<<

Tout ce qu’il éditait avait le souffle de la liberté. Inscriptie op de grafsteen van uitgever Eric Losfeld (Moeskroen 1922-Parijs 1979) Walter A.P. Soethoudt

DUISTER VERLEDEN DEEL I

Pulpfiction schrijvers noirs communistenjagers © Copyright & verantwoordelijke uitgever Walter A.P. Soethoudt INHOUD

DEEL 1 9 Pulpfiction schrijvers en films noirs

Begincredits 11 Zo heb ik mijn noir het liefst 15 William Riley Burnett: Je naam ben ik vergeten, maar je films vergeet ik nooit meer 27 Gerald Kersh: De man zonder schaduw 71 Mickey Spillane: De kauwgom van de Amerikaanse literatuur 83 Jack Finney: Een man voor alle seizoenen 91 Peter Cheyney: woont in een duistere straat 107 William P. McGivern: Niet mals voor flikken 127 David Goodis: De maan in de goot 147 Elisabeth Sanxay Holding: Ten onrechte vergeten 175 : In Hollywood en elders 187 Abraham Grace Merritt: Verloren beschavingen en afschuwelijke monsters 209 Dorothy B. Hughes: Buitenstaanders en geobsedeerde eenzaten 217 Edna Sherry: Nagelbijters en plotse angst 229 Ethel Lina White: Had ik het maar geweten 235 George Vincent Higgins: De Balzac van de Boston onderwereld 251 Henry Edward Hellseth: Reis naar het zwarte gat 261

DEEL 2 269 Schuldig wegens eigen mening

Rood, sla dood 271 Vooraf 279 William Gresham: Nachtmerries te koop Helen Joy Davidman: Dichter en bekeerlinge 289 Kenneth Fearing: De belangrijkste poëet van de Amerikaanse Grote Depressie 299 Nelson Algren: Een man die zich niet bukt om een dollar op te rapen is een huichelaar 321 Edward Ewell Anderson: Hongerlijders en bankrovers 349 Ira Wolfert: Communist door associatie 363 Albert Isaac Bezzerides: Iedereen houdt van appels, alleen dokters niet 369

De Hollywood Ten Dalton Trumbo 381 John Howard Lawson 397 Albert Maltz 417 Samuel Ornitz 433 Ring Lardner jr. 439 Alvah Cecil Bessie 453 Lester Cole 463 Robert Adrian Scott 471 Herbert J. Biberman 479 493

Films in verband met de blacklist 503 De blacklist 515 DEEL 1

PULPFICTION SCHRIJVERS EN FILMS NOIRS

Begincredits

Films noirs en dito boeken gaan dikwijls over een mokkel zonder verleden en een held zonder toekomst. Op een bijna kitscherige manier en afgestemd op een weinig kritisch publiek, bekijken de makers de onderbuik van Amerika. Ze gebruiken een kleurig palet, maar al die kleuren samen vormen toch zwart. Ze gebruiken even- eens verschillende benaderingen, ieder heeft zijn eigen manier en het is niet wat je zegt, maar hoe je het zegt… Zoals steeds het geval is, zijn er ook buitenbeentjes die parels afleveren en die het genre een goede naam geven. Er zullen echter altijd vooroordelen bestaan tegen de thriller en detectiveroman en -, er zullen altijd van die ‘heertjes’ blijven verklaren dat het genre niet tot de literatuur mag worden gerekend, maar dat is waarschijnlijk omdat ze er nooit één hebben gelezen. De term ‘’ kwam pas in de jaren zeventig van vorige eeuw in zwang in Amerika, tot dan toe werden de films die in Europa – en dan vooral in Frankrijk – tot de film noir behoorden, in Amerika gewoon drama’s of melodrama’s genoemd. De melo- drama’s van de jaren veertig tot het einde van de jaren vijftig heb- ben meestal cynische hoofdpersonages met – zeer dikwijls – sek- suele motivaties, zijn meestal opgenomen in zwart-wit en vooral in een stijl die dicht bij de Duitse expressionistische manier van filmen aanleunt. De meeste van de klassieke films noirs hadden verhalen van het hard-boiled genre als basis, een genre dat kwam bovendrij- ven ten tijde van de Grote Depressie. De term ‘film noir’ werd voor het eerst gebruikt in 1946 door de Franse filmcriticus Nino Frank. Deze vlag dekt wel een hele lading aan personages, gaande van privédetectives (Marlowe/Sam Spade) tot gewone politiemensen die de gangsters het leven zuur maken ( in ). Daarnaast zijn er de boksersfilms waarin de penose bepaalt wie wint en wie verliest (The Harder They Fall/Body and Soul/Champion) en er zijn ook de kleine zwendelaars

14 duister verleden deel i die hopen op die ene grote slag (Night and the City). Maar ook de zogenaamd brave burgers kunnen in de misdaad belanden zonder het te beseffen Deadly( is the Female a.k.a. Gun Crazy/Jail Bait/ Fury). Een veel voorkomend gegeven is het toeval, iemand is op het verkeerde ogenblik op de verkeerde plaats (The Wrong Man). Dat de Amerikaanse film noir veel te danken heeft aan Europese immigranten wordt niet altijd (h)erkend, maar als je de invloed ziet van , Jacques Tourneur, Billy Wilder en Alfred Hitch- cock, kun je dat niet ontkennen. Op enkele uitzonderingen na wordt de term film noir steeds gebruikt voor Amerikaanse films, terwijl je toch de Duitse uit 1931 stammende M van Oostenrijker Fritz Lang als voorloper kunt aan- wijzen; verder ook Mauvaise Graine uit 1934, de eerste film van Billy Wilder, met de bloedmooie 17-jarige Danielle Darrieux in een hoofdrol, Ossessione van Luchino Visconti uit 1943 (naar The Post- man Always Rings Twice), het Franse Du Rififi chez les hommes uit 1955 en de Japanse Nora inu van uit 1949. Al met al een genre dat steeds zal blijven, schrijvers zullen het altijd beoefenen en filmmakers zullen gretig gebruik blijven maken van hun boeken. Zo heb ik mijn noir het liefst

De oplossing is altijd teleurstellend, vergeleken met het mysterie in de detectiveroman. E. du Perron

Mijn liefde voor de detective-noir en boeken met een privédetective (geboren in de achterbuurten van de literatuur: de pulp magazines) in de hoofdrol moet ongeveer ontstaan zijn bij het zien van Little Caesar (1931) met Edward G. Robinson, naar het boek van W.R. Burnett. Ik was elf jaar en ik had een tante die inwonend huisbe- waarder was in een bioscoop. Je kon er door de zijdeur naar bin- nen, zodat ik heel wat films te zien kreeg waarop het etiket ‘Kinde- ren niet toegelaten’ was geplakt. Robinson speelt de rol van Cesare Enrico Bandello of ‘Little Caesar’, die de auteur lichtjes baseerde op Salvatore ‘Sam’ Cardinella, een gewelddadige pre-drooglegging gangster uit die lid was van de Black Hand (La Mano Negra ontstaan in Sicilië omstreeks 1750), een groep gangsters die het moest hebben van afpersing – er wordt gezegd dat op een bepaald ogenblik meer dan 90% van de Italiaanse immigranten werd afge- perst. Hun werkwijze was zo dat hun toekomstig slachtoffer een brief kreeg waarin een bedrag werd genoemd dat op een bepaalde plek moest worden gedeponeerd. Deze brief was versierd met sym- bolen als een rokende revolver of een man hangend aan een galg en ondertekend met een hand die in zwarte inkt was gedompeld. The Times schreef op 10 januari 1931: “Dit is niet zomaar een gewone gangsterfilm, eerst is er het uitstekende script en ten tweede is er de sterke vertolking van Robinson die haast uit een Griekse tragedie lijkt gestapt, een koude, onderontwikkelde, meedogenloze moordenaar, gedreven door een onlesbare drang naar macht, een speeltuig in de handen van hogere machten.” Burnett was ook verantwoordelijk voor het boek en de gelijkna- 16 duister verleden deel i mige film High Sierra (1941), waarin Humphrey Bogart de rol speelt van Roy ‘Mad Dog’ Earle, en door een speling van het lot en van de auteur, is het ook een hond die hem de das omdoet. Maar Burnett zou pas de eeuwigheid ingaan met het boek en de film (1950) – het boek verscheen in het Nederlands als De stad der verleiding, een zwart spel met het lot, vol tegenslag en bedrog, waarin de onderste lagen van de stad naar boven komen. Vier Oscar-nominaties en nog wat Golden Globe en BAFTA nomina- ties hebben de film op heel wat voorkeurlijstjes van film noir fana- ten doen belanden, terwijl tegenstanders de film van Jules Dassin meestal afdoen als “te documentair, dit is geen film over misdaad, maar een film over een stad: ”. Ze zijn waarschijn- lijk tot deze conclusie gekomen omdat de hele film op locatie werd gedraaid. Vandaar was het een kleine stap naar de uitleenbibliotheek die mijn ouders uitbaatten. Een van de eerste auteurs waarmee ik ken- nismaakte was Cornel Woolrich wiens echte naam George Cornell Hopley-Woolrich luidde (zijn andere pseudoniemen waren Wil- liam Irish en George Hople), een favoriet van mijn moeder, die vol- gens een criticus criminele verhalen schreef die op filmdraaiboe- ken leken. De bruid in het zwart was eerst aan de beurt. Deze bruid werd in 1968 door François Truffaut verfilmd als La mariée était en noir met Jeanne Moreau en Jean-Claude Brialy. Het boek verscheen, zoals in die tijd de meeste detectives, in een serie ‘volksboeken’ – waarvan je de katernen nog zelf moest opensnijden – die haast spe- ciaal voor het bibliotheekpubliek gemaakt leken. Er was toen nog geen bloeiende handel in de detectiveroman. Vandaar naar de Brit Peter Cheyney – die door Bruna in gebon- den editie werd uitgebracht! – was een kleine stap. Cheyney, over wie een toenmalige criticus schreef dat zijn verhalen dikwijls door overbodige frivoliteiten ontsierd werden, was met zijn spion Lemmy Caution volgens mij de grote inspiratiebron van Ian Fleming. Zijn romans over Slim Callaghan konden me niet echt bekoren. Begrijp me niet verkeerd en Deze man is gevaarlijk staan echter bovenaan mijn lijstje van Lemmy Cautions. Een Engelse criticus schreef onlangs dat Cheyney volgens hem de beste Britse auteur van hard- boiled detectives was en nog steeds is. Zijn grote succes haalde hij

18 duister verleden deel i echter in Frankrijk, waar zijn Lemmy Caution gestalte gaf: Cet homme est dangereux (1953) is een erg geslaagde overbrenging van het ene medium naar het andere. Het niet zo grote oeuvre van David Goodis staat ook op de lijst van mijn favorieten, hoewel het soms zwarter dan zwart is. Zijn personages hebben meestal heel wat talenten, krijgen hun kans, maar mislukken en settelen zich tevreden met minder dan wat ze met hun kwaliteiten zouden kunnen bereiken. Diezelfde mannen worden dan meestal nog verliefd op de verkeerde vrouwen, engelachtige wezens die hun liefde onbeantwoord laten. Die vervangen ze dan door erg aardse, uiterst lichamelijke vrouwen die hen van hot naar haar laten lopen. Naast heel wat verfilmingen van zijn romans wil ik zeker Dark Passage (1947) vermelden en volgende dialoog uit de film bevestigt mijn bewering over de Goodis vrouwen: I’ve cried myself to sleep at night because of you. She’s got you now. She wants you very badly doesn’t she? She’s willing to run away with you and keep on running and ruin everything for herself. But she wouldn’t care because she’d be with you and that’s what she wants. Well she doesn’t have you now. She’ll never have you. Nobody will ever have you! And that’s the way I want it! You’re nothing but an escaped convict. Nobody knows what you wrote down. They’ll believe me! They’ll believe me! We moeten het ook hebben over en zijn Philip Marlowe, over wie een preutse criticus destijds schreef: “In zijn spannende detectiveromans neemt het seks-element soms een overwegende plaats in.” Bij de eerste lezing viel dat lichtjes tegen. Toen ik in 1955 de gebonden editie van Tot ziens Mr. Marlowe (The Long Goodbye) in handen kreeg, was ik er eigenlijk niet zo wild van. Ik was meer bezig met Blackboard Jungle en Rock Around the Clock, maar dat is later overgegaan in bijna-aanbidding, vooral na het lezen van enkele van zijn korte verhalen. Misschien was ik in eerste instantie te jong om de compositie en de stilistische kwaliteiten te waarderen. Het zijn echter de films naar de romans van Chandler die mij meer nog dan de romans zelf tot een aficionado maakten, omdat je de uitzonderlijk sterke dialogen hoorde uit de mond van sterren als Dick Powell en Claire Trevor, Bogey en Bacall. Maar wat hij met het script en de dialogen voor de film – waarschijnlijk de zo heb ik mijn noir het liefst 19 beste film noir ooit gemaakt – naar de roman van James M. Cain Double Idemnity deed voor en Fred MacMurray is haast buitenwerelds te noemen. Nooit was er een zwarte weduwe – de vrouw die verleidt en vervolgens haar seksuele partners doodt – als Stanwyck. Van zodra Walter (Fred) en Phyllis (Barbara) hebben besloten haar echtgenoot te doden, krijgen we de volgende dialoog: “Walter – I’m so excited. It does terrible things to me.” “I too.” “Kiss me.” Ik vermoed dat zich deze scène herinnerde toen hij Scarlett Johansson en Johannes Rhys Meyers in een voorbeeld van een noir-film, Match Point (2005), de volgende dialoog in de mond legde: Nola Rice: I don’t think this is a good idea. You shouldn’t have followed me here. Christopher “Chris” Wilton: Do you feel guilty? Nola Rice: Do you? en vervolgens tot kussen en meer overgaan. In tegenstelling met de bewerkingen van zijn eigen romans – waar hij wel eens als dubbel creatief werd beschouwd, wat zoveel betekent als het herschrijven van zijn boek voor de film – was hij veel creatiever met teksten van anderen. In een brief uit 1945 schrijft hij: “Ik werk aan een filmbewerking van The Lady in the Lake voor MGM. Ik verveel me dood. Dit is de laatste keer dat ik een boek dat ik zelf heb geschreven voor film bewerk. Strontvervelend.” Nog even vermelden dat Cains eerste boek The Postman Always Rings Twice verboden was in Boston en dat men in de jaren dertig de hard-boiled fictie afdeed als moreel verwerpelijk. De film met Lana Turner en John Garfield is terecht een klassieker geworden en de scenaristen hebben ook hier mooi werk geleverd: Cora Smith (Lana Turner): It’s too bad Nick took the car. Frank Chambers (John Garfield): Even if it was here we couldn’t take it, unless we’d want to spend the night in jail. Stealing a man’s wife, that’s nothing, but stealing a man’s car, that’s larceny. Bij Cain was liefde seks, en waren geweld en dood nooit veraf. Eigenlijk heb ik tot vandaag nooit een boek van Dashiell Ham- mett gelezen, maar heb hem tot mij genomen langs films om. 20 duister verleden deel i

Toen de Coen broertjes in 1990 Miller’s Crossing – naar de verha- len Red Harvest en The Glass Key – tot een sublieme film maakten die eigenlijk meer een pastiche was van de gangsterfilm, besloot ik om hem te gaan lezen, maar de enkele boekhandels die ik toen bezocht, bleken hem niet in voorraad te hebben. Ik troostte me met het opnieuw bekijken op video van The Maltese Falcon (1941) met Humphrey Bogart én Peter Lorre en met een scenario van John Huston. De cynische Chandler zei in 1947 dat een echt goeie detec- tivefilm nog niet was gemaakt, maar dat The Maltese Falcon er erg dichtbij kwam. Uiteraard is en blijft een van mijn favoriete auteurs de Brit James Hadley Chase, die in mijn geboortejaar 1939 de hard-boiled thril- ler een nieuw gezicht gaf met Geen orchideeën voor Miss Blandish, hiermee de sociale en economische situatie van de jaren dertig in Amerika tekenend, terwijl hij zich losjes liet inspireren door Ma Barker en haar zonen. De vooroorlogse editie werd voor de tweede druk gekuist en ingekort, maar na de oorlog kon er opnieuw meer en verscheen het opnieuw integraal. Het boek verscheen voor het eerst in het Nederlands bij uitgeverij Libra, die toentertijd gespecia- liseerd was in erotische boeken. Gek, want nergens in het boek is er ook maar één man of vrouw met normale seksuele gevoelens – een van de gangsters krijgt zelfs een orgasme wanneer hij met een mes wordt gestoken! Chase schreef het boek in zes weken met naast hem A Dictionary of American Idioms. Miss Blandish werd in Engeland in 1948 ver- filmd nadat het al op het theater had gelopen. De film kreeg heel wat kritiek: The film caused huge controversy in the UK after it was -pas sed with an uncut ‘A’ rating on account of the violence and rape implied in the story, leading to critic ‘Dilys Powell’ stating that the film be “branded with a ‘D’ certificate for disgusting”. This led to various councils banning the film completely and politicians demanding an investigation into the running of the BBFC, and cen- sor Sir Sidney Harris was forced to issue an apology for having “ failed to protect the public”. George Orwell hoopte dat Miss een eenmalig ding was dat voortkwam uit de sfeer en de verveling die samengaat met de oorlog: “Indien zulke boeken definitief zouden acclimatise- ren in Engeland, in plaats van alleen maar halfbegrepen import

22 duister verleden deel i uit Amerika te zijn, dan zou er een goede grond voor ontsteltenis aanwezig zijn.” Chase werd erg populair in Frankrijk – waar hard- boiled noir het steeds erg goed heeft gedaan, ook vandaag de dag nog – en zag meer dan 25 van zijn romans daar ook verfilmd, naast enkele Duitse films, een paar Italiaanse en zelfs enkele Russische. Regisseurs als Volker Schlöndorff, , Guy Hamilton en sterren als Woody Harrelson, Russel Crowe, James Coburn, Donald Pleasance, , Omar Sharif, Karen Black, Charlotte Rampling, Bruno Cremer, Simone Signoret en Alida Valli en ook scenaristen als Frédéric Dard en Jean-Claude Carrière werk- ten mee aan die films. Chase deed het nooit echt goed in Amerika, waar de critici met veel ijver de fouten tegen de Amerikaanse manier van leven aan- stipten en hem inderdaad soms op fouten betrapten, maar in Enge- land en op het Europese continent werd hij de koning van de thril- lerschrijvers genoemd. Had Chase zich de woede van de hele preutse wereld op de hals gehaald, dan was hij maar wat gelukkig met het verschijnen van Mickey Spillane die hem de kroon van pornografisch getinte thril- lerschrijver afnam, hoewel echte pornografen toen al met hem lach- ten. Hij debuteerde met de gebonden editie van I, the Jury (1947) en werd bij het verschijnen in het Nederlands net niet op de index geplaatst. Spillane was een meester van de suggestie en haalde de donkerste zijden van de donkerste facetten van het zielenleven naar boven, wat iemand als Kingsley Amis het voor hem deed opnemen, maar hij werd overstemd door een hele bende jaloerse koorzangers en het misprijzen van de literaire critici en de fatsoenrakkers. De jaloezie gold vooral de enorme oplage die zijn als pocket versche- nen boeken haalden. Uitgevers probeerden zelfs de ietwat negatief klinkende toevoegingen als ‘breastsellers’ en ‘bosom and bourbon’ positief te doen klinken. En ik vermoed dat ook de boekomslagen hebben ‘meegeholpen’ aan dat imago. De sadistische pulpcovers van Mickey Spillanes hard-boiled fiction waren al even brutaal als Mike Hammer zelf. Ik werd een fan vanaf de eerste Mike Hammer die ik las en toen Robert Aldrich Kiss Me Deadly (1955) verfilmde stond ik als eerste aan de kassa van de bioscoop (de Coliseum aan de Antwerpse Meir) om te zien of Ralph Meeker een goeie Hammer zo heb ik mijn noir het liefst 23 was, en ik ging tevreden naar huis. Dialogen als: ‘Do me a favor, will you? Keep away from the windows. Somebody might... blow you a kiss’. en ‘What’s this all about? I’ll make a quick guess. You were out with some guy who thought “no” was a three-letter word. I should have thrown you off that cliff back there. I might still do it. Where are ya headed?’ worden nauwelijks meer geschreven. Later zal Stacey Keach voor mij Hammer de gestalte geven die dicht bij mijn ver- beelding lag. Chester Himes schreef zoals hij het zelf noemde ‘domestic tales’ waarin zwarte rechercheurs Grave Digger Jones en Coffin Ed John- son de hoofdrol spelen. Ze zijn het equivalent van de witte buddy- films zoals Starsky and Hutch. Schuttingwoorden en vloeken door- spekken deze razendsnelle speurdersromans, en de hete geuren van de natte vagina van een vrouw strelen soms je neus. Cotton Comes to Harlem (1970) is nu, bijna veertig jaar na datum, nog steeds genietbaar. Een andere lieveling van me is Jim Thompson die door een collega-auteur de ‘dimestoredostojewski’ werd genoemd, omdat de meeste van Thompsons boeken over misdaad en straf gaan en omdat hij het leven aan de voor-, zij- en achterkant heeft gezien. Tijdens de drooglegging werkte hij als piccolo, en verstandig als hij was doorgrondde hij de meesten van de hotelgasten en bezorgde hij hen vrouwen, illegale drank, heroïne en marihuana, zo ver- hoogde hij zijn maandelijkse loon van 15 USD tot 300 USD per week. Soms nam hij ook deel aan feestjes waar al het voornoemde overvloedig aanwezig was. Hij was al vroeg aan tabak en alcohol verslaafd. Soms liet hij zich in de luren leggen en zelfs tweemaal na elkaar door Stanley Kubrick, voor wie hij het scenario pende van én The Killing én en ze dan opgeëist zag worden door de heer Kubrick himself. Toen ik Sam Fuller leerde kennen – ik gaf enkele boeken van hem uit – en lange gesprekken met hem voerde, vertelde hij me dat hij wat graag had verfilmd en dat hij véél dichter bij het boek van Thompson zou zijn gebleven, wat een veel zwartere film zou opgeleverd hebben dan die van Sam Pec- kinpah die zich van Thompsons scenario niets aantrok en het liet herschrijven door Walter Hill; neem dan nog de inspraak van Steve 24 duister verleden deel i

McQueen, die meer actie wenste, erbij en het resultaat werd een flauw afgietsel. Ook de remake leed aan hetzelfde euvel. Ondanks het verplaatsen naar een Franse Afrikaanse kolonie kun je de beste verfilming van een roman van Thompson wel (1981) van Bertrand Tavernier (naar Pop 1280) noemen. Philippe Noiret is gewoon waanzinnig, walgelijk goed als Lucien Cordier. Maar ook (1990) van Stephen Frears met een scenario van Donald E. Westlake (ook verantwoordelijk voor Point Blank) mag er zijn. Wat later volgde Sue Grafton, die blijkbaar geen voet aan de grond krijgt in Hollywood, met uitzondering dan van enkele waar- deloze scenario’s, alhoewel haar vrouwelijke privédetective Kinsey Millhone volgens mij zo naar het witte doek kan of een schitterende tv-serie kan worden, of speelt het mannelijk chauvinisme hier een rol? Pas laat leerde ik Kinky Friedman kennen: zijn eerste boek ver- scheen in 1996 in Nederlandse vertaling bij De Harmonie. Ik was onmiddellijk verkocht. En toen daar in 2001 nog eens de sublieme,

Kinky Friedman for Governor

26 duister verleden deel i hilarische documentaire van Simone de Vries Proud to Be an Asshole From El Paso bovenop kwam, kon het voor mij niet meer stuk. Kinky is een singer-songwriter, humorist en columnist, vond daarbij nog de tijd om zich als politicus op te werpen en was vierde op de zes (12,6%) kandidaten voor het gouverneurschap van de staat Texas. Enkele van de slogans die hij gebruikte: “How Hard Could It Be?”, “Why The Hell Not?”, “My Governor is a Jewish Cowboy” en “He ain’t Kinky, he’s my Governor”. Alleen als hij zingt, haalt hij zijn eeuwige sigaar uit zijn mond. Walter Mosley, die een rist boeken schreef met Easy Rawlings in de hoofdrol en meestal met een kleur in de titel, zag zijn Devil in Blue Dress terecht verfilmd met Denzel Washington, Jennifer Beals en Don Cheadle, hoewel hij als uitvoerend producent zelf heel wat werk heeft moeten verzetten. Ik kijk nog altijd uit naar andere Easy Rawlings films. Elmore Leonard (“If work was a good thing, the rich would have it all and not let you do it”) vastpinnen op een genre lijkt me onmogelijk als je weet dat hij het verhaal leverde voor 3.10 to Yuma (1957/2007) met Glenn Ford, Hombre (1967) met , Valdez is Coming (1971) met . Maar… wat hij op noir gebied presteerde zit zeker boven het gemiddelde: Jackie Brown (1997) van Quentin Tarantino, Out of Sight (1998) van Steven Soderbergh, Get Shorty (1995) van Barry Sonnenfeld – die de rol van portier op zich nam – en met een keur aan artiesten zoals John Travolta, Gene Hackman, Rene Russo, Danny de Vito en James Gandolfini, om er maar enkele te noemen. William Riley Burnett: Je naam ben ik vergeten, maar je films vergeet ik nooit meer

I don’t have any plot in my books. Just life. And the relationship of characters and what happens to them. William Riley Burnett

William Riley Burnett (25 november 1899 (Thanksgiving Day) – 25 april 1982) werd geboren in Springfield, Ohio. Burnett is niet zo bekend als andere detective- en noirauteurs zoals daar zijn Ham- mett en Chandler, maar de titels van heel wat van zijn romans en films kent zowat iedereen. Zijn carrière en invloed strekken zich uit over diverse genres: gangsterfilms, noir, , blaxploitation en meer. In sommige gevallen sprak het tegen hem dat ze hem niet konden vastpinnen, hij behoorde eigenlijk bij geen enkel genre. De Burnetts waren van Welsh-Ierse afkomst. Burnetts grootva- der was burgemeester van Columbus en vele ooms bekleedden hoge politieke ambten. Zijn ouders waren Theodore Addison Burnett en Emily Upson Colwell Morgan. Hij liep lagere school in Dayton en Springfield, verhuisde dan voor de volgende twee jaar naar de East High School in Columbus; hij behaalde zijn diploma aan het Miami Military Institute en schreef zich vervolgens in aan de Ohio State University voor de cursus journalistiek. Dat hield hij niet erg lang vol en hij volgde de cursus erg onregelmatig. In 1918 probeerde hij zich te laten inlijven in de Balloon Division of the Aviation Corps. Burnett had in de voorbereidingsschool voor de universiteit in het basketballteam gespeeld en hij was ook geïnteresseerd in bok- sen, maar theater zei hem ook wel wat en het spelen in een jazzband lag hem ook. Zijn huwelijk op 21-jarige leeftijd met Majorie Louise Bartow maakte dat hij zich verantwoordelijker ging voelen, hoe- 28 duister verleden deel i wel hij wel van de ene baan naar de andere ging; hij werd fabrieks- arbeider en verkocht verzekeringen, maar dankzij zijn familiecon- necties kreeg hij een baan als statisticus bij de staat Ohio, positie die hij bekleedde van 1920 tot 1927. Burnetts vader, Theodore, was de rechterhand van gouverneur James Cox, en Burnett zelf werkte mee aan de presidentiële campagne van diezelfde Cox in 1920. Na het werk begon hij te schrijven en erg veel te lezen, met een voorkeur voor de Franse literatuur, vooral Balzac en Prosper Mérimée, maar ook Joseph Conrad en Jeffrey Farnol, deze laatste een veelschrijver van romantische en melodramatische rommel. In een interview vertelde hij: “After marriage, I began to read extensively, and soon began to have literary ambitions, I wrote without the slightest encouragement (except for my wife who entirely sympathized with my ambitions and helped me in every way) for eight years. I never sold a line. I persisted, either through stupidity or determination, I’ve never been able to decide which. By this time I had accumulated five novels, several plays, a hundred short stories; I’d tried everything but verse.’’ De statistieken kwamen hem langzaamaan de strot uit en hij trok naar Chicago in de hoop dat hij zijn brood kon verdienen als romanschrijver. Burnett beweerde wel eens dat een goede plek om het verhaal van zijn leven te beginnen een goor hotelletje in Chicago was, waar hij als zevenentwintigjarige boerenknul arriveerde. Tijdens zijn eerste nacht in de grote stad, slapend in een vlooi- enhotel, werd hij uit zijn bed getild door een serie van ontploffin- gen aan de overkant van de straat. Rivaliserende gangsterbendes hadden ruzie over de helling van de parkeergarage net tegenover het hotel gelegen en alles was blijkbaar uit de hand gelopen en er werd met handgranaten gegooid – ‘ananassen’ zeiden de men- sen toen. Hij maakte kennis met Barber, een man van Italiaanse afkomst. Deze was voorzichtig met wat hij vertelde, omdat hij dacht dat Burnett een journalist was. Maar toen hij erachter kwam dat Burnett romans schreef, vertelde Barber hem dat de zin van het schrijven van een fictief verhaal hem helemaal ontging en dat het lezen ervan nog erger was. Wat Burnett echter van hem te weten kwam, was Barbers kijk op de dingen en het leven. Toen hij hem william riley burnett 29 vroeg hoe hij zich voelde wanneer hij iemand had neergeschoten en hem bloedend op het trottoir zag sterven, antwoordde Barber: “Hoe voelen soldaten zich?” Het was duidelijk dat hij het als een oorlog beschouwde, hij loste zaakjes op voor Terry Druggan, de tweede in bevel van Bugs Moran. Burnett vertelt dat hij op een avond naar het dak van het hotel ging, om het vuurwerk van the fourth of July te zien en dat Barber er ook arriveerde, stomdronken en met zijn liefje aan de arm. Zij was een hoertje, ze was erg stil, waarschijnlijk wist ze dat dat de beste manier was om geen klappen te krijgen. Toen Barber zijn revolver trok en wild om zich heen begon te schieten zocht Burnett zelfs geen dekking. Dat was Chicago 1928. Later schreef Burnett: “Capone was koning, corruptie tierde welig. Gangsters die werden omgelegd waren dagelijkse kost, weet je, ik ‘hoorde’ er zelfs een op de radio vermoorden, in een café van waaruit een dansorkest live in de ether ging. Twee schoten waren er duidelijk te horen, de muziek stopte onmiddellijk en er kwam geen geluid meer uit de radio.” Door dit alles geïntrigeerd zocht Burnett omgang met zowel politie als gangsters – hij was een van de eersten die arriveerde op de plaats van de Saint Valentine’s Day Massacre (14 februari 1929) – wat uitmondde in een roman die oorspronkelijk de titel The Furies meekreeg. De eerste New Yorkse uitgever naar wie hij het manuscript opstuurde, weigerde het. Hij wijzigde de titel en zond het opnieuw. In 1929 werd de roman gepubliceerd als Little Caesar. Samen met Dashiell Hammett die zes maanden daarvoor zijn Red Harvest publiceerde, was Burnett de man die de misdaadroman een nieuw gezicht gaf, de literaire pulp was geboren. Hij gaf zijn Little Caesar een citaat van Machiavelli mee: “The First law of every being is to preserve itself and live. You saw hemlock and expect to see ears of corn ripen.” Waarmee hij duidelijk wilde zeggen dat, wanneer je dit type van maatschappij hebt, ze (die maatschappij) ook dit soort mensen zal produceren. Hij had gezocht naar een type. Zijn hoofd- personage Rico was vanaf het eerste ogenblik al verdoemd. Dat alles op een moment dat de net gestichte vakbonden meer macht kregen en de crisisjaren begonnen op Zwarte Donderdag (24 oktober 1929) toen de aandelenkoersen in elkaar klapten en het gehele sociale landschap werd hertekend.

32 duister verleden deel i

Zoals bij Hemingway is er de eerder schaarse schrijfstijl, maar wel erg heerlijk beschrijvend wanneer het noodzakelijk is. Zijn personages hebben namen zoals Scabby (schurftig), Limpy John (Manke John) en Killer Pepi en ze gebruiken die Chicagose gang- sterlingo die hij hoorde in de straat, de pagina’s zijn bevolkt met harde kerels die lood pompen uit gats (blaffers) en rods (blaffers), nieuwe woorden voor de lezers van die tijd, maar ze werden al snel overal geaccepteerd.

“Do yourself a favor, will you, Rico? Leave your gat home on the piano the next job you pull. Yeah, park it next to your milk bottle.”

Zijn personages zijn ijdel tot op het randje van de vrouwelijkheid, constant bezig met hun haar, ze dragen reebruine slobkousen en diamanten dasspelden. Ze vertonen hanig gedrag en zijn snel bele- digd, vooral omdat ze onzeker als de pest zijn. Ze verkiezen manne- lijk gezelschap, waarbij ze zich sympathiek gedragen, zijn soms zelfs teder, wat ze tegenover vrouwen meestal niet zijn.

Olga Stassoff was just putting the finishing touches to her make-up. Joe came in softly and stood watching her. She began to sing. “If you’re singing for me,” said Joe, “you can stop any time.” Olga turned around. “Well, what are you doing here? Broke?” “Shut up,” said Joe. Then he turned and walked out of the room. En dan is er: “We’re in love with one another. Don’t that mean nothing?” “Nothing. Less than nothing. Love. Soft stuff!”

Wetenschappers hebben zich met graagte op de homo-erotische subtekst geworpen, maar die vinden zelfs een homo-erotische sub- tekst in een pakje Wrigley kauwgom. Wat Burnett echter deed was helemaal niet gek, hij baseerde zich gewoon op de zeden en gewoon- ten van het Middellandse Zeegebied die ook gebruikelijk waren in de overheersende Italiaanse aanwezigheid bij de misdadigers uit de late jaren twintig in Chicago. ‘Buitenlandse’ gangsters zoals Ita- william riley burnett 33 lianen en Joden waren op dat ogenblik niet zo bekend bij het grote Amerikaanse publiek, wel kenden ze Bonnie en Clyde, John Dillin- ger en Baby Face Nelson. De opkomst van de georganiseerde mis- daad – die Burnett later omschreef als “alleen maar zakenlui die zich niet aan de regels houden” – was ook nieuw voor die tijd. Was het boek een hit, de film was het ook. Voor de première in het Strand Theater in New York had men geen enkele publiciteit gemaakt, maar ze moesten de bereden politie erbij halen om het drummende publiek in banen te leiden, terwijl de film 24/24 liep. En dat terwijl de crisis het bioscoopbezoek had gehalveerd. In was het nog gekker, daar wilden ze iedere medewerker aan de film op het toneel zien, de acteurs, de regisseur, de cameraman, ja, de ster Edward G. Robinson was geboren. Natuurlijk is het boek harder en brutaler dan de film, maar Robinson is echt goed in het slecht zijn. Azijnpissers moesten het natuurlijk hebben over hoe men gangsters een menselijk gezicht geeft, zowel in het boek als in de film.

LITTLE CAESAR (1931) First National Pictures REGIE: Mervyn LeRoy SCENARIO: Robert N. Lee, Francis Edward Faragoh, Robert Lord, Darryl F. Zanuck MET: Edward G. Robinson, jr., Glenda Farrell

Ondanks het grote succes van de film was Burnett toch woedend, omdat er geen echte Italianen gecast waren. Hij had ech- ter geen moeite met het feit dat ze de laat- ste woorden van Cesare veranderden van Mother of God, is this the end of Rico? in Mother of mercy, is this the end of Rico? – omdat de filmmaatschappij het eerste als godslasterlijk beschouwde. Velen beweer- den dat Cesare op Capone was gebaseerd en Burnett sprak dat niet tegen, maar 34 duister verleden deel i eigenlijk baseerde hij zich op Salvatore “Sam” Cardinello, een gang- ster uit Chicago die voor geen moord terugdeinsde en opereerde in de eerste jaren van de drooglegging. Ondertussen had Burnett wel geleerd dat een literair agent hele- maal geen luxe was en hij ging het niet ver zoeken. H.N. Swanson werd zijn agent, die was zelf ooit filmproducent en kende Holly- wood als zijn broekzak, daarbij had hij William Faulkner, Raymond Chandler, F. Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway in zijn stal.

Hollywood riep en Burnett antwoordde. Met zijn Iers gevoel voor humor en zijn kijk op de wereld, realistisch, pragmatisch en verbe- ten, zou hij gedurende de volgende veertig jaar romans schrijven, soms meerdere per jaar, die soms werden verfilmd, ook schreef hij rechtstreeks voor films, vele ervan hadden succes, sommige ervan werden klassiekers. Allemaal geschreven volgens zijn eigen filosofie: “A writer has to have an imagination – that’s what makes a wri- ter. He has to be able to put himself imaginatively in the position of whatever character he selects. And I have a very good grip on reality, which I inherited from my father, so I pretty much know the limitations of humanity and the possibilities in life, which aren’t very great for anybody. You’re born, you’re gonna have trouble, and you’re gonna die. That you know.”

The Silver Eagle is de opvolger van de grensverleggende Little Caesar en verschijnt in 1931. Zakenman Frank Harworth is net slim en doorzettend genoeg om zich een plaats tussen de nouveau riches te verwerven die het Chicago van de jaren 1920 bevolken. Maar hij is niet tevreden, hij wil ook aanvaard worden door de oudere rijken en daarbij wil hij nog meer poen hebben. Het eerste leidt hem naar ingewikkelde liefdesaffaires, het tweede naar banden met de mis- daad. Je kunt meevoelen met Frank, maar je raakt niet echt geïnte- resseerd in hem. Een gedeeltelijk geslaagde roman, schreef de pers van die tijd. Ook in 1931 schrijft hij samen met John Monk Saunders het ver- haal The Finger Points speciaal voor de film. william riley burnett 35

THE FINGER POINTS (1931) First National Pictures REGIE: John Francis Dillon SCENARIO: Robert Lord, John Monk Saunders MET: Richard Barthelmess, Fay Wray, Regis Toomey en Clark Gable

De film is gebaseerd op Jake Single, een reporter van de Chicago Tribune, die werd vermoord de dag voordat hij een ontmoeting zou hebben met federale agenten, dit in verband met de financiën van Al Capone. Single stond trouwens op de loonlijst van de gangster. Een van Lee’s eerste opdrachten als reporter is een onderzoek in te stellen naar een nieuw illegaal gokhuis. Hij weigert zich te laten omkopen, wat hem een pak ransel oplevert. Wanneer hij het zie- kenhuis verlaat, wil hij zo snel mogelijk trouwen met Marcia Col- lins, ook een journaliste. Maar zijn ziekenhuisrekening en zijn lage loon maken hem kwetsbaar en hij zou wel wat graag een nieuw aanbod krijgen. Lee zet een ontmoeting op met Blanco, om hem op de hoogte te brengen van wat het stadhuis allemaal in petto heeft. Blanco betaalt hier erg goed voor en levert hem tips voor zijn column. Marcia begint Lee’s weelde verdacht te vinden en ze maken ruzie, omdat hij weigert de bron van zijn geld prijs te geven. Vol- komen zeker van zijn macht besluit Lee te breken met Blanco om nog meer geld binnen te kunnen halen. Hij vindt uit dat Nummer Een, het hoofd van de onderwereld, plannen heeft om een nieuw gokhuis te openen en Lee vertelt Blanco dat hij het verhaal in zijn krant zal brengen, ervan overtuigd dat de bende geen journalist zal ombrengen. Hij krijgt wat hij verlangde, nog meer geld, maar wordt gewaarschuwd dat wanneer hij het verhaal toch brengt, hij grote moeilijkheden krijgt. Marcia, die haar geloof in Lee heeft verloren, belooft een andere reporter, Breezy, met hem te trouwen als hij stopt met drinken. Dat opent Lee de ogen en hij besluit de stad te verla- ten en het rechte pad te bewandelen als ze onmiddellijk met hem trouwt. Ze stemt toe en wanneer Lee wil vertrekken, brengt Breezy het verhaal, hiermee hopend dat hij indruk op Marcia en op zijn baas maakt. Wanneer Lee de krant ziet, weet hij dat het met hem gedaan is. 36 duister verleden deel i

Nog in hetzelfde jaar verschijnt Burnetts roman Iron Man. De eer- ste pagina van het boek zet onmiddellijk de toon: “Coke zette zich recht, zette zijn hoed wat naar achter, zette zijn voeten op de grond, stond op van het bed, gaapte terwijl hij de slaap uit zijn ogen wreef. Aan de andere kant van de kamer speelde Regan patience aan een schrijftafel en Coke’s sparring partner, Jeff Davis, zat in een leun- stoel bij het raam, bladerend in een magazine. Coke liep naar Regan en keek mee over zijn schouder.” Weer staat Hollywood klaar. Al in 1931 wordt Iron Man verfilmd onder dezelfde titel. In 1937 wordt dat Some Blonds are Dangerous om in 1951 opnieuw Iron Man te worden.

IRON MAN (1931) REGIE: Tod Browning SCENARIO: Francis Edward Faragoh MET: Lew Ayres, Robert Armstrong,

Kid Mason is een lichtgewicht bokser wiens huwelijk met de geldgeile blonde Rose misschien wel de reden is dat zijn car- rière niet zo goed gaat. Wanneer Rose hem verlaat, boetseert zijn manager, George Regan, hem tot de kampioen die altijd al in hem sluimerde. Wanneer hij begint te winnen is daar Rose weer en zij lijkt ogenschijnlijk veranderd. Regan en Rose kunnen echter niet met elkaar opschieten en dat leidt tot een breuk tussen Mason en Regan. Regan tikt een andere bokser op de kop en de rivaliteit wordt steeds scherper. Een voor die tijd erg erotische scène is wanneer je de tepels van Jean Harlow doorheen haar bloesje ziet. william riley burnett 37

SOME BLONDES ARE DANGEROUS (1937) Universal Pictures REGIE: Milton Carruth SCENARIO: Lester Cole MET: William Gargan, Noah Beery jr., Nan Grey, Dorothea Kent

Bud “Iron Man” Mason is een getalenteerde, maar naïeve prijsbok- ser. Tegen het advies van zijn oude en cynische manager George Regan in, begint Bud een relatie met de sexy en zelfzuchtige blonde koorzangeres Rose Whitney en dumpt hij zijn jeugdvriendin Judy Williams. Onmiddellijk na zijn huwelijk met de egoïstische Rose, gaat het bergafwaarts met Buds bokscarrière. Wanneer Bud op een dag Rose betrapt met een andere man, zet hij haar op straat, maar zijn carrière blijft in het slop zitten en hij zoekt steun bij Judy. (Moviemeter)

IRON MAN (1951) Universal International Pictures REGIE: Joseph Pevney SCENARIO: George Zuckerman, Borden Chase MET: Jeff Chandler, Evelyn Keyes, Stephen McNally,

In Coaltown, Pennsylvania, hoopt mijnwerker Coke Mason op een beter leven als hij zich een radiowinkel aanschaft, en zijn lief Rose Warren trouwt. Zijn broer George is een gokker en houdt Coke voor dat hij beter bokser kan worden, wetende dat hij, wanneer hij een gevecht aangaat haast een moordenaar wordt en dat maakt hem de “iron man”. Wanneer hij de dollartekens in de ogen van Rose ziet, stemt hij met tegenzin toe, hoewel hij bang is van zijn killer instinct, dat van hem een KO-succes maakt in de ring… wat hem boegeroep van de boksliefhebbers brengt…

In 1932 verschijnt Beast of the City dat nog datzelfde jaar door Hol- lywood wordt opgepikt om er een film met bijna dezelfde titel van te draaien. In The Beast of the City is Walter Huston een harde flik 38 duister verleden deel i zonder enige scrupules. De film wordt wel eens bestempeld als een voorloper van Dirty Harry.

THE BEAST OF THE CITY (1932) Metro Goldwyn Mayer REGIE: SCENARIO: Ben Hecht MET: Walter Huston, Jean Harlow,

MGM wilde zich graag in het gangstergenre waarmaken en huurde daarom Burnett in om een verhaal te schrijven. Kijkend naar wat hij in Little Caesar had gedaan met de Chicagogangsters en in min- dere mate met Al Capone, en puttend uit zijn western Saint John, produceerde Burnett een nieuwe saga, nu wel gezien door het oog van een politieman, kapitein Jim Fitzpatrick. Jim wordt overge- plaatst wegens te brutaal optreden naar een kleiner district waar hij zogezegd weinig brokken kan maken, maar de aanhouding van een bankrover brengt hem terug met enkele strepen meer op zijn mouw en sterren op zijn schouders. Maar het begint fout te lopen wan- neer hij een minnares neemt – het voormalige liefje van een gang- sterbaas, en dan wordt zijn broer Ed, die eveneens politieagent is, verliefd op een gangstermeisje zodat hij dringend geld nodig heeft. We zien in een klein rolletje als de vroegrijpe zoon van Jim Fitzpatrick. Zelfs met de focus op law and order was The Beast of the City iets te veel voor MGM, dat zich tot dan toe in familievermaak had gespecialiseerd. Mayer die geschokt was door het vele geweld in de film, verbande hem naar de tweede helft van een double bill verto- ning.

Howard Hughes vraagt datzelfde jaar aan Burnett om orde te scheppen in de meer dan een dozijn pogingen tot een scenario van Scarface dat gebaseerd is op de roman van Armitage Trail. Burnett voegt alle goede scènes bij elkaar, maakt er een geheel van en ver- volgens polijst Ben Hecht het verder. Het resultaat was de laatste william riley burnett 39 grote pre-Code* gangsterfilm, veel brutaler en rauwer dan Little Caesar. Paul Muni, George Raft en spelen mee.

Eveneens in 1932 volgt Giant Swing dat pas in 1941 zal worden ver- filmd als Dance Hall. Ook in 1932 verschijnt zijn volgende roman Saint Johnson die datzelfde jaar wordt verfilmd als Law and Order, in 1937 wordt dat Wild West Days, in 1940 wordt dat terug Law and Order, net zoals in 1953.

LAW AND ORDER (1932) Universal Pictures REGIE: Edward L. Cahn SCENARIO: John Huston, Tom Reed, Richard Schayer MET: Walter Huston, Harry Carey, Walter Brennan

Frame “Saint” Johnson en zijn drie vrienden arriveren in Tomb- stone, een stad waar de lakens worden uitgedeeld door de drie Northrup Brothers, die voor geen enkele misdaad terugdeinzen. Johnsons faam is hem voorafgegaan en de gemeenteraad probeert hem de baan van Marshall te verkopen. Hij wil echter geen ster meer dragen, maar zijn voornemen verandert als hij enkele mensen brutaal vermoord ziet worden door de Northrup bende. Hij speldt zich de ster op en gaat achter de bende aan. Na enkele verliezen aan beide zijden, gaan Johnson en de twee overgebleven vrienden de uitdaging aan voor een shootout in OK Corral.

* De Hays Code of Motion Picture Production Code was een verzameling regels waar- aan Amerikaanse films moesten voldoen op het gebied van zedelijk gedrag. Amerikaanse films mochten alleen worden uitgebracht in Amerikaanse bioscopen als er geen verwij- zingen waren naar seksualiteit, homoseksualiteit, rassenvermenging, abortus en drugs. Extreem geweld mocht niet worden uitgebeeld en misdaad moest altijd worden gestraft. De Hays Code werd toegepast tussen 1934 en 1968. De code was bedoeld als zelfcensuur voor en door de Amerikaanse filmwereld. 40 duister verleden deel i

WILD WEST DAYS (1937) Universal Pictures REGIE: Ford Beebe & Clifford Smith SCENARIO: Wyndham Gittens, Norman S. Hall, Ray Trampe MET: Johnny Mack Brown

Wetsdienaar op rust, Kentucky Wade, en zijn drie vrienden, Mike Morales, “Dude” Hanford en “Trigger” Benton rijden naar Brim- stone om hun vrienden Larry Munro en zijn zus, Lucy, te helpen om hun goudmijn terug in handen te krijgen. “Doc” Hardy, een oude vriend van Wade voegt zich bij hen om de strijd aan te gaan met Matt Keeler, de schimmige eigenaar van The Brimstone News, die geholpen door een bende huurlingen, de mijn wil behouden, terwijl hij nog een bijkomende bron van inkomsten heeft met de levering van wapens aan Red Hatchet en zijn stam.

LAW AND ORDER (1940) Universal Pictures REGIE: Ray Taylor SCENARIO: Sherman L. Lowe, Victor McLeod MET: Johnny Mack Brown, Fuzzy Knight, Nell O’Day

Bill Ralston arriveert in de stad met de bedoeling op rust te gaan, maar is al vlug betrokken in het gevecht tussen de bevolking en Poe Daggett en zijn bende. Hij aanvaardt de baan van Marshall en begint de stad schoon te vegen. Wanneer Bill wordt overvallen door de mannen van Daggett wordt hierbij Poe’s broer neergeschoten. Poe vermoordt dan Bills vriend Brant en dat leidt tot een show- down.

LAW AND ORDER (1953) Universal International Pictures REGIE: Nathan Juran SCENARIO: Inez Cocke, John Bagni, Gwen Bagni, D.D. Beauchamp MET: Ronald Reagan, Dorothy Malone, Dennis Weaver william riley burnett 41

Nadat hij de misdaad uit Tombstone heeft verdreven, verlaat Frame Johnson de stad nadat hij eerst nog even een lynchpartij heeft ver- ijdeld. Hij hoopt rust te vinden op een ranch nabij Cottonwood samen met zijn lief, Jeannie. Maar vooraleer hij dat kan doen, ziet het ernaar uit dat eerst Cottonwood moet worden gezuiverd.

DANCE HALL (1941) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: Irving Pichel SCENARIO: Stanley Rauh, Ethel Hill MET: Cesar Romero, Carole Landis, William Henry

Duke McKay is de manager van een danstent en hij huurt Lily Brown in als zangeres, maar het botert niet echt tussen die twee. Duke houdt te veel van de dames en heeft een oogje op elke goed uitziende vrouw, zowel de bezoek- sters als de barmeisjes. Lily zet Duke op zijn plaats en speelt het spelletje hard, omdat ze diep van binnen weet dat ze van hem houdt. Lily Brown wordt gespeeld door Carole Landis (pseudoniem voor Frances Lillian Mary Rid- ste), die op haar zestiende van haar man wegliep naar om er stripteasedanseres en zangeres bij een band te worden. Een jaar later vinden we haar in Hollywood waar ze heel wat figuratie achter de rug heeft, voor ze deze rol te pakken krijgt. Ze kreeg bij- namen zoals The ‘Ping’ Girl, The Blonde Bomber en The Chest. Ze pleegde zelfmoord op haar negenentwintigste. Regisseur Pichel maakt in 1947 They Won’t Believe Me, een noir klassieker met Susan Hayward en Jane Greer, een rechtbank-thriller om U tegen te zeggen. 42 duister verleden deel i

In 1933 publiceert Burnett zijn roman Dark Hazard, die reeds het daarop volgende jaar wordt aangepakt door First National Pictures en vier jaar later wordt er nog een doordruk gemaakt met Wine, Women and Horses.

DARK HAZARD (1934) First National Pictures REGIE: Albert E. Green SCENARIO: Ralph Block, Brown Holmes MET: Edward G. Robinson, Genevieve Tobin

Jim is een dwangmatige gokker. Hij ontmoet Marge in een loge- ment en de twee gaan trouwen. Zijn gokken begint in de weg van hun huwelijk te zitten. Wanneer hij dan ook nog zijn oude vlam Valerie tegenkomt is het voor Marge genoeg geweest. Wanneer Jim na lange tijd eindelijk terugkomt, blijkt Marge verloofd te zijn met haar oude vlam Pres. Jim koopt zich dan maar een racehond, Dark Hazard, verdient er fortuinen mee, maar verspeelt het allemaal op de roulette. Je kunt de poster van deze film tegenkomen in Brother Can You Spare a Dime (1975).

WINE, WOMEN AND HORSES (1937) Warner Bros REGIE: Louis King SCENARIO: Roy Chanslor (zogenaamd origineel script) MET: Barton MacLane, Ann Sheridan

De wegen van gokkers Jim Turner en Valerie scheiden in Chicago en ze spreken af elkaar opnieuw te ontmoeten in Saratoga. Jim maakt een tussenstop in Barrowville, daar ontmoet hij George Mayhew en Eight Ball, de laatste is een schoenpoetser in een kapperssalon. Jim bezwijkt weer voor de gokmicrobe. Mayhews moeder en zijn zus Marjorie hebben een logement en Jim neemt daar zijn intrek. George en Jim gaan naar Bellport Park waar ze “Broadway” ont- william riley burnett 43 moeten, deze is de eigenaar van Lady Luck, een volbloed renpaard. Jim wedt op het paard en wint een behoorlijke som. Hij wordt ver- liefd op Marjorie die haar vriendje Preston Barrow laat staan, door- dat hij belooft het gokken te laten en een baantje aan te nemen, wat haar idee van verantwoordelijkheid is. Op kerstavond 1934 vinden we Jim als nachtklerk in een klein hotel in Chicago, waar hij op de paarden speelt, maar enkel op papier, maar dan krijgt hij wat geld toegeschoven van een vriend als bedanking voor een tip. Jim wilde het geld aan Marjories moeder sturen, omdat die wat in de proble- men zit, maar… Eugene Jackson die de rol van Eight Ball speelt kreeg vermaard- heid toen hij in zes afleveringen van de -serie Our Gang meespeelde. Naast films trad hij ook op als zanger en danser in het vaudeville circuit, vermeld op de affiche als “Hollywood’s most famous colored kid star”.

Twee romans komen uit in 1934. The Goodhues of Sinking Creek (een uitbreiding van zijn korte novelle Hard Wood die in Scribner’s Magazine in november 1930 verscheen) is gedeeltelijk gebaseerd op de belevenissen van zijn grootvader die gedurende de burgeroorlog problemen had met zijn buren omdat hij zich openlijk had uitge- sproken voor de Zuidelijken. Goodbye to the Past: Scenes from the Life of William Meadows volgt, maar de pers is een beetje in de war, want hij maakte het de lezer niet gemakkelijk door het achterste- voren te schrijven. “Life can only be understood backwards” is het citaat dat vooraan in het boek staat, waarmee hij zowel én de critici én de lezer blijkbaar onderschat. Dus je begint met de laatste dagen van Bill Meadows, hij is de tachtig voorbij, en dan ga je terug naar zijn jeugd. Het boek vertelt over de boerenjongen uit Ohio die in de burgeroorlog vocht en later tegen de Apaches, die een zilvermijn ontdekt en dan de fatale vergissing begaat om verliefd te worden op een gerespecteerde vrouw. Ook verschijnt in Collier’s in enkele afleveringen (7/12/21 juli en 4 augustus) het verhaal Jail Breaker dat in 1935 omwerkt tot The Whole Town’s Talking. 44 duister verleden deel i

THE WHOLE TOWN’S TALKING (1935) REGIE: John Ford SCENARIO: Jo Swerling, Robert Riskin MET: Edward G. Robinson, Jean Arthur

De onopvallende Arthur Ferguson Jones leidt een doordeweeks bestaan. Hij is nooit te laat op het werk en er gebeurt nooit iets in zijn leven. Maar op een dag verandert alles: hij verslaapt zich en wordt ontslagen, als voorbeeld voor de andere werknemers, maar dan wordt hij verkeerdelijk aangezien als de moordenaar Mannion en wordt gearresteerd. De gelijkenis is zo treffend dat de politie hem een speciale pas geeft om een volgende vergissing te voorkomen. De echte Mannion ziet echter de mogelijkheid om de pas te stelen en kan zich aldus vrij bewegen, wat leidt tot chaos… Deze vreemde komedie met een Edward G. Robinson die bril- jant de dubbelrol op zich neemt, soms zelfs op split screen, was een succes aan de kassa.

Nog in 1935 verschijnt Burnetts roman Dark Command, a Kansas Iliad door de filmwereld pas ontdekt in 1940. Op 25 maart 1935 ver- schijnt in Collier’s Doctor Socrates en nog in datzelfde jaar ontdekt iemand dat er een perfecte film van te maken is. Dat wordt Doctor Socrates, in 1939 opnieuw verfilmd als King of the Underworld.

DOCTOR SOCRATES (1935) Warner Bros REGIE: William Dieterle SCENARIO: Robert Lord, Mary C. McCall jr. MET: Paul Muni, , Barton MacLane

Een interessante film in de carrière van Paul Muni omdat het de eerste maal is dat hij met William Dieterle werkt, Dieterle zou later verschillende biografische succesfilms met Muni makenThe ( Story of Louis Pasteur, The Life of Emile Zola, Juarez). Het is ook de tweede maal dat Muni en Dvorak een paar vormen, eerder deden ze william riley burnett 45 dat al in Scarface als het mogelijk incestueuze koppel Tony en Cesca Gamonte. Dr. Socrates is een kleine dramatische film waarin Muni een vriendelijke dokter speelt, die in een klein stadje is gaan wonen om de dood van zijn geliefde te vergeten. Hij is niet de enige dokter, maar slaagt er toch in een klein klantenbestand op te bouwen. Wat niemand weet is dat de stad ook de uitvalsbasis is van een moordende bende overvallers die onder leiding staat van Red Bas- tian. De bende, grotendeels mensen van het stadje zelf, houdt zich meestal op op Olin Howlands boerderij. In de roddel van alle dagen komt de bende meermaals voor, hoewel men nietsvermoedend wel eens met een bendelid kan staan praten. Op een dag raakt Red Bastian gewond bij een bankoverval; de bende stopt bij dr. Socrates en verplicht hem met getrokken revol- ver om Bastian op te knappen. Bastian vindt dat Socrates best goed werk heeft geleverd en denkt dat hij de zachte dokter kan verplich- ten om de dokter van zijn bende te worden…

KING OF THE UNDERWORLD (1939) Warner Bros REGIE: Lewis Seiler SCENARIO: George Bricker, Vincent Sherman MET: Humphrey Bogart, Kay Francis, James Stephenson

Niles en Carol Nelson vormen een dokterspaar dat het leven van een bendelid van Gurneys gang redt. Gurney zal uiteindelijk Carol tot weduwe maken. Maar Carol is een sterke vrouw. Wanneer Gur- ney de schrijver Bill Stephens kidnapt, omdat die zijn biografie moet schrijven, weet Carol dat Bill zal sterven wanneer hij ermee klaar is. Ze neemt het heft in handen om Gurney ten val te brengen. 46 duister verleden deel i

DARK COMMAND (1940) Republic Pictures REGIE: Raoul Walsh SCENARIO: Grover Jones, Lionel Houser, F. Hugh Herbert, Jan Fortune MET: , Walter Pidgeon, Claire Trevor, Roy Rogers

Wanneer de Texaan Bob Stenton verkast naar Lawrence in Kansas, is hij erg gelukkig met zijn verhuizing, vooral om Mary McCloud, de dochter van de lokale bankier. Er hangt politiek in de lucht en dat komt vooral door de sterke scheiding van meningen in verband met de slavernij en de bevolking van Lawrence wil de vrijheid voor de slaven. Wanneer Seton de kans krijgt om zijn kandidatuur te stel- len voor marshal, staat hij tegenover de gerespecteerde leraar, Wil- liam Cantrell. Maar Cantrell heeft twee gezichten en in de grond is hij gevaarlijk ambitieus en bereid alles te doen om zijn stempel op de stad en omgeving te drukken en tegelijk rijk te worden. Wan- neer Seton wordt verkozen, vormt Cantrell een groep overvallers die wapens verhandelen en boeren het leven zuur maken, soms zelfs gekleed in uniformen van de Zuidelijken. Het is aan Seton en de goedmenende burgers van Lawrence om een finale strijd aan te gaan met Cantrell en zijn bende.

King Cole: A Novel verschijnt in 1936. De roman vertelt het verhaal van Read Cole, gouverneur van Ohio, een intelligent man die een riskante verhouding heeft met een garderobejuffrouw waarop hij smoor is. Cole is een eerlijk man, maar wanneer hij wordt gecon- fronteerd met moeilijkheden tijdens zijn campagne, aarzelt hij niet om vele levens in de waagschaal te stellen door een oproer uit te lokken tegen het zogenaamde rode gevaar. Eveneens dat jaar is er in Collier’s (4 april) het verhaal Across the Aisle dat in 1936 als 36 hours to Kill wordt verfilmd. william riley burnett 47

36 HOURS TO KILL (1936) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: Eugene Forde SCENARIO: Lou Breslow, John Patrick MET: Brian Donlevy, Gloria Stuart, Douglas Fowley, Isabel Jewell

Duke Benson is een voortvluchtige dief die op de trein zit richting Kansas City om een groot bedrag te gaan innen dat hij heeft gewonnen op de paardentoto. Hij waagt het erop omdat hij al een tijdje ondergedoken zit en dan wordt de politie wat onachtzamer. Op die trein zit eveneens Frank Evers, een agent die zich voordoet als reporter, en een vrou- welijke verslaggeefster die op de loop is, omdat zij getuige was van een politieke moord. Een leuke thriller met heel wat plot- wendingen. Storend is de komische noot die werd aangebracht in de vorm van de wagonverantwoordelijke Flash. Stephen Fetchit – zoon van West-Indische ouders speelt hier de klassieke komische rol die meestal was voorbehouden voor gekleurde mensen, wat hem wel tot de eerste Afrikaans-Amerikaanse dollarmiljonair maakte.

In 1940 is Burnett een van de velen die aan het scenario van The Westerner meewerken. Regisseur William Wyler regisseert , Walter Brennan en Doris Davenport, terwijl Lilian Hell- man, Oliver La Farge, Jo Swerling, Niven Bush en W.R. Burnett hadden geprobeerd er een verhaal van te maken.

Als je High Sierra leest, begrijp je dat Burnett er bijna vier jaar over heeft gedaan. Hij wist dat hij bezig was om voor de eeuwigheid te schrijven en zijn personages waren volwassener dan ooit, zijn stijl was ongedwongen geworden, uiteraard bleef hij lekker beschrij- vend, maar met veel meer psychologische diepte. De Roy Earle van het boek is meer een melancholische gebroken man dan de outlaw 48 duister verleden deel i die Bogart in de film speelt, nerveuzer en niet op zijn gemak na een tijdje in de lik. Hij is niet helemaal slecht, meer iemand die pech heeft gehad, je zou kunnen zeggen dat hij een zwerfhond is, net zoals de hond Pard. Hij is ongerust, eenzaam en ziek, voelt zijn kno- ken en heeft het moeilijk om zijn opflakkerende woedebuien onder controle te houden, daarnaast koestert hij een groot verlangen naar hoe het vroeger was. Hij wordt door de kranten wel als “Mad Dog” afgeschilderd, maar “Old Dog” zou beter op zijn plaats zijn. Zijn verhouding met Marie, het enige personage dat even gehard en gewiekst als hij is, zou voor de heren gangsters uit Little Caesar een totaal mysterie zijn. Er zullen twee remakes volgen: Colorado Territory in 1949 en in 1955 wordt dat I Died a Thousand Times. High Sierra brak met zoveel conventies van het gangstergenre dat de Production Code (soort censuur) Jack Warner een memo met 43 opmerkingen stuurde. In een eigen memo waarschuwde John Huston de producent Hall Wallis dat men de roman van Burnett niet mocht verminken. Maar Huston en Burnett moesten wel wat water bij hun wijn doen, en toch verzette High Sierra de bakens die uiteindelijk leidden naar Bonnie and Clyde (1967) en de outlaw- films van de jaren zeventig.

HIGH SIERRA (1941) Warner Bros REGIE: Raoul Walsh SCENARIO: John Huston, W.R. Burnett MET: , Humphrey Bogart, Alan Curtis,

Roy “Mad Dog” Earle wordt geholpen door een oude makker in de misdaad om te ontsnappen uit de gevangenis. Earle moet hem hel- pen bij een overval. Maar die overval loopt fout: iemand wordt neer- geschoten en sterft aan zijn verwondingen. Earle moet op de loop, terwijl de politie en de pers hem op de hielen zitten. Hij vlucht in de william riley burnett 49 richting van de bergen van de Sierra Nevada en houdt zich schuil achter de rotsen. Daar wordt hij gevonden en belegerd. En de twee vrouwen die hij tijdens zijn korte tijd in vrijheid leerde kennen en de zwerfhond Pard zouden hem wel eens de das kunnen omdoen. Hoewel de film redelijk dicht bij het boek blijft, moesten er toch wat toegevingen worden gedaan. In de roman is Velma niet het onschuldige provinciaaltje, ze is wat men ‘beschadigd goed’ noemt en dat niet alleen om haar horrelvoet: het is ook duidelijk dat Marie “just a lay” is zoals Roy het haar duidelijk maakt, maar dan een plek in zijn hart verovert, net zoals de zwerfhond Pard. Huston en Burnett speelden ook wat met de melodramatische climax van de film. In het boek zorgt Roy ervoor dat Marie en Pard nooit in de vuurlijn komen, en sterft dan eenzaam in de bergen, gedood door een scherpschutter die hij nooit te zien heeft gekregen, en hij ziet de kogel eigenlijk als een verlossing. Het zou waarschijnlijk geen goede cinema geweest zijn, maar een meer passend einde voor Roy Earle. Toen Bogart hoorde dat High Sierra zou worden verfilmd, schreef hij een brief naar Jack Warner, hoofd van de studio, om te sollici- teren naar de rol. Maar Paul Muni kreeg een eerste versie van het scenario van John Huston toegestuurd en weigerde, zodat Burnett erbij werd gehaald en Muni weigerde ook die tweede versie. Dan werd er aan George Raft gedacht, die eigenlijk wel eens wat anders wilde spelen dan een gangster. Toen Bogart dat hoorde, stapte hij naar Raft en fluisterde hem in het oor dat ze hem voor de rol wilden, maar dat hij zou sterven aan het eind. Raft stapte naar Hall B. Wal- lis en weigerde de rol, zodat Bogart uiteindelijk zijn zin kreeg. Na High Sierra kreeg Bogart voor al zijn volgende films topbilling. De eigenlijke naam van de hond Pard was “Zero the Dog” en hij was de hond van Bogart in het werkelijke leven.

Ida Lupino en Humphrey Bogart in High Sierra 50 duister verleden deel i

COLORADO TERRITORY (1949) Warner Bross REGIE: Raoul Walsh SCENARIO: John Twist, Edmund H. North MET: Joel McCrea, Virginie Mayo, Dorothy Malone

Vogelvrijverklaarde Wes McQueen wordt uit de gevangenis bevrijd om te helpen bij een treinoverval. Hij ziet de andere leden van de bende helemaal niet zitten, met uitzondering dan van het danse- resje Colorado, hoewel hij een oogje heeft op de pas aangekomen Julie Ann die bij haar vader komt wonen. Wat echter roet in het eten komt gooien is het feit dat er een prijs van 10.000 dollar op zijn hoofd is gezet, dood of levend.

I DIED A THOUSAND TIMES (1955) Warner Bros REGIE: Stuart Heisler SCENARIO: W.R. Burnett MET: Jack Palance, , Lori Nelson, , Lon Chaney jr.

Deze versie is bijna scène na scène identiek aan High Sierra. Jack Palance stapt in de schoenen van Bogart als Roy “Mad Dog” Earle, de ouder wordende gangster die een laatste overval wil plegen om dan op rust te gaan. Bevrijd uit de gevangenis door gangsterbaas Big Mac wordt Earle de planning voor een overval op een hotel in de schoot geschoven. De bendeleden die hij krijgt toegewezen zijn het onvolwassen heethoofd Babe – Lee Marvin in een rol die hij wel meer zal spelen – en Red. De insider is Mendoza. Wie ook mee- doet is Marie die verliefd wordt op Earle, maar deze heeft alleen oog voor Velma die Earle voordien leerde kennen, ze is de dochter van een farmer en mindervalide door haar horrelvoet. Earle wil met zijn deel van de overval Velma’s operatie bekostigen. Maar alles loopt mis en verraad en hebzucht zijn troef, zelfs de wispelturige Velma verraadt hem. Met Marie aan zijn zijde vlucht Earle in de richting van de bergen van de High Sierras. Maar ook daar is het lot hem niet gunstig gezind. william riley burnett 51

In 1941 schrijft Burnett mee aan het scenario van The Get-Away samen met Wells Root, naar een verhaal van J. Walter Ruben en Wells Root. In 1942 levert hij het verhaal voor de oorlogsfilm Wake Island dat door hem zelf tot script wordt verwerkt, in samenwer- king met Frank Butler, Lawrence Hazard en Sloan Nibley. De regie wordt gevoerd door John Farrow. De film versiert 4 Oscarnomina- ties, maar verzilvert er niet één. Brian Donlevy, Robert Preston en MacDonald Carey verdelen de hoofdrollen. De film speelt in december 1941. Zonder enige hoop op aflossing of bevoorrading probeert een kleine groep Marines de Japanse zeemacht tegen te houden. Hoe simpel kan een verhaal zijn. In 1942 werkt Burnett mee aan het scenario van This Gun for Hire, een film van Frank Tuttle waarin Alan Ladd, Veronika Lake en Robert Preston dansen op de tonen van scenaristen Albert Maltz, W.R. Burnett en Frank Tuttle die de roman van Graham Greene in een film omzetten. Diverse filmaffiches zetten diverse hoofdrolspe- lers op de voorgrond. Het scenario zal opnieuw worden gebruikt voor een remake in 1957 met de nieuwe titel Short Cut to Hell in een regie van . In 1943 is er Crash Drive, een avontuurlijke actiefilm vol met drama. Burnett levert het verhaal en Jo Swerling het scenario aan regisseur Archie Mayo. Tyrone Power, Anne Baxter en krijgen de hoofdrollen toebedeeld in dit verhaal van een luitenant en zijn overste op een duikboot, die verliefd worden op dezelfde vrouw. De film krijgt in 1944 een Oscar voor Special Effects. Burnetts medewerking wordt gevraagd om het scenario van Action in the North Atlantic geschreven door John Howard Lawson wat bij te schaven, wat hij doet samen met A.I. Bezzerides. Humphrey Bogart gaat er de 52 duister verleden deel i hoofdrol in spelen, samen met en Alan Hale. De bedenker van het originele verhaal, Guy Gilpatric krijgt een Oscar- nominatie voor Best Writing. Het behelst de geschiedenis van de bemanning van een Amerikaanse tanker die getorpedeerd werd door een U-boot en elf dagen op zee overleeft op een reddingsboot. Hun volgende opdracht volbrengen ze op het libertyschip “Sea Witch” dat richting Moermansk gaat, over een Atlantische Oceaan die stikt van de Duitse onderzeeboten. Datzelfde jaar is er ook nog Background to Danger waarvoor hij samen met William Faulkner en Daniel Fuchs het scenario schrijft naar de roman van Eric Ambler. George Raft speelt de hoofdrol, Brenda Marshalll is de vrouw in het spel, en het onafscheidelijk lijkend paar Sydney Green- street en Peter Lorre is ook aanwezig. De slagzin vermeldt: drama, thriller, oorlog. Zijn volgende opdracht komt pas enkele jaren later. Het is 1945 en David Butler vraagt Burnett samen met Alan Le May om het originele scenario te pennen voor een romantische western San Antonio. Een kolfje naar Burnetts hand: een simpel verhaaltje over een veeboer, Clay Hardin, die zoveel last heeft van veedieven dat hij er de brui aan geeft en naar Mexico trekt om zich te verber- gen. Er is een oorlog om weidegronden aan de gang en Clay heeft besloten de man achter de schermen te vinden. Hij wacht zijn tijd af en keert dan terug, nadat hij Stuarts boekhouding waarin de getal- len van het vee genoteerd staan te pakken heeft gekregen en kan bewijzen dat die vee verkoopt dat niet van hem is. Stuart en zijn partner Legere willen tot het uiterste gaan om hem te beletten de zaak aan te kaarten bij de rechtbank. De mooie danseres Jeanne Star arriveert in San Antonio waar ze voor Stuart en Legere zal gaan werken, maar ze valt vanaf het eerste ogenblik voor Clay. Wanneer het leger wordt weggeroepen voor een opdracht is de stad overgeleverd aan de boeven, maar Clay Hardin kan genoeg mensen rond zich scharen om de boeven een lesje te leren. Errol Flyn, Alexis Smith, Victor Francen en Paul Kelly staan op de affiche van deze Warner Bros-productie, die wordt genomineerd voor twee Oscars: Best Art Direction en Best Song met name Some Sunday Morning. In maart 1945 verschijnt het verhaal The Ivory Tower in Good Housekeeping, hierin besluit een man om zover als mogelijk van de beschaving te gaan leven na een zenuwinzinking. Hij verhuist naar william riley burnett 53 een mooi eiland in de Stille Oceaan. Gedurende jaren is zijn enige contact met de buitenwereld het bevoorradingsschip dat hem voor- ziet van het nodige in zijn levensbehoeften. Op een morgen in 1945 wordt hij brutaal gewekt door een schot en een explosie; wanneer hij naar buiten rent, ontdekt hij dat Japanse soldaten zijn paradijs hebben ingenomen. Hoewel hij gewond is, liquideert hij de Japan- ners een voor een, om dan terug te keren naar de beschaving met een nieuwe waardering voor zijn Amerikaanse identiteit. In 1946 levert Burnett nogmaals aan Warner Bros het origineel scenario voor Nobody Lives Forever (dat later met gewijzigde titel I Wasn’t Born Yesterday in boekvorm verschijnt). Jean Negulesco trekt aan de touwtjes die John Garfield (de rol werd geweigerd door Humphrey Bogart en hij had nog gelijk ook), Geraldine Fitzgerald en Walter Brennan tot actie brengen. Deze film noir, wat bijna auto- matisch betekent dat het om een tragedie gaat, draait om een gewe- zen soldaat, Nick Blake, die met zijn knappe uiterlijk als lokvogel wordt gebruikt om een jonge, rijke weduwe van haar geld te ont- doen, maar dan voor haar valt, wat zijn medeplichtigen helemaal niet zo leuk vinden. Ook werkt hij dat jaar mee aan het scenario van Vendetta naar het verhaal Columba van Prosper Mérimée, samen met Peter O. Crotty en Preston Sturges. De verfilming begint inderdaad in 1946, maar de productie werd geplaagd met vele problemen. Minstens vijf regisseurs werkten eraan, sommigen vertrokken omdat ze werden ontslagen, een andere vertrok omdat producent Howard Hughes zich te veel met alles bemoeide, weer een andere moest dan weer nieuwe opnamen maken of enkele nieuwe scènes draaien. De film werd uiteindelijk uitgebracht in 1950, nadat de kosten naar vier mil- joen dollar waren gestegen, een zeer hoog bedrag voor die tijd voor een film die geen episch verhaal te vertellen had en geen grote ster- ren had. Het werd een flop, zowel bij de kritiek als aan de kassa. In 1947 wordt Burnetts hulp ingeroepen om wat te knutselen aan het scenario waaraan al drie anderen bezig waren, voor The Man I love van regisseur Raoul Walsh, naar een roman van Marilla M. Wolff. De ster van het moment, Ida Lupino, speelt de hoofdrol. Niet zo noir als men wel zou wensen. De sleutelwoorden zijn: zangeres, 54 duister verleden deel i nachtclub, pianist, gangster, jazzmuzikant, jaloezie, shell shock, Kerstmis en Nieuwjaarsavond. Veel tijd om romans te schrijven krijgt Burnett niet want Hollywood blijft aan zijn jas trekken en iemand van Alson Productions vraagt hem in 1948 om een western te schrij- ven; dat wordt Belle Starr’s Daugh- ter. Lesley Selander zit in de regis- seurszetel en George Montgomery, Rod Cameron, Ruth Roman, Wal- lace Ford en Isabel Jewell spelen. Het verhaal heeft weinig om het lijf. Wanneer Bob “Bitter Creek” Yauntis er door Belle Star – Queen of the outlaws of Cherokee Flats – van wordt beschuldigd haar onge- hoorzaam te zijn geweest omdat hij de lokale marshall niet heeft omgebracht, is Yauntis razend en schiet haar neer, om vervolgens de bende over te nemen. De nieuwe mars- hall, Tom Jackson ontmoet Rose, Belles dochter die hem verdenkt van de moord op haar moeder. Hij zal de bende opsporen om haar haar ongelijk te laten inzien. Ik vermeld Isabel Jewell bij de rist artiesten omdat ze hier ook weer, zoals vele andere actrices in Hol- lywood, werd getypecast. Deze platinablonde kun je steeds weer terugvinden in de lijst van harde, stoer pratende meiden, gangster- liefjes, domme blondjes, hoeren, en uiteraard “white trash”. Maar ook op het gebied van schrijven was Burnett druk bezig geweest. In 1942 verscheen zijn roman The Quick Brown Fox (vol- gens commentaarstemmen het slechtste wat Burnett ooit produ- ceerde). Het verhaal start wanneer drie mannen, twee Amerikanen en een man van een eiland in de Zuidzee, aankomen in een stadje in het Amerikaanse Middenwesten en daar vertellen dat ze helden waren van Duinkerken. Dat levert hen foto’s en interviews op in de kranten en ze worden door alleman en iedereen van enige beteke- nis in de stad uitgenodigd. Maar de drie mannen trekken steeds meer macht naar zich toe en uiteindelijk ontpoppen ze zich als drie william riley burnett 55 gewetenloze terroristen. In 1945 volgt Tomorrow’s Another Day wat net na W.O. II speelt in Lake City en Lonnie Drew is het hoofdper- sonage. Hij was een goede jongen, maar het noodlot en de oorlog maakten een gokker van hem. Bij een spelletje poker wint hij een restaurant. Lonnie ontmoet dan het fotomodel, Marry, en het is liefde op het eerste gezicht. Ze trouwen. Dan verschijnen er louche types uit Chicago die een overeenkomst sluiten met de lokale gang- sterbaas Jack Pool aka The Greek. Jack had ook een oogje op Marry en is dus boos op Lonnie. Het restaurant wordt overvallen en Lon- nie gedraagt zich niet echt als een held, maar hij zal zich herpakken. Het enige leuke aan dit boek is het omslag. 1946 brengt de roman- tische suspense Romelle. Het verhaal over een mooie jonge vrouw die zich naar het altaar laat leiden door een man met een duister geheim. Er is het huis dat ze kopen, er zijn de regelmatige links naar het sinistere verleden, haar nachtelijke wandelingen in nachtkledij, kortom alles wat een standaard gothic te bieden heeft. Natuurlijk is de heldin nachtclubzangeres geweest en de duistere held heeft een verleden van diefstal en afpersing, anders zou dit geen Burnett zijn. Geen klassieker maar wel a good read. Burnett mag niet klagen, een tweede origineel scenario wordt dat jaar verfilmd, Yellow Sky (1948). Het wordt een western met een zwart randje, hoewel hij enkele dagen daarvoor waar- schijnlijk The Tempest (1623) van William Shakespeare had gelezen. Scenarist Lamar Trotti krijgt de Writers Guild Award voor de Best Written American Western in 1949. Ook over de acteurs die zijn films bevolken valt wat te zeggen, want in deze film zijn het Gregory Peck, Anne Baxter en Richard Widmark die door Twentieth Century Fox Film Corporation bij elkaar zijn gebracht. In 1967 wordt er een totaal overbodige remake uitgebracht met in de hoofdrol Vincent Price, een film die helemaal in Zuid-Afrika wordt opgenomen. In 1950 verschijnt W.R. Burnett’s Stretch Dawson als het num- mer 106 in de Gold Medal pocketboeken – eigenlijk het achtste in 56 duister verleden deel i de serie, want de nummering begon bij 99. Het is een romanbewer- king van het scenario dat hij schreef voor Yellow Sky. Het is ook de eerste western in de serie, daarnaast is Burnett de eerste bekende auteur die ze publiceren. Stretch Dawson is de leider van een bende vogelvrijverklaarden die uit een streek komen die evengoed op de maan had kunnen liggen, maar ze komen van de regen in de drop, want het stadje waar ze aankomen onthaalt hen ook al niet vriende- lijk. Een ouder wordende mijnwerker en zijn kleindochter – die zeer handig is met een geweer en zichzelf Mike noemt – weerstaan hun pogingen om het goud van de oude man te stelen. Stretch wordt heen en weer geslingerd tussen twee gevoelens: zijn bewondering voor Mike en zijn trouw aan de leden van zijn bende, terwijl Mike met dezelfde dualiteit zit opgescheept: haar solidariteit met haar grootvader en de aantrekking van Stretch die haar eerste seksuele gevoelens aanwakkert.

Burnett werkte haast drie jaar aan wat een volkomen meesterwerk zal worden, de roman The Asphalt Jungle waarvoor de filmrechten al snel worden aangekocht door Dore Shary van Metro Goldwyn Mayer, die na een periode van mislukkingen en frustratie eindelijk een film wilde maken met “shooting and fucking” – althans volgens Burnett. In deze roman is de wereld zo smerig en compleet in de war dat de veronderstelde goede burgers soms wel eens erger zijn dan de bad guys. De politieman en de advocaat zijn corrupter dan de gangsters die de overval plegen, en sommigen van hen zijn erg verlopen, sme- rig, vies. Zoals Roy Earle is Dix Handley iemand die tegenslag heeft gehad, een boerenzoon die blijkbaar met heimwee naar het goede oude Wilde Westen kijkt, waar een erecode heerste waarover hij wel eens iets las in de pulpmagazines voor kinderen. Hij wordt meege- trokken in het moeras van zijn omgeving, bevolkt door steeds meer mensen die evenveel gevoel voor ethiek hebben als een in het nauw gedreven rat. william riley burnett 57

Sterling Hayden

THE ASPHALT JUNGLE (1950) Metro-Goldwyn-Mayer REGIE: John Huston SCENARIO: Ben Maddow, John Huston MET: , , Jean Hagen, , Brad Dexter

Erwin “Doc” Riedenschneider, het legendarische maar ook misda- dige brein is net uit de gevangenis, maar heeft al een briljant plan voor een juwelenroof, een inbraak die een miljoen dollar moet opbrengen. Cobby, een louche bookmaker, helpt hem om een geld- schieter te vinden. “Doc” rekruteert brandkastkraker Louis Ciavelli, chauffeur Gus Minissi, uiteraard is er Alonzo Emmerich die de poen heeft, hij is advocaat maar verdient zijn geld met louche zaakjes en dan is er ook nog Dix Hanley, die goed is met zijn vuisten. Het plan lijkt op wieltjes te lopen, maar de kleine “ongelukjes” stapelen zich op en ieder van de partners blijkt zijn eigen fatale zwakheid te heb- ben. Wanneer de kluisdeur uiteindelijk wordt opgeblazen, gaat ook 58 duister verleden deel i het alarm af. Wanneer de politie arriveert zijn de vogels al gevlogen. Een veiligheidsagent wil hen aanhouden, Dix slaat hem neer, hier- bij gaat diens wapen af en verwondt Louis. Ondertussen heeft de politie Cobby opgepakt en een hardhandige agent slaat de namen van de juwelendieven uit hem. Intussen bedriegt Emmerich de hele zwik, omdat hij het geld nodig heeft voor zijn dure maîtresse, Angela Phinley. Op de achtergrond is er de grimmige, alomtegenwoordige stad. Een bekende quote is van Marilyn Monroe in haar rol van Angela Phinlay: Haven’t you bothered me enough, you big banana- head?

