hij kweet zich van zijn taak door het componeeren van drie zessteYn- mige Missen, waarvan de laatste vooral de hoogste bewondering mocht verwerven, en onder den naam van 11I`issa Papas 1Vlárcelli, welke naam haar later door den componist gegeven is, algemeen bekend is. Palestrina paarde aan verbazende vruchtbaarheid — hij compo- neerde alleen in de negentig missen — een groote contrapuntische vaardigheid, een fijn en diep gevoel en een verheven opvatting van zijn taak als kerkelijk componist. Zijn beroemdste werken zijn behalve bovengenoemde Mis, zijn composities op het Hooglied van Salomo, zijn Improperia, meerdere boeken Lamentaties, een twee- korig Stabat Mater, enz. Palestrina, benevens Nanini, insgelijks een beroemd componist en zanger van dien tijd, stichtten eens muziekschool te Rome, die den naam van Rosneinsche School verkreeg, en waarin vele meesters opgekweekt zijn, die de kunst en den echten kerkstijl van Pales- trina met glans hebben voortgeplant, zooals b. v. G. Allegri, ---212-

1590-1629, T. L. da Vittoria, uit Spanje, omstreeks 1585 en later een geacht kapelmeester te Rome ; F. Baj, 1650-1714 ; 0. Benevoli, kapelmeester aldaar, omstreeks 1646 ; G. Bernabei, 1647-1732, zijn opvolger in 1672; G. 0. Pitoni, 1657-1743; B. Marcello, 1680-1739; Fr. Feo, 1700-1755, en vele anderen. Intusschen verschenen, nog voor den dood van Palestrina, de eerste voorboden eener geweldige omwenteling in de toonkunst. Vooral van Florence uit reageerde men tegen de polyphonie der Neder trachtte er de Monodie, homophone meerstem -landsche school, en sologezang, enge aansluiting aan den versrythmus, voor in-migheid, de plaats te stellen. Daarbij ontwikkelde zich langzamerhand. ons tegenwoordig harmoniesysteem door een vrijer gebruik van de chromatiek, en het terugdringen van alle andere toongeslachten behalve het Jonische en het Aeolische, welke allengskens in ons dur en mol veranderden. Deze nieuwe stijl oefende op de kerkmuziek en in den beginne ook op de profane muziek een ongunstigen invloed uit. Van dien tijd af dagteekent de verbastering der kerkmuziek, waar- uit wij ons eerst in de allerlaatste tijden beginnen op te heffen. De eerste, die de nieuwe richting in de kerkmuziek invoerde schijnt Ludovico Grossi, meer bekend onder den naam van Viadana (± 1645), geweest te zijn. Hij componeerde stukken voor een of meer solostemmen met begeleidenden orgelbas, welke hij onder den naam van Concerti ecclesiastici (kerkelijke concerten) in het licht gaf. De beste bedoelingen leidden hem daarbij, en deze z. g. concerti waren ook den eeredienst volstrekt niet onwaardig. Hij voerde ook den z. g. bassus continuus in, zijnde een vorm van den becijferden of generaler bas, welke reeds vroeger in gebruik was. Deze was eigenlijk niets anders, dan dat de organist de koor- stemmen, die te zamen de volle harmonie bevatten, op het orgel medespeelde. De akkoorden werden dan aangegeven door een bas- noot, waar een cijfer boven geplaatst was. Viadana's bassus con- tinuus nu volgde niet slaafs de zangstemmen, maar bracht eens zelfstandiger wijze van begeleiding. Als een uitvloeisel der kerkelijke muziek van dien tijd mag men ook het Oratorium beschouwen. Er werden reeds in vroegere tijden van het Christendom luide plechtige voorlezingen van het Evangelie bijv. van het Passie-Evangelie op Vrijdag vóór Paschen door ver Priesters op dialogisch recitatieven toon met ingemengd-scheiden koorgezang gedaan. Zoodanige psalmodieke voorlezingen ook met ingelaschte muziek, vonden voornamelijk omstreeks 1540 dikwijls plaats in de kapel of bidzaal, Oratorium van St. Philippus de Ne ri, -- 213 --

te Rome, van waar de benaming van Oratorium is ontstaan. In 1600 werd het eerste Oratorium in het openbaar te Rome uitgevoerd; waarna deze nieuwe muzikale vorm alom verspreid en menigvuldig aangekweekt werd. De stof tot het Oratorium leverden de Bij bel- sche gebeurtenissen, allegorieën van zedekundigen inhoud, enz. De stijl dier compositiën was geheel overeenkomstig met dien der missen en hymnussen van dien tijd, en de componisten van deze onderscheidden zich toenmaals mede in gene. Ook in de Evangelisch- Protestantsche kerken verhief zich ter- stond na de Reformatie, naast het unisono koraalgezang, de meerstemmige, contrapuntische zang, maar deze was eenvoudig, weinig of niet gefigureerd, naar de wijze der harmoniseering van het koraalgezang op het orgel in later tijden, waarvan hiervoren reeds gesproken is. In de laatste helft der 16e en in het begin der 17e eeuw hebben zich dienaangaande onderscheiden: Louis Bourgeois en Claude Goudimel in Frankrijk, Walther, Senfl, Agricola, W. Praetorius, L. Calvisius, L. Marschall, B. Gesius, J. Gallus, S. Osiander, H. L. Hasler, G. ErythIus, D. Scheide- mann en vele anderen in Duitschland, bovenal echter J. Eccard te Berlijn, 1553-1611, die in het Evangelische Gezang aanmerke- lijke verbeteringen bracht door de invoering van een duidelijken rhythmus en van eene bepaalde vloeiende melodie en door eene doelmatiger ontwikkeling der harmonie zonder overlading. Wat de Wereldsche Muziek betreft, levert de volkszang in de vroegste eeuwen onzer tijdrekening weinig of niets belangrijks op. De Troubadours zijn de eersten, die ten deze onze opmerking verdienen. Zij bezongen, bij de eenvoudige accoorden van eene harp of lier, op een declamatorischen toon den heldenmoed, de liefde en de getrouwheid, de schoonheid en de deugden der vrou- wen ; zij bloeiden van de lids tot de 14e eeuw in het zuiden van Frankrijk, voornamelijk in Provence; Koning Thibaut van Navarra, 1201-1254, blonk inzonderheid onder hen uit. De later zoo geliefkoosd geworden zijn hunnen oorsprong ver aan de Troubadours, die in het Noorden van Frankrijk-schuldigd hunne navolgers vonden onder de benaming van Trouvères, in Duitschland, voornamelijk in Zwaben, onder die van Minnesdnyer en in Engeland onder die van Minstrels. De Mmnétriers en, Jon- gleurs, zwervende zangers en instrumentalisten tevens, in Frank- rijk, en de Meistersd7nger, vereenigd in eene soort van muzikaal ambachtsgild `in Duitsehïand, volgden de bovengenoemden op, en bleven tot in de- •16e eeuw en later bestaan. - 214 -

De Troubadours bijzonder, minder hunne gezegde volgelin- gen hadden aan het vroeger zoo verwaarloosde ruwe volksgezang een aanzienlijke ontwikkeling gegeven, en smaak en poëzie er in gebracht; het éénstemmig lied echter werd in de 15e en 16e eeuw door den meerstemmigen contrapuntischen zang grootendeels verdrongen. Onder de gezegde meerstemmige wereldsche gezangen bekleedden eene eerste plaats de Madrigalen, herdersdichten, welke, in navolging der reeds in de 14e eeuw bekende kerkelijke motetten, het eerst door J. Arcadelt in Italië (1540) gecomponeerd en ten gehoore gebracht werden, en wel voor drie tot zeven stemmen. Deze ma- drigalen, die aan de later (1650) ingevoerde Cantates ten grond- slag strekten, werden voornamelijk gezongen in drama's, treur- en blijspelen, bij burleske maskerades, feestelijke optochten enz. en bevatten eene algemeene gevoelsuitdrukking der volksme- nigte, soms ook de gewaarwordingen van een enkelen persoon, die ten tooneele zwijgend en slechts door gebaren zijn gevoel te kennen gaf, dat door een onzichtbaar koor bezongen werd. Zoo- danige tooneelstukken met koren in den madrigaalstijl en met gedialogiseerden tekst der fabel voor de handelende personen, vindt men onder anderen reeds in 1560 door A. Della Viola, kweekeling van Willaert, gecomponeerd. Intusschen begon men voor en na de tenorstem en later den discant als obligate stem en de overige als accompagneerende stemmen te gebruiken, en eindelijk ook deze laatstgenoemde door instrumenten te doen vervangen ; op welke wijze de canzone, chanson, het lied, zooals het thans nog is, ontstond. Omstreeks Iet begin der 17de eeuw verschenen de eerste Villannellen of Villoten, landelijke zangen, volkszangen, boerenliederen in het licht. De eerste proeven van eenstemmigen zang, Monodie, met in- strumentaal accompagnement, gaf in 1579 G. Caccini, een beroemd zanger te Florence. Deze zang, Cantilene, was zelfstandig, en had de uitdrukking van bepaalde gewaarwordingen en toestanden der ziel ten doel ; ook was deze reeds van coloratuur voorzien, en eischte een aanzienlijke oefening en keelvaardigheid, voor de uitvoering. In navolging van Caccini componeerde V. Galilei dramatische scènes voor eerre stem met accompagnement van eene altviool, theorbe of luit, en J. Peri een herdersspel, Pastorale, den titel voerende Dafne, en gedicht door Rinicini, dat in 1594 te Florence werd opgevoerd. Ten einde eene proeve te nemen -- 215 -

om liet oude treurspel der Grieken met zijne reien of koorzan- gen te doen herleven, schreef gezegde dichter Rinicini het treur- spel of drama Euridice, en componeerden Peri en Caccini de koren, die daarin soms kort, soms lang den declamatorischen dialoog afwisselden. Bij gelegenheid der echtvereeniging van Hendrik IV, Koning van Frankrijk met Maria de Medicis, in 1600, te Florence, werd dit nieuwe werk met alle mogelijke pracht en met den meesten bijval opgevoerd. Later componeerden Cac- cini en Peri, elk afzonderlijk, dit drama op de gezegde wijze in zijn geheel. Op het oude Grieksche treurspel geleek deze proeve al zeer weinig; maar zij is het begin geweest van onze tegen Maar niet alleen te Florence, ook te-woordige groote opera. Rome waren in denzelfden tijd door E. Cavalieri, en te Venetië door Vecchi, soortgelijke proeven met het compo- neeren van treur- en herdersspelen genomen. In veel vroe- geren tijd had men reeds eene soort van muzikaal drama opge- voerd, dat echter niet tot ontwikkeling was gekomen. Dit waren de Mysteriën, dramatische, pantomimische, declamatorische ver gebeurtenissen en van allegorische-tooningen van Bijbelsche beelden van deugden en ondeugden, eerst in kerken en kloosters, later op tooneelen, op kerkhoven en pleinen en straten, welke soms ook met koorzangen in kerkstijl verrijkt werden. In de eerste helft der op de nieuwe uitvinding volgende 17de eeuw kon het wereldsche drama, eerst later Opera genoemd, nog maar weinig vorderingen maken. De verwijdering, die er ontstond tusschen de geleerde contrapuntisten, die zich slechts met_ ker- kelijke compositiën bezighielden en de wereldsche muziek ver beoefenaars van deze, die meestal dilettanten of-achtten, en de zangers donder grondige harmonie-kennis waren, belemmerde dien vooruitgang. Verder waren noch de teksten, noch het orkest- accompagnement geschikt, om de opkomst der opera te bevorde- ren. De inhoud der herders-, goden- en heldenspelen was aan de fabelleer en geschiedenis der oude Grieken ontleend, en bestond uit een mengsel van het ernstige, grappige, wonderbare, kluchtige en pronkende, te verward of te monotoon, om belang in te boeze- men, liet orkest bevatte in den beginne slechts eene groote lier, een klavier, eene groote citer, eene basfluit, eene knieviool en twee fluitjes, of ook soms nog maar sommige van deze instrumenten, die niets anders uit te voeren hadden dan eenige danswijzen, korte vóór- en naspelen, rit ornellen, kleine intermezzo's, bestaande veelal in arrangementen der koorzangen; overigens gingen zij in unisono -- 216 --

mede met de zangstemmen in de psalmodische koren, die het stijve declamatorische recitatief afwisselden. Dan waren eindelijk de op- voeringen van dusdanige muzikale drama's zoo kostbaar, dat zij slechts aan vorstelijke hoven of in rijke republikeinsche staten, en dan nog maar een enkelen keer, vertoond konden worden. Maar al deze beletselen konden slechts voor een korten tijd dezen nieuwen kunsttak in zijnen groei tegenhouden. Het volk vond smaak in deze vertooningen, waarin zich de dicht-, toon-, schilder-, tooneel- speel- en danskunst vereenigden om de zinnen te streelen ; en weldra kreeg de voorliefde voor de opera alom de overhand. Te Venetië, alwaar in 1637 het eerste opera-gebouw geopend was, had men in 1700 reeds 357 opera's van 40 componisten zien opvoeren, en te Bologna telde men van 1641 tot. 1700 reeds een dertigtal opera-componisten van naam. Onder de verbeteraars van het muzikale drama en het herders- spel van dien tijd roemt men bijzonder Cl. Monteverde, 1566-16,50 G. Giacobbi, 1580-1651, P. Quagliati, 1582-1649, A. Cavalli, 1610-1674, Cesti, 1624-1675, en meer anderen te Rome, Venetië, Bologna, Mantua en in andere voorname steden van Italië ver- blijf houdende. Deze toonkunstenaars regelden en vergrootten het orkest allengs tot op 1 klavier, 1 orgeltje, 3 fluitjes, 1 contrabas, 1 altviool, 4 kromhoorns en eenige andere in onbruik geraakte instrumenten. Zij gaven den zang eene meer hartstochtelijke, meer dramatische uitdrukking, aan het recitatief het natuurlijk accent der declamatie, aan het arioso meer zangerigheid en coloratuur, aan de accom- pagneerende harmonie meer modulatiën. Men deed de opera door eene soort van ouverture voorafgaan, die men Toccata noemde. Monteverde en zijn leerling Caletti-Bruni, naar zijn beschermer gewoonlijk Cavalli genoemd, ontwikkelden de Aria ; Monteverde bracht daarenboven de kunst van in- strumentatie een grooten stap vooruit. Nu begonnen ook de kerkelijke componisten en geleerde contra- puntisten zich met de opera te bemoeien, en haren bloei te helpen bevorderen. A. Scarlatti, 1658-1728, vroeg en verkreeg van de toen dichters Stampligia, A. Zeno en Metastasio eenvoudiger en-malige doelmatiger operateksten, en dus een beteren grondslag voor zijne compositie. Hij voerde de obligate of geaccompagneerde recitatieven in, verbeterde den vorm der aria, die nu, als zelfstandige kunstvorm en afgescheiden van het recitatief, uit twee deelen en een da capo van het eerste deel bestond, gaf den zang eene grootsehe, treffende uitdrukking -- 217 ---

volgens de gewaarwordingen, driften, hartstochten en situatiën der handelende personen, maakte de instrumentatie vrijer en zinrijker, en voerde, evenals Lully in 1670 te Parijs, in Italië de eigenlijke ouver- ture in. Door hem en zijne hier onder te noemen tijdgenooten en volgelingen werden de phrases verbreed, kregen de figuren meer verscheidenheid, de rhythmussen meer losheid en tevens vastere bepalingen, de melodieën meer frischheid en nieuwheid. Door de invoering van het strijkquartet werd in het einde nog eene doel- treffende zelfstandigheid en eene eigene stelling aan het orkest gegeven. L. Leo, 1694-1746, Durante, 1684-1755, en Hasse, uit Saksen, 1699-1783, leerlingen van A. Scarlatti, en anderen, maar voornamelijk N. Porpora, 1686-1767, vervolgden met den besten uitslag het door Carissimi en Scarlatti begonnen werk, de ver- betering der melodie. Intusschen geschiedde dit bij Porpora niet zonder verwaarloozing en opoffering van de harmonie en van de dramatische uitdrukking der tekstwoorden. Hij bracht al meer en meer coloratuur en bravour, schitterende passages, rijke ver sprongen en krullen in den zang; het contra--sierselen, loopen, puntisch accompagnement deed hij door eenvoudige harmonie - vulling op accoordenbrekingen vervangen, om zoo doende den zanger volle vrijheid te laten, zijne keelvaardigheid ten toon te spreiden. De Zangkunst nam dan ook toenmaals eene buitenge- woon hooge vlucht. Op de vorming der stem, op een schoonen gelijkmatigen toon, op buigzaamheid en vaardigheid, op uitdruk voordracht, op forte en piano, op-king en schakeering in de crescendo en decrescendo en andere middelen van smaak en ge- voel, werd bij het zangonderwijs nauwkeurig gelet; de cadences werden geregeld, de loopen, trillers, mordenten en andere mu- zikale versierselen tot de hoogstmogelijke volmaaktheid gebracht, de pathetische en boertige, de ernstige en vroolijke zangstijl van elkander gescheiden en afzonderlijk onderwezen. De muziekscho- len te Rome, Napels, Venetië, Bologna enz. werden zeer druk bezocht en door de bekwaamste meesters- bestuurd, en brachten de zangkunst in den loop der 18de eeuw tot den hoogsten trap van bloei. In het jaar 1625 vindt men het eerst van gecastreerden gewaagd, door wie men de discantpartijen in de kerken deed zingen, daar de gewone jongensstemzmen te zwak voor de gedu- rig moeielijker wordende zangeompositie werden bevonden, en geene vrouwen tot de zangkoren werden toegelaten. Als beroemde zangers van dien tijd, die uit de gezegde scholen, vooral uit die van N. Porpora, te Napels, zijn voortgekomen, noemt men B. Ferri, - 218 - van Perugia, die twee volle ociaven en zuiveren kettingtriller in één adem op en neder liep, en die alle chromatisehe intervallen, ook zonder accompagnernent, zuiver kon treffen ; C. Broschie, van Andria, bijgenaamd Farinelli, die van de kleine es tot de driege d gemakkelijk, zuiver, -el, ijkmatig en welluidend toon gaf,-streepte gedurende een verbazend langen tijd een cresceerenden of decrescee- renden triller slaan of eeien loon kon uithouden, die bij eene voortref- felijke school, aan de mcestmogelijke kunstvaardigheid het schooneen bevallige van den zang en tevens eene stoute, uitdrukkingvolle voor- dracht paarde ; vervolgens A. Pistocchi, Senésino, A. Bernachi, Cafa- reill, Salimbini, IJberti Porporina, Gabrieli en vele anderen. De zang- methode van A. Bernaehi, die in de door Pistoechi te Bologna gestichte school onderwezen was, is tot grondslag van het zang- onderwijs in Italië algemeen aangenomen. Onder de talrijke Italiaansche componisten, die zich in den melodierijken operasliji, behalve de reeds genoemde, gedurende de 1 8de eeuw, hetzij in Italië zelf, in Duitschland, Frankrijk of elders bijzonder onderscheiden hebben, worden opgemerkt L. Vinci, 1690-1734; Galuppi, 1706-1785, Duni, 1709-1795, Pergo- lesi, 17 10-1736, Zomelli, 1714-1774, Guglielmi, 1727-1804, Pie- cmi, 1728-1800, Anfossi, 1728-1797, G. Sarti, 1729-1802, Sac- ehini, 1734-1786, Traetta, 1727-1779, en anderen. In Duitschland was evenals in Italië de éénstemmige volks- zang door den meerstemniigen contrapuntisehen zang verdrongen geweest, en onder den vorm van het lied weder te voorschijn getreden, hetwelk met den besten uitslag aangekweekt en als een voornaam bestanddeel van de ontluikende Duitsehe opera gebezigd werd. Een der beroemdste liedereomponisten van dien tijd was H. Albert, te Koningsbergen, 1604-1668. Vóórdat H. Sehütz te Dresden, in 4627 het door Opitz vertaalde herdersspel Dafne corn- poneerde en ten tooneele, en daardoor den italiaanschen operastiji in het land bracht, was eene soort van Liederspiel in Duitsehen geest aangekweekt geworden, maar werd nu verdrongen. Te hamburg bleven de Duitsche geest en slijl nog eenigen tijd op het tooneel voortduren, en bijbelsche en andere ernstige teksten, alsmede burgerlijke, koddige en vroolijke onderwerpen werden gecomponeerd en met bijzonderers bijval aldaar opgevoerd door R. Keizer, 1673-1739, J. Maitheson, 1681-1764, U. F. Handel, 1685-1759, U. P. Teieniann, 1681-1767, en anderen. Maar ook bier, zooals elders in geheel Duitsehland reeds geschied was, kregen de Italiaansehe operastijl en zangkunst in het einde de -- 219 -- overhand. Behalve de reeds genoemde beroemde Italianen, waarvan er zich verscheiden in Duitschland ophielden, had dit land in dien tijd zijne eigene opera-componisten in dien stijl, zooals J. A. Hasse, 1699-1783, J. G. Naumann, 1741-1801, C. H. Graun, 1701 —1759 enz. Slechts in het komieke vak bleef er nog iets eigen bestaan, en deze volksopera benevens het-aardig nationaals Liederspiel werd voornamelijk aangekweekt door G. Benda, 1721 —1795, A. Schweitzer, 1737-1797, J. A. Hiller, 1728-1804, E. A. Wolf, 1735-1827, D. v. Dittersdorf, 1739-1799, Himmel 1765-- 1814 enz.

In Frankrijk had eveneens in de 15e en 16e eeuw de een - stemmige voor den meerstemmigen contrapuntischen zang moeten wijken, maar zich ook daarna weder doen gelden onder den vorm der chansons, romances, vaudevilles, enz. In 1645 werd de eerste Italiaansche opera te Parijs opgevoerd, drama's met muziek en dans waren reeds vroeger in zwang geweest. De eerste Fransche opera-componist was R. Cambert, 1628-1677, wiens werken ech- ter spoedig door die van J. B. Lully, van Florence, 1633-1687, verdrongen werden. Deze ijverige en bekwame toonkunstenaar deed zeer veel ter verbetering en verheffing van het tooneelwe- zen in Frankrijk. Hij hervormde de balletten van het hof, verving het recitativo secco der Italianen door een recitatief met bege- leiding, en verrijkte het opera- orkest met meerdere blaas- en slag-instrumenten. Hij deed door den dichter Quinault meer samenhang en dramatischen gang in de Fransche opera- teksten die hij componeerde, brengen, dan in de Italiaansche gewoonlijk gevonden werd. Hij maakte zich bijzonder populair door het in- voegen en te pas brengen van gelief koosde volksliederen en dans- wijzen in zijne opera-compositiën. J. P. Rameau, 1683-1764, die hem in de gunst der Fransche kunstwereld opvolgde, zocht meer door harmonie dan door melodisiteit te behagen ; en hij droeg er niet weinig toe bij, door de gronding van de verwantschap der accoorden en de herleiding der compositieregels tot een eenvou- digen natuurlijken grondslag het stelsel der harmonie te ontwik- kelen en vast te stellen. Intusschen waren zijne opera's te arm aan schoone, vloeiende melodieën, en werden zij zonder veel moeite verdrongen door die van de Italianen Duni, Piccini, Sacchini en anderen, die den stijl van Porpora in Frankrijk invoerden en ves- tigden, alsmede door die van F. A. Philidor, 1726-1795, P. A. Monsigny, 1729-1817, A. E. M. Grétry, 1741-1813, die den grond legden tot de Opéra Comique, welke later zoo zeer uitmuntte -- 220 -- door de naïeve, frissche, levendige en bevallige romance-melo- dieën in den volksgeest, door het pikante van den rhythmus, door de duidelijke declamatie, die het geestige of gevoelige der tekstwoorden deed uitkomen. Door deze soort van dramatisch - muzikale kunstgewrochten onderscheidt zich Frankrijk van de Italiaansche en van de Duitsche school en vormt eene eigene school. Inmiddels kwam toenmaals, 1774, nog een ander opera-compo- nist de aandacht der Parijsche kunstwereld eischen. Dit was G. W. Gluck, later ridder von Gluck, uit de Opperpaltz, 1714-1787. Aanvankelijk had deze zoo vermaard geworden toonkunstenaar de lyrische operateksten van Metastasio in den stijl van Jomelli en Pergolesi, twee der beste navolgers van Porpora, gecomponeerd, en te Weenen met bijzonderen uitslag ten tooneele gebracht; maar op het hooren der opera's van Rameau en der oratoriums van Händel was hij op het denkbeeld gekomen, van stijl te ver een anderen weg te zoeken, namelijk dien der karak--anderen, teristiek en waarheid. Hij deed te dien einde eerst door Calzabigi te Weenen Italiaansche, en later te Parijs Fransche operateksten vervaardigen, waarin geen nuttelooze rijkdom van beelden, geene doellooze bloemrijke schilderingen, geene koude, woordenrijke zedespreuken en staatkundige bespiegelingen, maar krachtige hartstochten, verrassende gebeurtenissen en boeiende situatiën bij gestadige afwisseling in de handeling en bij eene warme, na- tuurlijke taal van het hart gevonden werden. Doordrongen van den inhoud van een zoodanigen tekst, zocht hij dezen te onder- steunen, te verheffen, de uitdrukking der gewaarwordingen en het belangwekkende der situatiën te versterken; hij wachtte zich wel, -le handeling af te breken, op te houden of door ontijdige ornamenten te verzwakken. Hij beschouwde de tonen als kleuren, door middel waarvan men Bene natuurlijke, levendige-, frissche tint, Bene doelmatige mengeling van licht en bruin, en dus geest. en leven aan Bene schoone teekening moest geven, zonder de omtrekken er van te veranderen of te bederven. Hij was eenvou- dig in zijne melodieën, en vermeed allen pronk van bravour en coloratuur, waar die slechts kon dienen om te doen schitteren en de handeling te benadeelen. Hij gaf aan de recitatieven en aria's een meer -dramatischer vorm en geene te lange ritornellen, om niet de hartstochtelijke uitdrukking van den zanger te stuiten, op te houden en te doen verflauwen. Hij voegt bij een treffenden toon- val Bene rijke, veerkrachtige rhythn,iek en waarheid van decla- - 221 -

matje ; elke lettergreep verkrijgt gewicht ; elk woord wordt door middel van tonen verstaanbaar; de muziek vereenzelvigt zich met de uitdrukking van den tekst; de teekening der karakters, (wel is waar aan het toenmalige Parijsche leven ontleend) is juist; elk karakter wordt door de muziek ontwikkeld. Evenals de zanger drukt ook het orkest al wat er gedaan of geleden wordt, al wat er gebeurt op een karakteristieke wijze uit. Glück bracht het eerst eene oordeelkundige verdeeling der motieven, figuren en passages onder de verschillende instrumenten. Hij gaf aan de opera eenen tot dus verre ongekenden adel, eene hoogheid, eene verhe- venheid, die al het bestaande van dien aard in de schaduw stelde. Hij werd dusdoende de schepper van cellen nieuwen tak der opera, die later door Mozart en anderen tot een zoo grooten groei en bloei gekomen is. Op de instrumentale muziel oefende de opera over het algemeen een bijzonder gunstigen invloed uit. Voor dien tijd was zij zeer weinig in achting. Eenige blaas-instrumenten dienden slechts tot versterking van den zang; anderen werden beoefend door stads- pijpers, kunstpijpers, horenbiazers, die in gilden vereenigd, en van de zangers afgescheiden waren. De alt-viool en de her waren nog maar in de handen van rondzwervende muzikanten, die er voor den dans op speelden. Onder de veelvuldige snaarinstrumenten, die getokkeld werden, en voor het accompa g neeren van den zang dienden, zooals de luit, de pandore, de theorbe, de , de citer en andere, was de luit de voornaamste. Zij had 24 snaren, waarvan tien slechts in accoorden gestemd en als zoodanig konden aangeslagen worden. Zij is tot in het midden der iSde eeuw in gebruik gebleven. Vervolgens diende het klavier slechts tot huiselijk gebruik, terwijl de harp nog maar zeer weinig bekend was. Het orgel alleen stond algemeen in achting en werd hij voor- keur beoefend. Dit instrument bevatte evenwel omstreeks 1570 nog maar vier octaven, en daarenboven was het onderste of bas - octaaf nog niet eens volledig. Het werd intusschen reeds met de vingers bespeeld en had ook al een pedaal. Het orgelspel verkreeg voornamelijk in Duitschland zijne eerste en grootste ontwikkeling; zooals boven reeds aangehaald is, gebruikte men de melOdieën van geestelijke zangen, gearrangeerd voor het orgel, nog in de 16de eeuw als vOor- en naspelen. M. Praetorius te hamburg, 1571 —1621, begon het eerst eigen melodieën voor het orgel te dompo- neeren, en E. Schneidt te Halle, 1587-1654, het orgelspel als eene -- 222 - zelfstandige kunst te behandelen. Deze laatstgenoemde, alsmede Schild, Jacob Praetorius, Scheidemann, allen uitstekende organisten, waren Ieerlingen van den vermaarden J. P. Sweelinck, van Deven- ter, organist te Amsterdam van 1581-1621. Het eigenlijke accom- pagneeren van het gemeentegezang in de Protestantsche kerken in accoorden op het orgel, dagteekent van het jaar 1637. In Italië onderscheidden zich te dien tijde onder anderen G. Frescobaldi, 1583-1644, en A. Scarlatti, en in Duitschland J. Pachelbel, 1653- 1706, door de kunstige contrapuntische bewerking hunner compo- sitiën zoowel als door hun voortreffelijk spel. Als beroemde vir- tuozer op het klavier, dat van dezelfden toonomvang was als het orgel, en evenzoo behandeld werd, alsmede van het orgel, staan te boek D. Scarlatti, 1683-1757, Fr. Couperin, 1668-1733, J. S. Marchand, 1669-1737, J. Mattheson 1681-1764, G. F. Handel, 1684-1759, maar boven allen Sebastian Bach, 1685-1750, de groot- ste klavierist en organist van zijnen tijd. Hij was het voorname- lijk, die geest en leven in den contrapuntischen en fugeerenden stijl bracht, die door volheid van toon en spel, door breeds ac- coordenreeksen, door doelmatige verdubbelingen eene buitenge- wone uitwerking teweeg wist te brengen. Ook de technische be- handeling der onderhavige instrumenten werd door hem aanmer- kelijk verbeterd. Vóór hem gebruikte men bij het uitvoeren van toonschalen en loopende passages meestal den tweeden en derden, en soms ook den vierden vinger, maar den pink en den duim slechts bij het aanslaan van accoorden. Bach leerde ook der. eersten en vijfden vinger gebruiken, en regelde de vingerzetting, die door zijn zoon, C. Ph. Em. Bach, 1714-1788, nog aanzienlijk verbeterd werd, en tot grondslag van het tegenwoordige pianoforte- onderwijs gestrekt heeft. De compositiën voor orgel en klavier waren nogin het midden der 17de eeuw dezelfde. Men had Toccatas ter tentoonspreiding van vingervaardigheid, Fugas en Ricercatas om zijne kunst in den contrapuntischen en fugeerenden stijl te toonen ; Fantasieën, een vrijó vorm, waarin men aan het gevoel en aan de vlucht van den geest den teugel kon vieren: Suiten, die eene reeks van kleine stukken, meestal danswijzen, bevatten, en in welken vorm ook nog Seb. Bach en Handel meesterwerken geleverd hebben; Sona- tes, oorspronkelijk voor de viool bestemd, maar later op het or- gel en het klavier overgebracht, waarvan de Kamersonate gewoon- lijk uit eene Allemande, Pavone, Courante, Gigue, Fassacaille, Ga- votte, Menuet en Chaconne, en de Kerksonate uit Fugas en andere - 223 -- contrapuntische en fugeerende stukken bestond; en eindelijk de Gonceiten, eeoc nabootsing van den solozang of de aria niet koor, mede eerst voor de viool, maar later ook voor het klavier bestemd, door A. Scarlatti en Seb. Bach tot den tegeiiwoordigen vorm ge- bracht. De eerste kiavier-sonate in den tegenwoordigen vorni en smaak, werd eerst omstreeks 1700 1 gecomponeerd door J. Kuhnau, in het licht gegeven later werd deze inzonderheid door Seb. Bach en zijn zoon C. Ph. Em. Bach verbeterd en veredeld. Wat de Viool betreft, die afstammende van de reeds in de Ode eeuw bekende alt -viool, omstreeks 1600 haren tegenwoordigen vorm verkreeg, zoo is haar bouw reeds vroegtijdig tot den hoogst volmaaktheid gebracht, in de 1 7de eeuw door-mogelijken trap van de instrumentmakers te Cremona, Brescia en Innsbriick. Als viool- virtuozen van naam worden het eerst genoemd Corelli en Tartini. A. Corelli, 1653-1713, te Napels en te Rome, onderscheidde zich door een liefelijken toon en door een zangerig, gevoelig spel. U. Tartini, 1692-1770, daarentegen door een kernachtigen toon, eon stout, vlug en hoog spel, door het maken van dubbeltrillers, door trillers met gelijktijdige melodie enz. Deze laatstgenoemde stichtte cone school te Padua, waaruit een aantal goede meesters zijn voort- gekomen, zooals onder anderen P. Nardini, G. Pagnani en P. Lo- catelli, die in 1764 te Amsterdam overleed. Vervolgens maakten zich beroemd: U. Torelli, 1650-1708, die het eerst viool-concerten componeerde, zooals zij tot in 1760 in zwang bleven, D. Ferrari, 1740-1780, W. Cramer, 1745-1800, A Lolli, 1733-1802, die de teedere en liefelijke voordracht van Nardiiii met het krachtige of- fectvolle spel van Ferrari vereenigde en cciie verbazingwekkende vaardigheid bezat, U. B. Viotti, 1755-1824, die een sterken, vollen toon, een zuiver, juist en vaardig spel en cciie bekoorlijke voordracht bezat, gedurende een geruimen tijd ccii gelief koosd componist geweest is, en meesters zoo als Rhode, Alday, Libon, Labarre, Boucher, Corsier, Bacher, Pixis en anderen gevormd heeft. De Violoncel, eerst in 1710 uitgevonden, is mede een gelicfkoosd solo-instrument geworden. Onder de virtuozen, die in de voorgaande en in het begin dezer eeuw er op uitgemunt hebben, noemen wij J. P. Duport, 1741 ­ 1818, J. L. Duport, 1749-1819, B. Romberg, 1767- 1841, Max. Bohrer, 1793-1867, en anderen. Ook de blaas-instrumenten, met name de Fluit, Obol ,Klarinet, Fagot, Horen, Trompet en Bazuia, hebben reeds in de voorgaande eeuw uitstekende virtuozeu gehad. - 224 -

Omtrent het Orkest weet men, dat de reeds genoemde vioolvii- tuoos Corelli, die reeds in 1686 een orkest van 150 leden te Rome din- geerde, als de eerste oprichten van negelmatige orkesten mag be- schouwd worden. Bach en Hiindel waren de eenstcn die het orkest aan den geestigen inhoud van het gedicht, dat zij componeerden, werkelijk deden deelnemen ; Glück volgde hEn voorbeeld; aan A. Haydn, 1732-1809, was het intusschen voorbehouden, het orkest als een waarlijk zelfstandig, &s een bezield wezen te doen optre- den. Hij deed begrijpen en gevoelen, dat de onderscheiden elenien- ten er van niet slechts klank- en too nwerktuigen, niet slechts am- bachtsgereedschappen, dat zij geniussen van liefde en haat zijn, dat elke stem een onderscheiden leven, een eigenaardig karakter, eene eigenaardige neiging heeft. Aan het eene stnijk-instrument ontlokte hij de jeugdige vroolijkheid van den discant, aan het an- dere de zachtaardigheid van de altstem, aan bet derde de vurige kracht van den tenor, aan het vierde den gestrengen ernst der basstem. Zoo ook wist hij elk der blaas-instrumenten volgens zijn aard te doen spreken en zingen Hij had bet karakter en de toon- kleur der speeltuigen bespied, en gaf aan de doode werktuigen leven, geest en spraak. In het strijfc-quartet, dat door hem van ,pen onbeduidend tot een der voornaamste muziekstukken verheven is, in de Sonate, wier vorm hij, naar het voorbeeld van Seb. Bach en C. Ph. Em. Bach, maar vrijer en zinnijker ontwikkelde en uit- breidde, maar bovenal in de Symphonic (welk woord in het Grieksch sainenklank beteekent en vroeger als benaming van een instrumen- laal stuk voor meer dan één instrument gold, dat ouder geen an- dere rubriek te brengen was), als het ware eene Sonate voor orkest heeft Haydn den rijkdom van zijne kunst in de instrumentale com- positie ten toon gespreid ; hij heeft daarin al de jeugdige weelde, al de naïeve vroolijkheid van zijnen geest, al de gevoeligheid van zijn hart, al het veerkrachtige van zijn leven nedergelegd. Hij heeft de symphonic verheven tot hetgeen zij thans is, het grootste en ver- hevenste van al de instrumentale muziekstukken. Haydn's werk, de verheffing en veredeling van de instrumen- taal-muziek, zooais de Sonate, het Quartet, de Sympbonie, de Ouver- ture, enz., werd door W. A. Mozart, 1758-1791, en L. van Beet- h oven, 1770-1827, voltooid. Afgezien van de onderscheiden karak- tertrekken van elk dezer drie helden in de kunstwereld (te weten Haydn als het vroolijke, zich onschuldig vermakende, dankbaar minnende en aanminnige kind, Mozart als de levendige, vurig minnende en beminnende, levenslustige jongeling, en van Beetho- - 225 - ven als de ernstige, krachtige, ondervindingrijke man) zooals men in hunne werken uitgedrukt vindt, heeft elk van hen de muzikale vormen verrijkt en verbeterd, en de muzikale hulpmiddelen ver wel voornamelijk heeft de laatstgenoemde aan de-meerderd ; en instrumentale toonkunst een stouter vlucht gegeven: Zijne vormen zijn breeder, ruimer, zijn stijl veelstemmiger en kunstmatig, zijne gedachten dieper en ernstiger, zijne melodieën grooter, Ianger en standvastiger naar een bepaald punt strevende dan die zijner voorgangers. Zijne motieven zijn minder in getal, maar nauwkeu- riger en veelzijdiger bewerkt. Zijne instrumentatie is voller en effectrijker. Hij heeft de reine instrumentaalmuziek tot woorde lijke dichtkunst willen verheffen, die tonen als woorden verstaan - baar maken. Als waardige tijdgenooten en navolgers, waarvan evenwel niet een zijn hoogte bereikt heeft, noemen wij A. Romberg, 1767-1821, B. Romberg, 1780-1841, F. Ries, 1784-1853, F. E. Fesca, 1789-1826, L. Spohr, 1784-1838, G. Onslow, 1796-1859, F. Men- delssohn-Bartholdy, 1809-1847, J. W. Kalliwcda, 1800-1866, F. Schubert, (vooral ook beroemd als liederencomponist) 1797-1828, R. Schumann, 1810-1856, H. Berlioz, 1803-1869, Niels W. Gade, Brahms, Max Bruch, Rubinstein en anderen, die zich respectievelijk door liet componeeren van Sonates, Quartetten, Ouvertures, Sym- phonieën enz. hebben onderscheiden. Van de toonkunstenaars, die vervolgens, na de reeds te voren aangehaalde, hetzij in het bespelen van, hetzij in compositiën voor de piano-forte, die, uitgevonden in 1727, van lieverlede het kla- vier heeft verdrongen en vervangen, hebben uitgemunt, mogen de navolgende hier opgenoemd worden: Clementi, Cramer, Dussek, Kuhlau, Hummel, von Weber, Moscheles, Czerny, Kalkbrenner, Field, Klengel, Berger, Mayer Schunke, Dohler, Thalberg, Chopin, Liszt en anderen ; en van degenen, die zich door virtuositeit op de viool of door compositiën voor dit instrument roem verworven hebben : Baillot, Kreutzer, Mayseder, Lafont, Pechatschek, L. Spohr, Paganini, de Beriot, Ernst, Ole Bull, Prume, Vieuxtemps, Leonard, Bazzini, Sivori, Wieniawski enz.; van de violoncel-vir- tuozen moge naast B. Romberg nog Servais genoemd worden.. Het bestek van dit Overzicht gedoogt niet, over de bijzondere hoedanigheden en karaktertrekken der voornoemde kunstenaars uit _ te weiden, alsmede niet, de namen der zangers en der, virtuo-. zen op de blaas-instrumenten, zooals de fluit, obóë, klarinet, fa- got, horen, trompet, bazuin enz op te geven. Genoeg zij het ge- zegd, dat de virtuositeit op al de gezegde en andere instrumen- Muzikaal Woordenboek. 15 -- 226 --- ten zoo hoog geklommen is, dat men aan eene verdere verhooging mag twijfelen. Op de kerkelijke muziek had de opera intusschen geen gunsti- gen invloed, althans wat den kerkstijl betreft, die daardoor ont- aardde. Marcello, 1680-1739, Seb. Bach, 1685-1740, Homilius, 1714-1785, en eenige anderen waren in hunne missen, motetten, cantaten enz. ten minste nog ootmoedig, aandachtig en door- drongen van de tegenwoordigheid Gods ; maar Handel, 1684-1750, die een zoo grootera invloed op den kunstzin van zijnen tijd uitoefende, week van dien weg af, en sleepte zijne navolgers mede. Hij gaf aan het oratorium, dat als tot den kerkstijl behoorende beschouwd werd, een lyrisch -dramatischen vorm, doordien hij zijne personen als handelende met recitatieven, aria's, duetten enz. deed optreden, en soms in de koren elke stem haar eigenaardig karakter deed ontwikkelen. Slechts weinige zijner talrijke oratoriums ademen godsdienstig gevoel ; vrijheidszin en heldenmoed, gevoel van eigen kracht, weidsche wereldpracht, liefde en haat, driften en hartstochten van velerlei aard worden in de overige uitgedrukt. Desniettemin bezit zijn stijl eene edelheid, eene epische deftigheid, waardoor de ernst, die verhevenheid van het oratorium bewaard blijft. Nog verder dan Handel week J. Haydn, 1732-1809, van den ouden karakteristieken kerkstijl af. Uit zijne missen en hymnus- sen blijkt, dat persoonlijk gevoel, oogenblikkelijke gemoedsstem- ming, die naïef, vroolijk en opgewekt was, bij de opvatting en het componeeren van den tekst zijnen geest en zijne pen bestuurd hebben. Zijne aandacht drukt zich uit soms in een blij gejuich, soms in een vertrouwelijk onderhoud, en ook weleens in accen- ten van weemoedigheid ; maar nergens doet hij dat gevoel van oot- moed, berouw, onderwerping en vertrouwen blijken, hetwelk zich in de werken der oudere meesters vertoont. Zijne missen dus zoo- wel als zijne oratoriums, die overigens een schat van schoonheden aangaande bevalligheid van melodieën, van rhythmiek en van in- strumentatie, van natuurlijke en aesthetische uitdrukking van men- schelijk gevoel bevatten, behooren eerder tot de kamer- en tooneel- dan tot de kerkmuziek. Mozart en Beethoven zijn evenzeer van den echten kerkstijl af- geweken, maar in eene andere richting, naar het pathetisch dra Dat hunne missen, cantaten, motetten, oratoriums enz.,-matische. evenals die van hunne tijdgenooten en opvolgers, B. Klein, Eybler, Rhigini, Thomaschek, Cherubini, Hummel, J. C. F.. Schneider, Hil-