THE BADLANDERS (1958) MGM REGIE: Delmer Daves SCENARIO: Richard Collins MET: Alan Ladd, Kathy Jurado,

Twee mannen worden vrijgelaten uit het Arizona Territorial Pri- son in Yuma in 1898. Een van hen, de Dutchman, wil enkel goud en wraak op de mensen van een klein mijnwerkersstadje die hem onschuldig hebben laten opsluiten. De ander, McBain, wil enkel maar het rechte pad bewandelen, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan en al zeker niet wanneer de Dutchman hem bij zijn plannen betrekt.

CAIRO (1963) MGM REGIE: Wolf Rilla SCENARIO: Joan Scott MET: George Sanders, Richard Johnson, Faten Hamama

Een man die zichzelf Major noemt is in Caïro nadat hij werd vrij- gelaten uit een Duitse gevangenis. Hij is daar omdat hij de ring van Toetanchamon wil stelen die is uitgestald in het National Museum. william riley burnett 59

Hij roept de hulp in van Willy, Ali, Nicodemos, Kerim en Kuchuck om een feilloos plan uit te werken en hij over- tuigt er zijn medewerkers van dat de vloek van de farao’s een fabeltje is. In ieder geval lijkt het stelen zelf geen pro- blemen op te leveren, maar het pand verlaten wordt moeilijk…

COOL BREEZER (1972) Penelope Productions Inc REGIE: Barry Pollack SCENARIO: Barry Pollack MET: Thalmus Rasulala, Judy Pace, James Watkins, Pam Grier

Deze versie, een blaxploitation, kreeg de tagline mee: He hit the Man for $3 million. Right where it hurts. In the diamonds. And baby, that’s cold. Als iemand een van de drie vorige versies van dit verhaal heeft gezien en zich het verhaal van de briljant geplande juwelendiefstal herinnert, die dan de mist ingaat door fouten van ieder lid van de bende, om van de nukken en de zwakheden nog niet te spreken, dan hoeft hij deze film niet te zien. In Cool Breeze blijft het ver- haal in se hetzelfde, alleen speelt het nu in Los Angeles, de motie- ven zijn een beetje altruïstischer (om een bank voor zwarte mensen te financieren) en het einde is onbeslist, zodat de meester-denker van de onderwereld, Sidney Lord Jones, in het bezit blijft van zijn miljoenen dollars in diamanten en zijn hete verlangen naar sexy jonge meisjes. En man die komen aan bod! De seks is soms nog erg brutaal ook. Wat er door de geest van de bendeleden gaat kun je zeker geen hogere filosofie noemen. Uit al het voorgaande zou je 60 duister verleden deel i kunnen opmaken dat dit een actiefilm is, maar hij is het niet. Ieder personage is niet wat ze lijkt, een grote muil opzetten kan soms veel verbergen. Eigenlijk zou je Cool Breeze kunnen beschouwen als een parodie op het genre, wat redelijk lijkt als je weet dat dit een zwarte film is in een witte wereld.

Ook in 1950 is er het eerste televisiewerk: voor de tv-serie Danger schrijft Burnett de derde aflevering van het eerste seizoen, Dressing- Up met ene Tom Avera en Martin Balsam, naar een verhaal dat in Harper’s Magazine verscheen in november 1929 en dat in 1930 werd bekroond met de O. Henry Award voor beste kortverhaal, een eer- ste prijs die hij moest delen met William H. John en zijn verhaal Neither Jew nor Greek. 1951 brengt de roman Little Man, Big World, het verhaal van het onzichtbare bestuur van een grote stad – een bestuur van corrupte flikken, huurmoordenaars, zichzelf verrij- kende politici en witteboordencriminelen, die allen samen een mul- timiljoendollarbedrijf van goktenten en hoeren regeren. Dit is ook het verhaal van een reporter die de strijd aanbindt en van een com- missaris die weigert toe te geven. Het verhaal draagt duidelijk Bur- netts handtekening. Het boek wordt aflevering 4 van het vijfde sei- zoen van Studio One, waar alles in 60 minuten wordt gepropt. Jack Palance en Shepperd Strudwick vertolken de hoofdrollen. De serie loopt van 1948 tot 1958 en als men de namen van de auteurs ach- ter elkaar ziet, heeft men daar Shakespeare en Rod Serling, Henry James en Paul Gallico, Rudyard Kipling en Charlotte Brontë, Ivan Toergenev en Louise May Alcott, Raymond Chandler en Georges Simenon en vele anderen. Hij heeft dat jaar niet stilgezeten, want hij schrijft samen met William Wister Haines het scenario voor The Racket naar een toneelstuk van Bartlett Cormack. De film kent wel wat problemen want maar liefst vijf regisseurs werken eraan mee, een ervan komt op de generiek; John Cromwell, Mel Ferrer, , Nicholas Ray en Sherman Todd niet. Robert Mitchum is de eerlijke politie- man en Robert Ryan de opvliegende, gewelddadige gangsterbaas. In 1952 is er de roman Vanity Row die pas enkele jaren later door de filmwereld wordt ontdekt, in 1956 wordt dat Accused of Murder. william riley burnett 61

ACCUSED OF MURDER (1956) Republic Pictures REGIE: Joseph Kane SCENARIO: Robert Creighton Williams, W.R. Burnett MET: David Brian, Vera Ralston, Sidney Blackmore, Lee van Cleef

Wanneer de advocaat van de penose, Frank Hobert, wordt ver- moord, zijn er twee verdachten: de mooie zangeres in een nachtclub, Ilona Vanve, en een gangster met de naam Stan, die zou zijn inge- huurd door de onderwereldbaas Chad Bayliss. Lt. Detective Roy Hargis die zich aangetrokken voelt tot Ilona, tracht haar te bescher- men, ondanks het feit dat de bewijzen zich tegen haar opstapelen, zodat zijn assistent sergeant Lackey zich vragen begint te stellen. Hargis denkt dat hij de zaak heeft opgelost wanneer een revue- meisje, Sandra Lamoreaux, die Stan zag op de plaats van de moord en hem daarmee wil chanteren, in elkaar wordt geslagen. Ze slaagt erin om haar getuigenis te brengen tegen Hargis, en haar verhaal leidt ertoe dat Stan wordt veroordeeld voor moord. Maar deed hij het wel?

Het is 1953 en Burnetts boek Big Stan verschijnt onder het pseudo- niem John Monahan, over een moordenaar die zijn gang gaat, tot een agent hem echt op de hielen gaat zitten. Datzelfde jaar verschijnt Adobe Walls – een roman over de laatste opstand van de Apaches – en haast onvermijdelijk wordt het een film, dat wordt Arrowhead.

ARROWHEAD (1953) REGIE: Charles Marquis Warren SCENARIO: Charles Marquis Warren MET: , Jack Palance, Katy Jurado,

Het hoofd van de verkenners, Ed Bannon, kan een hinderlaag van de Apaches voorkomen, terwijl hij werkt voor de cavalerie die is gesta- tioneerd in Fort Clark, Texas. Het Amerikaanse leger probeert vre- desonderhandelingen aan te knopen met de Apaches en hen te laten 62 duister verleden deel i verhuizen naar reservaten in Florida. Ze beschouwen Bannon als schadelijk voor hun nieuwe politiek, zodat ze hem ontslaan. Wan- neer de zoon van het Apache opperhoofd, Torinada, terugkeert uit het oosten, waar hij studeerde, wordt Bannon erg wantrouwig gezien zijn vroegere ervaringen met Torinada. Bannon blijft zich bezighou- den met toestanden waarvan hij meent dat ze stinken als rotte vis, tot grote woede van zowel het leger als het Apache opperhoofd.

James Edmiston en Horace McCoy leveren het verhaal voor Dan- gerous Mission (1954), laatstgenoemde werkt ook samen met Bur- nett aan het scenario. Charles Bennett, , Piper Laurie, William Bendix en Vincent Price spelen in deze met twee sterren getooide noir over een politieman die een vrouwelijke getuige moet beschermen. In 1954 verschijnt ook zijn roman Captain Lightfoot als vervolg- verhaal in de Engelse editie van het blad Argosy, meer bepaald in november en december 1954 en januari 1955. De film Captain Light- foot dateert eveneens uit 1955. Aan het scenario van Night People, een film van Nunnally Johnson, brengt Burnett de punten en kom- ma’s aan. Het scenario is van Johnson, die het verhaal van Jed Har- ris en Tom Reed bewerkte. Gregory Peck en Broderick Crawford spelen de sterren van het dak in deze film over het naoorlogse Ber- lijn waar een G.I. wordt ontvoerd door de Russen en moet worden teruggehaald.

CAPTAIN LIGHTFOOT (1955) Universal International Pictures REGIE: SCENARIO: W.R. Burnett, MET: Rock Hudson, Barbara Rush, Jeff Morrow met daarnaast heel wat Ierse acteurs, de film werd namelijk opgenomen in Clogherhead, County Louth in de republiek Ierland.

In het Ierse stadje Ballymore, in 1815, besteelt waaghals en rebel Michael Martin een rijke Engelsman en geeft het geld aan de arme, onderdrukte boeren. Op een dag is Michael weer eens platzak en hij william riley burnett 63

wenste dat hij zo bekwaam en beroemd was als de beroemde rebel Captain Thunderbolt. Wanneer Michael iets gaat drinken in het café van Brady, is daar net de Britse ontvan- ger, Desmond, bezig de taksen te innen. Hij wacht tot Desmond naar buiten gaat, slaat hem neer en verdwijnt met het geld. Michael brengt het geld naar de vergadering van de rebellen, maar de voorzichtige leider van de troep, Regis O’Donnell, zegt dat het geld moet worden teruggebracht. Vol walg begint Michael een gevecht, maar dat houdt plotse- ling op wanneer iemand komt vertellen dat hij werd geïdentificeerd als de aanvaller van Desmond en dat Michael naar Dublin moet vluchten om arrestatie te voorkomen. Michael wordt haast gesnapt maar wordt geholpen door een reizende Anglicaanse predikant die hem verbergt in zijn wagen. De predikant brengt hem naar een pub in Dublin, waar hij hem aan de eigenaar, Big Tom, voorstelt als een rebel. De predikant ziet met graagte hoe Big Tom, een bokser, ruzie zoekt met Michael, die blijkbaar ook zijn vuisten goed kan gebrui- ken. Uiteindelijk komt de predikant tussenbeide en stelt zich voor als John Doherty, of Captain Thunderbolt. Doherty bewondert Michaels spirit en stelt hem voor om zijn tweede in bevel te worden. Michael is nog verbaasder wanneer Doherty hem meeneemt naar een kleerma- ker en hem daarna inviteert in het casino dat hij uitbaat, waar zijn lief Lady Ann Moore de scepter zwaait. Wanneer Doherty’s eigen- zinnige dochter, Aga, Michael ten dans vraagt en hij terwijl hij met haar danst te veel naar de andere mooie vrouwen kijkt en op haar voet staat, krijgt hij zijn bijnaam ‘Captain Lightfoot’. De traditional Kate Kearny wordt gezongen door Rock Hudson, geloof het maar: Oh have you not heard of Kate Kearney, Who lives on the banks of Kilarney, At the glance of her eye, Shun danger and fly, For fatal’s the look of Kate Kearney. 64 duister verleden deel i

In 1955 schrijft Burnett Rookie of the Year voor de tv-serie Screen Directors Playhouse, het is het verhaal van een beginnend journalist, die een jonge speler herkent als de zoon van een voormalige base- ballspeler die geschorst werd voor het verkopen van een wedstrijd. John Wayne, Vera Miles en Ward Bond spelen de hoofdrollen. In 1956 schrijft hij samen met James R. Webb het scenario voor Illegal naar een verhaal van Frank J. Collins. Edward G. Robin- son, Nina Foch en Jayne Mansfield vertolken. Lewis Allen regis- seert deze film over een onderzoeksrechter die iemand onschuldig naar de elektrische stoel stuurt en daarop aan de drank geraakt. Van hem verschijnt dat jaar It’s Always Four O’Clock waarin Burnett het strakke corset van de noir gebruikt om te kletsen over jazz en familie en de lasten van een erfenis. Het boek gaat over Royal, het kneusje uit een familie van industriëlen, die naar Hollywood gaat op zoek naar zijn droom. Er is ook nog Pale Moon (hij noemt zichzelf nu James Updike Burnett) waarin Burnett het veel gebruikte foefje gebruikt van een vreemdeling die in de stad komt aanrijden en dan die stad zal bevrijden van het gespuis. Maar Burnetts vreemdeling is een meer intelligente en plausibele held dan de gewone revolver- trekkende vreemdeling; hij is de onbewuste bondgenoot van hen die aan de verkeerde zijde van de wet staan en komt terecht in een strijd tegen een familie die het met de bouwvoorschriften (als die er al zijn) niet zo nauw nemen. Escapisme ja, maar de intelligente lezer wordt ook voldaan. De jaren 1956, 1957 en 1958 trekt hij uit om achtereenvolgens drie romans te publiceren. Eerst is er Underdog (1957), een hartverscheurend verhaal over de jonge Jerry Clinch, ex-gevan- gene die probeert op het rechte pad te blijven, en de man en vrouwen die hem dat willen beletten: Big Dan de mach- tige baas van de onderwereld, met een massa vijanden en een hoop geld; Rhea, Dan’s mooie vrouw, en de minderjarige Lola met wie naar bed gaan strafbaar is. Dan is er de western Bitter Ground william riley burnett 65

(1958) met de tagline “It was the loniest spot on earth, the strip of dirt between two killers” en vervolgens Mi Amigo (1959) die wordt aangekondigd als “a novel of the Southwest”.

Ook in 1959 pakt hij weer even filmwerk aan, The Hangman, hij zet het scenario van Dudley Nichols naar het verhaal van wes- ternschrijver Luke Short op pootjes. Robert Taylor en Tina Louise versieren de hoofdrollen. Voor de erg gesmaakte tv-serie 77 Sunset Strip schrijft hij Thanks for Tomorrow dat wordt uitgezonden op 30 oktober 1959. Het is duidelijk dat hij werd gevraagd om iets over de misdaadorganisaties te schrijven. Het verhaal gaat over een gokker die door het misdaadsyndicaat wordt gevraagd om geld in te zetten bij bookmakers in andere staten en vervolgens het gewonnen geld moet ophalen en illegaal de grens overbrengen. In 1960 schrijft hij een aflevering voor de tv-serie The Untoucha- bles, samen met Robert C. Dennis, het wordt The Big Squeeze en als leidraad wordt uiteraard het boek van Eliot Ness en Oscar Fraley gebruikt. Het is het verhaal van een bankrover die blijkbaar lange tijd slimmer was dan Ness. Uitzending: 18 februari 1960. Dat jaar is er ook nog de film September Storm waarvoor hij het scenario schrijft naar een verhaal van Steve Fisher, een smartlap met Joanne Dru. Hij had blijkbaar geld nodig want voor de tv-serie Naked City, schrijft hij ook nog een aflevering Debt of Honor en wat dacht je, een moord wordt gepleegd tijdens een pokergame: uitzending 23 november 1960. Het zou wel gek geweest zijn mocht men hem niet om een aflevering van The Asphalt Jungle hebben gevraagd, het wordt The Lady and the Lawyer dat op 9 april 1961 wordt uitge- zonden, het is de tweede aflevering van een totaal van dertien. Hij schrijft ze samen met Paul Monash, met wie hij het daarop volgende jaar het scenario voor The Lawbreakers (1961) voor MGM schrijft, een relatief korte film van 78 minuten, die blijkbaar is samenge- steld met de gegevens van voornoemde The Lady and the Lawyer en nieuw werk: een film gemaakt voor televisie die eerst in de zalen werd uitgebracht. In juni van dat jaar is er ook de roman Conant: een kijkje in de achterkamertjes van eender welke stad, waar je de spelbedervers en de oplichters vindt, de mannen die aan de knop- pen staan van de politieke machine. Sommigen zijn zoals Nick 66 duister verleden deel i

Worden, vrijgevige despoten van de Organisatie, steeds met een glimlach op het gezicht of een uitgestoken hand, grinnikende vam- pieren, zichzelf vetmestend met steekpenningen en omkoopgeld, en sommigen zijn meer zoals Leo Worden, de nieuwe generatie van duistere, gewelddadige mannen die aanstormen met een leger van drugsdealers, junkies en gangsters, die problemen oplossen met bloed. Dit is het verhaal van twee groepen naast de wet die tot ter dood strijden en Conant staat daar tussenin. Round the Clock at Volari’s, een originele Gold Medal pocket, verschijnt eveneens dat jaar, net zoals Conant onder de naam W.R. Burnett. De laatste krijgt the tagline mee: “Among the bright lights and the bar girls he traded honor for a harlot’s kiss”. In 1962 brengt hij een nieuwe roman uit onder de naam James Updyke: The Goldseekers. Hier is nergens iets te vinden van de hard-boiled Burnett, hier is hij een softie en schrijft een romance spelend in het Alaska van 1890, waar ruwe ordeloosheid aan de orde van de dag is. Het is eigenlijk meer een verhaal voor adolescenten, met simpele dialogen, de persona- ges vormen een scala van diverse toonhoogten: de potige Jim, de liederlijke schooljongensachtige Lloyd, de doortrapte Old Man ver- trekken samen van Seattle naar Fort Yukon, van daaruit naar Circle City. Onderweg wordt Lloyd al dadelijk verliefd op een halfbloed, de oude man sterft en een derde deelnemer kiest voor de beschaving, zodat enkel Jim doorzet en stinkend rijk wordt. Burnett schrijft ook het scenario voor de komedie Sergeants 3 (het boek zal pas in 1963 verschijnen).

SERGEANTS 3 (1962) Diverse filmmaatschappijen REGIE: John Sturges SCENARIO: W.R. Burnett MET: Frank Sinatra, Dean Martin, Sammy Davis jr., Peter Lawford, Joey Bishop, Henry Silva

Het is 1870 en Mike, Chip en Larry zijn drie lustige, feestvierende U.S. cavaleriesergeanten die gelegerd zijn in Indian Territory. Mike en Chip zijn vastbesloten om Larry ervan te overtuigen dat hij het william riley burnett 67 leger geen vaarwel mag zeggen omdat hij de mooie Amelia Parent wil trouwen. Op een nacht raken de drie bevriend met een zwarte trompetspeler en voormalige slaaf, Jonah Williams, die ervan droomt om ooit bij het leger te komen. Een stam vijandige indianen begint de omgeving te terroriseren en de koppige Chip besluit om de leider van de groep gevangen te nemen. Samen met Jonah weet hij het indiaanse kamp binnen te dringen en is getuige van een van hun mysterieuze rites, maar hij wordt ontdekt en gevangengenomen. Jonah echter kan ontsnappen en vertelt alles aan Mike en Larry. Wanneer Larry besluit Chip te bevrijden, laat Mike hem een wederindienstneming tekenen ‘om het zogezegd officieel te maken’ en geeft hem de verzekering dat het papier wordt verscheurd wanneer ze terugkomen van hun actie. Mike, Larry en Jonah slagen erin in het indiaanse kamp binnen te dringen, maar het drietal wordt eveneens gevangengenomen. Wan- neer de cavalerie, die is uitgereden om hen te bevrijden en tegelijk de indiaanse weerstand te breken, een feitelijke hinderlaag tegemoet rijdt, slaagt Jonah erin hen met zijn trompet een waarschuwing te blazen. Het daaropvolgende gevecht eindigt in een overwinning voor de cavalerie, de drie sergeanten worden gedecoreerd en Jonah wordt in dienst genomen. Larry die denkt dat hij ontslagen is uit militaire dienst rijdt samen met Amelia in een buggy weg, maar Mike toont het door hem gesigneerde papier en Larry wordt terug- gestuurd en moet nog een termijn doen. De film is eigenlijk een remake van Gunga Din, maar dan ver- plaatst naar het Amerikaanse Wilde Westen. Nadat de film klaar was, ontdekten de producenten dat ze maar beter de rechten van het originele verhaal zouden verwerven. Ze werden met het mes op de keel verplicht een veel hoger bedrag te betalen dan ze zich hadden voorgenomen.

In 1963 is er The Widow Barony (als James Updyke) en de western The Abilene Samson (als William Riley), ook schrijft hij samen met James Clavell – die net zijn meesterwerk King Rat publiceerde – het scenario voor The Great Escape naar de roman van Paul Brickhill. Als Steve McQueen nog geen ster was, dan werd hij het toen wél. Het is een druk jaar want het scenario voor 4 For Texas van Teddi 68 duister verleden deel i

Sherman en Robert Aldrich (die ook regisseert) krijgt een laatste beurt van Burnett. De film is weer een Frank Sinatra en Dean Mar- tin-vehikel, deze keer geholpen door Anita Ekberg en Ursula And- ress, wier naaktscènes allemaal verdwenen uit het eindproduct. In 1965 zijn er het essay over baseball (als James Updyke) The Roar of the Crowd en de roman (als William Riley) The Winning of Mickey Free, die eerst als vervolgroman verschijnt in het dagblad Wilmington Morning Star. Daarnaast schrijft hij mee aan een afle- vering voor de tv-serie The Legend of Jesse James, het wordt de afle- vering Manhunt die wordt uitgezonden op 29 november, Don Siegel regisseert en het originele screenplay is van Nunnally Johnson. In 1967 vraagt men Burnett om een aflevering te schrijven voor de animatie tv-serie Off to See the Wizzard, de aflevering Hell Cats wordt op 24 november uitgezonden. Ook schrijft hij voor de tv-serie The Virginian het verhaal The Fortress, het wordt de 15de aflevering van seizoen 6. De regie is in handen van Abner Biberman. Het ver- haal is dat The Virginian vee verkoopt aan een Canadese farmer, het geld dat hij daarvoor ontvangt geeft hij in bewaring aan een bank, die prompt wordt overvallen en The Virginian gaat achter zijn geld aan. Blijkt dat de koper van zijn vee achter de bankoverval zit. In 1968 schrijft hij een aflevering voor ‘The Stronghold’ – de 31ste episode van het 9de seizoen – ze wordt op 26 mei 1968 uitgezon- den. Ook verschijnt zijn roman (als James Updyke) The Cool Man. Volgen nog een medewerking aan de film Ice Station Zebra (1968) naar de roman van Alistair MacLean en aan Stiletto (1969) naar Harold Robbins. In 1974 zal Michael Cimino nog gebruik maken van zijn Captain Lightfoot om Thunderball and Lightfoot te maken, zonder ook maar ergens Burnett te vermelden. In een van zijn laatste interviews vertelde Cimino dat toen hij Burnett op het laatst van zijn leven ontmoette, deze haast een perso- nage uit een roman van Joyce was. Op het ogenblik dat hij arriveerde liet Burnett net zijn hond uit, gewapend met een golfstick, waar hij wild mee zwaaide als hij in iemand een vermoedelijke aanvaller zag. Hij leefde toen in zijn ‘armoedige’ huis in Marina del Rey, waar hij sinds het afbranden van zijn huis in Bel Air onderdak vond. Hij droeg een bril met erg dikke lenzen, die hij verruilde voor een ver- grootglas wanneer hij weer eens tot een stuk in de nacht werkte. william riley burnett 69

In 1980 krijgt hij de Grand Master Award van de Mystery Writers of America. Met zijn steeds achteruitgaande ogen had hij de sixties aan zich voorbij zien gaan, de veranderende zeden en gewoontes, de seksuele revolutie en de Vietnamoorlog, de hippies, en in de jaren zeventig kwam dan de nieuwe soort gangsterfilms The Godfather (1972) en het vervolg erop. En dan was er nog de start van wat later de Bond- rage zal worden, met de film Dr. No uit 1962. Iedereen maakte soort- gelijke verhalen en films. De Burnett van High Sierra en The Asphalt Jungle was oudmodisch geworden, zijn personages in de schemerige wereld van moraliteit, waarin gangsters en criminelen soms ook hun goede kant tonen, en waar je slechtheid ook bij bewakers en bescher- mers kunt vinden, lijken te zijn achterhaald. Maar zijn personages zijn bovenal menselijk en dat doet ze soms de das om. Burnett ligt mee aan de basis van de moderne gangsterboe- ken en films, hij schreef enkele van de meest donkere, harde, en ethisch sombere naoorlogse noirs, waarin hij een wereld creëerde waarin men nauwelijks de goeden van de slechten kan onderschei- den, omdat iedereen wel een smetje heeft of corrupt is op de een of andere manier; je postbode een nieuwjaarsfooi geven is daar al een voorbeeld van. Gedurende heel zijn carrière stond hij in hoog aanzien in Europa waar zijn ideologie van de antiheld enthousiast werd omhelsd. In februari 1982 verscheen Loop, een roman. Eveneens dat jaar verschijnt Goodbye Chicago: 1928, End of an Era. Het boek speelt in het Chicago van 1928, het jaar dat hij er kwam wonen. De woorden The End gaan alleen op voor Chicago, ze gaan niet over heel Ame- rika. Het gaat hier over de tijd van Al Capone en hoe de belastingen hem uiteindelijk nekken. Het gaat over de corruptie binnen de politie en hoe die langzaam verdwijnt. Het boek is eigenlijk van historische betekenis. Als je dit als eindschot in huis hebt, na al je vorige hoogte- punten, word je een monument in de Amerikaanse letteren.

Burnett stierf op 25 april 1982 in Santa Monica, Californië en hij werd begraven in het Forest Lawn Memorial Park Cemetery in Glendale, Californië. Na zijn dood vond men vijf romans in ver- schillende stadia van afwerking. 70 duister verleden deel i

Het vermelden waard is dat sf-auteur Robert Silverberg, die bij dezelfde literaire agent zat als Burnett, na Burnetts dood de vraag kreeg om The Winning of Mickey Free te distilleren uit een onafge- werkt manuscript. Hierover ondervraagd zei Silverberg: “There may have been a second Mickey Free novel too. But I wasn’t ghosting the books – just putting the disorderly manuscript into publishable form.”

VERHALEN VERSCHENEN IN TIJDSCHRIFTEN

Round Trip (kort verhaal) Harper’s, aug 1929 Dressing-Up (kort verhaal) Harper’s, nov 1929 Nobody’s All Bad (kort verhaal) Collier’s, 7 jun 1930 The Hunted (kort verhaal) Liberty, 28 jun 1930 Protection (vervolgroman) Collier’s, 9 mei 1931, etc. Mr. Litvinoff (kort verhaal) Collier’s, 18 jul 1931 Head Waiter (kort verhaal) Cosmopolitan, sept 1931 Jail Breaker (vervolgroman) Collier’s, 7 jul 1934, etc. Dr. Socrates (kort verhaal) Collier’s, 23, mrt 1935 Traveling Light (kort verhaal) Collier’s, 7 dec 1935 Across the Aisle (kort verhaal) Collier’s, 4 apr 1936 Suspect (kort verhaal) Collier’s, 4 jul 1936 Girl in a Million (novelle) Redbook, jan 1938 First Blood (kort verhaal) Collier’s, 23 apr 1938 Youth Is Not Forever (novelle) Redbook, feb 1939 High Sierra (kort verhaal) Five Star Western Stories, jul 1941 Nobody Lives Forever (vervolgroman) Collier’s, 9 okt 1943, etc. Little David (kort verhaal) The Saturday Evening Pos, 15 feb 1947 Racket Alley (vervolgroman) Collier’s, 16 dec 1950, etc. ingekorte versie van Little Man, Big World Throw Him Off the Track (kort verhaal) Argosy, dec 1952 War Party (novelle) Lilliput, mei 1954; western. Vanishing Act (novelle) Manhunt, nov 1955 Whatever Happened to Baseball? (artikel) Rogue, jun 1963 Captain Lightfoot (vervolgroman) I Love Everybody (kort verhaal) Gerald Kersh: De man zonder schaduw

De succesvolle en meermaals bekroonde auteur zei enkele jaren geleden dat hij een ‘herinneringsman’ is omdat hij geïnteresseerd is in lang vergeten namen of schrijvers die in verge- telheid geraakten (uit het oog is uit het hart). Als voorbeeld gaf hij Gerald Kersh. Ik ben ook zo’n ‘herinneringsman’. Daarom wil ik het ook heb- ben over Kersh, wiens debuutroman without Jehovah (1934), vijf van zijn familieleden de boom injoeg, zodat die hem terstond aanklaagden. Deze nauwelijks verholen autobiografie, die tevens een beeld schept van het joodse Londen anno 1920-30 en diegenen die erin rondlopen, onder wie zijn volgens henzelf te herkenbare familieleden, werd uit de handel gehaald, maar je kunt het boek soms nog vinden als je over $ 1000 of meer beschikt. Om de rest van zijn werk te vinden moet je de stoffige schappen van antiquarische boekhandels afzoeken of vlooienmarkten bezoe- ken. Over de auteur zelf is nog minder geschreven, niet in het

Gerald Kersh 72 duister verleden deel i

Engels en ook niet in het Nederlands. Hoe kan een auteur die meer dan 500 verhalen schreef – zeer dikwijls gebundeld tot een boek – en daarbovenop nog een twintigtal romans produceerde, zo verge- ten zijn? In het Nederlands verschenen in het totaal twee romans en een bundel macabere verhalen.

Overlever

Gerald Kersh (Londen 26-8-1911 – New York 5-11-1968) werd in een Russisch-Pools gezin geboren en het minste wat je van hem kunt zeggen is dat hij een weirdo, snoeshaan en zonderling was. Hij schraapte zijn woorden bij elkaar in de ’s nachts geopende kof- fiebars van het Londense Soho, waar hij zich meestal beperkte tot één kop koffie. Hij schreef soms op gestolen toiletpapier. Op een bepaald ogenblik werd hij zowaar de bestbetaalde auteur van Enge- land, maar het lot en de omstandigheden spanden dan weer samen om hem terug in de goot te doen belanden. Zijn schrijversloopbaan begon hij op achtjarige leeftijd, toen hij een schrijfprijskamp won en zijn verhaal Tom and Tilly Tadpole in een gelimiteerde editie van één exemplaar mooi gebonden werd in hetzelfde brokaat als van het vest van zijn oom. Op zijn dertiende kreeg hij een studiebeurs voor de ingenieursopleiding, maar die liet hij al snel voor wat ze was. Hij wilde en zou schrijver worden. Kersh schreef Edgar Wallace een brief van vijf pagina’s waarin hij deze zijn succes verweet en daagde hem uit het bijgevoegde korte verhaal te lezen, dat volgens Kersh beter was dan alles wat Wallace ooit geschreven had of zou schrijven, en in één adem vroeg hij hem om advies. Wallace antwoordde beleefd en kort. Terwijl hij probeerde het schrijven onder de knie te krijgen moest Kersh echter zorgen dat er brood op de plank kwam en hij was achtereenvolgens cinema-manager, lijfwacht, invorderaar, fish- and-chips kok, handelsreiziger (van sausen tot elektrisch mate- riaal), leraar Frans en worstelaar. Niet dat het hem veel opbracht, want de nachten die hij doorbracht op een bank in Regent’s Park waren legio. gerald kersh 73

Gepubliceerd schrijver

Kersh was een magneet voor moeilijkheden. Ergens in 1931 pro- beerde een man hem om het leven te brengen met een bijltje. Kersh ontsnapte met een niet al te grote wonde op zijn voorhoofd en een lichte hersenschudding, maar niet voordat hij de man met een marmeren tafelblad had geveld. Hoewel de verwondingen erg licht waren, zat hij de volgende vijftien jaar toch met hoofdpijn en slape- loze nachten. Hij had nog wat andere souvenirs, zoals een litteken van een messteek op zijn linkerhand en enkele merktekens van tan- den op zijn rechtervuist. Maar eindelijk was het zover, zijn debuutroman Jews without Jehovah vond een uitgever en kreeg nog goede kritieken ook, maar zoals al gezegd: de familie lapte hem een proces aan zijn broek en al na een halve dag werd het boek uit de handel gehaald. Beide partijen putten zich uit in verontschuldigingen, maar de spanning bleef en dat vooral tijdens huwelijken en begrafenissen. In het jaar dat hij trouwde met Alice Thompson Rostrom verscheen zijn derde boek Night and the City (1938). Het is het verhaal van Harry Fabian en het speelt in Soho. Harry lijkt op en praat als een Amerikaanse gangster, maar het feit blijft dat hij een loser is. Hoe meer geld hij heeft, hoe groter het gat in zijn hand waardoor het verdwijnt. Hij doet alles voor het geld en wordt zelfs een slavenhan- delaar. Harry zit aan de grond, maar vindt nog steeds mensen die er nog erger voorstaan. Hij zal er uiteindelijk aan doodgaan. In de late jaren veertig van vorige eeuw verkocht Kersh de film- rechten voor Night and the City voor $ 40.000. In 1950 maakte de Amerikaanse director Jules Dassin er een film van, hoewel hij bekende dat hij de roman pas las nadat hij hem had verfilmd. Hij draaide in Londen met Richard Widmark en Gene Tierney. De film wordt heden ten dage beschouwd als de beste Britse film noir, maar Kersh was er niet over te spreken. Toen hij het script zag, sugge- reerde hij dat ze het beter konden perforeren en aan een nagel op het toilet hangen. Dassin ging op dat ogenblik door een moeilijke tijd, want zijn lidmaatschap van de communistische partij in de jaren dertig maakte dat hij op de beruchte blacklist stond; hij kon 74 duister verleden deel i zijn film niet zelf monteren en had ook geen zeggenschap over de muziek. Hij maakte het niet meer mee toen in 1992 Tribeca – film- maatschappij van – een remake maakte met die- zelfde De Niro in de hoofdrol. Alles werd verplaatst naar New York en Harry is nu een aan lager wal geraakte advocaat. De Niro doet hier erg veel aan een ratelende Joe Pesci (Good Fellas, 1990) denken en gaat soms vervelen, en Jessica Lange kan de meubels niet redden. De film flopte terecht en ik ben er zeker van dat Kersh ook dit script aan de toiletmuur zou hebben gespijkerd.

Een ietsje meer

Hoeveel romans Kersh ook zou schrijven, hij was het meest bekend om zijn korte verhalen, die verschenen in de meest gelezen magazi- nes en kranten van die tijd, waaronder de Daily Mirror en de Eve- ning Standard. Sommige van deze verhalen werden gebundeld in het boek I Got References (1939). Voor een eerste druk ervan betaal je op dit ogenblik $ 1000. 1943 brengt hem een nieuwe vrouw, Claire Alyne Pacaud, en de zwart-witfilm Nine Men, gedraaid naar het verhaal Empty Poo, wat zoiets als “een ietsje meer” betekent in het slang van de Eerste Wereldoorlog. Dat was de eerste filmervaring van Kersh. De negen man uit de titel zijn een Britse patrouille die in de Afrikaanse woes- tijn vastzitten nadat hun truck werd gebombardeerd door een Itali- aans vliegtuig. Het konvooi trekt verder en laat de negen achter.

Scène uit Nine Men

Gene Tierney in Night and the City 76 duister verleden deel i

De mannen worden belegerd door de Italiaanse troepen en al vlug is er een tekort aan alles, maar nog vinden ze de moed om aller- lei listen en lagen te bedenken. De bevrijding komt na een dag en een nacht. Een relatief korte film (68 minuten), maar een juweeltje uit de Ealing Studios. Een film over moed, geweld, opwindend en geroemd om zijn portrettering van mannen onder alle soorten van dreiging. Eén van de acteurs, Gordon Jackson, zal twintig jaar later gestalte geven aan McDonald ‘Intelligence’ in The Great Escape. Kersh kende de oorlog, hij was al in 1940 als vrijwilliger bij de Coldstream Guards ingelijfd. Hij was een scherpschutter. Kersh schreef ’s nachts. Zijn manuscript was zowat in de helft toen hij voor de eerste keer met verlof mocht. De blitz was volop aan de gang en hij en zijn manuscript werden volledig bedolven nadat een bom dichtbij insloeg. Kersh werd eruit gehaald, maar het manus- cript niet. Kersh hield er wel een blokkerende knie aan over. Hij liet het kraakbeen verwijderen en bewaarde dat als geluksbrenger, maar ruilde het later voor een Zippo met een Amerikaan. De verwonding leidde ertoe dat Kersh verplaatst werd naar het War Office dat hem vroeg om een pamflet te schrijven over de trai- ning van infanteristen. Na drie maanden leverde Kersh een proef in, maar het manuscript werd geweigerd, zodat Kersh het verder uitwerkte en het in 1941 uitgegeven zag als They Died With Their Boots Clean. Het werd één van de bestsellers van de oorlog. Kersh was gearriveerd.

Duizenpoot

Kersh schreef voor de BBC radio, maakte een filmadaptatie voor They Died With Their Boots Clean, maar die werd verboden – reden onbekend. Hij schreef scripts en teksten voor de Army Film Unit. Soms tot driemaal per week schreef hij anoniem een column ‘Private Life of a Private’ in de Daily Herald en ook verschenen er artikels in London Calling en John Bull. Onder het pseudoniem Piers England schreef hij voor The People van 1940 tot 1946. The People was de grootste zondagskrant tijdens de oorlog en de invloed van zijn columns was niet te onderschatten, want diverse media entten gerald kersh 77 hun commentaren op zijn columns. Ook verschenen er tussen 1944 en 1947 heel wat artikels en korte verhalen onder zijn eigen naam. Maar Kersh wilde weer eens wat oorlogsactie zien en hij vond een weg. Hij overhaalde een Amerikaanse kolonel om hem aan te nemen als oorlogscorrespondent, trok een uniform aan, sprak met een man met een vliegtuig, en vloog naar Frankrijk. Kersh maakte de bevrijding van Parijs mee en kwam daar tot de ontdekking dat enkelen van zijn familieleden nog leefden. Hij stal eten van het leger om het hun te geven. Hij kwam ook te weten dat enkele familiele- den vermist waren en ook dat twee van hen met één van de treinen des doods waren weggevoerd. Terug in Engeland slaagde hij erin om te ontkomen aan een proces wegens desertie. Hij verviel in een sombere periode die een verhaal over het concentratiekamp Belsen opleverde en een over de dood van een vriend, de schrijver Carl Olsson. Hij schreef ook mee aan de screenplay voor The True Glory (met o.a. Paddy Chayefski en Peter Ustinov en nog zeven anderen), een documentaire van Gar- son Kanin en Carol Reed die handelde over de oorlog in Europa vanaf de landing in Normandië tot de val van Berlijn, met materiaal geschoten door meer dan 1400 cameramannen. Dwight D. Eisen- houwer en Peter Ustinov waren bij de geïnterviewden. De film won een Oscar.

Na de oorlog

Onmiddellijk na de oorlog was Kersh een regelmatige Amerikagan- ger en hij slaagde erin verhalen gepubliceerd te krijgen in de beter betalende bladen zoals The Saturday Evening Post, Esquire, Playboy en Collier’s. Diegenen in Amerika die weten wie Kersh is, weten het door deze publicaties en hij wordt soms wel eens op één lijn gezet met Guy De Maupassant en H.G. Wells, alleen was het kleurenpa- let van Kersh veel groter. In één van zijn verhalen stelde hij dat de Mona Lisa haar mond gesloten houdt omdat ze slechte tanden had en dat wordt tot op de dag van vandaag geregeld gezegd. Een ander verhaal laat een piloot door de tijdsgrens gaan, hij wordt uiteindelijk 78 duister verleden deel i een baby en dan crasht hij. Dit verhaal werd zelfs door een radio- zender opgenomen als waar gebeurd! Maar ook op het gebied van romans is hij druk bezig. In 1947 wordt Prelude to a Certain Midnight gepubliceerd, een roman over de jacht op een kindermoordenaar. 1948 brengt The Song of the Flea, wat je een los vervolg op Night and the City zou kunnen noemen. In 1950 is er dan The Thousand Deaths of Mr Small. Ondertussen levert hij het scenario voor The Wisper, een afleve- ring van de tv-serie Lights Out die wordt uitgezonden op 23 septem- ber 1949 en wordt herhaald in 1950. Een vloed van misdaadverhalen en romans, romantische boe- ken, humoristische verhalen, horrorverhalen en sciencefiction vol- gen. Zijn enige SF-roman The Great Wash is geënt op een plot met een groep geleerden die de wereldbevolking wil verzuipen – op hen- zelf en enkelingen na natuurlijk – door de ijskappen van de polen te smelten.

Het schip begint te zinken

Omdat zijn bankrekening in het rood stond en omdat de heren van de belastingen kwamen aankloppen, ging hij over de hele wereld reizen, op zoek naar een belastingparadijs. Daarom kocht hij voor 20.000 dollar een huis op Barbados, maar het brandde onverzekerd af. De volgende vijf jaar leefde hij in Canada en vervolgens vroeg hij het Amerikaanse staatsburgerschap aan. Ondertussen was zijn gezondheid er erg op achteruitgegaan, hij leed aan heel wat kwalen, maar wat wil je als je steeds onderweg bent en bijna 22 uur per dag werkt. En tot overmaat van ramp begon de kritiek hem gewoon te ver- geten. Men was op zoek naar het experiment en niet naar verhalen- vertellers. Hij leed aan een chronisch geldgebrek en zijn huisvesting was almaar sjofeler geworden. Na de vechtscheiding van Claire in 1955 had hij bijna niets meer. Maar Kersh ontmoedigen was moeilijk en al snel ging hij naar het stadhuis met Florence Sochis, ze woonden in verschillende afgelegen stadjes van New York State, omdat hij daar een schuld- gerald kersh 79 eiser op tien kilometer afstand kon zien aankomen, grapte hij wel eens. In deze afzondering kwam het boek Fowlers End (1957) tot stand. Anthony Burgess beschreef het als een van de beste komi- sche romans van de eeuw, met Sam Yudenow, de eigenaar van een cinema, als hoofdpersonage. Het verhaal van deze sluwe, wrede, hebzuchtige man die een taaltje spreekt dat je nooit las en zult lezen in een roman, wil je in één adem uitlezen. Datzelfde jaar kreeg hij de Edgar Allan Poe Award voor zijn korte verhaal The Mystery of the Bottle dat de verdwijning van als onderwerp heeft. Gregory Peck zal hem verbeelden in Old Gringo (1989), een titel die uit één van de laatste brieven van Bierce aan zijn nicht gehaald werd: “Vaarwel. Als je hoort dat ik tegen een Mexicaanse muur ben gezet en aan flarden geschoten, besef dan alsjeblieft dat ik denk dat dat een tamelijk goede manier is om dit leven te verlaten. Het is beter dan ouderdom, ziekte en een val van de keldertrap. Een gringo te zijn in Mexico... Ah, dat is euthanasie.” Ondanks de zuurstoftent en de verschillende operaties was Kersh dag in, dag uit aan het werk aan zijn roman The Implacable Hunter, terwijl hij ondertussen meewerkt aan het scenario van Scent of Mystery die begin 1960 wordt vertoond. Wanneer het boek verschijnt, krijgt Kersh de meest lovende kritieken voor deze roman over Saul, de jager op christenen, die later de heilige Paulus werd. De vergelijkingen met I Claudius van Robert Graves waren niet van de lucht. Anthony Burgess zei zelfs dat dit Kersh was op het toppunt van zijn kunnen. Er volgen nog enkele boeken, zonder veel succes, gedeeltelijk te wijten aan de problemen van zijn uitgever. Kershliefhebbers zeggen dat je een Kersh-lezer altijd kunt her- kennen aan zijn innerlijke licht, aan de schittering in zijn ogen die zegt “Als jij eens wist wat ik weet”.

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

KERSH, GERALD (1911-1968); schreef eveneens onder de pseudoniemen P. J. Gahagan, G. J. Herbert, Waldo Kellar & Alison Rostron 80 duister verleden deel i

The Adventures of Karmesin: 5, Karmesin. Bank Robber Evening Stan- dard, 9 mei 1936 [Karmesin] The Scar, The Bystander, 7 apr 1937 Karmesin and the Big Frost, Courier, winter 1937/38 Karmesin, Swindler, Courier, winter 1937/38 Macagony’s Fist, Courier, winter 1937/1938, als P. J. Gahagan. Karmesin and Human Vanity, Courier, lente 1938 Comrade Death, Courier, zomer 1938 Slaves, Lilliput, sept 1938 Karmesin and the Tailor’s Dummy, Courier, herfst 1938 Karmesin and the Big Flea, Courier, winter 1938/1939 The Tarleton Twins, Courier, winter 1938/1939 (pseud. G. J. Herbert) A Bracelet for Karmesin, Courier, lente 1939 Elizabeth and Temptation, Courier, lente 1939 (pseud. G. J. Herbert) Karmesin and the Unbeliever, Courier, zomer 1939 Flesh and Grass, The Daily Mail, 15 nov 1939 The Battle of the Singing Men, John O’ London’s Weekly, 8 dec 1939 The Extraordinarily Horrible Dummy, Penguin Parade #6, ed. Denys Kilham Roberts, Penguin 1939 The Personal History of a Mouse, Lilliput, mei 1940 A Ruby Worth Eleven Hundred Pounds, The Tatler, kerstmis 1940 Some Other Star, Star, 23 dec 1940 Something on His Mind, Lilliput, apr 1941 The Beggars’ Stone, John O’ London’s Weekly, 20 jun 1941 The First Week, Lilliput, okt 1941 Frozen Beauty, John Bul, 29 nov 1941, (pseud. Waldo Kellar) The Dungeon, Lilliput, nov 1941 Maria’s Christ, John Bul, 17 jan 1942 (pseud. Waldo Kellar) Want to Buy a Cat?, John Bull, 28 feb 1942 (pseud. Waldo Kellar) Crazy Quarrel, John Bull, 25 jul 1942 (pseud. Waldo Kellar.) The Ruined Wall, John O’ London’s Weekly, 14 aug 1942 Do You Follow Me?, John Bull, 30 jan 1943 (pseud. Waldo Kellar) Irongut and the Brown Mouse, London Calling, 16-22 mei 1943 The Original Hi-de-Hi Sergeant, Lilliput, jun 1943 The Men Who Knew Not What They Did, Lilliput, jul 1943 Gomez, Selected Stories, Staples & Staples 1943; ook “The Man Death Forgot” en “The Unkillable Man”. Red Gentleman of Staffordshire, The First Eighteen: Stories by Writers in Uniform, ed. Robert Westerby & P. J. Bruce, Nicholson & Watson 1943 gerald kersh 81

A Vision of a Lost Child, Selected Stories, Staples & Staples 1943 This Stuff Is Like Cigarette Ash, The People, 5 mrt 1944 Karmesin, Murderer, The People, 24 dec 1944 The Undefeated Radetski, Esquire, aug 1945 The Beggar’s Stone, Esquire, dec 1945 Karmesin and the Invisible Millionaire, Courier, winter 1945 No. 14. Tulip Crescent, The Evening New, 6 apr 1946 How to Kill a Thousand Men, Lilliput, apr 1946 Some Late Lark Singing, Lilliput, okt 1946 Chickenfeed for Karmesin, Courier, dec 1946 The Hero Worshipped, Esquire, dec 1946 The Sad Road to the Sea, Argosy (UK), dec 1946 Note on Danger B, The Saturday Evening Pos, 5 apr 1947 Sharks, Esquire, apr 1947 The King Who Collected Clocks, The Saturday Evening Post, 3 mei 1947 Seed of Destruction, Esquire, aug 1947 Dust of Annan, The Saturday Evening Post, 13 sept 1947 Ladies or Clothes, Esquire, dec 1947 The Monster, The Saturday Evening Post, 21 feb 1948 The Ape and the Mystery, The Saturday Evening Post, 26 jun 1948 Victim Unknown, John Bull, 27 nov 1948 The Forbidding Doorway, The Saturday Evening Post, 19 feb 1949 Jack of Swords, The Saturday Evening Post, 1 okt 1949, etc. The Copper Dahlia, Argosy (UK), okt 1949 Intruders for Tea, The Saturday Evening Post, 17 dec 1949 The Spellbinder, The Saturday Evening Post, 9 jun 1951 Broken Promise, The Saturday Evening Post, 19 apr 1952 On the Other Hand, Lilliput, aug/sept 1952 The Terrible Ride of Colonel Tessier, The Saturday Evening Post, 11 okt 1952 The Mystery of the Third Compartment, The Saturday Evening Post, 22 nov 1952, etc. The Crewel Needle, Lilliput, mei/jun 1953 The Thief Who Played Dead, The Saturday Evening Post, 13 feb 1954 [Karmesin] The Conscience of Karmesin, Lilliput, apr 1954 [Karmesin] A Tomb for Karmesin, John Bull, 22 mei 1954 The Impossible Robbery, Argosy, jul 1954 [Karmesin] Men Without Bones, Esquire, aug 1954 82 duister verleden deel i

The Sympathetic Souse, Lilliput, nov 1954 Red Hair and Oysters, 1954 The Corpse de ma Tante,The Saturday Evening Post, 12 mrt 1955 Mr. Bottomley’s Inferno, Lilliput, mrt 1955 Memory of a Fight, Argosy (UK), sept 1955 The Lincoln Braown Story, Lilliput ,okt 1955 The Man with the Ugly Face, Lilliput ,dec 1955 Karmesin and the Royalties, Courier, jan 1956 [Karmesin] Murderer’s Eye, The Saturday Evening Post, 2 mrt 1957 The Ruby, Esquire, mei 1957 Mistress of Porcosito, Playboy, jul 1957 The Oxoxoco Bottle, The Saturday Evening Post, 7 dec 1957 River of Riches, The Saturday Evening Post, 8 mrt 1958 The Perfect Lover, Escapade, jun 1958 The Apprentice Assassin, The Saturday Evening Post ,19 jul 1958 The Immovable Man, The Saturday Evening Post, 1 nov 1958 [Vara the Tailor] The Death Tunnel, The Saturday Evening Post, 31 jan 1959 Budaful Pest, The Saturday Evening Post, 18 apr 1959 Colonel Bowie’s Gamble, The Saturday Evening Post, 9 mei 1959 Dead End, John Bull, 23 mei 1959 The Oracle of the Fish, Nugget, jun 1959 Duel in the Dusk, The Saturday Evening Post ,10 okt 1959 The Secret History of a Hero, Nugget okt 1959 The Tailor’s Secret The Saturday Evening Post, 16 jan 1960 [Vara the Tailor] Honor Among Thieves, Argosy (UK), apr 1960 [Karmesin] A Dog’s Best Friend, Suspense (UK), mei 1960 The Strange Fate of Jonah the Moaner, Lilliput, jun 1960 Perfect Camera, Argosy (UK), aug 1960 A Deal in Overcoats, Playboy, dec 1960 [Karmesin] The Laughingstock, Playboy, mei 1961 The Defeat of the Demon Tailor, Playboy, aug 1961 The Lady Who Played the Fool, The Saturday Evening Post, 16 sept 1961 Bored with It All, The Saturday Evening Post, 14 okt 1961 Heartless Heidi, The Saturday Evening Post, 11 nov 1961 A Walk in the Snow, The Saturday Evening Post, 23 dec 1961 A Man’s Man, The Saturday Evening Post, 6 jan 1962 The Spanish Prisoner, Playboy, feb 1962 Impasse, The Saturday Evening Post, 14 apr 1962 Mickey Spillane: De kauwgom van de Amerikaanse literatuur

(Deze tekst werd ingegeven door de discussies die werden gevoerd in de mails van de Short Mystery Writers over de vraag wie nu Mike Hammer zou moeten spelen. Clint Eastwood werd geopperd en dan weer afgeschreven als te oud; toen kwam Stacy Keach weer in beeld, maar ook die werd te oud bevonden. De beste kandidaat is volgens heel wat vrouwelijke auteurs Tom Sizemore (ik weet niet of het wat met zijn naam te maken heeft), maar ik kan me ermee verzoenen. Ikzelf schoof dan weer Matt Dillon naar voor en kreeg als tegenzet zijn één jaar jongere broer Kevin Dillon voorgeschoteld.)

Frank M. Spillane (, New York 9/3/1918 – Myrtle Beach, South Carolina 17/6/2006). De M staat voor Mickey toen hij werd gedoopt in de katholieke kerk van zijn Ierse vader, en voor Morrison bij zijn doopsel in de protestantse kerk van zijn Schotse moeder. Hij groeide op in New Jersey in een buurt waar je stevig op je benen moest staan. In het middelbaar werden zijn atletische gaven dui- delijk en kreeg hij een beurs voor sport aan het Kansas Teachers College. Maar de studies verveel- den hem en hij keerde al snel terug naar huis en kreeg een baan in een 84 duister verleden deel i bazaar. Maar ook dat ging snel vervelen en al vlug begreep hij dat hij meer kon verdienen met het schrijven van verhalen voor de ont- luikende stripverhalenindustrie. Hij schreef voor Captain Marvel, Superman, Batman en Captain America. Het is daar dat Mike Ham- mer werd geboren. Toen zijn eerste romans verschenen, verweten de critici hem soms dat hij waardeloze stripverhalenstuff schreef (zon- der dat ze van zijn verleden wisten). Mike heette toen echter nog Mike Danger, privédetective in Manhattan. Maar een redacteur maakte er Mike Lancer van.

Pearl Harbor

Dat was de tijd dat Amerika in WO II werd betrokken door de aan- val op Pearl Harbor, en Spillane werd vrijwilliger als piloot in het Army Air Corps. Brute pech, want zijn verbale aanleg en zijn vlie- gerstalent zorgden ervoor dat hij bij de opleiding van de rekruten werd ingezet. Daar kwam ook zijn eerste vrouw, Mary, aanzetten, zij kreeg vier kinderen. Toen de oorlog voorbij was, schreef hij snel enkele stripverhalen rond Mike Danger. Van de opbrengst wilde hij een stuk grond kopen in een landelijke omgeving. Maar dat mis- lukte (de verhalen zouden in 1950 wel verschijnen in Crime Detector Comics). Hij besloot dan maar een boek te schrijven. Volgens sommige bronnen zou hij er negen dagen over hebben gedaan, andere zeggen dan weer negentien, om het gewelddadige, erotische verhaal van moord en wraak I the Jury rond privédetec- tive Mike Hammer uit zijn typemachine te toveren. Uitgeverij E.P. Dutton kocht het manuscript en bracht het boek in 1947 uit in gebonden editie. Het werd in 1953 voor een eerste maal verfilmd in 3D door Harry Essex, en met Biff Elliot – in zijn eerste langspeel- film – als Mike Hammer, een tweede maal in 1982 door Richard T. Heffron, en met Armand Assante als Mike. Het boek werd een geweldig succes, de gebonden editie was snel uitverkocht. De volgende zes decennia zullen ervan meer dan acht miljoen paperbacks worden verkocht. Jarenlang was I the Jury het boek dat de lijst van bestverkochte detectiveromans aanvoerde. Deze eersteling werd gevolgd door nog vijf Hammer-boeken. mikey spillane 85

Ralph Meeker & Maxine Cooper

Vengeance is Mine (1950), My Gun is Quick (1950), The Big Kill (1951), One Lonely Night (1951) en Kiss Me, Deadly (1952), met daar- tussenin een andere roman The Long Wait (1951): drie miljoen in één week van het jaar 1952 van deze titel alleen, in 1954 verfilmd door Victor Saville met Anthony Quinn. Kiss Me, Deadly werd in 1955 door Robert Aldrich verfilmd met Ralph Meeker in de hoofd- rol, voor mij nog steeds de beste Hammer; hij leek geboren om deze rol te spelen. Alleen was Spillane woedend omdat Aldrich de plot rond drugsdealers in een diefstal van een atoombom had veran- derd. My Gun is Quick kreeg zijn filmversie in 1957 en dit keer was het Robert Bray die de hoofdrol kreeg. Toen de televisie in 1958 na elkaar 78 afleveringen creëerde van de serie Mike Hammer, met in de hoofdrol Darren McGavin, en in zwart-wit, hoefde Spillane er geen vinger voor uit te steken; diverse scriptwriters werden aan het werk gezet en dat was het. Mickey Spillane werd nu een household name. 86 duister verleden deel i

Verkopen

De verkoopcijfers liepen zo hoog op dat Spillane de bestsellerauteur van de planeet werd. Ergens in de jaren vijftig stonden in de top- tien aller tijden (van 1895 tot 1965) maar liefst zeven Spillanes! Toen iemand van de culturele elite naar aanleiding daarvan opmerkte dat het erg gesteld was met het intellectuele peil van de gemiddelde Amerikaan, antwoordde Spillane laconiek: “Wees blij dat ik er geen drie meer heb geschreven.” Spillane maakte er geen geheim van dat hij schreef voor het geld, maar toen het geld met vrachtwagens op zijn bankrekening werd gestort ging hij zich amuseren met racewagens, ging in een trampoline-act optreden in een circus en scubaduiken naar gezon- ken schatten. Hoewel de bronnen wat duister zijn, wordt gezegd dat Mickey een korte tijd als undercover onderzoeker werkte voor het bureau van de openbare aanklager van Manhattan (zijn oom en nog wat familieleden zaten bij de politie). Daarbij liep hij enkele schotwonden en een messteek op en verzamelde heel wat stof om te schrijven. Hoewel hij een lange tijd geen romans meer publiceerde, bleef hij toch scenario’s voor de Hammerstrip schrijven, naast korte ver- halen in vooral bladen als Manhunt, Cavalier en Male, artikelen enzovoort. Alles werd gebundeld in vier boeken die respectievelijk verschenen in 1971, 1984, 2001 en 2004. Het geld stroomde wat minder snel binnen, de boeken konden natuurlijk niet aan de top blijven en in 1961 publiceerde hij het gangsterboek The Deep, in 1967 in Turkije verfilmd alsAslan yürekli kabaday door Memduh Ün.

88 duister verleden deel i

Echtscheiding

In 1962 kwam zijn eerste echtscheiding. Mary en hij bleven echter vrienden voor het leven. En zie wat er gebeurde: Anthony Boucher, de topcriticus van misdaadverhalen die Spillane altijd de grond had ingeschreven, begon zelfs een beetje van hem te houden. The Deep werd onmiddellijk gevolgd door zijn eerste Hammer in meer dan tien jaar, The Girl Hunters (1962), en weer was Boucher ver- baasd. Deze laatste werd in 1963 ver- filmd in Engeland door Roy Rowland naar een scenario van Spillane zelf en met Spillane himself in de rol van Mike Hammer. Spillane zou ook in een aflevering van optre- den als een schrijver die wordt ver- moord. Hij was echter niet aan zijn proefstuk toe, want in Ring of Fear uit 1954 speelt hij zichzelf; hij dok- terde ook aan het scenario dat al door drie handen was gegaan, terwijl de regie ook al werd gedeeld. Toen in 1966 The Twisted Thing verscheen zal Mickey waar- schijnlijk van zijn stoel zijn gevallen toen hij de kritiek van Boucher las: “Het is nu bijna twintig jaar dat ik de leiding heb in de aanval- len op Spillane, de laatste tijd echter begin ik me af te vragen of wij recensenten zijn waarde voortdurend hebben onderschat. Ik weet nu dat hij een der laatste vertellers is in de pulptraditie zoals hij hier overvloedig bewijst.” Tijdens deze comeback-periode is James Bond de heerser in de spionageroman, maar dat belet Spillane niet om zich aan het genre te wagen en hij creëert US Counterspy Tiger Mann. The Day of the Guns (1964), Bloody Sunrise (1965), The Death Dealers (1965) en The By-Pass Control (1967) worden op het toppunt van de 007 hype de bestverkochte spionageromans geschreven door een Amerikaan. In 1970 verschijnt Survival… Zero!, de elfde Mike Hammer. mikey spillane 89

Tweede huwelijk

Op 6 november 1964 is hij voor de tweede maal getrouwd. Hij ont- moette Sherri Malinou nadat hij haar had ingehuurd om als model op de paperbackuitgave van The Body Lovers (1964) te fungeren. Sherri speelde een klein rolletje in de verfilming uit 1970 van The Delta Factor (1968) van Tay Garnett en in enkele afleveringen van diverse tv-feuilletons. Sherri was ook model op The Erection Set (1972), roman waarmee Spillane in de voetsporen van Irving Wal- lace en Harold Robbins trad, en The Last Cop Out (1973). Ze vervreemdden echter van elkaar en dat liep uit op een echt- scheiding in 1983. In datzelfde jaar trouwde hij in oktober met Jane Rodgers Johnson, die hem overleefde. Zij was de voormalige Miss South Carolina. Na een lange stilte verscheen The Day the Sea Rolled Back (1979), een jeugdboek, en een ander jeugdboek The Ship That Never Was (1982). Voor het eerst kreeg hij de Junior Literary Guild Award. Enkele van zijn verzamelingen korte verhalen werden alleen in Engeland gepubliceerd: Me Hood (1963), The Flier (1964) en Return of the Hood (1964). De televisie wilde hem echter niet loslaten en in 1981 was er Margin for Murder met Kevin Dobson als Hammer. Weer stak hij er geen poot naar uit, een scriptwriter deed het grote werk. In 1983 werd het Murder Me, Murder You en weer deed een scriptwriter het werk, maar deze tv-film reveleerde Stacey Keach als de haast vol- maakte Hammer, rol die hij opnieuw mocht spelen in More than Murder, eveneens naar Spillane. In 1984 volgt de tv-serie Mike Hammer met 46 afleveringen, waarvan hij er zelf ook enkele zou hebben geschreven en weer was het Keach die de show stal. Clue (1988) brengt een aantal detecti- ves samen, onder hen Columbo, Mike Hammer, Ironside, Nancy Drew, James Bond e.a. die voor een mysterieuze reden samen zijn gebracht in een afgelegen buitenhuis. En daar is Keach weer in de tv-film Murder Takes All (1989). In 1994 is er Come Die With Me, een tv-film met Rob Estes als Hammer. Voor de tv-serie Fallen Angels schrijft Spillane ‘Tomorrow I Die’ (1995) voor regis- seur John Dahl. In het seizoen 1997-1998 volgen er nog 26 afleverin- 90 duister verleden deel i gen van Mike Hammer, Private Eye met Stacey Keach en weer zijn het andere auteurs die opdraaien voor de verhalen.

Prijzenkast

Ondertussen kwamen plotseling de prijzen in zijn richting gerold. De Mystery Writers of America gaven hem een Edgar voor een Hammer tv-verfilming en hij kreeg de Grand Master Award for Lifetime Achievement, een Shamus Award kwam zijn richting uit voor het korte verhaal The Killing Man. In 1989 blies hij Hammer nieuw leven in met de langere versie van The Killing Man, en zijn roman Black Alley werd gepubliceerd in 1996. De grootste eigenaardigheid van Spillane kan wel zijn lidmaat- schap van de Jehova Getuigen worden genoemd. Hij werd lid in 1951 en bleef dat tot aan zijn dood. Hij was zelfs een actief mede- werker die met De Wachttoren van huis tot huis colporteerde. Hij werd 88. Na zijn dood verschenen Dead Street (2007) en The Goliath Bone (2008), The Little Death (2009), The Big Bang (2010), Encore for Mur- der (2011), Kiss Her Goodbye (2011), The Consummata (2011), Lady, Go Die! (2012), Mickey Spillane’s From the Files of … Mike Hammer (2013) en Complex 90 (2013), die allemaal voor publicatie werden klaargemaakt door zijn vriend Max Allen Collins, eveneens een crime auteur.

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

Last Ride, Marvel Mystery Comics, jun 1942 Everybody’s Watching Me, Manhunt, jan, mrt 1953, etc. The Girl Behind the Hedge, Manhunt, okt 1953 The Pickpocket, Manhunt, 25 dec 1954 Jack Finney: Een man voor alle seizoenen

Maybe I live in what is for me the wrong time. Jack Finney

Wie is Jack Finney? zult u zich afvragen. Jack Finney (2 oktober 1911 – 14 november 1995) is een Amerikaans auteur die zich spe- cialiseerde in thrillers, en sciencefiction. Hij kreeg trou- wens in het genre van de fantasy in 1987 de ‘World Fantasy Award for Life Achievement’. Hij staat daar op de lijst van bekroonden naast Robert Bloch, , Jack Vance, Theodore Sturgeon, Stephen King, Richard Matheson en Marion Zimmer Bradley. Hij werd John Finney gedoopt, maar kreeg toen hij drie jaar was wet- telijk de naam Walter Braden Finney mee ter herinnering aan zijn vader die in 1914 overleed. Vanaf zijn geboorte werd hij echter Jack genoemd en dat bleef zo voor de rest van zijn leven. Na zijn studies verhuisde hij naar New York en belandde in de reclame. In zijn vrije tijd schreef hij verhalen en toen hij in 1946 met zijn verhaal The Widow’s Walk meedong in een wedstrijd gespon- sord door Ellery Queen’s Mystery Magazine kreeg hij de eerste prijs en de publicatie in het magazine. Andere verhalen begonnen te ver- schijnen in de populaire magazines Collier’s, The Saturday Evening Post en McCall’s. Hij trouwde Marguerite Guest en bleef met haar getrouwd tot aan zijn dood. Ze kregen twee kinderen, Kenneth en Marguerite. In de vroege jaren 50 van vorige eeuw verhuisde de familie naar Californië. Het is alsof de Californische zon hem goed deed, want in 1954 verscheen zijn eerste roman Five Against the House, die al een jaar later werd verfilmd.

Jack Finney 93

Instant succes

Boek en film vertellen het verhaal van vier collegestudenten die zich vermaken in een casino in Reno. Daar horen ze een flik zeggen dat het casino zo beveiligd is dat een diefstal onmogelijk is. De slimste en de rijkste van de studenten plant daarom de volgens hem per- fecte diefstal en haalt zijn vrienden ertoe over om mee te doen. Hij stelt het voor als een grap, het geld zou daarna worden teruggege- ven. Maar één van zijn kompanen heeft een oorlogswond aan het hoofd en is niet van plan het geld te retourneren. Phil Karlson stond aan het roer en Guy Madison, Kim Novak en Brian Keith zaten in de boot. Dit was de eerste film van scenarist Stirling Silliphant.

Finney werd plots een bekend schrijver in de VS en zijn uitge- ver drong aan op een volgend boek. Dat werd in 1955 The Body Snatchers en het verhaal zou hem beroemd en berucht maken in het hele universum, nadat het een voorpublicatie kreeg in Collier’s Magazine. Een eerste verfilming kwam er al in 1956. Don Siegel maakte Invasion of the Body Snatchers in zwart-wit en dat is volgens mij nog steeds de sterkste versie. Kevin McCarthy en Dana Wynter 94 duister verleden deel i

waren de twee toenmalige sterren die de personages van Finney een gezicht gaven. Een commentator schreef het volgende: “Dit is een genre film met een intellectuele subtekst. Het verhaal voor diegenen die de film nooit zagen: Dr Miles J. Bennel (McCarthy) wordt in allerijl teruggeroepen van een conferentie, omdat enkele van zijn patiënten hem dadelijk willen zien. Wanneer hij met spoed naar huis gaat, zijn de patiënten gek genoeg hun klachten helemaal ver- geten. Tegelijk is er een massahysterie ontstaan, waarbij familiele- den en vrienden hun verwanten en vrienden niet meer herkennen. ‘Ze zijn zichzelf niet!’ De film is natuurlijk niet perfect, welke film is dat wel? Vooral in het eerste half uur is hij wat traagjes. Vanaf het ogenblik echter dat Jack Belicec (King Donovan), een vriend van de dokter, een lichaam op zijn biljarttafel vindt, zit je gekluisterd aan het scherm. De transformaties zijn effectief en nergens belachelijk. Je aanvaardt het gegeven dat een hele stad wordt bedreigd door een onafwendbare biologische aanval.” Vooral op politiek vlak maakt de film een statement. In deze post-McCarthy tijd (de communistische paranoia van eind jaren 40 en begin jaren 50 van vorige eeuw) speelt een acteur genaamd McCarthy een hoofdrol in een film waarin bewoners van een stad Jack Finney 95 paranoïde worden. Maar er is ook de filosofische context: wat maakt een mens tot een mens? Zijn uiterlijk, zijn stem, zijn daden? Was het einde van het boek iets te netjes – alles werd mooi afge- wikkeld, alsof de uitgever had gezegd dat hij er nu maar vlug een einde aan moest aan maken – dan was het einde van de eerste film ernstig en origineel, met Kevin McCarthy die staat te roepen naar de voorbijrijdende auto’s op de autoweg: “You’re next!! YOU’RE NEXT!!”

Sciencefiction en noir

In de televisieserie Theatre, die liep van 1955 tot 1957, koos Jack Arnold als tweede verhaal in het eerste seizoen ‘Time is just a Place’ (1955), naar Such Interesting Neighbors, een kortverhaal van Finney. Jack Arnold heeft een filmografie van de Noord- tot de Zuidpool en terug, maar het onthouden waard vind ik zeker The creature from the Black Lagoon (1954) en The Incredible Shrinking Man (1957). Time is just a Place uit 1951 heeft een bekend stramien, maar is best leuk. Wanneer Don Defore en Marie Windsor nieuwe buren krijgen loopt er van alles mis: vreemde geluiden, van alles dat niet werkt en dan vanzelf weer op gang komt. De buren blijken daar geen last van te hebben. Maar dan vinden Don en Marie uit dat de buren uit de toekomst komen en op de loop zijn voor de despotische regering aldaar. Agenten van diezelfde regering komen dan ook het tweetal ontvoeren. Je zou het als een voorspel tot de latere Termina- tor-films kunnen beschouwen. In 1957 verschijnt House of Numbers en het verhaal loopt als volgt: Arnie zit opgesloten in San Quentin, hij kreeg levenslang voor moord, hij sloeg een man dood buiten de ring en als je bokser bent zijn je handen dodelijke wapens. Hij vogelt een plan uit samen met zijn vrouw en broer die hem moeten helpen bij zijn ontsnap- ping. Broer en vrouw moeten doen alsof ze gehuwd zijn en een huis huren dicht bij de gevangenis. Maar wonen ze nu net naast een gevangenisbewaker die Arnie goed kent en wordt broer verliefd op vrouw van Arnie. Je ziet het al aankomen… MGM koopt de rechten en vraagt aan Russell Rouse om de film te maken. Rouse heeft in 96 duister verleden deel i

1950

zijn sporen verdiend als film noir maker met D.O.A., het verhaal van Frank Bigelow die werd vergiftigd en maar enkele dagen heeft om uit te zoeken wie hem dit heeft geflikt en waarom. Rouse vraagt Jack Palance voor de dubbelrol als Arnie en zijn broer Bill en het overspelige vrouwtje is de koperkleurige, blonde Barbara Lang die hier een opvallende prestatie levert. Voor de rest was ze een tv-ster en speelde ze nog in twee films. Het nogal rammelende scenario was van Don Mankiewicz.

Thriller en komedie

Finney schrijft een nieuwe thriller Assault on a Queen die verschijnt in 1955. Het boek zal worden verfilmd in 1966 door Jack Donohue, een voormalig danser in de Ziegfeld Follies en dansleraar die ooit

Jack Palance & Timothy Carey in The House of Numbers 98 duister verleden deel i

Eleanor Powell als leerlinge had. Hij had zich beter bij zijn musicals gehouden. Het scenario was van Rod Serling, die ervoor en erna meestal televisieschrijver was. Het verhaal is simpel: een groep avonturiers herstelt een Duitse U-boot uit de Tweede Wereldoorlog en plant hiermee een overval op de Queen Mary. Leuk idee, maar zo slecht uitgewerkt dat je erg verveeld begint te gapen en uiteinde- lijk in slaap dreigt te vallen, maar er is Virna Lisi en tja… Als je een erg slechte Frank Sinatra wil zien, dan moet je deze zien; Anthony Franciosa en Richard Conte doen het al niet veel beter. Er volgen een rist korte verhalen die in de best aangeschreven magazines verschijnen. Eén ervan wordt verfilmd voor televisie in de serie Alcoa Première, die 64 afleveringen zal omvatten. Het ver- haal ‘All My Clients are Innocent’ verschijnt in Cosmopolitan in juli 1959, de verfilming wordt uitgezonden op 17 april 1962. In 1963 verschijnt zijn humoris- tische roman Good Neighbor Sam, een boek dat gebaseerd is op zijn ervaringen in de recla- mewereld. Opnieuw staat de filmwereld klaar in de vorm van Columbia. Regisseur David Swift, die zijn sporen verdiende als televisieregisseur en al enkele succesfilms op zijn naam heeft, Pollyanna (met , Jan Wyman en ) en The Parent Trap (met diezelfde Mills in een dubbelrol, Maureen O’Hara en Brian Keith), regisseert Jack Lemmon (genomineerd voor een- BAFTA), Romy Schneider en Dorothy Provine. Het is toch weer een verhaal met een twist: Sam is Sam Bissel, een tevreden en goeie huisvader met vrouw Min en twee lieftallige dochters. Waar hij niet tevreden over is, is zijn baan. Hij is iemand van het lagere echelon in het art departement van een advertentiefirma. Plots krijgt hij de verantwoordelijke opdracht voorgeschoteld om een reclameactie te bedenken voor een melkfabriek. De baas hiervan is een familieman die een familieman wenst om zijn familieproducten aan de man te brengen. En vermits Sam de enige echte familieman bij de firma is… Ook op persoonlijk vlak is er een ingrijpende gebeurtenis: Mins Jack Finney 99 vriendin, Janet, wordt hun naaste buurvrouw. Wat het nog span- nender maakt is dat Janet enkel 15 miljoen dollar kan erven wan- neer ze getrouwd is en vermits ze net gescheiden is, is dat moeilijk. Terug naar haar echtgenoot wil ze niet…

Fantasy

Horrorspecialist Dan Curtis maakt in 1977 de trilogie Dead of Night voor televisie. Richard Matheson schrijft er twee verhalen voor, het derde is ‘Second Chance’ van Jack Finney dat verscheen in de verhalenbundel The Third Level. Het is het verhaal van Frank, een jonge man die verzot is op oldtimers. Op een dag krijgt hij een krakende kar voor een prik aangeboden. Hij koopt ze en begint aan de restauratie. Op de eerste dag dat hij een ritje met de herstelde auto maakt, rijdt hij een zandweg op en rijdt 1926 binnen, het jaar dat de auto werd gebouwd. Zelfs Curtis en Matheson, die het scena- rio schreef, konden hier geen echt spannende film van maken. Finney heeft blijkbaar iets met tijdsvervorming, want in het reeds vermelde The Third Level verscheen eveneens een verhaal over een pendelaar die een trein ontdekt die tussen New York en het jaar 1894 rijdt. Finney zou het in 1970 opnieuw gebruiken in Time and Again. Het is het verhaal van Si Morley die zijn baan als commer- cieel illustrator beu is en wiens sociale leven op een laag pitje staat. Als hij op een dag wordt benaderd door een innemende ex-rugby- speler die hem vertelt dat hij net de geschikte persoon is om mee te doen in een experiment van de regering, hapt hij dus dankbaar toe. En zodoende stapt Si uit zijn 20e-eeuwse flat en belandt in januari 1882. Geen auto’s, geen vliegtuigen, geen computers, geen televisie en het woord ‘nucleair’ staat nog niet in het woordenboek. Dit is paradijs. Maar is hij werkelijk teruggegaan in de tijd? De portfolio van foto’s gemaakt op ferrotypeplaten en schetsen die hij aflevert aan de regering overtuigen. Maar al wat Si wil is terugkeren. zou er ooit een optie op hebben genomen, maar dat is al erg lang geleden. Volgens anderen zit die film nog altijd in de pipeline. Time and Again (1970) werd geen bestseller, maar leverde Fin- ney een grote groep toegewijde fans op, het werd al snel een cult- 100 duister verleden deel i boek voor de New Yorkers omdat de overvloedige research die Fin- ney in het project stak, perfecte beschrijvingen van het leven in die tijd – 1882 – opleverde. Hij gebruikte het opnieuw in The Woodrow Wilson Dime uit 1968. De dime uit de titel is het middel waarmee de held van het verhaal zich naar een parallelle wereld kan begeven en roem verwerft door het componeren van de musicals van Oscar Hammerstein en het uitvinden van de ritssluiting. Misschien had Paul van Herck dit verhaal wel gelezen toen hij Sam en de Pluterdag schreef. Marion’s Wall verschijnt in 1973 en blijft lange jaren op het schap liggen vooraleer Orion het aankoopt. Paul Aaron maakt er in 1985 Maxie van. Als je Aaron moet beoordelen op het beste wat hij heeft gemaakt, dan is het zeker deze film, hij kreeg er trouwens op het Internationaal Filmfestival van Brussel voor Fantastische Film een Silver Raven voor. Patricia Resnick die ook het verhaal voor Nine to Five verzon, schreef het scenario. Het is de story van Nick en Jan die een flat betrekken in San Francisco. De lichtjes excentrieke huisbazin die boven hen woont, vertelt hen over het party-meisje Maxie, dat in de jaren twintig het appartement betrok. Ze stierf in een auto-ongeval op de morgen dat ze voor een auditie naar een grote Hollywood Studio op weg was. Alleen, Maxies geest heeft nooit de flat verlaten. Integendeel, ze neemt het lichaam van Jan over en de enige manier om haar eruit te krijgen is naar die audi- tie te gaan. Glenn Close is Jan en Maxie en speelt de sterren van de hemel (genomineerd voor een Golden Globe, best performance actress comedy/musical), Mandy Patinkin is Nick en Ruth Gordon (genomineerd voor best supporting actress Academy of Science Fiction, Fantasy & Horror Films, USA) is heerlijk als de niet goed snik zijnde huisbazin.

Ondertussen en later

In 1978 vat Philip Kaufman de Body Snatchers (opnieuw als Inva- sion of the Body Snatchers) bij de horens en situeert het hele geval in San Francisco met sterren als , Brooke Adams, , Jeff Goldblum en Veronica Cartwright. Jack Finney 101

We zijn tweeëntwintig jaar later en dat maakt dat je nogal wat godslasteringen hoort en dat je af en toe een stukje rozige huid ziet van plekken die voordien bedekt bleven – de borsten van Brooke bijvoorbeeld. Voor de rest blijft hij even ingetogen als de eerste ver- filming wat betreft geweld en bloed; jammer dat zoveel moderne regisseurs nog steeds niet hebben begrepen dat angst op andere manieren dan met rondspattend bloed en bijl- en kogelinslagen kan worden opgewekt. Kevin McCarthy kreeg een cameo rolletje als dokter Miles J. Bennel en Don Siegel zien we als taxichauffeur. In de tv-serie Amazing Stories wordt het verhaal ‘Such Interes- ting Neighbors’ uit 1951 van Finney hernomen als nummer 18 in seizoen 2 (1987). Ratelslangen, huilende prairiewolven, plotse aard- bevingen en tijdsprongen zijn de dingen die de familie Lewis hoort, ziet en meemaakt in hun nieuwe huis. Dat alles lijkt te maken te hebben met wel erg speciale buren, de Hellenbecks. Engelsman (wat hem al een beetje exotisch maakt in de US) Adam Ant en Victoria Catlin (die later in Twin Peaks de rol van Blackie O’Reilly op zich zou nemen) zijn de Hellenbecks. Graham Baker, die later het suc- cesvolle Alien Nation zou maken, voerde de regie.

Een nieuwe lente, een nieuw geluid

In 1993 doet cultregisseur Abel Ferrara met Body Snatchers een nieuwe poging om de oorspronkelijke Don Siegel naar de kroon te steken. Volgens de gore fanaten slaagt hij daarin, ik weet het niet, mij is hij een beetje té goor, en je ziet dat maar liefst vijf mensen aan het scenario werkten. Ferrara houdt het wel kort, 1 uur en 25 minu- ten, met inderdaad de sterkste scène tot nu toe, wanneer de leraar in de klas vraagt om iets te tekenen en ieder kind exact hetzelfde tekent met uitzondering van één, dat dadelijk weet dat hij zogenaamd fout is omdat de leraar hem lijkt te willen straffen. Meg Tilly is opvallend goed en brengt soms sterke monologen. Men ziet Forest Whitaker in de rol van majoor Colins. Inderdaad, het verhaal heeft weer een andere wending gekregen, het gaat over een familie die de zomer op een militaire basis doorbrengt, maar de soldaten gedragen zich erg vreemd, vreemder nog dan gewoonlijk. Er wordt gesuggereerd dat 102 duister verleden deel i het om milieuvervuiling gaat, maar natuurlijk is het meer sinister, dat weet je als kijker al snel en waarschijnlijk al lang. Even was er nog een controverse of de zogenaamde body double van Meg Tilly haar zus Jennifer Tilly was, die op de aftiteling staat als ‘Jennifer’. Maar dat zette Meg snel recht en ze vertelde erbij dat iedereen kon zien dat de borsten niet de hare waren, maar die van een stripdan- seres. In 1998 koopt Hallmark Hall of Fame Productions de rechten van de novelle ‘I Love Galesburg in the Springtime’ die verscheen in The Saturday Evening Post op 1 augustus 1959 en een herdruk kreeg in 1988. Ze sturen de tekst naar Dan Curtis om hem voor tv te verfilmen als The Love Letter. Je kunt het SF noemen, maar het is ook een mooi liefdesverhaal met een historische achtergrond. Wat gebeurt er als de computer games designer, Scotty Corrigan, een antiek bureaumeubel koopt en daarin een brief vindt die dateert uit de periode van de Amerikaanse burgeroorlog, geschreven door een vrouw die al honderd jaar dood is? Om welke reden dan ook schrijft hij een antwoord en doet het op de bus… en de brief bereikt zijn bestemming in het verleden. Een briefwisseling ontstaat tussen Elizabeth, een 19e-eeuwse dichteres, en Scotty en langzaam ont- luikt er een liefde, ook al omdat hun huwelijken bezig zijn op de klippen te lopen. Campbell Scott en Jennifer Jason Leigh werden na de uitzending waarschijnlijk opgenomen in het bestuur van Kleenex. Niet te verwarren met The Love Letter van Peter Chan en met Kate Capshaw naar de roman van Cathleen Shine, die op hetzelfde thema werkt maar gewoon als film ongenietbaar is. Een betere imitator is auteur Nicolas Sparks die een sterke film naar zijn roman Message in a Bottle mocht gaan bekijken.