Ier, Mendelssohn Bartholdy, R. Schumann, tl . B. Marx en anderen, -- 227 -- die in meerdere of mindere mate hun voorbeeld gevolgd hebben, veel eigenaardig schoons en voortreffelijks bevatten, kan niet betwist worden. In het algemeen kan van de componisten van kerkmuziek, tot aan de laatste helft dezer eeuw toe, gezegd worden, dat geen hun- ner het onderscheid in het oog heeft gehouden, hetwelk er bestaat tusschen kerkmuziek in engeren zin en religieuze muziek. Men heeft hoe langer hoe meer, ook in de kerkmuziek, het zwaartepunt overgebracht van het vocale naar het instrumentale gedeelte ; men heeft zich in conceptie en uitvoering uitsluitend laten leiden door subjectieve opvattingen, zonder eenige rekening te houden met de eischen der liturgie. Eerst in de laatste helft dezer eeuw is in dezen betreurenswaardigen toestand langzamerhand eene verandering ten goede gekomen. Hoofdzakelijk door de bemoeiingen van den beier- schen priester Dr. F. X. Witt (t 1888) is in Duitschland eene vereeniging ontstaan, Cicilien-Verein genoemd, die zich ten doel stelt de bevordering der liturgische muziek volgens den geest der Kerk en met de stiptste inachtneming der kerkelijke wetten. Deze beweging ten goede heeft zich over de geheele katholieke wereld verbreid, en zich overal geopenbaard door het stichten van ver- eenigingen en het uitgeven van tijdschriften tot hervorming der kerk Ook in ons land bestaat een dergelijke vereeniging, St. Grego--muziek. rius-Vereeniging genoemd, welker orgaan het Gregoriusblad is onder leiding van M. J. A. Lans, en welker werkzaamheid de zegenrijkste vruchten draagt. Onder de componisten, die volgens de beginselen dezer vereenigingen werkzaam zijn, verdienen vooral genoemd te worden: Dr. F. X. Witt, die daarenboven onsterfelijke verdiensten als agitator en publicist heeft verworven, M. Hailer, I. Mitterer, P. Piel, Fr. Schmidt, G. Creith, G. E. Stehle, Fr. Koenen, en in ons land Jos. Beltjens. Eindelijk hebben wij nog den verderen voortgang der opera tot op onzen tijd te beschouwen. De roem der Italiaansche opera in den stijl van Scaxtlatti, Porpora, Jomelli en Pergolese werd vervol- gens staande gehouden door Paisiello, 1741-1816, Zingarelli, 1752 —1837, Cimarosa, 1755-1801, Simon Mayr, 1763-1816, Floravanti, 1768-1837, F. Paer, 1774-1839, welke allen zich door natuur lij- ken, liefelijken zang zonder overlading, door maat en orde onder- scheidden ; maar nu kwam Rossini, geb. 1792, die Porpora's colo- ratuur en bravour ten top voerde,,die, vindingrijk, origineel, levendig, vol vuur, de vlucht van zijnen geest niet wist te beteugelen, zijne melodieën met al te weelderige versierselen overlaadde, en de men- schelijke stem tot een instrument verlaagde, terwijl hij zich weinig - 228 - om karakteri$tiek bekommerde, den boer als den koning, den knecht als den heer, den opperpriester als den hsfnar, den held als den verliefde, den wanhspige als den vroolijken kwant deed zingen. Bellini, 1802-1835, keerde tot het eenvoudige zangerige der melo- dieën terug, vermeed het misbruik der fiorituren, verminderde het orkestgeraas, maar gaf zich te veel aan elegische sentimentaliteit over, waardosr het dramatisch karakter zijner werken dikwerf benadeeld wordt. Donizetti, 1797-1848, volgde zijn voorbeeld, kruidde daarenboven gewone melodieën met ongewone accsorden en modulatiën, en wist bij het melodische en bravourmatige der Itali- aansche muziek den rhythmus en den romancestijl der Franschen te voegen. Verdi, de eenigo Italiaansche componist van naam in onzen tijd, heeft mede veel verdienste ten opzichte der melo- diositeit, maar voegt daarbij meer pathetische kracht en breedere vormen; intusschen meent hij soms orkestgedruisch en het schreeu- wen der zangers te baat te moeten nemen, om die kracht van uitdrukking te bereiken. De opera comique in Frankrijk, ingevoerd door Monsigny en Philidor, zooals boven gezegd, werd vervolgens met den besten uitslag aangekweekt, onder anderen door Méhul, 1763--1818, Ni- colo Isouard, 1777-1818, Herald, 1791-1833, maar bovenal door Boieldieu, 1775-1834, wiens teedere, levendige en liefelijke melo- dieën in den declamatorischen romancestijl, met pikanten rhyth en eenvoudige, doebmatige instrumentat.ie nog altijd veel ge--mus noegen geven. Auber, geb. 1780, die ten opzichte van deze hoedanig- heden voor Boieldieu moest onderdoen, zocht hulp in de schitterende zangmiddelen van Rossini en in de effectvolle tooneelvindingrijkheid van den tooneeldichter Scribe. Naast de opéra comique bloeien ook nog in Frankrijk het Melodrama, door G. Benda, van Gotha, In 1774 in Frankrijk ingevoerd, en het Vaudeville, hetwelk sedert 1790 in zwang gekomen is. De door Gliick genomen proeven, om, zooals wij boven gezien hebben, den echten dramatischen stijl te voorschijn te roepen, en eene karakteristieke Duitoche operaschool te vestigen, werden, hoewel in gewijzigde vormen, met den besten uitslag aanvankelijk vervolgd door Salieri, 1780-1825, die minder pathetisch, minder grootsch en verheven, gemoedelijk van uitdrukking, eenvoudig maar doelmatig van instrumentatie, en eenvoudigelodieus m in zijne wer- ken is ; door Weigl, geb. 1766, die naïef en teérgevoelig, en mede na- tuurlijk en eenvoudig, zich door zijn roerenden, lyrisch -idyllisehen st jl onderscheidde door Winter 1754—.182o die meer navolger - 229 -

dan geniaal, door wetenschappelijke, aesthetisehe kennis en onder- vinding geleid, pathetisch, dichterlijk en karakteristiek tevens wist te zijn; door Cherubini, 1760-1842, die ernst en deftigheid met kracht en zinrijke vinding in zijne correcte en schitterende wer- ken verbindt, en die in Beethoven, aangaande den dramatischen stijl, een gelukkigen navolger heeft gevonden; maar bovenal door W. A. Mozart, 1756-1791, die hei slelsel van Gliick naar zijn ka- rakter en doel aanmerkelijk wijzigde.

Mozart was vroolijk, schalksch van aard, beminnelijk, teër- hartig, gezellig, maar soms ook schuchter, afgetrokken, droefgees- tig, weemoedig en spoedig van de eens gemoedsstemming tot de andere overgaande, kortom zeer veranderlijk en wispelturig. Dit belette hem vaak in zijnen te componeeren tekst diep door te drin - gen, dezen juist op te vatten, en in alle deelen dramatisch te be- handelen. Men vindt in zijne opera's trekken van momentaneel diep gevoel, van treffende karakteristiek, van meesterlijke schildering en ontwikkeling van gewaarwordingen, neigingen, hartstochten en driften; maar niet zelden mist men ze, waar men ze te recht mocht verwachten. Daarenboven werd hij door zijn weelderig mu- zikaal genie overgehaald om het muzikaal gedeelte der opera tot de rijkste werkzaamheid te brengen, en daarbij der handeling, s1echts voor zooverre doenlijk, getrouw te blijven. Overigens ver zich al hetgeen tot het scheppen van betoove-eenigde Mozart in kunstgewrochten op het gebied der toonkunet vereischt-rende wordt, namelijk: eens levendige, vurige verbeeldingekracht, eene hooge mate van fijngevoeligheid, een snel en juist doorzicht, eene volledige kennis van al de regels en geheimen der too nkunst, en voornamelijk ook der hulpmiddelen van de harmonie en instrumen - tatie. Mozart zocht den schitterenden Italiaanschen coloratuur- en bravourzang, wiens eentonigheid hij bands en waaraan hij geest, leven en beweging gaf, met de dramatische karakter- en situatie- schildering van Glück te vereenigen. Mozart heeft meer losheid, vrijheid, bevalligheid en verscheidenheid in zijne zangstukken dan al zijne voorgangers; hij is rijker in schoone melodieën, grondiger in de bewerking, vrijer, duidelijker, klaarder, geestiger, meer ge- schakeerd in de expositie; kortom hij heeft al zijne voorgangers overtroffen, en is door geen zijner opvolgers bereikt geworden. Onder de navolgers van Mozart verdienen voornamelijk genoemd te 'worden V. Righini, 1760-1812, L. Spohr, 1784-1838,C.M. von We- ber, 1786-1826, H. Marschner, 1795-1861, enz. Righini heeft Mozart getrouw nagevoigd in het technieke, in de kunstige contrapuntisehe -- 230 --- samenvlechting der stemmen, maar hij miste de losheid en leven- digheid van geest van zijn voorbeeld; zijne anders zoo voortreffe- lijke dramatische werken zijn eer voor concert- dan voor tooneel- uitvoeringen geschikt. Spohr is edel, verheven, romantisch, duidelijk en klaar in zijne uitdrukkingen, bij een juisten, aaneengeschakelden voortgang in de handeling; bovenal is hij rijk in harmonische kennis; maar dit verleidt hem, zijne melodieën met modulatiën te overladen, waardoor de uitwerking er van verloren gaat, en de menigvuldige herhaling van dezelfde overgangen eentonigheid verwekt. Webers werken zijn rijk in melodisch schoone uitdruk- kingen; zij zijn geestig en zinrijk; men vindt daarin de schoonste kleuren en tinten van tijd, plaats, situatiën en karakters, zoowel door den zang als door de eigenaardige instrumentatie uitgedrukt; men ontmoet er tooneelen van het hoogste dramatische gewicht, weêrgalooze schoonheden van dictie en declamatie in de recita- tieven; en in zijne liederen is de volkstoon juist en schoon aan karakteristiek, vooral in het komische en-geslagen. Marschner is in het verschrikkelijke en spookachtige; zijne instrumentatie is bijzonder vol, zonder overlading. Dat hij Webert tot zijn voorbeeld heeft genomen, blijkt maar al te dikwijls uit zijne melodische ph rasen. De meer rechtstreeksche navolgers van den opera -stijl van Gluck zijn G. Spontini, 1774-1851, G. Meijerbeer, 1791-1864, en R. Wag- ner, 1814-1883. Spontini, in Italië geboren, opgevoed en onderwezen, componeerde niet anders dan in den toenmaals heerschenden Itaiiaan- schen stijl; hij onderscheidde zich reeds vroeg door schoone cantile- nen, nieuwe coloratuur -trekken en voornamelijk in Cimarosa's buí%- parlandostijl. Evenwel ontwaarde men in zijne werken ook reeds sporen van die pathetische kracht, waardoor hij zich later onder- scheidde. Toen Spontini te Parijs kwam, deden de toenmaals (in het begin dezer eeuw) zoo opgewonden geest der Franschen, alsmede het hooren van Gluck's opera's en het dramatisch element der Fran- sche drames lyriques zijn talent voor het echt dramatische ontlui- ken, groeien en bloeien. Spontini's stijl is echt dramatisch, effect- rijk, imposant, vurig, pompeus, maar blijft zich niet overal ge- lijk, en vervalt somwijlen in de gebreken der Italiaansche alsmede tot die der Fransche school. Meijerbeer onderscheidde zich eerst in Duitschland door grondige harmonie, daarna in Italië door coloratuur als van Rossini, en eindelijk in Frankrijk door dramatische effecten. Hij vereenigt dus in zijne latere werken Duitsche har coloratuur en bravour en Fransche deela--monisatie, Italiaansche -- 231 -- matie. hij heeft bij veel gezochts en onnatuurlijks ook veel schoons, gevoeligs, karakteristieks en degelijks in zang en instrumentatie, soms ook goede schilderingen van karakters en situatiën, en hij weet met omzichtigheid het misbruik der orkestmassa's te vermij- den; maar zijne zucht tot het voortbrengen van tooneeleffect, waarbij zijn libretto- dichter Scribe hem zoo ijverig voorgaat, brengt hem vaak op den verkeerden weg. De eene trek jaagt, verdrukt, verdringt den anderen; en dit prikkelt wel is waar de nieuwsgierigheid der toehoorders, maar vermoeit de aandacht en bederft den smaak. R. Wagner, 1813-1883 kan als de getrouwste opvolger van het stelsel van Gluck beschouwd worden. Hij is eigenlijk nog verder gegaan dan deze zijn voorganger. In de be- handeling van het orkest zich aansluitend aan Beethoven heeft hij zich voornamelijk verdienstelijk gemaakt op dramatisch gebied. De opera, gelijk zij door Wagner gevonden werd, was de meest onsamenhangende en onnatuurlijke kunstvorm, dien men zich denken kan. Het drama trad er geheel op den achtergrond, de componist werd niet beheerscht door den dichter, maar omgekeerd de dichter moest den componist dienen. Het streven van Wagner nu was om aan deze averechtsche verhouding een einde te maken,, en een kunstvorm te scheppen, waarin alle kunsten: muziek, mi- miek, schilderkunst, enz. samenwerken tot het vertolken van de gedachten, door den dichter in zijn werk neergelegd. De tijd is nog niet aangebroken, om over Wagner's verdiensten en beteekenis het eindoordeel te kunnen vellen. Maar zelfs zijne tegenstanders zullen moeten erkennen, dat de rijkdom zijner gedachten en zijn meesterschap over den vorm hem recht geven op eene plaats onder de groote meesters der toonkunst. Zijne voornaamste dra- matische werken zijn: Tannhduser, .Lohengrin, Der Ring des Nibelungesi, Tristan and Isolde, Die Meistersinger von Niirnberg en. Parsifal. Een enkel woord over de muzikale ontwikkeling van ons vader- land gedurende de 19de eeuw moge dit beknopt geschiedkundig overzicht besluiten. Wanneer men de opera uitzondert, is . de stand de: muzikale ontwikkeling in Nederland niet ongunstig. Veel hebben hiertoe bijgedragen de Maatschappij tot bevordering der Toonkticnst, op- gericht in 1829 en de in 1875 opgerichte Nederlandsche Toon Eerstgenoemde maatschappij heeft ook-kunstenaars-vereeniging. eene Yereeniging voor Nederlandsche muziekgeschiedenis in het leven geroepen, welke reeds veel to de kennis en de waardeering ^- 232 - van onze vaderlandsche muziekgeschiedenis heeft bijgedragen. Bekende Nederlandsche componisten uit den laatsten tijd zijn: Joh. J. H. Verhuist, G. A. Heinze, Fracas Coenen, R. Hol, W. F. G. .Nicolai. In hoeverre zich het muzikaal stelsel ontwikkeld heeft en tegen algemeen in gebruik is, zal hier verder worden aangetoond.-woordig c De Toonkunst of -Muziek is de kunst of de vaardigheid om de gewaarwordingen der ziel in geregelde tonen uit te drukken, hetzij door middel van de stens, als wanneer zij Vocaal-, of door middel van speeltuigen, instrumenten, als wanneer zij Instrusnentaal-mu ziek genoemd wordt. De Toonkunde is de wetenschap, op welke wijze die uitdrukking van de gewaarwordingen der ziel geschiedt, of moet geschieden ; zij omvat de grondbeginselen en regels der Compositie, toonzet- kunst, en der Executie, uitvoering, benevens de kennis van het notenschrift, de kennis van de stem en de instrumenten, en van hare behandeling. Deze Theorie moet derhalve bevatten : Toonhoogte, samenklank, toonduur, toonsterkte, toonverbinding, melodisch: me- lodie, en harmonisch : harmonie, vorm der muziekstukken, stijl, smaak, toonschepping en uitvoering.

II.

Toonhoogte.

a. De geheele omvang der tegen elkander afgemeten, in de mu- ziek aangenomen klanken, van den diepsten of laagsten tot den hoogsten, bestaat uit halve tonen, en is verdeeld in reeksen van vijf heele en twee halve tonen, Octaven genoemd, die wegens den van natuur gelijksoortigen klank om den achtsten toon, de octaaf, wederkeeren, en wel nagenoeg tienmaal in den geheelen toon Deze zou intusschen nog aanmerkelijk vergroot kunnen-omvang. worden, zoo onze gehoorwerktuigen de nog fijnere klanken duide- lijk konden waarnemen, onderscheiden en bepalen, en zoo aan nog grovere of zwaarder klanken zuiverheid van toon kon worden gegeven. De zichtbare teekens, waardoor de tonen worden aangeduid, noemt men Notena, en zijn gevormd, zooals op Taf, 1. No. 23b; zij worden, behalve in het Gregoriaansch, hetwelk slechts vier lijnen gebruikt, tegenwoordig op zoogenaamde Notenbalken van - 238 -

vijf lijnen, z. Taf. II No. 24, geplaatst, en wel tusschen, op, onder en boven de lijnen, z. Taf. H. No. 25. De plaatsing daarop, hooger of lager, geeft de betrekkelijk hoogere of lagere toonhoogte te kennen, terwijl de vorm den toonduur bepaalt. Daar intusschen deze vijf lijnen geene genoegzame uitgebreidheid ter plaatsing van de teekens der toonhoogle aanbieden, moet men zich van hulp- lijnen onder en boven den notenbalk bedienen, z. laf. H. No. 26. Deze hulplijnen zijn eigenlijk niets anders dan lijnen, waarmede men den vijfiijnigen notenbalk vermeerderd heeft doch waarvan men alleen het gedeelte, wat men noodig had, heeft laten staan. De benaming der noten geschiedt in Italil en Frankrijk met de letteigrepen ut (do), re, int, fa, ssl, la si, en in Duitschland met de letters c, d, e, f g, a, ii, in Nederland en Engeland niet de let- ters c, d, e, f, g, a, b; z. 0. bl. 203. Ter aanduiding van bedoelde toonhoogte der noten dienen ze- kere teekens of figuren, die vooraan in den notenbalk geplaatst en Sleutels genoemd worden. De Sleutel geeft den naam aan van de noot, op welker lijn zij geplaatst is; wanneer deze eenmaal bekend is, laten de overige noten zich gemakkelijk bepalen. Oorspronkelijk waren de sleutels eigenlijk niets anders dan de naam van een of anders noot voor een der notenlijnen geplaatst, naar welke noot men de overige noten kon berekenen. Hieruit blijkt, dat alle tonen tot het vormen van sleutels gebezigd kunnen worden, en dat er dus eigenlijk zooveel sleutels bestaan als er tonen zijn. Men stelt zich echter tot dit doel met drie tonen te- vreden, en wel de tonen : F, C, en C', omdat deze drie het gcheele toonstelsel omvatten. Men gebruikt dus F- C-, en G-sleuteis. De sleutels kunnen overal staan, zoowel op als tusselien de lijnen. In de praktijk evenwel beperkt men zich tot de plaatsen op de lijnen zonder echter alle dus beschikbare plaatsen voor alle sleutels te gebruiken. De stemsoort, waarvoor men schrijft, bepaalt, welke soort van sleutel men zal gebruiken, en op welke lijn men dezen zal plaatsen. De algemeene regel, hierbij gevolgd, is, dat men zooveel mogelijk het gebruik van hulpljnen moet vermijden. Zoodoende verkrijgt men de volgende sleutels: 1. De bas.sleutel of F-slesetel op de vierde lijn; 2. de barpton-sleufel of F-sleutel op de derde lijn; 3. de tenor-sleutel of c-sleutel op de vierde lijn; 4.. De alt-sleutel of e-sleutel op de derde lijn; 5. de snezzosspraanslentel- of c.sleufel op de tweede lijn; 6. de sopraan-sleutel of c-sleutel op de eerste lijn; en 7. de viooi.slentef of g -sleutel op de tweede lijn. De beide F-sleutels wijzen F klein octaaf, de vier c-sleutel8 284

c ééycgestreept octaaf en de g-sleutel g ééngestreept octaaf aan. Het Gregoriaansch gebruikt slechts F- en C-sleutels. Het boven beschreven sleutelsysteem heeft zich ontwikkeld in den bloeitijd der Nederlandsche school. Hoe logisch en tegelijk practisch dit systeem is, maakt Taf. II. no. 27 aanschouwelijk. Uit dit voorbeeld kan men terstond de natuurlijke opvolging der sleutels erkennen, en tegelijk zien, dat iedere stem ééngestreept c zingei kan, dat deze toon een der laagste is van den toonomvang der sopraan- en der mezzosopraan-stem, voor alt en , tenor ongeveer in het midden ligt, en voor baryton en bas onder de hoogste tonen be- hoort. Voor de beide laatste stemmen is dus de geheele notenbalk naar onderen nog beschikbaar, voor de sopraan en mezzosopraan de geheele notenbalk naar boven, voor alt en tenor de halve notenbalk naar boven en de halve naar onderen, juist gelijk de natuurlijke toonomvang van iedere stem vereischt. Op deze wijze kunnen derhalve nagenoeg alle tonen, welke een of andere stem zingen kan, op den notenbalk worden aangeduid, zonder dat men tot hulplijnen zijn toevlucht behoeft te nemen. In de moderne muziek gebruikt men den mezzosopraan- en de baryton-sleutel in bet geheel niet meer, den sopraan-sleutel slechts hoogst zelden, en den alt-sleutel alleen nog maar voor sommige instrumenten. Dit is zeer te betreuren. Een gevolg van deze verminking van het sleutel- systeem is, dat het onderricht in de algemeene muziekleer en het zangonderwijs, vooral wat noten lezen en transponeeren betreft, op éénzijdige, onlogische en mechanische wijze geschiedt. De samenstelling der sleutels in vierstemmige schrijfwijze het meest bij de Ouden in gebruik, was: bas- tenor- alt- en sopraan-sleutel. Daarenboven had men ook nog andere samenstellingen, met be- hulp waarvan men zich het transponeeren vergemakkelijkte, en waarvan de gebruikelijkste was: baryton- alt- mezzosopraan- en vioolsleutel. De Italiaansche meesters der 16de eeuw noemden deze laatste samenstellingen: Chiavette of Chiavi trasportate. De algeheele omvang der tonen is, zooals reeds is gezegd, in octaven verdeeld. Deze hebben, om ze van elkander te onderschei- den, hunne benamingen beginnende met de laagste of diepste als volgt: 1. Contra-, 2. Groot-, 3. Klein-, 4. Eéngestreept-, 5. Tweege- streept-, 6. Driegestreept-, 7. Viergestreept-, 8. Vijfgestreept- enz. Octaaf, z. Taf. II No. 28, alwaar zij in noten volgens de bijge- voegde nommers worden aangewezen. In letterschrift beteekent dien ze aldus : 1. Cs 2. C ; 3. c, 4. c,-5, c, 6. c, 7. c, 8. et enz. - 235 --

Wegens de hoeveelheid der hulplijnen, die het notenlezen moeie- Iijk maakt, bedient men zich van het Italiaansche woord Ottava of All' Ottava, verkort 8va. of all 8 va., waardoor aangeduid wordt dat de noten acht tonen lager, zoo dit onder den notenbalk, en acht tonen hooger, zoo dit boven den notenbalk staat, moeten ge Bij het woord loco (ter plaatse) of ook bij het af--rekend worden. breken der lijn, der streepjes of puntjes houdt de werking der aanduiding Ottava op. Er is in het laatstgenoemde voorbeeld, Taf. II No. 29a, van dit hulpmiddel gebruikt gemaakt. Om de verhooging of verlaging van eenen toon aan te duiden, bedient men zich van de zoogenaamde (_chromatische Toonteekens of Verplaatsingteekens, die voor de te verhoogen of te verlagen noot geplaatst worden. Deze zijn: 1. het Kruis ( it. Diesis, fr. Dièse, eng. Sharp, waardoor de noot een halven toon verhoogd, 2 het Dubbelkruis )C , waardoor de noot een heelen toon verhoogd, 8. de Mol of b, it. Birnnsolle, fr. Bemol eng. Flat, waardoor de noot een halven toon verlaagd, 4. de Dubbelmol bb, waardoor de noot een heelen toon verlaagd, en het Herstellingsteeken it. Ii qua. dro, fr. *B quarre of Bécarre eng. Naturel, waardoor de wer- king van een voorafgaand verplaatsingteeken opgeheven wordt. De Nederlanders en Duitschers voegen bij de benaming der noot zoo die met een kruis verhoogd wordt, de lettergreep is, bijv. e cis, d, dis enz., en met een dubbelkruis de lettergrepen isis, bijv. c, cisis, d. disis enz., en zoo die met een molteeken verlaagd wordt, de lettergreep es, bijv. c. ces, d. des enz., en met een dubbelmol, de lettergrepen eses, bijv. c, ceses, d, deses enz. In plaats van b, zeggen de Duitschers h, en in plaats van bes gebruiken zij b; z. verder 0, blz. 203, alwaar ook de door de Italianen, Franschen en Engelschen gebruikte benamingen te vinden zijn. Taf. II, No. 29b geeft voorbeelden van verplaatsing- en herstel tevens een zoogenaamde Chromatische Toonschaal-lingsteekens, en bestaande uit louter halve tonen. Dáár, waar reeds van natuur bij den overgang van den eenen tot den anderen toon een halve toon is, wordt er geen verplaatsingteeken gevorderd. b. De afstand van den eenen toon tot den anderen wordt met den kunstterm Interval bestempeld. De intervallen van een bepaalden of aangenomen toon, (Tonica, grondtoon) of in klimmende opvolging gerekend, hebben de na benamingen en graden van afstand, bijv. c tot grondtoon-volgende genomen, z. hierbij Taf. II No. 30: - 236 --

1. e, prime (tonica) ...... — toon afstand.

2. c, zuivere prime ...... — » »

3. eis, overmatige prime ...... 1/5

4. d, groote seconde.,...... 1 »

5. des, kleine seconde ...... 1/2 » »

6. dis, overmatige seconde ...... 1 1/2 » »

7. e, groote terts (mediante) ...... 2 » » 8. es, kleine terts ...... 11/2 » 9. eis, overmatige terts ...... 2 1/2 » »

10. eses, verminderde terts ...... 1 » »

11.f, zuivere quarte (subdominante) ...... 2 1/a ,, »

12. fes, verminderde quarte ...... 2 » » 13. fis, groote of overmatige quarte ...... 3 »

14. g, zuivere quinte (dominante) ...... 3 1/2 » 15. ges, kleine of verminderde quinte .... 3 „

16. gis, overmatige quinte ...... 4 »

17. a, groote sexte ...... 41/2 » »

18. as, kleine sexte ...... 4 » » 19. ais, overmatige sexte ...... 5 » „

20. b, groote septime ...... 5 1/,.

21. bes, kleine septime ...... 5 » »

22. beses, verminderde septime ...... 4 1/L » »

23. e, zuivere octaaf ...... :...... 6 n »

24. eis, overmatige octaaf ...... 6 1/2 » »

25. d, groote none ...... 7 »

26. des, kleine none...... 6 1 ens. enz. - 237 --

Mathematisch gesproken zijn niet alle gelijknamige toonverhou- dingen volkomen aan elkander gelijk, zoo zijn bijv, van de heele tonen eenige iets grooter, andere iets kleiner. Evenzoo is het met de halve tonen, de quinten, de quarten, de kleine tertsen, de roote sexten, de kleine en de groote septimen. Het verschil is wel klein, maar toch groot genoeg om sommige intervallen, wilde men ze mathematisch zuiver zingen, voor ons oor onzuiver te maken. Vandaar kan men zelfs geen eenstemmige, streng diatonische mu- ziek zingen, zonder, zij het dan ook onbewust, hier en daar te tesnpereeren, d. i, de oorspronkelijke verhouding een weinig te ver- anderen. In meer of min chromatische en in meerstemmige muziek zijn dergelijke afwijkingen van de akoustische zuiverheid nog meer —, en voor do stemming van instrumenten met vaste intonatie (bijv. klavieren en orgels), zal men ze in alle toonsoorten kunnen gebruiken, geheel en al onontbeerlijk. Men heeft ter regeling van deze afwijkingen eerst het stelsel der zg. ongelijk zwevende temperatuur gevolgd, welke bestond in het wijzigen van eenige en het ongewijzigd laten van andere mathe- matische toonverhoudingen. Men maakte aldus de meer gebruike- lijke toonsoorten (muzikaal) zuiverder dan de meer verwijderde. De gebreken echter, welke dit stelsel aankleefden, waren oorzaak, dat men middelen uitdacht, om Bene zoo zuiver mogelijke stemming van alle intervallen te verkrijgen. Zoo ontstond de thans algemeen aangenomene gelijkzwevende temperatuur, als wier uitvinders J. C. Neithardt en A. Werkmeister genoemd worden. In dit stelsel wordt het octaaf verdeeld in twaalf gelijke deden, welke men halve tonen noemt. Zeven zulke halve tonen vormen de quint, vijfde quart, vier de groote terts enz. De gelijknamige intervallen zijn nu volkomen aan elkander gelijk. Op deze wijze is het gansche toonstelsel tot een afgerond geheel gemaakt, en de toonsoorten, die anders van quint tot quint (resp. van quart tot quart) in het oneindige zouden voortschrijden, zijn thans allen besloten binnen een cirkel, welks uitgangspunt (c) gelijk is aan de dertiende quint (bis-c). De gelijk- zwevende temperatuur berust dus op den quinten•cirkeI, welke op deze wijze geconstrueerd wordt: - 238 -

c. De toonreeks, waarop ons muzikaal stelsel gebouwd is, heet Toonladder of Toonschaal, it. Scala, fr. Gaznme, Echelle, en be- vat de natuurlijke trapsgewijze opklimming en afdaling der tonen. De oude Grieken hadden drie soorten van toonschalen, te weten : 1. dé Chromatische, uit louter halve tonen bestaande, 2. de Enhar- monische, die eiken toon in eene dubbele beteekenis voorstelt, zooals bijv. cis en des, dis en des enz. en 3. de Diatonische, de natuurlijke trapsgewijze voortschrijdende toonschaal, welke thans nog alleen gebruikelijk is en die met den naam van toonladder of toonschaal bestempeld wordt; waarover hier dus ook maar alleen zal gehandeld worden. De diatonische toonschaal heeft zooveel toongeslachten als zij tonen heeft. Eiken toon toch der diatonische toonschaal kan men tot uitgangspunt van eene octaafreeks nemen, en elk dezer octaaf- reeksen verschilt door de ligging der halve tonen in karakter van - 239 -- de overige. In de reeks op C bijv. liggen de halve tl- nf„n tusschen den 3n en 4n en tusschen den 7n en 8n trap ; n de ' reeks op D tusschen den 2n en 3n en tusschen den ón en 7n trap, en zoo verder. Eene octaafreeks nu, die door haar eigenaardige ligging der halve tonen in karakter van de overig octaa reeksen verschilt is een toongeslacht. Men heeft dus zeven toohgeslachten, die vroe- ger met ééne enkele uitzondering (dat van B) alle in gebruik waren en in het Gregoriaansch en gedeeltelijk ook in het protestantsche koraalgezang en in de meerstemmige katholieke kerkmuziek ook thans nog in gebruik zijn. Iaeze leven toongeslachten dragen de reeds vroeger vermge me n: dorisch, phrygisch, enz. (z. 0. I. b.) Langzamerhand 'titer' vooral ten gevolge van de groote muzikale omwenteling, die `^-- het laatst der 16de eeuw van Florence uitging, zijn al deze toongeslachten bij de profane muzi ek geheel en bi j kerkmuziek grootendeels in onbruik geraakt, met uitzondering van het Aeolische en het fonische toongeslacht. Deze beide laatste toongeslachten zijn de toonladders op C en op A, ons tegenwoordig Dur- en lol-toongeslacht. Dat in de nieuwere muziek de keus juist op deze twee gevallen is, vindt zijn reden hierin, dat de moderne muziek, als zijnde van oorsprong en wezen harmonisch, op het akkoord gebaseerd, voor elk der beide hoofddrieklanken (de reine drieklank met groote en die met kleine terts) eens toonreeks be- zitten moest, welke het karakter dezer twee akkoorden het best deed uitkomen. Men koos daarom voor het dur-akkoord de ladder van C, op wier grondtoon, dominant en onderdominant (C, G en F) een dur- drieklank staat, en voor het mol-akkoord de ladder van A, op wier grondtoon, dominant en onderdominant (A, E en D) een moldrieklank staat. De Toongeslachten der moderne• muziek zijn dus, a. de Dur de toonladder met de groote terts, het harde toonge--Toonschaal, slacht, it. Scala maggiore, fr. Gamine Majeur, en b. de Mol-Toon- schaal, de toonschaal met de kleine terts, het zachte toongeslacht, it. Scala minore, fr. Gamine mineure. Het voorbeeld Taf. II No. 31, doet zien, dat de Dur-Toonladder bestaat uit: 1. de zuivere prime, 2. groote seconde, 3. groote terts, 4. zuivere quart, 5. zuivere quint, 6. groote set; 7. groote septime en 8. zuivere octaaf. De oorspronkelijke schaal der mol-toonladder is: 1. zuivere prime, 2. groote secunde, 3.. kleine terts, 4. zuivere quart, 5. zuivere quint, 6. kleine sext, 7. kleine septime, 8. zuivere octaaf; z. Taf. II No. 32. Deze grondvorm wordt echter niet gebruikt maar in plaats daarvan bezigt men twee gewijzigde vormen: 10. de zg. melodische - 240 -

9nineur-too: y4 rider, welke in het opklimmen in plaats van kleine sext en klè r- . ^ntime groote sext en groote septime heeft, doch in het afdalen aan jnn grondvorm gelijk is, — en 2 0 de zg. harnao- nische mineu , .-toonladder, welke zoowel in het opklimmen als in het afdalen in plaats van de kleine septime de groote septime heeft ; z. Taf. Ii No. 33. De Toonsoort, it. Modo, fr. Mode, wordt bepaald door de orde van opvolging van heele en halve tonen volgens de diatonische toonschaal, met betrekking tot haren eersten toon, van waar de toonschaal uitgaat, en de Ho,0j ioon, Grondtoon of Tonica genoemd

wordt. Daar nu elke toon van á;^ .^1 halve tonen van het oc- taaf als grondtoon eener dur- en „„ snol-toonschaal kan voor- komen, zijn er in het geheel 24, te weten 12 duur- en 12 mol- toonsoorten. Deze 24 toonsoorten zijn eigenlijk niets anders dan trans- posities van de ladders op C en A. Bij alle dur-toonsoorten toch liggen de halve tonen tusschen de 3de en Ode en tusschen den 7de en 8ste trap, en bij alle mol-toonsoorten tusschen den 2de en 3de en tusschen den 5de en ride trap. Te dien einde moeten in alle andere toonsoorten behalve die van C en die van A sommige tonen door een kruis een halven toon verhoogd, of door een mol een halven toon verlaagd worden. Om nu te weten te komen, welke kruisen of mollen een of andere majeur-toonladder met de aan haar ver- wante mineur-toonladder heeft, gebruikt men den boven beschreven quinten- cirkel. Uit dezen ziet men, dat zoo dikwijls men van C uit een quint hooger telt, er een kruis — zoo dikwijls men van denzelfden toon uit een quint lager telt, er een mol bijkomt. Ter aanduiding daarvan plaatst men de kruisen of mollen, die tot de verhooging of verlaging der intervallen noodig zijn, om de ver diatonische toonopvolging te verkrijgen, voor op den noten--eischte balk na den sleutel. Taf, II No. 34 toont de voorteekeningen van de 12 duur- en Taf. 11 No. 35 die van de 12 moltoonsoorten aan, benevens den grondtoon van elke toonsoort. Deze voor op den notenbalk geplaatste chromatische toonteekens, kruisen en mollen, noemt men eigenlijke of wezenlijke, en de an- dere in een muziekstuk voorkomende de toevallige verplaatsing eigenlijke of wezenlijke verplaatsingteekens worden, gelijk-teekens .De gezegd is, vóór aan den notenbalk geplaatst, en gelden voor den geheelen balk; de toevallige verplaatsingteekens gelde n voor de geheele maat, waarin zij staan. Om de toonsoort van een muziek- stuk te bestempelen zegt men b. v.: dit stuk staat in c groote terts, in a kleine terts enz. ; in navolging der Duitschers ook: in dur - 241 - of duur, in a mall of mol, en in navolging der Franschen: in a of at majeur, a of to mineur.