We vallen in herhaling

In 2007 wordt The Body Snatchers opnieuw verfilmd als The Inva- sion door Olivier Hirschbiegel en James McTaigue (hoewel die niet in de credits voorkomt). De grote kanonnen worden ingezet met Daniel Craig en Nicole Kidman, Veronica Cartwright is er ook weer bij. Deze keer is het verhaal opnieuw ietwat omgeturnd. Jack Finney 103

De eerste zinnen die worden uitgesproken zijn offscreen: “Tragic news tonight as the space shuttle ‘Patriot’ explodes during an unscheduled lan- ding attempt.” De wrakstukken komen op aarde neer, ze dragen in zich een alien virus dat het men- selijke DNA hercodeert. Dok- ter Carol Bennell ziet het ver- schijnsel voor het eerst bij een van haar patiënten, daarna bij haar voormalige man en uit- eindelijk wordt het een epide- mie. Samen met enkele geleer- den ontdekt ze dat het virus de mensen treft terwijl ze slapen en dat haar zoon, Ollie, die waterpok- ken had toen hij een baby was, immuun is en waarschijnlijk diegene is die de mensheid kan redden. Olivier ‘Ollie’ Hirschbiegel slaagde er wel in om zelfs Nicole Kid- man tot enige vorm van acteren te dwingen, want als moeder die haar kind desperaat beschermt voor alle gevaar terwijl ze om zich heen zonder enige emotie te vertonen de ene dode na de andere ziet vallen, groeit ze uit tot actrice. Een rol die de macho’s van Holly- wood duidelijk in de strot bleef steken, want ze riepen de hulp in van de volgens een criticus zwakzinnige Wachowski broertjes om de film meer mainstream te maken; die pleurden er auto-achtervol- gingen, helikopters, overdadig geweld enzovoort in, en dat ziet men aan de film, want er is zoveel weggeknipt dat je als onwetende kijker soms de hele zwik niet meer kunt volgen. Het is een mislukt patch- work. Of was het zo dat de heren financiers verlies moesten maken en ze daarvoor The Invasion hadden gekozen? Maar Finney is niet dood voor de film: in 2008 maakten twee jonge blagen de korte film (21 minuten) Escape to Varna naar een novelle van Finney. Twee regisseurs, waarvan één het tot vier korte films brengt. Het is een echt Finney-verhaal met de dramatische 104 duister verleden deel i gebeurtenissen van een zekere Charley Ewall die verneemt dat een ‘reisagentschap’ zowat alle wilde dromen kan vervullen.

Imitators

The Faculty uit 1998 van Robert Rodriguez kun je het best met een erg toe- passelijk woord een kloon noemen van Body Snat- chers. Gelukkig hoefde Finney († 1995) het niet meer te beleven. Het door enkele schrijvers in elkaar gestoken verhaaltje heeft het over Herrington High, een hogeschool in een klein stadje. Van de ene dag op de andere verandert het karakter van de leraars, net zoals hun gewoonten. Wanneer Casey en Delilah zich moeten verbergen in het lerarenlokaal, zijn ze getuige van de wurging van de verpleegster Harpy. Ze kunnen ontsnappen, maar enkele minuten later zien ze Harpy levend en wel, anders ja, zoals wel meer leraars en studenten, maar levend. Slechts zes studenten zijn nor- maal gebleven. De leraar chemie ontdekt dan het virus en ook de manier waarop de besmette mensen kunnen worden gedood. Eerst echter moet de koningin worden gevonden. The Faculty is ‘new geek cinema’ en biedt heel wat vermaak, maar is zeker geen From Dusk Till Dawn hoewel Salma Hayek haar opwachting maakt, samen met Famke Janssen, Josh Hartnett en ouwe glorie Piper Laurie. Jack Finney stierf aan de gevolgen van een longontsteking en long- emfyseem in Greenbrae, Californië. Jack Finney 105

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

The Widow’s Walk, Ellery Queen’s Mystery Magazine, jul 1947 Breakfast in Bed, Collier’s, 15 mei 1948 It Wouldn’t Be Fair, Collier’s, 28 aug 1948 Long-Distance Call, Collier’s, 6 nov 1948 The Little Courtesies, Collier’s, 25 jun 1949 A Dash of Spring, Cosmopolitan, jun 1949 I Like It This Way, Collier’s, 24 jun 1950 My Cigarette Loves Your Cigarette, Collier’s, 30 sept 1950 Such Interesting Neighbors, Collier’s, 6 jan 1951 One-Man Show, Collier’s, 30 jun 1951 Swelled Head, Collier’s, 14 jul 1951 Quit Zoomin’ Those Hands Through the Air, Collier’s, 4 aug 1951 I’m Scared, Collier’s, 15 sept 1951 Sounds in the Night, Collier’s, 24 nov 1951 Obituary [met C. J. Durban], Collier’s, 2 feb 1952 Tiger Tamer (ss) Collier’s, 31 mei 1952 There Is a Tide..., Collier’s, 2 aug 1952 Man of the Cocktail Hour, Collier’s, 20 sept 1952 Diagnosis Complete, [met F. Morley Barratt] Collier’s, 18 okt 1952 5 Against the House, Good Housekeeping, jul 1953 Contents of the Dead Man’s Pocket, Collier’s, 26 okt 1956 Seven Days to Live, The Saturday Evening Post, 10 jan 1959 All My Clients Are Innocent, Cosmopolitan, jul 1959 The Love Letter, The Saturday Evening Post, 1 aug 1959 The U-19’s Last Kill, The Saturday Evening Post, 22 aug 1959, etc. Take One Rainy Night, McCall’s, okt 1959 The Other Wife, The Saturday Evening Post, 30 jan 1960 “I Love Galesburg in the Springtime”, McCall’s, apr 1960 Where the Cluetts Are, McCall’s, jan 1962 The Man with the Magic Glasses, McCall’s, mrt 1962 Old Enough for Love, McCall’s, mei 1962 Hey, Look at Me!, Playboy, sept 1962 The Face in the Photo, The Saturday Evening Post, 13 okt 1962 Mid-Day Magic, Woman’s Journal, mei 1963 No Time for the Billiard Ballet, Playboy, okt 1963 Touch of Magic, 1964 Double Take, Playboy, apr 1965

Peter Cheyney: woont in een duistere straat

Er zijn geen schaduwen in een duistere straat. Peter Cheyney

Peter Cheyney werd op 22 februari 1896 geboren in Whitechapel (de East End van Londen) uit een Ierse vader (County Clare), Arthur Thomas Cheyney, die een visstalletje had met wulken en aal in gelei op de Billingate vismarkt. Zijn moeder Katharine Mary Southouse was een succesvolle corsetière. Dit laatste was nodig want pa kon geen vol of geen leeg glas zien staan. Daarom zond ma hem op een bepaald ogenblik ook wandelen. Zoon vijf kreeg de naam Reginald Evelyn Peter Southouse Cheyney mee. Lange tijd luisterde hij naar de naam Reg. Er zijn dan weer andere bronnen die vertellen dat Cheyney in Ierland geboren zou zijn, maar Londen haalt het met vele lengtes.

Wereldoorlog I

Op zijn veertiende ging hij van school en begon als jongste klerk op een advocatenkantoor. De droom van ma dat haar zoon uiteinde- lijk tot zijn zinnen zou komen en voor het vak advocaat zou kiezen, werd gedwarsboomd door WO I. Deze oorlog zou hem twee gedich- tenbundels opleveren: Poems of Love and War (1916) en To Corona and Other Poems (1917). In zijn tekst die hij voor de Who’s Who inleverde, vermeldde hij dat hij een ‘ernstige wonde’ opliep, maar de medische commissie vond dat een afgeschoten oorlelletje helemaal niet ernstig kon worden genoemd en weigerde hem een pensioen te betalen. Integendeel, hij werd verplaatst naar het Labour Corps Record Office. Daar zaten mannen die niet geschikt waren voor de 108 duister verleden deel i frontlijn en zij die wonden hadden opgelopen bij andere eenheden. En daar zat hij de oorlog uit. Zijn oudste broer, Arthur, werkte in musichalls en daardoor kwam Peter in aanraking met andere performers, waarvoor hij lied- jes en sketches begon te schrijven, en af en toe trad hij er ook zelf in op. In 1919 trouwde hij met een danseres, Dorma Leigh. Dorma kreeg een hoofdrol aangeboden in de musical Whirligig, geschreven door de erg succesvolle Edgar Wallace. Cheyney begon korte verha- len te schrijven die her en der in magazines verschenen, maar geen diepe indruk nalieten. In 1926 lachte het geluk hem toe. Hij kreeg een baan bij de semi- officiële Organisation of the Maintenance of Supplies (OMS) die werd opgericht in anticipatie van een algemene staking. Die staking duurde amper negen dagen, mede door het feit dat het OMS zowat 100.000 vrijwilligers had verzameld die instonden voor de belang- rijkste diensten, waaronder een dagblad, The British Gazette, dat in handen was van Winston Churchill. Datzelfde OMS stond onder leiding van Sir George Makgill die alles in de pap had te brokken bij de Industrial Intelligence Board (IIB), een heel geheime inlich- tingendienst van de grootindustriëlen. Die hadden banden met de Special Branch, MI5 en de eerste Britse fascistische partij British Fascists (BF) die was opgericht in 1923. In zijn korte periode bij de OMS had Cheyney samengewerkt met Kolonel Ralph Bingham, een van de mannetjes van Makgill. Makgill had nogal wat relaties en stelde tegelijkertijd de vriendschap van de jonge Cheyney zo op prijs, dat hij deze introduceerde bij zijn vrienden. Hierbij was een senior politieofficier en Cheyney werd diens ghostwriter voor echt gebeurde misdaadverhalen. Het duurde niet lang of Cheyney runde zijn eigen literair agentschap dat zich niet alleen met het literaire bezighield, maar ook met onderzoek. Daarnaast was hij ook nog bookmaker.

Men heeft ongelijk te beweren dat het fortuin de mensen verandert. In werkelijkheid ontmaskert het hen alleen maar. Peter Cheyney peter cheyney 109

Een ruige bende

In 1931 stichtte Oswald Mosley samen met enkele anderen de New Party (NP), nadat hij even rechts, onafhankelijk en vervolgens links was geweest. Cheyney werd er hoofd van de jongerenafdeling, een ruige bende die zich hoofdzakelijk bezighield met het voorkomen van moeilijkheden tijdens de politieke meetings, en die niet terug- deinsden voor een kopstoot meer of minder, vandaar ook hun bij- naam ‘biff boys’ – to biff: iemand een dreun voor zijn kanis geven. Als je Mosley kunt geloven was Cheyney bijzonder goed in de func- tie. Tegelijk schreef hij ook artikels voor het partijblad Action. De

Vlag van de British Union of Fascists

NP slaagde er niet in de harten van de Britten te veroveren en nog geen jaar later was de kas leeg. Met financiële input van Mussolini verrees de NP uit zijn as en werd omgedoopt tot British Union of Fascists (BUF). Mosley slaagde erin enkele van de sleutelfiguren van de British Fascists te doen overlopen naar de BUF. Cheyney zag de BUF niet zitten en had trouwens de handen vol met zijn onderzoeks- werk als privédetective en het schrijven van verhalen, fictie en non-fictie, onder diverse pseudoniemen; we noemen de belangrijkste: Abie Hymie Finkelstein, Alonzo MacTavish, Etienne MacGregor en daar duiken ook de namen Slim Callaghan en Lemmy Caution op die hij later als hoofdpersonage voor diverse romans zal gebruiken. In 1936 ver- scheen This Man is Dangerous, een Lemmy 110 duister verleden deel i

Caution-verhaal, dat een daverend succes werd. En het hield niet meer op: het ene Caution- en Callaghan-verhaal na het andere volgde met de regelmaat van twee per jaar. Maar daar beperkte hij zich niet toe: ook Alonzo MacTavish die een beetje op de Saint leek kwam aan bod, naast de privédetectives Nicolas Gale, Terence O’Day, Johnny Vallon en Carlyl O’Hara.

Een volleerd toneelspeler

De boeken die tijdens de oorlog verschenen hebben allemaal regel- rechte – meedogenloze – helden en smerige undercover nazi’s als personages. Er is veel respect voor de sterken en verachting voor de lafaards, de trouwelozen, die aan hun verdiende einde komen. Een bombardement tijdens de Blitz van 1941 vernietigde zijn enorme documentatie over criminele feiten in Londen, maar Cheyney zou Cheyney niet zijn geweest als hij niet binnen de kortste keren haast pietepeuterig een nieuwe documentatie had opgebouwd. Minder bekend is dat Cheyney zijn werk dicteerde aan een secre- taresse – die het noteerde in steno – en als een volleerd toneelspeler zijn teksten ook speelde, zodat hij niet moeilijk te volgen was, in tegenstelling tot Edgar Wallace bijvoorbeeld, die de ene secretaresse na de andere verloor omdat hij met een halsbrekende snelheid dic- teerde. Het meeste van zijn werk zou men pulp kunnen noemen, vooral de Lemmy Caution-boeken met hun vals Amerikaans slang – hij was nooit in Amerika geweest! – en voorspelbare plots. Trou- wens, dat slang maakte dat Cheyney, net als die andere Engelsman en Londenaar James Hadley Chase (echte naam: René Brabazon Raymond), in Amerika geen hoge ogen kon gooien.

Duister

De titels met ‘dark’: Dark Duet, The Dark Street, Dark Hero, Dark Interlude, Dark Bahama worden als zijn beste beschouwd. De figu- ren in de ‘dark’- boeken zijn Michael Kane, Johnny Vallon, Shaun O’Mara en de heerlijke Belg Ernest Guelvada. De meest interessante

112 duister verleden deel i is echter de enigmatische director of operations, Mr Peter Everard Quayle – achter wie de auteur zichzelf verborg. De meeste van zijn boeken zijn erg seksistisch, maar dat waren de latere James Bond- boeken ook. Volgens recente biografische gegevens publiceerde Cheyney 55 romans en ongeveer 180 verhalen, waarvan de meeste later werden gebundeld in ongeveer 33 verzamelbundels. Cheyney was één meter achtentachtig, was al vroeg kaal, had een flamboyant karakter en had zich afwisselend voorzien van een gou- den monocle, droeg een rode anjer en een cape en had zich een dub- bele naam aangemeten toen die in de mode was. Hij had een goede handicap bij golf, was een gedegen schermer, beoefende judo en boksen en reed met een hippe sportwagen. Hij was steeds bezig zich te distantiëren van zijn armoedige afkomst. Hij sprak nooit over zijn drie vrouwen, de tweede bracht twee kinderen mee, maar hij had nooit een eigen kroost. Hij leefde op grote voet en desondanks liet hij bij zijn dood op 26 juni 1951 nog zowat 53.000 £ (1.429.940 hedendaagse £) na.

Filmografie

Peter Cheyney deed zijn intrede in de filmwereld met de comedy- musical The Deputy Drummer (1935) waarvoor hij het scena- rio pende, naar een toneelstuk van Stanley Brightman en Arthur Rigby. De enige andere films die naar zijn werk zijn gemaakt en die hij nog heeft kunnen zien zijn The Wife of General Ling (1937) en Uneasy Terms (1948) met Michael Rennie als Slim Callaghan, naar zijn roman Sinister Errand.

BRITSE/AMERIKAANSE FILMS

THE WIFE OF GENERAL LING (1937) Premier-Stafford Productions REGIE: Ladislao Vajda NAAR: The Wife of General Ling peter cheyney 113

SCENARIO: Peter Cheyney, Akos Tolnay en Dorothy Hope MET: Griffith Jones, Valéry Inkijinoff, Adrianne Renn, Alan Napier, Anthony Eustrel, Jiro Soneya, Hugh McDermott

John Fenton (Griffith Jones), een Britse geheim agent, moet ach- ter een wapensmokkelaar aan. Steeds meer Britse wapens worden gevonden in China. Hoofdverdachte is een rijke Chinese han- delaar-filantroop. Fenton is er vast van overtuigd dat die samen- werkt met generaal Ling (Valéry Inkijinoff), een bekende leider van de guerrilla. Wat de agent echter niet weet is dat de handelaar en Ling dezelfde persoon zijn. De vrouw van de verdachte is een vroe- ger liefje van de agent en wanneer ze ontdekt met wat hij bezig is, besluit ze de agent te helpen. Regisseur Ladislao Vajda maakte een redelijk geslaagde filmadaptatie.

UNEASY TERMS (1948) British National Films REGIE: Vernon Sewell NAAR: Uneasy Terms SCENARIO: Peter Cheyney MET: Michael Rennie, Moira Lister, Faith Brook, Joy Shelton, Patricia Goddard, Barry Jones, Marie Ney

Vooraleer detective Slim Callaghan (Michael Rennie) zijn waar- schijnlijk toekomstige cliënt, Col. Stenhurst, kan ontmoeten, wordt hij gedrogeerd en aangemaand door de stiefdochter van de kolonel de zaak niet aan te nemen. Dan vindt hij het lijk van Stenhurst. Hij begint aan een onderzoek en wordt geconfronteerd met maar liefst drie dochters, die allemaal betrokken lijken bij moord en chantage. Het verhaal doet erg veel denken aan Farewell My Lovely, de meer- maals verfilmde roman van Raymond Chandler. Deze zwart-wit- productie is opgevat als een echte noir, waarvan dus niet alleen de Amerikanen het geheim kenden. 114 duister verleden deel i

DIPLOMATIC COURIER (1952) Twentieth Century Fox REGIE: Henry Hathaway NAAR: Sinister Errand SCENARIO: Casey Robinson, Liam O’Brien MET: Tyrone Power, Patricia Neal, Stephen McNally, Hildegarde Kneff, Karl Malden, Stefan Schnabel

In de Koude Oorlog-periode moet Mike Kells (Tyrone Power), een koerier, zijn vriend Sam Carew, ontmoeten in een trein ergens in Europa en daarna de documenten die hem worden overhandigd naar Washington brengen. Maar Sam wordt vermoord en Mike vindt een aanwijzing in zijn zak. Die brengt hem naar Triëst en Janine (Hildegarde Kneff). Joan Ross (Patricia Neal), een Ameri- kaanse weduwe die hij ontmoette op zijn vlucht naar Europa, blijkt erg veel interesse te hebben voor Mike. Mike weet het natuurlijk niet, maar hij wordt gebruikt als lokvogel. Hoewel de film wat oubollig overkomt, blijft het verhaal goed overeind. Charles Bronson is een Russisch agent, Russ Conway die later in zowat alle bestaande Ame- rikaanse tv-series zal optreden en Lee Marvin, een MP in Triëst, zijn enkele verschijningen die nergens op de credits voorkomen.

MEET MR. CALLAGHAN (1954) Pinnacle Productions REGIE: Charles Saunders, NAAR: The Urgent Hangman SCENARIO: Gerald Verner, Brock Williams MET: Derrick De Marney, Harriette Johns, Peter Neil, Adrienne Corri, Delphi Lawrence, Trevor Reid

Slim Callaghan wordt hier gespeeld door Derrick De Marney, die blijkbaar zijn sporen in het detective-genre verdiende en deze rol met brio vertolkte. De mooiprater Callaghan beleeft harde tijden en hij is wat blij dat een jong lid van de beau monde net voor mid- dernacht bij hem binnenstapt en 500 pond op zijn bureau legt. Ze vraagt hem haar te beschermen, omdat iemand haar rijke stiefva- peter cheyney 115 der wil vermoorden en haar die daad in de schoenen wil schuiven. Hoewel het zaakje een reukje heeft, neemt hij het toch aan. Als later blijkt dat de stiefvader dood is, verdenkt hij zijn cliënte. Dit moest de eerste worden van een serie Callaghan-films, en hij was ook een kassucces hoewel hij met erg beperkte middelen was gemaakt. Maar het bleef bij deze ene. Regisseur Charles Saunders maakte voordien en later heel wat detectivefilms.

FRANSE FILMS

De vier Engelstalige films, hoewel erg sterk, hadden het meeste suc- ces in Europa. In Europa zou het vooral de figuur van Lemmy Cau- tion zijn die het ging maken. Dat kwam dankzij de acteur-zanger Eddie Constantine (Edward Constantinowsky). Deze in L.A. uit Russische immigranten geboren Amerikaan, ging zanglessen vol- gen in Wenen en keerde dan terug naar de US. Maar zijn zangcar- rière wilde niet van de grond komen en hij begon wat figuratiewerk aan te nemen. Hij verhuisde terug naar Europa en werd in Parijs een bekend zanger, onder de hoge bescherming van Edith Piaf. In 1953 speelde hij voor het eerst de rol van Lemmy Caution, het begin van een lange carrière. Mijn eerste herinnering aan Constantine is de leuke knokfilm Ca va barder (1955), zoals toen alleen de Fransen die konden maken.

BRELAN D’AS (1952) Prod. Calamy & Terra Film REGIE: Henri Verneuil NAAR: Les témoignages d’un enfant de choeur van Georges Simenon, Le mort dans l’ascenseur van Stanislas-André Steeman, Je suis un tendre van Peter Cheyney SCENARIO: Jacques Companéez, André Tabet MET: Michel Simon, Raymond Rouleau, John Van Dreelen, Louis Blanche, André Chanu, André Dalibert, Henri Marchand, Arlette Merry, Albert Michel 116 duister verleden deel i

John Van Dreelen

Regisseur Henri Verneuil verfilmde drie verhalen: Les témoignages d’un enfant de choeur van Georges Simenon (Luik, 1903) waarin commissaris Jules Maigret wordt gespeeld door Michel Simon; Maigret probeert een koorknaap die een moord heeft zien gebeuren tot een getuigenis te brengen; Le mort dans l’ascenseur van Stanislas- André Steeman (Luik, 1908) waarin Raymond Rouleau de rol van inspecteur Wens voor zich neemt en die probeert een perfect alibi te breken; en Je suis un tendre van Peter Cheyney, waarin Lemmy Caution, gespeeld door John Van Dreelen, liefde en romantiek vindt terwijl hij een grote juwelenroof onderzoekt.

LA MÔME VERT-DE-GRIS (1953) CICC & Pathé REGIE: Bernard Borderie NAAR: Poison Ivy SCENARIO: Bernard Borderie, Jacques Berland MET: Eddie Constantine, Dominique Wilms, Howard Vernon, Dario Moreno, Maurice Ronet, Roger Hanin

Bernard Borderie verfilmde de roman Poison Ivy en Eddie Constan- tine beleeft zijn eerste Lemmy Caution-avontuur. FBI-agent Lemmy wordt naar Casablanca gezonden om er een einde te maken aan een goudkaping. Zijn opdracht wordt iets makkelijker wanneer hij het gangsterliefje Carlotta (Dominique Wilms) aan zijn zijde kan scha- ren. 105 minuten, die hier en daar iets te lang duren, maar goed peter cheyney 117 genoeg om een volgende Lemmy Caution op stapel te zetten. In film- en andere kringen wordt wel eens gefluisterd dat Ian Fleming hier zijn plot haalde voor Thunderball en dat de ‘slechte’ Largo niet bij toeval een vriendinnetje heeft met de bijnaam Poison Ivy. In deze film zien we ook Dario Moreno, die datzelfde jaar de filmmijl- paal Le salaire de la peur op zijn krediet mocht schrijven, en Mau- rice Ronet, die hier aan het begin van zijn lange filmloopbaan staat.

CET HOMME EST DANGEREUX (1953) E.D.I.C., Lutétia, Sonofilm REGIE: Jean Sacha NAAR: This Man is Dangerous SCENARIO: Jacques Berland, Marcel Duhamel MET: Eddie Constantine, Colette Déreal, Grégoire Aslan, Claude Borelli, Véra Norman, Jacqueline Pierreux

In This Man is Dangerous – de tweede Lemmy Caution-film van Eddie Constantine – is Lemmy wonderlijk genoeg op de vlucht voor justitie, maar dat is doen alsof, want hij is undercover om een Franse bankrover in de kraag te vatten. Terwijl hij toch bezig is ‘slecht’ te zijn, ontvoert hij ook nog de rijke Amerikaanse erfgename Constance (Colette Déreal). Maar wie is er ontvoerd en wie is de ontvoerder? De film werd tegelijkertijd in een Engelse versie opgenomen. Regisseur Jean Sacha was duidelijk iemand van het tweede plan en de film ook.

LES FEMMES S’EN BALANCENT (1953) CICC & Pathé REGIE: Bernard Borderie NAAR: Dames Don’t Care SCENARIO: Bernard Borderie, Jacques Vilfrid MET: Eddie Constantine, Nadia Gray, Dominique Wilms, Robert Berri, Dario Moreno, Gil Delamare, Nicolas Vogel

In Les femmes s’en balancent van opnieuw Bernard Borderie is Eddie Constantine voor de derde maal Lemmy Caution. Lemmy is 118 duister verleden deel i een bende valsmunters op het spoor en dat brengt hem in het gezel- schap van een aantal mooie dames, onder wie Nadia Gray en Domi- nique Wilms. Het verhaal zou door Agatha Christie geschreven kunnen zijn, zo simpel is het, maar dan zijn er de nachtclubs, het bedrog, jazz, seksuele intriges, klassenverschil en brutaal geweld, en die hebben dan weer meer te maken met de hard-boiled tradi- tie en de film noir. De slechte Fernandez is Robert Berri op het lijf geschreven. Ook Dario Moreno is op het appel. De film kan best naast een Amerikaanse B-film staan.

PLUS DE WHISKEY POUR CALLAGHAN (1954) Sport Films REGIE: Willy Rozier NAAR: It Couldn’t Matter Less SCENARIO: Xavier Vallier, Jacques Vilfrid MET: Toni Wright, Magali Vendeuil, Robert Berri, Jean-Max, Diane Bel, Mario David, Michel Etcheverry peter cheyney 119

Misschien las de Franse regisseur Willy Rozier wel helemaal geen Engels en begreep hij niet dat de figuur van Slim Callaghan zoals Cheyney die beschrijft, er helemaal anders uitzag dan de hoofdrol- vertolker Toni Wright. Hij verknoeide onder zijn echte naam Xavier Vallier in ieder geval de hele zwik. Met Robert Berri haalde hij wel een acteur in huis. Slim Callaghan, zijn assistent Nicholls en inspecteur Vadet onderzoeken een diefstal. Uit een Brits labo werden de resultaten van geheime experimenten met atomen gestolen. Dat leidt Slim naar de luxueuze oorden aan de Côte d’Azur waar hij al snel aan- papt met Doria, nuttig en aangenaam gezelschap, en ze is helemaal niet te schuw om hem te helpen wanneer hij wil infiltreren in een bende boosdoeners met boeventronies. Je merkt dadelijk wie de goeden en wie de slechten zijn.

À TOI DE JOUER CALLAGHAN (1955) Sport Films REGIE: Willy Rozier NAAR: Sorry You’ve Been Troubled SCENARIO: Xavier Vallier MET: Tony Wright, Lysiane Rey, Colette Ripert, Robert Berri, Paul Cambo, Roger Blin, Martine Alexis

Opnieuw regisseur Willy Rozier, die nu Cheyney aanpakte en onder eigen naam Xavier Vallier het scenario verknoeide. Opnieuw neemt Tony Wright Slim Cal- laghan voor zijn rekening. Opnieuw is ook Robert Berri aan boord. Slim wordt in de arm genomen door een verzekeringsmaatschappij om een onderzoek in te stellen naar het zinken van de Circe van de zakenman Storata (Paul Cambo). De mooie van dienst is Ketty (Martine Alexis). 120 duister verleden deel i

VOUS PIGEZ? (1956) Dismage, Transalpina REGIE: Pierre Chevalier NAAR: Don’t Get Me Wrong SCENARIO: Victor Trivas, Jacques Doniol-Valcroze, Louis Martin, Claude Desailly MET: Eddie Constantine, Maria Frau, Nadine Tallier, Roger Hanin, René-Jean Chauffard, Furio Meniconi, Irène Tunc

Regisseur Pierre Chevalier had één film op zijn palmares en dat was Les Impures, een goed gemaakte film noir met Micheline Presle, Raymond Pellegrin en Dora Doll. Toen hij de vertaling van Don’t Get Me Wrong kreeg aangeboden zei hij niet neen tegen het mengsel van intriges, bedrog en onwaarschijnlijk mooie vrouwen. De onaf- wendbare vrouwen zijn Maria Frau, Nadine Tallier en Irène Tunc. De boef is in de capabele handen van Roger Hanin. Lemmy Caution komt in Italië een professor tegen die belaagd wordt door een gangsterbende, die zijn uitvinding wil stelen. Hij brengt uiteraard de zaak tot een goed einde en ondertussen adop- teert hij ook nog een weesmeisje. Een betere Lemmy Caution.

COMMENT QU’ELLE EST! (1960) CICC REGIE: Bernard Borderie NAAR: I’ll Say She Does SCENARIO: Bernard Borderie, Marc-Gilbert Sauvajon MET: Eddie Constantine, Françoise Brion, Renaud Mary, Robert Berri, Nicolas Vogel, Françoise Prévost, Fabienne Dali, Colin Drake

Lemmy (Eddie Constantine) kwam naar Frankrijk om de geheime dienst te helpen bij het opsporen van een spion. Dat hij daarbij nogal losse handjes heeft, zijn vuisten goed gebruikt, sloten Scotch drinkt en zich nu en dan met charmante praat aan een gevecht weet te ont- trekken, zijn de kenmerken van het genre. Maar je weet dat ze hun mannetje uiteindelijk zullen inrekenen. Hé, zien we daar Robert Berri weer niet in de generiek staan? Bernard Borderie maakte al betere films. Eddie Constantine 122 duister verleden deel i

CALLAGHAN REMET ÇA (1960) Sport Films REGIE: Directed by Willy Rozier NAAR: Callaghan remet ça van Xavier Vallier SCENARIO: Willy Rozier MET: Starring Tony Wright, Geneviève Kervine, André Luguet, Nicolas Vogel, Jean Lara, Robert Berri

Regisseur Willy Rozier schreef onder zijn eigen naam, Xavier Val- lier, dit verhaal gebaseerd op de personages van Peter Cheyney. Het moet gezegd dat hij het hier iets beter afbracht dan met zijn vorige twee films. Maar Tony Wright blijf ik niet de juiste persoon voor het personage van Slim Callaghan vinden. Robert Berri is ook hier weer aanwezig. Een misdaadorganisatie heeft de catch-as-catch-can wereld in handen en Slim moet daar een einde aan maken om dan een gestolen diamant op te sporen, hierbij geholpen door zijn secre- taresse Carola (Geneviève Kervine).

LEMMY POUR LES DAMES (1961) CICC & Films Borderie REGIE: Bernard Borderie NAAR: Bernard Borderie en Marc-Gilbert Sauvajon baseerden zich op personages van Peter Cheyney MET: Eddie Constantine, Françoise Brion, Claudine Coster, Eliane D’Almeida, Robert Berri, Guy Delorme, Yvonne Monlaur

Eddie Constantine is Lemmy, de sloten whisky drinkende Ame- rikaanse agent die goed is met zijn vuisten. Achtervolgd door op handtekeningen jagende dames en heren, vertrekt Lemmy met vakantie, maar dan wordt er een vrouw vermoord en Lemmy is er al snel bij betrokken. Het blijkt dat de vrouw en nog vier andere vrouwen werden gechanteerd door een Oost-Europese regering. Ze moesten geheimen uit hun mannen halen om hun eigen geheim te kunnen bewaren. Dat het meestal om hooggeplaatste regerings- ambtenaren in diverse westerse landen gaat, ligt voor de hand. Regisseur Bernard Borderie vergat zeker niet Robert Berri erbij te halen, naast Françoise Brion, Claudine Coster, Eliane D’Almeida en Yvonne Monlaur. De humor maakt deze prent genietbaar. peter cheyney 123

À TOI DE FAIRE... MIGNONE (1963) CICC, EIA, Borderie Films REGIE: Bernard Borderie NAAR: Your Deal, My Lovely SCENARIO: Bernard Borderie, Marc-Gilbert Sauvajon, MET: Eddie Constantine, Gaia Germani, Christiana Minazzoli, Elga Andersen, Noël Rouquevert, Guy Delorme, Robert Berri, Colin Drake

Lemmy Caution moet de moord op een vrouwelijke agente en de verdwijning van een belangrijke geleerde onderzoeken. Zijn speur- tocht brengt hem naar Europa, waar hij ontdekt dat de geleerde niet was ontvoerd, maar in plaats daarvan aan het hoofd van een spio- nagebende staat. Eddie Constantine kwijt zich zoals altijd erg goed van zijn taak. We mogen niet vergeten Robert Berri te vermelden. De vrouwen van dienst zijn Gaia Germani en Christine Minazzolli. Een geslaagde Borderie.

ALPHAVILLE: UNE ÉTRANGE AVENTURE DE LEMMY CAUTION (1965) Athos Films REGIE: Jean-Luc Godard NAAR: Alphaville van Jean-Luc Godard SCENARIO: Jean-Luc Goddard – en gedicht Capitale de la douleur van Paul Éluard MET: Eddie Constantine, Anna Karina, Akim Tamiroff, Christa Lang (mevrouw Samuel Fuller)

In Alphaville mengt Jean-Luc Godard een hard-boiled detective- verhaal met sciencefiction. Hij leent Lemmy Caution (Eddie Con- stantine) van Peter Cheyney en laat hem naar Alphaville komen, de hoofdstad van een totalitaire staat. Daar moet hij de leider vernieti- gen, maar dat is niet zo simpel wanneer dat een bijna menselijke computer blijkt te zijn met de naam Alpha 60. Tijdens deze opdracht wordt Lemmy echter verliefd op Natacha (Anna Karina), de dochter van de geleerde die Alpha 60 bouwde. Hun liefde vormt de groot- 124 duister verleden deel i

ste uitdaging voor de computer. Voor Alphaville is het Parijs van de jaren zestig gebruikt. Godard schreef zelf het script en de dialogen en gebruikte even- eens een gedicht van Paul Éluard (Capitale de la douleur).

MAKARONI BLUES (1986)

De Noorse regisseurs Bela Csepcsanyi en Fred Sassebo engageerden Eddie Constantine voor een cameorolletje, omdat ze nu eenmaal de figuur van Lemmy Caution wilden gebruiken voor deze humo- ristische film over het ontduiken van de alcoholwetten. Vincenzo (Riccardo de Torrebruna) heeft een Italiaans restaurant in Oslo. Wil hij zijn hoofd boven water houden dan moet hij de alcoholwet- ten met voeten treden en daarom begint hij een nachtclub waar hij illegale alcohol verkoopt. Dan komt hij op onfortuinlijke wijze aan zijn eind. Vincenzo’s broer (Patricio Caracchi) komt over uit Ita- lië om zijn broer te wreken en nadat hij vriendschap heeft gesloten met enkele gelijkgezinden, beginnen ze een actie tegen de stad en de melkvoorziening.

ALLEMAGNE ANNÉE 90 NEUF ZÉRO (1991) Antenne 2, Gaumont, Brainstorm

We volgen de tocht van een oude spion op zijn terugweg naar Frankrijk vanuit het oosten. De koude oorlog is voorbij en de spion peter cheyney 125 weet niet meer wie hij zijn vijanden moet noemen. In een serie losse stukken geeft Jean-Luc Goddard zijn visie op de Europese eenma- king en de val van het communisme. Hij is erg bezorgd dat steeds meer grenzen wegvallen en dat de wereld uiteindelijk in de handen zal vallen van de multinationals. Ook hier moet Eddie Constantine opdraven als Lemmy Caution.

TELEVISIE

Het is logisch dat ook de televisie zich wel eens bediende van romans van Peter Cheyney. Eerst hebben we Les grands détectives (1975), waarin één episode van de hand van Peter Cheyney is, het is het Slim Callaghan-verhaal ‘Rendez-vous dans les ténèbres’ en Slim wordt hier vertolkt door Frédéric de Pasquale. Verder zijn er nog Brigitte Fossey en het vanzelfsprekende mooie blondje Diane Kurys. De regie was in handen van Jean Herman. Vervolgens is daar Slim Callaghan greift in (1964), een 8-delige tv-serie van verschillende regisseurs waarin Slim Callaghan wordt vertolkt door de toen 60-jarige Viktor de Kowa. In de serie Kottan ermittelt (1976) is er één episode waarin Eddie Constantine als Lemmy Caution aan bod komt, en uiteindelijk is er nog de tv-film Le retour de Lemmy Caution (1989) van regisseur Josée Dayan met een verhaal van Philippe Setbon gebaseerd op per- sonages van Peter Cheyney. Daarin wordt de Amerikaanse eigenaar van een populaire Parijse discotheek in zijn appartement door een psychopaat om het leven gebracht. Zijn dochter is getuige van de moord en ontsnapt op het nippertje aan de moordenaar, die ver- volgens achter haar aan gaat. Zij laat zich echter beschermen door Lemmy Caution (Eddie Constantine). Laatstgenoemde neemt de rol van privédetective weer op. In elk geval draagt hij zijn leeftijd waardig. Voor de rest is dit een klassieke detective met een pittig tempo en een behoorlijke dosis galgenhumor in de dialogen. Geen hoogtepunt van deze gewoonlijk wat intelligentere regisseur, maar ondanks de beperkingen toch geslaagd. 126 duister verleden deel i

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

Poison Ivy, Detective Weekly, 10 apr 1937, etc. [Lemmy Caution] G-Men at the Yard, The Thriller, 26 jun 1937 Dames Don’t Care, The Thriller, 31 jul 1937, etc. The Humour of Huang Chen, You Can’t Hit a Woman and other stories, Collins, 1937 Love with a Gun!, Illustrated, 4 mrt 1939 Pearls Before Time, Illustrated, 1 apr 1939 [Alonzo MacTavish] He Walked in Her Sleep, Illustrated, 8 apr 1939 [Alonzo MacTavish] Truth Is Never Acceptable, Illustrated, 15 apr 1939 [Alonzo MacTavish] We Girls Must Hang Together, Illustrated, 22 apr 1939 [Alonzo MacTavish] One Born Every Minute, Illustrated, 29 apr 1939 [Alonzo MacTavish] Callaghan Plus Cupid, Illustrated, 14 okt 1939 [Slim Callaghan] You Can’t Trust Duchesses, Illustrated, 11 nov 1939 [Slim Callaghan] Documentary Evidence, Illustrated, 9 dec 1939 [Slim Callaghan] Of Perfume and Sudden Death, Knave Takes Queen, Collins, 1939 [Det. Insp. Krasinsky] Fifth Column, Illustrated, 24 aug 1940 [Slim Callaghan] Account Rendered, Illustrated, 14 sept 1940 [Slim Callaghan] Date After Dark, Illustrated, 12 okt 1940 [Slim Callaghan] It Runs in the Family, Illustrated, 9 nov 1940 [Slim Callaghan] Callaghan’s Shot in the Dark, Illustrated, 7 dec 1940 [Slim Callaghan] Vengeance with a Twist, Illustrated, 18 jan 1941 [Slim Callaghan] Double Alibi, Illustrated, 14 aug 1943 [Slim Callaghan] A Matter of Habit, Love with a Gun and other stories, Polybooks, 1943 Fast Work, Fast Work and other stories, London: Bantam, 1948 The Sleeping Car, Information Received and other stories, London: Bantam, 1948 The Rope, MacKill’s Mystery Magazine, dec 1952 The Philosopher, MacKill’s Mystery Magazine, mrt 1953 Bread Upon the Waters, MacKill’s Mystery Magazine, mei 1953 The Gangster, MacKill’s Mystery Magazine, jun 1953 Love Can Be Deadly, The Saint Detective Magazine, mrt 1955 Velvet Johnnie Went to Prison, The Saint Detective Magazine, jul 1956; waarschijnlijk uit Cheyney’s Velvet Johnny and Other Stories (Collins, 1952), maar vind maar eens een exemplaar. William P. McGivern: Niet mals voor flikken

“I’ve been rich and I’ve been poor. Believe me, rich is better.” Gloria Grahame in The Big Heat

William P(eter) McGivern (6 december 1918 – 18 november 1982) schreef thrillers, die men op hun beurt kan onderverdelen in romans over moordonderzoek, spionage, politieke corruptie, de wereld van de psychopaten en corrupte politieagenten. Van zijn 26 boeken zijn er nu, 28 jaar na zijn dood, nog steeds 16 te koop in het Engelse taalgebied. William werd geboren in Chicago, maar dat was veeleer toeval- lig, want zijn jeugd bracht hij door in Mobile, Alabama. Zijn pa was een boerenzoon en zijn ma, Julia Costello, ontwierp jurken voor haar eigen winkel, Madame Julia’s, in Chicago. Na zijn middelbare studies begon hij te schrijven; tegelijk werkte hij voor de Pullman Company en las verwoed: Hemingway, Fitzgerald en Hawthorne. Zoals velen in de jaren voor en tijdens de oorlog schreef hij verha- len voor de pulpbladen Amazing Stories (in Kindle e-formaat zijn er enkele te vinden), Short Stories en nog enkele andere. In 1943 kreeg hij een oproep van het leger, waar hij bleef tot 1946. Op zijn diploma voor de Soldier’s Medal stond: “He jumped on a bombed tanker and opened the valves to release the gas inside, thereby saving its trapped crew.” Na een kort uitstapje aan de Universiteit van Birmingham in Engeland keerde hij terug naar de VS en begon te werken als mis- daadreporter voor de Philadelphia Bulletin, wat hij deed gedurende 2 jaar. Hij stapte in 1949 over als reporter en recensent naar de Evening Bulletin en hield het daar ook twee jaar uit. Zijn eerste boek But Death Runs Faster verscheen in 1948 en 128 duister verleden deel i daar bleef het niet bij want er volgden nog verschillende hard-boiled romans. Die laatste leverden hem in 1952 de Edgar Award van de Mystery Writers of America op, hij zou later (1980) zelfs een tijdje voorzitter van deze vereniging zijn. Aan de Universiteit van North Carolina nam hij de cursus creatief schrijven voor zijn rekening.

Signeersessie

McGivern was gehuwd met Maureen Daly (Castlecaulfield, County Tirone, Ierland, 15 maart 1921 – 25 september 2006), een redactrice en auteur. Ze groeide op in Fond du Lac, Wisconsin, samen met haar zusters – the celebrated Daly sisters die bekend waren voor hun werk in de journalistiek, de mode en de copywriting. McGivern ontmoette haar voor het eerst in 1942 in Chicago bij een signeerses- sie die zij hield voor haar met prijzen overstelpte boek Seventeenth Summer – die nu de geschiedenis is ingegaan als de eerste roman voor jongvolwassenen. Het is het verhaal van de kuise liefde tus- sen Jack en Angie maar ook seks, drinken en roken kwamen aan bod. In 1937 al kreeg ze een derde prijs in de O’Henry Award voor beste novelle met ‘Sixteen’ (naast John Steinbeck, Erskine Caldwell en William Saroyan). De oorlog lichtte hun romance een voetje, maar hun brieven hield ze warm en ze trouwden in 1947. Ze kregen een dochter, Megan, die een jaar na haar vader stierf aan kanker. Het reizen had hem en zijn vrouw in de greep. Italië, Frank- rijk, Ierland, Engeland en Spanje kwamen aan de beurt vooraleer ze zich uiteindelijk vestigden op een boerderij in Pennsylvania, om ten slotte neer te strijken in Palm Desert, Californië, waar hij in de jaren zestig schreef voor film en televisie.

Hierna volgt een filmografie, de recentste titels eerst. william p. mcgivern 129

Film

NIGHT OF THE JUGGLER (1980) Columbia & GCC REGIE: Robert Butler NAAR: Night of the Juggler SCENARIO: Rick Natkin, Bill Norton Sr MET: James Brolin, Cliff Gorman, Richard S. Castellano, Linda Miller, Julie Carmen

Vanaf de eerste beelden word je met je neus op de feiten gedrukt: terrorisme, een vrouw die probeert een roedel aanvallende ratten met haar bezem uit elkaar te jagen, en een hotdogverkoper die ex- politieman Sean Boyd (Jim Brolin) de vraag stelt: “Wist jij dat iedere maand 10.000 mensen New York gedag zeggen?” De psychopaat van dienst is ‘the juggler’ van de titel, een racist en een schoelje, die een klein meisje kidnapt en losgeld eist. Haar vader doet in onroerend goed en wordt door de ontvoerder beschouwd als de vernietiger van zijn buurt, de South Bronx, door aan negers en Aziaten te verkopen of te verhuren. Weet hij veel dat hij het ver- keerde meisje heeft gekidnapt, want in werkelijkheid is ze de dochter van Sean Boyd, ex-copper. Die gaat op zoek in een haast apocalyp- tisch Manhattan en bedreigt of doodt iedereen die hem in de weg loopt; hij rijdt een vrachtwagen aan diggelen, steelt een politieauto en ramt enkele nachtclubportiers en Puertoricaanse bendeleden in elkaar. Daarbovenop neemt hij een psychotische politieman te gra- zen door hem in een hok vol vechthonden op te sluiten. Waarom deze film aan de aandacht is ontsnapt is onbegrijpelijk. Hij toont ons een NY zoals dat van Fort Apache: , Taxi Driver, Death Wish, Escape From New York en The Warriors. De echte politieman die op de zaak zit – hij en zijn kompanen lijken wel dwaze idioten – volgt Boyd op de voet maar dan op afstand. We weten allemaal dat het zal leiden naar een finale ont- knoping, maar als die plaatsvindt in een ondergrondse bunker vol met stoompijpen… tja. 130 duister verleden deel i

BRANNIGAN (1975) Christopher Trumbo leverde het verhaal en vier mensen, onder wie McGivern en Trumbo himself, schreven het scenario voor dit John Wayne-vehikel.

THE WRECKING CREW (1969) De roman van Donald Hamilton – de schepper van Matt Helm – werd door McGivern in een scenario omgezet. Dean Martin is voor de vierde maal Matt Helm. Elke Sommer, – in de beste rol van haar te korte leven – en Nancy Kwan spelen ook mee. Phil Karlson regisseert. Een plot om te gillen en sets die in hun tijd al uit de mode waren, vormen de a-zijde. De b-zijde is echter het prachtig in beeld gebrachte gevecht tussen dametjes Tate en Kwan; al wie Sharon Tate nog eens lekker wil zien bewegen, moet proberen deze film op de kop te tikken.

UN CHOIX D’ASSASSINS (1967) Cinegal S.p.A, Rome Films, S.E.P.I.C REGIE: Philippe Fourastié NAAR: A Choice of Assasins SCENARIO: Philippe Fourastié, Rémo Forlani MET: Bernard Noël, Duda Cavalcanti, Guido Alberti, Robert Dalban, Mario David, Guido Passalia

Vooraan op het omslag van het boek A Choice of Assassins (1963) staat volgende tag: “Een man speelt Russische roulette met het leven van een andere man.” Striptekenaar Stéphane Destouches (Bernard Noel) is net zijn vrouw kwijtgeraakt in een vreselijk auto-ongeval. In een dronken bui belooft hij in ruil voor een glas whisky aan maffioso Dome- nico dat hij iemand zal doden. Maar wie? De mooie hoer? De poli- tiecommissaris van Tanger? De Duitse wapensmokkelaars? Een william p. mcgivern 131 meisje (Duda Cavalcanti) zal hem tot andere gedachten brengen, zodat hij de opdracht niet zal uitvoeren en een overjaarse kogel zal afvuren op een onverwacht doelwit.

THE CAPER OF THE GOLDEN BULLS (1967) REGIE: Russell Rouse NAAR: The Caper of the Golden Bulls SCENARIO: David Moessinger, Ed Waters MET: Stephen Boyd, Yvette Mimieux, Giovanna Ralli, Vito Scotti, Walter Slezak, Clifton James

Als je van een goeie bankoverval houdt en er helemaal geen morele dilemma’s aan overhoudt, dan is dit een ideale film. Hoofdpersoon is Peter Church- man (Stephen Boyd), een knappe, iet- wat stoïcijnse dief die goed is gaan leven en een gerespecteerde inwoner is van Pamplona, vooral als hij zich vertoont met zijn mooie liefje Grace Hervey (Yvette Mimieux). Maar dan daagt zijn voormalige lief op, Angela (Giovanna Ralli), samen met haar huidige bink, en die overhalen hem – met behulp van een beetje chantage over het uitbrengen van zijn verleden – om een bankroof in de Spaanse Nationale Bank in Pamplona te plannen, want daar zouden de mooiste juwelen van Spanje bewaard worden. Hij geeft uiteindelijk toe en beraamt een ingenieus plan; vermits het verhaal zich in Pamplona afspeelt, heeft dat plan uiteraard te maken met de jaarlijkse stierenren tijdens het feest van San Fermin. Wat Angela hem niet vertelde is dat zij en haar vriend op de loop zijn voor een paar Turkse huurdoders. Je zit haast naar een toeristische film te kijken, maar dan wel een die ons een Spanje toont van meer dan veertig jaar geleden. Vóór deze ‘gouden stieren’ was er uiteraard de in mijn ogen ultieme bankroof van Du rififi chez les hommes (1955) van Jules Dassin. 132 duister verleden deel i

I SAW WHAT YOU DID (1965) William Castle Productions REGIE: William Castle NAAR: Out of the Dark van Ursula Curtiss SCENARIO: William P. McGivern MET: , John Ireland, Leif Erickson, Sara Lane, Patricia Breslin, John Crawford

Het vervolg van de titel is and I Know Who You Are! McGivern leverde een sterke screenplay naar de roman van Ursula Curtiss. De film kreeg een tv-remake in 1988, die het origineel niet eens bena- derde. Twee tienermeisjes, Libby (Andy Garret) en haar zus, alleen thuis, besluiten als practical joke willekeurig gekozen nummers te bellen en te zeggen dat ze hebben gezien wat de onbekende correspondent aan de andere kant deed. Bellen ze natuurlijk toevallig een psycho- paat, Steve Marak (John Ireland), die net zijn vrouw vermoordde. Het wordt helemaal te gek wanneer ze besluiten de moordenaar te ontmoeten. Joan Crawford kreeg een ereplaats op de affiche, maar ze komt als de op seks beluste buurvrouw nauwelijks in beeld.

ODDS AGAINST TOMORROW (1959) Harbel Productions REGIE: Robert Wise NAAR: Odds Against Tomorrow SCENARIO: , Nelson Gidding MET: , Robert Ryan, Ed Begley Sr, Gloria Grahame, Shelley Winters, Will Kuluya

Ik weet niet welke film naar een McGivern-boek ik het meest waar- deer: The Big Heat of deze Odds Against Tomorrow. Het verhaal is simpel: voormalig politieagent David Burke (Ed Begley Sr) is op zoek naar twee mannen die hem moeten assisteren bij een bank- overval. Beiden zien het niet echt zitten, maar een gesprekje met de schuldeisers van de gokker Johnny Ingram (Harry Belafonte) en een huiselijke ruzie van Earl Slater (Robert Ryan) over geld, leveren william p. mcgivern 133

Burke zijn vennoten. Earl is echter niet echt dol op zijn zwarte medemensen, met als gevolg dat Johnny en Earl elkaar naar het leven staan bovenop een olietank. Robert Wise hield de koordjes die hem door het productiehuis van Harry Belafonte in handen waren gegeven, en hij huurde Abraham Polonsky in als scenarist – die op de beruchte zwarte lijst van senator McCarthy stond – zodat auteur John O. Killens als front fungeerde. Belafonte zong twee liedjes ‘All men are evil’ en ‘My baby’s not around’.

HELL ON FRISCO BAY (1955) Jaguar Productions REGIE: by Frank Tuttle NAAR: The Darkest Hour SCENARIO: Sydney Boehm, Martin Rackin MET: Alan Ladd, Edward G. Robinson, Joanne Dru, Fay Wray, William Demarest, Paul Stewart

Anders dan in het boek The Darkest Hour van McGivern, dat speelt aan de havenkant van New York, verplaatste men de handeling naar San Francisco. De eerste filmtitel was trouwens Waterfront Cop. 134 duister verleden deel i

Steve Retnik van het boek wordt Steve Rollins voor de film. Voor de rest wordt McGivern behoorlijk gerespecteerd door screenplay-auteur Sydney Boehm, die hiermee zijn derde McGivern-film tot een goed einde brengt. Ex-politieman Steve Rollins keert terug in de maatschappij na vijf jaar San Quentin waar hij zat voor dood- slag. Hij was een harde maar eerlijke agent die het opnam tegen enkele corrupte vakbondslui die hem in de val lokten onder leiding van de nietsontziende Victor Amato (Edward G. Robinson in een erg typische rol). Steve (Alan Ladd in een van zijn betere rollen) wil wraak, want hij verloor niet enkel zijn baan maar ook zijn vrouw en vijf jaar van zijn leven. Rollins denkt dat al zijn vroegere vrienden hem verlaten hebben, maar dat is niet helemaal zo en het zijn zij die hem het kader geven om zijn wraak volledig te maken. De film drijft op de confrontaties van de diverse personages, zodat we van ieder van hen een goed beeld krijgen. Joanne Dru en Fay Wray fleuren de boel op.

ROGUE COP (1954) MGM REGIE: Roy Rowland NAAR: Rogue Cop SCENARIO: Sydney Boehm MET: Starring Robert Taylor, George Raft, Anne Francis, Janet Leigh, Steve Forrest, Vince Edwards, Alan Hale jr.

Rogue Cop is de tweede thriller van McGivern die Sydney Boehm omzet in filmtaal, en het moet gezegd: op een geniale manier. Het lijkt wel of auteur en scriptschrijver de aanlokkelijke hogere eche- lons van de georganiseerde misdaad zelf frequenteren, een wereld van netjes in het pak gestoken heren die in ruime appartementen huizen en over de moord op niet-omkoopbare politiemannen pra- william p. mcgivern 135

ten, terwijl ze aan hun droge martini’s nippen. Chris Kelvaney (een betere keuze dan Robert Taylor kon niet!) is een cynische agent die het ooit eerlijk meende maar zich liet besmetten door de wereld waarin hij leeft. Zijn contacten met gangsterbaas Dan Beaumonte (een niet meer zo jonge George Raft die met gelaats- en gemoedsuit- drukkingen te koop loopt!) zorgen ervoor dat hij in enige weelde kan leven. Wanneer zijn jongere broer Eddie (Steve Forrest), ook een flik, getuige is van een moord en hierover wil getuigen, vraagt Beaumonte aan Kelvaney zijn broer het leuke bedrag van 15.000 dollar aan te bieden, maar Eddie weigert en het gevolg is dat hij het loodje legt. Dat pikt Kelvaney niet en hij gaat op zoek naar de moor- denaar van zijn broer. Anne Francis is het meestal dronken gang- sterliefje van Beaumonte, Janet Leigh speelt een nachtclubzangeres met een verleden. Het vuistgevecht met Vince Edwards is behoor- lijk realistisch en de dialogen zijn van de bovenste plank! Chris Kelvaney (Robert Taylor): I know who you are and what league you played in... you were Frankie Nemo’s girl weren’t you? Karen Stephanson (Janet Leigh): Yes. Chris Kelvaney: [Sarcastically] Yass, yass... that all you have to say? Where’s the cute story? Didn’t he hold a mortgage on the old plantation... Wasn’t he threatening the virtue of your little sister... That kind of routine? I go for cute stories. 136 duister verleden deel i

SHIELD FOR MURDER (1954) United Artists REGIE: Howard W. Koch, Edmond O’Brien NAAR: Shield for Murder SCENARIO: John C. Higgins, Richard Allen Simmons MET: Edmond O’Brien, John Agar, Emile Meyer, Marla English, Claude Akins, Carolyn Jones

Det. Lt. Barney Nolan (Edmond O’Brien) is een flik in Los Ange- les die zijn hand ophoudt bij de mob. Nog voor de begingeneriek schiet hij in koelen bloede een drugskoerier neer, haalt uit de enve- loppe die deze bij zich heeft het grootste deel van 25.000 dollar, roept dan ”Stop, of ik schiet” en lost nog eens twee schoten in de lucht. Wanneer zijn partner (John Agar) arriveert ziet de hele scène eruit alsof het gaat om een optreden binnen de grenzen van de wet. Maar Nolans nieuwe baas (Emile Meyer) denkt daar anders over, want Nolan heeft een nogal brutaal verleden. Barney wil zijn liefje Patty Winters (Marla English) zo graag een bungalow onder haar kont schuiven en heeft het geld dus dringend nodig. Maar de plaat- selijke gangsterbaas wil het geld terug en stuurt een paar knapen op hem af. Ze vinden hem in een pizzatent waar hij nogal wat dub- bele whisky’s achterover heeft gegoten in het gezelschap van de erg gemakkelijk te versieren Beth (Carolyn Jones). (“You know what’s the matter with mirrors in bars?” vraagt ze hem. ”Men always make hard faces in them.”) Voor de ogen van de andere klanten legt hij gangster Fat Michaels (Claude Akins) gewoon om. Wanneer er dan plots een blinde getuige van zijn moord op de drugsrunner opduikt, brengt hij die een nachtelijk bezoek…

THE BIG HEAT (1953) Columbia Pictures REGIE: Fritz Lang NAAR: The Big Heat SCENARIO: Sydney Boehm MET: Glenn Ford, Gloria Grahame, Lee Marvin, Jocelyn Brando, Peter Whitney, Willis Bouchey william p. mcgivern 137

De roman van William P. McGivern met de gelijknamige titel ver- scheen voor het eerst in de Saturday Evening Post als vervolgverhaal, dat daar dan ook door de filmwereld werd opgemerkt. McGivern baseerde zijn verhaal op een ware gebeurtenis in het Philadel- phia van net na de Tweede Wereldoorlog. Hij werkte toen voor The Philadelphia Inquirer en was als reporter betrokken bij het uitbren- gen van de waarheid na de ontdekking van een zelfmoordnota van een lagere stadsbediende. Hij schreef het verhaal uit toen hij een tijdje in Rome woonde. Hoofdpersonage is inspecteur Dave Bannion, een eerlijke flik die werkt in een corrupte stad. Hij wordt gerespecteerd door zijn colle- ga’s en zelfs door de gangsters die hij tracht te klissen, maar die rekenen hem tot de domme flikken, omdat hij hun spelletje niet mee wil spelen. De overheid snijdt zich in de eigen vinger wanneer ze op een ogenblik van dwaasheid Bannion aanduidt om het onder- zoek te leiden naar de zelfmoord van een klerk, Duncan, die voor de politie werkt; de zelfmoordnota die deze schreef zou er echter op wijzen dat hij geld van de penose aannam. De diverse sporen die hij volgt lopen steeds dood, maar dan duikt er een vermoorde vrouw op. De corrupte politieleiding haalt Bannion snel van de zaak want hij komt dichter bij de waarheid dan zij wensen. Maar hij gaat verder, op eigen houtje en in zijn eigen tijd. Daarom wordt er een aanslag gepland en ook uitgevoerd: er wordt een bom in zijn auto gelegd waarbij echter alleen Bannions vrouw wordt gedood.

william p. mcgivern 139

Hij neemt ontslag omdat hij vermoedt dat zijn oversten betrokken zijn bij de zaak, en gaat nu op zoek naar de moordenaar van zijn vrouw. Tijdens zijn speurtocht ontmoet hij Debbie Marsh (Gloria Grahame, die door niemand die de film ooit zag vergeten zal wor- den) die door haar vriendje, de brutale gangster Vince Stone (Lee Marvin als een gewoon gruwelijke smeerlap in een rol – na wat tv- werk en niet in de generiek opgenomen rolletjes – die hem direct op de kaart zette maar hem tegelijkertijd wel een beetje achtervolgde), verminkt werd in het gelaat. Fritz Lang was het niet helemaal eens met wat Grahame in haar dialogen ten beste gaf, ze lagen ver van wat scriptschrijver Sydney Boehm neerschreef, maar ze hield voet bij stuk. In haar biografie Suicide Blonde schreef Grahame dat de meeste stoere praat die ze uitsloeg door haar toenmalige echtge- noot, Nicholas Ray, was ingegeven. Nadat McGivern de film had gezien verklaarde hij: “Ik denk niet dat mijn boek een klassieker zal worden, maar dat kun je wel zeg- gen van de film die Fritz Lang ervan maakte.” Het is inderdaad niet zijn beste boek, daarvoor tekenen zeker Rogue Cop en The Darkest Hour (verfilmd als Hell‘ on Frisco Bay). Glenn Ford leek helemaal niet op het hoofdpersonage zoals McGivern het beschreef, een boom van een vent die vroeger american football speelde en hier- door geloofwaardiger overkwam in de vuistgevechten, maar Ford speelde wel de sterren van de hemel. Een inside joke: in de scène waar Glenn Ford in een nachtclub komt, speelt het orkestje op de achtergrond ‘Put the blame on Mame’ uit de film Gilda – waarin Ford een hoofdrol speelde – en het wordt zogezegd gezongen door Rita Hayworth (hiervoor werd ze gedubd door Anita Ellis, die ech- ter niet vermeld werd in de generiek, wat haar wel meer gebeurde).

TELEVISIE

INSIGHT (tv-serie) Tussen mei 1967 en 1 januari 1981 schreef McGivern maar liefst 14 afleveringen. Insight was een serie die de christelijke moraalfiloso- fie propageerde, daarom waren de uitzendingen waarschijnlijk op zondagochtend. Iedere aflevering duurde 25 minuten en alle onder- 140 duister verleden deel i werpen konden worden behandeld, zelfs het thrillergenre werd niet uit de weg gegaan.

KOJAK (tv-serie) Voor schreef hij vier afleveringen van 60 minuten, tussen 1974 en 1976. Twee van die afleveringen vormden één geheel: A Shield for Murder. Werd in 1954 al als speelfilm gemaakt (zie p. 136) naar een boek uit 1951.

BANYON (tv-serie) Voor de tv-serie schreef hij twee afleveringen in 1972. Robert Forster – niet zo lang geleden nog te zien als Arthur Petrelli in Heroes – speelde de rol van privédetective Miles C. Banyon.

O’HARA, U.S. TREASURY (tv-serie) (voormalig Dr. Richard Kimble in de tv-serie The Fugitive) speelde Jim O’Hara, een agent van de schatkist. McGivern leverde twee afleveringen in 1971 en één in 1972.

ADAM-12 (tv-serie) Twee afleveringen Log 55: Missing Child (1970) en Log 125: A Safe Job (1971) van de in totaal 174 werden door McGivern geschreven. Ze spelen in Los Angeles, werden allemaal opgenomen in de studio en hadden agenten Pete Malloy (Martin Milner) en Jim Reed (Kent McCord) als hoofdfiguren.

SAN FRANCISCO INTERNATIONAL AIRPORT (tv-serie) De pilootfilm voor deze serie leert ons Jim Conrad kennen. Hij is de baas van de luchthaven en runt ze dan ook op zijn manier, maar er is altijd baas boven baas en die bovenbaas tikt hem nogal eens op de vingers. Het verhaal is tweezijdig. Eerst is er het verhaal van de man en de vrouw die willen scheiden en dat pikt hun zoon niet, hij steelt een vliegtuigje en het is Conrad die hem naar beneden praat. Daar- naast is er het verhaal van de boef Tab Hunter en zijn troepje lui- zigaards die proberen een geldtransport te stelen. McGivern schreef twee verhalen voor deze serie die uiteindelijk maar zes afleveringen william p. mcgivern 141 telde, namelijk de eerste Emergency Alert (1970), en de laatste The High Cost of Nightmares (1970). Pernell Roberts (met haarstukje) speelde Conrad in de piloot- film, maar werd voor de serie vervangen door , die een warmere persoonlijkheid had. Zoals al gezegd: het bleef bij 6 afleveringen. Naast Bridges was er Clu Gulager die net The Virginian achter de rug had.

SLATTERY’S PEOPLE (tv-serie) Slattery’s People (1964-65) was een 60 minuten durende dramaserie die zich afspeelde op het niveau van de staat en zijn politiek; iedere aflevering was een les in civiele opvoeding. Met een beetje goeie wil zou je het de voorloper kunnen noemen van The Senator (1970-71) met Hal Holbrook en The West Wing (1999-2006). Iedere aflevering had een hedendaags sociaal probleem als onderwerp: abortus, elektronische bewaking, het beschadigen van politieke tegenstanders. Alles bij elkaar waren het er 36, en degelijke research en sterke acteursprestaties waren kenmerkend. was James Slattery en hij werd omringd met sterren als , Claude Akins, Barbara Eden, Arthur Hill, Paul Burke, Robert Lansing, Robert Blake, Sally Kellerman en Vera Miles. De pilootfilm werd opgenomen in State Capital Buil- ding. De eerste dag van opname was 22 november 1963 – de dag dat John Kennedy werd neergeschoten in Dallas. Het was ook de eerste tv-serie waarin Hispanics aan bod kwa- men. Eén van de 4 afleveringen die werden geschreven door McGivern, ‘Whatever became of the White Tortilla?’ (de meeste titels waren gesteld als een vraag), had Ricardo Montalban als kop- pige senator die een wet probeert door te drukken. De regie werd gevoerd door Sydney Pollack. Slattery’s People was een groot succes bij de critici maar de kijk- cijfers sloegen tegen. Richard Crenna kreeg 2 Emmy nominaties, naast een Golden Globe nominatie voor zijn rol als Francis James Slattery, en de serie werd eveneens genomineerd voor een Emmy als Best Dramatic Series of 1965-66. De episode ‘Rally Round Your Own Flag, Mister’ was genomineerd voor een Emmy als best 142 duister verleden deel i single dramatic show of 1965-66. en Warren Oates waren gaststerren in deze aflevering.

KRAFT SUSPENSE THEATRE (tv-serie) Alles bij elkaar werden het 59 afleveringen. McGivern schreef er twee van. Once Upon a (1964), naar zijn roman Death on the Turnpike, werd nog datzelfde jaar als tv-film uitgezonden onder de titel . Het was een uitgebreide versie van 81 minuten, door regisseur zelf bewerkt. Aan deze film werkte Altman vooral ’s nachts en elke inwoner van Chicago kan je vertellen dat de stad zelden zo werd gevat op film. De dagopnames waren sepia. Laat dit ook een van de eerste films zijn over een seriemoordenaar waarbij alles wordt gezien van- uit zijn oogpunt. Nu, bijna 50 jaar later, blijf je gefascineerd kijken; zelfs een nevenplot als die van een nucleair konvooi neem je erbij, dat hoorde zo in de jaren zestig. De muziek is van ! De tweede aflevering van McGivern was A Truce to Terror (1964). In deze aflevering heeft een rijke man een aanvaring met een Spaanse arbeider en raakt daarbij gewond. Hij beschouwt de zaak als een kwaadaardige aanval en zweert wraak. Hij vindt de man zijn doch- ter en verwondt haar onvrijwillig. Nu wordt de Spanjaard de wre- ker. Voor Leviathan Five (1964) schreef hij de teleplay naar een ver- haal van Berne en David Giller. James Dean zat in drie afleveringen van Kraft Suspense Theatre.

BEN CASEY (tv-serie) Tijdens het werk aan Slattery’s people, dat werd gemaakt door dezelfde mensen die Ben Casey draaiden, kreeg McGivern het aan- bod om enkele afleveringen te schrijven. Het werden er twee, één ervan werd opgesplitst in twee delen: ‘The Echo of a Silent Cheer’ en ‘Keep Out of Reach of Adults’.

THE VIRGINIAN (tv-serie) De Shiloh Ranch in het Wyoming van 1890 is gedeeld bezit van Judge Garth, de Grainger brothers en Col. MacKenzie, en is de plek waar alles zich afspeelt. In dat kader is de ‘Virginian’ James Drury de hoofdrolspeler in maar liefst 249 afleveringen. Naast william p. mcgivern 143 hem staan Trampas (Doug McClure), Lee J. Cobb en Clu Gulager. McGivern schreef twee afleveringen: eerst is daar The Accom- plice (1962) waarin Trampas valselijk wordt beschuldigd van een bankoverval door een vrouwelijke getuige die tegelijk 10.000 dol- lar wil van de echte overvaller. Later schrijft hij ook nog The Exiles (1963).

ALCOA PREMIERE (tv-serie) McGivern schrijft een aflevering, Ordeal in Darkness (1962), voor deze serie die in het totaal 64 afleveringen telt en waarin Richard Conte, George Kennedy en de hoofdrol spelen. Iedere aflevering wordt voorgesteld door gastheer . De serie kreeg maar liefst 11 nominaties voor de Primetime Emmy’s. Alcoa Première zat vol komende en heersende beroemdheden, onder wie Shelley Winters, Bill Bixby, , Bob Hoskins, Robert Redford, Charlton Heston en Lee Marvin. Regis- seur John Ford mocht er ook eentje voor zijn rekening nemen; John Williams verzorgde de muziek en werd daarvoor tweemaal geno- mineerd.

CHECKMATE (tv-serie) Serie opgezet door Eric Ambler die de bedoeling had om zelf enkele bijdragen te leveren, maar genoeg auteurs vond om hem dit werk te besparen. Don Corey (Anthony George) en Jed Sills (Doug McClure) vor- men samen Checkmate Inc, een erg prijzig detective bureau in San Francisco. Ze worden hierin bijgestaan door de Britse criminoloog Dr. Carl Hyatt (Sebastian Cabot). McGivern schreef de achtste afle- vering van de in totaal zeventig: Deadly Shadow (1960).

SUSPENSE (tv-serie) McGivern schreef aflevering 157 van de 262. Hij leverde een verhaal over corruptie binnen het politiekorps, The Crooked Frame (1952).

STUDIO ONE (tv-serie) Voor deze serie schreef McGivern een onbekend aantal afleverin- gen. Er werd gestart op 7 november 1948 en 467 afleveringen en 144 duister verleden deel i

10 seizoenen later werd er in 1958 gestopt. Studio One putte uit het werk van vele auteurs: Ring Lardner, Toergenjew, Shakespeare, Dashiell Hammett, Rudyard Kipling, W. Somerset Maugham, Luigi Pirandello, Irwin Shaw, Henry James, George L. Du Maurier waren er enkelen van. De serie gaf ook werk aan heel wat bekende en onbekende acteurs en actrices: Charlton Heston (13 episodes), Leslie Nielsen (13), Lorne Green (5), (5), Art Car- ney (4), Eva Marie Saint (3), Boris Karloff (3), James Dean (3), Lloyd Bridges (3), Joanne Woodward (3), Jason Robards (3), Yul Brynner (2), Jack Lemmon (2) en Grace Kelly (2), om er maar enkele te noe- men.

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

Pearls for a Price, South Sea Stories, jun 1940 Stake, Stirring Adventures, jul 1941 Secret of the Goldfish Bowl, Mammoth Detective, mei 1942 Alibi Lady, Mammoth Detective, nov 1945 Manchu Terror, Mammoth Adventure, jul 1946 Rat Race in Rio, Mammoth Adventure, sept 1946 Creature of Habit, Mammoth Mystery, okt 1946 The Killer, Short Stories, 10 jan 1947 The French Twist, Mammoth Detective, feb 1947 Souvenir Gun, Mammoth Detective, feb 1947 The Reynolds’ Case, Mammoth Mystery, apr 1947 You’ll Wait Forever, Mammoth Detective, jul 1947 Heaven Ran Last, Mammoth Mystery, aug 1947 Send Along a Wreath, Mammoth Mystery, aug 1947 Everybody Has to Die, Mammoth Detective, sept 1947 Man of Peace, Mammoth Western, feb 1948 The Gun, Mammoth Western, mrt 1948 The Death of Asteroid 13, Amazing, jul 1948 Lazy Man, Mammoth Western, aug 1948 Death Comes Gift-Wrapped, Dime Detective Magazine, nov 1948 One Lesson in Larceny, Dime Detective Magazine, feb 1949 Fury, Mammoth Western, nov 1949 william p. mcgivern 145

The Galaxy Raiders, Amazing, feb 1950 Very Cold for May, The Blue Book Magazine, apr 1950 Survival, Fantastic Adventures, jul 1950 Candy for a Corpse, 2 Detective Mystery Novels Magazine Herfst 1950 The Toy Sheriff, Mammoth Western, okt 1950 Shield for Murder, The Blue Book Magazine, feb 1951 Tink Takes Over, Fantastic Adventures, feb 1951, als P.F. Costello [P.F. Costello is een van de vele Ziff-Davis House Names die onder ongeveer 40 verhalen stond tussen 1941-1958, maar tot het einde van de jaren veertig haast exclusief door William P. McGivern werd gebruikt – het was inderdaad zijn persoonlijk pseudoniem totdat hij werd opgeroepen voor het leger. Het pseudoniem werd ook nog gebruikt door Chester S. Geier, later door Roger P. Graham (Rog Phillips) en waarschijnlijk nog anderen tot nu toe onbekend gebleven auteurs. Zeker is dat Secret of the Flaming Ring (Maart 1951, Fantastic Adventures) en Space is for Suckers (juni 1958, Amazing) van de hand van Graham zijn]. No Medal for Captain Manning, Amazing, mrt 1951 Fix Me Something to Eat, Fantastic Adventures, mei 1951 Conditioned Reflex, Fantastic Adventures, jun 1951 Some Wolves Can’t Kill!, Amazing, sept 1951 Draw Poker, The Masked Rider Western Magazine, dec 1951 The Man Who Bought Tomorrow, Amazing, apr 1952 Missing in Berlin, Bluebook, jul 1952 The Machine That Knew Too Much, Amazing, sept 1952 He Played with Dolls, Amazing, okt 1952 The Last Word, Bluebook, okt 1952 The Big Heat, The Saturday Evening Post, 27 dec 1952, etc. Old Willie, Manhunt, mei 1953 Amphytrion 40, Fantastic, sept/okt 1953 Murder Misses Mr. Mahoney, Conflict—Stories of Suspense, herfst 1953 Margin of Terror, Bluebook, nov 1953 Never Mind a Martian, Fantastic, nov/dec 1953 I Love Lucifer, Amazing, dec 1953/jan 1954 Mr. Dittman’s Monsters, Fantastic, jan/feb 1954 The Moon and Nonsense, Fantastic, apr 1954 The Darkest Hour, Collier’s, 15 apr 1955, etc. The Blind Window, Cosmopolitan, apr 1956 Night Extra, ’s Mystery Magazine, feb 1957 Lesson in Larceny, Mystery Digest, jul 1957 146 duister verleden deel i

Death Rode the Rails, Mystery Digest, mei 1958 The Walking Corpse, Rogue, dec 1958 Seven Lies South, Cosmopolitan, sept 1960 Murder on the Turnpike, The Saturday Evening Post, 7 jan 1961, etc. Seven Lies South, Argosy (UK), mei 1961, etc. Ordeal in Darkness, Ellery Queen’s Mystery Magazine, dec 1961

PETERS, BIL (pseudoniem van William P. McGivern, (1922-1982) The Chase, Fantastic, nov/dec 1953, Fantastic (UK), kort-kortverhaal #2, 1954 Everybody Has to Die, Mystery Digest, mei 1957 Little Tin Soldier, Amazing, mei 1954, Amazing Stories (UK) Kort- kortverhaal #5, 1954 Miracle in Manhattan, Amazing, jul 1954, Amazing Stories (UK) Kort- kortverhaal #6, 1954 Star Child, Amazing, dec 1953/jan 1954, Amazing Stories (UK) Kort- kortverhaal #3, 1954 David Goodis: De maan in de goot

See that moon in the gutter Smell that flesh in the hall Platinum blonde obsession The past has come to call Now your back is broken Now you’re gonna crawl You’re down amongst the dead men How did you like your fall? (uit ‘Tender Sin’ van Michael Gabriel, opgedragen aan David Goodis)

David Goodis

David Loeb Goodis (2 maart 1917 – 7 januari 1967) was een Ameri- kaanse auteur van wat men ‘noir’ noemt. David werd geboren in een welgestelde joodse familie in Philadelphia. Hij had twee jongere broers, van wie er een op 3-jarige leeftijd stierf aan meningitis. Na zijn studies in Philadelphia ging hij een jaar naar de Indiana Uni- versity om dan over te stappen naar Temple University waar hij in 1938 afstudeerde als journalist. 148 duister verleden deel i

Pulp magazines

Hij ging werken voor een reclamebureau en begon ondertussen aan zijn eerste door de schrijfstijl van Hemingway erg beïnvloede roman Retreat from Oblivion, die werd gepubliceerd in 1939, waarna hij naar New York City verhuisde. Daar schreef hij onder pseudoniem voor pulp magazines horror, avonturenverhalen en westerns. Op sommige dagen had hij een output van meer dan 10.000 woorden. Iemand heeft het eens opgeteld, en hij zou in vijf en een half jaar ongeveer 5.000.000 woorden hebben geschreven. Enkele voorbeel- den: ‘The Dead Laugh Last’ schreef hij onder het pseudoniem David Crewe, ‘Come to My Dying!’ als Logan C. Claybourne en ‘The Case of the Laughing Ghost’ als Lance Kermit. Alle drie verschenen in 10 Story Mystery Magazine.

Radio- en screenplays

In de jaren veertig van vorige eeuw schreef Goodis vervolgverhalen voor de radio. De romans die hij in die tijd schreef werden allemaal geweigerd door honderden uitgeverijen. In 1942 werkte hij echter even als bij Universal Studios Hollywood aan Desti- nation Unknown. Zijn grote doorbraak kwam er in 1946 toen zijn roman Dark Passage als vervolgverhaal (8 afleveringen) verscheen in The Saturday Evening Post; de filmrechten werden aangekocht door Warner Bros. en de film kreeg de sterren van dat moment, Humphrey Bogart en , mee. Voor een eerste editie (hardcover) van het boek tellen ze nu al meer dan 800 $ neer. Hij werd naar Hollywood uitgenodigd en kreeg een contract voor zes jaar voorgelegd door Warner Bros. Daar schreef hij The Unfaithful, een remake van The Letter van Somerset Maughan. Sommige van zijn scripts werden nooit geproduceerd, zoals dat voor Of Missing Persons en een adaptatie van The lady in the Lake van Raymond Chandler. david goodis 149

Huwelijk en echtscheiding

Het eigenaardige aan het huwelijk van Goodis is dat noch hij, noch iemand anders er ooit over sprak. Eigenlijk werd geloofd dat hij nooit de gouden ring aan iemands vinger had gestoken. Ook in het overlijdensbericht werd er niet over gesproken; zelfs in de notariële akte werd er niet over gerept – tot research door Larry Withers en Louis Boxer een huwelijksovereenkomst opleverde voor Goodis en Elaine Astor. De datum is 7 oktober 1943. Het huwelijk werd inge- zegend door Rabbi Jacob Samuel Robins, Ph.D., in de Ohev Shalom Congregation, 525 South Fairfax Avenue, Los Angeles. Volgens een op de zolder van het stadhuis van Philadelphia gevonden akte werd het huwelijk ontbonden op 18 januari 1946. Dat deze scheiding een litteken achterliet bij Goodis kan men terugvinden in zijn latere romans, waarin de vrouwelijke hoofd- en bijrolspeelsters er dikwijls erg bekaaid afkomen. Withers is Elaine Astors zoon uit een later huwelijk. Pas in 1986, na de dood van zijn moeder, kreeg hij over dat vorige huwelijk te horen.

Terug naar Philadelphia

Het contract in Hollywood liep ten einde en Goodis bleef niet. Hij ging terug naar Philadelphia om er in te trekken bij zijn ouders en zijn broer, die schizofreen was. In de nachten schuimde hij de onderbuik van de stad af, bezocht nachtclubs en slecht verlichte bars in de zwarte wijk, slampampend met dikke zwarte vrouwen die blijkbaar aan zijn verlangens konden beantwoorden. Hier deed hij stof op voor zijn romans. Opvallend is ook dat de meesten van zijn losers, dronkenlap- pen, outcasts en zwervers voordien gerespecteerde burgers waren, maar nu out of luck. We zetten er enkelen op een rijtje: een gevierd zanger, een concertpianist, een piloot, een gevierd artiest en een politieagent. Daarnaast zijn er de eeuwige losers die nooit uit hun achterbuurt wegraken. Goodis was een groot schrijver. Hij kon de verliezers zo goed beschrijven dat je om hen ging geven; zelfs als ze het helemaal 150 duister verleden deel i niet waard zijn, toch geef je om hen. Eigenlijk kun je haast al zijn romans zien als liefdesbrieven voor hen die de onderbuik van de maatschappij vormen.

Literaire misdaadromans?

De in Amerika bekende Geoffrey O’Brien – dichter, filmcriticus, vertaler – zei: “David Goodis is de grote onbekende van de hard- boiled detective … Hij schreef over zuipschuiten en barpianisten, gebruikte de kleine diefjes als behangpapier en deed dit alles in een heerlijk gepijnigde lyrische hem eigen taal … Hij was de poëet van de losers … als Jack Kerouac misdaadromans zou hebben geschre- ven, zouden ze een beetje als Goodis hebben geklonken.” Niet ver- wonderlijk, ze rookten beiden de sigaret van het leven aan twee kan- ten en de alcohol hielp hen vroeg te sterven. Gelukkig leefden ze beiden lang genoeg om erover te schrijven. Cassidy’s Girl verscheen in 1951 en verkocht meer dan 1.000.000 exemplaren. Enkele van zijn daarop volgende romans verschenen alleen als paperback en kenden allemaal een redelijke verkoop. Het was pas toen François Truffaut zijn in 1956 verschenen boek Down There in 1960 ver- filmde als Tirez sur le pianiste dat er vernieuwde belangstelling voor zijn boeken kwam. Nog steeds thuis inwonend ziet hij de gezondheid van zijn vader zienderogen achteruitgaan en hij verzorgt hem tot aan zijn dood in 1963. Nu wordt hij de kostwinner voor zijn schizofrene broer en zijn moeder. Die sterft in 1966. Haar dood raakt hem zo erg dat hij zich laat opnemen in een psychiatri- sche kliniek Goodis stierf op 7 januari 1967 david goodis 151 in het Albert Einstein Medical Center, Northern Division, niet ver van waar hij woonde, aan een hersenbloeding. Hij was 49. Enkele dagen daarvoor was hij het slachtoffer geworden van een overval en men denkt dat de slagen die hij daarbij kreeg omdat hij zich ver- zette, de oorzaak waren. Weer anderen beweren dat hij gevallen is bij het sneeuwruimen.