III.

Samenklank.

a. Het gelijktijdig voortbrengen van twee of meer tonen of in- tervallen noemt men saneenklank. Deze kan consoneerend, dat is welluidend, overeenstemmend, of dissoneereesd, dat is wanluidend, niet overeenstemmend zijn. De eerstgenoemde samenklanken zijn aangenaam en bevredigend voor het gehoor, de andere, hoewel niet onaangenaam, verwekken bij den hoarder het verlangen naar over- eenstemming, naar den overgang in consoneerende intervallen, oplossing genoemd. Volmaakte consonasztess of consoneerende intervallen zijn de oc-' taven en quinten, en minder volmaakte de tertsen en sexten, z. Taf. II No. 38. De reine quart heeft een dubbeizinnig karakter. Door de eniddeleeuwsche theoretici werd zij tot de volmaakte coneonanten gerekend; in den zg. Palestrina -stijl is zij altijd 'dis- sonant in tweestemmige muziek en in meerstemmige muziek in het quartsext-akkoord, in alle overige gevallen wordt zij als minder volmaakte consonant beschouwd; in de moderne muziek wordt zij als consonant behandeld. Al de overige intervallen zijn disso- nanten, z. Taf. II No. 37. Door de verhouding van een derde of meer bijgevoegde intervallen kunnen ook de tonen, die de plaats van consoneerende innemen, disoonecrende worden b. v. de ver- minderde quart, die de plaats der groots terts beslaat. Accoord noemt men den samenklank van drie of meer tonen of intervallen van een octaaf, consoneerend accoord, wanneer het uit consonanten bestaat en dissoneerend accoord, wanneer het ook maar ééne dissonante bevat. Consoneerende accoorden zijn de eigenlijke Drieklankeos, namelijk 1. de harde driekiank met zuivere prime (grondtoon), groote torts en zuivere quint, ook Volmaakt accoord genoemd, en de zachte drie- klank, met de zuivere prime, kleine terts en zuivere quint, z Taf. II No. 38 en 39. Uit de omkeering dezer accoorden of de verplaat- sing van den ondersten toon of bastoon ontstaan 1. het sext-ac- coorci en 2. het quart-sex-accoord, waarbij de ligging der boven- tonen onverschillig is, z. Taf. II No. 40 en 41. Het accoord waarin Muzikaal Woordenboek. 16 -- 242 -- de grondtoon der toonsoort het onderst ligt, heet grond- of stam. terwijl de andere afgeleide accoorden genoemd worden. De-accoord, in het accoord zich bevindende tonen kunnen in de overige octa- ven een of meermalen verdubbeld worden, zonder dat de aard ver- andert; de tonica is het meest voor verdubbeling geschikt, daarna de quint, en eindelijk de terts. Tot de dissoneerende accoorden behooren de navolgende drie 1. verminderde met prime, kleine terts en verminderde-klanken : quint, 2. de overmatige met prime, groote terts en overmatige quint, 3. de hardverminderde met prime, verhoogde kleine terts en kleine quint, en 4. dubbelverrninderde drieklank met verhoogde prime en de daaruit voortgesproten kleine terts en kleine quint. Ook uit de omkeering der dissoneerende drieklanken worden sext- en quart- sext-accoorden geboren, z. Tuf. II No. 42, 1, 2, 3, 4; de dissonee- rende intervallen mogen intusschen niet verdubbeld worden, omdat zij bij eene gelijkmatige oplossing valsche of verboden octaven zouden voortbrengen. Taf. II No. 43 en 44 tonen al de drieklanken, zooals zij zich op de duur- en moltoonladder voordoen. Tot de dissoneerende accoorden behooren mede al de vierkIan- ken, die verkregen worden door het bijvoegen van een vierde noot, te weten de septime tot eiken drieklank, er. die dan septime-ac- coorden genoemd worden. De vier voornaamste zijn, zooals Taf. I1 No. 45 aanwijst: 1. het groote septime-accoord met prime, groote terts, zuivere quint en groote septime, 2. het zacht of kleine sep met prime, kleine terts, zuivere quint en kleine sep--time-accoord time, 3. liet dominant- of hoofdseptime-accoord met prime, groote terts, zuivere quint en kleine septime, en 4. het septime-accoord der septirne met prime, kleine terts, verminderde quint en kleine septime. Uit de omkeeringen dezer stam- of grond-septime.-accoorden ont- staan nieuwe vierklanken, die afgeleide septime-accoorden heeten. Taf II No. 46 toont de omkeeringen van het dominant-accoord. De benamingen der daaruit voortgesproten nieuwe accoorden zijn : 1. dominant- septime-accoord, 2. quint-sext-accoord; 3. terts-quart- accoord, en 4. seconde-accoord. Ook hierbij is de ligging der boven- tonen onverschillig; de onderste noot, de basnoot, bepaalt den aard en de benaming van het accoord. Behalve deze is er nog een terts-quart-accoord met de groote quart en overmatige sext, en een sext-quint-accoord met de zuivere quint en overmatige -sext, z. Taf. II No. 47, 1, 2. In geval van verdubbeling der intervallen van een septime -accoord zijn de grondtoon en de quint het ver -kieslijkst, -- 243 -

De None-accoorden, mede tot de dissoneerende accoorden be- hoorende, bestaan uit: 1 prime, terts, quint, septime, notie, en 2. uit prime, terts, quint, septime en kleine none, en worden genoemd: 1. het groote en 2. het kleine none-accoord, z. Taf. III No. 48, 1. 2. Bij de omkeering wordt veelal de grondtoon weggelaten, en over het algemeen gebruikt men dit accoord zelden met al zijne intervallen. De tweede omkeering van het kleine none-accoord, met weglating van den grondtoon van het stam-accoord, vormt het tegenwoordig zoo gewichtige verminderd septime accoord. z. Taf. III No. 48, 3. De akkoorden kunnen in enge en in verspreide harmonie liggen. Liggen bij een akkoord de drie bovenste stemmen zóó dicht bij elkander, dat er geen bestanddeel van hetzelfde akkoord meer tusschen kan, dan ligt het akkoord in enge harmonie. Kan men er echter nog een bestanddeel van het akkoord tusschen schuiven, dan ligt het in verspreide harmonie. Heeft de bovenste stem van het ac- coord den grondtoon, dan zegt men: het akkoord ligt in de grond- of octaafligging; heeft zij de terts van den grondtoon, dan ligt het in de terts-ligging, heeft zij de quint van den grondtoon, dan ligt het in de quint- ligging, heeft zij de septime (resp. none), dan ligt het in de septime- (resp. none-) ligging. Vlet de namen, welke men aan de verschillende akkoorden geeft, staat in nauwe betrekking eene wijze van noteering, die dikwijls voor de akkoorden gebruikt wordt.' In plaats van het volledig akkoord namelijk, schrijft men dikwijls alleen de bovenste stein en den bas, en geeft dan met onder de basnoot geplaatste cijfertjes te kennen, welk akkoord men bedoelt. Men noemt dit becijferde bas, cijferbas, generaalbas- schrift. De stamakkoorden, behalve die der septimie-. en noneakkoorden worden If wel in het geheel niet becijferd, If wel door het cijfer 3, If wel door het cijfer 5, onder de basnoot geplaatst, aangeduid. Het terts-sext- akkoord wordt aangeduid door 3 of ook wel door een enkele 6, het quart-sext- akkoord . door 6 .Septime-akkoorden geeft men te kennen door een 7, none- akkoorden door 7 Chromatische veranderingen in een der akkoord-noten worden -aangeduid door voor het cijfer, dat het be- wuste interval aanduidt, een kruis of een mol te plaatsen, If ook wel door het cijfer te doorstrepen; bijv. onder een basnoot geplaatst beteekent, dat de terts een halven toon verhoogd moet worden. -- 244 -- Iv. Toonduur.

a. Evenals de tijd van den dag in uren, minuten en seconden -wordt afgedeeld, heeft ook de tijd in de muziek zijne verdeeling, bijv. in heele, halve, kwarten enz. Den langeren of korteren duur der tonen in onderlinge verhouding duidt men door den vorm der noten aan. Den aan eenen toon toegekenden tijd noemt men de waarde der noot of des toons. In vroegeren tijd diende eene zoogenaamde Brevis lat., ook Tem genaamd, z. Taf. III No. 49, tot grondslag van het maatstel-pus tegenwoordig echter dient eene Semibrevis of heele noot, z.-sel, Taf. III No. 50, tot maatstaf voor de bepaling van de waarde der noten of de tonen. De berekening en benaming der toon- of notenwaarden is tegenwoordig als volgt, z. Taf. III No. 51.

Lat. _Fr. Ned. 1. Sernibrevis ...... Ronde...... Heele Noot...... 7 2. Minima ...... Blanche...... Halve „ ...... 1/a 8. Semin:inima ...... Noire...... Vierde „ ...... 4.... 1/4 4. Fusa ...... Croehe...... Achtste 1/

5. Semifusa of stiendeVnca. Double Croche...... Noot...... Ze 1/16 6. Sutibsemifusa ...... Triple Crooke..... Twee en Dertigste Noot 1/w 7...... QuadrupleCroche Vier en Zestigste .Noot 1/6, Door het plaatsen van een of twee punten naast de noot, of ook door de koppeling van noten van dezelfde hoogte door middel van een boogje, koppelboog genaamd, verkrijgt men nog andere noten Een punt naast de noot vermeerdert de waarde er van-waarden. voor de helft, en twee punten voor dr:e vierde van hare oorspron- kelijke waarde; z. Taf. III No. 52, 1, s/c, 2, 3/1 , 3, s/8, 4, 3/16, 5 , 3/3., enz., en Taf. III No. 53, 1, 7/4, 2 , 7/s, 3, 7/16, 4, 5, `/61 enz. Door koppeling en bijvoeging van punten kan men nog andere notenwaarden verkrijgen, bijv. z. Taf. III No. 54, 1, 15/18, 2 , 15/16, 3, 15/s, enz. Men heeft nog eene andere soort van verdeeling der notenwaar- den, waarbij bijv. drie vierde op Bene heele, drie achtste op eene vierde, zes achtste op eene halve noot gerekend, en die door een boven de groep geplaatst cijfer, bijv. 3, 6, enz., aangeduid worden, z. Taf. III No. 55. Men noemt deze groepen Triolen en Sextolen, en gebruikt op deze wijze ook nog andere hoeveelheden, bijv. van 5 Quintolen, 7 Septimolen, 11 fTndecimolen, 12 Duadecimolen enz. - 245 -

5. Om de reeksen van afgemeten tonen of noten in gelijke deden van elkander af te scheiden, bezigt men loodrechte strepen, die men maatstrepen noemt, z, Taf. Iii No. 56; hetgeen tusschen twee maatstrepen staat, wordt eene Maat, it. Misiera, fr. Msure, hgd. Tait genoemd. In een ruimeren zin is Maat, Tijdenaat, it. Tempo, fr. Mouvemement, hgd. Bewegung, de bepaalde, hetzij langzamer of sneller voortgaande beweging der tonen. De maten kunnen gelijke of ongelijke deelen hebben en diens- volgens worden de maatsoorten verdeeld in, z. Taf. III No. 57. 1. evene, 2. onevene, 3. samengestelde of gemengde evene, 4. samenge- stelde onevene snaatsoorten. Uit deze voorbeelden ziet men, dat de cijfers 2/4e enz., die de maatsoort aanduiden, in het begin van een muziekstuk achter den notensleutel worden geplaatst; zoo er nu verplaatsingteekens zijn, komen de cijfers er achter te staan. z. Taf. III No. 58 Het maatteeken 0, z. het derde voorbeeld van Tcsf. III No. 57, is ontleend van de noot Semibrevis 0, waarvan de helft, als zij doorgesneden is, de gedaante van eene C verkrjgt. Maatdeelen, Maatleclen, Maatnoten zijn onderscheiden benamingen der toon- of notensoorten in eene maat, bijv. in eene maat worden de vierde noten maatdeeless, de achtste snaatleden en de zestiende snaatnoten genoemd. Bij het Maatslean of Maataengevess pleegt men, wanneer de maat 2/ of 2/ is, slechts neder en op te slaan, bij 3/4 maat 1. neder-, 2. zij-, (rechts) en 3. opwaarto; lsij 4/ maat 1. neder-, 2. zij- (links), 3. zij- (rechts), en 4. opwaarts; bij 6/ maat 1. neder-, 2. zij- (links) tweemaal, 3. zij- (rechts) tweemaal en 4 opwaarts. Men noemt deze slagen: 1. Nederslag, 2. Zijslag, 3. Dwarssleg en 4. Opslag. Bij eene Opesaat, dat is wanneer een muziekstuk niet met eene volle maat begint, zoo als bijv. Tef. III No. 59 toont, wordt het maat- slaan daarnaar gewijzigd. Het zwijgen of peuseeren eener stem in een muziekotuk wordt door reestteefcens of pauzen uitgedrukt, als volgt: z. Taf. fl1 No. 60. Ook dient een puntje of streepje boven de noot, een teeken, dat de toon moet worden afgebroken, als het ware, voor een zwijg- teeken: z. Tcif. 111 No 61. De beweging of tjdmaat, dat is, de graad van langzaamheid of snelheid, waarin een toonstuk volgens den wil of de meening van den componist, moet worden uitgevoerd of voorgedragen, en die voornamelijk van den inhoud en het karakter der compositie, als- mede van de plaats, waar de uitvoering plaats vindt, afhangt, wordt door de Italiaansche kunsttermen Adagio, Andante, Allegro -- 246 -- enz. uitgedrukt. De vijf voornaamste graden van beweging of tempo's, met den langzaamsten beginnende, zijn: 1. Largo, 2. Adagio. 3. Andante, 4. Allegro en 5. Presto. Ook kan men de graden van beweging onder drie hoofdsoorten verdeelen, te weten: 1. Largo, Larghetto, Lento, Grave, Adagio, 2. Andante, Andantino, Allegretto, Allegro moderato, en 3. Allegro vivace, Allegro assai, Presto, Pres- tissimo. Deze aanduidingen der tempo's worden bij het begin van een muziekstuk vooraan, of ook bij veranderen van tempo, in het midden daarvan, boven op den notenbalk geplaatst. Een muziek- stuk verliest soms veel van zijne uitwerking, zoo het niet in dien graad van beweging wordt uitgevoerd, welken het volgens zijn geest en karakter vereischt. Hoe menigvuldig intusschen deze benamingen voor de graden van beweging ook zijn mogen, zijn zij evenwel niet toereikend, om die telkens nauwkeurig volgens het inzicht van den componist aan te duiden. In het eene zijner compositiën zal deze de be- weging b. v. van het Allegro veel sneller willen hebben dan in het andere, ja soms wellicht nog eens zoo schielijk. Ook verschillen de componisten onderling zeer veel in het begrip, dat zij van die bena- mingen voor de graden van beweging hebben. Om deze onzekerheid te doen ophouden, is de heer Maelzel te Weenen, (naar aandui- dingen van wijlen den heer te Winkel te Amsterdam), op het denkbeeld gekomen, een mechaniek werktuig ter juiste aanduiding der graden van beweging uit te vinden en te vervaardigen. Maelzel maakte in 1815 zijne uitvinding bekend, die aan het oogmerk vol- komen voldoet, en door de meeste voorname toonzetters gebruikt wordt. Dit werktuig, waaraan hij den naam van e'tronorne, tijd gaf, bestaat in een uurwerk en een slinger, op welken laatst--meter, genoemden de graden van beweging aangeteekend staan, en die van een verschuifbaar gewicht, b. v. een stukje lood, voorzien is. De graden loopen van 50 (telkens 10 meer) tot 160. Vijftig slingeringen in éene minuut is de langzaamste graad van beweging; hoe hooger men het gewicht schuift, hoe schielijker de slingeringen worden, en dus ook de bewegingen der maat; 160 slingeringen in eene minuut wordt als de snelste beweging gerekend. Heeft de com- ponist boven een muziekstuk b. v. -- 50 du Métrononne de Maelzel of verkort Met. óllz. gezet, dan schuift de executant het gewicht op 50 graad van den slinger, brengt dezen in beweging, en rekent vervolgens bij het uitvoeren van het stuk op elke slingering den duur van een achtste noot. Zie hier , welke graden aan - 247 --- de drie hoofdbewegingen over het algemeen worden gegeven. 1. Largo, langzaam. 2. Andante, gematigd. 3. Allegro, snel.

= van 50 tot 110. = van 60 tot 110. = van 60 tot 100.

2^4

s/4 = „ 50 „ 110. _ „ 60 „ 140. Cl r 50 „ 140.

1 9/81 = „ 50 „ 140. J. _ „ 50 „ 100. J. = „ 110 „ 150. 12/8 f „ 80 „ 120. C

8 „ 50 „ 100. t . — 110 „ 120. 1. _ „ 50 „ 120. s/ p Door wijlen Gottfried Weber is nog een andere chronometer zon uurwerk uitgevonden, bestaande in eene dunne koord met een-der koperen balletje, hangende aan een langen houten standaard, waarop de graden van beweging, echter in eene omgekeerde verhouding, aangeteekend staan. De verlenging der koord heeft hier ook, zoo als vanzelve spreekt, de vertraging der beweging ten gevolge.

V. Toonsterkte.

a. Het natuurlijk rhythmisch gevoel zegt ons reeds, dat de tonen eener melodie niet allen even groote beteekenis hebben, en dus ook niet allen even sterk moeten uitkomen. Op eenige tonen, op eenige passages valt meer nadruk, andere tonen, andere passages treden meer op den achtergrond. Deze bijzondere nadruk wordt in het algemeen. genoemd: klemtoon, accent. Men onderscheidt ver soorten van accenten, die alle hierin overeenkomen, dat-schillende zij aan den toon, waarop zij op staan, een bijzonderen nadruk geven. Deze nadruk zal gewoonlijk bestaan in het doen aanzwellen van den toon tot een sterktegraad grooter dan die der andere tonen. De meest gewone accenten zijn : het grammaticaal accent, of accent van het woord, het logisch accent, of accent van den zin (bij sterke gemoedsbeweging moet het logisch accent wijken voor het pathetisch accent), het metrisch accent, of accent var' het metrum, het melodisch accent of accent van de melodie, het maat- accent of accent van de maat enz. Het geaccentueerde maatdeel noemt men het sterke of het goede maatdeel, en het niet geaccen- tueerde het zwakke of slechte maatdeel. Het eerstgenoemde wordt - 248 -

bij het maatslaan door den nederslag, gr. thesis, en het andere door den opslag, gr. arsis, aangeduid. Omtrent deze beide griekuche woorden valt echter op te merkesi, dat zij niet door alle schrijvers in denzeifden zin gebruikt worden. Sommigen noemen den nedersiag arsis en den opslag thesis. De Dynasniek of de leer van het gewicht of de sterkte van een toon doet osis de volgende graden van sterkte, kracht of hardheid kennen: 1. pianissimo possibile, verk. ppp., allerzachtst; : 2. piano- piano of pile piano of piaisissisno, verk. pp. zeer zacht; 3. piano, verk. p., zacht; 4. mecca forte, verk. nsf., of mee. f, matig sterk 5. forte, verk. f. sterk; 6. pils forte, verk. pf.; sterker; 7. forte- forte of fortissimo, verk. if., zeer sterk; 3. fortissimo possibile, verk. fff., allersterkst. De aanduiding van p., f, enz. dient soms voor eene enkele noot, soms voor eene notenfiguur, soms voor eene zinsnede, soms voor een gebeden volzin. Het ware te wenschen, dat daaromtrent een nauwkeuriger en vaster bepaling ingevoerd werd. Daar waar geen graad van tooneterkte opgegeven staat, moet deze als matig wor- den verondersteld. Het doorloopen van verscheidene of van alle graden van sterkte bijv. het allengs versterken, cresceeren, crescendo, het allengs af- nemen of verminderen van toon, decresceeren, disninueeress, decres- cendo, diminuendo, wordt aangeduid door die woorden of de ver- kortingen cresc., decresc., dim., enz. of ook door de teekens zi IIiii boven of onder de noot of noten. De plotselinge bui- tengewone versterking van een toon wordt uitgedrukt door het teeken '. of door het woord rinforcando of sfo-zando,verk. rinf. of sfz., en het afstooten van een toon door een streepje boven de noot, z. Taf. III. No. 67.

VT.

Melodie.

De opvolging der tonen, naar de wetten der toonkunst geordend en geregeld in de intervallen of afstanden, in den rhythmus of den tijd, en in het tempo of de beweging, de samenstelling van noten tot maten, van maten tot zinsoeden, van zinsneden tot volzinnen, van volzinnen tot een afgerond geheel, hetwelk cone gewaarwor- ding, een gevoel, eene gedachte op eene behaaglijke wijze uitdrukt, -249-- wordt volgens het hedendaagsche begrip van het woord Melodie genoemd, lat. Melodia, gevormd naar het Grieksche woord Melos, zanglied, zangwijze. Dc leer van deze samenstelling of toonzetting noemt men Melodiek en de wetenschap daarvan illelopeja. Bij het scheppen of bij het ontleden en beoordeelen eener melo- die heeft men voornamelijk te letten op : a. het tempo, b. het toon- geslacht en de toonsoort, e. de maatsoort, d. de melodische voort- schrijding, e. de rhythmische voortschrijding, en f. de harmonie, namelijk de harmonische voortschrijding, de modulatie, de ca- denza, enz. a. Het tempo, de langzame of sneller beweging hangt af van den inhoud en het karakter der compositie. b. Bij het kiezen van het toongeslacht tot een te scheppen mu- ziekstuk zij men indachtig, dat het harde (darns) meer geschikt is, om aandoeningen van opgeruimdheid, vroolijkheid, moed, kracht en anderen van soortgelijken aard uit te drukken, terwijl het zachte (mollis) beter past tot het schilderen van treurige, zachte, zwaar- moedige gevoelens, en tevens ook van wrevel en woeste drift. In de toonsoorten is het verschil van karakter niet zoo opval Bij deze bestaat het geheele verschil hierin, dat de eene toon-lend. ligt dan de andere, en bij instrumentaalmuziek dat-soort hooger sommige instrumenten in de eene toonsoort gemakkelijker behan-. deld kunnen worden, of beter tot hun recht komen dan in de andere. Zoo zullen bijv. in een muziekstuk wat in G staat de strijk helderder klinken dan in een stuk, dat in Des staat-instrumenten omdat in het eerste geval de losse snaren dikwijls kunnen gebruikt worden en in het tweede geval niet. Het overbrengen van een muziekstuk uit die toonsoort, welke de componist met opzet gekozen heeft, in eene andere, hetwelk men transponeeren noemt, kan dus niet anders dan tot nadeel van het effect der compositie strekken. - De voor een toonstuk gekozen toonsoort moet worden vastge- houden of met andere afgewisseld, naar gelang de loop der ge dat vordert. Zij blijve echter de hoofdtoonsoort,-waarwordingen waarin men den meesten tijd vertoeven en ook het stuk sluiten moet. Hoe kleiner van omvang het stuk is, hoe minder uitwijkin- gen in eene andere toonsoort men zich veroorlove; in een stuk van grooten omvang verlangt de schildering meer schakeering door verandering van toonsoort. e. Omtrent de maatsoorten merke men op, dat over het algemeen de evene meer geschikt is om eene rustige, de onevene: om eene -- 250 -- eenigszins opgewonden stemming uit te drukken. Wat verder de onderverdeelingen dezer beide hoofd-maatsoorten betreft, bijv. 3/4, s/s, 3/16 en 4/, of 4/4 maat, ofschoon de notenvorm, die tot eenheid van de maat dient, op zich zelf genomen nog geen verschil van karakter geeft (de halve noten van een 4/2 maat moeten dikwijls sneller genomen worden dan de .kwartnoten van een 4/4 maat).- kiest men toch gewoonlijk den korteren notenvorm voor levendige, den langeren voor rustige muziek. d. Bij de melodische Voortschrijding of de Toonopvolging onder klimmende en dalende, de gaande en de sprin--scheide men de gende beweging. Wat de eerstgenoemde betreft, ontwaart men wel is waar, dat over het algemeen het klimmen eens verheffing en het afdalen Bene bedaring van gemoedsbewegingen eenigermate te kennen geeft; maar toch is alle op- of nedergaande toonopvolging in de melodie overigens zonder eigenlijke karakteristieke onder Bij de gaande en springende beweging, dat is de toon-scheiding. nauwe of verwijderde intervallen, is aan te-voortschrijding in merken, dat de gaande of trapsgewijze beweging een minder op- gewekt gevoel aanduidt dan de springende., welke laatstgeweemde intusschen ook dikwerf zonder andere bedoeling is, dan om kunst zingen of in het bespelen van een instrument-vaardigheid in het ten toon te spreiden. De reine intervallen zijn gemakkelijker te zingen dan de verminderde en vermeerderde, de kleinere over het algemeen ook gemakkelijker dan de grootere. Tot de melodische voortschrijdingen behooren ook de versier- selen, it. Fiorilure, fr. Agrements, Broderies, Ornements, die in een of meer bij den hoofdtoon gevoegde tonen bestaan, en in noten kleinere, fijnere noten en door teekens aangeduid wor--schrift door den. Hier volgen de voornaamste; de bijgevoegde voorbeelden wijzen in den bovenbalk de schrijfmanier, en in den onderbalk de manier van uitvoering aan. De Voorslag, it. Appoggiatura, fr. Appui, Soutien: de lange voor- slag, wanneer het bijgevoegde nootje geen dwarsstreepje heeft; de korte voorslag, wanneer het er een heeft; de voorslag kan onder of boven de hoofdnoot staan, z. Taf. III No. 63 en 64; de dubbele Voorslag, it, Grupetto, fr. Assemblage.,bestaande uit twee bijgevoegde, nootjes, z. Taf. 111 No. 65; de slepende Voorslag, hgd..-Schleifer, fr. Coule, bestaande uit twee of meer . trapsgewijze opvolgende no- ten, z. Taf. III. No. 66. De 2ksschenslag, bestaande uit twee hulpnoten, ontvangt zijne tijdwaarde van de hem voorafgaande hoofdnoot, wanneer de noten- -- 251 -- groep door een koppelboog verbonden is; zoo niet, dan van de volgende noot, z. Taf. III No 67. De Mordent, fr. Pined wordt door teekens aangeduid, z. Taf. III No. 68, kan van onderen of van boven beginnen, kort of lang zijn, naar gelang het teeken dat te kennen geeft; de lange mordent wordt ook Praltriller genoemd. De Dubbelslag, mede aangeduid door teekens, kan van onderen of van boven beginnen, volgens aanwijzing van het teeken, en kan ook nog andere hulpnootjes hebben, z. Taf. III No. 69. De Triller' it. Trillo, fr. le Trille, bestaat in het schielijk afwisselende aanslaan van den hoofdtoon met den naasten er boven liggenden hulptoon met een naslag, beginnende met den hoofdtoon, zoo niet door -een hulpnootje het tegendeel wordt aangewezen; de triller wordt bij verkorting tr. boven de hoofdnoot aangeduid, z. Taf. IV No. 70. De Kettingtriller is eene reeks van trillers, hetzij op- of afgaande met den nas'.ag voor de sluitnoot, z. Taf. IV No. 71. Opwaarts kan elke trillernoot ook een naslag hebben. De Dubbeltriller, dat is, de gelijktijdige triller op twee tonen, kan in tertsen of in sexten ge- schieden, z. Taf. IV No. 72, een voorbeeld in tertsen; ook kunnen gelijktijdig andere tonen vastgehouden of gespeeld worden. Het Tremolo of Tremolando, fr. Balancement, is de beving van eenen toon, welke slechts op strijk- en blaasinstrumenten en op orgels met een tremulant-register kan voortgebracht worden. Het tre- molo op meer dan den toon kan ook op de piano-forte gemaakt worden, en wel zoo als Taf. IV No. 73. e. De rleythmische voortschrijding, dat is de geregeld voortgaand e beweging der tonen in den tijd, of de orde en gelijkvormigheid van hunne tijdopvolging wordt verdeeld in: 1. Qualitatieve, die de hoedanigheid en waarde der tonen onder- ling en hare tijdopvolging en samenstelling tot melodieën, en 2. Quantitatieve Rhythmus, die de hoeveelheid der maten, en hare afmeting tot zinsneden en volzinnen bevat. 1. Over den duur en het gewicht der tonen onderling en hare samenstelling tot maten is reeds gesproken, z. O. V. a; hier behoeft dus nog slechts over de aaneenschakeling der maten te worden gehandeld. Evenals de maat doet zich ook de rhythmus der melodie door de accentueering gevoelen. Valt dP klemtoon telkens op het zware maatdeel, dan wordt de rhythmus gelij'ematig genoemd, hoe ook de onderlinge tijdsverdeeling .der tonen in heele, halve, vierde, achtste enz. moge zijn; wanneer deze duur der tonen weinig van elkander verschilt en zich eene zachte golvende beweging voor- doet, is . zulk eene gelijkmatige rhythmus vloeiend, gracieus. Een -- 252 --- lange of breede ineensmeltende rhythmus drukt het verhevene, het plechtige zeer treffend uit. De onevenredige duur der elkander op- volgende tonen, welke op de meerdere of mindere sterkte der ac- centen een bijzonderen invloed heeft, en dus ook op het karakter van den rhythmischen vorm, geeft aan de beweging der melodie iets pikants, en drukt gewoonlijk opwellingen van smart, vreugde, toorn enz. uit, naar gelang de overige aangewende middelen der toonkunst dat bepalen. Ook het plotseling afbreken van den stroom der melodie door pauzen geeft aan de rhythmische beweging iets harts- tochtelijks en brengt op zijn pas eene treffende uitwerking voort. Dit wordt een afgebroken en het eerste een stootende rhythmus genoemd. Ongelijkmatig heet de rhythmus wanneer het rhythmisch accent van het zware op het lichte maatdeel verplaatst wordt, hetgeen geschiedt door meer lengte en gewicht te geven aan den toon van het lichte maatdeel, dan aan dien van het zware maatdeel, of ook door Syncopes, z. Taf. IV No. 74. Over dein het voorbeeld staande rinforzando of versterkingsteekens is reeds vroeger gesproken. Het juiste gewicht der zware maatdeelen wordt soms ook afge- broken door het verplaatsen der fortes of pianos, naar gelang der door den componist beoogde uitdrukking. Eens andere opheffing van het gewone accent geschiedt ook door de ineensmelting van den rhythmus, dat is: eene allengs toene- mende en evenzoo weder afnemende sterkte, crescendo en decres- cendo, van een figuur of passage, gelijk, zooals vroeger reeds is aangemerkt, bij enkele tonen soms plaats vindt. Deze wijze van uitdrukking wordt door teekens zZ of door de woor- den crescendo en decrescendo aangeduid, z. Taf. IV No. 75. Elke rhythmische samenstelling van notenwaarden en pauzen, hoe zon- derling ook, kan, ter behoorlijke plaatse te pas gebracht, doelma zijn. -tig en van effect 2. De Quantitatieve rhyt.tmus is de samenstelling der tonen in den tijd tot een geheel. Gelijk de enkele maat in hare tonen en noten tijdafdeelingen en klemtonen bezit, heeft ook de geheele melodie of het muziekstuk in zijne maten eene rhythmische ver dat is: verscheiden maten vormen zinsnedenz, phrases;-deeling, deze vormen volzinnen, periodes, en uit deze zijn de afdeelingen van een muziekstuk of ook een geheel muziekstuk samengesteld. De zinsneden, waarvan elke op zich zelve een muzikalen zin vormt, en van een of meer insneden, césures, voorzien is, kunnen een even getal van bijv. 2, 4, 6, 8 enz. maten, en ook een oneven 253 ---

getal van bijv. 3, 6, 9 enz. hebben, aan welk voor eene melodie gekozen en aangenomen getal de componist zich dient te binden Doorgaande onevene getallen van 5, 7, 10, 11 maten worden zelden of nooit gebruikt; door één of meer voegmaten, ter aaneenhech- ting van zinsneden, of door de verlenging der laatste maat met één of meer maten, geeft men intusschen aan den rhythmus wel eens den schijn van zulk eene onévenheid. Ter voorkoming van eentonigheid worden in een stuk van omvang ook soms de evens getallen met onevene afgewisseld, evenzoo als in de maten de halve, vierde en andere noten met triolen, sextolen enz. Het on- even getal van maten in den rhythmus van zangcompositiën spruit meestal uit het oneven getal voeten in de versmaat (metrum) voort: door gepaste herhalingen van een of meer woorden kan men de onregelmatigheid der versmaat verbeteren, en de rhyth- mische gelijkvormigheid bevorderen. De volzin of periode, bestaande uit twee of meer zinsneden, en bevattende de volledige, duidelijke en afgeronde uitdrukking eener gedachte of gewaarwording, moet behoorlijk uitgewerkt, evenwel niet te lang en ook niet al te gelijkvormig zijn, en op de tonica sluiten, om als het ware aan den geest een oogenblik rust te geven. In een eenvoudige periode zijn de onderdeelen of zinsneden zoo nauw verbonden, dat zij nauwelijks van elkander te onderscheiden zijn, terwijl in de gecompliceerde periode de tusschenzinnen duide- lijk te voorschijn treden en zich afscheiden. De afdeelingen, in een uitgebreid muziekstuk voorkomende, en door perioden gevormd wordende, bieden eene nog langere rust en eene nog vollediger afsluiting der uitgedrukte gedachten of gewaarwordingen aan. Soms wordt door een rustpunt, it. Fermata, fr. Point de repos, z. Taf. IV No. 76, hetzij boven eene noot of boven eene pauze, de rhythmische beweging afgebroken, en rust in de periode gebracht zonder die te sluiten. Dit geschiedt om verwondering of verbazing uit te drukken, of ook daar, waar de kracht schijnt uitgeput te zijn. De duur van het rustpunt hangt meestal af van het gevoel of den smaak van den executant, die als solist haar somwijlen te baat neemt om zijn overvloeiend gevoel in een ongebonden stroom van tonen uit te gieten, wanneer dat een Kadans, it. Cadenza, fr. Cadance, of, zoo het op het einde van een muziekstuk geschiedt, eene slot-kadans genoemd wordt, waarbij de componist zorge, dat de passages met den - inhoud van het stuk zelf en met den aard der gewaarwordingen overeenkomen. --254-

Ook door pauzen, compathische pauzen, wordt de rhythmische beweging soms plotseling afgebroken, ten einde den toehoorder als het ware te schokken en voor het daaropvolgende des te vatbaarder te maken. Eindelijk wordt ook nog die beweging soms vertraagd, soms versneld, hetwelk men door ritardando en rite- nuto en door accelerando enz. aanduidt. Een goede periodenbouw vereischt het predomineeren van het hoofdthema, de evenredige vorming en trapsgewijze klimming in de opvolging der zinsneden, de behoorlijke plaatsing der insne- den enz. Het thema (de hoofdgedachte, de hoofdmelodie, de grondslag of het onderwerp van een muziekstuk, bestaande uit verscheiden noten of toonfiguren), dat zich in het begin, hetzij met of zonder inleiding, doet hoeren, daarna met veranderingen, of in nieuwe combinatiën, of ook in andere toonsoorten van tijd tot tijd weder te voorschijn treedt, en gedurig in belangrijkheid moet winnen, dient een vollediger muzikalen zin te bevatten, en een denkbeeld of een gevoel ten volle uit te drukken. Somwijlen wordt het eerste door een tweede thema, hetzij als een uitvloeisel of als een tegen- stelling (contrast) van het eerste, of ook als een antwoord op eene vraag, opgevolgd. De tusschenzinnen, voeg- of koppelmaten moeten insgelijks met het hoofdthema overeenkomen en als het ware eene andere verklaring er van geven, tenzij er afwisseling van gewaarwording bestaat, wanneer er contrasten gevorderd worden.