Invloed

Na zijn dood raakten zijn 18 romans een tijdje in de vergetelheid in zijn thuisland, terwijl hij in Franse vertaling in de Série Noire hoge toppen bleef scheren. Pas in 1987 begonnen er herdrukken te ver- schijnen. The Wounded and the Slain uit 1955 moest echter wachten tot 2007 om te worden herdrukt; in datzelfde jaar verschenen er nog meer herdrukken. Bijna al zijn boeken zijn op dit ogenblik in het Duits verkrijgbaar en ook de Italianen zijn er gek op. Goodis blijft verder leven, want het genre dat hij introduceerde heeft auteurs als de Ier Ken Bruen, de net gedebuteerde Nathan Larson en Duane Swierczynski die debuteerde in 2005 zwaar beïn- vloed. In Made in USA, een film uit 1966 van Jean-Luc Godard, speelt Yves Alfonso een personage genaamd Goodis. Vergelijkingen met Hammett, Chandler en Cain waren niet van de lucht, maar Goodis heeft een eigen genre geschapen en dat hij niet vergeten is, bleek op 25 januari 2009, toen enkele uren voor de 42ste verjaardag van zijn dood volgens de Hebreeuwse kalender, een groep van 13 militante Goodheads op het Roosevelt kerkhof verza- melden om de Prins der Duisternis uit Philadelphia te herdenken. Op zondag 10 januari 2010 verzamelde de noir-coalition van Phila- delphia zich om zijn begrafenis over te doen en hield een tour door de achterbuurten waar de meeste van Goodis’ personages woonden of terechtkwamen. Dat het een jaarlijkse gebeurtenis wordt, bewees de samenkomst op 24 januari 2011. In de bijtende januarikoude werd het graf van sneeuw ontdaan en daarna was er een voorlezing uit zijn werk in het Mausoleum. Een tour door Goodis’ Philadelphia volgde. Lauren Bacall in Dark Passage david goodis 153

Een gemengde biblio- en filmografie

Ik koos voor een gemengde biblio- en filmografie, omdat haast alle boeken van Goodis werden verfilmd. Voor diegenen die hem liever lezen: alle titels van Goodis zijn opnieuw verkrijgbaar in het Engels. In het Nederlands kun je hem enkel nog vinden in het antiqua- riaat.

RETREAT FROM OBLIVION (1939) Het boek werd onthaald op slechte kritiek en op de keper beschouwd is het erg middelmatig. Maar de belofte van de latere Goodis is al aanwezig, de woordkarigheid ontbreekt soms en de dialogen zijn soms om te gillen. Ook seks speelt een grotere rol en het hier aanwe- zige liefdesdriehoekje is in latere romans ook aanwezig, hoewel niet zo op de voorgrond. Wat er echter ook aanwezig is, is de Goodis- standaard voor slechte huwelijken. Goodis situeert zijn roman in de Spaanse burgeroorlog en het Chinese verzet tegen de Japanse inval. Dorothy, het hoofdpersonage, doet aan fondsenwerving voor de Abraham Lincoln Brigade, die deel uitmaakt van de Internatio- nale Brigades die tegen Franco vechten. Haar Italiaanse echtgenoot vecht in Spanje in het Garibaldi Legion en tussen de geldinzame- lingen door kun je haar ook wel in het bed van Herb vinden. Het boek zit al vol met wat Goodis later beroemd zou maken: cynische waarnemingen en lange nachten vol van kleuren en toevallige ont- moetingen. Een exemplaar van de 1ste druk is op het internet nog verkrijgbaar voor 865,75 €.

DARK PASSAGE (1946) WB REGIE: Delmer Daves NAAR: Dark Passage SCENARIO: Delmer Daves MET: Humphrey Bogart, Lauren Bacall, Bruce Bennett, Agnes Moorehead, Tom D’Andrea, Houseley Stephenson 154 duister verleden deel i

Verfilmd in 1947 door Delmer Daves, die de magie van San Fran- cisco anno 1940 perfect weet te grijpen: houten geveltrappen, roe- pende misthoorns, vervuilde vierkante binnenplaatsen. De bijrol- len zijn in handen van uitzonderlijke acteurs en actrices: Houseley Stephenson als de louche plastisch chirurg en Agnes Moorehead als de doorslechte Madge, bijvoorbeeld, zijn zelden geëvenaard. Het perfecte bindweefsel zijn Bacall als de sympatieke jonge artieste en Bogie, veroordeeld voor moord en ontsnapt om te proberen zijn onschuld te bewijzen. In deze film droeg Humphrey Bogart voor het eerst een haarstukje.

The Fugitive en de klacht In 1963 begon ABC television de televisieserie The Fugitive uit te zenden, het verhaal van Richard Kimble, een dokter die onschuldig was veroordeeld voor de moord op zijn vrouw. Kimble ontsnapt en begint een zoektocht naar de eenarmige man die hij aanziet als de dader. Goodis legde in 1965 klacht neer en stelde dat het verhaal gestolen was van zijn Dark Passage. Hij eiste 500.000 dollar voor schending van het auteursrecht. Het advocatenbureau van zijn neef, Goodis, Greenfield, Narin and Mann, behartigde zijn zaak en vele groepen steunden hem, de Author’s League of America, the Drama- tist’s Guild, en de American Book Publishers Association inbegre- pen. Goodis steunde ook op het feit dat The Saturday Evening Post het boek als vervolgroman had gepubliceerd, een feit dat later een hoofdrol zou gaan vertolken. Goodis was al dood terwijl de rechtszaak zijn weg aflegde tussen de verschillende rechtbanken. Het dispuut ging zich nu toespitsen op het feit dat op het boek geen auteursrecht meer gold, omdat het in The Saturday Evening Post was gepubliceerd zonder een copy- rightvermelding, en alle gelijkenissen deden er niet meer toe. Er volgde beroep en het hof besliste dat de zaak opnieuw voor moest komen. Het oordeel luidde: “Als een auteur niet van plan is zijn geestelijke eigendom aan het publiek domein te schenken, moet er een copyright bij iedere publicatie worden vermeld.” Tegen die tijd was ook Goodis’ voornaamste erfgenaam, zijn broer Herbert, overleden. In 1972 beslisten de erfgenamen dat de david goodis 155 zaak alleen maar erg vervelend werd voor alleman en iedereen en aanvaardden ze $ 12.000. De zaak wordt door de hele rechtswereld echter gezien als een verwittiging voor alle mensen die rechten wil- len laten gelden op hun intellectuele eigendom, ze moeten ervoor zorgen dat bij elke publicatie, in eender welke vorm, een copyright- vermelding staat.

NIGHTFALL (1947) a.k.a. Convicted, The Dark Chase Copa Productions REGIE: Jacques Tourneur NAAR: Nightfall SCENARIO: Stirling Silliphant MET: , Anne Bancroft, Brian Keith, Rudy Bond, Jocelyn Brando, James Gregory

In deze film van 1957 van Jacques Tourneur zijn een aantrekkelijk model (Anne Bancroft), een man on the run (Aldo Ray) en twee echte schurken (Brian Keith – de man met de brains en Rudy Bond – een triestige plant) de hoofdper- sonages. De twee gangsters gaan de buit van een door hen uitge- voerde overval ophalen, maar ze weten niet meer waar deze verstopt is. Ze verdenken de blonde Aldo Ray ervan de buit integraal in zijn zak te hebben gestoken. De twee gaan achter hem aan en Ray probeert op te gaan in de anonimiteit. We zien hem in donkere steden en op witte sneeuwvlakten. Op een dag doen de twee schurken zich voor als politieagenten en spelden donkerharige Bancroft een leugentje op de mouw, zodat zij Ray naar binnen lokt in de bar waar ze werkt, alwaar zij hem opwachten. Samen met één van de meest bloedstollende moordscènes ooit heeft de film drie flashbacks nodig om het verhaal uitgelegd te krijgen. 156 duister verleden deel i

BEHOLD THIS WOMAN (1947) “Er zou een wet moeten bestaan die je beschermt tegen Clara”, was de tagline die op de cover van het boek stond. Op de achterkant van de kaft kan men lezen dat Clara stilletjes met haar echt- genoot leeft, maar ’s nachts het verkeerde pad opgaat en haar man dikwijls ontrouw is. Tevens dat Clara graag wil dat haar stiefdochter gelukkig is maar haar wel aan haar wil wenst te onderwerpen; dat Clara echt van een man houdt maar hem er toch in luist; en dat ze graag een goed leventje wil leiden, al moet ze ervoor moorden. Alle Goodis-ingrediënten zijn aanwezig: er is geen uit- weg, er is wanhoop en er is eenzaamheid. Dit alles brengt je tot zelf- verdieping, net zoals een goede jazzplaat dat kan.

THE UNFAITHFUL (SCREENPLAY) (1947) William Wyler maakte in 1940 The Letter naar het toneelstuk van W. Somerset Maugham. De film speelde in de Engelse koloniale tijd – tijd waarin veel boeken van Maugham zijn gesitueerd – en had Bette Davis in de hoofdrol. Bette, de vrouw van een planter, schiet een man neer en vertelt de politie later dat het zelfverdediging was. Maar dan duikt er een brief op… Het script van The Unfaithful van David Goodis en James Gunn (zelf auteur van o.a. Deadlier Than the Male verfilmd als Born to Kill – paperback nog steeds verkrijg- baar) gaat van dezelfde bron uit (maar Maugham staat wel niet bij de credits). Hunter doodt een inbreker en vertelt haar echtgenoot en advo- caat dat het zelfverdediging was. Later blijkt dat de inbreker eigen- lijk haar minnaar was en dat zij model stond voor een van zijn david goodis 157 beelden. Géén remake van The Letter, maar The Unfaithful is net als genoemde dus wel gebaseerd op de Maugham-tekst. De script- schrijvers maakten het verhaal echter meer up-to-date. Chris Hunter (Ann Sheridan) speelt hier de verveelde huisvrouw die er een minnaar op nahoudt terwijl haar man (een uitstekende Zachary Scott) aan het front zit. Na het onderzoek van de dood van die minnaar formuleert de aanklager (Lew Ayres – wat een vertol- king!) een aanklacht die erop neerkomt dat Hunter onschuldig zal blijken te zijn, maar dan vindt hij een stramien in de puzzel dat alles anders doet lijken dan het is en was. Ondanks de schitterende ver- tolkingen blijft de film te lang door al dat gewauwel.

SECTION DES DISPARUS (1956) Films Borderie & Guaranteed Pictures REGIE: Pierre Chenal NAAR: Of Missing Persons SCENARIO: Pierre Chenal, Domingo di Núbila, Agustin Cuzzani MET: Maurice Ronet, Nicole Maurey, Inda Ledesma, Ubaldo Martinez, Guillermo Battaglia

Pierre Chenal, die enkele jaren voordien piekte met La Foire Aux Chimères, werd niet goed bediend door de drie scenaristen; die maakten er een zootje van. Een beetje begrijpelijk, want de eerste vijftig pagina’s van het boek zijn nogal zwaar op de hand, vol innerlijke conflicten, wat niet nieuw is in de lange rij van Goodis’ boeken vol met melancholi- sche, depressieve hoofdfigu- ren. Wat kan je denken van een personage – Ballard – dat 158 duister verleden deel i jaloers is op rook, omdat die de vrijheid heeft om te verdwijnen wanneer hij wil, en het nihilisme wordt ten top gedreven wanneer wordt vastgesteld dat diezelfde rook langzaam verdwijnt in het niets. Ballard is geestelijk, lichamelijk en emotioneel een wrak die het thuis en op het werk moeilijk heeft en zijn zelfhaat in verhitte, bittere gesprekken tentoonspreidt. Het lijkt wel of Goodis gewapend met een bandopnemer alle toogfilosofen heeft afgeluisterd die hij op zijn nachtelijke tochten ontmoette.

CASSIDY’S GIRL (1951) Al vanaf de eerste pagina van een David Goodis-boek weet je wat je te wachten staat: het speelt in Philadelphia en zal vol zitten met per- sonages wier leven geen betekenis heeft, zelfs niet voor henzelf. En dat is ook hier het geval. Er hoort ook nog een volledig uit de hand gelopen, niet zo happy end bij. Jim Cassidy heeft een baantje als buschauffeur en dat brengt hem driemaal daags van Philadelphia naar Easton en terug. Verve- ling troef, want vroeger was hij piloot. Hij kan er zich niet mee ver- zoenen dat hij deze job heeft moeten aannemen. Hij probeert dan ook de nachten interessant te maken. Hij frequenteert een bar aan de kaai waar de eigenaar zijn geld verdient aan gereputeerde dronk- aards. Nu en dan laat hij zelfs zijn vuisten spreken. Komt daarbij dat hij onder de slof ligt bij zijn vrouw Mildred, die met geile wippende borsten en zwaaiende heupen de mannen het hoofd op hol brengt en geen tijd heeft om huishoudentje te spelen. Dan valt Cassidy op Doris, een jong grietje dat bezig is zichzelf dood te drinken, en wil veeleer voor haar zorgen dan haar neuken. Hij trekt bij haar in en probeert haar van de drank te houden, ziet zelfs een leven zonder drank voor hen, met dinertjes in de betere restaurants. Maar Mildred denkt daar anders over en Cassidy’s pro- blemen worden alsmaar groter. Regisseur Edward Holub die tot nog toe kortfilms en documen- taires draaide, zou Cassidy’s Girl in het vizier hebben. Als hij erin slaagt de sfeer van zijn film Night Runs Red (2000) te evenaren zit hij goed en wordt het een kruising van Goodis’ pessimisme met het pessimisme van schrijver Edward Ewell Anderson in Thieves Like Us. david goodis 159

OF TENDER SIN (1952) We volgen Alvin Darby en zijn vrouw Vivian. Alvin heeft een baantje als assistent van een verze- keringswiskundige en de routine is moordend, zodat hij zich een para- noia aanmeet en een jaloezie van Alaska tot Texas. Hij is ervan over- tuigd dat zijn vrouw een minnaar heeft en gaat tijdens de nachtelijke uren met moord in de zin op zoek naar hem in de modderige sneeuw van de achterbuurten van Philia- delphia. Een eenzame op jacht naar de zin van het leven in de donkere, verlaten straten. Voor een boek van het begin van de jaren vijftig van vorige eeuw wordt er wel zeer open- lijk gepraat over drugs en seks en dat maakt het zo hedendaags.

RUE BARBARE (1952) Farena Films, International Projet, Les Films de la Tour REGIE: Gilles Béhat NAAR: Street of the Lost SCENARIO: Gilles Béhat, Jean Herman MET: Bernard Giraudeau, Christine Boisson, Jean-Pierre Kalfon, , Corinne Dacla, Jean-Claude Dreyfus

Gilles Béhat maakte met Rue Barbare een slechte film naar een erg sterke roman uit 1952. De hele plot wordt door hem teruggebracht naar een opeenvolging van vechtpartijen, men lijkt wel in Mad Max gekatapulteerd, terwijl het boek zich wentelt in de diepten van de hopeloosheid en de dagelijkse misère. Ik houd me aan de figuren van het boek, omdat men in Frankrijk de namen heeft veranderd en die liggen niet zo goed in de Amerikaanse mond waaruit deze woorden kwamen. 160 duister verleden deel i

Hoofdpersonage is Chet Lawrence, hij werkt als lasser en is getrouwd met Edna, een trieste verloren ziel. Haar vader, broer en schoonzus houden eveneens hun hand op. Chet is een uitzonde- ring in zijn straat, waar misdaad, geweld, dronkenschap en leegheid dingen van alledag zijn. Hij distantieert zich van de gebeurtenissen aldaar, omdat hij twintig jaar daarvoor bij een tussenkomst in een vechtpartij gewond raakte en zwoer dat dit nooit meer zou gebeu- ren. Sindsdien leidt hij een volgens hem saai leven, uitgezonderd de tijd die hij in de Tweede Wereldoorlog in het Verre Oosten door- bracht. En dan gebeurt het onvoorspelbare: hij ziet een Chinees meisje in de goot liggen, bebloed, gekneusd, haar rok gescheurd. Na haar voorbij te hebben gelopen, keert hij op zijn passen terug en helpt haar, waarna ze ieder hun eigen weg gaan. Lawrence weet niet dat het meisje werd aangevallen door zijn oude buddy Hagen, leider van de Ruxton mob. Een groep ‘alley cats’ die is uitgegroeid naar prostitutie, moord, verkrachting en drugs. Hagen, een voormalig bokser met dodelijke vuisten, is er de leider van. Enkele uren nadat Chet het meisje hielp, zit hij in een restau- rantje met zijn vrouw. Daar komt Hagen binnenstappen, met het vermoeden dat Chet weet dat hij de aanvaller is. Maar dat is niet zo, de solidariteit van weleer komt bovendrijven en hij vraagt enkel of Chet zich bij de gang wil aansluiten en hiermee tonen dat hij bang voor hem is. Maar zo zit Chet niet in elkaar. Jarenlang heeft hij zijn temperament, dat hem vroeger wel eens parten speelde, onder-

Bernard Gireaudeau in Rue Barbare

162 duister verleden deel i drukt. Tijdens gevechten liet hij toen al wel eens een van zijn aan- vallers in het ziekenhuis belanden. Je krijgt de indruk dat Chet wel eens als winnaar uit een gevecht zou kunnen komen. Wat later in een bar verklaart Hagen aan Chet zijn liefde voor de Chinese en zijn plannen om haar te behagen – hij vertelt er echter niet bij dat hij haar eigenlijk wil kidnappen en haar tijdens haar gevangenschap martelen en verkrachten, maar Chet kijkt wel door hem heen. Kan hij dat laten gebeuren?

THE BURGLAR (1957) Columbia & Samson Productions REGIE: Paul Wendkos NAAR: The Burglar SCENARIO: David Goodis MET: Dan Duryea, Jayne Mansfield, Martha Vickers, Mickey Shaughnessy, Wendell K. Phillips, Phoebe Mackay

Paul Wendkos, een gewaardeerd opkomend talent, maakte zijn eerste film naar The Burglar (1953) in 1957 met een screenplay van David Goodis himself. Wendkos kreeg Dan Duryea en Jayne Mans- field als sterren. Beiden werden er steeds met de neus op gedrukt dat voor de hoofdrollen in de eerste plaats aan Richard Widmark of aan Marilyn Monroe werd gedacht. Dat maakt dat een deel van de charme van de film, die voor weinig geld werd gedraaid, erin bestaat dat in het leven mislukte mensen worden uitgebeeld door enkele tweedeplans Hollywoodsterren – hoewel Jayne er voor mij wel mag zijn, vooral voor haar rol in The Girl Can’t Help It. Daarbij komt dan nog dat Wendkos erg arty farty ging doen en allerlei camerahoeken ging gebruiken. Maar alles bij elkaar genomen werkt het. Het verhaal gaat in grote mate over een juwelendiefstal, maar ook over de vreemde, bijna incestueuze verhouding tussen Nat Harbin (Duryea) en Gladden (Jane). Er is de bad guy, er zijn scènes in een pretpark en scènes in een leeg stadion: alles voor de kunst, alleen weet je niet wat ze er komen doen. Je zou het haast ‘art noir’ kunnen noemen, in plaats van ‘film noir’. En dan is er in 1971 de remake Le Casse van Henri Verneuil, die david goodis 163

Omar Sharif & Jean Paul Belmondo in Le Casse

ook het scenario voor zijn rekening neemt, samen met Vahé Katcha. Jean-Paul Belmondo, Omar Sharif en Dyan Canon – als window dressing – tekenen voor de hoofdrollen naast Robert Hossein en Renato Salvatori. De eerste twintig minuten van de film tonen een uiterst com- plexe inbraak en het leegmaken van een safe. Vier inbrekers roven in Griekenland voor een miljoen dollar aan smaragden, maar ze vinden een corrupte politie-inspecteur op hun weg, die hen vanaf het begin in de smiezen heeft. Het kat- en muisspelletje tussen Bel- mondo en Sharif kan beginnen. In sommige scènes zou je kunnen denken dat die twee elkaar in het echte leven ook niet kunnen uit- staan, zo intens gaat het er soms aan toe. Een goed gemaakte actie- film, waar je het einde van kan voorspellen, maar dat doet er niet toe. In de top 100 van de vorige eeuw van The Times on Saturday – met het uitroepen van de jaarlijks beste thriller/detective/PI/mis- daadroman – scoort The Burglar een nummer één hit in 1953. 164 duister verleden deel i

LA LUNE DANS LE CANIVEAU (1983) Gaumont, TF 1, S.F.P.C. REGIE: Jean-Jacques Beineix NAAR: The Moon in the Gutter SCENARIO: Olivier Mergault, Jean-Jacques Beineix MET: Gerard Depardieu, Nastassia Kinski, Victoria Abril, Bertice Reading, Dominique Pinon, Milena Vukotic

Dertig jaren na het verschijnen van het boek, maakt Jean-Jacques Beineix La lune dans le caniveau, een mooie film die geplet is tussen de twee meesterwerkjes Diva en 37°2 le matin. Beineix heeft de actie verplaatst van de havenkant van Philadel- phia naar die van Marseille. In deze omgeving plaatst hij de echte Goodis-vrouwen, de engelach- tige maar onbereikbare Loretta (Nastassia Kinski) en de wellustige en door seks bezeten Bella (Vic- toria Abril). En dan is er ook nog Gerard Delmas (Gerard Depardieu); Delmas is niet weg te slaan van de plek waar zijn zus een gruwelijke dood inging door zelfmoord nadat ze werd verkracht. Delmas gaat op zoek naar de identiteit van haar aanrander. Dit is de basis van de plot; simpel zul je zeggen, maar Beineix maakte er een puntgaaf meesterwerk van. Alles werd gefilmd in een studio en al wie met fotografie bezig is, zal het licht van een fotostu- dio herkennen. Nadat Beineix een director’s cut van 37°2 le matin maakte, bena- derde hij Gaumont met de vraag of hij hetzelfde mocht doen met La lune dans le caniveau, maar daar kreeg hij te horen dat alle niet- gebruikte scènes vernietigd werden. Beineix had uit 240 minuten ongeveer 137 minuten overgehouden en de rest zullen we dus nooit te zien krijgen. david goodis 165

LA COURSE DU LIÈVRE À TRAVERS LES CHAMPS (1972) Greenwich Films Productions REGIE: René Clément NAAR: Black Friday uit 1954 SCENARIO: Sébastien Japrisot MET: Jean-Louis Trintignant, Robert Ryan, Lea Massari, Aldo Ray, Tisa Farrow, Nadine Nabokov

Robert Ryan & Jean Gaven

Deze roman uit 1954, in het Frans vertaald als Vendredi 13, moest dus tot 1972 wachten om te worden omgezet in filmtaal. Thriller- auteur Sébastien Japrisot stond in voor het scenario, terwijl René Clément de regie voerde. Het verhaal is snel verteld. Een boef die laag op de misdaadtrap staat, wordt gezocht door de politie en is voor hen op de loop. Het is winter en het is koud. Na een winterjas te hebben gestolen, kruist hij het pad van echte boeven, echte professionelen: drie vrouwen en twee mannen die inbraken plegen bij de rijken. Volgen een aantal gevechten, verwondingen en doden. De scène met de onthoofding en de verbranding van de menselijke resten was voor die tijd erg brutaal. En nu wat Clément ervan maakte. Hij laat Tony (Jean-Louis Trintignant) arriveren met de trein, net buiten Montreal. (De hele zwik is gefilmd in Montreal en Quebec.) Daar wacht een groepje zigeuners hem op. We begrijpen dat er iets fout is gegaan en dat dat enkel kan worden opgelost met bloed. Tony ontwijkt hen en gaat naar de stad waar hij prompt getuige is van het neerschieten van een gangster, die schuift hem net voor hij sterft 15.000 dollar in cash toe met de mededeling dat ‘Toboggan’ zelfmoord pleegde en ‘Char- 166 duister verleden deel i ley denkt dat hij slimmer is dan de anderen’. Tony wordt weggeleid door twee mannen, van wie hij vermoedt dat het agenten zijn. Die brengen hem buiten de stad en Tony begint iets te begrijpen en pro- beert te ontsnappen. Daarbij stoot hij een van zijn ontvoerders uit de auto, wat diens dood tot gevolg heeft. Maar hij wordt opnieuw gevangengenomen en naar een leegstaand hotel gebracht. Daar maakt hij kennis met bendeleider Charley Ellis (een nagesynchroni- seerde Robert Ryan) die meer in de bak zat dan hij eruit was, en met zijn bendeleden: Rizzio (Jean Gaven), ex-bokser Mattone (Aldo Ray, die hier nog mag acteren en zelfs zijn Franse rol fonetisch insprak), de zwoele Sugar (Lea Massari) en de ongetemde Pepper (Tisa Far- row – zus van). Charley weet dat Tony zijn geld heeft, maar zal hem inlijven. Al wat we nog moeten weten is dat ‘Toboggan’ een mol is en dat ze dood is.

STREET OF NO RETURN (1989) Animatografo, IPC, 3 REGIE: Samuel Fuller NAAR: Street of No Return SCENARIO: Samuel Fuller, Jacques Bral MET: Keith Carradine, Valentina Vargas, Bill Duke, Andréa Ferréol, Bernard Fresson, Marc de Jonge

Samuel Fuller maakte in 1989 deze Street of No Return. Het was zijn laatste bioscoopfilm, de enkele dingen die hij hierna maakte waren voor televisie bestemd. De film vertelt het verhaal van een pathetische musical ster, Michael (Keith Carradine). Hij staat aan de top en alle vrouwen vallen voor hem, maar hij wil er maar één, en dat is Celia (Valen- tina Vargas). Die draagt de woorden ‘Ik ben het niet waard’ op haar voorhoofd, maar die zijn onzichtbaar voor Michael. Hij geeft alles voor haar op en annuleert al zijn concerten. Celia’s vriendje en Michaels agent zullen hem een lesje leren en dat brengt hem aan lager wal, verdacht van moord op een politieman. Alles een beetje te warrig? Voor mij ook. Jammer dat Fuller zijn carrière afsloot met zo’n wangedrocht. david goodis 167

THE BLONDE ON THE STREET CORNER (1954) The Blonde on the Street Corner is pas sinds enkele jaren opnieuw verkrijgbaar. Het verhaal van Ralph Creel, een Philadelphia down- and-outer, volgt de lijnen van de basisformule van Goodis’ werk – eerst toont hij een wereld zonder mogelijkheden, plaatst er enkele personages in en veroordeelt hen dan tot vervloeking en verloede- ring. Ralph is een perfect voorbeeld: een beginnend songwriter, zijn vooruitzichten worden opgesomd door een vriend die hem zegt dat zijn songs uitstekend zijn, maar waardeloos zolang die heertjes in New York ze niet goed vinden. Zelfs van het meisje van zijn dro- men, Edna Daly, weet hij dat ze geen spek voor zijn bek is, daarom stelt hij zich tevreden met de blonde uit de titel en zet alle hoop voor een beter leven op het schap, hoewel hij in een ogenblik van lucidi- teit ontdekt wat hij had kunnen zijn. Goodis schrijft: “In the dark- ness, under his eyelids he could see the shabby house where Edna Daly lived. Edna was standing on the doorstep. For an instant, he saw her clearly, then gradually she faded, like something floating out of a dream.”

DESCENTE AUX ENFERS (1986) Images Investissements, La Cinq REGIE: Francis Girod NAAR: The Wounded and the Slain SCENARIO: Jean-Loup Dabadie, Francis Girod MET: , Sophie Marceau, Betsy Blair, Hypolitte Girardot, Sidiki Bakaba, Gérard Rinaldi

Met een rolbezetting als Claude Brasseur (Alan Kolber), Sophie Marceau (Lola Kolber) en Betsy Blair kun je wel wat aanvangen, maar regisseur Francis Girod blijft net als met al zijn andere films zowat rond de 6,5 op 10 draaien. De film is het verhaal van Alan Kolber, een oudere schrijver met schrijversblok en zijn mooie jonge vrouw, Lola, die hem negeert. Ze houden vakantie op Haïti en hij gaat op een zuiptocht na weer eens een echtelijke uiteenzetting, terwijl zij op een andere man valt. Op een avond wordt hij tijdens een van zijn kroegtochten overvallen 168 duister verleden deel i en per ongeluk doodt hij zijn overvaller. Een slinks echtpaar is daar getuige van en wil er geld uit slaan. En zie, wanneer de afpersing aan de gang is, komt het echtpaar dichter tot elkaar.

TIREZ SUR LE PIANISTE (1960) Les Films de la Pléiade REGIE: François Truffaut NAAR: Down There (a.k.a Shoot the Piano Player) SCENARIO: François Truffaut, Marcel Moussy MET: Charles Aznavour, , Albert Rémy, Claude Mansard, Daniel Boulanger, Michèle Mercier, Nicole Berger

Charles Aznavour & Marie Dubois

Charlie Kohler (Charles Aznavour – in de rol van zijn leven) is bar- pianist. Charlie is eigenlijk Edouard Saroyan en in een vroeger leven een virtuoos muzikant, maar de zelfmoord van zijn vrouw maakte daar een einde aan. De dienster Léna (Marie Dubois) is verliefd op hem. Chico (Albert Rémy), een boef, en broer van Charlie, komt zich verbergen in de bar, omdat hij door twee gangsters, Momo (Claude Mansard) en Ernest (Daniel Boulanger), wordt achtervolgd. Charlie heeft het niet zo makkelijk, want naast Chico, Ernest, Momo, Fido (zijn jongste broer) heeft hij het ook nog te stellen met Léna. Dit verhaal zette François Truffaut naar zijn hand en maakte er auteurscinema van. Na zijn succes met Les quatres cent coups en À bout de souffle leek het logisch dat hij een Amerikaans onder- werp aanpakte zoals hij het zijn grote held Alfred Hitchcock zo dik- david goodis 169 wijls zag doen en die hij dan ook de hemel in prees in de beroemde Cahiers du cinéma. Charles Aznavour in zijn rol van Charlie Kohler probeert hele- maal geen misdaden op te lossen, neen, hij probeert zijn huid en die van zijn broers te redden, je zou kunnen zeggen dat hij ook een voorloper is van The Dude (naast de Dude uit Rio Bravo) in The Big Lebowski. Truffaut en Goodis vormen een perfect huwelijk. Het verhaal van Goodis en de dialogen van Truffaut – Tarantino keek ernaar en leerde ervan, vooral in Pulp Fiction – maken deze film tot een waar pareltje. Het middendeel van de film gaat terug naar het verleden, naar de tijd dat Charlie een bekend vertolker van klassieke muziek was. In dat stuk steelt Nicole Berger de show als zijn vrouw Thérèse. Een remake onder de titel Don’t Shoot the Piano Player is al een tijdje in voorbereiding. Alexandre Nahon, een Franse schrijver, fotograaf, regisseur en acteur die sinds 2007 in de VS woont, kreeg hulp bij het scenario van David Martinez.

FIRE IN THE FLESH (1957) Een dronken man sticht brand. In die brand sterft de broer van een gangsterbaas. De man wordt gezocht door de politie en door de gangsters. Maar hij vraagt zich af of hij wel de echte dader is en of iemand gewoon van de gelegen- heid gebruikmaakte om het hem in de schoenen te schuiven. Hij gaat de uitdaging aan en probeert zelf de zaak op te lossen. Het ver- haal is een beetje te gemakkelijk, maar de vlagen zwarte humor die erin werden verwerkt maken veel goed. 170 duister verleden deel i

NIGHT SQUAD (1961) Night Squad was de voorlaatste roman van David Goodis en de laat- ste die hij zag verschijnen. Corey Bradford is een ex-cop die zowat iedereen in Swampland de duivel aandeed, en dat maakt hem gehaat als de pest. Op een dag redt hij echter het leven van Walter Grogan, de gangster die de lakens uitdeelt in Swampland. Grogan wil van hem gebruikma- ken en belooft hem een flinke som geld als hij kan uitvinden wie de kerels zijn die hem wilden vermoorden. Het werd in elkaar gezet als een overval, maar Grogan weet wel beter. Maar dan wordt Corey benaderd door een politieman die hij van vroeger kent en die hem vraagt Grogan te verklikken.

SOMEBODY’S DONE FOR (1967) Goodis’ laatste boek is meteen ook zijn beste, misschien omdat er ook heel wat autobiografische elementen ingeslopen waren, zoals het feit dat hij én zijn moeder én zijn schizofrene broer financieel bijstond. In ieder geval is het een noir over de triestheid van de voorstad, families die uit elkaar vallen en liefdeloze relaties. Er is ook het feit dat in een passage de protagonist de dood van zijn vader beschrijft, die zich kapot werkte en stierf op 49-jarige leeftijd zonder ook maar enig succes te hebben gehad in al wat hij deed. Enkele maanden na het afwerken van het boek, stierf Goodis op 49-jarige leeftijd. Had hij zijn dood voelen aankomen?

TELEVISIE

TV- SERIE ‘SURE AS FATE’ (1950-1951) De tv-serie Sure as Fate liep twee jaar, in 1950 en 1951. In totaal waren er 20 afleveringen. In seizoen 1 gebruikte regisseur Yul Brynner – van wie weinigen weten dat hij diverse afleveringen van diverse tv-series regisseerde – voor episode 3 het verhaal Nightfall (later dus door Jacques Tourneur als langspeelfilm gemaakt). In de Goodis-filmografie wordt ook verwezen naar een andere verfilming van Nightfall, namelijk voor de tv-serie Studio One in 1951. Deze serie liep van 1948 tot 1958 en kreeg diverse Emmy david goodis 171

Awards: in drie afleveringen – ‘Sentence of Death’ / ‘Abraham Lin- coln’ / ‘Ten thousand horses singing’ – was James Dean te zien. De aflevering ‘Nightfall’ wordt toegeschreven aan David Goodis, maar nergens is hij te vinden op de lijst van auteurs die voor Studio One schreven. Ik denk dat het hier om een misverstand gaat. Het zou inderdaad al te gek zijn dat binnen het jaar tweemaal hetzelfde ver- haal in een tv-serie aan bod zou komen. Enkele van de auteurs die wel werden verfilmd: Rod Serling, Gore Vidal, Dashiell Hammett, Raymond Chandler, Paul Gallico en William P. McGivern.

TV-SERIE ‘LUX VIDEO THEATRE’ (1950-1957) In deze serie werd in aflevering 60 gebruikgemaakt van het verhaal Ceylon Treasure (14 januari 1952); sterren waren Ronald Long en Edmond O’Brien. (Het oorspronkelijke verhaal verscheen in Black Friday and Other Stories.) In het voorlaatste seizoen werd het scena- rio uit 1947 van Goodis en Gunn voor The Unfaithfull hernomen en voor televisie bewerkt door Ben Simcoe. Jan Sterling nam de hoofd- rol op zich.

TV-SERIE ‘BOURBON STREET BEAT’ (1960) Deze serie handelt over privédetectives en speelt zich af in New Orleans, wat ook een deel van de charme uitmaakt. Ze hield het maar één jaar vol, maar daarin werden wel 39 afleveringen gepropt. De 33ste was van de hand van Goodis met zijn originele verhaal False Identity, met vaste waarden Andrew Duggan (in totaal 35 afleverin- gen) en Richard Long (in totaal 34 afleveringen) in de hoofdrollen. De derde detective was Van Williams (38 afleveringen).

TV-SERIE ‘THE ALFRED HITCHCOCK HOUR’ (1963) David Goodis schreef de teleplay voor het verhaal van Henry Kane An Out for Oscar.

TV-SERIE ‘THE EDGE’ (1989) Iedere episode van The Edge wordt aangekondigd door een myste- rieuze figuur die ‘The Watcher’ wordt genoemd en die op de plaats van de vreemde gebeurtenissen verschijnt net bij de aanvang. Goodis mocht het verhaal leveren voor Black Pudding dat als tagline 172 duister verleden deel i meekreeg: “If you left me alone when I got out of the slammer, I wouldn’t have had to make you kill each other”. Het verhaal is opge- nomen in Hard-Boiled: An Anthology of American Crime Stories en gaat als volgt. Ken Rockland is terug in Philly na negen jaar in San Quentin. Zijn baas was de oorzaak van zijn gevangenschap, want die sloeg hem neer bij een inbraak die ze samen opknapten. Zijn baas was namelijk verliefd op Kens vrouw en kreeg ze ook. Maar zijn terugkomst wordt geen succes, want hij leeft voortdurend op het randje van de armoede. Komt nog bij dat leden van zijn vroegere bende hem willen doden vooraleer hij hen voor de loop heeft. Wan- neer hij wordt belaagd in een goedkoop eethuis kan hij nauwelijks ontsnappen. Hij verbergt zich in de kelder van een huis dat onbe- woonbaar is verklaard. Hij is er echter niet alleen, Tilly is ook daar, ze verbergt zich voor de wereld en haar verleden dat ze verdrinkt in opium. Ze heeft een litteken van haar voorhoofd tot aan haar bovenste lip doordat haar nu dode echtgenoot haar vanuit de derde etage naar beneden kieperde. Zij vertelt haar verhaal, hij vertelt het zijne. Zij zegt dat hij zich moet wreken op zijn vrouw en haar lover, maar hij wil enkel met rust worden gelaten; tot hij zich realiseert dat er maar twee soorten mensen bestaan: zij die de trappen krijgen en zij die de trappen geven. Een ander verhaal van Goodis, The Professional Man, kreeg een regie van Nicholas Kazan met Christian Slater en Bridget Fonda. Het verhaal loopt als volgt. De keiharde baas van een huurmoor- denaar (Slater) valt voor de vrouw van zijn trawant. Wanneer de vrouw de man afwijst, kan de huurmoordenaar haar kant kiezen of die van zijn baas, of is er nog een derde oplossing?

TV-SERIE ‘FALLEN ANGELS’ (1995) Deze serie liep van 1993 tot 1995, maar sloeg 1994 over. The Profes- sional Man werd deze maal verfilmd door Steven Soderbergh met Brendan Fraser, Peter Coyote en Bruce Ramsay. Alleen al aan de namen van de acteurs kun je zien dat hier geen vrouw aan te pas komt; Soderbergh heeft dit meer ‘volwassen’ gemaakt en laat het geheel spelen in een homomilieu. De eerste tien minuten zijn nog het aankijken waard, maar dan begint de scenarist de bal helemaal mis te slaan. Neen, geef mijn portie maar aan Fikkie. david goodis 173

VERHALEN VERSCHENEN IN MAGAZINES

The Devil Keeps a Woman, Ten Story Gang, aug 1939 Knock ’Em-Down Guy, Dime Sports Magazine, jan 1940 Fresh Blood for the Damned, Sinister Stories, mei 1940 Last Patrol of the Brave, Fighting Aces, mei 1940 Sky Coffins for Nazis, Battle Birds, mei 1940 Sky Corpses for Dictators, Fighting Aces, jul 1940 Sky-Meat for the Nazis, Fighting Aces, sept 1940 Lug That Leather!, Dime Sports Magazine, nov 1940 Tramp Champ, Popular Sports Magazine, winter 1941 Killer Ace, The Lone Eagle, feb 1941 Death Rides My Cockpit, Battle Birds, mei 1941 Fight and Be Damned!, Fighting Aces, mei 1941 Diamond Dictator, Sports Winners, jul 1941 Vengeance Patrol, Fighting Aces, jul 1941 Bullets Mean Business, Thrilling Western, sept 1941 The Grudge Runner, Super Sports, okt 1941 Furlough in Hell, Fighting Aces, jan 1942 A Fighter Needs Wings, Fighting Aces, mrt 1942 Spitfire Serenade, RAF Aces, mrt 1942 Death Rides My Wings!, Fighting Aces, sept 1942 Kid Brother, RAF Aces, herfst 1942 Raiders Come Back Alone!, Fighting Aces, nov 1942 Courage Is Silent, Sky Raiders, dec 1942 The Jaguar, Thrilling Adventures, dec 1942 Raiders of the Dawn Patrol, Fighting Aces, jan 1943 The Cloud Wizard, Sky Raiders, feb 1943 Warhawks of the Don, Wings, feb 1943 Only the Brave Return, Fighting Aces, mrt 1943 Twilight Raid, Battle Birds, mei 1943 Beyond Courage, Battle Birds, jul 1943 The Blood of an Englishman, Fighting Aces, sept 1943 Key to the Crooked Cross, Wings, winter 1943 Dusk Is for Dying, Fighting Aces, jan 1944 The Bomber from Brooklyn, Fighting Aces, mrt 1944 Wings of the Free, Battle Birds, mrt 1944 East of Chungking, Air War, lente 1944 The Big Boy from Belmont, Super Sports, apr 1944 174 duister verleden deel i

Wings of the Cobra, Fighting Aces, mei 1944 The Secret Sky, Wings, winter 1944 The Navy Always Knows, Wings, winter 1945 The Warhawks Are Coming, Dare-Devil Aces, mei 1946 Dark Passage, The Saturday Evening Post, 20 jul 1946, (deel 1 van 8) Boches for Breakfast, Dare-Devil Aces, jul 1946 My Boy Was a Comer, Popular Sports Magazine, herfst 1946 Raiders Fight Alone!, Dare-Devil Aces, nov 1946 A Photo and a Voice, G-Men Detective, jan 1947 Achtung – Stormaviks!, Wings, lente 1947 The Cop on the Corner, Popular Detective, sept 1947 Middleweights are Headaches, Thrilling Sports, winter 1947 First Mate, Cosmopolitan, mei 1952 The Blue Sweetheart, Manhunt, apr 1953 Professional Man, Manhunt, okt 1953 Black Pudding, Manhunt, dec 1953 Elisabeth Sanxay Holding: Ten onrechte vergeten

Elisabeth Sanxay Holding (18 juni 1889, Brooklyn New York – 7 februari 1955, Bronx New York) schreef heel wat korte verhalen, maar werd bekend als een van de beste hard-boiled auteurs van haar tijd. Zelfs Raymond Chandler keek naar haar op; in zijn lof zat ook het feit verborgen dat Chandler zichzelf niet zo’n groot auteur vond. De literaire criticus Anthony Boucher (Boucheron/ The World Mystery Convention werd naar hem genoemd) schreef over haar: “For subtlety, realistic conviction, incredible economy, she’s in a class by herself.” Elisabeth werd geboren in een welvarende familie en kon daar- door de beste scholen bezoeken. Dat hielp haar bij het vinden van de juiste man, de Britse diplomaat George E. Holding, met wie ze in 1913 huwde. George werd uitgezonden naar verschillende Latijns-Ameri- kaanse landen, en naar landen van de Caraïben, om uiteindelijk in Bermuda te belanden. Na de pensionering van George ging het paar terug naar New York en de Bronx. Ze kregen twee kinderen (de ene bron spreekt van twee dochters, een andere van een zoon en een dochter). Zoals blijkt uit haar productie beschikt een diplomatenvrouw over veel vrije tijd, en hoe kun je die dan beter invullen dan met het schrijven over je eigen wereld, de gegoede burgerij. Snel na elkaar verschijnen de romantische romans Invincible Minnie (1920), Angelica (1921), Rosaleen Among the Artists (1921), The Unlit Lamp (1922). De beurscrash van 1929 zette een punt achter haar goed geschreven romantische, lijvige romans over het leven in de betere kringen. Iedereen probeerde te overleven en zelfs de jubelende kri- tieken hielpen niet. Elisabeth bekeerde zich tot de misdaadroman en ook daar wist ze haar literaire niveau te handhaven. De ene na de 176 duister verleden deel i andere volgde: Miasma (1929), Dark Power (1930), The Death Wish (1934), The Unfinished Crime (1935), The Strange Crime in Bermuda (1937), The Obstinate Murderer (1938, ook uitgegeven als No Harm Intended), The Girl Who Had To Die (1940), Who’s Afraid? (1940, ook gepubliceerd als Trial By Murder), Speak of the Devil (1941), Kill Joy (1942, ook gepubliceerd met de titel Murder is a Kill-Joy), Lady Killer (1942), The Old Battle Ax (1943), Net of Cobwebs (1945), The Innocent Mrs. Duff (1946), The Blank Wall (1947), Too Many Bottles (1951, ook bekend als The Party Was the Pay-Off), The Virgin Hun- tress (1951), Widow’s Mite (1953). Tientallen, zoniet honderdtallen korte verhalen verschenen in diverse tijdschriften.

THE PRICE OF PLEASURE (1925) Universal REGIE: Edward Sloman NAAR: The Price of Pleasure SCENARIO: J.G. Hawks, Raymond L. Schrock, Marion Orth MET: Virginia Valli, Norman Kerry, Kate Lester, Louise Facenda

Al in 1924 komt Hollywood bij Elisabeth aankloppen. Ze kopen het romantische verhaal The Price of Pleasure. Marion Orth sleutelt wat aan het verhaal en klaar is kees. De film verschijnt in de zalen op 25 maart 1925, uiteraard in zwart-wit, en duurt 70 minu- ten. De twee sterren van de film- maatschappij Universal die samen heel wat films achter de rug hebben, worden gekozen voor de hoofd- rollen. Linnie Randall (Virginia Valli), een winkelmeisje, is de sleur in haar leven beu en zegt dat dan ook hardop. De rijke Garry Schuy- ler (Norman Kerry), die zich heeft vermomd als mecanicien, heeft dit gehoord. Hij nodigt haar uit op een etentje en ze zullen een hele elisabeth sanxay holding 177 gekke week bij elkaar blijven met een huwelijk aan het eind. Maar wanneer Schuylers aristocratische moeder (Kate Lester) terugkomt van Florida is ze het duidelijk oneens met de keuze van haar zoon. Ze maakt het leven van Linnie tot een hel en als Linnie op een dag naar buiten rent, wordt ze bij toeval aangereden door Garry. Ze wordt naar het ziekenhuis gebracht, maar ze geven hem niet veel hoop. Hij zal op een verplichte reis naar Europa vertrekken met zijn moeder. Intussen is Linnie genezen en baart hun kind. Linnie wordt een beroemde danseres en wanneer Garry terugkomt en hoort dat ze nog leeft gaat hij haar opzoeken. Het paar wordt herenigd, hoera!

THE BRIDE COMES HOME (1935) Paramount Pictures REGIE: Wesley Ruggles NAAR: The Bride Comes Home SCENARIO: Claude Binyon MET: Claudette Colbert, Fred McMurray, Robert Young, Edgar Kennedy

Je zou hopen dat de film The Bride Comes Home, van 1935, met knallers als Claudette Colbert (Jeanette Desmereau), Fred McMur- ray (Cyrus Anderson) en Robert Young echt iets wordt, maar… het script van Claude Binyon en de regie van Wesley Ruggles zijn, als je het over honden zou hebben, van het vuilnisbakkenras. Een meisje, lid van de beau monde, wordt door twee mannen gevraagd om als front voor hun nieuw te starten magazine te funge- ren. Maar al vlug zijn ze beiden meer met het meisje bezig dan met het magazine. Waarschijnlijk had iemand bij Paramount het ver- haal gekocht en moest er dan maar een film van worden gemaakt, één van de 700 films die door Paramount werden gemaakt tussen 1929 en 1949.

VOCALIZING 1936 brengt Vocalizing, een kortfilm naar een van de korte verhalen van Holding. Hoofdrol: Edgar Kennedy. Vocalizing is een van de 103 korte films die comedian Kennedy draaide voor RKO, waarin 178 duister verleden deel i

Edgar Kennedy &

hij meestal de doorsneeman speelt. Als je over Kennedy praat, komen al snel namen als Mac Sennett (‘Keystone comedies’), Char- lie Chaplin, Ben Turpin, , Hal Roach, Laurel & Hardy en Gloria Swanson naar voren, allemaal mensen met of voor wie hij werkte.

SEEING NELLIE HOME Seeing Nellie Home uit 1943 is eveneens een kortfilm uit de RKO- geschiedenis, een verhaal van Elisabeth door dezelfde scriptauteurs als Vocalizing, geadapteerd voor de film. In het kort gezegd is het het verhaal van Leon Errol (Leon Errol) die willens nillens de bege- leider is van een aantal dames die hem voor een domoor houden. De titel haalde Elisabeth bij een Amerikaanse song uit 1850.

THE RECKLESS MOMENT (1948) Columbia REGIE: Max Ophüls NAAR: The Blank Wall SCENARIO: Henry Garson, Robert Soderberg MET: James Mason, Geraldine Brooks, Roy Roberts, Joan Bennett, Shepperd Strudwick, David Bair, Henry O’Neill

180 duister verleden deel i

Joan Bennett

Met deze 82 minuten durende zwart-witfilm uit 1948 zitten we eindelijk in het genre dat Elisabeth Sanxay Holding beroemd zal maken, de noir. Het oorspronkelijke boek The Blank Wall verscheen twee jaar daarvoor. Het verhaal: Bea Harper (Geraldine Brooks) heeft een lief, maar dat lief sterft, en Bea’s moeder, Lucia (Joan Bennett) vindt het lijk en denkt dat Bea haar lover heeft gedood. Dan daagt Martin Don- nelly (James Mason) op, die van zijn partner Nagel (Roy Roberts) de opdracht gekregen heeft om Lucia te chanteren omdat er een oog- getuige is. Maar Donnelly wordt verliefd op Lucia en probeert alles op de lange baan te schuiven. Dat pikt Nagel niet en Donnelly doodt hem en vervolgens zichzelf, omdat hij toch geen toekomst ziet in de verhouding met de gehuwde Lucia. Een bijna perfecte film noir die je langs een emotionele roetsj- baan naar het einde leidt.

THE DEEP END (2001) i5 Films REGIE: Scott McGehee, David Siegel NAAR: The Blank Wall SCENARIO: Scott McGehee, David Siegel MET: Tilda Swinton, Goran Visnjic, Jonathan Tucker

In 2001 kwam The Deep End in de zalen, geïnspireerd door het- zelfde boek The Blank Wall. Regisseurs Scott McGehee en David Siegel maakten er echter een ‘moord’ op een homo van. Moeder ontdekt het lichaam van de homovriend van haar zoon en verbergt elisabeth sanxay holding 181 het. Dezelfde mallemolen als in de eerste film begint. En o ja, de namen werden grotendeels veranderd. Was Tilda Swinton als de moeder er niet geweest, dan werd er over deze film nog nauwelijks gesproken.

LA CANDIDE MADAME DUFF (2000) Mocky Delicious Products REGIE: Jean-Pierre Mocky NAAR: The Innocent Mrs. Duff SCENARIO: Jean-Pierre Mocky MET: Jean-Pierre Mocky, Emilie Hebrard, Pierre Cosso, Patricia Barzyk, Alexandra Stewart, Dick Rivers

In mei 1946 kwam de film The Blue Dahlia in de Amerikaanse zalen. Raymond Chandler schreef er een origineel scenario voor. De kritiek was overweldigend goed. Het was ongeveer rond die tijd dat Chandler begon te werken aan de filmadaptatie van The Inno- cent Mrs. Duff van Elisabeth Sanxay Holding, een boek dat hij de studio had aangeraden. Chandler had enorm veel waardering voor de roman én de auteur. Hij schreef later in een brief: “For my money she’s the top suspence writer of them all.” In dezelfde brief schreef hij over zijn ideale roman: “ostensibly a mystery and keeping the spice of mystery, will actually be a novel of character and atmo- sphere with an overtone of violence and fear” en deze definitie past als gegoten op The Innocent Mrs. Duff. Ter informatie: zijn scenario belandde in de grote Hollywood-lade. Misschien was Chandler wel zo gegrepen omdat het hoofdper- sonage, de arrogante, in zichzelf gekeerde, koude en zichzelf mis- leidende Jacob Duff voor het grootste part van de roman dronken rondloopt en dat we 95% van het boek door zijn ogen zien. Chand- ler, zelf alcoholist, kon zich naar alle waarschijnlijkheid herkennen in Duff. Het boek werd in het jaar 2000 dan toch verfilmd door Jean- Pierre Mocky als La candide madame Duff. Hij schreef ook het sce- nario en speelde zelf de aartsmoeilijke rol van Jacob Duff. Dat hij te dik is, is niet zijn schuld, maar de fout van zijn veel jongere vrouw, 182 duister verleden deel i

Regina (Emilie Hebrard), die hem te lekker eten voorzet. Regina is bijna in alles perfect en dat werkt Jacob zo op de zenuwen dat hij begint te drinken, sloten tegelijk. In een moment van halve nuch- terheid vertelt hij aan zijn tante Lou dat hij van Regina wil schei- den, omdat ze volgens hem een minnaar heeft. Tante Lou lacht hem gewoon uit en vertelt erbij dat ze hem uit haar testament schrapt als hij het doet. Dat maakt de zaak er niet beter op. En wanneer hij een deurwaarder stuurt om Regina en haar minnaar – hij vermoedt dat het hun chauffeur is – te betrappen, en die deurwaarder niets kan vaststellen, wordt hij nog versterkt in zijn waan. Steeds meer verliest hij zijn zelfbeheersing: plant zijn vrouw hem te vermoorden zodat ze zijn geld kan erven?; zet zij hun zoon tegen hem op?; spant ze samen met haar tante Lou?; verspreidt ze geruchten in het dorp zodat iedereen hem uitlacht? Is hij in staat te moorden?

TELEVISIE

In de tv-serie Lights Out (1946-1952) die alles bij elkaar 158 afle- veringen van 30 minuten telde, werd in 1951 eveneens een verhaal van Elisabeth verfilmd, Friday the Nineteenth. , Audra Lindley en Joan Taylor dansten op de tonen van regisseur William Corrigan. Verhalen van Edgar Allan Poe, John Collier, Gerald Kersh, Nathaniel Hawthorne en Ira Levin kwamen hier aan bod.

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

Patrick on the Mountain, The Smart Set, jul 1920 The Problem that Perplexed Nicholson, The Smart Set, aug 1920 Angelica, Munsey’s, mei 1921, etc. The Married Man, Munsey’s, dec 1921 The Foreign Woman, Munsey’s, jul 1922 Hanging’s Too Good for Him, Munsey’s, sept 1922 Like a Leopard, Munsey’s, nov 1922 elisabeth sanxay holding 183

The Girl He Picked Up at Coney, Metropolitan Magazine, feb/mrt 1923 The Aforementioned Infant, Munsey’s, mrt 1923 It Seemed Reasonable, Munsey’s, apr 1923 Old Dog Tray, Munsey’s, mei 1923 The Matador, Munsey’s, jun 1923 A Hesitating Cinderella, Munsey’s, jul 1923 The Postponed Wedding, Munsey’s, aug 1923 The Marquis of Carabas, Munsey’s, sept 1923 Out of the Woods, Munsey’s, okt 1923 Benedicta, Munsey’s, dec 1923 Nickie and Pem, Munsey’s, feb 1924 His Remarkable Future, Munsey’s, apr 1924 His Own People, Munsey’s, jul 1924 Who Is This Impossible Person?, Munsey’s, aug 1924 Ye Gods and Little Fishes, The American Magazine, aug 1924 Mr. Martin Swallows the Anchor, Munsey’s, sept 1924 Too French, Munsey’s, jan 1925 The Good Little Pal, Munsey’s, apr 1925 Flowers for Miss Riordan, Munsey’s, mei 1925 Sometimes Things Do Happen, Munsey’s, jun 1925 Miss What’s-Her-Name, Munsey’s, jul 1925 The Long Night, Ladies Home Journal, sept 1925 The Wonderful Little Woman, Munsey’s, sept 1925 As Patrick Henry Said, Munsey’s, okt 1925 The Worst Joke in the World, Munsey’s, nov 1925 As Is, Munsey’s, dec 1925 That’s Not Love, Munsey’s, jan 1926 Rosalie Gets Out of the Cage, The American Magazine, feb 1926 The Thing Beyond Reason, Munsey’s, feb 1926 Dogs Always Know, Munsey’s, mrt 1926 Highfalutin’, Munsey’s, apr 1926 Bonnie Wee Thing, Munsey’s, mei 1926, Vanity, Munsey’s, jun 1926 The Compromising Letter, Munsey’s, jul 1926 Miss Cigale, Munsey’s, aug 1926 Blotted Out, Munsey’s, sept 1926 Human Nature Unmasked, Munsey’s, okt 1926 Home Fires, Munsey’s, dec 1926 The Grateful Lunella, The American Magazine, mei 1927 The Old Ways, Munsey’s, jul 1927 184 duister verleden deel i

By the Light of Day, Munsey’s, aug 1927 For Granted, Munsey’s, nov 1927 Incompatibility, Munsey’s, dec 1927 One Misty Night, The American Magazine, feb 1928 Derelict, Munsey’s, mrt 1928 Half an Hour Late, Woman’s Home Companion, mrt 1928 This Road Is Closed, The American Magazine, apr 1928 Inches and Ells, Munsey’s, jun 1928 It Is a Two-Edged Sword, McCall’s, jun 1928 Outside the Door, The Elks Magazine, okt 1928 A Dinner Date, The American Magazine, jan 1929 Vera’s Superior Smile, Pictorial Review, jan 1929 Without Benefit of Police, Complete Stories, 1 feb 1929 The Sin of Angels, The American Magazine, apr 1929 Dare-Devil, The American Magazine, jun 1929 Little Deeds of Kindness, Liberty, 6 jul 1929 Broken Faith, The American Magazine, okt 1929 Rose-Leaves, Liberty, 18 jan 1930 The Chain of Death, Liberty, 24 mei 1930, etc. The Preposterous Mrs. Manders, Woman’s Home Companion, mrt 1932 The Girl in Armor, Street & Smith’s Detective Story Magazine, aug 1931 It’s All Right for Men, Liberty, 10 okt 1931 Brides of Crime, Street & Smith’s Detective Story Magazine, 7 nov 1931 Hound’s Bay, Street & Smith’s Detective Story Magazine, 26 mrt 1932 The Last Night, The Passing Show, 14 jul 1934 “I Could Brighten Your Life!”, The American Magazine, jan 1935 The Bride Comes Home, Cosmopolitan, feb 1935 Somebody’s Cynthia, Collier’s, 3 aug 1935 Nobody Would Listen, Mystery, aug 1935 Unscathed, Ladies Home Journal, jan 1936 Lost, Redbook, feb 1936 Can Do!, Pictorial Review, jul 1936 Scandal, Woman’s Home Companion, jul 1936 Night Life, Redbook, sept 1936 Third Act, Pictorial Review, apr 1937 Drifting, McCall’s, mei 1937 Wedding Day, Cosmopolitan, sept 1937 The Nicest Little Lunch, Cosmopolitan, nov 1937 Echo of a Careless Voice, McCall’s, jan 1938 elisabeth sanxay holding 185

Illusion, Good Housekeeping, aug 1938 They Take It So Lightly!, Cosmopolitan, okt 1938 Two Passes for the Show, Liberty, 5 nov 1938 So Sort of Proud, Good Housekeeping, mrt 1939 Open that Door, Liberty, 26 aug 1939 Blonde on a Boat, The American Magazine, dec 1939 Late Date, Cosmopolitan, mei 1940 Proposal, McCall’s, mei 1940 Tropical Secretary, The American Magazine, feb 1941 What It Takes, Grit, 9 mrt 1941 Tomorrow’s Not Soon Enough, McCall’s, mrt 1941 The Fearful Night, The American Magazine, jun 1941 Another Baby, Woman’s Home Companion, nov 1941 Not Goodbye But Au Revoir, McCall’s, okt 1942 Bait for a Killer, Collier’s, 30 sept 1944 The Net of Cobwebs, Collier’s, 6 jan 1945, etc. “Be Careful, Mrs. Williams”, Cosmopolitan, jul 1947 People Do Fall Downstairs, Ellery Queen’s Mystery Magazine, aug 1947 The Stranger in the Car, The American Magazine, jul 1949 Farewell, Big Sister, Ellery Queen’s Mystery Magazine, jul 1952 The Death Wish, Cosmopolitan, feb 1953 Glitter of Diamonds, Ellery Queen’s Mystery Magazine, mrt 1955 Very, Very Dark Mink, The Saint Detective Magazine, dec 1956 The Darling Doctor, Alfred Hitchcock’s Mystery Magazine, mrt 1957

Jim Thompson: In Hollywood en elders

“Every time Jim sat down to write, he sliced open his wrists and bled straight onto the page.” David Geffner

Op de achterflap van de Nederlandstalige uitgave van The Killer Inside Me (in 1987 vertaald als De geboren moordenaar) staat een citaat van Stanley Kubrick die over dit boek zei: “Wellicht het meest angstaanjagende en geloofwaardige verhaal van een misdadige, ver- knipte geest dat ik ooit ben tegengekomen.” In het Nederlands ver- schenen ook nog: in 1971 de romanbewerking Ironside en de killer (naar Ironside uit 1967) als Prisma pocket; De ontsnapping (The Getaway), dat een eerste keer verscheen in 1975 en herdrukt werd in dezelfde Ef Leonard-vertaling in 1988; Pop. 1280 in 1989, en De zwendelaars (The grifters) in 1991. Daarnaast verscheen in 2008 ook nog bij Caster- man in de serie Kaliber Bloed- nacht (Savage Night) als grap- hic novel, naar een scenario van Matz en subliem getekend door Miles Hyman. 188 duister verleden deel i

Weinig of geen succes

Als men het hele oeuvre van Thomp- son bekijkt, dan ziet men dat nog geen 25% ervan werd vertaald. Was hij een broodschrijver? Soms wel, als men ziet dat hij een roman brouwde uit een film als The Undefeated – met John Wayne en Rock Hudson. Hij kon in 1970 zijn echte enga- gement, dat al bleek uit zijn eer- ste romans, wel gebruiken voor de ‘novelisation’ van het scenario voor Nothing But a Man dat speelt aan het begin van de jaren zestig in Birming- ham (Alabama) en dat de economi- sche achterstand van de zwarten en hun pogingen om te overleven beschrijft, toen een rariteit in Amerikaanse films. Thompson was sociaal geëngageerd en ooit lid van de communistische partij, maar verbrak op een bepaald ogenblik alle banden. Dat kon communis- tenjager McCarty niet deren en omdat Jim niet wou getuigen werd hij op de blacklist geplaatst. Hij verkeerde daar trouwens in goed gezelschap: Lilian Hellman, Ring Lardner jr., Albert Maltz, Dalton Trumbo en Dashiell Hammett. Deze laatste is de enige noir auteur die ooit, met The Maltese Falcon, de top 100 van thrillerauteurs haalde op de 797 public radio stations van de VS, geen Chandler, geen Thompson. Maar in Engeland plaatste The Times Thompson op 17 april 2008 op de veertiende plaats van hun lijst van de ‘The 50 Greatest Crime Writers’. Hij publiceerde zijn eerste boek in 1942, Now and On Earth, en je kunt duidelijk merken dat hij John Steinbeck en Erskine Caldwell had gelezen. Hierin vertelt hij het verhaal van James Dillon – hij zal deze naam later als pseudoniem gebruiken. Dillon is een bege- nadigd auteur, die samen met zijn familie – moeder, zus, vrouw en drie kinderen – naar San Diego verhuist. Hij werkt in een vliegtuig- fabriek en probeert daarnaast korte verhalen te schrijven en werkt aan een roman. Maar de zus wordt zwanger na een wilde nacht, jim thompson 189 zijn vierjarige dochtertje tiranniseert de hele familie en zijn vrouw denkt met weemoed aan de jaren toen hij een succesvolle jonge auteur was. Zijn tweede roman Heed the Thunder (een eerste druk kun je nu kopen voor 3500 $) speelt aan het begin van de 20e eeuw in Nebraska. De Fargo-familie speelt een belangrijke rol in het stadje Verdon. Lincoln, de patriarch, kwam naar deze landbouwstreek nadat hij tegen de Zuidelijken had gevochten in de burgeroorlog. Zijn farm groeit, maar zijn kinderen krijgen problemen met de spoorwegen, de op- en neergaande prijzen van hun producten en alle nieuwe landbouwmachines. Daarnaast zijn er nog liefdespe- rikelen, geldproblemen en de predikant is ook al niet koosjer. Een verhaal met alle verschrikkingen voor een familie die men zich maar kan indenken. Beide boeken floppen. Ondertussen, tussendoor en tussenin, knapt hij werk op voor verschillende kranten zoals de Los Angeles Mirror en de San Diego Journal. In 1949 verschijnt zijn derde boek, Nothing More than Mur- der. Hiervan staat een film in de steigers. Weer een chef-d’oeuvre à la façon de Thompson, wat betekent dat zijn personages zo echt zijn dat je denkt ze ooit te hebben ontmoet. Nu terug naar de moord in de titel en een klein stadje vol van oplichting, moord, leugen en overspel. Joe Wilmot is mede-eigenaar van een kleine cinema en houdt ervan zijn personeel in de luren te leggen en de vakbond aan zijn laars te lappen. Hij is een arrogante klootzak en probeert een grote oplichtingszaak in elkaar te zetten. Maar een minnares en een verzekeringsagent lopen erg in de weg. Misschien een beetje te veel naar Double Indemnity van James M. Cain gekeken, maar een echte Thompson die driemaal minder woorden nodig heeft dan de hui- dige Grishams, Turows en Ludlums. Zijn latere noir stijl is hier al in de kiem aanwezig. Hij werkt een tijdje voor enkele magazines, wordt de manager van het mannenblad SAGA, maar komt daar in aanvaring met de directie die probeert de vorming van een vakbond tegen te hou- den. Hij heeft weer een nieuw manuscript klaar, The Golden Gizmo, maar niemand wil het. Dus neemt hij een baan aan bij de Police Gazette waarvan hij later zegt “lager kon ik niet vallen”. Zijn agent hoort in de wandelgangen dat een uitgever op zoek is naar boeken 190 duister verleden deel i die de gebonden fase kunnen overslaan en worden gepubliceerd als paperback originals. Twee weken later liggen de eerste hoofd- stukken van The Killer Inside Me op de schrijftafel van de uitge- ver. Dat verschijnt in 1952. Vooraleer 1955 ten einde is, zijn er nog 12 andere noirs gevolgd w.o: The Alcoholics (1953), A Swell-Looking Babe (1954), (1954), Roughneck (1953), Bad Boy (1954) en een herdruk van zijn debuut Now and On Earth; de laatste drie waren sterk autobiografisch. Zijn reputatie ging met sprongen vooruit en al vlug was er After Dark, My Sweet (1955). De noir- en pulpmarkt verplaatst zich, Thompsons uitgever gaat failliet en hij richt zijn blikken op Hollywood.

Stanley Kubrick

Thompsons besluit om naar Hollywood te gaan vond zijn oorzaak in het feit dat zijn familie tijdens de depressie een filmhuis uitbaatte (dat op de fles ging). Stanley Kubrick en Jim Thompson maakten in 1956 samen The Killing waarbij Jim zogezegd instond voor de dialogen, terwijl Stan- ley zogezegd het scenario naar de roman Clean Break van Lionel White voor zijn rekening nam. (Later zouden er nog diverse films naar Whites werk worden gemaakt; de belangrijkste werd Pierrot le fou naar zijn roman Obsession). In werkelijkheid schreef Thompson het hele draaiboek, maar kreeg op het scherm enkel een ‘additional dialogue’-vermelding. Maar zoals voor vele auteurs vóór hem was het geld goed en dan kun je wel enkele vernederingen slikken. Een jaar later werd die samenwerking verdergezet met het controversiële Paths of Glory naar de geniale roman uit 1935 van Humphrey Cobb. Weer stond Thompson in voor het scenario, in samenwerking met Kubrick en Calder Willingham; beide laatsten kregen eerste billing! De film was in Spanje door Franco verboden wegens het antimilitaristische karakter ervan, een verbod dat liep van 1957 tot 1986. Het zou tot 1975 duren voor de film in Fran- rijk werd vertoond, de Duitse overheid hield de vertoning twee jaar tegen en in Engeland werd er duchtig met de schaar gewerkt, hoe- wel hij daar toch een BAFTA nominatie versierde.

192 duister verleden deel i

Het was in die dagen dat Kubrick en Thompson samen het draai- boek schreven voor Lunatic at Large (titel gestolen van J. Storer Clouston’s roman uit 1899 en verfilmd in 1927, verhaal dat zo weird is dat het door Thompson geschreven zou kunnen zijn). Maar het belandde in een lade – Spartacus liep in de weg – en hoewel Kubrick nog van het bestaan ervan afwist, kon hij het niet terugvinden. Dat deed zijn schoonzoon, Philip Hobbs, na zijn dood in 1999. Nu, meer dan tien jaar later, wordt er gewerkt aan een film met het beproefde duo (Iron Man II) Sam Rockwell en Scarlett Johans- son. Het verhaal speelt in het midden van de jaren vijftig in New York City. Een agressieve ex-circushelper, Johnnie Sheppard, pikt een aantrekkelijke vrouw, Joyce, op in een bar die wel door Hopper lijkt geschilderd. Hun nacht samen brengt hen naar een spookach- tige berghut, er is een achtervolging met een auto en nog heel veel meer. Een schitterende scène is een nachtelijke carnaval-episode met Joyce, die verloren liep en angst heeft terwijl ze doorheen het wagenkamp loopt vol met wagens die bevolkt zijn met de Alligator- man, de Vrouw met het Ezelgelaat, het Meisje dat op een dwergaap lijkt en de Menselijke Domkop, die uiteraard vol met spijkers zit. Naast Lunatic zit ook nog de roman Recoil (Terugslag) uit 1958 in de pipeline. Hoofdpersonage is Pat Cosgrove, die net 15 jaar gevan- genis achter de rug heeft voor een bankroof. Hij komt vrij op borg dankzij dokter Luther, een psycholoog die het niet zo nauw neemt en die de plaatselijke politici in zijn zak heeft. Pat is ook niet zo onnozel dat hij niet weet dat Luther plannen met hem heeft. Luther introduceert hem in de betere kringen en bij louche vrouwen. Het wordt allemaal wel een beetje ongeloofwaardig, maar wie trekt zich daar iets van aan, het is van Jim Thompson. Om de status van voorheen te kunnen behouden en vooral zijn drankrekeningen te kunnen betalen, nam Jim onderbetaald televi- siewerk aan. Hij werkte voor series als Tales of Wells Fargo (western), Mackenzie’s Riders (Amerikaanse cavalerie), Convoy (zee-oorlog WO II), Cain’s Hundred (onderwereld-advocaat die zijn jasje keert) en Man Without a Gun (western) en schreef zelfs een aflevering voor Dr. Kildare. Aan zijn zus schreef hij: “Eindelijk heb ik mijn voet tus- sen de televisiedeur en misschien kan ik de kwaliteit wat verhogen. Al wat ik tot nog toe deed is voor Ziv Productions, die de lucht ver- jim thompson 193 ontreinigen met een dozijn idiote series, het is weinig betaald, ze zijn slavendrijvers, maar alles bij elkaar is het niet zo erg.” Thompson kreeg een eerste beroerte in de vroege jaren zestig, maar het schrijven ging hem nog af. Het manuscript dat hij ech- ter onmiddellijk hierna naar zijn literair agent stuurde, kreeg hij prompt terug, omdat deze er kop nog staart aan kon krijgen.

Een leven

James Myers (Jim) Thompson werd geboren op 27 september 1906 in Anadarko, Oklahoma, waar zijn vader sheriff was van Caddo county. Zoals bij een noir auteur hoort, zijn er verhalen die vertel- len dat hij in de gevangenis zelf ter wereld kwam, andere zeggen dan weer dat hij aan de overzijde van de straat werd geboren. Dat- zelfde jaar probeerde pa een zetel in het Amerikaanse congres te halen. Zijn campagneleider maakte echter de ene fout na de andere en tot overmaat van ramp liet hij de muziekkapel een lied van de Noordelijken spelen (‘Marching through Georgia’) in een staat die zuidelijke sympathieën had; als je tweede naam bovendien ook nog eens Sherman is, de naam van de meest gehate generaal der Noor- derlijken die een bloedbad in de stad Atlanta aanrichtte, dan kun je het wel schudden. Enkele jaren later bleek ook nog dat de reke- ningen van pa niet klopten en dat er 31.000 $ verdwenen was. In 1913 verhuisde de familie naar Oklahoma City, waar pa eerst als bedrijfsrevisor aan het werk ging, daarna in de olie belandde en for- tuin maakte om dat fortuin er binnen de kortste keren weer door te draaien. Jim begon te schrijven op zijn veertiende, korte verhalen en grap- pige anekdotes werden gepubliceerd in diverse magazines. Hij vond een baan als piccolo in Fort Worth, waar hij al vlug whisky aan de klanten leverde (tijdens de drooglegging!) en voor de veeleisenden kocht hij in het Mexicaanse stadskwartier marihuana, cocaïne en heroïne. Zijn bijverdiensten overstegen al vlug zijn loon en hij begon zich als een dandy te kleden, wat hem de bijnaam ‘Dolly’ opleverde. Twee jaar nachtwerk, daarbij een dagbaan en nog wat school- lopen kunnen je slopen, vooral als je daarbij dan nog meer dan 194 duister verleden deel i

60 sigaretten per dag erdoor blaast en sloten whisky drinkt. Een zenuwinzinking op zijn negentiende was er het gevolg van, en hij was 20 toen hij weer normaal ging functioneren.

In de olie

In de lente van 1926 vinden we Jim in de olievelden, waar hij nu eens pijpen legde, dan weer hout recupereerde van olieboortorens. Samen met zijn moeder werkt hij in een houten hok en levert warm eten aan uitgehongerde oliewerkers. Wanneer zijn vader zich bij hen voegt, zetten ze samen een zaakje op met het geld dat Jim als auteur verdiende en beginnen zelf naar olie te boren, maar dat mislukt jammerlijk. Deze periode bracht hem genoeg inspiratie om South of Heaven te schrijven. Toen in de jaren 1970 de Hollywood-groten Coppola, Scorsese en Spielberg aan de macht kwamen, was er nog nauwelijks werk voor de oude ratten, maar een jonge acteur, Tony Bill – die het als producer wilde proberen samen met een opko- mende ster, Robert Redford – vroeg hem voor 10.000 $ een draai- boek te schrijven van deze roman, geld dat hij dringend nodig had om medische kosten te betalen. Het script werd echter als te geweld- dadig beschouwd en een tweede door Redford goedgekeurde versie kon niemand bekoren, dus verdween het hele zootje in de kast en kreeg Jim uiteindelijk 10 armzalige dollar na een door hem gevoerd proces. In het boek Savage Art over leven en werk van Thompson zegt zijn dochter Sharon: “To this day I think that wat happened with South of Heaven was partially to blame for his death. That really was the end for my father.” Jim keert terug naar het hotelwerk en in 1929 wordt zijn eerste ‘ernstige’ schrijven, Oil Field Vignettes, onder het pseudoniem James Dillon in Texas Monthly gepubliceerd. Dat helpt hem aan de uni- versiteit van Nebraska te komen waar een programma loopt voor schrandere laaggestudeerden en hij het diploma van landbouw- schrijver haalde. Om de herfstperiode van 1931 te kunnen betalen, leent hij geld van een prof. Maar de depressie komt aanrollen als een tsunami en in oktober stopt Jim de lessen. Ondertussen was Jim op 16 september 1931 in Marysville jim thompson 195 getrouwd met Alberta Hesse. Het paar was ervandoor gegaan omdat Alberta’s ouders tegen hun huwelijk waren. Ze waren de grens naar Kansas overgestoken en na de trouwceremonie gingen ze een ijsje eten, bezochten een modeshow en gingen later op de avond naar de Jozef von Sternberg-film An American Tragedy naar de roman van Theodore Dreiser. Vervolgens ging zij naar haar thuis en hij naar zijn thuis. In april 1932 trouwen ze voor de kerk, terwijl hun eerste kind reeds op komst is. Later kwamen er nog twee kinderen.

De eindjes knopen

Een aantal jaren kon Jim de eindjes aan elkaar knopen met het schrijven van zijn persoonlijke kijk op waar gebeurde misdaden. Zijn vrouw en zus zochten in krantenarchieven naar moorden die interessant waren voor Jim. Daarmee scherpte de toekomstige noir schrijver zijn tanden en ontwikkelde hij zijn stijl. In de jaren 1930 haalden die magazines een grote oplage en betaalden behoorlijk. Rond 1935, de gevolgen van de Grote Depressie waren nog lang niet verteerd, ging hij werken in het Oklahoma Federal Writers Project en werd al vlug eindredacteur van een reisgids voor Oklahoma. Daar begonnen ook zijn banden met de communistische partij, die hij al in 1938 zal verlaten. Alsof zijn Hollywood-avonturen met Kubrick en Robert Redford nog niet genoeg vernedering hadden gebracht, kwam Steve McQueen op de proppen. Steve, die de The Getaway wilde maken, en zijn producer benaderden Peter Bogdanovich, maar die had het te druk. De volgende was Sam Peckinpah en Jim kon zich daar hele- maal in vinden, want Sam was uit hetzelfde hout gesneden als hij- zelf, een zuipschuit die de harde kanten van het leven had gezien. Hij sloofde zich gedurende vier maanden uit op een scenario, een zogenaamde novelisation ervan, eventuele bijkomende scènes, kortom zijn werk was af. Toen bekeken Steve en Sam het geheel en waren geschokt over de eindscène, zoals ze in het boek is beschre- ven, waar Doc McCoy en zijn vrouw afdalen in een lichamelijke en geestelijke hel. Thompson kreeg de zak en werd vervangen door Walter Hill, die bekend was bij Steve doordat hij zowel in The Tho-

jim thompson 197 mas Crown Affair als in Bullitt second assistent director was en daarbovenop net het succesvolle Bill Cosby & Robert Culp-vehikel Hickey & Boggs had geschreven. Thompson vroeg zich af waar de ruige Peckinpah was gebleven, maar McQueen deelde de lakens uit, waarschijnlijk onder invloed van zijn co-star en latere vrouw Ali McGraw. Thompson werd niet eens op de eindgeneriek vermeld. Een ander filmavontuur dat niet doorging was dat met de Franse filmverdeler Pierre Rissient, die erin geslaagd was een productie- huis te overtuigen om de filmrechten te kopen van het op dat ogen- blik nog onvoltooide White Mother, Black Son. Thompson werd naar Parijs uitgenodigd om daar het boek te voltooien. Hij leed op dat ogenblik aan bloedende maagzweren en herstelde van een her- seninfarct, maar hij wilde het zuipen niet laten en na tien dagen van geknoei lieten de producers hem weten dat het zo niet verder kon. Gedaan filmavontuur.

Het einde

Twee jaar voor zijn dood vroeg regisseur Dick Richards, een bewon- deraar van zijn werk, Thompson om een rolletje te vertolken in de derde filmversie van Raymond Chandlers Farewell My Lovely, met Robert Mitchum als Philip Marlowe. Jim speelt rechter Bax- ter Grayle op een erg geloofwaardige manier. Deze rol leverde hem een lidmaatschap op van de Screen Actors Guild, waar gratis medi- sche hulp inbegrepen was, wat de volgende maanden goed van pas kwam omdat hij door de ene beroerte na de andere werd getroffen. Op de vooravond van Goede Vrijdag (7 april 1977) kwam het einde. Hij kon niet meer spreken of schrijven en besloot dan maar om niet meer te eten tot hij eraan doodging. Aan zijn zijde Alberta, zijn toegewijde vrouw en muze gedurende 46 jaar. Ze leefden in een sober appartementje op Hollywood Boulevard, niet ver van de ‘Walk Of Fame’. Op zijn begrafenis daagde nauwelijks iemand op, ten eerste omdat er een drukfout in zijn overlijdensbericht was geslopen, ten tweede: who the fuck was Thompson voor Hollywood? Zijn vroegere uitgever en goede vriend, Arnold Hano, zei na de begrafenis dat het einde van Jim Thompson was zoals hijzelf het 198 duister verleden deel i dikwijls in zijn boeken beschreef: een alcoholverslaafde die van het ene baantje naar het andere sukkelt en een trage, obscure dood sterft, zonder dat iemand ook maar even een traan wegpinkt. It was just another Jim Thompson story.

Volledige filmografie

THE KILLING (1956) – dialoog

PATHS OF GLORY (1957) – ten onrechte niet opgenomen in de credits

THE GETAWAY (1972) First Artists, Solar Productions, Foster-Brower Productions REGIE: Sam Peckinpah SCENARIO: Walter Hill MET: Steve McQueen, Ali McGraw, Ben Johnson

Bankrover Doc McCoy is het gevangenisleven spuugzat en besluit met Sheriff Beynon in zee te gaan door nog een bank te beroven in ruil voor zijn vrijheid. Maar de bankroof loopt niet helemaal zoals bedoeld en ook zijn mede- bankrover blijkt niet te vertrouwen. Samen met zijn vrouw probeert hij het dorpje El Paso te bereiken om de mensen van de sheriff te ontmoeten.

(Thompson was helemaal niet te spreken over deze film, vooral over de wijziging van het einde. Ali McGraw (haar afgrijselijke ‘acteer- prestatie’ daargelaten) is zo verkeerd als Carol dat het bijna om te lachen is. Dat kon echter niet beletten dat de film in 1972 als vijfde jim thompson 199 eindigde op de lijst van beste ontvangsten. Sam Peckinpah, die de film zag nadat McQueen de final cut had gedaan, verklaarde: “Dit is mijn film niet!”)