VII. Harmonie.

a. Ter ondersteuning en versterking der melodie dient de har- monie, die haar eerst. hare ware uitdrukking of beteekenis geeft. Volgens het hedendaagsch begrip beteekent harmonie, (een uit het Grieksch ontleend woord), in de muziek de geregelde opvol- ging van accoorden, dat is: van verscheiden samenklinkende toon aaneenschakeling van harmonische toonreeksen-verbindingen. De berust op de wetten en intervallen en accoorden. De harmonieleer stelt de grondbeginselen daarvan vast. Ie de tiende eeuw vindt men de eerste beginselen van ons har- monisch stelsel in quarten-, quinten- en octaafgangen, die voor ons gehoor onverdraaglijk zijn. -- 255 -

De voortschrijding der samenklanken van den eenen tot den anderen trap kan geschieden (z. Taf. IV No. 77) in 1. gelijke be- weging, 2. tegenbeweging, 3. zijdelingsche beweging der intervallen. Bij de voortschrijding van het eene tot het andere accoord moet men de gelijke beweging van octaven en van quinten vermijden. Dusdanige verboden voortschrijdingen kunnen zijn, z. Taf. 1V No. 78: 1. openbaar van a. octaven en b. quinten, en 2. verborgen van a. octaven en b. quinten. In unisono-passages. waar al de stemmen opzettelijk dezelfde voortschrijding hebben, of ook bij verdubbeling der melodie-noten of bij die der basnoten, zijn de gelijke voortschrijdingen der oc- taven geoorloofd. De opvolging van eene groote op eene kleine quint of omgekeerd is niet verboden, zoo zij niet in de uiterste stemmen ligt. Wan- luidende quinten-parallellen zijn daardoor te vermijden, dat men de parallel loopende stemmen omkeert of beider gang verandert, of tegenbewegingen doet maken. Omgekeerde quint-parallellen, te weten onder-quarten, zijn ins- gelijks verboden, z. Taf. IV No. 79, worden echter door toevoeging der terts als onder-sexte geoorloofd, z. Taf. IV No. 80. Wanneer een noot van een akkoord in het onmiddellijk volgende akkoord een halven toon verhoogd of verlaagd wordt, dan moet deze verhooging of verlaging geschieden in dezelfde sten; ge dit in eene andere stem, dan ontstaat de zg. onharmonische-schiedt dwarsstand, welke in den regel vermeden moet worden. b. De wijze of manier waarop men, volgens de regelen der wellui- dendheid, de accoorden elkander doet opvolgen, wordt modulatie ge verdeelt die in 1. laddereigene, waarin geese andere-noemd. Men tonen voorkomen dan die in de toonladder der toonsoort liggen, en in 2. laddervreesnde modulatie (uitwijking), waarbij tonen ge- bezigd worden, die niet tot de toonschaal behooren en die vol- maakt genoemd wordt, wanneer men eenigen tijd in eene vreemde toonsoort vertoeft, en onvolmaakt, wanneer de laddervreemde har slechts terloops wordt aangestipt. -monie De overgangen van de eene toonsoort in de andere zijn ó£ 1. onmiddelbaar, rechtstreeksch, óf 2. middelbaar. De onmiddelbare overgang geschiedt het meest door 1. den drieklank op den eersten trap der nieuwe toonsoort, 2. den drieklank of de septime op den vijfden trap, of ook met bijgevoegde groote of kleine none, en 3. den drieklank op den vierden en op den tweeden trap. De over- gang of uitwijking door het hoofd- of dominant-septime-aceoord 256 --

der toonsoort, waarin men wil overgaan, is het meest gebruikelijk; met bijgevoegde kleine none kan men daarbij naar verkiezing in dur en moll overgaan. De opvolging van twee elkander vreemde accoorden, harmonie-sprong genoemd, is wel niet rechtstreeks ver- boden, maar toch hard voor het gehoor, ingeval er niet één toon van het eerste in het tweede accoord blijft liggen. De middelbare overgang geschiedt door middel van meerduidige accoorden, dat is zulke, die verschillende beteekenissen kunnen hebben; bijv. g, b, d, z. Taf. IV. No. 81, kan aangemerkt worden: 1. als volmaakte drieklank op de dominante, 2. als hoofd-septime weglating der septime, en 3. als septime -accoord van-accoord met e met weglating van den grondtoon; vervolgens door middel van de enharynonische meerduidigheid, bijv. van cis-dur naar des, welke beide toonsoorten dezelfde tonen hebben, z, Taf. IV No. 82. Eens dusdanige accoorden-opvolging wordt eene enharmonische verrassing genoemd; men bedient er zich van om eene schielijken overgang te verkrijgen. . c. Ter voorbereiding van een dissoneerend accoord bedient men zich soms van de Anticipatie of vooruitneming van eenen toon van het accoord waarin men wil overgaan, zie een voorbeeld er van Taf. IV No.. 83. De terughouding of ophouding is het overhalen van een of meer tonen van het voorafgaande tot het volgende accoord, wanneer die overgehaalde tonen niet tot het volgende accoord behooren en la- ter in harmonie-eigen tonen opgelost worden, z. Taf. IV, No. 84. Elk der intervallen kan als terughouding gebezigd worden, als verscheiden intervallen te gelijk. -mede De Oplossing, fr. Resolution, noemt men de herstelling der vol harmonie door de trapsgewijze voortschrijding der disso--komen neerende intervallen tot consoneerende. Gewoonlijk dalen de dis- sonanten bij de oplossing eenen trap, en slechts de overmatige intervallen klimmen eenen trap. De voortschrijding van den grond. bas bepaalt het interval der oplossing. Het ontwijken der oplossing wordt Elipsis genoemd. Het Orgelpunt, Pedaal, fr. Point d'Orgue, is eene voortgaande opvolging van accuorden in de bovenstemmen, terwijl de basnoot gedurig blijft liggen op de tonica of op de dominante, en niet eer dan kort voor de sluiting de plaats inneemt, die haar in de tijde harmonie toekomt. Men noemt het een verplaatst orgelpunt,-lijke wanneer die aangehouden toon in eene der bovenstemmen ligt. Cadenza, slotval of toonsluiting noemt men over het algemeen -- 257 -- het overgaan van een dissoneerend accoord, in het bijzonder echter die opvolging van tonen en accoorden, welke het slot van eene muzikale zinsnede of van eenen volzin kenbaar maken, en het gevoel van rust of ontspanning meededen. De volmaakte kadans fr. Cadence parfáite, beteekent de eigenlijke volledige toonsluiting en de Cadence impavfaite of onvolmaakte kadans den halven of voorbij eerstgenoemde brengt het accoord in den hoofd-gaanden- slotval. De toon terug, waarmede het stuk sluit. Zie verder het Woordenboek over deze kunsttermen, alsmede over andere soorten van kadansen. Doorgangstonen of Hulptonen zijn de harmonie-vreemde tonen, die in de melodie ingevlochten worden. Zulk een doorgang noemt men regelmatig, wanneer de hulptonen op het lichte maatdeel val z. Taf. IV, No. 85, waar d. f. a. en b doorgangstonen zijn en-len, niet tot de harmonie behooren. d. Contrapunt, fr. Contre point, noemt men het gelijktijdig voort meer stemmen, die elk eene eigene of be--schrijden van twee of paalde melodie of melodische voortschrijding hebben; zoo eene of meer dier stemmen de door de eerste stem aangeheven figuur of melodie, hetzij in denzelfden of in een anderen toon, herhalen, noemt men het eene Imitatie, navolging, nabootsing; zoo eene af- gesloten melodie van geen grooten omvang, op die wijze door elk der twee of meer stemmen, toon voor toon, geregeld herhaald wordt, een Canon: zoo het op grootere schaal ook met afwisseling van toonsoort en met tusschenzinnen enz. geschiedt, eene Fuga. Men zie deze benamingen verder in het Woordenboek. De Bas- becijfering, Signature of het Generaal- bas-schrift, (eene uitvinding der 17de eeuw) dient ter vereenvoudiging der harmo- nie-aanvulling eener melodie in het notenschrift. Daartoe bezigt men gewone cijfers, welke boven de basnoten geplaatst worden en de in te vullen intervallen aanduiden ; zoo is bijv. 2. de seconde, 3. de terts, 4 de quart, enz. De cijfers van een accoord worden boven elkander geplaatst, de kleinste het onderst en zoo vervol- gens. Sommige intervallen worden daar, waar het niet volstrekt noodig is, niet aangeduid, bijv. de drieklank, ingeval geen ander accoord op denzelfden grondtoon voorafgaat of volgt. Bij modi- ficatie van den drieklank duidt men dat aan met een kruisteeken boven den harden, en met een molteeken en bij herroeping meteen herstellingsteeken boven den zachten drieklank. z. lof. IV, No. 86 Arpeggio noemt men de breking der accoorden of het herhaal aanslaan der tonen van een accoord. Dit-delijk achtereenvolgend kan op verschillende wijzen geschieden; z. Taf. IV, No. 87. .Muzikaal Woordenboek. 17 -- 258 --

VIII. Vorm. -- Stijl. — Smaak.

Den innerlijken bouw der muziekstukken in al zijne afdeelingen, onderafdeelingen en enkele deelen hebben wij ontleed en onder gaan nu tot de beschouwing van den uiterlijken vorm-zocht, en over. Op welke wijze de vormen der compositiën ontsaan zijn, welke veranderingen en wijzigingen zij van tijd tot tijd hebben onder om tot den tegenwoordiger toestand te geraken, is in de-gaan, Geschiedenis der _muziek, z. O. I, b, aangetoond. De oorspronkelijke Vorm van alle muziek is het eenvoudige Lied, wanneer men ten minste dit woord in uitgebreiden zin neemt voor elke lyrische ontboezeming, hetzij in vrijen, hetzij in ge -bonden rhythmus. De grootste eenvoudigheid kenmerkt den vorm van het lied, dat gewoonlijk zoo kort is, dat, al is er in het midden eerre soort van toonsluiting (cadenza) aangebracht, evenvel geene tweede hoofd te voorschijn treedt, en mede gewoonlijk de hoofdtoon--melodie soort niet wordt verlaten. Het eenvoudige lied drukt slechts één gevoel uit, en bevat een gelijkmatige afdeeling in gelijkmatige verzen en couplets of stanza's in een kort tijdsbestek, vervolgens éene gedachte in elk couplet en de voltooing er van, een vloei- ende versmaat; en aan dien tekst beantwoordende, moet de melo- die zelfstandig, oorspronkelijk, zangerig, afgerond, vol waarheid, ongekunsteld van uitdrukking zijn, en overeenkomstig den inhoud naar gelang het een wiege-, kinder-, school-, minne -, drink-, krijgs-, volks-, godsdienstig, geestelijk of eenig ander lied is. Hoe onderscheiden van aard en karakter de liederen der natiën van Europa mogen zijn, in den vorni komen zij nagenoeg allen overeen, zoo als het Duitsche lied met zijne gevoeligheid en poë- zie, de Fransche Chansons en Chansonnette met hare epigramma- t:sche geestigheid, met haar refrein, de .Ronaauce, die een gees- tigen, belangwekkenden trek of klein aandoenlijk voorval vertelt, de Ballade, het verhaal van eene grootere avontuurlijke gebeur - tenis (soms ook niet coupletsgewijze, maar doorgecomponeerd), de Ballata, een vroolijk danslied der Italianen, de Barcarolle, het wiegende roeilied der Venetiaansche gondeliers, de Alpen- en Tiroler-liederen met hunne jubelende intervalsprongen, de oude eigenaardige, naïeve, landelijke liederen der Zweden, Noorwegers, Schotten, Ieren enz. -- 259 --

Liederen voor twee, drie, vier of meer stemmen hebben meestal ook denzelfden vorm, behalve dat zij somwijlen uitgebreider zijn, en zich soms ook in dialoogvorm, hetzij in vriendschappelijke overeenstemming, hetzij in vijandelijke houding tegenover elkan- der, voordoen, terwijl de vierstemmige mannenzangen dikwijls ook contrapuntisch en uitvoeriger behandeld zijn, hetgeen soms ook met het meerstemmige geestelijke lied, het koraalgezang en het koorlied het geval is. De Arietta is van grooteren en de Aria van nog grooteren om- vang dan het lied, en kan verscheidenheid e n afwisseling van gewaarwordingen en hartstochten uitdrukken, en gedoogt meer dan eene hoofdmelodie, verscheidene volzinnen, eene rijkere mo- dulatie en het overgaan en vertoeven in andere toonsoorten. Het Recitatief, eene declamatorische zengmanier, gaat soms als inlei- ding de aria of den eigenlijken zang vooraf, en vormt den over- gang van het spreken tot het zingen. Dit recitatief is buiten allen vorm en regel van het lied, en richt zich in toongang, maat, rhythmus en modulatie naar den inhoud der woorden. Van Duo's, Duetto's, Trio's, Quartetto's enz. geldt hetzelfde, maar in een ruimeren zin, wat boven van de meerstemmige liederen gezegd is. Het Koorgezang is eene uitboezeming der gewaarwordingen en gevoelens van eene kleine of groots volksvereeniging, hetzij dat deze over gebeurtenissen, die haar niet raken, hare meening uit, of er in deelt, en hare gewaarwordingen, vreugd of lijden, haat of liefde te kennen geeft, hetzij dat zij verdeeld en vijandig tegen elkander over staat, waarbij soms eene contrapuntische of fugee- rende bewerking te stade komt. Uit de samenstelling en aaneenschakeling van recitatief, aria, duo, trio, koor enz. in behoorlijke orde en afwisseling, naar aan- wijzing van een geregeld gedicht, hetwelk of in epischen of in dramatischer vorm eene gewichtige gebeurtenis verhaalt of ver ontstaat het Oratorium en de Opera. De vorm van het ge--toont, dicht bepaalt hier den vorm der compositie; de dichter dient zich derhalve met den componist omtrent de schikking en verdeeling der zangstukken, voor zoo verre de tabel en gang van het stuk zulks gedoogen, te verstaan. De verdeeling van het oratorium is in een, twee of drie deelen, en elk deel in verscheiden zangnom- mers, terwijl de opera van een tot vijf bedrijven kan bevatten, en elk van deze weder verscheiden tooneelen. Eens juiste verhouding der onderscheiden solo- en koorstemmen (Sopraan, Tenor, Alt en Bas), afwisseling en klimming zijn hoofdvereischten in den vorm - 260 -

dezer kunstwerken. De Cantates, soms voor eene, soms voor meer stemmen en koor, onderscheiden zich van het oratorium niet in den vorm, maar door den inhoud, die van lyrischen aard is, en door den geringere omvang. De opera wordt ingedeeld in Opera seria of groots opera, Opera bufa of Opera comique en Opera semi-seria of opera van gemengden inhoud, Romantische Opera, Operette of kleine opera enz.; allen zijn in denzelfden vorm en verschillen slechts door inhoud en omvang. Er zijn Fransche en Hoogduitsche opera's met dialoog, maar in Italië gedoogt men ze niet; daar wordt bij overbrenging van zoodanige de dialoog in recitatief ver muzikaal gedeelte in Vaudevilles, Singspiele en tooneel--anderd. Het spelen met zang bestaat slechts in coupletten en liederen voor éene of meer stemmen. Het lied is het oorspronkelijke toonbeeld van alle toonschepping en dus de Vocale Muziek de moeder der Instrumentale Muziek. Aanvankelijk dienden de instrumenten slechts om den zang te versterken of te begeleiden en te ondersteunen. Toen zij begonnen zelfstandig te worden en zich alleen te doen hoorera, geschiedde dit enkel in navolging van den zang, en het behoort nog altoos tot de schoonste eigenschappen van den instrumentalist, het zan- gerige (Cantabile) der menschelijke stem na te bootsen, alhoewel de meerdere uitgebreidheid van toonomvang en de gemakkelijker uitvoering van snelle en gecompliceerde passages aan de instru- mentale muziek van lieverlede eene eenigszins andere richting heb- ben gegeven. De danswijzen, eene der vroegste soorten van zelfstandige in- strumentale muziek, gelijken in haren vorm veel op het lied, en bevatten slechts ééne hoofdgedachte, zoo zij in twee deelen (ge- woonlijk elk van acht maten, die soms herhaald worden, soms ook niet), maar nog eene tweede, zoo zij in meer deelen bestaan. De onderscheidene soort van danswijzen (waartoe ook de Narschen kunnen worden gerekend), zoo als de Menuet, Cotillon, Walzer, Ecossaise, Contredanse, Quadrille, Tempite, Polka, Mazurka enz. verschillen niet van elkander in den vorm, maar wel in maatsoort, rhythmus en omvang. In het Concerto, hetwelk ten deze de plaats der aria bekleedt, kan de virtuoos, evenals de zanger in de aria, zijn lyrisch ge- voel uitboezemen, en wordt hij door een vol orkest geaccompagneerd evenals de zanger door een koor. Het concert bestaat gewoonlijk uit drie afdeelingen, te weten: 1 een vurig, krachtig Allegro, 2 een teeder of klagend Adagio of ook een vriendelijk, bevallig An- - 261 -

dante en 3.. een vroolijk of hartstochtelijk haastig Rondo of Finale; elk van dle drie afdeelingen pleegt in twee onder-afdeelingen, bevat- tende twee afzonderlijke met elkander contrasteerende en op het einde zich vereenigende, als het ware, met elkander verzoenende hoofdgedachten, gesplitst te zijn, en biedt een ruim veld voor rhythmische en modulatorische verscheidenheid aan. In nieu- weren tijd worden die drie afdeelingen dikwijls aaneengeschakeld gevonden, wanneer het concerto ook van kleineren omvang is en concertino genoemd wordt. Een concert voor twee of meer obli- gaat-instrumenten noemt men Concertante. In de Sonate voor piano-forte vindt men nog, behalve die drie afdeelingen, eene vierde, bestaande in een l llenuetto of Scherzo dat het Rondo voorafgaat, van vroolijken, krachtigen aard is en mede eene tweede hoofdgedachte in een Trio bevat. Wegens den beperkten omvang dezer afdeeling worden de melodieën weinig of niet doorgewerkt. Sonates voor piano-forte en voor nog een an- der instrument noemt men Duo's, voor nog twee andere Trio's enz. De Quartetten voor vier, Quintetten voor vijf, Sextetten voor zes instrumenten, inzonderheid voor de strijk-instrumenten, heb- ben meestal dezelfde afdeelingen en denzelfden vorm van de so- nate. Dit is ook het geval met de Symphonie, als het ware eene sonate voor het orkest, behalve dat zij een breederen, ruimeren aanleg en eene meer verscheidene en meer uitgebreide en contra- puntische bewerking vereischt, evenals de zelfstandige, karak- teristieke koorzangen van omvang. De Ouverture, een muziekstuk dienende tot inleiding en voorbereiding van een opera, een drama, een ballet of ook van een concert, heeft meestal den vorm van het eerste allegro eener symphonie, wordt echter ook dikwerf voor- afgegaan door een er zich bij aansluitend adagio of andante. Compositiën, die natuurtafereelen en gebeurtenissen schilderen, zooals bijv. Bataille, Orage, Calme, Rêverie enz., hebben evenmin als de vrije Fantasie en net Impromptu een bepaalden vorm. Zoo is het ook gelegen met de Fantasie en Sinfonie d prograrnsne, dat is, met eene bijgevoegde beschrijving van hetgeen de componist door tonen heeft willen schilderen en uitdrukken. De Potpourri, {een muziekstuk van aaneengeschakelde motieven of van fragmen- ten uit bestaande werken, voornamelijk uit opera's voor een of meer instrumenten, alsook voor , orkest, en het Quodlibet, eveneens voor, den, zang, kennen geen anderen vorm, dan dien de fantaisie en de willekeur van den componist er aan geven. Een Ballet of Divertisseinent bevat danswijzen van allerlei aard, -- 262 -- en. een Ballet-Pantomime een mimisch drama zonder woorden, en behalve dien karakteristieke muziekstukken, die de handeling vergezellen, en aan deze hunnen vorm ontleenen. Variatiën met of zonder Introductie, zijn veranderingen, die het thema, hetwelk eenvoudig en zangerig evenals het lied moet zijn, door ontleding, verplaatsing en versiering van de hoofdnoten der melodie, soms ook door de afwisseling van de harmonie, maatsoort en toonsoort ondergaat. De variatiën binden zich gewoonlijk aan den vorm van het oorspronkelijke thema, en doen dit telkens, hoe zeer versierd en veranderd, duidelijk hooren. De trant of wijze waarop de gedachten, gevoelens en gewaar uitgedrukt worden, en die bepaalt, welke toonopvol--wordingen ging, beweging, rhythmus, accoorden- voortschrijding, modulatie enz. voor elke soort van muzikale werken moet worden gekozen, noemt men Stijl, naar liet lat. woord Stilus, Stylus, zeker meta- len griffe, waarvan zich de oude Romeinen bedienden, om op wastafelen te schrijven. De stijl berust op regelen en wetten, die zich uit de natuur en den aard der zaak, uit het karakter van den enkelen mensch en uit dat van volkeren, uit den loop van omstandigheden allengs ontwikkeld en gevormd hebben, en die door de kunstwereld als zoodanig zijn aangenomen. Ten opzichte van de natuur der zaak wordt de stijl verdeeld in 1, Kerkstijl, die zich door een plechtstatigen, ernstigen gang, ge- bonden en nauwe toonopvolging, breede rhythmussen, eenvoudige, weinig versierde melodie, door een zekere soberheid in het aan- wenden der Chromatiek, door een discreet gebruik en Bene strenge be- handeling van modulaties en dissonanten, enz., en door de uitdrukking van ootmoed, liefde, berouw, vrees en vertrouwen onderscheidt; 2 Kamer- of Concertstijl, waartoe voornamelijk alle instrumentale muziek van belang en gewicht, zooals concerto's, sonates, sinfonies, ouvertures, enz., alsmede alle zangstukken behooren, die de aan- doeningen en gewaarwordingen van vreugde, liefde, vriendschap enz., op een lyrischen toon, zonder hartstocht en ophef uitdrukken, en 3