THE KILLER INSIDE ME (1976) DEVI REGIE: Burt Kennedy NAAR: The Killer Inside Me SCENARIO: Edward Mann, Robert Chamblee MET: Stacy Keach, Don Stroud, Susan Tyrrell

Lou Ford is de enige zoon van een leraar en een lera- res, die tegen hun wensen in sheriff is geworden. Hij weet met zijn gedegen kennis en vriendelijke voorkomen uit- stekend te laveren tussen de verschillende groepen bin- nen de gemeenschap, en hij heeft een relatie met een lerares. Maar Lou wordt geplaagd door zijn verleden, en wanneer hij voor een invloedrijk man een hoertje de stad moet uit jagen omdat diens zoon het met haar heeft aangelegd, lopen alle omstandigheden samen en barst er iets in hem.

(De tweede film die Thompson bij leven gemaakt zag, was weer een teleurstelling. Volgens zijn dochter Sharon was dit volgens haar vader een ‘bad deal’.) 200 duister verleden deel i

SERIE NOIRE (1979) Prospectacle, Gaumont REGIE: Alain Corneau NAAR: A Hell of a Woman SCENARIO: Georges Perec, Alain Corneau MET: Patrick Dewaere, Marie Trintignant, Myriam Boyer

Een vertegenwoordiger van een postorderbedrijf krijgt van een oude vrouw in een voorstad in ruil voor een ochtendjas haar zeventienjarige nichtje aangeboden. Het meisje hecht zich onmiddellijk aan hem. Hij gaat zich voor haar steeds verder in de nesten werken wat uiteindelijk leidt tot het plegen van meerdere moorden. Desondanks blijft hij het meisje een droomtoekomst voor- spiegelen. (Een van de merkwaardigste Franse noirs waarin vooral de surrealistische humor opvalt. De nonsensicale woor- den en uitdrukkingen die Georges Perec – zoon van Poolse joden wiens vader sneuvelde in 1940 en wiens moeder werd vergast – in de mond van Patrick Dewaere legde, zijn een ode aan schrijver Thompson.)

COUP DE TORCHON (1981) Les Films de la Tour, Films A2, Little Bear REGIE: Bertrand Tavernier NAAR: Pop 1280 SCENARIO: Bertrand Tavernier, Jean Aurenche MET: Philippe Noiret, Isabelle Huppert, Stéphane Audran

Cordier, futloze ordehandhaver en mikpunt van spot in een West- Afrikaans stadje in 1938, ondergaat een complete karaktertrans- jim thompson 201

formatie wanneer hij twee pooiers neerschiet. Hij ontpopt zich van dan af als een ware wraakengel en rekent af met iedereen die hem iets in de weg heeft gelegd, inclusief zijn vrouw en zijn maîtresse (Huppert). Tavernier baseerde deze zwarte komedie op de roman Pop. 1280 van Jim Thompson en verplaatste de actie van het Diepe Amerikaanse Zuiden naar Frans- koloniaal Afrika. (Op de keper beschouwd is dit een herschreven versie van zijn grootste succes: The Killer Inside Me, die door velen beschouwd wordt als de beste adaptatie ooit van een Jim Thompson-verhaal. De film ‘Cop Land’ – met Sylvester Stallone – speelt gedeeltelijk in het fictieve Garrison in New Jersey, het “Welcome to Garrison”-bord dat aan de grens van het stadje staat, vertelt ons dat er 1280 inwoners zijn.)

THE KILL-OFF (1989) Palace Pictures REGIE: Maggie Greenwald NAAR: The Kill-Off SCENARIO: Maggie Greenwald MET: Loretta Gross, Andrew Lee Barrett, Jackson Sims

Ralph is gelukkig getrouwd met Luane en heeft een goede baan als conciërge van een school. Op een dag krijgt Ralph bezoek van een van zijn vroegere vrienden, een beruchte drugsdealer die Ralph weer op het slechte pad brengt (De tweede film van Maggie Green- 202 duister verleden deel i wald. Met een rist van onbekende sterren, maar allen gekozen zoals Thompson het zou hebben gewenst. De dochter, de gossip, de stripper, de moord, alles perfect in beeld gebracht door cameraman Declan Quinn.)

THE GRIFTERS (1990) Cineplex-Odeon Films REGIE: Stephen Frears NAAR: The Grifters SCENARIO: Donald E. Westlake MET: John Cusack, Angelica Huston, Annette Bening

Lilly Dillon is een professio- nele oplichtster die in opdracht van een louche bookmaker geld inzet op de wedrennen om zo de winstuitkeringen per paard te beïnvloeden. Haar zoon Roy is een kleine bedrieger, die ze in acht jaar niet heeft gezien. Wanneer zijn poging om een barman te tillen mislukt, slaat deze hem in elkaar met een honkbal- knuppel. Lilly vindt haar zoon zieltogend terug en laat hem opnemen in een ziekenhuis. Hier maakt ze kennis met Roys liefje Myra, een verleidster aan wie ze onmiddellijk een hekel heeft. Door de zorgen voor haar zoon mist ze een belangrijke race. De maffiose bookmaker Bobo Justus straft haar door haar hand te verbranden met een sigaar. Na Roys genezing vertrouwt Myra hem toe dat ze ook erva- ring heeft in oplichting en vraagt ze hem mee te werken in grotere zwendelpraktijken. Wanneer Roy weigert hierop in te gaan, wijt ze dit aan de invloed van diens moeder. Ze bedenkt een plan om zich te wreken op Lily. jim thompson 203

(De film geeft perfect de seksuele spanning tussen de drie hoofdperso- nages weer. Lily (Angelica Huston) wil niet enkel Roys’ (John Cusack) lichaam maar ook zijn ziel, ondanks het feit dat ze zijn moeder is (ze was 14 bij zijn geboorte). En dan is er Myra (Annette Bening). In Thompsons wereld is het zo dat wanneer iemand wint, er iemand anders sterft.)

AFTER DARK, MY SWEET (1990) Avenue Pictures Productions REGIE: James Foley NAAR: After Dark, My Sweet SCENARIO: Robert Redlin, James Foley MET: Jason Patric, Rocky Giordani, Rachel Ward, Bruce Dern

Kevin ‘kid’ Collins, een ex-bokser, ontsnapt uit een gekkenhuis. Hij ontmoet een weduwe die hem ervan overtuigt om haar te helpen met het opknappen van het huis dat haar ex-man heeft nagela- ten. Samen gaan ze daarna naar haar oom toe die hen beiden wil gebruiken voor een ontvoering. De ex-bokser begint te twijfelen of hij zijn medewerking zal verlenen. (In tegenstelling tot vele andere films, volgt deze verbazend goed het originele boek.)

THE GETAWAY (1994) Universal Pictures, Largo Entertainment, JVC Entertainment Networks REGIE: Roger Donaldson SCENARIO: Walter Hill, Amy Holden Jones MET: Alec Baldwin, Kim Basinger, Michael Madsen, James Woods

Doc en Carol McCoy zijn gespecialiseerd in het plegen van bank- overvallen. Als Doc door een valstrik in een smerige Mexicaanse gevangenis terechtkomt, moet Carol de hulp inroepen van gang- sterbaas Jack Benyon om hem weer vrij te krijgen. In ruil voor zijn hulp moeten Carol en Doc een grote overval voor Benyon plegen. Wanneer de overval eindigt in een schietpartij met dodelijke slacht- 204 duister verleden deel i offers, en zij tijdens hun vlucht ternauwernood aan allerlei hinder- lagen weten te ontsnappen, lijkt alles erop dat de twee door iemand verraden zijn. (Deze versie met de echtgenoten Alec Baldwin en Kim Basinger is eveneens gebaseerd – met aanpassingen – op het Walter Hill-script, maar dichter bij Thompson wat seks en partnership betreft, maar het barslechte einde blijft behouden, naast een heleboel andere clichés.)

HIT ME (1996) Slough Pond REGIE: Steven Shainberg NAAR: A Swell-Looking Babe SCENARIO: Denis Johnson MET: Elias Koteas, Laure Marsac, Jay Leggett

Sonny heeft al jaren hetzelfde baantje in een hotel. Wanneer hij Monique ontmoet veran- dert zijn leven: hij slaat haar per ongeluk, zij dreigt om hem te laten ontslaan als hij haar geen 5000 dollar geeft, waardoor Sonny gedwongen wordt om medewerking te verlenen aan de beroving van enkele gangsters tijdens hun pokeravondje. (Weer een troep toen nog onbekende acteurs en jammer genoeg verspild talent want de film werkt langs geen kanten. Thompson draait zich om in het graf.) jim thompson 205

THIS WORLD, THEN THE FIREWORKS (1997) REGIE: Michael Oblowitz NAAR: This World, Then the Fireworks SCENARIO: Larry Gross MET: Philip Loch, Elis Imboden, Christian Durango

Amerika, jaren 1950. Nadat hij een corruptiezaak bij de lokale poli- tie heeft blootgelegd, moet journalist en oplichter Marty Lakewood zijn gezin en woonplaats verlaten. Hij gaat naar z’n geboortestad, waar zijn fanatiek religieuze moeder en zus Carol wonen. Wanneer Marty de gefrustreerde politievrouw Lois Archer ontmoet, ziet hij hierin een oplossing voor de geldnood waarin hij en zijn zus verke- ren (Een R-rating voor nogal wat geweld, seks en grove taal, wat eigenlijk de werkelijke stijl van Thompson dicht benadert. Er hangt ook nog wat incest in de lucht. Regisseur Oblowitz was blijkbaar verzot op de fifties, want de hele film straalt de sfeer uit van de zwart-witfilms van die tijd. De cast is een groep illustere onbekenden, maar ze spelen iedere grote Hollywoodster zo van de planken.)

THE KILLER INSIDE ME (2010) REGIE: Michael Winterbottom NAAR: The Killer Inside Me SCENARIO: John Curran MET: Casey Affleck, Kate Hudson, Jessica Alba

Iedereen denkt dat Lou Ford (Casey Affleck) een goede man is. Hij is sheriff in een stadje in West- Texas en leidt een onopvallend leven, maar wat niemand weet is dat hij een psychopathische moor- denaar is. Lou is een echte socio- paat en zorgt er steeds voor dat niemand zijn geheim ontdekt. 206 duister verleden deel i

Maar wanneer de bewijzen steeds vaker in zijn richting wijzen, wordt hij verplicht om nog meer moorden te plegen... Deze ijzingwekkende misdaadthriller van Michael Winterbot- tom, die enkele extreem gewelddadige scènes bevat, is gebaseerd op de gelijknamige controversiële pulproman die Jim Thompson begin jaren vijftig schreef. (Toen deze film in het voorjaar van 2010 op filmfestivals werd ver- toond, waren veel toeschouwers erg verontwaardigd en sommigen verlieten de zaal, kotsend van de manier waarop de antiheld twee vrouwen tot pulp slaat. Bij nabesprekingen werd de regisseur aan- gevallen op zijn wansmaak en waren de woorden feminisme, huma- nisme en geweld niet van de lucht. Maar wat heeft Michael Winter- bottom gedaan: hij heeft de schitterende roman van Jim Thompson haast fetisjistisch verfilmd. Het boek bevat al de redenen waarom pulp bestond en bestaat: luguber, huiveringwekkend en sensationeel, alles wat de goegemeente niet zo graag ziet. Wat de acteurs betreft, ze zijn gewoon geweldig: Casey Affleck is perfect gecast met zijn iets te hoge stemmetje dat gevaar verraadt, net zoals Jessica Alba die de engelachtige hoer Joyce Lakeland gestalte geeft. Ga dat zien, ga dat zien.)

NOTHING MORE THAN MURDER (Film in ontwikkeling) Soms is het zo dat een man en een vrouw elkaar liefhebben en haten in gelijke mate, zodat ze niet bij elkaar kunnen blij- ven, maar elkaar ook niet kunnen verlaten. Zulke huwe- lijken eindigen dikwijls in moord, en sommige moorden maken die banden van liefde en haat alleen maar sterker. jim thompson 207

RECOIL (Film in ontwikkeling) Pat Cosgrove was een veroordeelde in de meest gevreesde gevange- nis van de staat, en Doc Luther bezorgde hem zijn vrijheid. Cosgrove was liefdeloos opgegroeid en Luther gaf hem twee minaressen, een van hen de mooie mevrouw Luther. Cosgrove had zijn leven aan Luther te danken… en nu wilde Luther wat van hem hebben.

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

Blood from a Turnip, Collier’s, 20 dec 1952 Prowlers in the Pear Trees, Mercury Mystery Book-Magazine, mrt 1956 The Flaw in the System, Ellery Queen’s Mystery Magazine, jul 1956 The Cellini Chalice, Alfred Hitchcock’s Mystery Magazine, dec 1956 The Frightening Frammis, Alfred Hitchcock’s Mystery Magazine, feb 1957 Exactly What Happened, Ellery Queen’s Mystery Magazine, apr 1967

BIBLIOGRAFIE

Now and on Earth (1942) Heed the Thunder (alternatieve titel Sins of the Fathers) (1946) (1949) The Killer Inside Me (1952) Cropper’s Cabin (1952) Recoil (1953) The Alcoholics (1953) Savage Night (1953) – als graphic novel Nuit de fureur verschenen, met tekeningen van Miles Hyman naar een scenario van Matz (Alexis Nolent) Bad Boy (1953) (1953) The Golden Gizmo (ook bekend als The Golden Sinner) (1954) Roughneck (1954) A Swell-Looking Babe (1954) A Hell of a Woman (1954) (1954) 208 duister verleden deel i

After Dark, My Sweet (1955) The Kill-Off (1957) (1957) The Getaway (1958) (1961) The Grifters (1963) Nothing But a Man (1964) – romanbewerking van de gelijknamige film, die behoorlijk hoog staat op de lijst van de Black Classic Movie. Pop. 1280 (1964) Texas By the Tail (1965) South of Heaven (1967) The Undefeated (1969) – romanbewerking van een film met John Wayne Nothing But a Man (1970) Child of Rage (1972) King Blood (1973) Fireworks: The Lost Writings of Jim Thompson (1988) The Rip-Off (1989) Abraham Grace Merritt: Verloren beschavingen en afschuwelijke monsters

Merritt werd geboren in Beverly, New Jersey op 20 januari 1884. Toen hij tien was verhuisde de familie naar Philadelphia, Pennsyl- vania. Hij studeerde rechten, maar de journalistiek trok hem meer. Hij werd correspondent, later assistent-uitgever van The American Weekly, een zondagse bijlage bij de concurrerende kranten van Joseph Pulitzer en William Randolph Hearst: New York World en New York Journal. Hij deed dit werk van 1912 tot 1937 onder Mor- rill Goddard en vanaf 1937 tot aan zijn dood in 1943 was hij de uit- gever. Dat het blad invloedrijk was kun je wel stellen als je weet dat er 50.000.000 lezers waren.

Detail van een illustratie van Hannes Blok 210 duister verleden deel i

Als uitgever huurde hij in 1938 Virgil Finlay (23 juli 1914 – 18 januari 1971) in die in 1935 als illustrator van pulp fantasy, sciencefiction en horror onmiddellijke roem kende. Ook Hannes Bok, pseudoniem voor Wayne Francis Woodard (2 juli 1914 – 11 april 1964), de Amerikaanse artiest en illustrator, amateur astro- loog en auteur van fantasy fiction en poëzie, leverde regelmatig werk voor hem. Bok schilderde bijna 150 omslagen voor diverse scifi-, fantasy- en detectivemagazines en daarbij was hij ook de leve- rancier van honderdan zwart-witillustraties. Ook het werk van zuster Elizabeth Kenny (20 september 1880 – 30 november 1952) in verband met polio (kinderverlamming) kon op zijn steun rekenen. Kenny was een niet-gediplomeerde verpleeg- ster die een totaal nieuwe behandeling van polio verdedigde vooral- eer er ooit sprake was van inenting. Ze ontdekte dat de spieren die werden aangevallen door de polio beter konden worden door oefe- ningen in plaats van immobiel te blijven. Kenny’s principes lagen aan de basis van het ontstaan van physiotherapie.

Financieel succes

Merritt was een van de bestbetaalde journalisten van zijn tijd: in 1919 verdiende hij jaarlijks 25.000 $ (huidige waarde: 333.250 $) en aan het eind van zijn leven had hij een jaarwedde van 100.000 $ (huidige waarde: 1.333.330 $). Zijn financiële succes stelde hem in de gelegenheid om verre reizen te maken, hij investeerde in onroe- rend goed in Jamaica en Ecuador, hield er exotische hobby’s op na zoals orchideeën en planten die gelinkt werden met hekserij en magie: monnikskap, wolfswortel, doornappel, peyote en cannabis. Zijn werk als romanschrijver was eigenlijk een “zijspoor” en dat is waarschijnlijk de oorzaak dat er zo weinig van hem verscheen. Hij was sterk beïnvloed door de Engelse auteur Henry Rider Hag- gard (King Salomon’s Mines), de Amerikaanse artiest en schrijver Robert W. Chambers (The King in Yellow) en Gertrude Barrows Bennett (schrijvend onder het pseudoniem Francis Stevens), deze laatste leverde hem zijn eerste stijlelementen en onderwerpen. H.P. Lovecraft had erg vleiende woorden over voor Stevens, over haar abraham grace merritt 211

roman Claimed zei hij: “One of the strangest and most compelling science fantasy novels you will every read.” Over The Citadel of Fear: “Wonderful and tragic allegory … amazing and thrilling scenes … masterful … huge mystery, gigantic tragedy, and original and extraordinary situations…” Merritts verhalen draaien meestal om de normale onderwer- pen van de pulpmagazines: verloren beschavingen, afschuwelijke monsters enz. Zijn helden zijn dappere Ieren of Scandinaven, zijn schurken verraderlijke Duitsers of Russen en zijn heldinnen heb- ben meestal de maagdelijke staat, zijn mysterieus en gaan schaars gekleed over hun voluptueze vormen. Wat Merritt onderscheidt van andere typische pulpauteurs is zijn weelderige, bloemrijke stijl en zijn diepgaande soms wel ver- moeiende voorkeur voor met bijvoeglijke naamwoorden overladen details. Merritts voorliefde voor minitieuze beschrijvingen vor- men een perfecte aanvulling bij het pointillisme van Bok. Wat hem niet onderscheidde van andere pulpauteurs waren de verschillende pseudoniemen die hij gebruikte: Abraham Merritt, W. Fenimore, Abe Merritt. 212 duister verleden deel i

Op de top van zijn kunnen

H.P. Lovecraft werd zwaar beïnvloed door Merritt, net zoals Richard Shaver (The Shaver Mystery) en in zijn regelmatige mede- werker Hannes Bok had Merritt een van zijn grootste bewonde- raars. Michael Moorcock (Elric of Melniboné) en illustrator James Cawthorn stellen dat The Ship of Ishtar en Dwellers in the Mirage twee van de beste verhalen zijn die in hun boek Fantasy: the 100 Best Books verschenen en vertellen erbij dat het Merritt was op de top van zijn kunnen. Gary Gygax, de ontwerper van Dungeons and Dragons zette Merritt in ‘Appendix N’ van de Dungeon Masters Guide en verklaarde in diverse interviews dat Merritt een van zijn favoriete fantasy auteurs was. Merritt beloofde tweemaal eeuwige trouw, de eerste maal in 1910 aan Eleanore Ratcliffe, het paar adopteerde een dochter. Een tweede huwelijksbootje was er in 1930 dat hij deelde met Eleanor H. John- son. Ze bewoonden een landgoed in Hollis Park Gardens op Long Island, waar hij een bijzonder grote verzameling wapens herbergde, naast snijwerk en primitieve maskers die hij meebracht van zijn reizen, en daarnaast ook nog een immense bibliotheek met occulte literatuur die wel over de 5000 boeken bevatte. Merritt stierf aan een hartaanval in zijn winterverblijf in Indian Rocks Beach, Florida in 1943.

FILMS

SEVEN FOOTPRINTS TO SATAN (1929) First National Pictures REGIE: Benjamin Christensen NAAR: Seven Footprints to Satan SCENARIO: Benjamin Christensen, Cornell Woolrich MET: Thelma Todd, Creighton Hale en Sheldon Lewis

Deze stille film met tussentitels is behoorlijk griezelig. De brildra- gende avonturier James ‘Jim’ Kirkwell en zijn verloofde Eve raken opgesloten in een mysterieus huis nadat er paniek uitbrak op een abraham grace merritt 213 partijtje van de hoge kringen. Daar worden ze gekidnapt en opge- sloten in een enorm huis dat overal geheime panelen heeft, daarbij lopen er mensen die graag martelen, moordenaars en een gorilla vrij in rond. Een mystieke Chinees, een dwerg en een op een aap lijkende mens – het kan ook het omgekeerde zijn – vertellen hen dat ze onwillige gasten zijn in het huis van Satan en dat ze betrokken zijn in een dodelijk spel… De film heeft de razende vaart van een slapstick, hoewel hij niet zo bedoeld is. Met de glijdende boekenkasten die geheime toegan- gen verbergen en de verborgen panelen kun je je in een tekenfilm wanen. De plotwendingen blijven trouw aan de voorschriften van het pulpgenre, hoewel er nogal wat wordt afgeweken van het oor- spronkelijke boek. Maar je kunt er evenveel plezier aan beleven als aan de tijdgenoten The Cat and the Canary (1927) – ook met Creighton Hale – en de even rijk aan gebeurtenissen zijnde The Bat Whispers (1930) naar een toneelstuk van Mary Roberts Rhinehart en Avery Hopwood, en The Monster met Lon Chaney. Regisseur Christensen had al enige vervaring. In zijn thuisland, Denemarken, had hij al de uitzonderlijke Häxan (1922) op zijn diploma staan, een verhaal over hekserij en demonen dat je van streek brengt, waarin duivels en hun aan- bidders een grote rol spelen. De subtiele cameravoering en het meesterlijke gebruik van schaduwen was uiter- aard ook Hollywood opge- vallen. Hij werkte ook mee aan de epische adaptatie van Mysterious Island (1929) naar Jules Verne, die snel werd omgezet naar geluids- film, omdat The Jazz Singer zich ondertussen had aange- diend. 214 duister verleden deel i

THE DEVIL-DOLL (1936) Metro Goldwyn Mayer REGIE: Tod Browning NAAR: Burn Witch Burn! SCENARIO: , Erich von Stroheim en Guy Endore (pseudoniem voor Samuel Goldstein, die zich tijdens de communistenjacht van de MacCarthyperiode aandiende als front voor de blacklisted Dalton Trumbo, later zelf ook op de blacklist terechtkwam en een tijdje de naam van zijn zwager Harry Relis gebruikte). MET: Lionel Barrymore, Maureen O’Sullivan.

Voormalig bankdirecteur Paul Lavond ontsnapt, samen met zijn bejaarde celmaat Marcel, uit de gevangenis van Duivelseiland, na zeventien jaar achter de tralies te hebben doorgebracht. Het tweetal vindt onderdak in een afgelegen huisje waar ze worden opgewacht door Malita, de vrouw van Marcel, die het vroegere werk van Mar- cel, honden “shrinken”, heeft voortgezet. Marcel sterft al snel en Lavond heeft zich ondertussen diens experimenten eigen gemaakt en wil ze gebruiken om wraak te nemen op zijn voormalige venno- ten die hem van moord en een overval hebben beschuldigd en die ondertussen zijn zijn bank en zijn fortuin hebben overgenomen. Samen met Malita gaat hij terug naar Parijs, vermomd als een gebogen oude vrouw, met grijze pruik, oorringen en een jurk. Wie zei hem ooit dat je je best verbergt op de plek waar ze je het minst abraham grace merritt 215 verwachten? Hij begint een poppenzaak. De gekrompen figuurtjes van mensen, die hij controleert met zijn geest, zullen zijn wraak op de bankiers Radin, Coulvet en Matin moeten voltrekken. Regisseur Browning zal Lavond nooit toestaan om de schurk van de film te worden, want Lavonds motief is hem ingegeven door zijn liefde voor zijn dochter Lorraine, die hem haat omdat ze hem verantwoordelijk acht voor de zelfmoord van haar moeder. Ook in zijn andere films was Browning steeds aangetrokken door mensen die anders zijn. Zijn films spelen zich dikwijls in een circus of op een kermis. Misleiding is een veel voorkomend thema in zijn films; je kunt zijn films ongewoon vinden, maar ook zien als commentaar op de menselijke gedragingen. Freaks (1932) is daar een voorbeeld van. The Devil-Doll kun je het best rangschikken op het schap van de meesterwerkjes van de camp.

GEPUBLICEERDE VERHALEN IN MAGAZINES

The Wind Trail (gedicht) The Smart Set maart 1910 en Pulpdom, mrt 2002 Through the Dragon Glass (kortverhaal) All-Story Weekly, 14 nov 1917 The People of the Pit (kortverhaal) All-Story Weekly, 5 jan 1918 The Moon Pool (novelle) All-Story Weekly, 22 jun 1918 [Walter Goodwin] The Conquest of the Moon Pool (segment) All-Story Weekly, 15 feb 1919, etc. [Walter Goodwin] Three Lines of Old French (kortverhaal) All-Story Weekly, 9 aug 1919 The Metal Monster (segment) Argosy All-Story Weekly, 7 aug 1920, etc. [Walter Goodwin] The Face in the Abyss (novelle) Argosy All-Story Weekly, 8 sept 1923 [Nicholas Graydon] The Ship of Ishtar (roman) Argosy All-Story Weekly, 8 nov 1924 (+5) herverschenen in Argosy, 5/12/19/26 nov, 3 dec 1938 The Woman in the Wood (kortverhaal) Weird Tales, aug 1926 Seven Footprints to Satan (segment) Argosy All-Story Weekly, 2 jul 1927, gewijzigde versie in Argosy, 24 jun, 1 jul, 8 jul, 15 jul, 22 jul 1939 Metal Emperor (segment) Science and Invention, nov 1927, etc. – herverschenen in: The Fantastic Collector, nov 1996 en Pulpdom, jan, maart, april, mei, jul, sept, okt, nov, dec 1997, feb 1998 216 duister verleden deel i

The Snake Mother (segment) Argosy, 25 okt 1930, etc. The Dwellers in the Mirage (segment) Argosy, 23 jan 1932, etc. Burn, Witch, Burn (segment) Argosy, 22 okt 1932, etc. [Dr. Lowell] Creep, Shadow! (roman) Argosy, 8 sep 1934 (+6) [Dr. Lowell] The Drone (verhaal) Fantasy Magazine, sep 1934, herverschenen in verkorte vorm als “The Drone Man” in Trilling Wonder Series, aug 1936 The Challenge from Behind (H.P. Lovecraft) een doorlopend verhaal geschreven in samenwerking met Robert E. Howard, Catherine Lucille More, Frank Belknap Long, Abraham Grcve Merritt 1935 Rhythm of the Spheres (kortverhaal) Thrilling Wonder Stories, okt 1936; herschrijving van “Cosmos - Chapter 11: The Last Poet and the Robots”, Fantasy Magazine, apr 1934, The Alchimist, feb 1941 The Black Wheel werd gepubliceerd in 1948, na de dood van Merritt, het werd geschreven door Hannes Bok, die wel gebruikmaakte van nog niet gepubliceerd werk van Merritt. The Fox Woman and the Blue Pagoda, 1946, het boek bevat een onafgewerkt verhaal van Merritt dat verder werd afgewerkt door zijn vriend Hannes Bok. Het herverscheen als ‘The Fox Woman and Other Stories’ zonder de verdere afwerking van Bok. Dorothy B. Hughes: Buitenstaanders en geobsedeerde eenzaten

It’s harder to come back than it is to arrive. Dorothy B. Hughes In a Lonely Place

De Amerikaanse Dorothy B. Hughes schreef veertien misdaad- en detectiveromans, voornamelijk in wat men de hard-boiled en noir stijl noemt. Haar bekendste zijn Ride the Pink Horse (1946) en In a Lonely Place (1947). Geboren als Dorothy Belle Flanagan in Kansas City, Missouri, studeerde ze journalistiek en nadat ze aan de University of Missouri haar Bachelor of Journalism behaalde in 1924, werkte ze achtereen- volgens als journaliste in Missouri en New York. Ze probeerde nog hogere studies aan de University of New Mexico en de Columbia University maar dat liep op een sisser uit. Hughes eerste boek, de poëziebundel Dark Certainty, werd gepu- bliceerd in 1931, nadat ze er de eerste prijs mee had gewonnen in de Yale Series of Younger Poets Competition. Daarnaast schreef ze kritieken over historische romans en detectiveverhalen. In 1940 publiceerde ze haar eerste detectiveroman The So Blue Marble, die speelde in New York en die was opgedragen aan haar moeder “who will not read mysteries”, en haar broer “who first intro- duced me to them”. De meeste detectiveromans van Hughes hebben buitenstaanders als onderwerp, of geobsedeerde eenzaten en ook leden van de hogere klasse die betrokken zijn in smerige intriges. Haar compacte stijl was het resultaat van een goede redacteur, voor haar eerste boek vroeg deze zelfs 25.000 woorden te schrappen, en daarnaast haalde hij er een boel onwaarschijnlijkheden uit. Die werd gevolgd door The Cross-Eyed Bear 1940( ), The Bamboo Blonde (1941), The Fallen Sparrow 1942( ), The Blackbirder 1943( ), The Deli- 218 duister verleden deel i cate Ape (1944), Johnnie (1944), Dread Journey (1945), Ride the Pink Horse (1946), The Scarlet Imperial 1946( ), In a Lonely Place (1947), The Big Barbecue (1949), The Candy Kid (1950). In 1952 leverde ze het verhaal voor de tv-serie Robert Montgomery Presents The Davidian Report – ook wel gekend als The Body on the Bench, later volgde nog een aflevering voor de tv-serie Climax een verfilming van The Candy Kid als Spider Web (1958). Haar laatste publicatie in het detectivegenre werd The Expendable Man (1963). De achter- grond van haar verhalen was meestal Santa Fe, New Mexico. Ze was er in 1932 getrouwd met Levi Allan Hughes jr., die uit een oude familie uit Santa Fe kwam. Ze kregen twee dochters en een zoon. Maar ook het hele zuidwesten van de Verenigde Staten was haar ter- rein. Racisme was zeer dikwijls onderwerp van haar verhalen, wat in die dagen niet zo vanzelfsprekend was.

Los Angeles

Het moet in het jaar 1944 geweest zijn dat de familie Hughes naar Los Angeles verhuisde. Haar man bracht het grootste deel van zijn tijd door in Santa Fe om er de familiezaak te runnen. Als hij in L.A. was speelde hij golf. In het begin van de jaren 1960 keerden ze terug naar Santa Fe. Ze schreef ook Pueblo on the Mesa: The First Fifty Years of the Uni- versity of New Mexico (1939), een essay over de geschiedenis van de universiteit van New Mexico. Haar kritische studie over misdaad- auteur Erle Stanley Gardner leverde haar in 1951 een Edgar Award op in de categorie Outstanding Mystery Criticism, die wordt uitgereikt door de Mystery Writers of America (MWA). In 1978, het jaar waarin ze de kritische biografie Erle Stanley Gardner: The Case of the Real Perry Mason publiceerde, kreeg ze de MWA’s Grand Master award. Hughes was niet verlegen om te zeggen dat Eric Ambler, Gra- ham Greene en William Faulkner haar sterk beïnvloedden. Tus- sen de jaren 1940-1950 was er een goed klimaat voor vrouwelijke auteurs van hard-boiled en detectiveromans zoals Hughes zelf en de nu onterecht vergeten Margaret Millar, Vera Caspary, Elizabeth Sanxay Holding en Olive Higgins Prouty. dorothy b.hughes 219

Toen haar succes op zijn hoogtepunt was, stopte ze met het schrij- ven van romans, omdat, naar haar eigen zeggen, haar huishoude- lijke taken het schrijven in de weg stonden: haar moeder was ziek, ze zorgde voor haar kleinkinderen, en de stilte en rust die ze nodig had om te schrijven was er niet. Tussen 1940 en 1979 schreef ze reviews over detectiveverhalen voor de Albuquerque Tribune, de Los Angeles Times, de New York Herald Tribune en nog enkele kleinere kranten en tijdschriften. Verschillende van haar romans en verhalen werden verfilmd: The Fallen Sparrow in 1943, Ride the Pink Horse in 1947 (in 1950 nog eens hernomen voor de tv-serie Robert Montgomery Presents en in 1964 in de tv-serie Destry nog eens onder de titel Ride to Rio Verde) en het verhaal In a Lonely Place in 1950. Hughes overleed in Ashland, Oregon aan de gevolgen van com- plicaties bij een herseninfarct.

THE FALLEN SPARROW (1943) RKO Radio Pictures REGIE: William Wallace NAAR: The Fallen Sparrow SCENARIO: Warren Duff MET: John Garfield, Maureen O’Hara, Walter Slezak

Patricia Morison & John Garfield 220 duister verleden deel i

John McKittrick (John Garfield, wie anders dan de ster van die dagen?), die vocht in de Internationale Brigades en gevangenzat in Spanje tijdens de Spaanse burgeroorlog, waar hij werd gemarteld door de aanhangers van Franco, komt terug in het reine met zich- zelf in een sanatorium in Arizona. Genezen verklaard gaat hij naar New York om er de waarheid te zoeken in verband met de dood van zijn vriend Louie Lepetino, die volgens getuigen tijdens een party in een penthouse uit het raam gesprongen zou zijn. Sommigen van zijn vroegere vrienden vindt hij terug in kringen waarin zich ook vage en sinistere Europeanen bewegen, daarbij zijn heel wat aristocratische Duitsers, Italianen en Spanjaarden die openlijk hun sympathie voor de nazi’s betuigen en heel wat interesse voor zijn persoontje tonen. In die kring beweegt zich ook Toni Donne (Maureen O’Hara) die het spel van aantrek- ken en afstoten met hem speelt. Je komt eigenlijk nooit te weten waarom zij bij de nazi-praktijken betrokken is, want er worden wel drie verschillende verklaringen opgedist. De leider van de nazi-spionnen is de bizarre Dr. Christian Skaas (Walter Slezak), een arts die geilt op folterpraktijken. Zijn hulpje is dorothy b.hughes 221 prins François de Namur (gespeeld door een veteraan van het Jid- dish theater, Sam Goldenberg) die denkt dat hij een afstammeling van de Borgia’s is en die McKittrick iets wil ontfutselen dat hem op de Franse troon zou kunnen brengen, maar McKittrick die om dezelfde reden gemarteld werd door de Franco-aanhangers, heeft het veilig opgeborgen in een kluis in Lissabon. De pers schreef indertijd dat de te overdreven anti-fascistische toon van deze noir de film geen goed deed. De film werd echter gemaakt in een tijd dat Hollywood WO II op verschillende fronten uitvocht, vooral met documentaires en speelfilms en dan in hoge mate thrillers waarin de vijfde colonnes van de nazi’s werden aan- gepakt. Er waren echter ook meer gecompliceerde, ideologische getinte films, die niet alleen anti-nazi, maar breder anti-fascistisch en openlijk links waren. Lilian Hellmans Watch on the Rhine was er zo een en The Fallen Sparrow een ander, van deze laatste zou je kun- nen denken dat je in The Maltese Falcon bent verzeild.

FOLLOW THE BOYS (1944) Universal Pictures REGIE: A. Edward Sutherland & John Rawlings NAAR: diverse scenaristen werkten mee, Dorothy B. Hughes stond in voor de scène met de Delta Rythm Boys MET: George Raft, Jeannette MacDonald, Marlene Dietrich, Dinah Shore, Donald O’Connor, W.C. Fields, ’ Mercury Wonder Show, The Andrew Sisters, Sophie Tucker, Delta Rythm Boys e.v.a.

Dinah Shore 222 duister verleden deel i

Het verhaal is dat er geen verhaal is, maar vele verhalen. De film is een samenraapsel en is er voornamelijk op gericht zo veel mogelijk sterren bij elkaar te brengen, die zo veel mogelijk liedjes brengen. Het is een van de all-star vehikels die de grote studio’s (in dit geval Universal Pictures) eigenlijk produceerden als morele oppepper voor de troepen overzee, het liefst met de sterren die aan hun studio waren verbonden.

THE CORPS CAME C.O.D. Columbia Pictures Corporation REGIE: Henry Levin NAAR: The Corpse Came C.O.D. van Jimmy Starr Diverse scenaristen, de medewerking van Dorothy B. Hughes was blijkbaar zo miniem dat ze geen vermelding kreeg MET: George Brent, Joan Blondell

Wanneer er een lijk wordt gevonden in het huis van een bekende actrice zijn er twee reporters, die toevallig ook nog eens op elkaar verliefd zijn, die strijden om de scoop.

RIDE THE PINK HORSE (1947) Universal International Pictures REGIE: Robert Montgomery NAAR: Ride the Pink Horse SCENARIO: Ben Hecht, Charles Lederer. Toen de film werd uitgebracht in Engeland werd de naam van Ben Hecht geschrapt omwille van zijn kritische opmerkingen in verband met de Britse aanwezigheid in Palestina MET: Robert Montgomery, Thomas Gomez, Wanda Hendrix

Het grensstadje San Pablo bereidt zich voor op het jaarlijkse feest ‘Mexican Fiesta’. De harde, mysterieuze en laconieke Lucky Gavin komt naar San Pablo om er de ook al mysterieuze Frank Hugo te vinden, die een vriend van hem zou hebben vermoord. Lucky is de typische film-G.I., brutaal en hard als een nagel, die na een tijdje gediend te hebben als soldaat, nu alles uit het leven wil halen. dorothy b.hughes 223

Ook FBI-agent Retz is op zoek naar de onvindbare Hugo. Maar zowat iedereen die je ontmoet in San Pablo is ondoorgrondelijk. Er is Pila, een waarzegster, die Gavin overal volgt en hem voorspelt dat hij binnenkort zal sterven. Maar ook de onvermijdelijke femme fatale is aanwezig en een oude draaimolen met een roze paardje. Iedereen is het erover eens dat dit een juweeltje is in de film noir genres. Zou het kunnen dat er zelfs twee femmes fatales zijn? De film werd gedeeltelijk opgenomen in Santa Fe. De stad Taos dan weer kreeg 2000 $ voor het verschepen van ‘Tio Vivo’, de draai- molen uit 1882, naar de Universal Studios in Californië. Ook werd er een klacht bij de moraalcommissie Production Code Adminis- tration ingediend over het overmatig drinken in de film. 224 duister verleden deel i

Ride the Pink Horse wordt nog eens overgedaan in 1950 voor tele- visie: Robert Montgomery presenteert/produceert/schrijft soms/ acteert soms de tv-serie Robert Montgomery Presents Your Lucky Strike Theatre. De regie is in handen van Norman Felton, het scenario is van Robert Cenadella en Robert Montgomery neemt opnieuw de rol van Lucky Gavin op zich.

Een tweede remake volgt in 1964. In de tv-serie Destry (hield het 13 afleveringen vol) wordt de titel veranderd in Ride to Rio Verde en wordt het verhaal naar het Wilde Westen verplaatst. Regisseur van dienst is Frank Baur en Roland Kibbee en Thomas Thompson pas- sen het scenario van Hecht en Lederer aan als teleplay. Natuurlijk komt Destry van veelschrijver Max Brand, die tientallen westerns en doktersromans (Dr. Kildare) op zijn naam heeft. , Charles McGraw en Lawrence Dobkin vertolken. Het verhaal: Des- try’s carrière als assistent van een fotograaf zit erop, wanneer zijn vriend en werkgever, Jim Logan, wordt vermoord tijdens een bank- overval. Wanneer een marshall Destry vraagt om hem te helpen bij het onderzoek, maakt deze gebruik van zijn verleden als ex-gevan- gene om de bende op te sporen en geeft vervolgens de beloning aan Logan’s weduwe en kinderen.

THE HANGED MAN (1964) Revue Studios REGIE: Don Siegel SCENARIO: Stanford Whitmore, Jack Laird MET: Robert Culp, Edmond O’Brien, Vera Miles, Norman Fell

The Hanged Man is de laatste versie van Ride the Pink Horse. Het was Don Siegels tweede voor televisie gemaakte film, zijn eerste tv-film was The Killers, maar die werd te brutaal gevonden en ging daarom de filmzalen in. Het is ook de tweede voor tv gemaakte film die werd uitgezonden, de eerste See How They Run was een maand eerder te zien. The Hanged Man is een remake in kleur van de sterke versie van dorothy b.hughes 225

Montgomery en kan er in de verste verte niet aan tippen. Beide ver- sies geven een eigen interpretatie van de roman van Hughes, maar die van Siegel ligt er verder van af. Ten eerste koos hij als titel The Hanged Man, dit verwijzend naar een tarotkaart die symbolisch verwijst naar het hoofdpersonage. De locatie is gewijzigd naar New Orleans tijdens Mardi Gras. Harry Pace komt naar New Orleans om de man te zoeken die zijn beste vriend Whitey heeft vermoord. Deze man is een corrupte politicus die getrouwd is met een oude vlam van Pace. Het verhaal is dus in se identiek, maar nergens vind je de poëtische sfeer van de Robert Montgomery-verfilming terug.

IN A LONELY PLACE (1950) Columbia Pictures Corporation REGIE: Nicholas Ray NAAR: In A Lonely Place SCENARIO: Andrew Solt, Edmund H. North MET: Humphrey Bogart, Gloria Grahame, Frank Lovejoy

Scenarist Dixon Steele ziet zich voor de haast onmogelijke taak geplaatst om een scenario te brouwen uit een minderwaardige best- seller en laat zich daarom het verhaal in haar eigen woorden ver- tellen door het garderobe meisje, Mildred Atkinson. Nog dezelfde nacht wordt Mildred vermoord en Steele is verdachte nummer een, omdat hij bekend staat als zuipschuit en een opvliegend iemand en daarbij nog een macabere humor hanteert. Gelukkig is daar buur- vrouw Laurel Gray die hem een alibi bezorgt. Laurel is blijkbaar de vrouw naar wie Steele al een tijdje op zoek is en hun vriendschap rijpt tot liefde. Maar Laurel heeft natuurlijk haar eigen verdenkin- gen, en is Steele werkelijk veranderd? Alles bij elkaar zou je kunnen zeggen dat dit – zijn vijfde – Ray’s beste film is tot dan toe, terwijl er ook al kanonnen bij waren als They Live by Night (1948) naar de roman Thieves Like Us van Edward Anderson, Knock on Any Door (1949) naar de wereldbestseller van Willard Motley met Humphrey Bogart en (eveneens in zijn vijfde film) die de rol van Nick Romano op zich neemt en wiens leuze is “Sterf jong dan wordt je een knap lijk”. En dan is er nog A 226 duister verleden deel i

Woman’s Secret (1949) naar de roman van Vicky Baum. We zullen op Johnny Guitar (1954) en Rebel Without a Cause (1955) moeten wachten om de miskleunen tussenin te vergeten. De voortreffelijke cameravoering van de schaduwpartijen spruit niet voort uit wat de UFA films brachten, maar eerder uit de toen heersende moraal en geestelijke leegheid, de doodstuipen van het oude Hollywood, de komst van het McCarthyisme en de Black Dahlia moord van 1947. En meer nog uit de karakters van de personages. Bogart, Grahame en Ray geven hier het beste van zichzelf. Onderliggend is er ook de communistenjacht in de filmindustrie op dat ogenblik, maar daarnaast kun je de mooie liefdesverklaring vinden : ‘I was born when you kissed me. I died when you left me. I lived a few weeks while you loved me.’ dorothy b.hughes 227

THE DAVIDIAN REPORT (1952) Neptune Productions REGIE: Norman Felton (in de serie Robert Montgomery Presents) NAAR: The Davidian Report een verhaal van Dorothy B. Hughes dat verscheen in het magazine Bluebook van 6 april 1952 SCENARIO: Jerome Ross MET: Edward Binns, Maria Riva

Een geheim document met de naam ‘Davidian Report’ wordt uit Berlijn gesmokkeld en te koop aangeboden aan de hoogste bieder. Het verhaal speelt zich in hoofdzaak af op een vlucht van New York naar Los Angeles, en elk van de passagiers zou wel eens op zoek kunnen zijn naar het rapport, dat zowel door de FBI als de commu- nisten gegeerd wordt.

SPIDER WEB (1958) CBS Televion Network In de tv-serie Climax REGIE: Buzz Kulik SCENARIO: Charles Hoffman NAAR: The Candy Kid – verscheen in vier afleveringen in Collier’s (27 mei, 3 juni, 17 juni en 24 juni 1950). MET: Herbert Anderson, Fernando Lamas

Jose Aragon ziet eruit als een cowboy en hij vindt dat hij zelfs ruikt als een cowboy. Hij is net even werkloos en in El Paso staat hij voor het Chenoweth Hotel te repeteren hoe hij de eigenaar ervan kan overtuigen om hem een kamer op krediet te geven, zodat hij onder de douche kan en misschien nog een ijskoud biertje drinken. Maar bij het binnenkomen wordt hij opgevangen door een mooie, weel- derige vrouw met zandkleurig haar, met de naam Dulcinda Farrar. Ze denkt dat Joe een van die armoezaaiers is die wel meer in grens- steden te vinden zijn en ze biedt hem wat geld aan om een pakje voor haar op te halen. Jose speelt het spel mee ervan overtuigd dat hij haar later wel in zijn bed zal terugvinden. Maar hij weet natuur- lijk nog niet in welk wespennest hij terecht zal komen. 228 duister verleden deel i

Vijf minuten nadat hij het pakje in ontvangst heeft genomen, is het verdwenen, en het lijkt erop dat alle boeven achter hem aanzit- ten. Maar de man die alle dagen de lasso gebruikt om stieren te van- gen, weet nu dat de upperclass blonde gevaarlijker is dan de meest woeste stier.

THE MISSING QUEEN (1960) Warner Bros Televion In de tv-serie Bourbon Street Beat die nooit in de nabijheid van New Orleans kwam, maar werd opgenomen in de Warner Brothers Burbank Studios (Cali- fornië). REGIE: Paul Henreid NAAR: een origineel scenario dat Dorothy B. Hughes schreef samen met Doris Gilbert en James Patrick O’Neill. MET: Andrew Duggan, Richard Long, Diane McBain

Je hoort het beroemde As Time Goes By (Casablanca) spelen op de piano in het restaurant en eveneens als achtergrondmuziek tijdens de Miss Dixie Belle schoonheidswedstrijd. Het is ook daar dat een van de mededingsters verdwijnt en deze verdwijning wordt dan weer gelinkt aan een moord.

DE GEPUBLICEERDE VERHALEN VAN DOROTHY B(ELLE FLANAGAN) HUGHES

The Candy Kid, Collier’s, 27 mei/3 juni/17 juni/24juni 1950 Danger at Deerfawn, Ellery Queen’s Mystery Magazine, aug 1964 The Davidian Report, Bluebook, apr 1952 The Delicate Ape, New York: Duell 1944 Thrilling Mystery Novel Magazine, winter 1945 Everybody Needs a Mink, The Saint Mystery Magazine (UK), jun 1965 / The Saint Mystery Magazine, jul 1965 The Lady Had a Lion, The American Magazine, okt 1943 The Spitting Tongue, Mystery Book Magazine, jul 1945 You Killed Miranda, The Saint Detective Magazine, aug 1958 / The Saint Detective Magazine (UK), mrt 1959 Edna Sherry: Nagelbijters en plotse angst

Edna Sherry werd geboren in Cincinnatti, Ohio als Edna Solomon en is de dochter van Sally en Michael H. Solomon. Haar vader stierf op 26 april 1934 en liet haar 10.000 $ na (huidige waarde 172.414 $). Haar moeder stierf in april 1951. Van haar jeugd is weinig tot niets bekend, wel dat ze afstudeerde aan het Hunter College en er bleef om Engelse literatuur te doceren. Ze huwde de 12 jaar oudere tandarts Ernest Sherry, die in Eydt- kunen (huidige naam Tjernyshevkoje) Oost-Pruisen, werd gebo- ren in 1873. Zowel in de Eerste als de Tweede Wereldoorlog werd Eydtkuhnen verwoest. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Duitse bevolking door de Russen verdreven en kreeg de stad zijn huidige naam. Het grensstation is inmiddels gesloten en een groot deel van de voormalige stad is met een muur afgesloten en in gebruik als kazerne en gevangenis. Het paar kreeg twee kinderen, Ernest en een dochter Phyllis Maguire. Ze begon reeds vroeg aan een carrière als schrijfster en werd vooral bekend om haar detectiveverhalen die je tot het noir genre kunt rekenen. Haar eerste werk was echter een theaterstuk, Guilty, een myste- rieus drama dat in 1923 voor het eerst in Baltimore werd vertoond, geschreven in samenwerking met Milton Herbert Cropper. In maart 1927 verscheen de korte novelle, The Crimson Girl, die ze schreef in samenwerking met Charles K. Harris, in Munseys Weekly. Een volgende samenwerking met dezelfde Harris, de korte novelle Strange Cargo, verscheen in Sweetheart Stories in januari 1928. 1929 bracht de film naar het toneelstuk Thru Differend Eyes ook bekend als Guilty. 230 duister verleden deel i

THRU DIFFERENT EYES (1929) Fox Film Corporation REGIE: John G. Blystone NAAR: Guilty van Edna Sherry (verhaal) en Milton Herbert Cropper (theaterbewerking) SCENARIO: Tom Barry MET: Mary Duncan, Edmund Lowe, Sylvia Sydney

Het verhaal wordt door sommige Ameri- kaanse bronnen wel eens als de voorloper van beschouwd en er werd gesteld dat de Japanse auteur Ryũnosuke Akutagawa haast met zekerheid het boek had gelezen of het theaterstuk van Sherry en Cropper had gezien toen hij zijn verhaal In het bos schreef. Maar dan gaan ze voorbij aan het feit dat de twee korte verhalen Rashomon en Yabu no Naka waarop Rashomon is gebaseerd, reeds verschenen in 1915 en 1922, dus flink voor Sylvia Sydney het toneelstuk uit 1929. Ryũnosuke Akutagawa was een van de eerste Japanse auteurs die het in het westen maakten, deels om zijn technische virtuositeit, deels omdat zijn werk verbeeldende fictie was in tegenstelling tot de mondaine pogingen van de I-auteurs van die tijd, deels om de briljante versmelting van traditie met moderniteit, deels wegens de schitterende filmadaptatie die Akira Kurosawa ervan maakte die in 1951 een Gouden Leeuw in Venetië kreeg en datzelfde jaar de Oscar voor de beste buitenlandse film binnenhaalde. Hervey Manning staat terecht voor de moord op Jack Winfield, zijn beste vriend, wiens lichaam werd gevonden in het huis van Manning. Tijdens het proces vertellen de openbare aanklager en de verdediging heel verschillende verhalen over het karakter van Man- ning en zijn vrouw, Viola, en de gebeurtenissen die naar de moord leidden. De jury spreekt het schuldig uit, maar dan komt er een jonge vrouw naar voor die bekent dat zij Winfield vermoordde om wat hij haar had misdaan. edna sherry 231

1930 brengt Is No One Innocent? een romanbewerking van het toneelstuk Inspector Kennedy (Guilty) van Edna en Gropper. In 1931 verschijnt de roman Grounds for Indecency geschreven in samenwerking met dezelfde M.H.Gropper. Een volgende samen- werking is het toneelstuk We Are as We Are (1934) deze maal met Emma Mandell. Er moet een tijdje worden gewacht op de roman Sudden Fear (1948), maar die is dan ook de moeite waard. Hij wordt zo goed bevonden dat Hollywood hem naar zich toetrekt.

SUDDEN FEAR (1952) Joseph Kaufmann Productions REGIE: David Miller NAAR: Sudden Fear SCENARIO: Lenore J. Coffee, Robert Smith MET: Joan Crawford, Jack Palance, Gloria Grahame en Mike Connors in zijn eerste film als Touch Connors.

Het verhaal is een echte nagelbijter. Regisseur Miller deed zijn werk goed en hij werd zeker geholpen door de fantastische fotografie van Charles Lang. Sommige opnamen waren nooit ervoor uitge- probeerd en later heb ik er ook niet meer zoveel gezien. Er is dat shot met Crawford in haar bibliotheek, waarin ze een onverwachte aankondiging hoort op haar dictafoon, ze lijkt waarlijk in elkaar te

232 duister verleden deel i krimpen tegen de verste muur, tot ze nog slechts een vlek lijkt. Een cinematografische vondst van het hoogste gehalte. Er zijn ook de schitterende beelden van een nachtelijk San Francisco. En natuurlijk is er ook het monstre sacré Joan Crawford. Ze laat ons proeven van haar ijdelheid en is niet bang om haar personage in te vullen met lafheid, dwaasheid, zelfs uitzonderlijke domheid, dit in combinatie met sluwheid, intelligentie, charme en inspiratie. Nooit is een vrouw getoond die zo doorweekt was van puur angst- zweet (ze moet op het ogenblik van de opname recht uit de douche gestapt zijn). Wanneer je niet voortdurend naar haar staart, merk je op dat er ook een schitterende Jack Palance aan het werk is, vervol- gens is er ook de verrukkelijke Gloria Grahame die voor altijd in de harten van vele mannen is ingesloten, schrijver dezes incluis.

Jack Palance

Myra Hudson (Crawford) is een erfgename en een beroemde theaterauteur. Tijdens repetities wil ze dat Lester Blaine (Palance) wordt ontslagen. Niet omdat hij geen goed acteur zou zijn, maar hij heeft niet het uiterlijk dat ze van een matinee-idool verwacht. Voor- aleer we boe kunnen zeggen is het stuk met veel succes gelanceerd en zit Myra op de weg naar huis. En wie zit er ook op die trein? Lester Blaine. Hij en Myra gaan zelfs een spelletje poker spelen en wat moest gebeuren, gebeurt: Myra wordt verliefd op hem. Wat normaal lijkt: was hij niet geschikt als Broadway Don Juan, hij heeft wel alles wat een getrouwde vrouw op zekere leeftijd kan verlangen. Is Lester echter de vernedering vergeten? Heeft hij andere plan- nen met haar? Trouwens, Lester heeft een vriendin, Irene Neves (Grahame), met wie hij een ietwat gewelddadige verhouding heeft. En dan trouwen Myra en Lester en tegelijk stappen we in een van de beste thrillers ooit gemaakt. Myra ontdekt namelijk dat Lester en edna sherry 233 zijn liefje Irene haar willen vermoorden voor haar geld. Na de eerste schok te boven te zijn gekomen, besluit ze het spel om te draaien. De film kreeg maar liefst vier Oscarnominaties: beste vrouwe- lijke hoofdrol, beste mannelijke bijrol, beste fotografie en beste kos- tuumontwerp, naast een Golden Globe nominatie voor Joan Craw- ford.

We schrijven 1949 en de roman No Question Asked verschijnt, na weer een lange pauze is er Backfire (1956) dat wordt herdrukt als Murder at Nightfall (1957). Volgen Tears for Jessie Hewitt (1959), The Defense Does not Rest (1959), The Survival of the Fittest (1960), Call the Witness (1961), Girl Missing (1962), Strictly a Loser (1965), Edna Sherry overlijdt op 4 februari 1967 in New York City.

VERHALEN VERSCHENEN IN MAGAZINES

The Crimson Girl (met Charles K. Harris), Munsey’s, mrt 1927 Strange Cargo (met Charles K. Harris), Sweetheart Stories, 24 jan 1928

Ethel Lina White: Had ik het maar geweten

De atypische Britse (geboren in 1876 in Abergavenny, Monmouth- shire, Wales) Ethel Lina White plaatsen binnen de detective- of mis- daadroman is het makkelijkst wanneer je haar bij de groep HIBN onderbrengt. ‘Had I but known’ is een vorm van voorafschaduwing die een hint geeft over wat er zou kunnen gebeuren met de vertel- lende ik-persoon, die hierdoor waarschijnlijk het ongeluk over zich afroept. Maar de verteller maakt niet echt de gecalculeerde misstap en de lezer heeft al voor zichzelf de gevolgen ervan voorzien. Als dit literaire gereedschap goed wordt gebruikt voegt het suspense toe of dramatische ironie, maar wanneer het wordt overdreven neigt alles meer naar een Victoriaans melodrama of erger nog: dan wordt het alledaagse pulp. Tot die groep van Golden Age detectiveschrijvers behoren in overgrote mate vrouwelijke auteurs die meesterlijk zijn in het verborgen houden van belangrijke informatie voor de poli- tie. Wie er het meest met deze stijl wordt vereenzelvigd is de Ameri- kaanse Mary Roberts Rhinehart, die met The Circular Staircase uit 1908 als eerste voorbeeld van de HIBN wordt gezien. Een oude vrij- ster wordt door haar nicht en neef overgehaald om een buitenhuis te huren voor de zomer. Het huis dat ze hebben gekozen is eigendom van een wanbetaler die gestolen waardestukken heeft verborgen in de muren. Het trio wordt ondergedompeld in een serie misdaden die worden opgelost met de hulp van de tante. Roberts wordt wel eens de Amerikaanse Agatha Christie genoemd, hoewel ze 18 jaar eerder dan Christie haar eerste boek publiceerde. Aan Roberts wordt ook de uit- drukking ‘the butler did it’ toegeschreven. Zoals gezegd, wordt ook White tot deze groep gerekend, net zoals Lenore Glen Offord wiens eerste Murder on Russian Hill in 1938 verscheen. Ook zijn er latere critici die haar boeken vergelijken met Ruth Rendells psychologische verhalen over eenzame stedelingen, zwervers en psychopaten. 236 duister verleden deel i

Zoetsappig

White schreef al als kind, ze leverde essays en gedichten aan kin- derkaterns van kranten en tijdschriften. Dan pakte ze het moei- lijke genre van de novelle aan. Sommige van de eerste verhalen kun je rekenen tot het Courths-Mahler-genre Diana, the Huntress verscheen in september 1910 in The London Magazine, net zoals Thumbs Down! een jaar later gevolgd door Fog-Folk. In juni 1921 publiceert Metropolitan Magazine Crushed Puppies en in november is er in The Grand Magazine The Seven Years Secret. Dat White blijkbaar wordt opgeslorpt door haar werk bij het Minis- terie voor Pensioenen zie je aan de onregelmatigheid waarmee haar verhalen verschijnen. In 1924 is er Romance in The Premier Maga- zine, een jaar later gevolgd door Maids of Honor in People’s Home Journal en The Quick and the Dead in Detective Story Magazine van 26 december 1925, een eerste uitstap in het genre. Ze laat dat volgen door drie romans, The Wish-Bone (1927), Twill Soon be Dark (1929) en The Eternal Journey (1930), drie mainstream romans. Ondertus- sen krijgt ze nog een verhaal Miss Loveapple’s Luck verkocht aan People’s Home Journal (Jan 1929) en At Twilight aan Pears- on’s Magazine (juni 1930). Intussen heeft ze haar baan opgezegd en wijdt zich nu vol- ledig aan het schrijven. In 1931 verschijnt haar eerste detec- tiveroman Put Out the Light. William C. Weber schreef in The Saturday Review in 1933 (debuterende auteurs moe(s)- ten meestal iets langer wachten op een recensie): “Ethel Lina White kwam in mijn gezichts- veld met een sterk verhaal Put Out the Light. Een rijke oude vrijster, een van de meest dia- ethel lina white 237 bolische onweerstaanbare creaturen die ik in een detectiveroman tegenkwam, gijzelt haar drie jonge verwanten, twee neefjes en een nichtje, financieel. Ze houdt hen armoedig, behandelt hen nog slechter dan men een hond behandelt, zodat het drietal haar haat als de pest en hoopt dat ze snel haar geld aan hen zal nalaten. Er hangt moord in de lucht en uiteindelijk krijgt de ouwe wat al lang werd verwacht. Het trio veegt alle sporen in hun richting weg, maar een onverdroten detective lost het raadsel op. Ongewoon goed gemaakt, een A-1 vermaak.” Ze heeft de smaak te pakken en in 1932 volgt er Fear Stalks the Village. 1933 brengt Some Must Watch dat in 1946 wordt verfilmd als The Spiral Staircase. 238 duister verleden deel i

THE SPIRAL STAIRCASE (1946) RKO Radio Pictures REGIE: NAAR: Some Must Watch SCENARIO: Mel Dinelli MET: Dorothy McGuire, Ethel Barrymore, Rhonda Fleming, Elsa Lanchester, Gordon Oliver, Georges Brent, Kent Smith

In het begin van de twintigste eeuw is er een serial killer bezig, hij terroriseert een klein stadje en doodt enkel vrouwen met een gebrek. In het huis van de Warrens is er een stomme dienstmeid, Helen, die instaat voor de verzorging van mevrouw Warren die terminaal te bed ligt. De nieuwe dokter, Dr. Parry, wordt zwaar verliefd op Helen en koestert het voornemen haar mee te nemen naar Boston waar een specialist haar stem terug kan brengen en daarna wil hij met haar trouwen. Wanneer de los- bol, Steve Warren, terugkomt van Europa, verblijft hij in het huis samen met zijn moeder en zijn stiefbroer, professor Albert Warren, en heeft een korte affaire met de assistente van Albert, Blanche. Wanneer een gebrekkige vrouw in het stadje wordt vermoord, waarschuwt mevrouw Warren Helen dat ze onmiddellijk de stad moet verlaten, want dat haar leven in gevaar is. En dan gebeurt er een moord in huize Warren, Blanche wordt vermoord en Helen ver- moedt dat Steve de moordenaar is en sluit hem op in de kelder. Ze belt Dr. Parry maar kan geen woord uitbrengen. Naar wie moet ze zich richten om Dr. Parry te verwittigen? Ondertussen helpt de pro- fessor Helen naar boven en dan maakt hij zich kenbaar als de moor- denaar. Helen kan zich losrukken en sluit zich op in de kamer van mevrouw Warren en gaat op zoek naar een geweer of revolver, die ze nergens vindt. Helen ziet door het raam een politiewagen stop- pen voor het huis, maar wanneer de agent geen antwoord krijgt van binnen, rijdt hij onverrichterzake weer weg. Helen besluit de wen- teltrap af te dalen en om hulp te zoeken. Ze ziet echter onderaan de trap een schaduw opduiken en vlucht terug naar boven, met de pro- fessor achter haar aan en dan klinkt er een schot, mevrouw Warren ethel lina white 239 heeft de professor gedood. Helen verlost Steve uit de kelder en mevrouw Warren verontschuldigt zich bij hem, omdat zij dacht dat hij de moordenaar was. Albert wachtte steeds om te moorden tot zijn broer Steve in het land was. Aan het eind belt Helen naar Dr. Parry en spreekt voor de eerste maal. The Spiral Staircase is een spannende en stijlvolle film, met sterke zwart-witfotografie die doet denken aan het beste van het Duitse expressionisme. Het onnavolgbare gebruik van schaduw en licht in verschillende scènes geeft de angstige sfeer perfect weer. Nog even vermelden dat Joan Crawford viste achter de rol van Helen, nadat ze groot succes oogstte met haar rol als afperser die een plastisch chirurg bezoekt in A Woman’s Face. MGM-studio baas Louis B. Mayer zei haar echter ‘no more cripples or maimed women’ en dit ondanks het feit dat Crawford over de filmrechten beschikte. Er zijn wel enkele verschillen met de roman van White: in de roman is de dienstmeid kreupel en niet stom en speelde het ver- haal zich af in de jaren dertig en niet in het New England van de eeuwwisseling, terwijl de inbreng van de wenteltrap dus van Mary Roberts Rhinehart The Circular Staircase stamt.

THE SPIRAL STAIRCASE (1961) NBC Productions REGIE: Boris Sagal NAAR: Some Must Watch SCENARIO: Robert Goldman naar het 1946 scenario van Mel Dinelli MET: Edie Adams, Eddie Albert, , Jeffrey Lynn, Hayley Mills, Elizabeth Montgomery,

Een 60 minuten durende live televisieadaptatie door NBC Produc- tions, uitgezonden op 4 oktober 1961. Het was de eerste in de serie ‘Theatre 62’, dit was een serie tv-specials die de bedoeling hadden het werk van producent David O. Selznick te eren. De zeven films van de serie zijn alle voormalige Selznick producties. 4 okt 1961: The Spiral Staircase. 19 nov 1961: Intermezzo. Jean-Pierre Aumont, Ingrid Thulin. 10 dec 1961: Notorious. Joseph Cotten, Barbara Rush. 240 duister verleden deel i

14 jan 1962: The Farmer’s Daughter. Lee Remick, Peter Lawford. 11 feb 1962: Spellbound. Hugh O’Brian, Maureen O’Hara. 11 mar 1962: The Paradine Case. Viveca Lindfors, Richard Base- hart, Boris Karloff. 8 apr 1962: Rebecca. James Mason, , Nina Foch.

THE SPIRAL STAIRCASE (1975) Raven Films REGIE: Peter Collinson NAAR: Some Must Watch SCENARIO: Chris Bryant, Andrew Meredith, Allan Scott, Mel Dinelli (verantwoordelijk voor het scenario uit 1946) MET: Jacqueline Bisset, Christopher Plummer, John Philip Law, Gayle Hunnicutt,

Helen Mallory is een vrouw die stom is geworden nadat ze haar kind zag sterven in een brand. Haar echtgenoot stierf eveneens in een poging om haar te redden, hij valt van een ladder recht op de pieken van een ijzeren omheining. Ze is verliefd op Dr. Rawley, de dokter die haar behandelt en die al lange tijd probeert haar spraak terug te brengen. Rawley is erg bezorgd om haar vanwege de vele moorden in de stad op gebrekkige mensen. Helen gaat in het huis van haar oom Dr. Joe Sherman wonen. In het huis woont eveneens Blanche, secretaresse en lover van Joe. Andere bewowers zijn Ste- ven, de prikkelbare broer van Joe, een bazige verpleegster, een echt- paar huisbewaarders en de oude moeder Sherman. Wanneer een zware storm het huis zonder elektriciteit zet, wordt het duidelijk dat de serie-moordenaar in het huis is. En Helen staat op zijn lijst.

THE SPIRAL STAIRCASE (2000) (tv-Film) Fox Family Channel REGIE: James Head NAAR: Some Must Watch SCENARIO: Matt Dorf (teleplay) en Mel Dinelli (1946 scenario) MET: Nicollette Sheridan, Judd Nelson, Alex McArthur ethel lina white 241

Helen Capel, een stomme vrouw wordt gestalkt door een boosaar- dige moordenaar. Ze is stom geworden na de dood van haar ouders toen ze een kind was. Helen accepteert een baan als verpleegster op een afgelegen eiland waar matriarch Emma Warren de scep- ter zwaait. Helen verneemt dat de moordenaar het heeft voorzien op minder valide jonge vrouwen en meisjes. Een verschrikkelijke storm gaat over het eiland en op een nacht zit Helen met alle ande- ren vast in het huis… en ze zijn niet alleen, de moordenaar schuilt in de schaduwen.

Druk bezig

In juni 1934 verschijnt de novelle Honey in The Novel Magazine. In 1935 is er dan de roman Wax, in 1935 gevolgd door The First Time He Died. In 1936 verschijnt haar wel meest bekende boek The Wheel Spins, alleen wordt het veel bekender onder de titel The Lady Vanishes. Het boek werd door Gaumont British gekocht voor ver- filming en in handen gegeven van regisseur Roy William Neill, een van de meest succesvolle en meest gerespecteerde B-films regisseurs van de jaren 30 en 40 van vorige eeuw. Hij werd geboren als Roland de Gostrie, op een schip dat voor de kunst van Ierland lag. De film zou Lost Lady gaan heten. Een poging om opnamen te maken in Centraal Europa liep op een sisser uit, zodat het project voor een jaar werd opgeborgen, en toen kwam het in de handen van Alfred Hitchcock. Alfred was nooit gek geweest op projecten die al door andere handen waren gegaan, maar dit verhaal lag zo in zijn lijn dat hij het aanpakte en alleen maar kleine wijzigingen aanbracht, ondermeer aan de titel. De film wordt als het toppunt beschouwd van Hitchcocks Britse periode. De roman vertelt het verhaal van een brave, bejaarde Engelse gouvernante die werkt voor een koninklijke familie van een klein Europees land, en die bij toeval de leider van dat land op een plek ziet waar hij niet wordt verondersteld te zijn; zoals we later vernemen zou dat zijn leiderschap van het land in gevaar kunnen brengen. De vrouw wordt dus gekidnapt en, dankzij de tussenkomst van een jonge Engelse vrouw, net niet gedood. Het scenario voor de Hitchcock-film was in handen van Frank Laun- 242 duister verleden deel i der en Sidney Gilliat en die voegden er enkele spionage-elementen aan toe, maar behielden de basis: de jonge vrouw die werd bedreigd. Hitchcock baseerde zijn eigen interpretatie van het verhaal op het verhaal van de verdwenen vrouw, dat dateerde uit 1880 ten tijde van de Wereldtentoonstelling in Parijs. Een vrouw en haar volwassen dochter arriveren uit India, de moeder voelt zich niet al te goed. Nadat ze in het hotel zijn ingecheckt laat de dochter haar alleen om enkele boodschappen te doen. Bij haar terugkomst stelt ze vast dat haar moeder er niet meer is, erger nog: niemand in het hotel wil bevestigen dat ze de moeder ooit hebben gezien. Uiteindelijk komt uit dat de moeder zou zijn blootgesteld aan de pest en om paniek en het sluiten van de tentoonstelling te vermijden, hebben de auto- riteiten haar laten verdwijnen. Dit verhaal dat White nieuw leven inblies, werd later ook nog gebruikt in tv-producties als The Adven- tures of Superman, The Big Valley,en The Rockford Files. Ook de Britse regisseur Terence Fisher baseerde zich op dit verhaal voor So Long at the Fair (1950) met Jean Simmons en Dirk Bogarde.

THE LADY VANISHES (1938) Gainsborough Pictures REGIE: Alfred Hitchcock NAAR: The Wheel Spins SCENARIO: Sidney Gilliatt en Frank Launder MET: Margaret Lockwood, Michael Redgrave, Paul Lukas, Dame May Whitty, Cecil Parker, Basil Radford ethel lina white 243

Ergens in Europa net voor WO II. In een van de eerste scènes zegt iemand: ‘Bandrika is one of Europe’s few undiscovered corners’. Als we later enkele stations aandoen zie je enkele namen: Zolnay en Dravka; een derde, Morsken wordt genoemd in een dialoog. Een groep mensen gaan na een nacht in een overvol hotel aan boord van een trein die richting Engeland gaat. Iris Henderson raakt bevriend met de oude gouvernante, Miss Froy. Wanneer Iris wordt geraakt door een vallende bloempot, belooft Froy haar te hel- pen. Nadat ze samen thee hebben gehad, keren de dames terug naar hun compartiment en Iris valt in slaap. Wanneer ze wakker wordt, is Miss Froy verdwenen. De medepassagiers, ‘De Barones’ en Signor en Signora Doppo, beweren dat ze Miss Froy nooit hebben gezien. Dokter Hartz komt haar te hulp en is ervan overtuigd dat Iris aan een tijdelijk geheugenverlies lijdt. Iris ziet dan Gilbert Redman die ze de vorige avond in het hotel heeft gezien en vertelt haar verhaal. Na eerst wat sceptisch te zijn geweest, begint hij haar uiteindelijk te geloven en hij wil haar hel- pen. Eric Todhunter en “mevrouw” Todhunter die het niet te nauw met de huwelijkse trouw nemen, beweren dat ze Miss Froy nooit hebben gezien. Caldicott en Charters, twee Britse “gentlemen” die Miss Froy wel hebben gezien in het gezelschap van Iris, wensen ech- ter niet in de zaak betrokken te worden. Wanneer Dr. Hartz een pa- tiënt aan boord brengt, worden Gilbert en Iris erg wantrouwig en… De pers was unaniem lovend, Philip French schreef in The Observer: “It’s the greatest-ever comedy-thriller, the greatest film set on a train, a faultlessly cast mirror held up to the nation in the year of .”

THE LADY VANISHES (1970) Rank Organisation, Hammer Film Production REGIE: Anthony Page NAAR: The Wheel Spins SCENARIO: George Axelrod naar het scenario van Sidney Gilliatt en Frank Launder. MET: Elliott Gould, Cybill Shepherd, , Herbert Lom, Arthur Lowe, Ian Carmichael 244 duister verleden deel i

Het is al laat in de jaren dertig. Amanda is een Amerikaanse erfge- name die zich doorheen wat huwelijken en echtscheidingen heeft geworsteld en hierdoor heel rijk is geworden. Ze is op weg van Beieren naar Londen. Ze neemt de trein, gekleed in avondkledij en nog steeds misselijk na een nacht vol pret. Een vriendelijke dame, Miss Froy, neemt haar onder haar hoede en ziet erop toe dat ze een tukje kan doen. Wanneer Amanda ont- waakt is Froy verdwenen en niemand wil toegeven haar te hebben gezien. Robert, een magazinefotograaf zal haar helpen, terwijl hij er echt nooit van overtuigd is dat Miss Froy wel bestaat, en Amanda nog steeds last heeft van een kater. Het duo wordt geholpen door Dr. Hartz en ze delven steeds verder naar het mysterie tot het zelfs gevaarlijk begint te worden.

THE LADY VANISHES (2013) BBC tv-film – uitgezonden 17 maart 2013 REGIE: Diarmud Lawrence NAAR: The Wheel Spins en de Alfred Hitchcock verfilming SCENARIO: Fiona Seres MET: Keeley Hawes, Tuppence Middleton, Tom Hughes, Gemma Jones

Regisseur Lawrence heeft dit eeuwige verhaal verfilmd met heel veel Britse flair. Hij laat zijn camera rondgaan zoals je ogen rondgaan in een treincompartiment en hij maakt, net zoals Hitchcock een cameo verschijning. Over de cast is weinig meer te zeggen dan dat ze uitstekend gekozen zijn. Remakes van geliefde klassiekers lopen meestal uit op een ramp, omdat de magie van de oorspronkelijke versie meestal ver te zoeken is. Maar het moet gezegd, deze nieuwe versie zit vol atmosfeer, is echt genietbaar en slaagt er zelfs in de editie van 1938 te doen vergeten. ethel lina white 245

SPIN-OFF’S

NIGHT TRAIN TO MUNICH (1940) Dit is een spin-off van The Lady Vanishes en volgt in grote lijnen de film. Het originele verhaal wordt hier wel toegeschreven aan Gordon Wellesley, maar het scenario is van Sidney Gilliat en Frank Launder. Margaret Lockwood, Basil Radford, Rex Harrison en Paul Henreid vertolken de hoofdrollen.

CROOK’S TOUR (1941) Dit is een spin-off van The Lady Vanishes en volgt in grote lijnen de film. Hier wordt het originele verhaal toegeschreven aan Max Kester en John Watt, dat werd dan geadapteerd door Barbara K. Emery (niet op de rolverdeling staan Sidney Gilliat en Frank Laun- der waarop de anderen zich wel baseerden). Speelden: Basil Radford en Naunton Wayne.

MILLIONS LIKE US (1943) Met als regisseurs Sidney Gilliat en Frank Launder kun je niet anders verwachten dan dat dit de zoveelste variatie is op het gege- ven van de verdwijnende dame. Was Crook’s Tour nog een myste- rieuze komedie, hier zijn we in het drama en in de oorlog beland. Sterren: Patricia Roc, Gordon Jackson, Anne Crawford.

CHARTERS & CALDICOTT (1985) Met gebruik van de Charters en Caldicott-personages die voor het eerst voorkwamen bij Hitchcock, werd deze tv-serie een schot in de roos. Humor, drama en thriller verpakt in 6 afleveringen. Het duo is met pensioen na veertig jaar voor de geheime dienst te hebben gewerkt. Ze delen een passie voor cricket en vinden zich terug in een mysterie, moord en andere rotzooi. Na de ontdekking van het lijk van een jonge vrouw in de Londense flat van Caldicott, gaan ze op zoek naar de waarheid. Met: Robin Bailey en Michael Aldridge. 246 duister verleden deel i

Nog drukker bezig

De volgende roman van White The Third Eye verschijnt in 1937, nog in hetzelfde jaar is er The Elephant Never Forgets en een jaar later, 1938, verschijnt Step in the Dark. Op 14 oktober 1939 verschijnt er een novelle, The Fairy Pot in Illustrated. In 1940 is ze er weer met een roman, While She Sleeps, in 1941 gevolgd door She Faded into Air. In 1942 verschijnen er de novelles The Day (nov) en Cheese (aug) in Argosy en de roman Midnight House (in de VS wordt dat Her Heart in Her Throat), in 1945 wordt dat de film The Unseen.

THE UNSEEN (1945) Paramount Pictures REGIE: Lewis Allen NAAR: Midnight House (Her Heart in Her Throat) SCENARIO: Hagar Wilde, Ken Englund, Raymond Chandler MET: Joel McCrea, Gail Russell, Herbert Marshalll, Richard Lyon, Nona Griffith, Phyllis Brooks, Isobel Elsom, Norman Lloyd

Toen Billy Wilder en Charles Bracket hun samenwerking opzeg- den, waardoor Chandler aan Double Indemnity kon werken, pro- duceerde Bracket The Uninvited, een Engels spookverhaal dat een onverwacht groot succes kende. De studiobazen wilden natuurlijk dit succes herhalen en zochten en vonden iets wat nog in de kast lag en waarvan ze de auteursrechten hadden. Ze vonden het ver- haal Her Heart in Her Throat van Ethel Lina White. Ze herdoopten het The Unseen en gaven regisseur Lewis Allen en de vrouwelijke hoofdrolspeelster Gail Russell, die beiden The Univited tot een suc- ces maakten, een nieuwe kans. Gail Russell (Chicago, 21/9/1924 – L.A. 27/8/1961) was een engelachtige, mooie, gevoelige en intelli- gente vrouw die op haar negentiende een klein rolletje kreeg toebe- deeld wegens haar schoonheid. Met haar tweede film, The Uninvited dus, was het meteen raak. Maar haar onzekerheid voor de camera maakte dat ze zich regelmatig te buiten ging aan alcohol en toen ze in 1961 stierf aan een hartaanval was die veroorzaakt door overda- dig drankgebruik, ze werd gevonden omringd met lege flessen. ethel lina white 247

John Houseman, die zich net bij Paramount had vervoegd, had het geluk om als producer te worden aangeduid. Het project was al door heel wat handen gegaan. Eerst was er een script van Ken Englund, toen het nog ‘Her Heart in Her Throat’ heette. De volgende vier scripts droegen allemaal de naam ‘Fear’ en auteur was Hagar Wilde. Het dialoogscript dat naar de filmcen- suurcommissie werd gezonden was ‘The Unseen’ genaamd en kreeg de volgende vermelding mee: “Screenplay by Hagar Wilde and Ray- mond Chandler, Adaptation Hagar Wilde and Ken Englund. Based on the novel by Ethel Lina White.” Het grootste deel van het uiteindelijke script was het werk van Hagar Wilde, die echter zwaar ziek werd voor zij het werk kon beëindigen en een passend einde had verzonnen. Houseman deed een beroep op Chandler om het script wat op te poetsen, maar ver- klaarde later dat het niet zijn beste idee was geweest, behalve dan dat hij er een vriendschap had aan overgehouden met Chandler. Drie weken had Chandler er zogezegd aan gewerkt, maar hij had nauwelijks iets nieuws gebracht. Dat Chandler toch vermeld werd, was het resultaat van de Oscarnominatie die hij net had gekregen voor zijn werk aan Double Indemnity, en ook aan het succes van de film Murder, My Sweet – gebaseerd op Farewell, My Lovely – die enkele maanden daarvoor uitstekende kritieken had gekregen en een kassucces was. Chandler was hot!

HET VERHAAL: Elizabeth komt in het vreemde huis van David Fielding als gouvernante van twee kinderen die net hun moeder hebben verloren. Elizabeth vindt de kinderen erg afstandelijk. Ellen bijvoorbeeld heeft een plakboek waarin ze alles bewaart over de Salem Alley moord, een recente sensationele misdaad die de hele buurt beroerde, Barney daarentegen heeft dan weer vreemde tele- foongesprekken met ‘onzichtbare’ mensen. Beide kinderen heb- ben duidelijk nood aan een begrijpende vriend. Ze verneemt dat de vorige gouvernante werd ontslagen omdat ze een slechte invloed had op de kinderen. Barney krijgt niet alleen geld van onbekenden, hij heeft ook gesprekken met een mysterieuze vreemdeling die komt en gaat zonder dat iemand hem een strobreed in de weg legt, dankzij de hoffelijke opendeurpolitiek van Barney. Die vreemdeling blijkt 248 duister verleden deel i

Maxine te zijn, de ontslagen gouvernante en die staat werkelijk voor niets. Het duurt niet lang of Barney begrijpt dat hij loyaal was aan de verkeerde persoon. Er zijn ook nog Mrs. Norris, een norse huis- houdster, en een zekere Sullivan die de rode draad doorheen het geheel moeten vormen. Een ander ingeweven plot gaat dan weer over het aangrenzende logement dat twaalf jaar daarvoor de scène was van een moord en nu enkele klanten heeft die bijna de hele nacht van huis zijn. De eigenares van het logement, Marian Tygarth, was de echtgenote van de man die in het huis werd vermoord. Je kan geen abrupter einde bedenken, iets meer dan een minuut na de directe confrontatie in de bibliotheek waar de moordenaar wordt gevat, is er nog plek voor een grapje, that’s it.

Het einde

In 1943 verschijnt The Man Who Loved Lions (in de VS wordt dat The Man Who Was Not There). Haar laatste boek is They See in Darkness in 1944. Ethel Lina White sterft op 13 augustus 1944 in Chiswick, Lon- den, UK. Van de doden niets dan goed, zegt men wel eens. Maar je kunt er ook over zwijgen en ik weet niet wat het ergste is, ik ga liever over de tong dan verzwegen te worden. Dat overkwam White in grote mate, en op enkele uitzonderingen na kent niemand haar nog. Nochtans waren er nog de novellen en was er ook nog de televisie.

AN UNLOCKED WINDOW (1965) Shamley Productions REGIE: Joseph Newman NAAR: An Unlocked Window SCENARIO: James Bridges MET: John Kerr, Louise Latham, Cathy Merchant, E.J. Andre, Dana Wynter, Steven Roberts ethel lina white 249

Haar novelle An Unlocked Window is een pareltje en vertoont som- mige gelijkenissen met wat Rhinehart en haar volgelingen schreven, zoals verpleegsters als speurneus, nachtelijke gebeurtenissen, een- zame buitenhuizen, en mysterieuze mannen met niets goed in de zin die op jacht zijn. Het was onvermijdelijk dat Alfred Hitchcock dit kon gebruiken voor zijn tv-serie The Alfred Hitchcock Hour.

De overwerkte verpleegster, Stella Crosson, is maar wat opgelucht als ze een assistent krijgt die haar helpt in de zorg voor de rijke invalide Glendon Baker. Haar opluchting wordt echter op een klein pitje gezet, als ze verneemt dat er een serial killer in de omgeving bezig is en dat hij het heeft gemunt op verpleegsters. Als de stroom uitvalt in huize Baker en de rest van het personeel nergens te vinden is, blijkt dat iemand de assistente al heeft aangevallen. Er hing heel wat geheimzinnigheid rond dit verhaal: ten eerste kreeg de hele ploeg het script zonder de laatste drie pagina’s te zien, er stonden ook bewakers aan de in- en uitgangen van de studio, zodat niemand ook maar iets kon verraden over het schokkend einde.

AN UNLOCKED WINDOW (1985) Shamley Productions De pilootfilm Pilot van Alfred Hitchcock Presents had vier episodes en dat waren remakes van eerder door Hitchcock gebruikte verhalen. An Unlocked Window was daar een van. Sterren waren: Annette O’Toole, Bruce Davison, Owen Bush, Helena Kallianiotes, Ross Elliott, Nancy Burnett. Het originele scenario van James Bridges werd gebruikt en up-to-date gebracht door Fred Walton, die ook de regie in handen had.

PUT OUT THE LIGHT (1969) In de tv-serie Detective met in totaal 45 afleveringen werd deze eerste mis- daadroman van White (uit 1931) de 39ste aflevering die werd uitgezonden op 28 september (seizoen 3, aflevering). REGIE: Ben Rea 250 duister verleden deel i

SCENARIO: John Gould MET: Rachel Kempson, Michael Jayston, Kenneth Fortescue, Pauline Munro, Colin Jeavons, Angela Douglas, Angela Baddeley, Hilda Fenemore, Edward Jewesbury en Robin Wentworth

Jamaica Court is het huis van de rijke, aristocratische en invloed- rijke Anthea Vine. Haar tirannie strekt zich uit over haar geadop- teerde familie, haar bedienden en zakenrivalen. Het plezier dat ze daaruit put is wel dubbel, want ze is dag en nacht vervuld van ang- sten. Ze weet immers dat velen haar haten en dat sommigen haar dood niet zullen betreuren. Ze probeert zichzelf wijs te maken dat deze angsten geen enkele grond hebben en enkel waanvoorstellin- gen zijn die ontstaan door de emotionele spanningen die voortdu- rend in het huis aanwezig zijn. Miss Pye ziet de gevaren die Anthea omringen wel en tracht haar te verwittigen.

VERHALEN EN ARTIKELS VERSCHENEN IN MAGAZINES

Diana, the Huntress, The London Magazine, sept 1910 “Thumbs Down!”, The London Magazine, dec 1910 “Fog-Folk”, The London Magazine, jan 1911 Crushed Poppies, Metropolitan Magazine, jun 1921 The Seven Years’ Secret, The Grand Magazine, nov 1921 Romance, The Premier Magazine, feb 1924 The Quick and the Dead, Detective Story Magazine, 26 dec 1925 Maids of Honor, People’s Home Journal, dec 1925 Miss Loveapple’s Luck, People’s Home Journal, jan 1929 At Twilight, Pearson’s Magazine, jun 1930 Honey, The Novel Magazine, jun 1934 The Fairy Pot, Illustrated, 14 okt 1939 Cheese, 1941 The Day George Vincent Higgins: De Balzac van de Boston onderwereld

Helaas voor George V. Higgins denken de meeste critici dat Quen- tin Tarantino aan de basis ligt van de gangsters en schooiers die erop los lullen over hoe ze iemand gaan ombrengen, mopperen op hun liefje, het weer, welke olie je moet gebruiken voor je auto, enthousiast zijn over de mayonaise in een cheese sandwich en dan uitbarsten in uiterst gestileerd en brutaal geweld. Ze gaan helemaal voorbij aan de literaire productie van George V. Higgins, en die was niet min. Vanaf 1972, met de publica- tie van The Friends of Eddie Coyle – als men over Higgins spreekt wordt er steeds verwezen naar zijn eersteling, zodat hij wel eens de auteur van één boek wordt genoemd – volgde er bijna jaarlijks een nieuwe publicatie, zowat 33 titels. Daarin zit één boek over zijn grote passie baseball The Progress of the Seasons (1989), als grote supporter van de Boston Red Sox, een over het schrijven zelf On Writing (1990), twee over politiek The Friends of Richard Nixon (1975) en Style Versus Substance (1984) over Kevin White, burgermeester van Boston, en zijn relaties met de pers, twee verhalenbundels en 27 misdaadverhalen waaronder vier verhalen rond Jerry Kennedy Kennedy for the Defense (1980), Penance for Jerry Kennedy (1985), Defending Billy Ryan (1992) en Sandra Nichols Found Dead (1996). Na zijn dood werd bekend dat hij voor de publi- catie van zijn Eddie Coyle al meer dan 15 misdaadromans had geschreven. In 1985 zette de British Booksellers Association The Friends of Eddy Coyle op de lijst van de twintig beste Amerikaanse naoorlogse romans. 252 duister verleden deel i

Superbe dialogen

In de meeste boeken van Higgins wordt het verhaal verteld door- heen een overvloed van superbe dialogen, zodat de lezer er zelf de complexe plot uit moet distilleren. Deze dialogen worden gedebi- teerd door personages die je eveneens doorheen hun gesprekken leert kennen, de junk, de dief, de gangsterbaas, allemaal hebben ze hun eigen taal. Maar deze methode werkte ook tegen hem, want veel van zijn lezers gingen afhaken omdat het allemaal lood om oud ijzer was en met het verloop van de jaren begonnen de gelijkenissen te vervelen, erger nog, de beschrijvende gedeelten werden steeds schaarser en de verhalen werden enkel nog in dialogen verteld; plaatsbeschrijvin- gen, achtergrond gebeurtenissen, het sociale hinterland verdwenen en het werd uiteindelijk een plaatje van twee kerels die met elkaar kletsen, en dat is zeer dikwijls ook alledaagse kletspraat. Als je de boekcommentaren op Amazon erop naleest, vind je dat heel wat mensen Higgins’ boeken niet echt pruimen: “no action”, “no real story being told”, “the whole book is just people talking” zie je regel- matig terugkomen. Hierop antwoordde Higgins het volgende: Many of my critics seem to feel that they have to say, or strongly imply, that my gift for dialog is all I have; or that writing dialog is not the most important attribute a novelist can have … A man or woman who does not write good dialog is not a first-rate writer. I do not believe that a writer who neglects or has not learned to write good dialog can be depended on for accuracy in his understanding of character and in his creation of characters. Therefore to dismiss good dialog so lightly is evidence of a critic’s incomplete understanding of what constitutes a good novel. Higgins’ collega Ross MacDonald spaarde zijn lof niet: “the most powerful and frightening crime novel … I have read this year”, maar ook het literaire volkje van New York nam deel aan de lof. Norman Mailer ging in op de dialogen en schreef volgende scherpe waarneming: “Higgins may be the American writer who is closest to Henry Green” (zijn romans worden grotendeels verhaald in dia- loogvorm, met toneelmatige introducties en commentaar, van een george vincent higgins 253 traditionele opbouw (begin-midden-einde) is nauwelijks sprake) vooraleer over te gaan tot: “What I can’t get over is that so good a first novel was written by the fuzz”, waarmee hij verwees naar het beroep van Higgins.

Romancier?

Ondanks zijn succes als misdaadauteur, beschouwde Higgins zichzelf niet als zodanig, hij beweerde dat hij romans schreef over mensen die moeilijkheden hadden met de wet, sommigen van hen zijn zelfs professionele misdadigers. Hij schreef over hen omdat ze meestal gewelddadig zijn, onvoorspelbaar en code en wet aan hun laars lappen en uiteraard veel interessanter zijn dan mensen die zich aan de wet houden. Ook in de korte verhalen en novellen die hij publiceerde was het al dialoog wat de klok sloeg. Zijn tweede roman, The Digger’s Game, verscheen in drie afleveringen in Playboy (jan, feb, mar 1973) en werd datzelfde jaar ook uitgegeven als boek, zijn volgende ver- haal Adults verscheen eveneens in Playboy (dec 1982), zoals al zijn andere verhalen, Devlin’s Wake (dec 1983), Mother’s Day (mar 1985), The Devil is Real (mar 1986), Intentional Pass (apr 1987) en A Small Matter of Consumer Protection (mei 1988). Higgins werd geboren op 13 november 1939 in Brockton, Mas- sachusetts en kreeg de naam George Vincent Higgins II mee, naar een oom, maar onofficieel liet hij de II vallen. Als je gaat gras- duinen in het George V. Higgins archief van de Thomas Cooper Library vind je bijdragen die hij leverde voor het literair maga- zine van het Boston College, The Stylus, daarnaast zijn er klad- jes, bewerkte manuscripten en boekproeven. Hij was succesvol in zowat negen disciplines. Gewapend met twee doctoraten Engels en een doctoraat rechten, werd hij journalist voor Associated Press, The Boston Globe en The Wall Street Journal, daarnaast werd hij Deputy Assistant Attorney General (1967-69) en Assistant Attor- ney General (1969-70) in the Commonwealth of Massachusetts; Assistant US Attorney for the District of Massachusetts (1970-73); Special Assistant US Attorney (1973-74) – vooraleer hij zich in de 254 duister verleden deel i privésector vestigde. George V. Higgins Inc. bestond van 1973 tot 1978; van 1978 tot 1982 werd dat Griffin and Higgins. Hij was de advocaat van Black Panther leider Eldridge Cleaver en G. Gordon Liddy, de organisator van de Watergate inbraken. Novellist, criti- cus, historicus en professor creative writing aan de Boston Univer- sity (1988-1999) staan ook op zijn cv.

Hoefde niet te werken

Higgins was tweemaal getrouwd, eerst op 4 september 1965 met Elizabeth Mulkerin, wat uitliep op een echtscheiding in januari 1979, een tweede maal met Loretta Lucas Cubberley (23 augustus 1979) tot aan zijn dood op 6 november 1999. Hij moest niet werken, zijn boeken haalden zelfs aan het eind van zijn carrière een eerste oplage van 30.000 exemplaren van de gebonden editie (waarvoor ook in de VS veel auteurs een moord zouden begaan). Maar je moet stellen dat hij verslaafd was aan de wet, vooral in de periode dat hij prosecuting attorney was in the Organized Crime Section van de Massachusetts Attorney General’s Office. Dat was een tijd dat de Boston Irish en de Mafia ‘wise guys’ elkaar afslachtten in een gemene oorlog. Ondanks de vele dialogen werden zijn boeken schromelijk over het hoofd gezien door de filmwereld, terwijl zijn volgelingen Elmore Leonard en Donald Westlake (wanneer hij zijn Richard Stark pseu- doniem gebruikte) wel aan de bak kwamen en ze uiteindelijk toch over dezelfde ‘verzonnen’ wereld schrijven waarin de slechten goed kunnen zijn, de agenten uit de binnenste kring van de hel komen en verraad de norm is. The Friends of Eddie Coyle werd een uitstekende film, deels door een geweldige, bijna poëtische vertolking van Robert Mitchum als Coyle, die door regisseur Peter Yates perfect was gecast. george vincent higgins 255

THE FRIENDS OF EDDIE COYLE (1973) Paralount Pictures REGIE: Peter Yates NAAR: The Friends of Eddie Coyle SCENARIO: Paul Monash MET: Robert Mitchum, Peter Boyle, Richard Jordan

Als je op zoek gaat naar de dvd van deze film, bots je al snel op het feit dat er enkel een Amerikaanse uitgave van is en je dus een dvd-speler moet heb- ben voor ‘all regions’. Ook dan is de kwaliteit nog ver te zoeken. Waarschijnlijk komt dat ook doordat de Robert Mitchum fans niet echt op zoek zijn naar deze superbe film omdat hij het petje van de meesten te boven gaat. In 1973 was Mit- chum niet meer the box-office naam die hij ooit was geweest en dan ging hij nog een personage spelen dat buiten zijn normale doen lag: hij was niet de man die vrouwen het hoofd op hol bracht en hij was niet the tough guy, maar een ouder wordende boef die probeert het hoofd boven water te houden om zijn familie te kunnen onderhou- den. Dus zijn fans vonden Eddie Coyle onsympathiek (en de ande- ren vonden hem sowieso niet sympa!) hoewel Coyle eigenlijk niet verdient wat hem overkomt. 256 duister verleden deel i

En dan is er ook nog het feit dat de film in Boston speelt, je zou denken dat een Europees publiek dat niet merkt, maar die weten niet beter of dat de steden des verderfs New York, Chicago of San Francisco zijn. Wat echter op dat ogenblik niet geweten was – ook in Amerika niet – was dat Boston-South toentertijd heel wat georganiseerde misdaad herbergde, terwijl de corruptie bij de politie en de magis- traten op een hoogtepunt was. En om de zaak te vervolledigen was ook de Boston afdeling van de FBI betrokken partij, net als de pers die haar mondje dichthield, om maar niet te spreken van de plaat- selijke politici. In de jaren zeventig stond James ‘Whitey’ Bulger aan het hoofd van de onderwereld in Boston. Bulger had diverse malen achter de tralies gezeten, maar iedere keer als hij vrijkwam nam hij gewoon weer zijn plaats in. Tot in de late jaren tachtig was hij druk bezig met schelmerij en stond hij op de lijst van de tien meest gezochte personen van de FBI. Als je met de kennis van nu kijkt, zie je dat zowel de auteur als de regisseur een inkijk hadden in deze poel des verderfs. Als toemaatje moet je nog weten dat er ook wordt geop- perd dat Bulger wel eens van twee walletjes zou hebben gegeten en dat hij tegelijkertijd informant van de FBI is geweest. De film is erg traag en er is nauwelijks geweld, er zijn geen schietpartijen, sensationele achtervolgingen met auto’s, het is dus geen French Connection, geen Dirty Harry en geen Death Wish, Mitchum is niet iemand die eerst schiet en dan vragen stelt. Maar zijn slaperige blik maakt hem volgens mij de ideale acteur om Eddy Coyle te spelen, een loser, een onbelangrijk gangstertje van Ierse afkomst die vriendjes is met de politie en die het niet aankan om nog een termijn in de gevangenis te doen. Eddie “Fingers” Coyle voorziet een stelletje bankrovers van wapens en verraadt hen, om zelf niet meer in de cel te belanden. Zijn vrienden zijn net als hij kleine en grote boeven, beroepsmoor- denaars, drugspushers, oplichters, die hem vertrouwen zoals hij hen vertrouwt (een heel klein beetje!) en allen zijn ze ondergeschikten van het misdaadsyndicaat dat de lakens uitdeelt en met de poen gaat lopen, zij geven de bevelen en belonen en straffen het voetvolk. Naast Mitchum is er Richard Jordan die zijn bijrol als onver- george vincent higgins 257 murwbare inspecteur die probeert een bende bankrovers te vatten met veel elan speelt, er is Alex Rocco die een bankovervaller zon- der geweten gestalte geeft en de geniale Peter Boyle in zijn rol van politieverklikker/hitman. Maar wie we niet mogen vergeten is Ste- ven Keats, die handelt in gestolen machinegeweren die hij verkoopt vanuit de bagagekoffer van zijn sportwagen. Het brutale en verras- sende einde is filmgeschiedenis.

Killing them softly

De derde roman van Higgins Cogan’s Trade uit 1974 werd de door Bradd Pitt en vrienden geproduceerde film Killing Them Softly van regisseur Andrew Dominik, die al behoorlijk hoge ogen gooide met The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford. Na drie films rond misdaad, zou Dominik nu plannen hebben voor een film met de naam Blonde, met Naomi Watts als Marilyn Monroe. Watts wordt op alle sociale networken als een totale foute casting gezien en in de eerste plaats als te oud bestempeld. Namen als Amy Adams, Scarlett Johansson, Amber Heard en Christina Hendricks worden dan weer naar voor geschoven. 258 duister verleden deel i

KILLING THEM SOFTLY (2012) Plan B Entertainment, 1984 Private Defence Contractors, Anapurna Pictures REGIE: Andrew Dominik NAAR: Cogan’s Trade SCENARIO: George V. Higgins MET: Brad Pitt, Ray Liotta, James Gandolfini, Sam Shepard

Brad Pitt

Als je Brad Pitt een vraag wil stellen over het waarom van zijn steun aan Dominik, dan moet je eerst kijken naar zijn positie in Holly- wood. Hoewel hij volledig is ingepast in het commerciële Holly- woodsysteem, is hij toch bereid om beginnende ‘filmauteurs’ een kans te geven om een film te maken die buiten het systeem valt. “Het is de eeuwenoude strijd van kunst tegen commercie. Ik heb geen problemen met de relatie tussen beide, ze waren nooit gemaakt om alleen te blijven, ze zijn symbiotisch. Er is iets nobels in het feit dat je iets kunt maken wat iets te zeggen heeft, dat iets aan het licht brengt, en dat te kunnen doen binnen een systeem dat enkel is gericht op profijt.” Hoewel het boek in Boston speelt heeft Dominik het decor ver- plaatst: de opnamen gebeurden in New Orleans aan de Union Pas- senger Terminal, op Claiborne Avenue Bridge, op Louis Armstrong New Orleans International Airport en in de stad New Orleans zelf. Als je iets van deze film kan zeggen, dan is het dat hij brutaal is tot en met (Dominik: “the most dramatic expression of drama george vincent higgins 259 is violence”), maar ook de woorden cool, agressief, gewelddadig, grimmig, slim en crimineel dekken de lading, terwijl ook het stem- pel ‘te weinig intrige’ hier om de hoek komt kijken. Na Chopper en The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford kreeg Dominik genoeg krediet – en Pitt hielp daarbij ook – om Ray Liotta, Ben Mendelsohn en Scoot McNairy op de affiche te zetten. Killing Them Softly is een smerige misdaadfilm over mensen die een overval plannen, de criminelen die worden gedood bij de over- val zelf en de rijke heren die betrokken zijn bij het doden van hen die de overval pleegden. Tussenin, een beetje zoals cursieve com- mentaren in een boek, geeft Dominik aan de hand van actualiteits- beelden met president Bush en senator Barack Obama (“What is that American promise? It’s a promise that says each of us has the freedom to make of our own lives what we will, but that we also have obligations to treat each other with dignity and respect”) com- mentaar op de Amerikaanse politiek om zijn stelling “America isn’t a country – it’s a business” te staven en toont hij aan dat zelfs de misdaad een kwestie van business is geworden. Pitt speelt de huurmoordenaar die wordt ingehuurd door de rijke heren om de troep die werd gemaakt op te schonen. Hij is kalm, cool en beminnelijk zodat hij helemaal niet overkomt als wat hij echt is. De scène waarin Dominik de vertragingsmachine aanzet – in navolging van wat Sam Peckinpah hem ooit voordeed – om de waanzin van het doden aan te tonen is onvergetelijk; je ziet de kogel vertrekken en uitgegooid worden en je ziet de impact. Als je echter de politieke commentaren wegdenkt, blijft er enkel een dunne intrige over, een simpele overval, een huurmoordenaar en een schoonmaakprogramma. Je vraagt je ook af waarom de min- dere figuren soms ten tonele worden gebracht, want ze dragen niets bij aan het verhaal en aan het interessantere verhaal van de hoofd- rolspelers. Ze zijn er enkel om aan te tonen dat er veel Amerikanen rondlopen die van geen hout pijlen weten te maken. Dominik biedt met deze anti-thriller een beetje een afgekloven been aan, ik had gehoopt op iets meer vlees. En de verklaring van Dominik dat hij het verhaal van de economische crisis vertelt, een economische cri- sis die gebaseerd was op onverantwoord gokken, zullen alleen enke- lingen hebben begrepen. 260 duister verleden deel i

VERHALEN EN ARTIKELS VERSCHENEN IN MAGAZINES

The Digger’s Game, Playboy, jan 1973, etc. Adults, Playboy, dec 1982 Devlin’s Wake, Playboy, dec 1983 Mother’s Day, Playboy, mrt 1985 The Devil Is Real, Playboy, mrt 1986 Intentional Pass, Playboy, apr 1987 A Small Matter of Consumer Protection, Playboy, mei 1988 Henry Edward Helseth: Reis naar het zwarte gat

Als je op Google Henry Edward Helseth intikt, krijg je 49.000 hits. Ik heb die uiteraard niet allemaal nagepluisd en wel hierom: op Celebrity Networth kreeg ik de vraag Henry Edward Holst?, op Hollywood.com stond er DRATS! en dat is een verwensing, op movieweb.com werd er één film van de vier vermeld en op themo- viedb.org werden dat er twee. Was Helseth een pseudoniem van de duivel? Uiteindelijk bete- kent het toch ‘klaar voor de hel’. Hoe kan iemand die vijf boeken en vier films achterliet zomaar verdwijnen in het niets? We weten dat hij een Amerikaans schrijver van misdaadromans was die werd geboren in Minnesota, dat er een boek werd vertaald in het Nederlands en het Duits en een ander in het Frans. De Franse filmregisseur Jean-Pierre Melville zei over Un aller simple (The Chair for Martin Rome) “modèle du genre”, “très, très grande litté- rature” en noemde het een “grand chef d’œuvre”. Van Helseth ver- schenen: The Yellow Angels (1940), The Devil’s Behind You 1942)( , Cry of the City (1947) (herdrukt als: The Chair for Martin Rome), The Brothers Brannigan, (1961) (romanbewerking van een tv-serie in 39 afleveringen), This Man Dawson (1962). Zoals al gezegd bestaan er vier films die naar zijn werk zijn gemaakt. Vooreerst is daar :

CRY OF THE CITY (1948) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: Robert Siodmak NAAR: The Chair for Martin Rome SCENARIO: Ben Hecht, Richard Murphy 262 duister verleden deel i

MET: Richard Conte, Victor Mature, Shelley Winters (de typecasting als dom mokkel was al begonnen voor haar), Fred Clark,

Luitenant Vittorio Candella en Martin Rome zijn verstandige en knappe jonge kerels. Daar houden de vergelijkingen echter op. Mar- tin Rome ging het verkeerde pad op en ligt nu in de ziekenboeg van de gevangenis, doorboord met kogels, terwijl Candella de zijde van de wet koos en de zaak Rome onderzoekt. Het is niet zo dat Rome geen keuze had, want zijn familie was arm maar netjes en een kruisbeeld aan de wand vertelt dat ze ook nog devote katholieken zijn, terwijl zijn moeder iedere zondag ter kerke gaat.

Richard Conte & Shelley Winters

Victor Mature henry edward helseth 263

Martins meisje, Teena Riconti, stamt ook uit een eerlijke familie. Waarom ging Martin dan de verkeerde weg op? Dat komen we te weten via Tony, de jonge broer van Martin. Tony staat op de rand van de volwassenheid en begint Martins streken over te nemen. Kan hij gered worden of wordt hij een van de ‘poolroom ritselaars’? Maar mocht je tot dusver denken dat het misdadige voorbehou- den is voor immigranten of mensen uit de armenwijken, dan heb je het goed fout, want er is ook Niles, de advocaat die voor geen vuil zaakje uit de weg gaat. Niles is het distillaat van gemeenheid, een man die alle kansen van de wereld kreeg en toch verkiest bij de duivel te biechten te gaan. Er zijn in film noir weinig ‘propere’ advo- caten te vinden, maar Niles overtreft hen allen. Zoals gewoonlijk gebruikt noir hier ook de uiterlijke symbolen om de innerlijke emoties op een haast expressionistische manier te tonen. Martin en Teena worden gefilmd doorheen de spijlen van het ziekenhuisbed, wat wijst op de gevangenisstraf die Martin wacht en hoe de gemeenschap over hen denkt, aldus hun opties vernauwend tot haast niets. De naargeestige ziekenboeg draagt ertoe bij dat je jezelf tot het minste van het minste gedegradeerd voelt en je zeker geen baas bent over je eigen toekomst. En overal zijn er arcades, in de tunnel van de gevangenis naar de ziekenboeg, een virtuele straat met voetgangers en rijtuigen maar geen hemel, in de ziekenboeg zelf is er een zee van bogen, en het kantoor van Niles wordt beheerst door twee ramen met arcades en deze worden dan ook nog eens doorgezet in de kerkramen. En overal is de stad aanwezig, ons nest dat voortdurend wordt bevuild. Het is niet verwonderlijk dat er zoveel geschreven is en wordt over de film noir. Film noir vergt een grote artistieke begaafdheid en kennis van alle aspecten van film. De klassieke noir films zijn echte kunstwerkjes, cinema op zijn best, niet steunend op grote sterren en hoge budgetten, maar enkel op vakmanschap. Wat John Ford was voor de western, Hitchcock voor de span- ning, Douglas Sirk voor het melodrama, was Robert Siodmak voor de film noir. Het te weinig in de kijker lopend Cry of the City is op veel manieren een bijna perfect voorbeeld van het genre. 264 duister verleden deel i

Film noir

In 1948 had de film noir zijn bestaansreden waargemaakt en hoewel regisseur Robert Siodmak bij Universal Pictures onder contract lag, werd hij regelmatig uitgeleend, wat ook het geval was voor Cry of the City dat hij voor 20th Century Fox maakte. Productiechef Darryl F. Zanuck had al meerdere scenario’s laten maken, onder andere door Ben Hecht en Charles Lederer, maar hij was niet helemaal tevreden, zodat voornoemde Richard Murphy werd opgetrommeld. Ook het draaien liep niet echt van een leien dakje, vooral wegens het feit dat Siodmak de rol van Martin Rome aan Victor Mature had toegezegd en het uiteindelijk Richard Conte werd.

OUTSIDE THE WALL (1950) Universal International Pictures REGIE: Crane Wilbur NAAR: een verhaal van H.E. Helseth SCENARIO: Crane Wilbur MET: Richard Basehart (die meestal aan de bak kwam als Robert Mitchum, Glenn Ford of Dick Powell al neen hadden gezegd), Marilyn Maxwell, Signe Hasso, Dorothy Hart

Larry Nelson, net dertig, een ietwat verlegen jongeman die in de gevangenis belandde vooraleer hij het echte leven leerde kennen, is vrij op parool nadat hij iets minder dan de helft van zijn straf van 30 jaar heeft uitgezeten. Hij veroorzaakte indertijd de dood van een corrupte bewaker in het verbeteringsgesticht en is vastbesloten niet meer in dezelfde valkuilen te vallen, maar al de eerste avond wordt hij ladderzat gemaakt door een behaagzieke vrouw die met zijn por- tefeuille verdwijnt. Na een baantje als afwasser waarbij hij in onmin raakt met een collega, neemt hij een baan aan in een plattelands sanatorium voor TB-patiënten. Daar ontmoet hij en wordt verliefd op een verpleegster, Charlotte Maynard, maar hij begrijpt al dade- lijk dat het hem veel geld zal kosten, want miss Maynard is een geld- geil wijf. Wanneer er een overval op een geldtransport plaatsheeft met een opbrengst van 1.000.000 dollar en een ex-gevangene in het henry edward helseth 265 sanatorium belandt die voor zijn dood Larry over de daders vertelt, denkt Larry zijn slag te kunnen slaan. Hij werkt een plannetje uit, maar ziet zichzelf in een mikpunt van de bende veranderen. Onder- tussen is een andere verpleegster, de lieftallige Ann Taylor, bezig om Larry op andere gedachten te brengen. Kun je Outside the Wall een echte noir noemen, ik weet het niet, maar ik weet wel dat het lot achter de schermen duistere plannen smeedt. Wat de film ook interessant maakt voor mensen van de 21ste eeuw, is dat de opnamen gebeurden in het Philadelphia van het jaar 1950, nu eens niet New York of Los Angeles.

Regisseur Crane Wilbur, die al meeliep in de tijd van de stille film, speelde als acteur in 86 films, regisseerde 37 films en leverde ver- halen en scenario’s voor verschillende noir films, meestal over het gevangenisleven of over mensen die na een lange straf te hebben uitgezeten totale dislocatie ervoeren. Er zijn o.a. Canon City (1948) met Scott Brady en The Story of Molly X (1949) met June Havoc.

STATE PENITENTIARY (1950) Columbia Pictures Corporation REGIE: Lew Landers NAAR: een verhaal van H.E. Helseth SCENARIO: Howard J. Green, Robert Libott, Frank Burt MET: Warner Baxter, Onslow Stevens, Karin Booth

Ondanks al zijn beweringen dat hij onschuldig is, wordt Roger Manners, president van Manners Aircraft Cor- poration, beschuldigd van diefstal van 400.000 dollar en opgesloten in het Nevada State Penitentiary. Gezien zijn studies in de elektromechanica wordt hij ingedeeld bij de groep die bezig is met de vernieuwing van het watersys- 266 duister verleden deel i teem van de gevangenis. Op zoek naar de gestolen som ondervraagt aanklager Jim Evans Roger en zijn vrouw Shirley, en belooft Shirley 10 % van het geld, als ze zegt waar het ligt. Roger en Shirley zijn wat verbaasd als Stanley Brown, de vroegere vennoot van Roger, tegen hem getuigt. Stan is recent verhuisd naar Florida en kweekt daar orchideeën. Shirley doet alsof ze op Stanley verliefd is en zegt hem dat ze wil scheiden van Roger, waar hij enthousiast op ingaat. Op een dag toont Jim Evans de krant aan Roger waarin wordt gealludeerd op een eventuele echtscheiding van Shirley. Een mede- gevangene, Tony Gavin, vraagt hem om samen met hem te ontsnap- pen langs de waterpijp. Roger weigert, maar Gavin slaat hem in elkaar en verplicht hem met de revolver tegen het hoofd het water af te sluiten. Wat gebeurt. Dan geeft de gevangenisdirecteur Roger het bevel het water opnieuw aan te zetten, terwijl Gavin en zijn gezellen reeds in de pijp zijn. Roger, die nu in de ziekenboeg ligt, krijgt duidelijk de schuld van de mislukking. De aanklager bezoekt hem daar en vertelt hem opnieuw dat Shirley zal trouwen met Stan. Roger vraagt verlof voor 48 uur aan om in die tijd het geld te kun- nen recupereren, maar dit wordt hem geweigerd. Roger ontsnapt en werkt zich richting Florida, maar Evans onderschept hem. Manners kan Evans ervan overtuigen dat hij werkelijk op zoek is naar het geld. Ondertussen heeft Shirley ontdekt dat Stan het geld onder zijn orchideeën heeft verborgen. Terwijl ze Stan onder schot houdt, zegt ze hem dat ze het geld zal gebruiken om Rogers naam te zuiveren. Net op dat ogenblik arriveren Manners en Evans.

UN ALLER SIMPLE (1971) Cité Films, Copercines Cooperativa Cinématográfica, Rizzoli Film, Valoria Films REGIE: José Giovanni NAAR: Cry of the City SCENARIO: José Giovanni MET: Jean-Claude Bouillon, Nicoletta, Maurice Garrel, Paola Pitagora

Marty is een onbelangrijk boefje dat zijn misdadige leven wil bete- ren. Hij pleegt samen met Tom, een vriend met dezelfde idee als hij, henry edward helseth 267

een laatste overval maar alles loopt verkeerd. De politie doodt Tom, verwondt Marty en een politieman wil hem zelfs afmaken. Marty doodt de agent uit pure zelfverdediging. Met de hulp van een vrien- delijke verpleegster slaagt hij erin een volgende aanval van de poli- tie te ontlopen en ontsnapt. Hij zal proberen zijn meisje te bescher- men en tegelijk proberen een penose advocaat te beletten hem erin te laten tuinen voor een misdaad die hij niet beging. De doodsstraf, al is het niet het thema van de film, is het zwaard van Damocles dat boven Marty’s hoofd hangt, in dit geval de guil- lotine. De film is een wegbereider voor toekomstige films van Gio- vanni: Deux hommes dans la ville (1973), Comme un boomerang (1976), Une robe noir pour un tueur (1981), Mon Père, il m’a sauvé la vie (2001). In de meeste gevallen gaat het bij Giovanni om de strijd van de enkeling tegen de maatschappij die hem uitstootte, zo ook in La loi du survivant waarin het vrouwelijke hoofdpersonage (niet zo voor de hand liggend in de machowereld van Giovanni) een paria is op een Corsicaans eiland; in La rapace leert een huurling een jon- geman vol idealen diezelfde idealen overboord te gooien; in Dernier domicile connu is het een flik die in de fout ging die succesvol een onderzoek afsluit, maar het gevolg is wel dood en wanhoop. Maar het is met Le gitan – hoewel niet zo’n goede film – dat Giovanni de outcast bij uitstek tekent: de zigeuner. Vaste prik bij Giovanni is ook dat niets, maar dan ook niets, de held(in) kan redden. Giovanni werd ooit ter dood veroordeeld (en kreeg amnestie) 268 duister verleden deel i en wist waarover hij praatte toen hij zijn afkeer voor de doodstraf duidelijk liet blijken. Hij was meer de geestelijke zoon van André Cayatte dan van Jean-Pierre Melville (wat wel eens wordt gepo- neerd). Cayatte was trouwens de eerste die het thema doodstraf aankaartte in Nous sommes tous des assassins (scenario van Cayatte en Charles Spaak – broer van). DEEL 2

SCHULDIG WEGENS EIGEN MENING

ROOD, SLA DOOD

Vooraf

Those who cannot remember the past are condemned to repeat it. George Santayana

Het begin van de Koude Oorlog kun je ongeveer situeren in juli 1947, toen Stalin het Marshall Plan voor de Sovjet-Unie weigerde. Hoewel de Sovjet-Amerikaanse spanningen alsmaar waren gestegen sinds de boljsewiekse revolutie (7 november 1917), hadden ze elkaar toch gevonden in hun gezamenlijke strijd tegen nazi-Duitsland. Aanvang 1947 was de euforie over de overwinning al flink weg- geëbd, vooral omdat de Sovjet-Unie ongehinderd en onvermin- derd zijn gang ging in Europa. Het marxisme begon overal in de wereld de kop op te steken en heel wat Amerikanen begonnen zich af te vragen of de vele offers die ze hadden gebracht vergeefs waren geweest. De angst voor Duitse spionnen en de vijfde colonne was vervan- gen door die voor communistische spionnen en hun ‘medestan- ders’, zij werden als gevaarlijker beschouwd omdat ze zonder accent spraken en eruitzagen zoals iedere Amerikaan. Algemeen werd aangenomen dat de Amerikaanse communisten aan atoomspionage deden. In dit grillig klimaat was het mogelijk dat Alger Hiss werd beschuldigd van spionage voor de Sovjet-Unie. Hiss, een advocaat, ambtenaar, auteur en docent, was ooit betrok- ken bij de oprichting van de Verenigde Naties, maar dat hielp hem

272 duister verleden deel i

Alger Hiss Julius & Ethel Rosenberg niet en in 1948 werd hij voorgeleid. In 1950 werd hij uiteindelijk veroordeeld, maar dan wel wegens meineed. Het aantreden van senator Joseph McCarthy en de terechtstelling van Julius en Ethel Rosenberg – de Rosenbergs zouden atoomgehei- men hebben doorgespeeld aan de Russen – waren de deuropeners voor een van de meest verontrustende periodes in de geschiedenis van Amerika. Dit alles werd in de hand gewerkt doordat de republikeinen in 1946 de controle kregen in het Amerikaanse Congres, omdat de democratische president Harry Truman volgens vele Amerikanen te zacht was voor de communisten, en dan vooral de binnenlandse. Om tegemoet te komen aan de druk van de republikeinen stelde Truman de zogenaamde Anti-Communist Loyalty Acts op, waarbij mensen van gebrek aan loyaliteit konden worden beschuldigd – en voor het gemak noemden de republikeinen hen dan maar commu- nisten. Maar er werd niet zo streng aan deze acts gehouden door de Truman-administratie.

Het House Committee on Un-American Activities (HUAC) – op non-actief tijdens de oorlogsjaren – kreeg nieuw leven ingeblazen vooraf 273 toen in mei 1947 de republikein J. Parnell Thomas er hoofd van werd. Een van de eerste dingen die Thomas deed, was afreizen naar Hollywood – dat hij een communistische kanker vond – om er de hoofden van de diverse filmmaatschappijen te ontmoeten, met de bedoeling de volgens hem communistische infiltratie aan het licht te brengen, in hoofdzaak door schrijvers die lid waren van het Guild. Bij zijn terugkeer naar Washington D.C. richtte hij de focus van het committee op de ‘subversieven’ die in de filmbusiness werkten. Het was ook Thomas die in oktober 1947 het HUAC opdroeg de van communistische sympathieën verdachte personen te dagvaarden. En inderdaad, heel wat Hollywood-regisseurs, screenwriters en acteurs met linkse ideeën waren ooit lid van de communistische partij – of hadden bijdragen gestort – tijdens de depressie in de jaren 1930, en die moesten er volgens het HUAC aan geloven. Het HUAC dagvaardde met deze nieuwe macht in handen 41 getuigen, van wie 19 hun intentie om zich ‘onvriendelijk’ te ge- dragen publiekelijk verklaarden. ‘Onvriendelijk’ betekende dat ze geen vragen zouden beantwoor- den in verband met hun poli- tieke connecties. Van de 19 wer- den er 11 met directe vragen over hun lidmaatschap van de partij ondervraagd. De Duitse toneelschrijver Bertolt Brecht verliet het land de dag na de ondervraging en liet de later befaamde Hollywood Ten ach- ter. Om de volgens hen onrecht- matige beschuldigingen tegen te gaan, stichtten een groep Holly- wood-liberalen het Committee for the First Amendment (CFA). Berthold Brecht Het zo beroemde First Amend- Humphrey Bogart

Robert Taylor & Susan Peters in Song of

vooraf 275 ment van de grondwet van de Verenigde Staten verbiedt het congres om wetten aan te nemen die een staatsgodsdienst creëren of één godsdienst boven een ander plaatsen, het recht op vrijheid van godsdienst verbieden, de vrijheid van meningsuiting of de persvrij- heid belemmeren of de vrijheid van samenkomst verhinderen. Het Committee had veel bekende leden met Humphrey Bogart aan het hoofd, naast zijn vrouw Lauren Bacall, maar ook John Huston, William Wyler, e.v.a. Het CFA reisde naar Washington om zijn solidariteit te betuigen met de elf en dat hielp de meesten van hen wel om vast te houden aan hun principes, maar toen screenwriter John Howard Lawson de leden van het HUAC begon te beledigen, viel de hele actie in duigen. Het gevolg was dat Bogart in maart 1948 in het magazine Pho- toplay het artikel I’m No Communist publiceerde en dat Edgar G. Robinson mekkerde “the Reds made a sucker out of me”.

De democraat Truman zag de stormwolken samentrekken boven zijn eventuele herverkiezing en besloot het republikeinse spelletje mee te spelen door alle ambtenaren die ooit communistische sym- pathieën hadden betoond de laan uit te sturen. Dat hij hiermee volledig in de kaart speelde van de roodvreters van het comité was duidelijk. De latere HUAC-verhoren van maart 1951, geleid door John S. Wood, en de verhoren in 1952 door het Intern Veiligheids- comité onder leiding van Pat McCarran werden berucht door het namen noemen. Iedereen die moest voorkomen kon zich haast helemaal vrijpleiten als hij bereid was namen te noemen. Het was uit dit namen noemen dat de zogenaamde Blacklist resulteerde. Het directe resultaat was dat 324 mensen hun baan in de filmbusiness verloren en niet langer voor een filmstudio mochten werken. Dat de invloed van dat alles nog steeds doorwerkt, kun je lezen op Wikipedia, waar de auteur van het artikel over Song of Russia letterlijk schrijft: “Heavy with propaganda featuring an idealized Soviet Union.” De film is het verhaal van de Amerikaanse dirigent John Mere- dith (Robert Taylor) die op tournee gaat doorheen de Sovjet-Unie en daar verliefd wordt op een pianiste, die overdag op een tractor het land bewerkt en ’s avonds pianiste is. Op zijn tocht doorheen 276 duister verleden deel i

het land doet hij veertig steden aan en ziet daar gelukkige, gezonde mensen, die lachen en met volle teugen de communis- tische droom leven. Het speelt allemaal net voor de inval door nazi-Duitsland. Het HUAC vond de film aanstootgevend en riep de hulp in van schrijfster Ayn Rand, grondlegster van het objecti- visme en bewonderaarster van het kapitalisme. Rand schreef zelf enkele weinig succesvolle films, maar kreeg wat meer bekendheid toen haar roman The Fountainhead in 1949 werd verfilmd door , met Gary Cooper. Ze kreeg dus de film uit 1944 voorgeschoteld om haar al op voorhand vaststaande mening te geven. Over een scène waarin men enkele Russen ziet lachen, schreef ze: “Het is een van de gewone trucs van de communisten om lachende Sovjet-arbeiders te tonen.” Omdat er dus lachende Russen werden getoond in een Amerikaanse film, was deze film communistische propaganda. Tijdens een debat ontspon zich volgende dialoog met Ayn Rand: Vraag: ‘Wordt er in Rusland niet meer gelachen?’ Antwoord: ‘Wel, als je het me op de man af vraagt, neen.’ Vraag: ‘Ze lachen dus helemaal niet?’ Antwoord: ‘Niet helemaal juist, maar als ze lachen is dat in hun privéomgeving en toevallig. Ze lachen niet om hun instemming met het systeem te betuigen.’ In Capitalism Magazine van 19 januari 2005 kreeg Ayn Rand nog eens gelijk, naar aanleiding van de boekbespreking van het boek Ayn Rand and Song of Russia: Communism and Anti-Commu- nism in 1940s Hollywood. Blacklisted producent Paul Jarrico, die medeverantwoordelijke was voor de screenplay van Song of Russia, produceerde in 1954 vooraf 277

Salt of the Earth (trouwens zijn enige productie). De film speelt in Mexico in een zinkproducerende fabriek waarvan de arbeiders sta- ken. De hele staking wordt beke- ken vanuit de ogen van de vrouwen en dit in een erg neorealistische stijl. De film werd subversief ge- noemd omdat de Internationale Unie van mijn-, pletterij- en smelt- ovenarbeiders de film sponsorde en verschillende personen die op de blacklist stonden geholpen had- den bij de productie ervan. De unie was buitengegooid bij de CIO (federatie van vakbonden in de indus- trie) wegens de dominantie van communisten in de leiding. Regis- seur Herbert J. Biberman was een van de Hollywood Ten, die direct na zijn vrijlaging uit de gevangenis – na 6 maanden cel – aan deze film begon te werken.

William L. Gresham: Nachtmerries te koop

De Amerikaanse auteur William Lindsay Gresham (20 augustus, 1914 – september, 1962) schreef enkele romans, Nightmare Alley (1946) en Limbo Tower (1949), en non-fiction over kermissen en kermisartiesten: Monster Mid- way: An Uninhibited Look at the Glittering World of the Carny (1954), Houdini: The Man Who Walked Through Walls (1959) en The book of Strength: Body Buil- ding the Safe, Correct Way (1962). Nightmare Alley kreeg fantas- tische kritieken en vele herdruk- ken in paperback. Het boek was één van de zes die in 1988 wer- den opgenomen in de Library of America Crime Novels of the 1930s en 40s, naast werk van James M. Cain en Cornel Woolrich. Een criticus van de New York Review of Books schreef naar aanleiding van de herdruk: “Ik wist al jaren dat William Lindsay Greshams Nightmare Alley tot de top van de noir fictie behoorde, maar ik was compleet onvoorbe- reid op zijn rauwe, Dostojevskiaanse kracht. Waarom staat dit boek niet op de leeslijsten naast Nathaniel Wests ‘Juffrouw Hartzeer/De 280 duister verleden deel i achtste plaag’ en Albert Camus’ ‘De vreemdeling’? Het gebeurt niet vaak dat een doorgewinterde en geblaseerde recensent zoals ikzelf, volkomen knock-out gaat, maar mij overkwam het.”

Linkse would-be schrijver

Toen zijn familie van Baltimore naar New York verhuisde, was hij al vlug gefascineerd door de speciale kermisattracties van Coney Island (ze zijn er nog altijd!). Hij had daar zijn bijna jaarlijkse vakan- tiebaantje en het is niet zeker, maar waarschijnlijk, dat hij met een van die kermisattracties is meegereisd. Nadat hij afstudeerde aan de Erasmus Hall High School in Brooklyn in 1926 veranderde hij regelmatig van baan, waarbij hij ook werkte als folksinger in Greenwich Village. Zoals vele jonge linkse would-be schrijvers nam hij als vrijwillig medisch verzor- ger dienst bij de Spaanse Republikeinen om Franco te bevechten. (Saluut aan Catalonië van George Orwell geeft een goed beeld van wat Gresham doormaakte.) Daar raakte hij bevriend met de voor- malige kermisartiest, Joseph Daniel ‘Doc’ Halliday en hun lange gesprekken mondden later uit in twee boeken, de reeds voornoemde non-fiction Monster Midway en de roman Nightmare Alley.

Terug thuis

In 1939 was hij terug in de US. Na een behoorlijk zware periode vol alcoholische dampen belandde hij in een ziekenhuisafdeling voor tuberculose, van zodra hij daaruit was, deed hij een mislukte zelfmoordpoging. Weer later vinden we verhalen van hem terug in diverse pulpmagazines. Hij leverde ook een verhaal aan Ellery Queen’s Magazine Don’t Believe a Word She Says (aug 1956). Uit- eindelijk belandde hij op de redactie van een true crime pulpmaga- zine. In 1942 trouwde Gresham met de meermaals bekroonde dichte- res Joy Davidman. Joy was joodse, atheïste en lid van de Ameri- william l. gresham 281

Helen Joy Davidman

kaanse communistische partij toen ze Gresham ontmoette. Ze kre- gen twee zonen, David en Douglas. Gresham was verslaafd aan alcohol en een van de gevolgen daar- van was dat hij vrouw en kinderen regelmatig bont en blauw sloeg. Zijn verslaving was er de oorzaak van dat hij zijn succes niet kon omzetten in nog meer succes en hij werd een regelmatige klant in het gekkenhuis. Dat leverde hem dan ook stof voor zijn tweede roman Limbo Tower. De setting is de psychiatrische afdeling in een New Yorks ziekenhuis, het boek flopte en dus kwam de filmwereld ook niet aankloppen. Limbo is een meedogenloos zwart boek en die verkopen nu eenmaal niet goed, de kleur van Nightmare was niet aanwezig en de dosis cynisme was verdubbeld.

Joy

Joy zocht ondertussen haar heil in de letteren en het was bij het lezen van de boeken van C.S. Lewis dat ze besloot zich tot het katholicisme te bekeren. Davidman vroeg de echtscheiding, kreeg ze en vertrok vervolgens naar Engeland met medeneming van haar kinderen. Daar begon ze een correspondentie met de 17 jaar oudere C.S. Lewis, die later wereldberoemd werd met De kronieken van Narnia (die in 1950 in willekeurige volgorde begonnen te verschij- nen). In enkele van haar brieven vroeg ze om hem te ontmoeten en Lewis, die wat graag brieven met haar wisselde omdat hij nog nooit zo’n verstandige vrouw had gekend, zag er dan ook niet tegenop haar te ontmoeten. Dat mondde uit in een civiel huwelijk, zodat Davidman in de UK kon blijven. 282 duister verleden deel i

In een brief van Warren Lewis, broer van, kunnen we lezen: “For Jack the attraction was at first undoubtedly intellectual. Joy was the only woman whom he had met... who had a brain which matched his own in suppleness, in width of interest, and in analytical grasp, and above all in humour and a sense of fun.” Nadat bij Davidman terminale beenkanker werd ontdekt drong ze aan op een christelijk huwelijk, wat niet zo voor de hand lag voor een gescheiden vrouw in de Church of England, maar het kwam in orde en het huwelijk werd voltrokken op haar ziekenhuisbed in 1957. Tijdens een korte opflakkering ging het paar samenleven, broer Warren werd inwonend, maar de kanker overwon en Joy stierf in 1960. Het verhaal van hun liefde werd de tv-film Shadowlands (1985) met Joss Ackland (Lewis) en Claire Bloom (Davidman). Haast even sterk als – indien niet sterker dan – de latere bioscoopfilmShadowlands (1993) met Anthony Hopkins en Debra Winger. Toen Lewis stierf op 22 novem- ber 1963 kreeg hij nauwelijks enige aandacht in de pers, die dag werd immers J.F. Kennedy vermoord en overleed de veel beroemdere auteur Aldous Huxley.

Zelfmoord

Gresham huwde Davidmans eerste nicht, Renee Rodriguez, met wie hij al jarenlang een affaire had en die zelf leed onder het juk van een molesterende echtgenoot. Van marxisme, langs psychoanalyse naar het christendom en vervolgens Rinzai Zen boeddhisme kwam hij bij de Anonieme Alcoholisten terecht, met een omweg langs Sci- entology, maar dat zwoer hij wat later af als zwendelarij. Gresham kreeg vervolgens ook interesse voor het spiritisme. Hij legde in zijn william l. gresham 283 non-fictie boeken meermaals de frauduleuze technieken van de populaire bedrijvers van het spiritisme bloot. In 1962 ging het snel bergaf met hem. Hij werd blind en kreeg kanker van de tong, die gedeeltelijk werd geamputeerd. Met een toe- komst van armoede en een pijnlijke dood in het verschiet checkte hij op 14 september 1962 in in het Dixie Hotel, waar hij meermaals logeerde toen hij bezig was met het schrijven van Nightmare Alley. Daar pleegde hij, 53 jaar oud, zelfmoord met een overdosis slaappil- len. Zijn dood ging gewoon aan de New Yorkse pers voorbij.

Nightmare Alley

HET BOEK

Nightmare Alley is een portret van het Amerika van de jaren 30 van vorige eeuw: Amerika wordt vergeleken met een armoedige, ver- vallen kermis, waar iedereen ofwel wat aanrommelt, een geboren sukkel is, ofwel opgesloten zit achter psychologische tralies. Bijna alle belangrijkste personages zijn emotioneel beschadigd of mentaal misvormd. Op één uitzondering na zijn ze ook beklagenswaardig. De opening van de roman voert ons naar een vervallen kermis, de blonde, aantrekkelijke Stan Carlisle kijkt naar een circusartiest, een veronderstelde wilde, die de kop van levende kippen afbijt en vervolgens hun bloed drinkt. Stan, zoals we vernemen, heeft gewerkt als goochelaar, maar hoopt hogerop te raken. Even verder duikt de grotesk getatoeëerde schooier Sailor Martin op; de beklagenswaar- dige dwerg Major Misquito; de vriendelijke acrobaat Joe Plasky, die rondzwiert aan zijn armen want zijn benen zijn verschrompeld; de Europeaan Bruno, zo sterk als een os; en de frêle en mooie Mam- zelle Electra, haar echte naam is Molly, die haast ziekelijk wordt achtervolgd door de herinnering aan haar vader. Allemaal denken ze bijna uitsluitend aan seks, behalve diegenen die enkel naar de volgende borrel snakken. Al van bij de aanvang ruikt men het zweet, het stof, de alcohol en het opgekropt verlangen. Zonder ook maar één gore beschrijving is de seks altijd verbazend pervers of duidelijk sadomasochistisch: 284 duister verleden deel i

“‘Doe me geen pijn, Stan, liefste. Niet doen.’ Zijn hemdsboord ver- stikte hem, het bloed klopte in zijn keel. ‘Oh, Stan – doe me pijn, doe me pijn, doe me…’” Stan begint zijn klim met het verleiden van de waarzegster Zeena. Het duurt kort, maar lang genoeg om haar enkele geheimen te ontfutselen. Stan ziet haar, zoals hij iedereen ziet, als iemand die hem kan helpen hogerop te komen. Dan komt de tijd dat Stan de kermis vaarwel zegt en in New York in de betere zalen gaat werken, waar hij rijke dames in de luren legt. Stan heeft maar één angst, dat Zeena sneller zonder hem zal kunnen dan hij zonder haar. In haar act hanteert ze regelmatig de tarotkaarten en haar commentaren lijken wel kritiek op de plot en de figuren uit de roman. Geleidelijk aan leren we Stan en de trauma’s van zijn jeugd beter kennen, met een onnatuurlijke verleidster als moeder en een gehate vader. De grote ‘Stanton’ is in werkelijkheid veel kwetsbaarder dan op het eerste gezicht lijkt. “Christus! Waarom moeten we opgroeien in een leven als dit? Waarom willen wij vrouwen bezitten, macht hebben, rijk zijn, de liefde bedrijven, een façade ophouden…” Na het verwerven van een diploma per briefwisseling, wordt Stan priester van de Spiritualist Church of the Heavenly Message. Het is niet lang daarna dat hij de man ontmoet op wie hij jaren heeft gewacht, de onnoemelijk rijke zakenman Ezra Grindle. Hoewel hij erg sceptisch is over contact met de andere zijde, is Grindle despe- raat op zoek naar vergeving en hoopt op een kans op een hereniging met een verloren liefde. Met de hulp van een psycholoog zonder scrupules, zet Stan een in detail uitgewerkt plan op om Grindle op te lichten. Hij weet echter niet welke noodlotsgodinnen hij bezig is te bevrijden. Zoals elke goede auteur zit Gresham niet gevangen in één stijl, hij kan perfect van de taal van de kermisklanten overschakelen naar de beroepstaal van sheriffs, psychologen, zakenlui die het heb- ben gemaakt en dronkemanspraat vol stream of consciousness. Met Stan Carlisle heeft hij in ieder geval het meest cynische personage van de huidige literatuur geschapen en verdient hij het te worden herinnerd als dé kroniekschrijver van de Amerikaanse zelfkant. william l. gresham 285

DE FILM

NIGHTMARE ALLEY (1947) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: NAAR: Nightmare Alley SCENARIO: Jules Furtman MET: Tyrone Power, Joan Blondell, Coleen Gray, Helen Walker, Taylor Holmes, Mike Mazurki, Ian Keith

Nightmare Alley lijkt een giganti- sche door het noodlot gestuurde machine. Het is in eerste instan- tie het verhaal van de ambitieuze Stanton Carlyle (Tyrone Power in zijn beste rol ooit), de mooie jongen die gevangen raakt tussen de raderen van het noodlot, wan- neer hij gaat samenwerken met Zeena (Joan Blondell) die beweert over paranormale en bovennatuurlijke gaven te be- schikken, en haar altijd dronken echtgenoot, Pete (Ian Keith). Stan heeft helemaal niet de inten- tie om bij de kermis te blijven, hij wil hogerop, naar die zalen en plaatsen waar de rijken naar hem komen kijken. Hij ontwikkelt zelf een act en neemt het over van Pete. Daarvoor engageert hij de mooie Molly (Colleen Gray) die de plaats van Zeena inneemt maar op haar beurt wordt vervangen door Lilith (Helen Walker). Carlyle begint echter te geloven in zijn eigen act en is er haast helemaal van overtuigd dat hij de hele zwik niet bedondert, maar daar stoot hij op Molly die besluit het hele dubbelspel te verraden. Hij gaat door een vallei van neerslachtigheid en afwijzing en belandt uiteindelijk terug op de kermis, maar moet wel helemaal onderaan beginnen. 286 duister verleden deel i

Drong de studio erop aan dat Carlyle aan het eind van de film een glimp van hoop op zijn gezicht mocht vertonen, ik weet het niet, maar de film was al zwart genoeg: de meedogenloze kijk op alcoholisme, een kijkje in de wereld van de mentalisten en het ker- misleven, en daarbij dan nog het bovennatuurlijke, waren blijkbaar ook voor hen een maatje te veel.

TV

CHECKMATE DON’T BELIEVE A WORD SHE SAYS Eerste seizoen – Episode 7 – januari 1961 REGIE: Sidney Lanfield NAAR: een verhaal van William Lindsey Gresham SCENARIO: Robert C. Dennis MET: Anthony George, Doug McClure, Sebastian Cabot, Mona Freeman, Russell Collins, Reta Shaw, Robert Rockwell

Serie opgezet door Eric Ambler die de bedoeling had om zelf enkele bijdragen te leveren, maar genoeg auteurs vond om hem dit werk te besparen. Checkmate is een peperduur detectivebureau in San Francisco dat het leven van zijn cliënten beschermt. Don Corey (Anthony George) en Jed Sills (Doug McClure) worden hierbij geholpen door tot criminoloog omgeturnd voormalig Oxford professor Dr. Carl Hyatt (Sebastian Cabot).

GEPUBLICEERDE VERHALEN IN MAGAZINES

The Crime Collector, Ellery Queen’s Mystery Magazine, mrt 1946 The Long Drop, Esquire, aug 1947 Load of Respect, Esquire, dec 1947 The Best Way to Go, The Saturday Evening Post, 22 mei 1948 A Heart Condition, Esquire, nov 1948 william l. gresham 287

The Seven Days of the Fisherman, Collier’s, 4 jun 1949 Deep Lies the Treasure, The Saturday Evening Post, 16 jul 1949 Violence Is the Job, The Blue Book Magazine, nov 1949 The Beast Can Think, The Blue Book Magazine, jan 1950 The Prince of Bindle Stiffs, The Blue Book Magazine, dec 1950, etc. Lost in the Caverns, The Saturday Evening Post, 10 feb 1951 No Holds Barred, The Saturday Evening Post, 10 mrt 1951 The Flaw, Esquire, jun 1951 The Talking Knife, Giant Western, dec 1951 King Charles, Master Diver, Collier’s, 9 feb 1952 Half-Pint Hercules, Collier’s, 23 feb 1952 Teaser, Manhunt, mrt 1953 Blowdown, Bluebook, jun 1953 The Angel Sang the Blues, The Saturday Evening Post, 15 aug 1953 One Foot in Yesterday, Fantastic, apr 1954 Target: Time, Fantastic, jun 1954 The Daredevil’s Daughter, Bluebook, jul 1954 The Game Room, Esquire, jul 1954 Don’t Believe a Word She Says, Ellery Queen’s Mystery Magazine, aug 1956 King of the Spook Workers, Argosy, jul 1957 Evie and the Serpent, Dude, nov 1957 The Fool, Dude, mei 1958 The Passing of the Parlor House, Dude, sept 1958 Labor of Hercules, Gent, feb 1959 Room for One More, Dude, nov 1960 “The Forbidden Classic” Fanny Hill, Gent, apr 1961 How to Be a Barefoot Prophet, Rogue, jun 1962 The Black Mass, Rogue, okt 1962 Punch Line, Rogue, apr 1963

Helen Joy Davidman: Dichter en bekeerlinge

Zoals met veel vrouwen het geval is, werd het leven van Helen Joy Davidman vorm gegeven door anderen. In Engeland wordt ze meestal als een gescheiden vrouw van middelbare leeftijd met lite- raire aspiraties neergezet, of erger nog, de Yoko Ono van de jaren vijftig. Kijken we maar naar de film Shadowlands (1993), waarin ze sterft, enkel maar om C.S. Lewis (Anthony Hopkins) de gelegen- heid te geven om te rouwen. Maar ze was heel wat meer dan dat. Als men over Davidman wil praten, dan moet men het volgens mij hebben over die Davidman die de Yale Younger Poets Series Award kreeg, voor haar bundel Letter to a Comrade uit 1938. De jongere Sylvia Plath schreef in haar dagboek – de twee vrouwen vochten op de een of andere manier dezelfde strijd – dat ze een moord wilde begaan voor die eer. Een jaar later werd Davidman samen met Robert Frost, die voor- dien al in 1924, 1931 en 1937 de Pulitzer Price voor poëzie kreeg, bekroond met de Russell Loines Memorial Fund die 1000 $ bedroeg (huidige waarde 16.393 $).

ROBERT FROST (Uit zijn debuutbundel Mountain Interval (1916)

THE ROAD NOT TAKEN

Two roads diverged in a yellow wood, And sorry I could not travel both And be one traveler, long I stood And looked down one as far as I could To where it bent in the undergrowth; 290 duister verleden deel i

Then took the other, as just as fair, And having perhaps the better claim, Because it was grassy and wanted wear; Though as for that the passing there Had worn them really about the same,

And both that morning equally lay

In leaves no step had trodden black. Oh, I kept the first for another day! Yet knowing how way leads on to way, I doubted if I should ever come back.

I shall be telling this with a sigh Somewhere ages and ages hence: Two roads diverged in a wood, and I— I took the one less traveled by, And that has made all the difference.

Romans

Joy Davidman schreef ook twee romans, Anya (1940) en Weeping Bay (1950). Kirkus review schreef over Anya: “It is a strange book; it is as essentially Jewish as Magnolia Street with all its emphasis on the mores; it is not a book for the conservatives, though it is, oddly enough, never gloatingly lascivious.” Over Weeping Bay: “The unctuous Cure of the church does not wish to see his simple (if starving) flock contaminated by materia- lism and prefers to keep them poor, while his brother, the Chief of Police, rapes and ruins a waitress in the town’s hotel. But there are moments of rebellion all along the line; Herve, a factory worker, hot-bloodedly fights for his and others’ rights; Mireille, afraid to have children because they will starve, aborts herself; Marie-Ange defies the priest and uses birth-control methods... Apparently a plea for a more flexible Catholicism, this is alive and tense and well- written.” helen joy davidman 291

Haar laatste boek, de dichtbundel Smoke on the Mountain – nog steeds te koop – is een levendige, provocerende interpretatie van de Tien Geboden.

Praten met leeuwen

Davidman werd geboren in een familie van Poolse en Oekraïense Joodse immigranten in 1915. Ze las al toen ze drie was, op haar achtste las ze H.G. Wells’ Outline of History en verklaarde zichzelf atheïst. Ze had een fotografisch geheugen en haar I.Q. lag boven de 150. Haar broer, psychiater Howard Davidman, vertelt met voorliefde het verhaal over hoe hij en Joy samen naar de zoo in de Bronx gin- gen om er te praten tegen de dieren. Maar de 14-jarige wilde een inniger contact met de grote katten. Samen met haar broer deed ze een inbraak in de zoo, na het vallen van de duisternis, en daar praatte ze met de leeuwen, die ze naar de tralies lokte en hen uit haar hand liet eten, om hen vervolgens te strelen, en dat deden ze niet een keer, maar vele malen. Daarmee was ze zeker de voorloper van Aslan (wat leeuw bete- kent in de Turkse talen), een personage uit alle delen van De kronie- ken van Narnia door C.S. Lewis.

Davidman ging op haar 14de naar het Hunter College en haalde haar academische titel, om vervolgens aan de Columbia universiteit haar master in de Engelse literatuur te halen in drie semesters, ter- wijl ze ondertussen nog les gaf aan de Roosevelt High School. Haar eerste gedichten verschenen in Poetry, een prestigieus magazine, waarvan de uitgever haar onmiddellijk inlijfde als lezer, corrector en uitgeefster, wat ze aanvaardde en waarvoor ze haar baan als lerares opzegde. 292 duister verleden deel i

Agressief, ongeduldig en onverdraagzaam

Enkele weken voor ze afstudeerde aan het Hunter College had Joy, midden in de Grote Depressie, een meisje – een weeskind zoals later bleek, dat vele dagen niet had gegeten – uit wanhoop van het dak van een building zien springen. Dat bleef haar gedurende jaren ach- tervolgen en dat dreef haar naar de communistische partij, die ze als de universele oplossing zag voor wat er fout ging in de wereld. Ze werd een typische ‘radical’ van de jaren dertig: agressief, ongedul- dig en onverdraagzaam. Haar toetreding tot de partij viel ongeveer samen met de publi- catie van Letter to a Comrade. Pulitzer Price winnaar Stephen Vin- cent Benét schreef er een vooraf voor. Daarin zegt hij: “Hier is wat een intelligente, gevoelige en levendige geest denkt over zichzelf en de wereld rondom haar. Het zal iedereen die Letter to a Comrade leest duidelijk zijn, dat de helden en demonen van de Twenties niet juffrouw Davidmans helden en demonen zijn. Wat niet zo voor de hand ligt is het feit – belangrijk voor iedere jonge auteur – dat ze een behoorlijke techniek heeft en dat ze zich succesvol kan uitdrukken in de diverse vormen van poëzie. Juffrouw Davidman kan de din- gen die ze waarneemt, accuraat en fris weergeven.’ De bundel bevatte enkele gedichten die overeenstemden met haar politiek engagement zoals Snow in Madrid, waarin ze het heeft over de Spaanse burgeroorlog, die de links denkende mens van die dagen na aan het hart lag:

SNOW IN MADRID Softly, so casual, Lovely, so light, so light, The cruel sky lets fall Something one does not fight. How tenderly to crown The brutal year The clouds send something down That one need not fear. Men before perishing helen joy davidman 293

See with unwounded eye For once a gentle thing Fall from the sky.

Ze kan commentaar geven, ofwel vurig en vol van verbeelding, ofwel zoals in Spartacus 1938 beheerst, maar daarom niet minder emotioneel en krachtig.

SPARTACUS 1938 (verschenen in New Masses) (Grote delen van Moabit (Berlijn) zijn traditionele arbeiderswijken; delen daarvan hadden politiek actieve bewoners, zoals de Rote Beusselkiez en de aangrenzende Rostocker Kiez, en golden na de machtsovername door de Nationaalsocialisten in 1933 als communistische verzetshaarden.) Ernest Thälmann was de leider van de Kommunistische Partei Deutschlands tijdens de Weimarrepubliek.

Thälmann is buried under the peat bog, under the rain, under the tufted grass.

He is buried under crisscross tracks of birdfeet made all day by the moorhens as they pass. He lies below the feet of prisoners come all day from the concentration camp; the lean marsh iris and the angled sedge set their roots in grey and green water; Thälmann lies where the shovel’s edge crisscross cuts peat all day long and the night smooths it over with water.

But Thälmann is buried under Moabit lying living in the heavy stone.

When Romans killed Spartacus the gladiator they did not put him under earth alone; along the Roman road they set a cross, a little way beyond another cross, 294 duister verleden deel i so for some miles, and every cross a man; so the tall gladiators on the Roman road blackened until the Roman flocks of crows turned from the new corn in the spring.

This was done to Spartacus and the moneyless men in the name of sweet peace, order and tranquility, in the name of large lands belonging to one man.

The name of grain brought from Egypt to give the poor, in the name of the rich man’s house, the name of his sleep and the fat ancestral spirits of his gods. This was done in the name of the smoke on altars. Spartacus being a slave was beaten with rods.

And the slave lives in the ergastulum and the slave lies chained to the outer door, and the slave wears away the palms of his hands working for the Roman state. Spartacus lies with his heart buried at the foot of the whipping-post.

(But Thälmann is held in Moabit, the door is locked, the key is lost, the cause is lost.)

The prisoners from the concentration camp leave wet footmarks on the rainy moor. They never had a key to open the door, and when they leave, they leave by the back door of a bullet, the coffin sent home with an official seal; but shall set his heel into firm earth, but he shall stand firm, but he shall live by the lean gun and he shall earn his death like honest bread and there shall be bread. And this shall be in our lifetime, in our bitter lifetime, Thälmann. The grass shall sleep upon the moor. Assault the door, break down the door, break open the door. helen joy davidman 295

In de schaduw

Davidman was niet de eerste vrouw wier bekendheid overschaduwd werd door die van haar man. Alleen gebeurde het haar wel twee- maal. Lang voor C.S. Lewis ten tonele kwam, huwde ze William Gresham, een veteraan van de Spaanse burgeroorlog die ze ont- moette in 1942 op een vergadering van de communistische partij. Gresham wordt meestal in het lijstje van de populaire fiction ondergebracht, wat echter niet strookt met de bekendheid die hij heden ten dage nog steeds geniet. Gresham publiceerde in 1946 de bestseller Nightmare Alley (opgedragen aan Davidman), een groteske noir, spelend in de ker- miswereld. Later werd er nog een boeiende film van gemaakt. Een recensent beschreef het boek als “een harde, meedogenloze, kleur- rijke roman, die de onbekende wereld van de freaks beschrijft, met de bedoeling commentaar te leveren op onze zieke, verrottende wereld. Het verhaal van een waardeloze spiritist die rijke, licht- gelovige dames bedriegt, en zo uiteindelijk zijn eigen ondergang bewerkstelligt”. Een beetje zoals Gresham zelf. De zich als een zuidelijke alco- holist gedragende Gresham kon zijn vuisten niet thuishouden en zowel zijn vrouw als zijn kinderen waren daar het slachtoffer van; daarnaast was hij chronisch ontrouw, een figuur regelrecht uit de pagina’s van O’Neill, Faulkner of gestapt. Meermaals vuurde hij zijn geweer af in het plafond, om zijn span- ningen te ontladen, en op een dag sloeg hij een fles kapot op het hoofd van hun zoon Douglas.

Op een nacht in 1946 werd Davidman opgebeld door Gresham, hij leek helemaal in de war en vertelde haar dat hij een zenuwinzinking had. Davidman bracht hun twee zonen naar bed en voor het eerst in haar leven voelde ze zich hulpeloos en verslagen. “Dat was de nacht dat God in mij kwam,” zegt ze. “Hij was daar, mijn bewust- zijn registreerde hem, hij was zo echt, alles tot dan toe was een scha- duwspel geweest. En ik, ik was meer levend dan ooit. Mijn perceptie van God heeft misschien een halve minuut geduurd.” Davidsmans bekering vergrootte de kloof met Gresham nog 296 duister verleden deel i meer. Gresham was een alleseter, hij dweepte met Dianetics, de voor- loper van Scientology, met de tarotkaarten en raadpleegde de I Tjing. Nadat ze gezinshulp had gevraagd aan haar nicht (die een toe- vluchtsoord zocht omdat haar doorgaans dronken echtgenoot haar sloeg), ging Joy op pelgrimstocht naar Engeland om advies te zoeken bij haar mentor en sinds enkele tijd ook penvriend C.S. Lewis. De Engelse uitstap was een succes; thuis lag het anders, Gresham was een verhouding begonnen met Davidmans nicht. Gresham wilde een echtscheiding, Davidman wilde verzoening: “Bill begroette me door me enkele keren doorheen de kamer te boksen… Twee dagen nadat hij me bijna gewurgd had, vroeg hij me in alle ernst: ‘Ben ik ooit brutaal en onvriendelijk geweest’?”

Angst voor het rode gevaar

Davidmans emigratie naar Engeland wordt meestal in verband gebracht met haar scheiding van Gresham en de vlucht in de armen van de stabiele Oxford don, C.S. Lewis. Weinigen hebben nage- dacht over die andere mogelijkheid en wel de ondervragingen van The House Un-American Activities Committee, hoorzittingen die toen in volle gang waren. Davidman had, samen met anderen, scherpe artikels persklaar gemaakt voor New Masses (een prominent marxistisch blad) en was actief geweest in de procommunistische League of Ameri- can Writers. Ze had ook even, zonder succes trouwens, haar kans in Hollywood gewaagd als scenarist. Had ze angst dat zij – en Gresham – zouden worden opgeroepen om te zingen voor senator Joe McCarthy? Omstreeks de tijd van haar eerste vlucht naar Enge- land in 1952 was het Amerikaans congres volop bezig met het dag- vaarden van een ander echtpaar dat banden had met Hollywood: Dashiell Hammett en Lilian Hellman. Deze bezorgdheid zul je niet in haar brieven vinden en er kon ook niet openlijk over worden gepraat. Zo was het in die dagen, de dagen dat het zogenaamde rode gevaar Amerika zogenaamd bedreigde. De Engelsen verschilden echter niet veel van McCarthy. Volgens helen joy davidman 297

A.N. Wilson die in 1990 C.S. Lewis: A Biography publiceerde, von- den de vrienden van Lewis haar “ruw in de mond, gemelijk en te assertief” en zette ze door haar pessimistische kijk op de dingen de domper op de samenkomsten van de Inklings (een informele letter- kundige discussiegroep verbonden aan de universiteit van Oxford).

Aantrekkingskracht

Natuurlijk hadden ze nooit een vrouw zoals zij gekend en meege- maakt, maar Davidman werd meteen als het originele en uitgestor- ven Amerikaanse type geklasseerd: een agressieve, briljante New Yorkse Joodse intellectueel, die een kleurenfilm was in vergelijking met de ouderwetse grijsheid van het naoorlogse Engeland. Ze was even onverteerbaar voor de Britten als de lange, blonde, van het Smith College afgestudeerde, wat later op het toneel verschijnende Sylvia Plath, die net als Davidman met bijtende verontwaardiging werd begroet. Maar Lewis aanbad Joy. Zijn broer schreef in een brief: “For Jack the attraction was at first undoubtedly intellectual. Joy was the only woman whom he had met... who had a brain which matched his own in suppleness, in width of interest, and in analytical grasp, and above all in humour and a sense of fun.” Na Davidmans dood aan kanker in 1960 schreef Lewis mid- den in een geloofscrisis A Grief Observed, waarin hij God vele vra- gen stelde, en ook schreef over Davidman: “Zij was mijn dochter en mijn moeder, mijn leerling en mijn leraar, mijn onderdaan en mijn meester; en altijd mijn vertrouwde kameraad, vriend, scheeps- maatje, medestrijder… Als wij nooit verliefd waren geworden, zou- den we toch altijd samen zijn geweest, en zouden een schandaal hebben ontketend.”

Op haar graf liet hij de volgende tekst zetten:

Here the whole world (stars, water, air, And field, and forest, as they were Reflected in a single mind) 298 duister verleden deel i

Like cast off clothes was left behind In ashes, yet with hopes that she, Re-born from holy poverty, In lenten lands, hereafter may Resume them on her Easter Day

Latere gebeurtenissen

Davidman was volgens velen de inspiratie voor wat als het beste boek van C.S. Lewis wordt beschouwd, Till We Have Faces (1956), een navertelling van de Griekse mythe rond Cupido en Psyche, waarin zij de hoofdrol van de sterke en onoverwinnelijke heldin, Orual, vertolkt. Ook was zij het, wordt beweerd, die C.S. Lewis inspireerde om Aslan, de leeuw uit De kronieken van Narnia in zijn verhaal op te nemen. Wat haast niemand opmerkte bij het verschijnen van de film The Chronicles of Narnia: The Lion, the Witch and the Wardrobe in de zalen, is dat bij het begin als coproducent Douglas Gresham wordt vermeld. Lewis stierf kinderloos, net zoals zijn broer. Davidmans jongere zoon, die zijn stiefvader aanbad, werd de toortsdrager van de erfenis van Lewis, tot zover de enige aanwijzing van de aanwe- zigheid van Joy Davidman in het leven van C.S. Lewis. Kenneth Fearing: De belangrijkste poëet van de Amerikaanse Grote Depressie

Fearing werd geboren als Kenneth Flexner Fea- ring op 28 juli 1902 in Oak Park, . Hij was de zoon van Harry Lester Fearing, een succesvolle advocaat in Chicago, die zijn vaderlijke stamboom kon terugvinden tot in het zeventiende-eeuwse Massachusetts, en Olive Flexner, een lid van een vermaarde joodse familie die in de generatie na de immigratie uit Bohemen de eerste directeur van het Institute for Advanced Study at Princeton leverde, Abraham Flexner, terwijl Simon Flexner de eerste directeur van het Rockefeller Institute was. Hij was ongeveer een jaar oud toen zijn moeder wegliep van haar man en hem meenam, maar zijn vader spoorde hen al vlug op en een echtscheiding volgde. Ieder van de ouders kreeg Kenneth voor zes maanden toegewezen, maar dat mondde al vlug uit in de situatie dat hij in hoofdzaak werd opgevoed door zijn liefhebbende maar excentrieke tante Eva Fearing Scholl, die na de echtscheiding van haar man, een mandolinemaker, zijn hoofd uit alle foto’s sneed. Kenneths vader, Harry, hertrouwde in 1914. Kenneth hield van zijn vader, een genereus man, die ook van zijn zoon bleef houden toen hij een bohémien leven ging leiden. Zijn moeder tolereerde hij; bij haar ontbrak volledig enige zin voor humor en ze hield er een grimmige ironie op na. Maar het moet worden gezegd dat ze hem een maandelijkse toelage stuurde, tot in 1935 toen zijn zoon werd geboren. 300 duister verleden deel i

Antisemitisme

Het probleem van het antisemitisme stak al vroeg de kop in Ken- neths leven. Olive beweerde dat ze weggelopen was van haar man, nadat ze een van zijn zusters over Kenneth had horen zeggen “spij- tig dat hij een jood is” en wat later schold een jongere neef hem voor jood. Begrijpe wie kan; als je opa een joodse vrouw heeft getrouwd gedraag je je toch niet als een WASP (White Anglo-Saxon Protes- tant). Hij liep school aan de Whittier School in Oak Park en later aan de Oak Park River Forest High School. Hij was tekstbezorger, bewerker en uitgever van de schoolkrant, net zoals zijn voorganger Ernest Hemingway. Als senior in high school werd hij tot geestig- ste van de klas en klas-pessimist gekozen. Mochten er verkiezingen gehouden zijn voor klas-cynicus en klas-misantroop, dan zou hij ze waarschijnlijk ook hebben gewonnen. Na zijn studies aan de University of Illinois in Urbana, waar hij blijkbaar het verhaal ‘A Tale of Long Ago’ schreef, verwisselde hij deze voor de University of Wisconsin waar hij al na drie maanden poëzie en proza publiceerde in het Wisconsin Literary Magazine dat hij gedurende één jaar leidde, maar hij werd weggestemd door de studentenraad wegens zijn te strakke eenzijdige beslissingen en de openlijke seksuele geladenheid van de gepubliceerde verhalen.

Hopeloos verliefd

In Wisconsin ontmoette hij in 1923 Margery Latimer en werd op slag verliefd op deze oogverblindende schoonheid en begaafde jonge schrijfster. In december 1924 ging hij naar New York City, Margery achterna. Ze waren elkaars tegenpolen en toen Margery in 1928 New York verruilde voor haar geboortestad, Portage, hoopte ze dat hij haar zou volgen en ten huwelijk vragen – maar dat gebeurde niet, en in plaats daarvan begon hij een verhouding met een andere vrouw. Later kwam hij wel opnieuw bij haar aankloppen maar ze wilde niet nog eens dezelfde misère doormaken en weigerde hem te kenneth fearing 301 zien. Ze trouwde in 1931 de dichter en romancier Jean Toomer en stierf in augustus 1932 bij de geboorte van haar kind. Toen hij Marjory naar New York was gevolgd, had hij de bedoe- ling als journalist aan de kost te komen, maar het was zij die hem aanspoorde om het als dichter te proberen, wat niet veel overtui- gingskracht behoefde. Een 9 tot 5 baan was immers niets voor hem, hoewel hij wel beweerde verkoper, houthakker, journalist en mole- naar te zijn geweest, maar voor zover we weten was daar niks van aan. Hij was wél verkoper in een gespecialiseerde broekenhandel, en werkte een korte tijd voor de World Psychiatric Association, bij Time Magazine, bij de United Jewish Appeal en de Federation of Jewish Philanthropies. Wat hij echter gedurende die meer dan der- tig jaar deed was schrijven, hoewel hij de poëzie niet als een roeping zag maar meer als iets wat hij nu eenmaal deed; hij was zelfs ietwat wantrouwig wanneer hij andere dichters over hun eigen werk bezig hoorde. Hij verdiende wat bij met correctiewerk of als journalist en schreef ook toespraken op aanvraag; daarnaast produceerde hij een behoorlijke hoeveelheid pulp fiction. Ik had haast pump fiction geschreven, omdat een groot deel ervan softporno was, zeer dik- wijls gepubliceerd onder de naam Kirk Wolff.

Winnend verhaal

Voor zover het zijn pulp fiction betreft, is er nooit een verhaal gevonden dat onder de naam Fearing verscheen, hoewel zijn half- broer Ralph zich een verhaal uit de late jaren twintig van de vorige eeuw herinnerde, ‘Garlic and Dimpled Knees’. Het verhaal vertelt over een schilder die een portret maakt van zijn looketende vrien- din. Het doek wordt ingediend voor een prijskamp van een galerie. Op de dag van de laatste jurybeslissing, staat de looketende vrien- din – die zich net tegoed heeft gedaan aan een met look bereide lunch – net naast de voorzitter van de jury. Die vond het schilderij zo realistisch dat hij volgens eigen zeggen haast de look kon ruiken, en hij gaf het dan ook de eerste prijs. Margery had Kenneth ooit geïntroduceerd bij een redacteur van New Masses dat toen nog niet het orgaan van de communistische 302 duister verleden deel i partij was maar veeleer een literair magazine, en daar raakte Ken- neth enkele van zijn gedichten kwijt, net zoals in vijftien andere bla- den in de loop der jaren. Zijn eerste bundel, Angel Arms, verscheen in 1929, kreeg geen al te beste kritiek en Kenneth richtte zich de volgende zes jaar op proza.