Tooneel- of Opera- stijl, die- al de muziekstukken omvat, welke eene han vergezellen, en tot opera's, melodrama's, balletten-delinguitdrukken of en wat dies meer zij behooren. De kerkstijl vordert eenen strengen of gebonden schrijfstijl, dat is eene nauwkeurige opvolging der regelen van de harmonie, het contrapunt enz., terwijl de beide anderen eenen vrijen of ongebonden stijl gedoogen. Deze drie on- derscheiden soorten van stijl, wier gebied en grenzen door de vroegere componisten en muziekgeleerden vastgesteld zijn, hebben - 263 -- van lieverlede zoo vele wijzigingen ondergaan, dat allen dooreen samengesmolten, en nog nauwelijks meer van elkan--gemengd en der te onderscheiden zijn. Soms heeft de kerkmuziek het voorko- men van opera- muziek, en in de opera hoort men kerkelijke muziek- stukken, en in de concerten wordt muziek van allerlei aard uitgevoerd. De eigenlijk gezegde kerkmuziek evenwel, d. i. welke voor den eeredienst bestemd is, mag, wil zij aan haar doel beantwoorden, geenzins in opera- of concert-stijl geschreven zijn. Vervolgens hebben ook de voorname, oorspronkelijke componis- ten, evenals de uitstekende letterkundige schrijvers en dichters, eenen eigenen stijl, eenen eigenen schrijf trant, waardoor zij zich van elkander onderscheiden, en waaraan zij, evenals aan de physionomie, te herkennen zijn, bijv. door de wijze van phraseeren, rhythmiseeren, moduleeren, accentueeren, cadenceeren enz. Zoo heeft ook meestal elk volk iets karakteristieks en eigenaardigs in zijne compositiën, zoo heeft bijv. de Duitsche Stijl bij voorkeur iets ernstigs, krachtigs, degelijks, diep gevoeligs, de Fransche Stijl iets elegants, iets geestigs, iets uiterlijk bevalligs, de Italiaansche Stijl iets weelderigs, iets levendigs, vurigs, hartstochtelijks, iets schitterende, zinstreelends, dat meer op het gehoor dan op het hart en den geest werkt. Insgelijks maakt men een verschil tusschen een ouden of klassieken stijl, dien van vroegere tijdper- ken of wat met deze overeenkomt, en den nieuwen of modernen Stijl, dien van den nieuweren tijd en wat daarmede strookt. Fuga-Stijl is de wijze, op welke, volgens bepaalde regels, eene fuga of een fugeerend muziekstuk aangelegd en bewerkt is. Met Koraalstijl, Dansstijl, l[arschstijl enz. is het eveneens gelegen. De begaafdheid, om het schoone en doelmatige aan voorwerpen te kunnen onderscheiden van het leelijke er: ondoelmatige, noemt men Smaak. Is deze begaafdheid een van de natuur verkregen schoonheidsgevoel, of geeft zij wegens verwantschap van gevoelen, van opvoeding, onderwijs en omgang aan zekere school, aan zeke- ren componist, aan zeker kunstwerk of aan zekere kunstsoort de voorkeur, dan is het slechts een individueel oordeel, eene parti- culiere meening, die van weinig gewicht is, en waarop de spreuk: „Over den smaak valt niet te twisten" van toepassing kan zijn; maar is hij het uitvloeisel, het produkt van het bestudéeren en te pas brengen van kunstregels, van kritische beschouwingen en vergelijkingen van kunstwerken, dan kan een daaruit voortgevloeid oordeel als regel en leiddraad van smaak worden aangenomen. Deze stelregel van smaak kan intusschen ten opzichte van mu- - 264 --

zikale kunstgewrochten slechts voor het tijdperk, waarin zij ge- boren zijn, gelden. De denk- en gevoelswijze der menschen is in de onderscheiden tijdperken onder dezelfde omstandigheden, wel is waar, dezelfde ; de toonkunstenaars van vroegere tijden ge- voelden even diep, bezaten eene even vurige en levendige ver veel geest en genie, als hunne opvolgers -beeldingskracht, even; maar de middelen, die zij gebruikten, om hunne gedachten, gewaar- wordingen en gevoelens uit te drukken, veranderden van lieverlede. Voornamelijk is -deze verandering in den uiterlijken vorm zooweI als in de innerlijke inrichting der compositiën sedert eene eeuw merkbaar. De stemming der instrumenten is hooger gegaan, haar toonomvang is uitgebreid ; de kunstvaardigheid is aanzienlijk ge- klommen, het tempo bijna de helft sneller, de maat veel breeder, de bouw der volzinnen veel ingewikkelder ; de zinsneden zijn allengs van vier tot zes, acht, twaalf en zestien maten aan- gegroeid ; de toonfiguren hebben meer verscheidenheid en af wisse- ling; de muziekstukken hebben een grooteren omvang verkregen; de vroeger gebruikelijke stelselmatige veelvuldige herhalingen van de melodie of het thema worden thans vermeden ; met het toenemen van den toonomvang der instrumenten en van instru- mentale virtuositeit is men begonnen, van de stemmen meer om- vang en meer vaardigheid te eischen; vroeger zocht men de uitdrukking van teederheid, liefde, pathos, enz. in de middeltonen, maar tegenwoordig in het hoogste toongebied der zangstem. In onzen tijd tracht men de individualiteit der toonsoorten op te heffen, zich van de banden der diatonische toonladder los te maken, de grondverwantschap van alle tonen tot een beginsel te ver vermenging van alle toonsoorten meer rijkdom-heffen, en door de van harmonische vormen te verkrijgen. Vroeger werd de modulatie door een verminderd septime-accoord als niet zuiver, en dus als niet geoorloofd beschouwd ; thans gaat men door middel der drie verminderde septime -accoorden in al de vier en twintig toonsoor- ten, dat is van elk der drie in acht, over. En zoo zullen vorm, stijl en smaak in de toonkunst altoos blijven veranderen, en gelijk wij de toonscheppingen, die de noren en harten onzer voorouders verrukten, niet alle aangenaam, niet naar onzen smaak vinden, zal wellicht veel van dat, wat wij thans als het hoogste en schoonste vereeren, in eene volgende eeuw als smakeloos en vervelend worden verworpen. - 265 -- Ix.

Toonschepping. — Uitvoering.

Het verzinnen en opstellen of het scheppen van toonwerken of muziekstukken noemt men Componeeren, dat is samenstellen, en deze kunst heet Compositie, toonschepping, toondichtkunst of toon Componimento, Composizione, Compositura, fr. Compo--zetkunst, it. sition. Ook het muziekstuk zelf wordt Compositie genoemd. Componeeren is dus de bekwaamheid, om zijn poëtisch gevoel in tonen uit -te boezemen, dat is: zich door het opwinden der verbeeldingskracht, door het opwekken van het gevoel in een ver- verhoogden zielstoestand te verplaatsen, en dezen toestand door passende toonfiguren, motieven en melodieën, verbonden met har- monie, uit te drukken en op schrift te brengen. Improviseeren noemt men zulks, als het al spelende, op een instrument, voor de vuist geschiedt. De Componist, Compositeur, toonzetter, toondichter, moet nauw- keurig bekend zijn met de muziekleer in al hare deelen, en tevens met de zangstemmen en instrumenten, voor welke hij schrijft. Hij moet den omvang, den aard, het karakter en de behandeling van de Sopraan,- Alt-, Tenor-, Bariton- en Basstem kennen, en mede van de instrumenten, zooals Klavier, Pianoforte, Vleugel. piano of Staartstuk, Pianino, Orgel, Harp, Gitaar, Viool, Altviool, Violoncello, Contrabas, Fluit, Oboë, Klarinet, Fagot of Basson, Engelsch Hoorn, Bassethoorn, Waïdhoorn, Klephoorn, Ventielhoorn, Saxhoorn, Trom Bazuin, Serpent, Ophicleide, Pauken-pet, Kleptrompet, Ventieltrompet, enz. enz., z. elk dezer woorden in het Woordenboek. Het aangebo- ren gevoel voor het schoone, opmerking en ondervinding, moeten hem het inzicht en de bekwaamheid geven, het eigenaardige van elk orgaan en van elk speeltuig op te vatten, aan elk, voor zijn toonkleur passende passages en toonfiguren te geven, elke stem of elke partij op verschillende wijze melodisch te behandelen, en. allen tot een " schoon geheel, innig en nauwkeurig met elkander te verbinden. Hij moet den vorm en den aard der muziekstukkeu (z. 0. VIII) kennen; hij moet weten nieuwe toonfiguren en melodieën te vinden, nieuwe harmonische wendingen te verzinnen, of de reeds bekende te pas te brengen, de gedachten en motieven te ontleden, de zin behoorlijk af te zonderen en aaneen te schakelen; hij moet-sneden bovenal niet kwistig met. zijne middelen zijn. hij dient volledige --- 266 - kennis van het notenschrift te bezitten, en door het lezen en be- studeeren van degelijke partituren en anderszins de hebbelijkheid hebben verkregen, bij het opstellen van zijne gedachten, elk in- strument in den geest te hoorera. Hij mag de regels der kunst niet stijf opvolgen, niet gedurig er on denken; zij moeten hem tot na zijn geworden. -tuur In het bijzonder moet hij, hetgeen tegenwoordig nogal eens vergeten wordt, op passende en natuurlijke wijze de tekstwoor- den onder de melodie zetten; zóó, dat de woorden en zinnen niet uit hun verband gerukt worden, en den zanger gelegenheid worde gegeven, om zonder stoornis en zonder overhaasting adem te halen, zoo dikwijls dit noodig is. Intusschen bezit zelden een componist een veelzijdig genie, zoo- dat hij in verscheidene of in alle vakken der compositie kan uit aanleg en de neiging van den eenen hellen meer over-munten. De tot het verhevene, statige, deftige, die van een anderen tot het boertige, koddige, vroolijke, die van een derden tot het elegante en schitterende, die van een vierden tot het hartstochtelijke, som- bere. De eene weet gedachten en denkbeelden, eene ander zachte gewaarwordingen en bedaarde gevoelens, een derde hevige driften, een vierde natuurtafereelen en gebeurtenissen het best te schilderen. De een slaagt het gelukkigst in het vinden van melodische toon een ander in het harmoniseeren en moduleeren, een derde-figuren, in het figureeren, een vierde in het rhythmiseeren, een vijfde in contrapuntische, canonische en fugatieve samenstellingen. De eene schrijft met meer effect obligaat- of solostukken, een ander ensem- ble- en orkeststukken; den eenen gelukken kleine, den anderen groots werken beter. Wie zich tot het toonscheppen geroepen ge- voelt, en zijne muzikale studiën met een goeden uitslag voltooid heeft, beproeve dus zijne krachten, zijnen aanleg, zijnen aard, en kieze daarna zijnen weg. Hij late zich niet door roemzucht ver- lokken naar het hoogste te streven, dat is: oratoriums, opera's, symphonieën enz. te componeeren, als hem ontbreekt, hetgeen daartoe vereischt wordt. De componisten, die het talent van vinden, van verzinnen, van. eigenlijk scheppen missen (zooals het met de meesten het geval is), en dus navolgers zijn, moeten ten minste, behalve de noodige muzikale studiën, gevoel, smaak, inzicht en bedrevenheid genoeg bezitten, om door de juiste keuze en geschikte aaneenschakeling van doelmatige toonfiguren melodieën samen te stellen, die voor de %Iitdrukking van de bedoelde zielstoestanden, voor het bedoeld on- ---267- derwerp het passendst zijn. Zij moeten zich ten deze, zooveel hun kunstgevoel dat gedoogt, naar den smaak van hunnen tijd voegen. Slechts aan een oorspronkelijken componist, aan een erkend groot genie, die bij een alomvattende muzikale kennis dichterlijk gevoel, eene levendige verbeeldingskracht, vindingrijkheid en veelzijdig- heid paart, is het vergund in alle vakken der toonkunst te willen uitblinken, is het voorbehouden, aan den smaak zijner tijdgenooten eene andere richting of eenige wijziging te geven. Eene schoone melodie is het momentaneele uitvloeisel van het opgewekt gevoel, van de ontvlamde geestdrift des componisten, welke vaak oorsprong of voedsel in schoone dichterlijke werken vinden. Eenheid bij verscheidenheid is de eerste en hoogste wet; daarmede dienen gepaard te gaan zelfstandigheid, oorspronkelijk zangerigheid, waarheid, duidelijkheid, ongekunsteldheid. Hij-heid, die het oor het aangenaamst weet te streelcn, het hart diep en innig te roeren en tevens den geest of het verstand bezig te hou- den en te voldoen, en de compositie zoowel in haar geheel als in hare enkele deelen behaaglijk te maken, heeft het hoogste doel der toonkunst bereikt. De verkiezing van de plaats, van de omgeving, van den tijd en van andere omstandigheden bij het componeeren verschilt nogal aanmerkelijk. De eene toonkunstenaar componeert het liefst en het gelukkigst te midden van een talrijk druk huisgezin, of te midden van het gewoel der steden, al wandelende door de meest bezochte straten, een ander al zwervende door de eenzame velden en bosschen, of verre van alle gedruisch alleen en opgesloten in zijn stil vertrek; de een nuchter bij een glas water, een ander in een halven roes bij een flesch wijn; de een op de pianoforte fantaseerende, een ander aan zijne schrijftafel gezeten, de een moet de invallende gedachten, motieven, melodieën terstond opschrijven om ze niet te . verliezen, een ander werkt de uitgebreidste muziek- stukken in ' zijn hoofd uit en draagt ze daar dagen, weken lang rond, alvorens ze op het papier te brengen. De gewoonte, waar- toe iemand door de omstandigheden gebracht is, bepaalt meestal zoodanige - en andere verkiezingen. Intusschen is nu eene muzikale compositie op schrift voor het algemeen een dood lichaam, en er behoort eene juiste opvatting, eene nauwkeurige, vloeiende uitvoering, Bene in alle deelen ge- schakeerde voordracht toe, om daaraan leven en geest te "geven. De uitvoerder moet van dezelfde gewaarwordingen en gevoelens doordrongen zijn, die den genialen toondichter bij het componee- --- 268 - ren bezield hebben, om deze aan zijne toehoorders mede te deelen. Een virtuoos (een uitvoerder of executant, die zich door eene buitengewone kunstvaardigheid onderscheidt) dient te zorgen, zoo hij zich in het openbaar wil doen hooren, voor een lokaal, dat akoustiek gebouwd en zoo veel mogelijk voor zijn instrument geschikt is, voor een goed en behoorlijk voorzien instrument, voor de doelmatige keuze van het door hem voor te dragen muziekstuk, dat zoo veel mogelijk met zijn eigen smaak en met dien van het publiek overeenkomt, en waarvan hij volkomen meester is. Hij moet zich met den geest van de compositie vereenigen en trach- ten die vrijmoedig en zonder overdrijving of gemaaktheid, nauw voor te dragen. Eveneens is-keurig en in al hare schakeeringen het met den zanger gelegen, die evenzeer voor zijne stem als de instrumentalist voor zijn speeltuig, zorg moet dragen. Bij het uit andere ensemblestukken-voeren van duo's, trio's, quartetten en voor obligate partijen moeten allen zich, bij eene zuivere samen- stemming, aan elkander sluiten en samenvoegen; geen van hen mag zoeken te predomineeren, zoo het niet door den com- ponist is voorgeschreven. Zij, die den solist accompagneeren, moeten zich vooral ondergeschikt toonen en zich aan hem aan- sluiten, zoo niet de componist het accompagnement of het orkest als zelfstandig en soms ook als vijandig tegenover den solist ge- plaatst heeft. Verder dient nog in koren en orkesten gelet te wor- den op de juiste verdeeling en verhouding der stemmen of instru- menten onderling, op eene zuivere stemming, eerre goede directie, oplettendheid van allen en een elk en op een geëvenredigd ge- schikt lokaal, hetzij kerkgebouw, schouwburg- of concertzaal. VERKORTINGEN

DER

MEEST GEBRUIKELIJKE ITALIAANSCHE MUZIEK-TERMEN

accel ...... voor accelerando.

Accomp ...... „ Accompagnement. Ado. Ado...... „ Adagio. Adgio. ad lib. ad libitum. adlib. ------,, al F...... „ al Fine. all' oct.

all' ot...... „ all' octava. all' Sva.

Allo., Allo ...... „ Allegro.

Allo ass...... _...... _. „ Allegro assai.

Allo. mod ...... „ Allegro moderato.

Allo. viv ...... „ Allegro vivace.

Allgtto.------„ Allegretto. And...... „ Andte. Andante. Andno. Andtino...... ,, Andantino. arc ...... „ coll' arco. Arpo.

Arpio...... „ Arpeggio. Arpegg.

at...... ,, a tempo. ass...... _ „ assai. Basso...... „ Contrebasse.

C. B ...... „ col Basso. brill ...... brillante. -- 270 -

Cad ...... voor Cadenza. cal ...... „ c alan do. Clartto ...... » Clarinetto. Claro ...... » Clarino. C...... „ coil' ottava.

Cor...... - • - - - .. » Corno. cresc ...... „ crescendo. C. D...... » colla Destra. c. Sin ...... ,, colla Sinistra. c. L.. • ...... » col Legaso. C. Fl ...... -•---•...... _. ,) col Flauti. col imo ...... » col primo. c. S. con Sordino. c. Sord . " " ' . " " " ...... » C.a...... ,, col arco. c. Var ...... » con Variazioni D. ... • ...... „ destra, droite. D. C...... „ Da Capo. D. S...... „ Dal Segno. decresc ...... , decrescendo. dim ...... » diminuendo. div...... ivise. dol...... -- . ..» dolce...... „ espressivo. fes...... » forte. ff..._...... » fortissimo. fif...... „ fortissimo assai. Fag...... ,, ...... Fagotto Fl...... „ Flauto. Flag ...... „ Flageoletto. fP• ...... » fortepiano. fz ...... „ forzando. (...... » Gauche. inf...... nf ...... » infra. L ..._ ...... „ Laeva. Largh ...... „ Larghetto. leg ...... » Legato. legg •...... ^, leggier a. lo. of luo ...... ^ loco, luogo. fusing ...... „ lusingando. man ...... » manuale. - 271 -

mane. ,, mancando. mare . ,, marcato j mano destra. m.d...... (' I 71 main droite. I mano sinistra. M. main gauche. mez., mz ...... ,, mezzo. meno forte. ME of mfp...... mezzo forte. mfz...... ,...... mezzoforzando. mod., modto...... , ...... ,, moderato. M. V. of mz . v...... » mezza voce. m or...... ,, morendo. Oh ...... of Hautbois.

Oblig,,...... obligato Op...... Opus. 0e. of Oeuv ...... ,, Oeuvre. p ...... ,, piano.

pp ...... ,, pianissimo. PPP...... ,,...... pianissimo assai. ped ...... ,, Pedale.

perd ...... perdendosi.

pf ...... ,, pia forte.

pizz...... ,, pizzicato.

rail, of rallent ...... rallentando. Recit ...... recitativo. rf. ot ...... ,, rinforzando.

rfz...... rilasciando. rit,rilaic...... of ritard...... ritardando. riten...... ritenuto. S. of Sin...... Sinistra.

...... ,, scherzando. scberz...... seg ...... segue. sem ...... sempre...... ,,,, sforzato assai. sf1...sf. of ...... sfz...... , , sforzando. sim...... ,, simile. sm. of smz., smorz...... ,, smorzando. S. P...... ,, senza Pedale...... ,, sostenuto. S.sost...... S. ,, senza Sordini - 272 --

Sopr...... ------,, Soprano. s. T. .of s. t ...... „ senza Tempo. stat...... _ ...... ,, staccato. str...... „ stretto. string...... „ stringendo. T...... ------„ Tutti. T...... Tasto. `Ten ------,, Tenore. ten ------„ tenuto. Timp ...... - - - - -.. - ... - ...... „ Timpani. tr. ------» trillo. tremando.

trem ...... -) „ tremolo. t „ tremulando. Tromb...... „ Trombone. Tromp...... „ Trompette. t.s ...... tasto solo u. c ...... „ una corda, unis------,, unisono. V...... ,, Voce. Va. of Vla. ---- ...... " Viola.

Vo. of Viol------,, Violino. Viol. 1mo ...... Violino primo. Viol 2do...... „ Violino sercundo. Vc. of Vello------„ Violoncello. vív ...... „ vivace V. s ...... „ Volti subito [on^ ...... ,, primo. 2do...... „ secundo. 8 of 8oa...... „ Ottava.