Productief

Hij schreef na elkaar drie romans, Jacqueline, Robert Ward en Gen- tleman’s Destiny, zo beweren althans getuigen want ze werden nooit gepubliceerd. Van de laatste roman is echter wel een gedeeltelijk manuscript teruggevonden dat waarschijnlijk wat autobiografische gegevens bevatte; het hoofdpersonage was namelijk een alcoholist en we weten dat Fearing in hetzelfde bedje ziek was. Zijn drinken begon al in Wisconsin, waar hij hele nachten opbleef en whisky dronk. In de late jaren 1920 werd hij zelfs eens opgepakt wegens openbare dronkenschap. Toen in 1933 Albert Halper zijn roman Union Square publiceerde, liep daar de nauwelijks verhulde Fearing in rond als ex-poëet en pulpschrijver Jason Wheeler die meestal dronken of halfdronken is; Halper maakt van Jasons onachtzaam- heid met roken in bed een drama dat leidt tot het totale uitbran- den van zijn appartement, een voorbode van wat in het echte leven staat te gebeuren, want Fearing valt tweemaal dronken en rokend in slaap en veroorzaakt een brand. Op een blind date in de zomer van 1931 ontmoet Fearing zijn toekomstige vrouw Rachel Meltzer. Aantrekkelijk, intelligent, vaar- dig en vol affectie; zevenentwintig jaar oud, politiek geëngageerd en actief in linkse kringen; een gediplomeerde verpleegster actief als sociaal werker: Rachel viel onmiddellijk voor de smerigste man die ze ooit had gezien. Zijn hemden, zo herinnert ze zich, waren sme- rig, zijn tanden verdwenen onder tandsteen. Misschien waren het wel deze zaken die haar aantrokken en zag ze in hem iemand voor wie ze kon zorgen. Maar Kenneth hield de boot voorlopig af. In zijn brieven geschreven tussen januari en april 1932 vertelt hij haar geregeld dat hij haar mist, maar tegelijk zegt hij ook nooit te zullen trouwen. En dat is wat hun huwelijk uiteindelijk ook op de klippen kenneth fearing 303 zal laten lopen, hij is gewoon niet in staat om affectie te voelen wan- neer ze bij hem is, wél om ze schriftelijk over te brengen. In 1937 schrijft hij dan weer: ‘Discovered I am horribly in love with you five minutes after I rang the bell at Ruth’s and found you’d gone.’

Toch maar trouwen

Ondanks de tegenkanting van Rachels orthodoxe vader, die in Fea- ring een niet-jood zag (wat ook de mening van Rachel was) trouwen ze op 26 april 1933. Tegelijk werd zij kostwinner, een rol die nog belangrijker werd nadat hun enige zoon, Bruce, werd geboren op 19 juli 1935, waarna ook de toelage van moeder Olive stopte. Toen Bruce opgroeide en Rachel een bedelbrief schreef aan Olive omdat de jongen tandproblemen had, antwoordde Olive dat ze het maar aan haar echtgenoot moest vragen. 1935 was ook het jaar van de publicatie van zijn tweede dicht- bundel, Poems. De uitgever verdiende er wat aan, maar de dichter niet. Het succes van de bundel had niet alleen met de gedichten te maken, maar in het woord vooraf werd er gewezen op de marxisti- sche interpretaties, terwijl op de achterkant van de titelpagina stond dat deze bundel de eerste was van een serie die proletarische dich- ters een kans wilde geven. Enthousiaste literaire journalisten volg- den dat spoor, wat ertoe leidde dat Fearing weldra als communist werd bestempeld. Er was natuurlijk het gedicht ‘Dirge’:

1-2-3 was the number he played but today the number came 3-2-1; bought his Carbide at 30 and it went to 29; had the favorite at Bowie but the track was slow—

O, executive type, would you like to drive a floating power, knee- action, silk-upholstered six? Wed a Hollywood star? Shoot the course in 58? Draw to the ace, king, jack? O, fellow with a will who won’t take no, watch out for three cigarettes on the same, single match; O democratic voter born in August under Mars, beware of liquidated rails—

304 duister verleden deel i

Denouement to denouement, he took a personal pride in the certain, certain way he lived his own, private life, but nevertheless, they shut off his gas; nevertheless, the bank foreclosed; nevertheless, the landlord called; nevertheless, the radio broke,

And twelve o’clock arrived just once too often, just the same he wore one gray tweed suit, bought one straw hat, drank one straight Scotch, walked one short step, took one long look, drew one deep breath, just one too many,

And wow he died as wow he lived, going whop to the office and blooie home to sleep and biff got married and bam had children and oof got fired, zowie did he live and zowie did he die,

With who the hell are you at the corner of his casket, and where the hell we going on the right-hand silver knob, and who the hell cares walking second from the end with an American Beauty wreath from why the hell not,

Very much missed by the circulation staff of the New York Evening Post; deeply, deeply mourned by the B.M.T.,

Wham, Mr. Roosevelt; pow, Sears Roebuck; awk, big dipper; bop, summer rain; Bong, Mr., bong, Mr., bong, Mr., bong.

Of nog, in de tweede bundel die doorweven was met zijn sociale engagement wanneer hij een stakingscomité beschrijft:

Leaflets, scraps, dust, match-stubs strew the linoleum that leads upstairs to the union hall, the walls of the basement workers’ club are dim and cracked and above the speaker’s stand Vanzetti’s face shows green, behind the closed doors the committeeroom is a fog of smoke. kenneth fearing 305

En dan is er de wanhopige kreet bij een betoging van stakers die uiteen wordt geranseld: they sink in clouds of poison gas and fall beneath clubs, hooves, rifles, fall and do not arise, arise, unite, never again these faces, arms, eyes, lips.

Was hij communist?

Maar was Kenneth echt een communist? Dat hangt af van de periode in zijn leven, denk ik. Zijn eerste vrouw schreef ergens dat hij bij de publicatie van sommige van de gedichten uit Poems in de privésfeer sprak over de pretentieuze, zichzelf als belangrijk beschouwende leden van de communistische partij. Dat kan echter worden tegen- gesproken met wat hij later aan de FBI vertelde, namelijk dat hij een fellow traveller was sinds 1933 en dat hij voor die tijd niet echt geïnte- resseerd was in de bijeenkomsten van de John Reed Club, maar dan vooral omdat hij niet geïnteresseerd was in de politieke onderwerpen die op die meetings aan bod kwamen. En dezelfde desinteresse voor politiek komt tot uiting in de 33 brieven die hij schreef aan Rachel. Die hebben het vooral over zijn schrijven, zijn geldproblemen, zijn familie, zijn drankzucht, zijn roken, zijn lectuur (vooral misdaad- verhalen) en zijn verveling. Maar was hij ooit lid van de commu- nistische partij geworden? De FBI had een lijst die hen vertelde dat hij een lid was. Waar die lijst vandaan kwam, weet niemand, ook de FBI niet, en alle beweringen waren duidelijk van horen zeggen. Het was in verband met het Rosenberg-onderzoek dat Fearing voor het eerst werd ondervraagd door de FBI en als gevolg daarvan werd hij gedagvaard. Onder ede werd hem gevraagd of hij lid was van de communistische partij en Fearing antwoordde: “Nog niet.” – een antwoord dat niet alleen humoristisch maar waarschijnlijk ook de waarheid was. Het succes van Poems zorgde ervoor dat Fearing naam kreeg in literaire kringen. Dat leverde hem een Guggenheim fellowship op dat hij spendeerde aan een trip naar Europa in de eerste acht maan- den van 1937, waarbij hij vergezeld was van Rachel en Bruce. Terug 306 duister verleden deel i in New York werd hem een contract aangeboden voor een nieuwe dichtbundel en even later kreeg hij een contract voor zijn roman The Hospital, die hij grotendeels in Engeland had geschreven; hij verscheen in 1939 en werd verfilmd voor televisie in 1952.

THE HOSPITAL (1952) CBS Studio One (tv-serie) (8 dec 1952) – afl. 179 REGIE: Franklin J. Schaffner NAAR: The Hospital SCENARIO: A.J. Russell MET: Victor Jory, Nancy Marchand, Leslie Nielsen

In zijn eerste roman The Hospital (1939) introduceert Fearing de verteltechniek die hij zal gebruiken in al zijn volgende romans: elk hoofdstuk wordt verteld in de ik-vorm en is geschreven vanuit het oogpunt van ieder van de verschillende personages – wat hem al eens werd voorgedaan, maar dan spelend op andere plaatsen, op een boot, in een hotel of in een straat. Al de hoofdstukken spelen rond 3 uur in de namiddag en wor- den verteld door dokters, verpleegsters, patiënten en onderhouds- personeel in een grootsteeds ziekenhuis. Fearings eerste vrouw was een verpleegster en hij deed ook onderzoek in diverse ziekenhuizen. De lezer (kijker) ziet wat ieder personage doet en voelt tijdens de enkele minuten dat een dronken conciërge de stroom uitschakelt. Steve, een werkloze scheepsradioman is getrouwd met de ontrouwe Freya, die om drie uur een biopsie voor borstkanker moet onder- gaan. Op hetzelfde ogenblik moet de minnares van Steve, Helen, een tuberculosetest ondergaan. Als haar tumor gevaarlijk is, zal Freya bij Steve blijven, als Helen tuberculose heeft zal ze Steve vrij- laten. Andere personages in crisis zijn Dr. Gavin, ooit een briljant chi- rurg, die nu terminaal ziek is en euthanasie krijgt van een collega; Dr. Kane, die zelfmoord pleegt wegens een financieel schandaal: zijn schoonvader is failliet en waarschijnlijk nog gek ook; Dr. Cava- naugh, die wordt achtervolgd door de medische fouten uit zijn ver- kenneth fearing 307 leden, terwijl hij Freya opereert; Dr. Clayborn die Helen test; een ambulance-dokter ziet een slachtoffer van zuur en Pop Jarneck, die alle stroom afsluit net op het ogenblik dat Cavanaugh ontdekt dat Freya kanker heeft. Fearing toont aan dat het ziekenhuis geen wereld op zichzelf is. Niet alleen is ieder personage beïnvloed door wat er buiten gebeurt, het instituut zelf – het inkomen, het management, de verhoudingen tussen het personeel – maken deel uit van een economisch systeem dat veeleer slecht functioneert. De roman werd met de nodige voorzichtigheid door de critici bekeken, omdat hij nu eenmaal zijn poëzieverleden had. Ze hadden wel kritiek op de steeds veranderende personages, wat de roman enorm vertraagde, maar dan was er weer de ziekenhuissfeer die erg juist zat en je in het verhaal zoog, terwijl Pop Jarneck dan weer sym- pathiek werd gevonden. Een criticus schreef: “The novel does not compare in either originality or intensity with Mr. Fearing’s poetry. One of the best of modern poets, he seems, in this his first novel, merely one of the better novelists. The book, however, is easy and exciting to read, and sound as far as it goes. Mr. Fearing may not have aimed very high, but he did score a bull’s eye.”

Schrijverskolonie

In de zomer van 1938 ging hij voor de eerste maal naar Yaddo, de schrijverskolonie in Saratoga Springs, waar hij nog enkele keren naartoe ging, en voor het eerst sinds 1926 verkocht hij weer een gedicht aan The New Yorker. Vanaf 1920 en doorheen de jaren dertig publiceerde hij geregeld in The New Yorker en was een van de medestarters van de Partisan Review.1 Zeer tot zijn genoegen kreeg hij in december 1938 de onderschei- ding ‘As of the class of 1924’ van de universiteit van Wisconsin, en het daaropvolgende jaar was er weer een Guggenheim fellowship. In 1940 kreeg hij de Guarantor’s Prize of Poetry Magazine voor ‘Three Poems’ en in 1944 was er een beloning van 1000 $ (12.987 hui- dige $) van de American Academy of Arts and Letters. 308 duister verleden deel i

Dit was de meest productieve periode van zijn leven. Tussen 1938 en 1943 publiceerde hij jaarlijks een boek: Dead Reckoning (poëzie, 1938), The Hospital (roman, 1939), Collected Poems (1940), Dagger of the Mind (roman, 1941), Clark Gifford’s Body (roman, 1942) en Afternoon of a Pawnbroker (poëzie, 1943). Het enige boek dat het bij de kritiek en het publiek niet deed was Clark Gifford’s Body, dat een agressieve avant-garde techniek han- teerde (23 personages vertellen een door elkaar gehaspelde geschie- denis van 60 jaar) en een pessimistische toekomstvisie laat zien, wat het publiek in het midden van WO II echt niet nodig had. Eigenlijk brachten alleen zijn Collected Poems en The Hospital meer geld op dan het voorschot dat hij had gekregen. Nog net niet beroemd en de veertig nabij, was hij nog steeds afhankelijk van zijn vrouw.

Onmogelijk om mee te leven

Maar zijn huwelijk liep in 1942 op de klippen. Al in 1938 had hij in Yaddo een liefdevolle brief aan Rachel geschreven waarin hij op echtscheiding zinspeelde, maar Rachel, angstig om Bruce en hoe die op het verlies van zijn vader zou reageren, en zeker dat ze het zon- der echtgenoot niet zou redden, slaagde erin het huwelijk alsnog te redden. In 1942 was het echter voorbij: Fearings alcoholisme was erger geworden, een baan van zes maanden bij Time Magazine had zijn slechte financiële toestand geen haar beter gemaakt, en Rachel was tot het besluit gekomen dat zij en Bruce beter af waren zonder hem. Toen hij klaar stond voor een nieuwe termijn in Yaddo, ver- telde Rachel hem dat ze hem verliet en ze stond verstomd toen ze hem hoorde zeggen: “Well, don’t pick up any men in bars.” Gedurende lange tijd voelde Kenneth zich het slachtoffer en zat vol zelfmedelijden voor wat hij beschouwde als verraad tegen hem, maar toen alles aan beide zijden wat geheeld was, bleef er een warme vriendschap over. Kenneth liet er echter geen gras over groeien en nadat hij zichzelf had vergeven – en dat gebeurde op slag – ontmoette hij in Yaddo Nan Lurie, een aantrekkelijke 32-jarige artieste. Ze was opgegroeid in New Jersey in een Jiddisch sprekende familie, was na High kenneth fearing 309

School in haar eentje naar Parijs gegaan en kreeg een studiebeurs aan de Art Students League of New York om te studeren bij Yasuo Kunioshi, die ooit leerling was geweest aan dezelfde school. Nan en Kenneth ontmoetten elkaar een week na hun aankomst en bleven bij elkaar gedurende de hele winter nadat de meeste bewo- ners van de kolonie reeds vertrokken waren. Op kerstdag, ze had- den samen nog geen dollar te verteren, hadden ze hun eerste afzon- derlijke en gezamenlijke maaltijd in een restaurant. De sentimentele en soms in clichés vervallende brieven van Kenneth tijdens de lente, toen ze al terug in New York waren, tonen aan dat hij wild was op Nan, dat hij waanzinnig, onbezonnen verliefd was. Hij juichte Nans ‘zotternijen’ toe, de vitamines die ze rond zich verspreidde, haar dolen in de geest. In de winter van 1944-45 ging hij bij haar inwo- nen in de loft aan East 10th Street en ze trouwden in Greenwich op 18 juni 1945; zijn echtscheiding was het jaar daarvoor uitgesproken. Toen hij nog in Yaddo verbleef in maart 1943 had Fearing pro- blemen om zijn volgende roman in stelling te zetten. Inspiratie werd hem echter toegeschoven door de sensationele moord op de New Yorkse erfgename Mrs. Wayne2 in oktober 1943 en de publicatie in 1944 van de te weinig bekende thriller The Dark Page van Samuel (Michael) Fuller (De donkere bladzijde, Soethoudt & Co nv, 1983). Een eigen interpretatie van de Lonergan-zaak in combinatie met Samuel Fullers roman, leidde tot wat Fearings meest bekende boek zou worden, geschreven tussen augustus 1944 en oktober 1945. De

310 duister verleden deel i publicatie van The Big Clock in de herfst van 1946 maakte Fearing tijdelijk tot een rijk man. Alles bij elkaar haalde hij 60.000 $ (huidig 705.882 $) binnen: ongeveer 10.000 dollar van de verkoop van het boek zelf en van de verkoop van een licentie-uitgave en een inge- korte versie in The American Magazine, en 50.000 van de verkoop van de filmrechten aan Paramount. Toen Nan in 1947 de som van 2000 $ in een kunstwedstrijd won, beschouwde het paar het als een aalmoes, terwijl ze het een jaar daarvoor als een fortuin zouden hebben beschouwd.

Voor het ongeluk geboren

Maar zoals we al weten, in ieder succes van Fearing zit de kiem van een catastrofe. Fearing had zich namelijk zelf overschat toen hij met Paramount het contract onderhandelde waarin hij zijn filmrechten volledig afstond, terwijl hij net een aanbod had gekregen voor de televisieverfilming en die rechten terugwilde. Hij kreeg ze, maar tegelijk begon Paramount de film aan tv-stations aan te bieden om laat op de avond uit te zenden. Een tweede probleem was het drinken. Hij vertelde zijn vrien- din, Alice Neel (die model stond voor de excentrieke schilderes in The Big Clock) dat hij, nu hij zich kon veroorloven ook ’s mor- gens te drinken, geen letter meer kon schrijven. Stranger at Coney Island and Other Poems verschijnt in 1948 en de kritiek is over het algemeen lovend, al zit er hier en daar een addertje onder het gras: critici zeggen dat Fearings beste werk wel van voor 1938 dateert, of dat hij zich begint te herhalen, of dat zijn thema’s, methode en esthetisch vermogen hem in de steek beginnen te laten. Wat ook de eventuele waarheid in die beweringen moge zijn, en er zullen ook wel financiële oorzaken voor gevonden kunnen worden, feit is dat Fearing zich vanaf dan helemaal op proza gaat toeleggen. De film naar The Big Clock komt op 9 april 1948 uit in Amerika. kenneth fearing 311

THE BIG CLOCK (1948) Paramount Pictures REGIE: John Farrow NAAR: The Big Clock SCENARIO: Jonathan Latimer MET: , Charles Laughton, Maureen O’Sullivan, George Macready, Elsa Lanchester

Earl Janoth, de eigenaar van een enorm uitgeversbedrijf, is een stille, raadselach- tige tiran die van iedereen stiptheid ver- langt, van klokken houdt en ze dan ook in al zijn gebouwen doorheen het land neer- plant, met inbegrip van een zeer grote in de lobby van het hoofdhuis. Janoths rechterhand, Steve Hagen, doet het vuile werk voor hem. Wanneer Janoth zijn minnares doodt, ruimt Hagen de boel op. Janoth is haast zeker dat hij iemand in de hall zag toen hij de vrouw bezocht en is bang dat die getuige hem kan identifice- ren, dus moet hij worden gevonden. Hij geeft zijn mannetjes de opdracht hem te zoeken met als reden dat hij betrokken is in een intrige rond een oorlogscontract. Een man, George Stroud, uitgever van een van Janoths Crime Maga- zines, die de hele nacht met Janoth de bloemetjes buitenzette, weet dat hij de man is die door Janoth wordt gezocht… en waarom. En hij is het nu net die van Janoth de opdracht krijgt de getuige, wanneer hij wordt gevonden, tot zondebok te maken. Een schitterend kat-en-muisspel begint, met Stroud die angstvallig vermijdt in contact te komen met mensen die hem zagen met de min- nares op de avond dat ze werd ver- moord. Stroud slaagt er zelfs in het Ray Milland gebouw te verlaten op het ogenblik 312 duister verleden deel i dat iemand, die hem kan identificeren, staat te praten met veilig- heidsmensen. Stroud is een figuur die zo uit een Hitchcock-film lijkt wegge- lopen: een man die gevangenzit in een net en desperaat op zoek is naar een oplossing. Misschien is het wel zo dat Hitchcock Ray Mil- land (Stroud) in deze film zag en hem daarom vroeg voor Dial M. for Murder.

Ongezond

Op een dag sterft hij bijna door een combinatie van whiskey en een kalmeringsmiddel dat fenobarbital bevat. In 1952 schudt de dok- ter hem door elkaar wanneer die hem vertelt dat zijn lever hem zal doden als hij niet stopt met drinken. Hij geeft de drank op, en Nan, die al jaren probeerde hem er vanaf te helpen, is gelukkig maar moet al snel ontdekken dat hij iemand anders is geworden: niet langer speels en romantisch, en niet meer in hun huwelijk geïnteresseerd. Dan verschijnt, in 1955, New and Selected Poems, waarin het ‘nieuwe’ enkel te verantwoorden valt doordat hij er een kleine cyclus, ‘Family Album’, aan toevoegde. De laatste tien jaar van Fearings leven waren een en al armoede en mislukkingen. Nan en hij hadden de opbrengst van The Big Clock opgesoupeerd, hoewel ze zich maar één extravaganza hadden veroorloofd, namelijk het huren van een cottage op het platteland gedurende twee zomers. Al begin 1951 was Fearing zich zorgen beginnen maken over hun financiën. Zijn roman Loneliest Girl in the World en het voornoemde New and Selected Poems brachten wel wat binnen, maar geen van zijn twee volgende romans, The Gene- rous Heart (1954) en The Crozart Story (1960) leverden genoeg op om het hoge voorschot te verantwoorden.

Pulp, hier ben ik

Voor het eerst sinds de jaren 1930 moest hij zich weer op het pad van de pulp begeven. Nu schreef hij echter misdaadverhalen onder kenneth fearing 313 zijn eigen naam. Ook voor de eerste keer: hij bleef drie jaar (1955- 1958) in dezelfde baan, wat inhield dat hij rapporten schreef voor de Muscular Dystrophy Association of America en daarnaast ook nog hun PR deed. Mensen die toentertijd met hem samenwerkten, her- inneren zich dat hij in de namiddag met zijn hoofd op zijn schrijf- machine in slaap viel. Het kwam zwaar aan na de weelde van de late jaren veertig, en in combinatie met de vergiftigde tijden van de communisten- jacht van McCarthy, leidde dat tot een erg verdonkerde visie. Trou- wens, in zijn laatste roman, The Crozart Story zijn de enige niet- corrupte personages, zij die niet belangrijk zijn voor het verhaal en dus moreel ook niet belangrijk. Steve Crozart, de charlatan en meinedige die meehielp om een zaak op te zetten tegen Blair Fen- nister en er ook later van profiteerde, is een typisch voorbeeld van hoe Fearing de wereld op dat ogenblik zag. Als men weet dat Fen- nister staat voor Alger Hiss, een Amerikaanse advocaat, auteur, docent en regeringsmedewerker, die als medestichter van de United Nations wordt beschouwd, en als men ook weet dat hij ten tijde van de jacht op de roden beschuldigd werd van spionage voor de Sovjet- unie in 1948, daarvoor vrijuit ging, maar dan werd veroordeeld in een fictieve zaak van meineed, dan ziet men wat er aan de hand is. McCarthy en zijn bende kiezen hun slachtoffers met grote zorg, ze zijn meestal erg geliefd bij het grote publiek, hebben weinig of niets te vrezen omdat ze het rechte pad bewandelen, en worden dan plot- seling voor de leeuwen gegooid met een vervorming van de waar- heid, waartegen zij zich nauwelijks kunnen verdedigen, waarbij ze al hun vrienden die beginnen te twijfelen, verliezen en uiteindelijk hun op voorhand vaststaande lot moeten ondergaan. Dit is uiter- aard een satire, maar Fearing komt nauwelijks aan de enkels van Swift. Fearing voorspelt dat deze Amerikaanse veiligheidsonderzoe- ken onvermijdelijk zullen leiden naar wat onder Stalin gebeurde: de massaslachtingen. 314 duister verleden deel i

Essayist

In een kort essay, geschreven tegen het eind van 1952, Phantoms of the Investigation, verklaart hij dat de oorlogsindustrie een fictie is, die is gecreëerd door een corrupt establishment om hun eigen zakken te vullen, en dat ze helemaal geen nieuw militair materiaal produceren, hij suggereert zelfs dat er een overeenkomst is tussen de U.S. en de Sovjetunie om de Koreaanse oorlog te verlengen. Dit was ook de stemming waarin hij verkeerde toen hij ‘Rea- ding, Writing, and the Rackets’, zijn furieus anticommunistisch woord vooraf voor New and Selected Poems (1955) schreef, voor- woord waarvoor hij zelfs zijn contract wilde opzeggen als iemand bij de uitgeverij ook maar van censureren zou hebben gesproken. Dit was ook de stemming waarin hij verkeerde toen hij Mainstream (de opvolger van New Masses) toestemming weigerde om ‘Reading, Writing, and the Rackets’ af te drukken. Het was ook dezelfde stem- ming waarin hij verkeerde toen hij werd gevraagd op een meeting om een protestbrief aan de Sovjetunie te schrijven in verband met het feit dat deze weigerde Boris Pasternak een uitreisvergunning te geven om zijn Nobelprijs af te halen, en hij antwoordde: ‘Waarom geven ze de Nobelprijs niet aan mij. Naar een meeting daarvoor wil ik wel gaan.’ In de late herfst van 1952 vertelde Nan hem dat ze echtscheiding wilde. Toen Fearing op het punt stond om te vertrekken, ging zij naar de film, voor ze vertrok zei ze dat hij mocht meenemen wat hij maar wilde, maar bij haar terugkeer zag ze dat hij enkel een radioo tje had meegenomen. Bij het jaareinde schreef hij naar een vriend dat Nan bezig was ‘sketching churches in Venice’ en daaruit trok hij de conclusie ‘she must be permanently 12 years old’. Nan en hij zagen elkaar na zijn vertrek nog twee à drie keer en hoewel hij zijn advocaat raadpleegde over de mogelijkheid van een echtscheiding, kwam ze er nooit. Toen hij stierf wist Nan zelfs niet dat hij ziek was geweest. Hij was opnieuw beginnen drinken in de herfst van 1953 en was nooit opgehouden met roken. Zijn halfbroer Ralph herinnert zich dat hij in de late jaren vijftig ooit een nacht logeerde bij Kenneth en dat hij ‘coughed his strength away all night long.’ kenneth fearing 315

Het einde

Het moet begin 1961 zijn geweest dat hij een scherpe pijn voelde in zijn rug toen hij een raam opende. In juni, ongeveer rond de tijd dat zijn moeder hem 150 $ (1200 in 2015) maandgeld zou geven – werd de pijn ondraaglijk. Zijn zoon, Bruce, trok bij hem in om hem te verzorgen. Bruce moest de hele week op zoek naar hoestsiroop met codeïne die hij met flessen dronk. Toen zijn rugpijn ondraag- lijk werd, begreep Bruce dat hij nog weinig hulp kon bieden. Op de 21e gingen ze met een taxi naar Lenox Hill Hospital, waar Fearing werd opgenomen met een kwaadaardige tumor in de linkerborst en borstvliesholte. Hij sliep zachtjes in op de 26e. Literair criticus Macha Rosenthal, die voor verscheidene kranten in Amerika en Engeland schreef, noemde Fearing ‘the chief poet of the American Depression’. Na zijn dood leeft Fearing nog verder met enkele verfilmingen van zijn werk. Vooreerst is er:

THREE WIVES TOO MANY(1964) Alfred J. Hitchcock Productions, Shamley Productions The Alfred Hitchcock Hour (tv-series) 44/93 uitgezonden op 3/1/1964 REGIE: Alfred Hitchcock SCENARIO: Alfred Hitchcock MET: Theresa Wright, Dan Dureya, Linda Lawson, Jean Hale, Steve Gravers

Raymond Brown heeft vrouwen in Baltimore, Newark, Hartford en Boston. De rijkste hiervan is ook de oudste, zij brengt een bezoekje aan de drie andere vrouwen en doodt hen met een drankje waarin cyanide is vermengd, zodat ze Brown voor zich alleen zal hebben. Maar Brown ontdekt wat ze heeft gedaan en dreigt haar aan te geven. Zij herinnert er hem echter aan dat hij een bigamist is die een motief heeft voor de drie moorden.

En dan zijn er nog twee verfilmingen van The Big Clock. kenneth fearing 317

POLICE PYTHON 357 (1976) Albina Productions S.a.r.l., TIT Filmproduktion GmbH REGIE: Alain Corneau NAAR: The Big Clock SCENARIO: Alain Corneau, David Boulanger MET: Yves Montand, François Périer, Simone Signoret, Stefania Sandrelli, Matthieu Carrière

Zoals zijn oudere ‘broers’, Claude Sautet en Jean-Pierre Melville, zette Alain Corneau zijn tanden in de betere thriller en liet deze Police Python 357 volgen door La Menace (1977) en Série noire (1979). Wat hij voor had op vele anderen was dat hij een uitzon- derlijke fotografie hanteerde, nauwgezette scenario’s schreef of eraan meeschreef en een subtiele, efficiënte regie voerde. De stad Orléans is op een heerlijke wijze de achtergrond van deze thriller. Ferrot (Yves Montand, die doorheen de film het jasje draagt dat Clint Eastwood droeg als Dirty Harry) is een agent die er oncon- ventionele methodes op nahoudt en meestal alleen werkt. Hij leert een jonge vrouw kennen, Sylvia Léopardi, en begint een verhou- ding met haar, negerend dat ze nog een minnaar heeft, zijn overste, Ganay. Wanneer Ganay uitvindt dat Sylvia nog een minnaar heeft, vermoordt hij haar in een bui van razernij. Ferrot moet de moord onderzoeken en alles wat hij vindt wijst in zijn richting…

NO WAY OUT (1987) Orion Pictures Company REGIE: Roger Donaldson NAAR: The Big Clock SCENARIO: Robert Garland 318 duister verleden deel i

MET: Kevin Costner, Gene Hackman, Sean Young, Will Patton,

Tom Farrell is een officier van de zeemacht die op het Pentagon wordt gestationeerd en verslag moet uitbrengen bij de secretaris van landsverdediging, David Brice. Tom begint een relatie met Susan Atwell, nadat ze een vluggertje op de achterbank van zijn limo had- den. Tom zal haar regelmatig een bezoekje brengen, maar op een dag wordt hij uitgezonden op zee en daar redt hij het leven van een matroos, wat hem veel publiciteit oplevert. Susan is ondertussen wel een verhouding begonnen met David Brice. Wanneer Brice ontdekt dat ze nog een andere minnaar heeft ver- moordt hij haar onopzettelijk. Wanneer hij zich wil gaan aangeven, overhaalt een homoseksuele vriend – die stapelgek op hem is – hem om alles wat naar hem kan leiden te laten verdwijnen en er iemand anders voor op te laten draaien. Tom, die weet wie de moordenaar is, alleen weet de moordenaar niet dat hij het weet, krijgt de opdracht om de moordenaar te zoe- ken, van wie wordt gedacht dat hij een KGB-spion is. Tom wordt echter snel verdachte wanneer een Polaroid negatief wordt gevon- den van hem in de flat van Susan. Hij heeft nu, voor de computer de foto regenereert, nauwelijks enkele uren de tijd om de moorde- naar te klissen, want de bewijzen tegen hem stapelen zich op met de minuut.

VERHALEN VERSCHENEN IN MAGAZINES

FEARING, KENNETH Perkins Dreams, Brief Stories, okt 1921 Nonchalant, Bedtime Stories, winter 1932 Three Wives Too Many, Michael Shayne Mystery Magazine, sept 1956 Three Wives Too Many, Mike Shayne Mystery Magazine, mei 1970

FEARING, KENNETH (Flexner) Moral (OP.1), The Double Dealer, nov/dec 1924 kenneth fearing 319

The Business Career of Jack Never-More, The Live Wire, jun 1925 The Gentleman from Paris, 10 Story Book, nov 1925 Hope, Brief Stories May 1923 / The American , nov 1929 The Jury,Manhunt , mrt 1955 / The Phantom Suspense-Mystery Magazine #3, 1955 Champagne and Bitters, (ss) Ed McBain’s Mystery Book #2, 1960

WOLFF, KIRK, pseudoniem van Kenneth Fearing Innocence, Young’s Magazine, mei 1930 Learn to Pet, Spicy Stories, mei 1931 Out On Bail, Paris Nights, jun 1931 On with the Trance, Snappy Stories, aug 1931 Nikki Relaxes, Tattle Tales, mrt 1933 It Gets to Be a Habit–, French Night Life Stories, dec 1933 All’s Fire in Love, French Night Life Stories, jan 1934 Apartment Hunting!, Screen Scandals, jun 1936

Noten

1 Partisan Review (PR) was een Amerikaans politiek literair magazine dat driemaande- lijks verscheen vanaf 1934 tot 2003, met een korte onderbreking tussen oktober 1936 en december 1937 en was bedoeld als alternatief voor New Masses, de publicatie van de Amerikaanse communisten. Na de machtsovername door Jozef Stalin draaide het blad helemaal naar de anti-communistische zijde. Veel van de eerste auteurs waren kinde- ren van joodse immigranten uit Europa. De Partisan Review was een voortvloeisel uit de John Reed Clubs, een federatie van lokale organisaties die zich richtten op marxistische auteurs, artiesten en intellectuelen en was genoemd naar de journalist en activist John Reed, auteur van het wereldbe- roemde boek Ten Days that Shook the World, het verhaal van de boljewistische revo- lutie. Gesticht in de herfst van 1929 door de Communist Party USA die hiermee pro- beerde meer invloed te krijgen in radicale en liberale intellectuele middens, hield ze op te bestaan in 1935. 2 William Burton, een succesvol schilder, vader van een dochter, was uit de echt geschei- den en in de rechtszaak waren heel wat van zijn homoseksuele contacten aan bod gekomen. Nu hij de volledige vrijheid genoot, had hij openlijk een aantal mannelijke beschermelingen, maar het was een jonge Canadees, Wayne Lonergan, die hem het hoofd op hol bracht. Wayne kwam naar New York City in 1939 om er op de New York’s World Fair riksja’s te duwen. Lonergan ontmoette Burton en al vlug kon hij zijn baantje loslaten. Maar al het volgende jaar sterft Burton en laat een fortuin van 7.000.000 $ (huidige waarde 120.689.655) na aan zijn dochter, Patricia, een teenager. De opportu- nist Lonergan zet zijn affectie voor de vader snel om naar een affectie voor de dochter en in de winter van 1941 loopt het tweetal weg omdat de moeder van de bruid zich 320 duister verleden deel i

tegen een huwelijk verzet, ook omdat ze wist van de verhouding van haar ex-man met Lonergan. Zoals te voorzien was, werd het geen gelukkig huwelijk, maar er werd wel een zoon geboren. Dan keert Lonergan terug naar Canada en neemt dienst als vrijwil- liger bij de Royal Canadian Air Force. In oktober 1943 heeft hij een weekend-pasje en gaat naar New York, waar hij de hele nacht van de ene gay nachtclub naar de andere trekt. Zijn 22-jarige vrouw zou diezelfde nacht ook op stap zijn geweest, op zoek naar drank en een aantrekkelijke man. Beiden komen ze omstreeks 7 uur in de ochtend thuis op 313 East 51st Street, ze vallen samen op het huwelijksbed en beginnen aan een pas- sievolle vrijpartij. Was het op dat ogenblik dat Patricia besloot om haar frustraties te ventileren, of was het haar echtgenoot die prat ging op de seksuele ontmoetingen die hij die nacht had gehad? Om welke reden dan ook beet Patricia tijdens het pijpen in zijn penis (sommige bronnen zeggen zelfs dat ze de top eraf beet). Gevolg was dat Loner- gan zo’n vreselijke pijn ervoer dat hij een kandelaar van het nachtkastje greep en haar hiermee op het hoofd sloeg en haar vervolgens wurgde. Dan kleedde hij zich rustig aan, smeerde make-up op zijn gezicht om de sporen van haar nagels op zijn gezicht te maskeren, sneed zijn bebloed uniform in stukken, wierp het vervolgens in de rivier (het werd nooit gevonden) en nam toen een taxi naar een party waarop hij was uitgenodigd. Na zijn arrestatie beweerde Lonergan dat hij op het ogenblik van de moord seks had met een anonieme soldaat die hij die nacht had opgepikt en dat deze zijn uniform had gestolen. Nelson Algren: Een man die zich niet bukt om een dollar op te rapen is een huichelaar

Sinds het jaar dat Algren stierf, 1981, is Amerika meer en meer een Ayn Rand-land geworden, geen Nelson Algren-natie. Stel je voor hoe verschillend Amerika er zou hebben uitgezien indien Nelson Algren de favoriete auteur van Ronald Reagan was geweest in plaats van Ayn Rand. Josh Alan Friedman

Nelson Algren werd geboren in Detroit op 28 maart 1909, als Nelson Ahlgren Abraham, de zoon van Goldie (née Kalisher) en Gerson Abraham. Pa Gerson Algren werkte in de Packard fabriek. Gerson was een ijve- rige, ongeschoolde, slecht uit zijn woorden komende man, die jong trouwde en die spijt had dat hij de familiale keuterboerderij in Indiana had verlaten. Hij was het meest op zijn gemak als hij met mechanische dingen bezig kon zijn. “Sommige mannen wensen voor altijd dronken te zijn, mijn vader wilde altijd van alles en nog wat herstellen,” schreef Algren ergens. Gerson verdiende zijn brood dus als mecanicien, meestal toch, want hij had de onhebbelijke gewoonte om nu en dan zijn baas op zijn smoel te geven, zonder enige verwittiging of reden. Weer eens werkloos opende hij zijn eigen garage, maar daar kwam al even weinig van in huis. 322 duister verleden deel i

Algrens familie verhuisde toen hij drie jaar was naar Chicago, waar ze in een voor het merendeel protestantse werkmansbuurt, eveneens bekend als immigrantenwijk, gingen wonen. Zijn vader was de zoon van een Zweed die zich had bekeerd tot het judaïsme, en zijn moeder – die in een snoepwinkel werkte – was joodse van Duitse afkomst. Toen hij acht was verhuisde de familie van de South Side naar de North Side, waar zijn vader werk had gevonden als automecanicien en later een handel had in banden en autobatterijen. Algren, die een fan was (en heel zijn leven bleef) van de baseballclub White Sox (South Side) werd hierom gepest door de buurtkinderen die alle- maal supporter waren van de Chicago Cubs (North Side). Nelson solliciteerde voor een krantentoer en kreeg die; hij bezorgde de Abendpost (Duitstalig blad) met een handkar, waar- mee hij dan kurken en lege flessen ophaalde om zijn zakgeld wat te spijzen. Op zijn twaalfde begon hij stiekem de lokale biljartzaal te bezoe- ken. Wanneer gokkers, die wat met Capone te maken hadden, de Hunting House Dancing Academy openden in hetzelfde huizenblok waar zijn vader garage hield, praatte Algren zich voorbij de portier en liep naar boven, waar hij leerde gokken en zag hij hoe corrupte agenten hun omkoopgeld kwamen ophalen. Op zijn zeventiende liet hij al zijn jeugdvrienden voor wat ze waren en begon de wijk te bezoeken waar de clandestiene kroegen ‘speak easies’ – Amerika lag droog – waren gevestigd. Op een dag klopte hij ergens aan met de woorden: “Joe sent me” en werd binnengelaten. Algren liep school in het gemeentelijke onderwijs en haalde ver- volgens zijn diploma aan de Hubbard High School. In september 1927 ging Algren naar de universiteit van Illinois, sectie Urbana-Champaign, het vlaggenschip van de universiteit. Zijn ouders konden het niet betalen en begrepen helemaal niet waarom hij verdere scholing wilde, maar zijn oudere zus, Beatrice, kon dat wel. Ze was redelijk goed getrouwd en stelde voor om zijn studies mee te betalen. Om zijn studies mee te bekostigen, ritselde Algren bij het biljarten en zette kegels recht in een bowling. Als tweedejaarsstudent wilde hij verder gaan in sociologie, maar zag daar van af omdat het behalen van een M.A. te duur zou uitvallen. nelson algren 323

Hij schakelde daarom over naar journalistiek, in de vaste overtui- ging dat hij met het schrijven over sociale vraagstukken zijn brood kon verdienen; daarbij bleef hij optimistisch hoewel de financiële crisis de hele wereld teisterde. Ondertussen schreef hij regelmatig bijdragen voor het studentenblad Daily Illini (bestaat sinds 1871, met een wekelijkse oplage van ongeveer 20.000 exemplaren) en kreeg hiervoor een kleine vergoeding. Hij haalde zijn Bachelor of Science in 1931, midden in de crisisjaren. Hij leende geld en kocht zich een pak om te solliciteren en slaagde in een test bij de Illinois Press Association, die hem kwalifi- ceerde als reporter en redacteur. Hij ging op stap en liftte doorheen het Midden-Westen en toonde geregeld zijn perskaart. In Minne- apolis woonde hij een tijdje boven een hoerentent en daarna in de YMCA, en schreef er voor de Minneapolis Journal. Toen hij er een paar weken later langs de kassa passeerde, vertelde men hem dat er helemaal geen geld voor hem was, de krant had zich volgens hen over hem ontfermd om hem wat ondervinding te laten opdoen. Verslagen en aan de grond liftte hij terug naar Chicago en naar huis, waar zijn ouders net een hypotheek op hun huis hadden geno- men. Algren zat in een diepe depressie en was besluiteloos, maar zijn familie zat hem op de nek en verplichtte hem om werk te zoe- ken. Hij vertrok, richting zuiden. Tussen de tienduizenden zwervers die ofwel liftten, ofwel meereisden op goederentreinen op zoek naar werk, was er tenminste een die een pak droeg. Algren stopte aan iedere redactie die op zijn weg lag toen hij door Illinois reisde, ver- volgens kwam Mississippi – de stroom was trouwens zijn leidraad – aan de beurt, dan het oosten van Texas. Zijn omzwervingen eindig- den in New Orleans, een stad die meer op de Caraïben leek dan de Caraïben zelf en waar de vrouwen zich verkochten voor een var- kensvleespasteitje. Hij sliep er onder de blote hemel, op een bank in het park of in een doodlopende steeg. Hij leefde op ersatzkoffie en bananen die hij kreeg van de plaatselijke voedselbedeling. Hij ver- sierde even een baantje en verkocht van deur tot deur koffie, daar- naast werkte hij ook enkele uren in een apotheek. Aan het eind van de zomer gaf Algren het op. Hij verkocht zijn valies en behield zijn pak, dat is naar alle waarschijnlijkheid de reden waarom het oog van de Luthers op hem viel. De Luthers 324 duister verleden deel i waren een stel zwendelaars die hetzelfde pseudoniem deelden en die op zoek waren naar iemand die er betrouwbaar uitzag om hun smerige zaakjes aan de man te brengen. De ene was een Texaan met een stalen plaat in zijn hoofd, een souvenir van de Eerste Wereld- oorlog; de andere kwam uit Florida en was sinds lange tijd bezig met zijn pogingen om rijk te worden, die trouwens geenszins ver- stoord werden door enige vorm van ethiek. Het trio liet valse kortingbonnen drukken, die recht gaven op een vrije beurt bij een zelf gekozen kapper, wanneer ze de bon, die hen nauwelijks iets kostte, daar afgaven. Algren verkocht haast aan elke huisvrouw die de deur opende op zijn aankloppen. Het bedrog leverde een van de Luthers een pak ransel op van een groep woe- dende echtgenoten. Het trio vluchtte naar de Rio Grande vallei, waar ze voor een hongerloon fruit gingen plukken. Dat deden ze tot op de dag dat ‘stalen plaat’ met een revolver kwam opdagen en de twee anderen informeerde dat ze een overval gingen plegen op een supermarkt met de naam Jitney Jungle. Algren en de Florida Luther gingen dezelfde dag nog op de loop en hielden uiteindelijk halt in Harlingen, waar Luther een agent van Sinclair (een oliemaatschap- pij) overtuigde om hen een leasecontract te geven op een benzine- station, gelegen aan een weg waar nooit een auto passeerde. Algren ondertekende de papieren, leende geld van een vriend in Chicago en kocht benzine. Als bijverdienste dopte hij bonen en blikte ze in. Blik en bonen kreeg hij op krediet van de omliggende boeren. Luther verdween en Algren stond voor de schulden aan Sinclair en moest daarnaast de boeren proberen te sussen; hij kwam haast om van de honger. Het is dan en daar dat hij begreep dat hij enkel maar schrijver kon zijn. Hongerig, alleen en bedrogen, hinkte hij richting Chicago. In El Paso werd hij opgepakt wegens landloperij, en wan- delde het politiebureau weer uit omdat men vergeten was de cel af te sluiten. Later zal hij deze anekdote gebruiken in A Walk on the Wild Side. Op zijn terugtocht naar Chicago passeerde hij duizend stadjes en op een bank in het park of in een opvang voor daklozen, schreef hij brieven die de maatschappij een kleedje pasten. Hij ontdekte ook dat zijn zwervende leven hem had verlost van zijn middenklasse pre- tenties. Hij had geprobeerd het volgens hun regels te spelen en het nelson algren 325 was niet gelukt, misschien was dat ook met die anderen gebeurd, de mensen die hij ontmoette in de sloppenwijken van Chicago, de hoeren in New Orleans en de mannen en vrouwen in de Texaanse opvanghuizen voor zwervers. Hij had genoeg gezien tijdens zijn omzwervingen om er de rest van zijn leven over te kunnen schrij- ven. Hij zag dit alles natuurlijk met lede ogen aan en het maakte hem boos, maar nog bozer was hij op het geweld dat de autoritei- ten gebruikten: de politie die illegale treinreizigers in elkaar sloeg omdat ze er goed voor werden betaald, of mensen oppakten omdat ze geen geld bij zich hadden. Het is vanaf toen dat Algren zich vol- ledig ging vereenzelvigen met de losers. Omdat hij ervan uitging dat typen makkelijker was dan met de hand schrijven, stal hij een typemachine uit een leeg schoollokaal, maar werd betrapt en opgesloten. Vijf maanden zat hij achter de tralies vooraleer zijn zaak op de rol werd geplaatst, met de kans dat hij drie jaar zou krijgen, maar gelukkig voor hem mocht hij gaan. Deze gebeurtenis heeft zijn sporen nagelaten; hij ging zich nog meer vereenzelvigen met de buitenstaanders, zij die hun tijd hebben gehad en de mislukkelingen die later zijn romans bevolkten. Aan het eind van 1932 is hij terug in Chicago en woont bij zijn ouders. Hij stuurt diverse verhalen naar diverse tijdschriften maar krijgt overal het deksel op de neus. Tot op een dag een van zijn vrien- den, Lawrence Lipton1, hem ertoe aanzet een van de in Texas geschreven brieven om te werken tot een verhaal. Dat wordt So Help Me, het verhaal van de Luthers dat uitmondt in de dood van Algrens verzonnen equivalent. Het verhaal wordt in 1952 tot een 30 minuten durende aflevering in de tv-serie Schlitz Playhouse of Stars omgezet; Jean Wallace speelt er de hoofdrol in, nadat ze het jaar daarvoor in de verfilming van Richard Wrights Native Son stond. 326 duister verleden deel i

Eind 1932 wordt hij lid van de John Reed Club – genoemd naar de Amerikaanse communist die in het Kremlin begraven ligt en auteur van het boek Ten Days That Shook the World (1947), die later het onderwerp zou worden van de film Reds (1981) van Warren Beatty. Daar werd hij bevriend met Richard Wright, de zwarte auteur die later de niet-gebruikte eerste titel van Somebody in Boots meegaf aan zijn klassieker Native Son. Deze werd voor het theater bewerkt en Orson Welles zou op 7 april 1941 het toneelstuk op Broadway brengen. Het boek werd eveneens verfilmd, de eerste versie (1951) met Richard Wright zelf in de hoofdrol, de tweede versie (1986) met Victor Love en Matt Dillon en Oprah Winfrey. In 1934 maakt hij deel uit van een literaire kring waarvan de leden elkaar ontmoeten in Rush Street (North Side) en hij zet zich verwoed aan het schrijven. Hij krijgt zijn novelle The Brothers House gepubliceerd in het oktobernummer van Story Magazine en hij krijgt er in 1935 een O. Henry Award voor, een jaarlijkse prijs die de beste korte verhalen die het jaar voordien verschenen in tijd- schriften bekroont. Hij zit in het peloton van zeventien schrijvers die allemaal de derde prijs krijgen, onder hen Thomas Wolfe, Wil- liam Saroyan en MacKinley Kantor. In 1941 krijgt hij een O. Henry Award voor Best First Published Story voor ‘A Bottle of Milk for Mother (Biceps)’ dat verscheen in de Southern Review; je vraagt je af of deze jury niet van de vorige bekroning wist. Ook nu weer bevindt hij zich in een illuster gezelschap: Conrad Aiken, John Cheever, William Faulkner, Paul Gallico en Albert Maltz. In 1950 heeft hij weer een derde prijs met ‘The Captain is Impaled’ dat verscheen in Harper’s Magazine. Winnen de derde prijs samen met hem: Robert Lowry, John Cheever en J.D. Salinger. In 1933 krijgt Algren een brief van Vanguard Press, met de vraag of hij bezig is aan een roman. Niet wetend wat te antwoorden en te opgewonden om het cool te spelen, lift hij naar New York en gaat zich voorstellen aan James Henle, de directeur van Vangaurd. De 24-jarige Algren zag zichzelf als een belangrijke aanwinst (ze had- den hem toch gevraagd!) voor de uitgeverij en vroeg dan ook om wat hij zich voorstelde als het loon van een professioneel auteur. Honderd dollar (1852 $ in 2015) leek hem genoeg om terug naar nelson algren 327

Texas te reizen, een kamer te huren, voor eten, roltabak en drank voor maanden, tijd zat dus om een boek te schrijven. Algren reisde rough zuidwaarts vanuit New York, en obser- veerde de zwervers, landlopers en vagebonden in wier gezelschap hij verbleef. Toen hij van op de trein waarop hij illegaal meereisde de spits van een schoolgebouw in Alpine (Texas) zag, had hij de naam van zijn hoofdpersonage. Het boek schreef hij voor het groot- ste deel op de campus van de Sul Ross State Teachers College, waar Algren toegang kreeg toen hij de brief van Vanguard Press voor- legde. Hij schreef voor vier maanden als een gek, soms onderbroken door groepsgesprekken met studenten, en toen – omdat het verhaal zich grotendeels in Chicago afspeelde – ging hij terug naar huis. Onderweg zat hij nog enkele weken in de gevangenis en vroor bijna dood in een koelwagon. Het resultaat werd een polemisch middel- matig boek. Twee van de vier delen van Somebody in Boots kregen een opdracht uit het Communistisch Manifest mee. Het hoofdper- sonage, Cass McKay, een onbetekenende crimineel die er in elk opzicht op uit is om zich een tatoeage te laten zetten en de liefde van een vrouw, Norah, te winnen, ondervindt of is getuige van zoveel geweld en uitbuiting dat deze nog nauwelijks een verhaal toestaan. We komen weinig te weten over Cass. Wel weten we dat hij blank is en doorheen zijn taal kun je merken dat hij even welopgevoed is als zijn verteller. Algren heeft het dikwijls over honger, net zoals Cass wanneer hij het heeft over zijn wankele gezondheid. En als hij dan toch wat voedsel kan versieren, neemt hij er nauwelijks een hap van. Wanneer Algren het doodgeboren kindje op de achterbank van de auto beschrijft, lijkt het wel alsof hij ooit getuige was van zo’n voorval, want de beschrijving is werkelijk tot in de puntjes. Hij schrijft over de baby die heen en weer schommelt, op en neer springt wanneer de auto weer eens in een put of over een bult rijdt. Hij lijkt totaal emotieloos te zijn en gebruikt zelfs een gruwelijke metafoor wanneer hij suggereert dat de baby terug zal komen om hem te bijten, net zoals een rat zou doen. De mogelijkheid om dit te beschrijven is waarschijnlijk terug te voeren naar de tijd dat hij getuige was van de menselijke strijd om te overleven tijdens de cri- sisjaren. In de inleiding tot de paperback, dertig jaar na datum, schreef 328 duister verleden deel i

Algren: “an uneven novel written by an uneven man in the most uneven of American times”. Het boek verschijnt dus bij Vanguard Press (1926-1988), een uitgeverij die werd gesticht met een schenking van 100.000 $ door het linkse American Fund for Public Services, beter bekend als het Garland Fund (1922-1941) naar de oprichter ervan, James A. Gar- land, zoon van een effectenhandelaar in Wall Street. Het fonds sub- sidieerde nog andere radicale en linkse instellingen, zoals het later communistisch genoemde magazine New Masses.2 Het boek werd neergesabeld door de kritiek. Met Somebody in Boots was hij in de ring getreden en verslagen. In maart 1936, een jaar na het verschijnen, waren er nauwelijks 762 exemplaren ver- kocht. Algren had ondertussen nog altijd geen baan en het zag ernaar uit dat hij mislukt was als schrijver. Hij kon nergens heen, wist niet wat hij de volgende dagen, weken, maanden ging doen en hing maar wat lusteloos rond. In de flat van een vriendin zette hij zich aan het gas. De vriendin vond hem net op tijd en Lawrence Lipton en Richard Wright verzorgden hem gedurende maanden. Uiteindelijk brachten ze hem toch naar de University of Chicago Psychiatric Center. (Tijdens de rest van zijn leven bleef hij deze zelf- moordpoging ontkennen.) Na zijn herstel gingen hij en zijn meisje, Amanda Kontowicz, die hij had leren kennen bij de voorstelling van zijn boek Somebody in Boots, samenwonen en ze trouwden in 1937. Ze zullen uit de echt scheiden, en later opnieuw met elkaar trouwen. Amanda ging aan het werk als schoonmaakster, als ze al werk kon vinden. Algren stapelde dozen in een warenhuis en vervol- gens ging hij aan het werk in een fitnessclub, waar hij rijke zakenlui afspoot met een slang nadat ze hun oefeningen hadden afgewerkt. Algren werd dan aangenomen door het Federal Writers Project, een initiatief van de Works Progress Administration dat probeerde mensen weer aan het werk te krijgen in het vak waar ze goed in waren. Na de uren ging hij bowlen met Studs Terkel en Howard Rushmore en zat flink aan de alcohol, samen met een groep onbe- langrijke misdadigers die zichzelf de Fallonnites hadden gedoopt. Schrijven ging in vlagen. Algren stichtte en werd samen met zijn vriend Jack Conroy uitgever van de New Anvil, een blad met ‘pro- nelson algren 329 letarische’ literatuur. Hij kreeg een gedicht gepubliceerd in Esquire en vulde zijn blad met enkele novellen, waarvoor hij het materiaal haalde uit de correspondentie die hij onderhield met gevangenen, waarvoor hij politiebureaus afschuimde en processen van misdadi- gers volgde. In 1939 creëerde hij een voorwendsel om Amanda te kunnen verlaten omdat hij zo meer tijd zou hebben om te schrijven. Niet zo veel later woonde hij in een flat zonder telefoon nabij het hart van Chicago’s Poolse driehoek. Aangevuurd door het succes van zijn vriend Richard Wright met Native Son, begon hij aan een nieuw boek. Wanneer hij niet schreef, speelde hij kaart in achterkamers, praatte met de bewoners van de doorgangshotels waarvan South State Street er een hele rist had, en bezocht het psychiatrisch insti- tuut in Lincoln.

Amanda en Nelson, opnieuw samen, verhuisden in mei 1940 naar de Poolse buurt van Chicago. Een goede beslissing, zo bleek want daaruit vloeide zijn nieuwe roman Never Come Morning (1942) voort. Morning speelt binnen de grenzen van de Poolse driehoek in Chicago en wordt door personages bevolkt die men overal en ner- gens kan tegenkomen. Er is Bruno ‘Lefty’ Bicek en zijn liefje, Steffi Rostenkowski, twee jonge arme luizen die voor zichzelf moeten zorgen en nooit buiten de grenzen van hun wijk zijn geweest. En toch zijn het geen kari- katuren. Steffi is een van die meisjes die hulpeloosheid gebruiken om hun sloomheid te verbergen. Van kindsbeen af, na de dood van haar vader, heeft ze de huishoudelijke taken op zich moeten nemen, omdat haar moeder wat geld probeert te verdienen om de deur- waarder van de deur te houden, zodoende leerde Steffi hoe ze uit het zicht moest blijven. Bruno Bicek speelt baseball op een zanderig speelveldje, bokst soms wat en woont bij zijn moeder, een weduwe. Bicek is een harde, iemand die je beter uit de weg gaat – dat wil hij erg graag uitdragen – maar hij is ook erg onzeker. Eigenlijk is hij een bang wezen, zonder dat we hem daarom laf mogen noemen. Op een nacht gaan Bicek en Steffi op zoek naar een keet waar ze seks kunnen hebben. Ze worden echter gevolgd door een groep 330 duister verleden deel i kerels die bij de bende horen waartoe Bicek ook behoort. Wanneer hun vrijpartje voorbij is, dringen de bendeleden binnen om Steffi te verkrachten. Eerst protesteert Bruno, dan smeekt hij, dan pro- beert hij te onderhandelen en biedt de leider, Kodadek, een betere plaats aan in het baseballteam het volgende seizoen. Kodadek slaat het af met de woorden “Next summer we’ll both be dead.” Bicek durft niet te bekennen dat hij verliefd is op Steffi, dat zou zijn imago helemaal naar de kloten helpen, en hij laat Steffi in de steek. Later keert hij stomdronken terug en wanneer hij een vreemde tussen de verkrachters van Steffi ontdekt, een Griek, slaat hij die dood. Het personage van Bicek is het best uitgewerkte personage dat Algren tot dan toe creëerde, de auteur was blijkbaar tot de overtui- ging gekomen dat gewoon beschrijven wat er om je heen gebeurt, een betere manier was waarop je tegen de autoriteiten kon protes- teren. Waren de personages van Somebody in Boots tweedimensio- naal geweest, dat waren ze helemaal niet in Never Come Morning: je kon met hen meevoelen of hen vrezen, maar de woorden medelij- den, slachtoffer of stereotiep kon men zeker niet gebruiken. De pers leek het begrepen te hebben en de New York Times schreef: “A brilliant book and an unusual book” en Malcolm Cow- ley verklaarde Algren “not by instinct a novelist. He is a poet of the Chicago slums, and he might be [Carl] Sandburg’s successor”. Het boek verscheen verschillende jaren na de invasie van Polen door de Duitsers, een periode waarin de Polen, net als de Joden, door de nazi’s het etiket kregen opgeplakt een inferieur ras te zijn. De Pools-Amerikanen van Chicago zeiden dat Never Come Mor- ning deze gevoelens nog aanwakkerde en begonnen een campagne tegen het boek in de Poolse kranten, schreven naar de Polish Roman Catholic Union of America en andere Poolse instituten. In de plaat- selijke pers verschenen er artikels en burgemeester Ed Kelly kreeg heel wat brieven te verwerken. Sommigen gingen zelfs zover om het boek als pro-Axis (Duits- land, Italië en Japan) te bestempelen. Diegenen die niet wisten dat zijn moeder joodse was, en dat waren ook meestal Pools-Ameri- kaanse Chicagoans, voegden er zelfs nog aan toe dat hij pro-Nazi was, en ze slaagden er dan ook in om het boek te laten verbannen uit de Chicago Public Library. nelson algren 331

In november 1943 wordt Algren in dienst geroepen (iedere man tus- sen 18 en 44 jaar kreeg een oproepingsbevel, omdat er zich steeds minder vrijwilligers aandienden). Ironisch genoeg kwam hij terug in Texas terecht voor training bij de infanterie. Van daaruit werd zijn bataljon naar Europa verscheept, waar het moest dienen als reserve voor de geplande invasie van Normandië. Algren die brancardier werd, haalde nooit strepen en zeker geen sterren. Hij had weliswaar gestudeerd, maar zijn linkse ideeën stonden duidelijk in de weg. In bevrijd Frankrijk kwam Algren al vlug in de literaire marge terecht en hij probeerde het als zwarthandelaar, echter zonder enig succes. Na zijn demobilisatie in november 1945 keerde hij terug naar Chicago en het paar ging in een andere Poolse buurt wonen. Algrens leven werd nu een leven van lezen en schrijven en toen zijn boeken werden vertaald in Frankrijk kwam hij in contact met wat later zijn grote liefde en tegelijk grootste frustratie werd, Simone de Beauvoir, lid van de hogere Parijse bourgeoisie. Toen zijn bundel korte verhalen The Neon Wilderness in 1947 verscheen, viel het de critici wel op dat deze verhalen een ongewoon huwelijk waren van prachtig proza en bijtende, droge humor, dat het leven van hen die aan de grond zaten beschreef, wat voordien voorbehouden leek voor naturalistische en verve- lende romans. Straathoeken, biertenten, goedkope kamers, bordelen, renbanen, politie- bureaus met confronterende line-ups en gevangeniscellen worden exotische oorden wan- neer Algren ze beschrijft. Hij rekende zichzelf tot de catego- rie van de veroordeelden en de hoeren, hij geloofde dat in ver- nedering en verloedering de waarheid te vinden was. Die waarheid betekende veel voor Algren, alleen hielp ze hem net 332 duister verleden deel i zomin als ze hielp voor die andere Amerikaanse groten: Herman Melville, zwerver en matroos die ooit gevangenzat bij kannibalen, Edgar Allan Poe, Mark Twain, Jack London3, Tom Wolfe en de totaal vergeten dichter Vachel Lindsay, van wie de gedichten bedoeld waren om gezongen te worden in navolging van de oude Grieken, waaruit Algren de conclusie trok dat je een loser moest zijn om een creatieve auteur te worden in Amerika. Zijn uitspraak, die hij halve- lings pikte van Walt Whitman: “Een man die zich niet bukt om een dollar op te rapen, is in mijn ogen een huichelaar,” verried veel van zijn levensfilosofie. Scott Kennedy schreef op Goodreads: “The Captain Has Bad Dreams, a story of a captain overseeing sentencings of criminals, is still one of my favorite stories of all time. This book, and Algren’s others, really sort of blew me away, in that, rather than sentimenta- lizing the poor – and I think Algren said this in an interview once – a lot of them are simply “mean and stupid.” But Algren shows them being mean and stupid and somehow still makes you care about them. That’s some good writing. Algren also said the har- dest thing to do was write about what actually went on in one city block during one day and get it right. I think of George Higgins and Richard Price as being the modern writers who followed in Algren’s footsteps, and the TV show The Wire as serving the same kind of purpose that Algren’s books served in his day.” Op diezelfde Goodreads kun je een commentaar vinden van iemand die zich Bobo noemt: “You’d be hard-pressed to find a bet- ter collection of “Chicago” short stories, dripping with realism from the streets. Algren has been there, done that, and he knows a lot.”

Zijn succes maakte van hem een bekende Amerikaan. Jack Con- roy interviewde hem op het toen nieuwe medium televisie, en lokale connaisseurs zoals een groep die zich Friends of Literature noemde, begon hem te bellen. Voor het eerst in zijn leven werd hij overal uit- genodigd, verdiende geld, en was zelfverzekerd genoeg om notities te verzamelen voor wat The Man with the Golden Arm zou worden. Tijdens de jaren 1947 en 1948 werkte hij vanuit een flat in een van de betere wijken van Chicago, terwijl hij verder deed wat hij altijd deed: hij bracht de nachten door met een groep aan morfine ver- nelson algren 333 slaafden en ging naar jazzclubs. Zijn dagen waren, wanneer hij niet schreef, voorbehouden voor de jetset, soms trad hij op en gaf hij toespraken tegen de Taft Hartley Act die de macht van de vakbon- den aan banden wilde leggen, en tegen Joseph McCarthy’s aanval op Hollywood. De tol die een dwarsligger betaalt, kan zeer hoog liggen. Ook zijn huwelijk liep slecht af. Hij was ervan overtuigd geraakt dat hij met Amanda was getrouwd uit medelijden, dat hij een goede daad had gesteld zonder dat er liefde in het spel was geweest.

Volgt dan de periode Simone De Beauvoir. Vanaf 1947 tot 1951 hok- ten ze regelmatig samen in zijn kleine flat in de gore buurt waar hij woonde. Samen bezochten ze de kelderrestaurants waar hoeren, pooiers, dronkaards, verslaafden en dieven samenkwamen vooral- eer aan hun meestal nachtelijke werk te beginnen. Hun latere ‘ont- moetingen’ gingen meestal door in het Brevoort Hotel in Green- wich Village. Op de dag dat ze elkaar voor het eerst ontmoetten nam hij De Beauvoir mee voor een bezoek aan Cook County Jail, waar hij haar een elektrische stoel toonde. Dan gingen ze terug naar zijn flat en doken in bed. Een keer brachten ze de zomer door in een hut die van Algren was, gelegen aan een meer bij Miller Beach. In 1949 maakten ze samen een reis naar Latijns-Amerika. Hij wilde dat ze bleef, ze wilde wel, vooral omdat hij haar sek- sueel totaal bevredigde, maar ze keerde toch terug naar Jean-Paul Sartre. Ze bleven corresponderen tot in 1965. Algren was echter boos op haar, omdat ze over hun verhouding had geschreven, zowel in fictieve vorm inLes Mandarins uit 1954, als in haar essay Le deuxième sexe uit 1949. Later zei hij in een interview: “Souteneurs zijn eerlijker dan filosofen, ze moet notities hebben genomen iedere keer als we de liefde bedreven.” Hun niet zo ‘gewone’ relatie moet voor Algren op een goudader hebben geleken. Was hij niet de jon- gen die tezamen met zwervers op treinen sprong tijdens de crisisja- ren, was hij niet diegene die in de gevangenis had gezeten? En nu, vijftien jaar later was hij de vriend geworden van iedereen in Sartres Parijse kliek. Het was ook onder hun invloed dat hij zich nog meer tegen de gevestigde orde afzette. 334 duister verleden deel i

Jean-Paul Sartre en Simone De Beauvoir in Israël, waar ze verwelkomd worden door Abraham Shionsky en dichteres Leah Goldberg.

Maar vanaf het begin wist De Beauvoir dat er een einde aan hun verhouding zou komen. Ze voelde zich helemaal niet thuis in Chi- cago en ze wist ook dat haar liefde niet sterk genoeg was om de stap Parijs-Chicago te wagen. Ze wilde niet toegeven aan het ultimatum dat Algren stelde, alles of niets, en vertrok naar Parijs, hoewel ze in een van haar brieven aan Algren schreef: “I do not want to care for politics any more. God let me live just some more years to love you and be loved by you.” Ieder jaar bezocht Algren haar in Parijs, soms bleef hij er zelfs enkele maanden, terwijl Sartre enkele van Algrens boeken ver- taalde. Algren voelde zich welkom in Parijs, de Fransen en Sartre hielden van hem, en hij speelde er de echte Chicagoan, de harde – wat hij helemaal niet was, hij was eerder een intellectueel en erg gevoelig – Amerikaanse pionier zoals ze die kenden uit de films van die tijd. Sartre zou ooit tegen De Beauvoir hebben gezegd: “Ik wens je proficiat omdat je een man hebt gevonden die volkomen aan jouw noden voldoet.” Politiek en geschiedenis deden De Beauvoirs ‘beloved Chicago man’ en hun liefdesverhaal de das om. Vanaf de publicatie van zijn eerste boek was Algren ervan overtuigd dat je geen literatuur kon schrijven als je de autoriteiten niet uitdaagde. En hij stond voor dat standpunt toen het conformisme van de jaren vijftig, de mogelijk- heid van een nucleaire winter, de angst voor het rode gevaar en het McCarthyisme toesloeg. In dit klimaat van angst nam Algren het op voor de Hollywood Ten 4, voor de Rosenbergs (Ethel Rosenberg: “We are the first victims nelson algren 335 of American fascism”) en tegen senator Joseph McCarthy. De FBI verzamelde een 500 pagina’s tellend dossier tegen hem, een dossier dat onbruikbaar was, want ze konden hem van niets beschuldigen. In maart 1953 werd Algrens aanvraag voor een paspoort geweigerd gezien ‘his former connection with the Communist Party’. Aan het eind van 1953 schrijft hij aan De Beauvoir dat hij in een depressie zit “he felt himself trapped by both money and marriage”. Hij ondertekent de brief met “the American prisoner”. Zijn verhouding met De Beauvoir werd vereeuwigd in het toneel- stuk Nelson & Simone van John Susman, dat zijn première beleefde in de herfst van 2000 in het Chicago’s Live Bait Theatre, met Gary Houston (Algren) en Rebecca Covey (De Beauvoir). Fred Wellisch was Jean-Paul Sartre. Eind februari 2010 kondigde regisseur Lasse Hallström de film My American Lover aan, de titelrollen zouden worden verdedigd door Johnny Depp (Algren) en Vanessa Paradis (De Beauvoir), maar de film lijkt definitief afgevoerd.

Algren verwierf wereldbekendheid toen in 1949 zijn meesterwerk The Man With the Golden Arm verscheen. Zijn uitgever, Double- day, had hem overgehaald om de titel die hij aan het boek gaf, Night Without Mercy, te veranderen. Hij kreeg er in 1950 de National Book Award for Fiction voor. Het is het verhaal van een Chicago junkie die probeert van zijn heroïneverslaving af te raken. Ernest Hemingway schreef in zijn eigen exemplaar: “OK, Kid, you beat Dostojewski.” Het kan gek gaan, het verhaal van een mislukkeling dat een klaterend succes werd. De filmrechten worden aangekocht door Otto Preminger, die tegelijk producent en regisseur wordt en die Walter Newman en Lewis Meltzer, een beetje geholpen door Ben Hecht aan het scenario zet. Op 14 december 1955 heeft de wereld- première plaats. 336 duister verleden deel i

THE MAN WITH THE GOLDEN ARM (1955) Otto Preminger Film REGIE: Otto Preminger SCENARIO: Walter Newman, Lewis Meltzer, Ben Hecht MET: Frank Sinatra, , Kim Novak

Frank Sinatra

De voormalige kaartspeler Frankie Machine wordt vrijgelaten uit de gevangenis. Hij heeft zes maanden gezeten en is afgekickt van zijn heroïneverslaving. In de gevangenis kreeg hij in het kader van zijn rehabilitatie een drumstel en daarmee wil hij het gaan maken. Weg van de pokerspelen van gangster Schwiefka, waar hij door zijn manier van het geven van kaarten de bijnaam ‘de man met de gou- den arm’ kreeg. Hij besluit een auditie te doen bij theateragent Lane, voor een plaats bij een bigband. Een gratis drugsdosis van zijn oude leverancier, Louie, slaat hij af. Zijn vrouw Zosh zit in een rolstoel na een ongeval, door Frankie veroorzaakt in een dronken bui. Zosh wil niet dat Frankie gaat drummen, maar hij zet door. Met een nieuw pak van zijn vriend Sparrow maakt hij een afspraak met theater- nelson algren 337 agent Lane. Schwiefka, die hem terug wil, doet aangifte van een gestolen kostuum. Frankie en Sparrow worden opgesloten. Sch- wiefka biedt aan om de borg te betalen op voorwaarde dat Frankie weer ‘de man met de gouden arm’ wordt. Weer vrij gaat Frankie naar een bar en ontmoet daar Molly opnieuw. Hij is verliefd, maar zijn schuldgevoel tegenover Zosh is groter, maar ook Molly zit vast aan haar vriend Drunky John. Niet lang daarna doet Frankie een geslaagde auditie bij Lane. Wanneer Lane echter niets van zich laat horen, wordt Frankie depressief en gaat weer aan de drugs. Niet lang daarna belt Lane toch en belooft hem een auditie bij de band van Shorty Rogers. Schwiefka en Louie hebben echter Frankie nodig. Ze hebben twee grote pokerspelers binnengehaald op voorwaarde dat Frankie optreedt als dealer. Omdat hij het geld nodig heeft, geeft Frankie toe. Aanvankelijk weet hij alles te winnen voor Schwiefka, maar zijn verslaving speelt hem parten. Dan merkt men dat hij vals speelt en Frankie raakt alles weer kwijt. Als hij Louie om drugs vraagt, weigert die, waarop Frankie hem neerslaat en Louies flat doorzoekt. Uitgeput van dagen kaartspelen en met ontwennings- verschijnselen verprutst Frankie vervolgens zijn auditie. Intussen is Louie op weg naar Frankies huis om verhaal te halen. Hij loopt het huis binnen en ziet Zosh zonder rolstoel. Het blijkt dat ze al jaren doet alsof ze nog kreupel is. Als Louie dreigt haar te verraden duwt de wanhopige Zosh Louie van de trap. Niet lang daarna hoort Fran- kie dat de politie hem verdenkt van de moord op Louie. Hij vlucht naar Molly die hem kan overtuigen dat hij eerst moet afkicken wil hij de politie goed te woord kunnen staan. (Met de afkickscènes maakte Sinatra filmgeschiedenis). Niet lang daarna komt de politie naar het huis van Frankie waar ook Zosh en Molly zijn. Als Frankie zegt dat hij met Molly weg wil, springt Zosh woedend overeind. Iedereen realiseert zich nu dat Zosh Louie heeft vermoord. Voordat ze echter kan worden gearresteerd springt Zosh van het balkon. Frankie rent naar beneden en houdt de stervende Zosh in zijn armen. Als ze is gestorven, loopt Frankie samen met Molly weg.

In Golden Arm beschrijft Algren die mensen aan wie de hoogcon- junctuur voorbij ging. Het is pas in de jaren na het verschijnen van het boek dat de overheid haast geobsedeerd werd door het gedrag en 338 duister verleden deel i de toekomst van hen die Algren in zijn boeken beschreef en miljoe- nen besteedde om hen doorheen de oorlog tegen armoede en drugs te helpen, maar in het jaar 1949 stond Algren alleen wanneer hij zei dat wanneer je een upper class hebt je ook een lower class hebt.

Lovende besprekingen verschenen in Time, de New York Times Book Review, de Chicago Sun-Times en Tribune, zelfs in de New Yorker. Doubleday stuurde hem in voor de Pulitzer prijs en Hemingway, die Algren als de tweede beste Amerikaanse schrijver had bestem- peld (na Faulkner) toen Never Come Morning werd gepubliceerd, schreef een promotietekst voor Doubleday die zo lovend was dat ze hem zelfs niet gebruikten, maar Algren hing hem aan zijn koel- kast: “Into a world of letters where we have the fading Faulkner and that overgrown Lil Abner and Thomas Wolfe casts a shorter shadow every day, Algren comes like a corvette or even a big destroyer… Mr. Algren can hit with both hands and move around and he will kill you if you are not awfully careful… Mr. Algren, boy, are you good.” A.J. Liebling, een journalist van de New Yorker, achtervolgde Algren door heel Chicago op zoek naar een verhaal; Art Shay, een jonge fotograaf, maakte maandenlang foto’s voor het omslagverhaal van Life en Irving Lazar, een agent in Hollywood, bood hem een baan aan als schrijver van dialogen die tienmaal meer opbracht dan het schrijven van een boek. John Garfield, toen een grote ster, wilde de rol van Frankie Machine tot elke prijs en had zelfs al een produ- cent. In maart 1950 krijgt Algren de eerste National Book Award. Ele- anor Roosevelt overhandigt hem in New York City. Voor de eerste maal in zijn leven draagt Algren een smoking en straalt een zelf- verzekerdheid uit die lijkt te zeggen ‘ik heb de wereld aangepakt en gewonnen en dat lijkt me nog logisch ook’. Voor De man met de gouden arm werd gepubliceerd was Algren eigenlijk meer een beroemdheid in Chicago; na de publicatie werd hij echter landelijk bekend. Maar dat brengt mee dat iedere scheet die je laat wel door iemand gehoord wordt en dat ze ook in je ver- leden gaan kijken. Daar vond men uit dat hij al in 1948 campagne voerde voor Henry A. Wallace, die door de Progressive Party als nelson algren 339 presidentskandidaat naar voren werd geschoven, dat hij lid was van het Chicago Committee for the Hollywood Ten, en dat hij een open brief aan Sovjetartiesten had ondertekend waarin “the exploiters who hope to convert America into a Fourth Reich” werden aange- klaagd. Toen hij in 1950 naar Hollywood ging, trok hij nogal veel op met Albert Maltz5 die kort daarna veroordeeld werd als een van de Hollywood Ten. Toen bleek dat Algren al jarenlang communist was, viel hij helemaal uit de gratie. Life magazine publiceerde zijn ver- haal niet en de agent die de rechten had verkocht voor de verfilming van Golden Arm dook onder om gevangenisstraf te vermijden. John Garfield, ook al onder verdenking van linkse sympathieën, stierf op zijn 39ste aan een hartaanval. Voor zijn dood had hij echter de rech- ten doorverkocht aan Otto Preminger. Later claimde Algren dat hij de helft van het geld dat Garfield hem betaalde voor de rechten en het complete scenario besteedde aan het gevecht tegen Preminger om zijn rechten terug te krijgen.

In 1951 volgt het essay Chicago, City on the Make, een prozagedicht dat de geschiedenis van Chicago vertelt doorheen de lens van crimi- naliteit. Een liefdesbrief die tegelijk mooi en brutaal is en die opent met de diefstal van het land van de Pottawatomie indianen, en ein- digt in 1951 waar “we do as we’re told, praise poison, bless the F.B.I., yearn wistfully for just one small chance to prove ourselves more abject than anyone yet for expenses to Washington and return”. Hij had daarvoor veel inspiratie geput uit het gedicht Chicago uit 1916 van Carl Sandburg en het gedicht over New York The City van Ben Maddow6. Algren heeft 12.000 woorden nodig om 120 jaar geschiedenis van Chicago te overspannen, geschiedenis die in hoofdzaak wordt bepaald door ritselaars, gangsters en corrupte politici. En toch ver- klaart hij zijn liefde voor de stad op volgende onnavolgbare wijze: “Once you’ve become a part of this particular patch, you’ll never love another. Like loving a woman with a broken nose, you may well find lovelier lovelies, but never a lovely so real.”

Het idee voor Algrens volgende boek kreeg vorm in de zomer van 1952, toen hij met een journalist van de Chicago Daily News samen 340 duister verleden deel i zat en deze hem vroeg om een essay te schrijven voor de boekenbij- lage. Die winter leverde hij een stuk van 2000 woorden in dat een aanval was op senator McCarthy en de krant blokletterde GREAT WRITING BOGGED DOWN IN FEAR, SAYS NOVELIST ALGREN. Dat was vijftien maanden voor Edward Murrow7 McCarthy aan- pakte en in een tijd dat Algren roepende was in de woestijn. Tot zijn grote verwondering werd het essay goed ontvangen, The Nation herdrukte het en progressieve geestelijken spraken erover in hun sermoen. Algren had het stuk genomen uit het boek dat hij aan het schrijven was en door het feit dat het zoveel aandacht kreeg, klopte Doubleday aan de deur en verzekerde zich van de rechten voor het boek. Dat was in januari 1953. In juni leverde Algren het volledige manuscript in. Het boek zou worden gepubliceerd met een woord vooraf van Max Geismar, die hem geholpen had met het schoonma- ken van het manuscript. Privé schreef Geismar aan Algren: “This will be one of the first books they will burn: congratulations.”

In september 1953 weigerde Algrens uitgever, Doubleday, het boek, wat wel een bijzondere beslissing was als men weet dat Algren op dat ogenblik een van de meest populaire auteurs van Amerika was. Algren zond het volledige manuscript aan zijn agent, opdat die het bij een andere uitgever zou onderbrengen, maar het verdween. Verloor zijn agent het, was het verloren gegaan in de post, had het F.B.I. het onderweg onderschept, in ieder geval werd de verdwijning nooit opgehelderd. In 1956 gaf Algren de carbon kopie aan Van Allen Bradley, de man van de Daily News die er in eerste instantie zorg voor had gedragen dat het essay over McCarthy werd gepubli- ceerd. Na de dood van Algren leverde Bradley de carbon kopie in bij het Algren archief, waar Bettina Drew, Algrens biografe, ze vond. Het boek had de titel Noncomformity: Writing on Writing mee- gekregen en werd meer dan 40 jaar later (1994) dan toch uitgege- ven maar dan wel door Farrar, Straus & Giroux. Het handelt over het 20e-eeuwse Amerika. “Never on the earth of man has he lived so tidily as here amidst such psychological disorder.” Het handelt eveneens over de moeilijkheden die schrijvers over zich heen roe- pen wanneer ze het werkelijke Amerika proberen te beschrijven. “Our myths are so many, our vision so dim, our self-deception so nelson algren 341 deep and our smugness so gross that scarcely any way now remains of reporting the American Century except from behind the bill- boards...” In Noncomformity pint Algren de essentie van wat de relatie is van de schrijver met de maatschappij, en citeert daarvoor Dos- tojevski, Tsjechov, Twain en Fitzgerald, alsook de baseballspeler Leo Durocher en de legendarische filosofische barkeeper Martin Dooley. Hij schrijft over de toestand van de literatuur en haar rol in de maatschappij, met op de achtergrond een kil beeld van de vroege jaren vijftig, een tijd waarin vele auteurs het zwijgen werd opgelegd, net als hij dus, maar dan door zijn uitgever. Wat later op het jaar probeert Doubleday, als Wiedergutma- chung(?), Algren ertoe te overhalen om Somebody in Boots te her- schrijven voor een paperbackeditie. Omdat hij het geld nodig heeft gaat hij op hun voorstel in. Hij herschrijft het niet, maar maakt er een nieuw boek van, met net genoeg scènes die aan het eerste boek doen denken. Het is meteen de eerste keer dat hij schrijft om het geld en hij is kwaad op zichzelf. Terwijl hij ermee bezig is, schrijft hij aan een bevriende auteur, Millen Brand, dat alle schrijvers van de jaren dertig “gave up, quit cold, snitched, begged off, sold out, copped out, denied all, and ran” zonder zichzelf te ontzien: “Ken- neth Fearing is hacking, Ben Appel is hacking, I’m hacking too. Nobody stayed.” Het boek was uitstekend van kwaliteit, maar Doubleday was er blijkbaar niet zo gelukkig mee, bang voor eventuele processen wegens obsceniteiten: ze weigeren het manuscript en eisen terugbe- taling van de 8000 $ die hij als voorschot kreeg. Omdat hij enkele maanden daarvoor een echtscheidingsprocedure had opgestart, kon hij moeilijk terug naar huis en Amanda. Dus start hij een nieuwe poging tot herwerken. Het boek gaat uiteindelijk naar een andere uitgever, Farrar, Straus and Cudahy, die het in mei 1956 publiceren als A Walk on the Wild Side. De kritiek valt over hem heen, er wordt niet gesproken over de kwaliteit, maar over de inhoud. De visie die hem tot een sensatie maakte in 1950 maakt hem tot een paria in 1956. “What he wants to say is that we live in a society whose bums and tramps are bet- ter men than the preachers and the politicians and the otherwise 342 duister verleden deel i respectables,” schrijft Norman Podhoretz in de New Yorker, wat niet als een compliment was bedoeld. In de Reporter deed Leslie Fiedler Algren af als “a museum piece—the last of the proletarian writers”. In 1962 wordt het een film.

WALK ON THE WILD SIDE (1962) Famous Artists Productions (in association with) Famartists Productions S.A., Columbia Pictures Corporation REGIE: Edward Dmytryk SCENARIO: John Fante, Edmund Morris, Raphael Hayes, Ben Hecht MET: Laurence Harvey, Capucine, Jane Fonda, Anne Baxter, Barbara Stanwyck

Laurence Harvey & Jane Fonda

New Orleans in de jaren dertig. De Texaan Dove Linkhorn die op zoek is naar zijn liefje, Hallie, belandt in het bordeel waar ze werkt en de grootste attractie is voor zowel klanten als bazin. Hij wil haar meenemen, maar de lesbische hoerenmadame, Jo, wil Hallie voor haarzelf. Daarnaast is er ook Kitty Twist, een wilde vrouw, die haar naam niet gestolen heeft. Vanaf de eerste beelden ziet men dat de film lawaaierig, onbeschaamd en smerig zal zijn. Erg controversieel voor zijn tijd, maar in deze tijd uitgegroeid tot een camp klassieker. Ook de keuze van de acteurs is erg vreemd: Harvey (een Engelse acteur) en Capucine (een Franse actrice) spelen Texanen, terwijl Anne Baxter een zwarte pruik opgezet kreeg om op een Mexicaanse te lijken. Daarnaast heb je de vijfentwintigjarige Fonda (in haar derde film) die rauwe seksualiteit uitstraalt en Stanwyck is soms hilarisch, terwijl Baxter dan weer ontroert. Stanwyck is ook de eer- ste Amerikaanse actrice die een lesbische neerzet in een belangrijke film. Edward Dmytryk deed een poging om de toon van het diepe nelson algren 343 zuiden te vinden, zoals die is beschreven door Tennessee Williams in The Long Hot Summeren kruist die met de misère die Carson McCullers opvoert in The Heart is a Lonely Hunter. Vuiltong Hedda Hopper schreef op 14 februari 1962 in haar column: “When Alfred Hitchcock told me he hadn’t seen Charlie Feldman’s latest picture, Walk on the Wild Side, I described it for him. Barbara Stanwyck plays the madame of what is facetiously called a “doll house”. Capucine, an inmate, likes to go downstairs to visit the gentlemen friends, but she’s Barbara’s captive. Jane Fonda is one, too. Laurence Harvey tries to remove his dream girl [Capu- cine] from the premises, and is beaten to a jelly. To make sure the audience knows what kind of a house it is, a beautiful black cat walks down the stairs from the upper chambers. When I’d finished, Mr. Hitchcock shook his head, smiled, and said: “It sounds like a lovely film, full of Old World charm.” … Stories such as Walk don’t amuse me. They don’t belong on the screen. Hollywood is borro- wing the decadence of European depravity and weaving a rope to hang itself.”

Als Algren was gestorven na de publicatie van A Walk on the Wild Side, zou je de geschiedenis kunnen herschrijven. Dan zou hij her- ontdekt zijn in de late jaren zestig, vroege jaren zeventig toen de politiek meer zijn richting uitging. Hij zou als een heroïsche figuur bestempeld zijn geweest, omdat hij vocht tegen McCarthy en de verschrikkelijke conformiteit van het Amerika van de jaren vijftig. Meer dan waarschijnlijk zouden er heel wat herdrukken verschenen zijn, zodat toekomstige bachelors en masters stof zouden hebben voor hun essays. Maar hij bleef leven en gaf zich niet gewonnen. Zowat een jaar na het verschijnen van Wild Side vinden we hem terug op een flat op een derde étage die je zonder lift moest bereiken, in de buurt waar hij zijn Never Come Morning schreef en op een boogscheut van de plaats waar hij opgroeide. Hij woonde daar de volgende achttien jaar en leefde er van de opbrengsten van de vertalingen van zijn boeken, filmrechten, het schrijven van boekrecensies, artikels voor maga- zines, drie nieuwe boeken en voordrachten. In 1965 vroeg de Iowa Writers’ Workshop om les te komen geven en ze boden hem veer- 344 duister verleden deel i tienduizend dollar, die hij broodnodig had. Hij aanvaardde, maar op zijn eigen voorwaarden. Hij spaarde geen kritiek op dagbladen als hij samen met studenten een bar bezocht of aan een pokertafel belandde. Het daarop volgende jaar vroeg men hem een reeks voor- drachten te geven, wat hij bestempelde als “Going on the Ho Chi Minh Trail”, omdat volgens hem spreken over literatuur in het jaar 1966, niet anders kon worden gezien dan als protesteren tegen de oorlog in Vietnam. Hij nam de opname waarop Ernest Hemingway zelf zijn Saturday Night at the Whorehouse in Billings, Montana leest en speelde die af en ging vervolgens tekeer tegen de oorlog. Van het Tet-offensief was nog geen sprake en de grote nationale betogingen tegen de oorlog zouden pas drie jaar later aanvatten. In 1963 verscheen Who Lost an American, een boek over enkele van zijn reizen. In 1964 publiceerde hij wat je met veel goede wil een soort autobiografie zou kunnen noemen, onder de titel Conversati- ons with Nelson Algren. 1965 bracht een nieuw reisboek Notes from a Sea Diary en ontmoet hij Betty Ann Jones wanneer hij college geeft aan de University of Iowa’s Writers. Nog datzelfde jaar trouwen ze en zijn alweer gescheiden in 1967. Kurt Vonnegut, die eveneens col- lege gaf in Iowa, zei over Algren “enthusiasm for writing, reading and gambling left little time for the duties of a married man.” In 1973 verscheen The Last Carousel, waarin artikels die hij schreef voor magazines, essays en novellen waren samengebracht. Geen van deze publicaties haalde het niveau van zijn vorige werk, je voelde dat hij soms te weinig tijd had besteed om de teksten te verfijnen, maar ook daar waren dan weer briljante stukken terug te vinden. Geen enkel van deze boeken daagde echter de autoritei- ten uit met “conscience in touch with humanity”. In 1974 kreeg Algren de Award of Merit for the Novel. Hij aan- vaardde deze schriftelijk, maar daagde niet op voor de ceremonie, die dag stond hij ergens voor een vriendenclubje in Chicago. Datzelfde jaar bracht hij een tijdje door in het stadje Paterson, New Jersey, met een opdracht van Esquire. Het magazine had hem gevraagd om een stuk te schrijven over Rubin ‘Hurricane’ Carter, de middengewicht bokser die werd veroordeeld voor enkele moor- den. Niemand twijfelde toentertijd aan Carters schuld en Esquire wilde een stuk in de stijl van Algren over de psychologie van een nelson algren 345 moordenaar. Algren schreef echter een stuk waarin hij de onschuld van Carter suggereerde. Esquire weigerde het te publiceren, en dat voegde weer een item aan zijn lange lijst van verloren zaken toe. De bekroning had Algren niet veel geholpen en hij verzonk steeds dieper in de vergetelheid, omdat de meeste mensen niet echt hielden van de slechte tijden die hij beschreef. Zijn boeken kon je niet vinden in eender welke bieb in Chicago, maar wel in biblio- theken in Europa en Azië. Toen Playboy een schrijverscolloquium hield in Chicago was hij niet eens uitgenodigd. Hij verliet de enige stad die hij echt kende en ging in Paterson wonen. Na vier jaar in zijn zelfverkozen verbanning, kreeg de arme man een hartaanval, die hij verborg voor zijn vrienden. Hij was gaan aankloppen bij uitgevers en agenten met de vraag of ze geïnteres- seerd waren in de gerechtelijke dwaling die was begaan tegenover Carter, maar niemand wilde zijn journalistiek, ze wilden fictie. Hij herschreef het als een roman, maar weigerde hem af te geven voor het bedrag dat men hem bood. (Het boek werd postuum gepubli- ceerd.) Gekwetst door de afwijzing, ziek van zijn slechte hart, ver- liet Algren Paterson om onofficieel stil te gaan leven in Sag Hardor, Long Island. Hij huurde een kleine bungalow bij de Atlantische Oceaan en schreef niet meer. Vrij van alle druk om zijn jongere ik te overtreffen, was hij gelukkig. Toen de American Academy and Institute of Arts and Letters hem in februari 1981 vertelde dat hij het volle lidmaatschap had verworven, veel te laat volgens hemzelf, kreeg hij plots weer aan- dacht van pers en publiek. Een Duitse uitgever kocht zijn boek over Rubin Carter en ondertekende tegelijk een contract voor de heruit- gave van al zijn romans. Hij werd weer geïnterviewd, door The New York Times en Newsday. Op 8 mei 1981 kreeg Algren pijn in de borst en bracht een bezoek aan de dokter, die hem dadelijk naar het ziekenhuis verwees, maar Algren weigerde. De volgende dag gaf hij immers een feestje om zijn lidmaatschap van de Academy te vieren. Die nacht gaf hij nog een lang telefonisch interview. Enkele uren later, op 9 mei om 6.05 uur stierf hij aan een nieuwe hartaanval. 346 duister verleden deel i

Algren leefde meer dan veertig jaar van zijn pen, soms zelfs rijkelijk. Op het hoogtepunt van zijn carrière zouden weelde en het respect van zijn collega’s hem ten deel vallen, maar Algren schuwde dat als de pest en ging zijn eigen weg. Dat brak hem zuur op. Amerika is altijd welwillend voor bedelaars geweest, voor bedrie- gers die snel werden ontmaskerd, voor kantoorslaven die nooit hogerop raken, maar kan helemaal geen begrip opbrengen voor hen die alles zouden kunnen hebben, maar hun kansen vergooien. Algren schreef 11 boeken: een polemisch, amateuristisch en overgestileerd; vijf briljant; één bitter, satirisch en warrig; en vier erg goed; dit min of meer in dezelfde volgorde. Maar Algren was er vast van overtuigd dat alles voor niets was geweest, dat zijn boeken de wereld helemaal niet hadden veranderd. Misschien is het ook daarom dat bij zijn dood, in eenzaamheid in de badkamer van een schamel huurappartement op Long Island, geen enkel van zijn boe- ken nog verkrijgbaar was. Enkele vrienden, helemaal geen familie en de doordeweekse in het zwart geklede man of vrouw die nu eenmaal begrafenissen bezoeken, stonden aan zijn graf en hoorden daar Joe Pintauro, een jonge auteur (°22/11/1930) die later bekend zou worden als dichter, toneelauteur, romancier en fotograaf, zeven regels van een gedicht van Algren voordragen, toen ze zijn multiplex kist in het graf lieten zakken:

Again that hour when taxies start deadheading home Before the trolley-buses start to run And snow dreams in a lace of mist drift down When from asylum, barrack, cell and cheap hotel All those whose lives were lived by someone else Come once again with palms outstretched to claim What rightly never was their own

Op zijn grafsteen staat onder zijn naam: THE END IS NOTHING THE ROAD IS ALL wijze woorden niet eens van hem, maar van schrijfster Willa Carter (1873-1947). nelson algren 347

Toen Simone de Beauvoir in 1986 werd begraven, droeg ze de ring die Algren haar had gegeven.

De Chicago Tribune schrijft jaarlijks de Nelson Algren Short Story Award uit, de winnaar krijgt 3500 $ en het verhaal wordt gepubli- ceerd in Printers Row Journal, de wekelijkse literaire bijlage.

VERHALEN EN ARTIKELS VERSCHENEN IN MAGAZINES

The Brothers House (kortverhaal), Story Magazine, 1934 (kreeg de O. Henry Award in 1935) A Bottle of Milk for Mother (Biceps) (kortverhaal), The Southern Review 1941 (bekroond met een O. Henry Award) Depend on Aunt Elly (kortverhaal) 1947 He Swung and He Missed (kortverhaal), Ellerly Queens Magazine, okt 1942 The Heroes (kortverhaal), The Neon Wilderness, Doubleday ,1947 The Captain is Impaled (kortverhaal), Harper’s Magazine, 1950 (bekroond met een O. Henry Award) No Man’s Laughter (kortverhaal), Gent, dec 1956 All Through the Night (kortverhaal), Playboy, apr 1957 Good-by to Old Rio (kortverhaal), Esquire, aug 1958 How the Man with the Eighth-Inch-Long Record Was Saved by a Bessarabian Rye (kortverhaal), Esquire, jun 1960 The South of England (artikel), Rogue, mei 1961 The Bride Below the Black Coiffure (gedicht), Rogue, jul 1961 Moon of the Backstretch: Still and White (artikel), Rogue, aug 1961 You Have Your People and I Have Mine (artikel), Rogue, nov 1961 The Moon of King Minos (artikel), Rogue, feb 1962 The Moon of the Arfy-Darfy (kortverhaal), The Saturday Evening Post, 26 sept 1964 A Ticket on Skoronski (kortverhaal), The Saturday Evening Post, 5 nov 1966 Decline and Fall of Dingdong-Daddyland (kortverhaal), Commentary, sept 1969 Get All the Money (kortverhaal) ,Playboy, jun 1970 The Last Carrousel (novelle), Playboy, feb 1972 348 duister verleden deel i

Noten

1 “All the misfits of the world--the too fat and too lean, the too tall and the too short, the jerk, the drip, the half-wit and the spastic, the harelip and the gimp. All the broken, the doomed, the drunk and the disillusioned--herding together for a little human warmth, where a one-room kitchenette is an apartment and the naked electric bulb hangs suspen- ded from the ceiling like an exposed nerve.” Lawrence Lipton. 2 Onder de freelance medewerkers komen we volgende namen tegen: Theodore Dreiser, John Dos Passos, Upton Sinclair, Richard Wright, Ralph Ellison, Dorothy Parker, Eugene O’Neill, Rex Stout, Ernest Hemingway. Het werd ook gelezen door bekende linkse intellectuelen en ‘proletarische’ artiesten zoals Kenneth Fearing (dichter en pulp- fiction schrijver), Jack Conroy (bekend als Worker-Writer), Grace Lumpkin (schreef meestal over de grote crisis), Jan Matulka (schilder – abstract expressionisme), Albert Halper (romancier en theaterauteur), Louis Zukofsky (objectivistische dichter) enz. 3 Epitaaf van Jack London: “I would rather be ashes than dust! I would rather that my spark should burn out in a brilliant blaze than it should be stifled by dry-rot. I would rather be a superb meteor, every atom of me in magnificent glow, than a sleepy and per- manent planet. The proper function of man is to live, not to exist. I shall not waste my days in trying to prolong them. I shall use my time.” 4 Zie ‘Schuldig wegens eigen mening: de Hollywood Ten’ p. 381. 5 Zie ook p. 419. 6 Ben Maddow was een bekend scenarist die o.a. The Naked Jungle, Men in War en The Asphalt Jungle schreef, de eerste twee echter dragen de naam Philip Jordan (geboren 1 april 1914 in Chicago) op de generiek. Jordan trad ook op als front voor anderen, onder wie Bernard Gordon (The Day of the Triffids, God’s Little Acre). Hoewel hij dus zelf een bekend auteur was, schuwde hij het risico niet om gedurende de McCarthy-tijd schrij- vers die op de blacklist stonden te helpen. Hij woonde in Parijs tijdens de blacklist- dagen waar de kelderverdieping in kleine kubussen was verdeeld, waarin schrijvers die op de blacklist stonden hun scenario’s schreven. 7 Vereeuwigd in de sublieme film van George Clooney Good Night, and Good Luck, met een sublieme David Strathairn in de rol van Edward R. Murrow. Edward Ewell Anderson: Hongerlijders en bankrovers

Zelden werd er zo ontroerend geschreven over de Grote Depres- sie van de jaren dertig van vorige eeuw, en toch kreeg Edward Ewell Anderson (19 juni 1905, Weather- ford, Texas – 5 september 1969, Brownsville, Texas), de auteur van Hungry Men en Thieves Like Us nauwelijks erkenning, laat staan financiële zekerheid. Anderson was voor een deel Black Irish – Ieren van wie een van de voorvaderen Spaanse roots had en die daaraan een bruine huid hadden overgehouden – en een deel Cherokee. Hij was knap, gespierd, had de hoge jukbeen- deren van een indiaan en donker haar. Hij was behoorlijk eigenwijs en vrouwen vielen voor hem. Gedurende een tijdje was hij bokser en bokste minstens één profes- sionele wedstrijd.

Spanje

Maar first things first: de school was niets voor hem en hij werd al snel drukkersgast – zijn vader zat ook in het drukkersvak – en vervolgens werd hij de jongste reporter voor een plaatselijk dagblad. Enkele jaren later vinden we hem tien dagbladen verder – ‘gelegali- 350 duister verleden deel i seerde prostitutie’ noemde hij het wel eens. Toen ging hij een zwer- vend leven leiden en kwam aan de kost als trombonespeler. Op zijn vijfentwintigste zegt hij zijn schnabbel als redacteur vaarwel om zijn droom te gaan leven. Hij gaat naar Europa om er in de voetsporen van Hemingway, John Dos Passos en John Steinbeck te treden – hij monstert aan als bemanningslid op een vrachtschip in New Orleans en monstert af in Frankrijk. Maar velen van de Lost Generation zijn intussen al aan hun weg terug begonnen. Teleurge- steld maar niet verslagen maakt hij van de gelegenheid gebruik om Frankrijk en Duitsland uitgebreid te bezoeken. Bij zijn terugkeer in Amerika was de Grote Depressie op haar hoogtepunt en werk vinden zat er niet in. Hij werd een zwerver, reed mee op vrachttreinen, sliep in parken, bedelde, en toen hij zich een handkar kon aanschaffen werd hij klusjesman. Hij streek neer in Abilene (Texas) en schreef er het verhaal ‘The Guy in a Blue Overcoat’, over een 23-jarige zwerver. Hierdoor ontmoette hij John H. Knox, de zoon van een predikant, die poëzie schreef en verhalen had verkocht aan de pulpbladen, die toen 2 cent per woord betaal- den. Knox’ familie hield er een uitgebreide bibliotheek op na en dat werd Andersons kennismaking met de wereld van het boek en de lokale auteurs. Tot dan toe waren Jim Tully – vagebond, bokser en auteur, ook wel eens de vader van de hard-boiled roman genoemd – en Jack London zijn lectuur geweest, nu werd het Knut Hamsun, Maxim Gorky en Karl Marx. Anderson wilde schrijven over zwer- vers, omdat hij die wereld maar al te goed kende, maar de pulpbla- den wilden detectives, cowboys en atleten. De lezers wilden blijk- baar niets weten over een wereld die er de oorzaak van was dat er zwervers waren. Het eerste verhaal werd een boksersverhaal.

Nieuwe wegen

In 1934 vinden we hem terug als drukker, en hij is verliefd. Het voorwerp van zijn liefde is Polly Anne Bates – een ambtenaar – die zich graag in het culturele milieu beweegt. Haar oom was een FBI- agent die had meegeholpen om zowel Dillinger als Machine Gun Kelly en de Hole in the Wall-gang van Butch Cassidy op te pakken. edward ewell anderson 351

Haar vader was ook FBI-agent met een gezonde afkeer voor J. Edgar Hoover. Edward en Polly trouwden en verhuisden naar New Orleans waar Anderson werk had gevonden bij een lokale krant. Polly zorgde voor hun pasgeboren dochter, haalde info op bij politiebu- reaus en zorgde hiermee voor stof voor de verhalen die Anderson maakte voor bladen als True Detective en Murder Stories. Anderson snuisterde intussen eveneens in de archieven van zijn krant. Zijn ware verhalen vonden gretig aftrek en op een dag schreef hij het verhaal van Henry Meyer, de officiële beul van de staat Louisiana, de hangman. Het blad zond het terug met de notitie dat het beter zou werken als een novelle. Het werd het verhaal ‘The Hangman’ dat tegelijk zijn carrière als auteur van fictie inluidde. Hij zond een van zijn verhalen over de Grote Depressie in voor een verhalenwed- strijd van het literaire blad Story, waar je nauwelijks 25 dollar voor een verhaal kreeg maar dat heel veel aanzien genoot. Toen en later werd daarin vroeg werk gepubliceerd van Charles Bukowski, Ers- kine Caldwell, J.D. Salinger, Tennessee Williams, Richard Wright, Truman Capote, John Cheever en Norman Mailer. Anderson had het geluk dat op dat ogenblik ‘proletariaat-fictie’ het erg goed deed en dat The Disinherited van de linkse auteur Jack Conroy, ook wel de Worker-Writer genoemd, erg hoog scoorde. Andersons verhaal werd goed genoeg bevonden voor 1000 $ en een contract van Dou- bleday/Literary Guild. Het geld werd gebruikt om te verhuizen naar een ruimere flat want er was een tweede baby op komst. Anderson werkte de vol- gende maanden aan de finishing touch van Hungry Men, een insight view in een serie afzonderlijke verhalen rond Acel Stecker, die toch een geheel vormen. Het boek verscheen in 1935 en verkocht matig, hoewel de meeste critici er geen woord over schreven. Met uitzon- dering van enkele enthousiaste reacties – “firm quiet realism” The( New Republic, een weekblad met in die tijd een erg communistische kijk) en “a book that should have wide appeal to those who can take it” (Kirkus Reviews) – waren het meestal negatieve die het boek te links of niet links genoeg vonden – “revolutions are never made by down-and-outers”. Het echtpaar Anderson kocht eveneens een auto en die bracht 352 duister verleden deel i hen naar Kerrville in Texas waar ze een huisje huurden. Zuivere lucht en de nabijheid van de Guadaloupe rivier waren de ideale omstandigheden voor Anderson om aan zijn nieuwe roman Thieves Like Us te beginnen. De recente gebeurtenissen in Louisiana, waar Bonnie en Clyde waren doorzeefd met kogels, leverden hem de hoofdpersonages. Hij ging praten met diverse opgesloten bank- rovers en maakte zich hun jargon eigen. Daarnaast las hij kar- renvrachten boeken van auteurs zoals Theodore Dreiser, Upton Sinclair, Emile Zola en Dostojewski. De dialogen van zijn vrouwe- lijke hoofdrolspeelster probeerde hij uit met zijn vrouw Polly, die heel wat dialoog redigeerde en er zelfs een deel van schreef. Toen het boek verscheen schreef Saturday Review, nadat ze Hungry Men straal hadden genegeerd: “The most exciting figure to appear in American writing since Hemingway and Faulkner”, en Raymond Chandler schreef dat Anderson beter was dan Steinbeck en “one of the best stories of thieves ever written”.

Het boek

Thieves Like Us is het verhaal van drie veroordeelden – Elmo ‘Chi- camaw’ Mobley (bankroof), T.W. ‘T-Dub’ Masefield (bankroof) en Bowie A. Bowers (moord, nadat een overval op een winkelier mis- ging) – die ontsnappen uit de gevangenis van Alcatona (Oklahoma) terwijl ze gebruik maakten van hun privileges: twee van hen van de toestemming om te gaan vissen op het terrein van de gevangenis, de derde van het pasje voor een uitstap naar de stad. Ze kapen een taxi inclusief chauffeur en laten die achter wanneer ze lekke band rijden, met de geknevelde chauffeur op de achterbank. Vervolgens eisen ze de auto van een boer op en wanneer de benzine op is, laten ze ook deze auto met de vastgebonden boer achter. Het drietal besluit terug te keren naar datgene waarin ze denken goed te zijn: het overvallen van banken, maar nu zonder te worden gegrepen. Het drietal leeft al vlug op een berg geld en begint dat ook snel uit te geven. Op dat ogenblik vernauwt de auteur het gegeven en gaat zich toespitsen op Bowers en zijn liefdesrelatie met het jonge meisje Keechie. Maar ze blijven overvallen plegen en blijkbaar edward ewell anderson 353 snoept de goegemeente ervan, want ze trekken zich geen ene moer aan van het feit dat de bankiers een koekje van eigen deeg krijgen, nadat de kleine man tijdens de Crash zijn geld verloren zag gaan. Het drietal vertolkt trouwens de mening van de gewone man als ze beweren: “Bankiers zijn dieven zoals wij.” Drank en spel reduce- ren hun geldberg al snel tot een hoopje. Opnieuw moeten ze aan de slag, hoewel ze ervan dromen om ermee op te houden. Een laatste slag zou hen voldoende moeten opleveren om rustig te gaan leven. Maar de kranten laten hen niet met rust: “Papers can raise more heat than anything. These Laws work like hell to get their names in the papers.” De auteur gebruikt een sobere maar sterke taal, het slappe gelul over de slechte kapitalisten moet je erbij nemen. Bij verschijnen wer- den er zelfs vergelijkingen met Faulkner en Hemingway gemaakt. Maar toen het boek lang, zeer lang, uitverkocht bleef, raakte het in de vergetelheid. Tweemaal was er hernieuwde belangstelling, toen er met een afstand van 25 jaar twee films naar werden gedraaid en wel niet door de minsten: Nicholas Ray (1949) en Robert Altman (1974). Als ooit een uitgever een goede redacteur aan het werk zou zet- ten op deze lichtjes verouderde maar nog steeds erg leesbare roman, dan zouden we weer over een meesterwerk van de jaren dertig kunnen spreken. Een eerste editie kun je nu kopen voor 650 $. De roman werd ook in het Spaans vertaald: Ladrones Como Nosotros. In 2010 distilleerde Damon Kiely er een theaterstuk uit, dat kreeg zijn première in het House Theatre in Chicago in september.

Een telegram

De twee boeken brachten echter niet genoeg geld in het laatje en Anderson greep iedere kans die hem geboden werd. Zo schreef hij over de toeristische plekjes van Abilene in een gids voor Texas. Het echtpaar besloot naar Denver te verhuizen toen Edward een baan vond bij Rocky Mountain News en ook begon te schrijven voor een plaatselijke radioshow die luisterspelen rond historische gebeurte- nissen in de regio als onderwerp had. 354 duister verleden deel i

Dan kreeg Anderson, volkomen uit het niets, een telegram waarin hem een baan als scenarist in Hollywood werd aangeboden. Hij was ervan overtuigd dat hij dit aankon, met zijn achtergrond als onderzoeksjournalist, gelegenheidsfotograaf, auteur en documen- tarist. Anderson en familie arriveerden in Los Angeles in 1937, waar de sfeer goed was voor misdaadfilms nu You Only Live Once, de tweede Amerikaanse film van Fritz Lang Fury( was de eerste) in januari in première ging en volle zalen trok. Het telegram was afkomstig van Adeline Schulberg, die zich na haar echtscheiding van B.P. Schulberg had ontwikkeld tot Hol- lywood-agente. Laat B.P. nu een enorme som krijgen van om acht films per jaar te maken. Het duurt niet lang of Ade- line en B.P. zitten tegenover elkaar met Anderson tussen hen in en zij bedingt voor hem een contract als scenarioschrijver. Anderson kreeg de baan, weliswaar onderbetaald in vergelijking met wat anderen kregen, maar de 150 $ per week was nog altijd véél meer dan de 25 $ die hij op de krant ving. Hij kreeg bij Paramount het bureau van William Saroyan die er volgens Schulberg niets van bakte en te weinig gedisciplineerd was naar zijn zin. Edward moest het script van de boksersfilm afwerken waaraan Saroyan tot dan had gewerkt. De waarheid werd nu duidelijk: Anderson wist niet wat het betekende om dit verhaal, en alle toekomstige, te adapteren voor film. Hij zag geen terugweg en besloot een duik te nemen, maar mis- lukte jammerlijk. Adeline kon hem binnensmokkelen bij Warners, waar wel meer misdaadfilms werden geproduceerd en waar meer- dere scenaristen aan het werk waren. Maar Jack Warner stond er wel op dat je om 8.30 uur op het werk was en werkte tot 17.30 uur en dat je per dag plusminus 20 pagina’s produceerde. Je kon trouwens niet naar buiten want een loopgraaf omcirkelde het gebouw waarin de auteurs zaten. Warner had helemaal geen artistieke bedoelingen zoals Schulberg, dat was duidelijk, en auteurs interesseerden hem alleen maar zolang ze hun werk deden. Hij huurde auteurs in per project en het gebeurde dat hij een schrijver opnieuw inhuurde tegen een lager loon. Anderson moest samenwerken met Bryan Foy, die ooit gags aan leverde; het resultaat van hun edward ewell anderson 355 samenwerking kun je nergens terugvinden. Maar het werd nog erger: Edward kreeg Nancy Drew in de maag gesplitst. Hij werkte mee aan maar liefst vier titels, alle in een regie van William Cle- mens en met Bonita Granville in de hoofdrol. Hij vatte het echter filosofisch op; tenslotte was dit niet anders dan werken voor pulp- bladen, alleen beter betaald. Maar het knaagde dat hij nooit een ster zou worden en hij greep naar de fles. Hij voelde zich steeds meer aangetrokken tot die andere zuipschuiten die uit de journalistiek kwamen: Oscarwinnaar Ben Hecht en zijn vriend en medewerker Charles MacArthur, en Gene Fowler, een boksfan net zoals hij en die net als hij ooit perschef geweest was, hijzelf voor een Texaanse politicus, Fowler voor Koningin Marie van Roemenië.

Verfilmd

Wanneer hij bericht krijgt dat de filmrechten voor Thieves Like Us voor 500 $ verkocht zijn aan Rowland Brown, een totaal uit de gra- tie geraakte regisseur-auteur die zijn piek had in 1932 met Hell’s Highway, belet hem dat niet een baan te nemen bij de Los Angeles Examiner. Daar houdt hij het echter niet lang uit, zijn grapjes over de Internationale Joodse Samenzwering vallen niet in goede aarde. Het werd steeds duidelijker dat Anderson een verwoede antisemiet was, op een dag nam hij zelfs Polly mee naar een meeting van de Amerikaanse nazipartij. Onbegrijpelijk als je weet dat hij heel wat joodse vrienden had en erg goed had samengewerkt met Adeline en Ben Schulberg. Hij stond echter niet alleen met deze mening, meerdere Hollywood-auteurs waren in dit bedje ziek, o.a. de door Anderson zo bewonderde Jim Tully die het joodse Hollywood op de korrel nam in Jarnegan. Maar ook een handvol joodse studiobazen zoals Harry Cohn, Jack Warner en Louis B. Mayer waren racisten en zelfs antisemieten. De werkloze Anderson wilde weg uit L.A. en vond werk bij de Sacramento Bee. Maar Polly voelde zich niet echt thuis in Sacra- mento, vooral omdat ze in een huis van geïnterneerde Japanners woonden.1 Terwijl Anderson zijn job liet staan om meer te kunnen schrij- 356 duister verleden deel i ven, ging Polly werken. Hij begon aan een roman over het Wilde Westen, Mighty Man of Valor die nooit in boekvorm verscheen, en schreef twee verhalen die niemand wilde. Hij werd onverdraaglijk en was voortdurend dronken. Het echtpaar ging apart wonen. Wat later vinden we ze weer samen, dan weer echtgescheiden en dan weer hertrouwd. Enkele jaren later krijgt hij een zwaar delirium tremens, gevolgd door een longontsteking, en Polly besluit hem te verlaten als hij weer beter is. Een tweede echtscheiding volgt, deze keer definitief.

THEY LIVE BY NIGHT (1949) R.K.O. Radio Pictures NAAR: Thieves Like Us REGIE: Nicholas Ray SCENARIO: Charles Schnee, Nicholas Ray MET: Farley Granger, Howard Da Silva, Jay C. Flippen, Cathy O’Donnell, Helen Craig, Will Wright, Ian Wolfe, Harry Harvey, Marie Bryant

Rowland Brown pende een script dat het boek respecteerde en het bevat heel wat originele dialogen. Maar de moeilijkheden begonnen toen hij de film wilde maken. Hij vroeg Paramount om zijn vriend Joel McCrea uit te lenen die hij als Bowie wilde casten, maar dat werd geweigerd. De film werd op een laag pitje gezet. In 1941 slaagde Brown erin de filmrechten door te verko- pen aan RKO voor 10.000 $ (waar de auteur niks van zag!), maar de film mocht hij niet maken en zijn script werd ook geweigerd omdat het te radicaal was. Een nieuwe scriptschrijver werd ingehuurd. Het was al 1944 toen Brown opnieuw werd aangesproken om het script zo te bewerken dat het Breen Office – de filmcensor – het zou goed- edward ewell anderson 357 keuren. Het Office keek naar wat er zoal aan lichamelijke aanrakin- gen in voorkwam, seks, drank, drugs, kritiek op het rechtssysteem, witte slavernij, het belachelijk maken van de clerus, woorden zoals ‘damn’ en ‘hell’, naast oneigenlijk gebruik van woorden als ‘God’, ‘Lord’, ‘Jesus’, en ‘Christ’. Brown wilde zijn integriteit bewaren en veranderde nauwelijks iets, en hij vroeg ook om de film in Mexico te mogen draaien, wat werd geweigerd.

Gered

Net op het ogenblik dat de film voor de eeuwigheid zou worden opgeborgen, kwam John Houseman in beeld als in-house-director bij RKO. Zijn adelbrieven waren Citizen Kane en Letter From an Unknown Woman. Houseman zag Thieves wel zitten en speelde de roman door aan Nicholas Ray, die zich na zijn verhuis naar New York van would-be acteur tot acteur had ontpopt en een rol kreeg in Elia Kazans theaterdebuut. Kazan, die in zijn jeugd lid van de communistische partij was, maar die later de huik naar de wind hing, getuigde voor het House Committee on Un-American Activi- ties (HUAC) van senator McCarthy. In ieder geval kon Kazan hem gebruiken en haalde hem binnen als assistent bij zijn eerste film A Tree Grows in Brooklyn (1945), een film over armoede, huurka- mers, alcoholisme en de struggle for live. Dat bracht Ray nog enkele opdrachten als assistent op. Nadat hij op Broadway had geregisseerd en daarna een tv-show, kreeg hij zijn kans bij RKO. Ray leverde een eerste versie van het script en de studio zag het wel zitten. Toen wilde Ray Robert Mitchum als Chicamaw. Mit- chum kende het boek en kon er zich helemaal in vinden, want hij wist alles van soepkeukens of goederentreinen en was zelfs ooit ver- oordeeld voor landloperij, een straf die hij uitzat bij een chain gang. Maar de studio wilde niet dat hun 3250 $ verdienende en marihu- ana rokende ster de rol kreeg. Waarschijnlijk zou de film er dan heel anders hebben uitgezien. Toen kwam het oordeel van het Breen Office: “One very objec- tionable, inescapable flavour of this story is the general indictment of Society which justifies the title.” Ray ging op zoek naar andere titels, het werd uiteindelijk They Live by Night. 358 duister verleden deel i

Hoewel de politieke boodschap heel wat was afgezwakt, zag het er toch naar uit dat de film nooit zou worden gemaakt, tot Dore Schary, een liberaal, hoofd van de productie werd en groen licht gaf. Charles Schnee schreef de screenplay naar de adaptatie van Ray – Schnee had net Red River achter de rug met John Wayne en Montgo- mery Clift in de hoofdrollen, en kreeg hiervoor een nominatie van de Writers Guild of America als Best Written American Western. De film werd uitgebracht in 1949 en met de politiek verzwakte boodschap en andere toegevingen aan de Breen Office was het bijna een gewoon verhaaltje geworden, alsof mensen nooit uit armoede banken hadden overvallen. Het publiek bleef weg en de kritiek had het over verraad aan de roman van Anderson. In ieder geval had de links denkende Nicholas Ray verraad tegenover zichzelf gepleegd, ook door toegevingen te doen wat betreft de soundtrack; hij had Leadbelly’s ‘Midnight Special’ gevraagd samen met andere muziek over de Grote Depressie. Het enige wat resteert is een fragment van ‘Going Down the Road Feeling Bad’ van Woody Guthrie.

Klaar

In 1947 was de film klaar en Bantam publiceerde het boek onder de titel Your Red Wagon – één van de zeven titels die waren weer- houden – in een oplage van 270.000 exemplaren. De auteur kreeg nothing, niets, rien. Het duurde echter nog twee jaar voor de film eindelijk de scher- men haalde, want al die tijd ruzieden Ray, Houseman, Schary en Howard ‘de baas’ Hughes over de uiteindelijke titel. Anderson ging van het standpunt uit dat hij met 500 $ erg karig was bedeeld en veronderstelde dat Hollywood hem meer schuldig was. Hij schreef hierover een brief, maar Howard Hughes legde die neer bij het Legal Department en een advocaat schreef in een for- meel antwoord dat hij nergens recht op had.

Wat Anderson dacht over de film – die in première ging in Fort Worth in 1950 – staat nergens opgeschreven. Je kunt enkel de critici erop naslaan en die reageerden eerder koel. edward ewell anderson 359

Niet lang na de première was Anderson weer op pad, van het ene weekblad naar de andere krant overstappend, met pauzes in San Antonio, El Paso en Laredo om dan in Brownsville te belan- den, waar hij van 1960 tot 1963 politiek verslaggever was voor de Brownsville Herald. Geobsedeerd door Fidel Castro – hij was er zeker van dat Amerika Cuba in de armen van Rusland duwde – en nog erger geobsedeerd door het werk en de filosofie van de Zweedse theoloog Swedenborg (1688-1772), die de hersenen en de endocriene klieren (klieren die hormonen afscheiden in het lichaam) bestu- deerde, en die de ‘Church of the New Jerusalem’ stichtte, waaruit de Swedenborgritus ontstond. Anderson dronk nu met mate en in een danstent ontmoette hij Lupe, een Mexicaanse danseres. Ze sprak nauwelijks Engels, maar Anderson, die jaren in de grenssteden met Mexico had gewerkt, kende voldoende Spaans om hun gesprekken gaande te houden. Lupe gebruikte geen make-up, droeg geen juwe- len, dronk en rookte niet. Ze trouwden en Lupe bracht haar kind uit een vorige relatie mee. Het duurde niet lang of het paar kreeg een zoon en later nog een dochter. Maar het zwerven bleef hem beheksen en aldra bleef Lupe alleen achter in Brownsville. Lupe en de Swedenborgritus, die hem stabi- liteit moesten bezorgen, waren duidelijk niet genoeg en daarnaast begon hij ook nog tekenen van geestelijke instabiliteit te vertonen. Hij schreef sermoenen voor jonge evangelisten en het uitkerings- bureau maakte hij wijs dat hij bezig was een boek te schrijven over de corruptie van de geestelijkheid. Hij verhuisde naar Cuero, een klein havenstadje in de buurt van de stad Corpus Christi (Texas), en schreef daar de Swedenborgiaanse tekst ‘O Man, Know Thyself’. Niet lang nadat hij was teruggekeerd naar Brownsville stierf hij. Andersons agent verklaarde na diens dood dat hij nog diverse manuscripten had; één ervan, de roman Several Hundred Wives and One Hell and Many Heavens, was doorspekt met het optimisme van de Swedenborgritus. Vijf jaar na zijn dood komt de Robert Altman-versie van Thieves Like Us in de zalen. 360 duister verleden deel i

THIEVES LIKE US (1974) George Litto Productions NAAR: Thieves Like Us REGIE: Robert Altman SCENARIO: Calder Willingham, Joan Tewkesbury, Robert Altman MET: Keith Carradine, Shelley Duvall, John Schuck, Louise Fletcher, Tom Skerritt, Bert Remsen, Ann Latham

Ongeveer rond de tijd van Ander- sons dood ontdekt onafhanke- lijk filmproducent Jerry Bick een exemplaar van Andersons boek in een boekwinkel in Los Angeles. Na lezing neemt hij een optie bij RKO, de bezitter van de rechten. Zoals het gaat met een optie, moet er ieder jaar een afgesproken bedrag worden betaald en Bick doet dat van 1967 tot 1972, waarna hij de optie licht en 7500 $ betaalt voor de rechten. Vervolgens zendt hij het boek naar een bevriend schrijver, Calder Willingham, met de vraag er een filmadaptatie van te maken. Ondertussen heeft Robert Altman, helemaal onafhankelijk van Bick, ook het boek ontdekt, dus wanneer Bick hem vraagt of hij er een film van wil maken – het tweetal kent elkaar van The Long Goodbye die Bick produceerde – hapt hij dadelijk toe. Maar Altman wil dat Joan Tewkesbury de filmadaptatie doet. Joan heeft zo haar eigen ideeën en keert terug naar het oorspronkelijk boek, want ze wil geen kopie maken van de Nicholas Ray film. Ze knipte, plakte en schreef wat bij, zonder ook maar een blik te werpen op wat Willingham ermee had gedaan. De begingeneriek vermeldt echter drie verantwoordelijken voor de adaptatie: Joan Tewkesbury, Calter Willingham en Robert Altman. Altman filmde in Mississipi en alleen al daardoor verschilt de film in alles van de Nicholas Ray-versie. Altman en zijn scenariste hadden meer oog voor het stuk trieste Amerikaanse (en met uitbrei- ding de hele wereld-) geschiedenis en de politieke boodschap. Hij vermeed de sentimentaliteit en de romantiek van Ray en verving die door uitgestreken gezichten en laconieke gelatenheid. Altmans edward ewell anderson 361 versie is door de humor, de brutaliteiten en de perfecte karakterte- kening geloofwaardiger. Je hoeft niet van Altmans films te houden om deze te smaken, en voor jongere generaties weze het gezegd: dit boek was er voor er ooit sprake was van The Getaway van Jim Thompson en de film Bonnie and Clyde van scenaristen David Newman, Robert Benton en Robert Towne.

Het verhaal

Twee veroordeelden ontsnappen uit de Mississipi State Peniten- tary in 1936. Samen met een derde man plegen ze een lange reeks bankovervallen, het enige waarin ze uitblinken en hun waarborg om beroemd te worden, om het zo maar even te stellen. De jong- ste van hen wordt verliefd op een meisje dat ze ontmoeten in hun schuilplaats. De oudste van het stel is een gelukkig getrouwde pro- fessionele misdadiger, de derde wordt om de haverklap verliefd en verdwijnt dan weer naar de kroeg waar hij zuipt als tien dorstige koeien tegelijk, en hij houdt van zijn werk. De jonge geliefden wil- len van de sneltrein springen die hen naar een zekere dood rijdt, maar krijgen daarvoor de kans niet want de laatste geplande over- val gaat helemaal fout en er zijn genoeg ‘rechtvaardige’ mannen die hen naar het leven staan. Samen met scenariste Joan Tewkesbury hoop je dat de love story tussen de twee geliefden, Bowie (Keith Carradine) en Keechie (Shelley Duvall) goed mag aflopen en dat ze weer een normaal leven zullen kunnen leiden.

Scène uit Thieves Like Us 362 duister verleden deel i

VERHALEN GEPUBLICEERD IN MAGAZINES

[brief], All-Story Weekly, 13 sept 1919 The Little Spic (kortverhaal), The Underworld Magazine, apr 1933 Bare Legs (kortverhaal), Story, jun 1935

Noot

1 Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden 110.000 in Amerika wonende Japanners (de meesten ervan Amerikaanse staatsburgers) opgesloten in kampen; de documentaire HIRO: A Story of Japanese Internment vertelt over de littekens die dit heeft nagelaten, en dan heb je ook nog de speelfilm Come See the Paradise van Alan Parker. Ira Wolfert: Communist door associatie

Ira Wolfert werd geboren in 1908 en groeide op in New York City. Op zijn twintigste trouwde hij met Helen Herschdorfer. Het huwe- lijk hield 57 jaar stand tot aan haar dood in 1985. Helen publiceerde poëzie onder haar eigen naam en onder haar door het huwelijk gegeven naam Helen Wolfert: in 1965 verscheen The Music. Poems en 1979 bracht Landlady and Tenant. In 1930 haalde Ira zijn bachelor aan de Columbia Univer- sity School of Journalism. Met dit papier in handen ging hij wer- ken voor de North American Newspaper Alliance. Vanaf 1930 en gedurende de Tweede Wereldoorlog stuurde hij zijn kopij naar de redactie. Zijn serie verslagen over de Naval Battle of Guadalcanal van november 1942 leverde hem de Pulitzer Prize for Telegraphic Reporting (International) op. In 1943 verscheen het ooggetuigenverslag over de slag om de Solomoneilanden Battle for the Solomons, het werd een bestseller. Tussen de bedrijven door schreef hij aan zijn roman Tucker’s People (1943), over een gemene New Yorkse gangster, roman die door kri- tiek én publiek goed werd ontvangen. In 1944 schreef hij One Man Air Force samen met kapitein Don Gentile, een beroemde vliegenier. Het boek is een autobiografie van Gentile en vertelt in detail over zijn exploten als oorlogsvlie- ger in P-51 Mustangs bij de Eight Air Force. 1945 brengt American Guerrilla in the Philippines, het verhaal van Navy officer Iliff David Richardson, dat in 1950 diende als basis voor de film met dezelfde titel en met Tyrone Power als Richardson. In 1948, toen de film Force of Evil naar zijn roman Tucker’s People in de zalen verscheen – hij was co-auteur van het scenario – lag in de boekhandel een nieuwe roman An Act of Love waarover The Saturday Review op 12 juni 1954 schreef: “It is, among other things, 364 duister verleden deel i the best fictional account of naval aviation—the ‘fly-boys’—and of a Navy pilot’s life—that you can read today.” En: “Mr. Wolfert’s forte is the description of military action on all its levels, action which is dramatized and made human and which conveys moral and emo- tional values. Compared with the first half of this novel, something like The Caine Mutiny is child’s play.”

Reader’s Digest

Na de oorlog bleef hij schrijven, maar leverde in hoofdzaak bijdra- gen aan Reader’s Digest. Het House Un-American Activities Com- mittee beoordeelde de links denkende Wolfert als communist door zijn vriendschappen en kennissen (by assosiation) en beschouwde hem als een van de sponsors van de anti-anticommunist Scientific and Cultural Conference for World Peace gehouden in het Waldorf Hotel en ingericht door het National Council of the Arts, Sciences, and Professions. In twee rapporten van het HUAC stond Wolfert (wat een vergissing was!) als panelspreker genoteerd samen met Howard Fast, Shirley Graham, J.F. Stone, Sam Wanamaker e.a. HUAC beweerde ook dat Wolfert in verband kon worden ge- bracht met vijf communistische frontorganisaties en hij werd ver- dacht individuele communisten te hebben gesteund in diverse verkiezingen, hoorzittingen of rechtszaken. Wolfert was volgens HUAC een van de twaalf auteurs die werden gesteund door de Sov- jetinstanties, communistische pers en radio. Ira Wolfert stierf op 24 november 1997 in Margaretville, New York en liet een dochter, Ruth, en een zoon, Michael, na, alsook vier kleinkinderen.

FORCE OF EVIL (1948) REGIE: Abraham Polonsky NAAR: Tucker’s People SCENARIO: Ira Wolfert, Abraham Polonsky MET: John Garfield (in de beste film die hij ooit maakte), Roy Roberts, Thomas Gomez, Mary Windsor ira wolfert 365

Joe Morse is een ambitieuze advocaat wiens eerlijkheid ver- dween in een poel van geld. Ben Tucker, een misdaadkoning, is zijn beste klant. Tucker is van plan de illegale loterij naar zich toe te trekken. Morse heeft een plannetje uitgekiend om dit zelfs op een wettelijke manier te doen, en bovenal nog zonder geweld. Morse wil eerst de kleine bankkantoren van de onderwereld bankroet krijgen door een zwendel op te zetten, zodat er vraag komt naar een wettelijk geregelde loterij die uiteraard door Tucker wordt gecontroleerd. Het hele plan is opge- hangen aan de van Morse vervreemde broer, Leo, een kleine ban- kier die zal worden gered van bankroet en ook zal dienen als wettig erkende cover voor Tucker. Maar dat is verkeerd ingeschat, want Leo kan ten eerste Joe niet uitstaan en ten tweede is hij te eerlijk en wil zeker niet dat de mensen die voor hem werken in de misdadige handen van Tucker terechtkomen. Maar als Joe op iets zijn zinnen heeft gezet, dan moet dat gebeu- ren. Hij orkestreert een serie politieraids en drijft Leo in de hoek en Joe lijkt zijn zin te krijgen. Dan dreigt alles helemaal in het honderd te lopen als een rivaliserende bende, onder leiding van Fico, een vroegere partner van Tucker tijdens de drooglegging, Leo aanpakt, om zo Joe en Tucker op de knieën te krijgen. Fico en zijn mannen zijn geen haar beter dan Tuckers bende, en ze zijn ook schietgraag. Joe moet nu op drie fronten werken, de belangen van Tucker ver- dedigen, de belangen van zijn broer Leo en tegelijk proberen Fico te sussen. Als Joe dan ook nog Leo’s boekhoudster inpalmt, lijkt alles goed te komen. Maar het einde brengt ons dan toch geweld en beroering, daarnaast een beetje poëzie en een mooie oplos- sing. Force of Evil was echter onder een slecht gesternte geboren, want de jacht op de roden was begonnen en zowel John Garfield 366 duister verleden deel i als regisseur Abraham Polonsky werden verdacht van linkse sym- pathieën. Enterprise Productions deelde eveneens in de rotzooi wegens de nogal linkse ideeën die de film volgens het HUAC aan- hing (de loterij wordt gezien als equivalent voor het kapitalisme) en ging bankroet, zodat de film in handen van MGM terechtkwam, dat de film uitbracht in de kerstweek 1948, en dat was zeker niet de ideale datum voor zo’n grimmige film. Polonsky zou twintig jaar lang geen film meer maken en Garfield geen betere film meer in de vier jaar die hij nog te leven had. Was Force of Evil dan geen succes, het werd wel een cultfilm. Iemand zou een retrospectieve John Gar- field moeten maken, mijn favorieten zijn: The Postman Always Rings Twice (1946), Body and Soul (1947), He Ran all the Way (1951), Pride of the Marines (1945) en The Sea Wolf (1941).

AMERICAN GUERRILLA IN THE PHILIPPINES (1950) REGIE: Fritz Lang NAAR: het gelijknamige boek SCENARIO: Lamar Trotti MET: Tyrone Power, Micheline Presle, Tom Ewell

In de lente van 1942 zijn generaal Douglas MacArthur en zijn staf verhuisd van de Filipijnen naar het veilige Australië. De overleven- den van een gekelderde PT boot halen nog net de oever. De kapi- tein splitst de bemanning op in groepjes van twee en geeft hen de opdracht om naar het Del Monte vliegveld – meer dan 300 kilome- ter verder – te gaan. Chuck Palmer en Jim Mitchell bereiken Taclo- ban op het eiland Leyte. In een Amerikaanse missieschool ontmoet Palmer Jeanne Martinez, die de officier van dienst vergeefs vraagt om een familielid van haar te helpen; Palmer verneemt ook dat de Japanners het vliegveld hebben veroverd. Palmer probeert Australië te bereiken met een boot, maar die vergaat in een storm en hij kan zich nog net redden. Het hele jaar 1942 zullen Palmer en andere overlevenden de Japanners het leven zuur maken. Natuurlijk maakte Fritz Lang betere films en een ster als Tyrone Power wijst ook al niet op veel kwaliteit. Een criticus dreef het zelfs zover dat hij schreef dat Lang zijn regie over de telefoon afhaspelde. ira wolfert 367

Tyrone Power & Micheline Presle (als Micheline Prelle)

Ik geef hem 100% gelijk. Er zijn veel betere oorlogsfilms over de oor- log in het Verre Oosten gemaakt en dan moet je het best voorbij- gaan aan propaganda films zoals Bataan en They Were Expendable, maar kijken naar twee rug-aan-rug gedraaide - producties van regisseur Monte Hellman: Fight to Fury (1964) – met als medescenarist Jack Nicholson – en Back Door to Hell (1964).

VERHALEN ARTIKELS VERSCHENEN IN TIJDSCHRIFTEN

In Right (kortverhaal), Harper’s, sept 1936 Finally Harriet (kortverhaal), Harper’s, okt 1938 Battle for the Solomons, (ex) The Blue Book Magazine, apr 1943 [een ver- korte versie van het boek]. The Winners (kortverhaal), Collier’s,10 jul 1943 The Jap as a Killer (kortverhaal), Collier’s, 5 feb 1944 How a Nazi Quits, Collier’s, 2 dec 1944 The Indomitable Blue (kortverhaal), Esquire, dec 1953

Albert Isaac Bezzerides: Iedereen houdt van appels, alleen dokters niet

A.I. ‘Buzz’ Bezzerides werd geboren op 9 augustus 1908 in Samsun in het Ottomaanse Rijk (nu Turkije) in een Grieks-Armeense familie die naar de Verenigde Staten emigreerde toen hij pas twee jaar was. Het leven in het Ottomaanse Rijk was onmogelijk geworden. Door de niet-aflatende pogroms/bloedbaden tussen 1822 en 1897 onder ongewapende christenen (1822: op Grieken op het eiland Chios: 50.000 doden, in 1850 op Armeniërs en Nestorianen in Armenië: 12.000 doden, in 1860 op Maronieten en Syriërs in Damascus en Libanon: 11.000 doden, in 1876 op Bulgaren: 15.000 doden, in 1877 op Armeniërs tijdens de Russisch-Turkse oorlog: 6000 doden, in 1892 op Yezidis in Armenië bij Mosoel: 8000 doden, in 1894 op Armeniërs met name te Sassoun: 12.000 doden, in 1895-1896 op Armeniërs, algemene pogrom: 300.000 doden, in 1896-1897 op Grieken op het eiland Kreta: 55.000 doden) en het ontvoeren van vrouwen en kinderen in slavernij, verlieten veel Grieken en Armeni- ërs hun land. Andere niet-christelijke minderheden zoals Koerden zijn hierbij niet meegeteld, de aantallen gedode Koerden door sys- tematisch geweld in dezelfde periode bedragen ten minste 500.000.

Proletariërs aller landen

Albert vergat zijn proletarische afkomst nooit en ook niet de erfe- nis van de Balkan. In Thieves’ Highway (1949) is er de Griekse immigrant trucker ‘Nico’ Garcos, de Griekse landbouwer met een klein bedrijfje in Juke Girl (1942) heet ook al Nico Garcos, er zijn de twee Griekse diepzeeduikers, vader en zoon Mike en Tony Petrakis 370 duister verleden deel i in Beneath the 12-Mile Reef (1953), en dan is er ook nog Nick, de Griekse automechanicien Nick (Va-va-voom – pow! is zijn lieve- lingsuitdrukking) die onder een auto wordt verbrijzeld in Kiss Me Deadly (1955). The Angry Hills (1959) naar de roman van Leon Uris gaat dan weer over de strijd van het Griekse verzet tegen de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog. Bezzerides verliet de University of California in Berkeley, waar hij studeerde voor elektrisch ingenieur, zonder diploma, hij wilde gewoon schrijver zijn. Hij werkte als mecanicien voor het Los Ange- les Department of Water and Power toen zijn roman Long Haul (1938) omgeschreven werd voor de film They Drive by Night (1940).

THEY DRIVE BY NIGHT (1940) Warner Bros REGIE: Raoul Walsh NAAR: Long Haul SCENARIO: Jerry Wald en Richard Macaulay MET: George Raft (Joe), Humphrey Bogart (Paul), Ann Sheridan, Ida Lupino

Ann Sheridan & George Raft albert isaac bezzerides 371

Joe en Paul Fabrini zijn twee truckers die op de hielen worden geze- ten door hun crediteuren. Ze zitten uren en uren op de weg en komen uren en uren slaap te kort. Pauls vrouw loopt voortdurend te mekkeren dat wanneer hij zo voortdoet zij snel weduwe zal zijn. Joe, Paul en de harde tante Cassie Hartley, een serveerster die stond te liften, ondervinden al snel hoe gevaarlijk het inderdaad kan zijn. Paul valt in slaap aan het stuur en de wagen crasht. Paul ver- liest een arm en beiden verliezen ze hun truck. Dat leidt ertoe dat Joe gaat werken voor een oude vriend, Ed Carlsen, die nu zijn eigen vervoersmaatschappij runt, rijk en suc- cesvol is, maar gewoon is gebleven en nog steeds de vulgaire taal en manieren van vroeger heeft. Dit laatste valt niet in goede aarde bij zijn vrouw, Lana, die duidelijk bij les nouveaux riches hoort en boven de lower class manieren van haar echtgenoot wil uitsteken. En ze is verliefd op Joe, die niets van haar moet hebben. Dit drijft haar tot moord en waanzin en wanneer ze Joe de moord in de schoe- nen probeert te schuiven, praat ze er zichzelf in tijdens het proces. Dit is het soort film dat filmfanaten tot filmfanaten maakt. Op het eerste gezicht lijkt het een routineverhaaltje, clichématig haast, de psychologie oppervlakkig, de acteerprestaties zus en zo, en de betekenis – als je het zo wil noemen – op het randje van oerstom. Maar het werkt wel degelijk! De dialogen zijn pittig en worden goed gebracht door zowel George Raft als Humphrey Bogart, hoewel ik de rollen liever andersom had gezien. Wat het volgende jaar gebeurde: George Raft weigerde twee films, High Sierra (1941) en The Maltese Falcon (1941), en die hebben Bogart naar de top gebracht.

Documentaires

In 2005 verschenen er twee documentaires met filmlengte, Buzz en The Long Haul of A.I. Bezzerides die gebouwd waren rond de fragiele zevenennegentigjarige met een wollen kap, en opgenomen in zijn bescheiden woning in het zuiden van Calfornië. Bezzerides vertelt daarin over zijn Armeense moeder en Griekse vader, over de manier waarop hij zich door de collegejaren worstelde door wat 372 duister verleden deel i bij te verdienen als trucker, net als zijn vader, en andere baantjes; over zijn vriendschap met William Faulkner, William Saroyan, Humphrey Bogart en Robert Mitchum en over de periode van 1942 tot 1959 toen hij een van de top Hollywood-scenaristen was. Hoewel Buzz, zoals hij bekend was, scenarist was van oorlogsfilms en westerns, heeft hij zijn bekendheid vooral te danken aan drie klassieke noirs: Jules Dassins Thieves Highway (1949) naar zijn eigen roman, Nicholas Ray’s On Dangerous Ground (1952) naar de roman Mad with Much Heart van Gerald Butler waarvoor hij samenwerkte met Nicholas Ray, en dan heb je nog de al genoemde Kiss Me Deadly (1955) van Robert Aldrich.

Het was pas nadat Warner Brothers hem 2000 $ dollar betaalde voor de rechten van Long Haul (They Drive by Night) en hem een contract aanbood als scenarist aan 300 $ per week, dat hij ontdekte dat het scenario naar zijn boek al was geschreven door Jerry Wald. ‘Ik greep de kans met twee handen, zodat ik mijn waardeloze car- rière achter me kon laten en schrijver worden, verklaarde hij in een interview. Zijn eerste werk voor Warner Bros werd Juke Girl, een verhaal van Theodore Pratt dat het opnam voor de rechten van immigranten, die onder leiding van Steve Tal- bot (Ronald Reagan in zijn meer liberale tijd) in opstand komen tegen de conservenfa- briek. ‘Look bud, every time a freight train shakes itself, fleas like you come hopping out’ krijgt Talbot op een bepaald ogenblik naar het hoofd geslingerd.

Contractschrijver

Bezzerides schreef als contractschrijver heel wat aanvullende dialo- gen voor propagandistische oorlogsfilms, zoals Action in the North albert isaac bezzerides 373

Atlantic (1943) met Bogart als heroïsche eerste officier. Aan het eind ziet men Bogart en zijn mannen toegejuicht worden door Russen, deze passage zou Warner zuur opbreken tijdens de periode van de Koude Oorlog. Het scenario was van John Howard Lawson, een van de Hollywood Ten, die zich beriep op zijn recht om te zwijgen over zijn politieke overtuiging en die van zijn vrienden en daardoor op de beroemde zwarte lijst terechtkwam, na een gevangenisstraf te hebben uitgezeten. Ook Jules Dassin werd na de regie te hebben waargenomen van Thieves’ Highway op de zwarte lijst van Hollywood geplaatst en week uit naar Frankrijk, hij belandde op die lijst ook al omdat de linksdenkenden Lee. J. Cobb en Richard Conte de hoofdrollen op zich namen.

THIEVES’ HIGHWAY (1949) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: Jules Dassin NAAR: Thieves’ Market SCENARIO: A.I. Bezzerides MET: Richard Conte, Valentina Cortese, Lee J. Cobb

Richard Conte

Het verhaal opent met een zonnig vergezicht op Fresno, Californië, op de voorgrond passeert een hooiwagen. Je vraagt je af, is dit wel een film noir? Maar net zoals bijna alles, is het vervoer van groenten 374 duister verleden deel i en fruit ook iets wat de misdaadorganisaties kunnen gebruiken om grof geld te verdienen. De film is eigenlijk een ontmaskering van het verrotte hart van het kapitalisme, iedereen in de film is geobsedeerd door geld. Neem nu een appel, die is voedzaam en gezond, maar als er geld aan te pas komt is het koopwaar geworden. Een Poolse landbouwer die woedend wordt omdat hij te weinig krijgt voor zijn appeloogst, werpt met appelen gevulde dozen van zijn truck, roepend ‘Zevenenvijftig cent! Zevenenvijftig cent!’. Wan- neer de truck later van de weg raakt, naar beneden dondert langs een helling en daarna ontploft, krijg je een beeld van appelen die van de berg rollen. Wanneer Nico Garos uitvindt dat enkele ploe- teraars erop uitgingen om de appelen bij elkaar te zoeken om ze te verkopen, biedt hij die appelen tegen een zeer lage prijs aan. Nico, een veteraan van de marine, vond bij zijn thuiskomst zijn vader terug zonder benen, die hij verloor in een ongeval met een truck. Het ongeval werd veroorzaakt door een boef met een groothandel in groenten, Mike Figlia. Nico wil wraak nemen en vormt een team met een trucker, Ed, om de volgende oogst Golden Delicious zelf naar San Francisco te brengen, waar hij Figlia hoopt te vinden. Wat gebeurt. Op de vroegmarkt ziet Figlia dadelijk wie hij voor zich heeft en probeert Nico’s oogst voor een prikje op te kopen, net zoals hij deed met zijn vader. Alleen is de oogst er nog niet, want de truck van Ed heeft panne. Figlia ziet zijn kans schoon en stuurt een pros- tituee, Rica, op Nico af, maar die moet maar even in de ogen van Nico kijken om zwaar verliefd te worden en ze vertelt hem over de streek die Figlia hem wil lappen. Even later heeft Nico Figlia bij de strot en krijgt het verlangde geld voor zijn waar. Nu heeft hij genoeg geld om met zijn lieve buurmeisje, Polly, te trouwen, hoewel hij zich ook aangetrokken voelt tot Rica. Al vlug ondervindt hij dat lieve Polly al even erg op geld uit is als prostituee Rica. Natuurlijk laat Figlia niet over zich heen lopen en zijn methoden worden alsmaar brutaler en uiteindelijk komt het tot een afrekening in een wegres- taurant. Het grootste deel van de film werd opgenomen op de vroegmarkt van San Francisco die in volle bedrijf is, wat het de acteurs zeer gemakkelijk maakte om erg naturalistische vertolkingen te geven. Ook de scènes van Nico en Rica zijn natuurlijk en heel gewaagd voor albert isaac bezzerides 375 die tijd. Mooi is het wanneer Nico eerst weigert op haar avances in te gaan en Rica hem uitdaagt met de woorden: ‘What’s the mat- ter, don’t you like girls?” “Sure I like girls,” antwoordt hij, “I always wished I had a kid sister, wearing pigtails down to here… You were somebody’s kid sister once.’ Een andere, schitterende dialoog is: Nico: ‘Hey, do you like apples?’ Rica : ‘Everybody likes apples, except doctors.’ Nico: ‘Do you know what it takes to get an apple so you can sink your beautiful teeth in it? You gotta stuff rags up tailpipes, farmers gotta get gypped, you jack up trucks with the back of your neck, universals conk out...’ Rica: ‘I don’t know what are you talking about, but I have a new respect for apples.’ In tegenstelling tot wat in vele films noirs gebeurt is lust hier geen middel voor corruptie, het behoort tot het leven. Zoals een cri- ticus ooit schreef: ‘Een film zoals deze, houdt de dokter buiten.’ Was dat niet een appel? Thieves’ Highway is een fascinerende en donkere karakterstudie en kan naast het beste werk van Dassin staan: Night and the City (1950) en Brute Force (1947).

Zwarte lijst

Bezzerides overleefde de zwarte lijst, maar stond wel op de grijze, wat betekende dat hij erg voorzichtig moest zijn. Een ander gevolg was dat hij geen topsalaris meer kreeg, dat hij eigenlijk werd uitge- buit door de producenten, maar die zijn zoals het woord zelf zegt bezig met centen. In 1947 werkte hij samen met aan het scenario voor Desert Fury, naar de roman Desert Town van Ramona Stewart. Een rariteit, een film noir in technicolor, maar ook een gewaagde film met de verwijzing naar de homoseksuele gevoelens van Wen- dell Corey voor zijn gewetenloze baas John Hodiak. Begin jaren vijftig leverde Bezzerides, nu een schrijver die kon worden ingehuurd, samen met Hans Jacoby het scenario voor het Humphrey Bogart vehikel Sirocco (1951) naar de roman van Joseph 376 duister verleden deel i

Kessel Le Coup de grâce. In 1952 is er On Dangerous Ground waar Buzz weer op vertrouwde grond is met een film noir met Ida Lupino, Robert Ryan en Ward Bond. Ryan is een brutale politieagent op het randje van een zenuwtoeval, die verliefd wordt op de blinde zus (Ida Lupino) van de gangster die hij achternazit. Een hoogtepunt in de carrière van Buzz Bezzerides was zeker het scenario voor Kiss Me Deadly (1955) van Robert Aldrich naar Mickey Spillane’s pulproman die omgevormd werd tot een aangrij- pende allegorie van het Amerika van de jaren vijftig. ‘I was given the Spillane book and I said, “This is lousy. Let me see what I can do”, herinnert Bezzerides zich. “So I went to work on it. I wrote it fast because I had contempt for it ... I tell you Spillane didn’t like what I did with his book. I ran into him at a restaurant and, boy, he didn’t like me.” Wat Bezzerides deed, was gewoon de roman binnenstebuiten keren en hij maakte van Mike Hammer (een sublieme vertolking van Ralph Meeker, nog steeds mijn favoriete Hammer) een narcis- tische bullebak. Hammer: ‘I bet you were out with some guy who thought “no” was a three-letter word.’ Christina (): ‘You have only one real lasting love.’ Hammer: ‘Now who could that be?’ Christina: ‘You. You’re one of those self-indulgent males who thinks about nothing but his clothes, his car, himself.’ En later: Hammer: ‘You’re never around when I need you.’ Velda (Maxine Cooper): ‘You never need me when I’m around.’

Een jaar voor regisseur Robert Aldrich stierf (1983) belde hij Bezze- rides op en hij vertelde hem dat hij net het script voor Kiss Me Deadly had herlezen. Toen Buzz hem naar het waarom hiervan vroeg, ant- woordde Aldrich: ‘Ik wilde nu eens eindelijk weten waarom ik de film in drie weken kon afwerken en nu weet ik waarom: het stond al allemaal in het scenario.’ Kiss Me Deadly werd een voorbeeld voor een hele rist Franse regisseurs. albert isaac bezzerides 377

Televisie

In de jaren 1960 ging hij met veel succes werken voor de televisie. In 1961 leverde hij vijf afleveringen voor The Barbara Stanwyck Show, enkele afleveringen voor The Detectives, ZZ Sunset Strip, Bonanza, Destry en The Virginian. Tussen 1965 en 1969 werd The Big Valley, een creatie van Bezzerides, een groot succes voor Bar- bara Stanwyck, Lee Majors en Linda Evans.

A.I. “Buzz” Bezzerides zei ooit “I was never part of the picture peo- ple. I just wrote”. Hij stierf op 1 januari 2007 in Los Angeles op achtennegentigjarige leeftijd. Hij liet een zoon en een dochter achter uit zijn eerste huwelijk en een dochter uit zijn tweede huwelijk met scenariste Silvia Richards, die stierf in 1999.

VERHALEN VERSCHENEN IN MAGAZINES

Passage Into Eternity (kortverhaal), Story, feb 1935 The Vines (kortverhaal), Story, jun 1935 Yonni’s Wife (kortverhaal), Story, jan 1938

DE HOLLYWOOD TEN

Dalton Trumbo

Dalton Trumbo kreeg een paar Oscars als scenarist (wel met vertraging) en is zonder meer de meest getalenteerde en de bekenste van de filmlieden die de geschiedenis ingingen als de Holly- wood Ten. Dalton werd geboren in Montrose op 9 december 1905 (Colorado) en groeide op in Grand Junction, Colorado, waar- heen zijn ouders, Orus en Maud in 1908 verhuisden. Hij sprak met trots over de voorouder van zijn vader, een Frans- sprekende Zwitserse immigrant, Jacob Trumbo (verengelst), die zich settelde in de kolonie Virginia in 1736. Orus werkte in een schoenenzaak en ging waar het hoofdhuis hem zond. Dalton was de oudste van drie, hij had nog twee jongere zussen, Catherine en Elizabeth. De jonge Dalton bezorgde de groen- ten uit vaders tuin aan huis en had daarnaast een krantenronde. Al in High School werkte hij bij The Daily Sentinel als jongste reporter. Over zijn politieke voorkeuren toen vertelde Dalton dat hij ooit vijf dollar aan zijn vader vroeg om hiermee lid te kunnen worden van de Ku Klux Klan, die in die jaren na de Eerste Wereldoorlog een massaorganisatie was. Hij heeft die vijf dollar nooit gekregen. Al op de universiteit wist Dalton dat hij schrijver wilde wor- den. Hij werkte mee aan de schoolkrant, een moppenkrant en het schooljaarboek, terwijl hij ook nog kleine artikels pleegde voor de krant van Boulder. Hij verliet de school om zijn familie te volgen naar Los Angeles, zijn pa had net de zak gekregen bij de schoenen- fabrikant en de familie zat in financiële moeilijkheden. In L.A. ging Dalton naar de unief, maar haalde er geen titel. Pa Trumbo stierf in 1926 en Dalton werd de broodwinner van het gezin. 382 duister verleden deel i

Hij nam iedere job aan die hij kon krijgen, daarbij ook het in beslag nemen van niet-afbetaalde motoren en illegaal gestookte drank, maar dat werd hem toch een beetje te gevaarlijk, hoewel het goed betaalde. Daarop ging hij nachtwerk verrichten bij een industriële bakkerij gedurende de volgende tien jaar. Hij bleef ech- ter schrijven, meestal korte verhalen. Intussen verkocht hij her en der wel een verhaal, schreef zijn eerste roman, werkte voor de Hol- lywood Spectator als schrijver, criticus en redacteur. Verhalen ver- schenen in Vanity Fair en Vogue. Trumbo’s eerste roman, Eclipse (1935), speelde in een fictief stadje, Shole City, in de jaren 1920 en 1930, en was bevolkt met personages die hij uit Grand Junction had meegebracht. Voor een belangrijk personage, John Abbot, stond zijn vader model. Dalton had geprobeerd – niet fair bekende hij later – zich te wreken voor het zogenaamde leed dat zijn vader was aange- daan in het stadje. Zijn tweede roman Washington Jitters, waarin hij de lezer meeneemt in een parodie op de heersende politiek (intriges, bedrog, messen in de rug, complotten gesmeed in achterkamertjes), verscheen op 21 september 1936. Al in 1934 huurde Warner Bros Trumbo in als lezer, een baan die inhoudt dat je toneelstukken en romans moet lezen en samenvat- ten en advies moet geven of je ze wel of niet verfilmbaar vindt. Dat leidde op zijn beurt naar een baan als junior scenarist bij de B-film afdeling. In 1936 kreeg hij zijn eerste vermelding als medeauteur voor de B-film Road Gang. Dat jaar ontmoette hij Cleo Fincher en ze trouwden twee jaar later. In 1939 kregen ze een dochter, Nikola, en in 1940 een zoon, Christopher. Wat later was er ook nog Mitzi, het kakkenestje. Voor Columbia schreef hij het verhaal Tugboat Princess (1936), dat in Canada werd opgenomen en waarbij hij duidelijk gebruik- maakte van Captain January (in 1924 al een stille film), die nu werd uitgebracht met ; hij veranderde enkel de plaats van handeling van een vuurtoren in een sleepboot. Zijn scenario voor een film zoalsThe Devil’s Playground (1937) toonde wel uit welk hout hij gesneden was, daarin toonde hij zijn betrokkenheid met de minderbedeelden. De Grote Depressie was nog niet helemaal uitge- werkt en sociale commentaar was haast onvermijdelijk, met uitzon- dering van musicals en fantasie. dalton trumbo 383

Hij verliet Warner en werkte achtereenvolgens voor Columbia, Paramount, 20th Century Fox, en begin 1939 voor MGM, de studio waarvoor hij zeker zijn betere werk leverde in de jaren veertig van de 20e eeuw. Eind jaren 30 had hij zich opgewerkt naar betere opdrachten, voornamelijk voor RKO, en werkte aan A-films bij het begin van de jaren 1940. Hij kreeg zijn eerste Oscarnominatie voor beste scena- rio voor wat ze tegenwoordig een chick flick noemen,Kitty Foyle: The Natural History of a Woman (1940) waarvoor Ginger Rogers de Oscar voor beste hoofdrol kreeg. Ze vertolkte de rol van een jonge vrouw uit een arme familie, die zich een weg baant naar de mid- denklasse. Rond de tijd dat Amerika Wereldoorlog Twee instapte, was Trumbo de bestbetaalde en meest gerespecteerde scenarioschrijver in Hollywood. Wat zijn vriend Albert Maltz tot de uitspraak verleidde: “Er is geen twijfel aan talent bij hem voor het echte literaire, maar het filmwerk brengt meer geld in het laatje. Dat is ook de reden dat hij nooit deed wat hij echt kon, hij is geobsedeerd door geld en leven 384 duister verleden deel i in grootse stijl. Ik heb nooit begrepen waarom hij er een huis op na hield in Beverly Drive en een ranch waarnaar hij zelf een weg moest aanleggen.” Ook had hij zich ondanks alles een naam verworven als linkse politieke activist, wiens denkbeelden dezelfde waren als die van de Communistische Partij van Amerika (CPUSA) die de lijn van Mos- kou volgde. Trumbo, die al deel uitmaakte van de antifascistische coalitie van communisten en liberalen ten tijde van de Spaanse Burger- oorlog, was samen met dit zogenaamd Popular Front in snelheid gepakt toen de USSR een niet-aanvalspact met de nazi’s sloot. Veel partijleden verlieten vol weerzin de CPUSA die de lijn van Moskou bleef volgen, lijn die nu vrede predikte en tegen inmenging van de USA in WO II was. Het is al 1943 wanneer Trumbo lid van de partij wordt en daarbij zijn persoonlijk voorbehoud en eigen mening aangaande de ideolo- gie ventileert. Maar de publicatie van zijn antioorlogsroman Johnny Got His Gun in 1939 was gefundenes Fressen voor de CPUSA geweest en die omarmde toen het boek omdat het samenviel met hun switch van anti-Hit- ler naar pro-vrede en het boek zag als een middel om de VS uit de oorlog te houden. Trumbo was het helemaal eens met het pacifistische platform van de partij. Zijn roman ‘Johnny enz’ over een veteraan uit WO I die zijn benen verloor, kreeg in 1939 trouwens de prijs van de Amerikaanse boekhandelaars. In een rede in februari 1940, vier maanden voor de blitzkrieg Frankrijk knockout sloeg, zei Trumbo: ‘Als ze tegen ons zeggen “we moeten de oorlog voeren om de democratie te vrijwaren” laat ons dan tegen hen zeggen: In tijden van oorlog bestaat er geen demo- cratie. Het is een leugen, een opzettelijke misleiding om ons naar onze eigen ondergang te leiden. We willen niet sterven zodat onze kinderen een permanente militaire dictatuur erven.’ Zijn speech was een milde berisping voor de New Deal libera- dalton trumbo 385 len. New Deal was het legislatieve programma van Franklin Delano Roosevelt om de VS uit het slop van de Grote Depressie te halen, waarin interventie door de overheid noodzakelijk was om de eco- nomie te rationaliseren en te stabiliseren. De partij begon FDR af te schilderen als een demon die Hitler haatte, pro-Brits was en een oorlogsmaker. De partij beval haar leden voortaan pro-vrede en anti-FDR te zijn, zowel in hun werk als in hun uitlatingen. In juni 1941, nadat de nazi’s Rusland waren binnengevallen, veranderde de partij weer eens van richting: ze werd pro-oorlog en steunde het agressieve gedrag van de president richting nazi-Duitsland. Kort na de Duitse invasie gaf Trumbo zijn uitgever de opdracht om alle exemplaren van Johnny Got His Gun terug te roepen en geen exemplaren meer bij te drukken. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor en de Duitse oorlogsverklaring aan de VS, waarbij de VS zowel in het Europese als in het Aziatische conflict werd betrokken, werd het boek (dat nog steeds populair was bij de vredelievenden en isolationisten die tegen Amerika’s inmenging in een buitenlandse oorlog waren) plotseling erg gegeerd bij de inlandse fascisten, het was echter behoorlijk moeilijk om tijdens de oorlogsjaren nog een exemplaar te bemachtigen. Trumbo kwam dus bij de CPUSA in 1943, het jaar dat Victor Flemings patriottische film A Guy Named Joe naar een verhaal van Chandler Sprague en David Boehm en een scenario van Trumbo in de zalen kwam. In 1944 was er nog een Oscar voor origineel verhaal en Sprague en Boehm werden genomineerd. Trumbo werd nergens vermeld. Net zoals andere communistische scenaristen, was hij wel een erg enthousiaste auteur van pro-oorlog propaganda, maar met uitzondering van de bekende pro-Stalin film Mission To Moscow (1943) – die zelfs werd genomineerd voor een Oscar – waren er wei- nig of geen films die openlijk communistische ideeën of propaganda toonden. Eentje die dat wel deed was (1943) waar- voor Trumbo het originele scenario schreef voor latere overloper en kameraad Edward Dmytryk. Ginger Rogers speelde de hoofdrol als arbeidster van wie de echtgenoot aan het front staat en waarin ze een woning deelt met drie andere vrouwen die in hetzelfde geval zijn. Ginger Rogers, zo republikeins als de pest, begon plots te ont- dekken – dankzij haar moeder – dat haar wel anti-Amerikaanse 386 duister verleden deel i dialogen in de mond werden gelegd. Toen zij hierover haar beklag deed, kregen de andere actrices de woorden in hun mond gelegd. Trumbo schreef ook het scenario Thirty Seconds Over Tokio (1944) voor MGM, dat was gebaseerd op het boek dat kapitein Ted W. Law- son samen met schrijver Robert Considine schreef over de Doolittle Raid van 18 april 1942, waarin het eerste Amerikaanse bombarde- ment op Tokio werd beschreven. Toen het FBI in 1944 voor zijn deur stond, nodigde Trumbo hen uit binnen te komen en toonde vrijwillig brieven die volgens hem van pro-fascistische vredesapostels waren en die hem om een exem- plaar van Johnny Got His Gun vroegen. Hij stond ze graag af en hield later ook nog contact met het FBI, dit alles in het kader van de politiek die de CPUSA huldigde en die iedereen die anti-oorlog was, moest verklikken. In het laatste oorlogs- jaar bracht MGM Our Vines Have Tender Grapes uit, naar een roman van George Victor Martin, met een scenario van Trumbo en Edward G. Robinson in de hoofdrol. Robinson was een toe- komstig lid van de zoge- naamde ‘grijze lijst’, net als trouwens, waarop lieden die verdacht werden van linkse sympathieën of eventueel partijlid waren of geweest waren, terechtkwamen. Het House Un-American Activities Committee (HUAC) was oorspronkelijk opgericht om fascistische of pro-naziactiviteiten uit te pluizen en die taak werd dan weer waargenomen door het Spe- cial Committee on Un-American Activities, dat op zijn beurt beter bekend werd als het McCormack-Dickstein Committee. Dat comité ontmaskerde fascistische organisaties, inclusief een geplande coup tegen president Franklin Delano Roosevelt, de zoge- naamde Business Plot (1933). Daarbij zou een groep van welge- stelde zakenlieden, onder wie de hoofden van de Chase Bank, GM, Goodyear, Standard Oil, de DuPont familie en senator Prescott dalton trumbo 387

Bush (vader van George en grootvader van George) geprobeerd hebben om een majoor-generaal op rust van het Marine Corps, Smedley Butler, te overhalen om een militaire coup te plegen en een fascistische dictatuur in te stellen in de VS. Butler getuigde hierover voor datzelfde speciale comité, maar niemand werd veroordeeld. Het comité was de moeder van HUAC of wat ook wel het Dies comité werd genoemd, naar de voorzitter, Martin Dies. HUAC was oorspronkelijk bezig met onderzoek naar eventuele banden van Duitse Amerikanen met de nazi’s en de Ku-Klux-Klan. HUAC bleef ook in 1946 nog actief en had nog steeds de opdracht om eventuele bedreigingen of samenzweringen tegen ‘the form of government guaranteed by our Constitution’ te neutraliseren. De focus was nu verlegd naar de communisten en hun gelijkgezinden, de zogenaamde Fellow Travellers die ooit de communisten steun- den tijdens de oorlogsjaren. Je kon al snel een Fellow Traveller wor- den genoemd, dat ondervonden heel wat liberalen. HUAC dagvaardde communisten uit de amusementswereld. Trumbo’s scenario voor Tender Comrade (1943) werd al vlug als communistische propaganda beschouwd. De conservatieve schrij- ver en producent James Kevin McGuinness, die vrijwillig getuigde, vertelde dat de linkse auteurs geen propaganda in hun scena- rio’s hadden verborgen tijdens WO II en legde als bewijs de twee patriotse scenario’s voor die Trumbo onder zijn supervisie had geschreven: A Guy Named Joe en Thirty Seconds Over Tokio. Net zoals Alvah Bessie, Herbert J. Biberman, Lester Cole, John Howard Lawson, Ring Lardner jr., Albert Maltz, Adrian Scott, Samuel Ornitz en Edward Dmytryk, weigerde Trumbo ook maar één vraag te beantwoorden. Die ongehoorzaamheid was hen mee- gegeven door de advocaten van de CPUSA. De weldra als de Hol- lywood 10 bekend staande filmmensen beriepen zich op het First Amendment van de grondwet dat hen het recht gaf geen antwoord te geven in verband met hun overtuiging of over hun professionele contacten. Een directe lijn van ondervragen leidde steeds naar het als links bestempelde Screen Writers Guild, om dat aldus in diskre- diet te brengen bij het grote publiek. Dat HUAC publiciteitsgeil was, bewees het door het theater op 388 duister verleden deel i

Broadway met rust te laten, hoewel ze wisten dat ook daar linkse (althans volgens hen) mensen werkten, maar dan scoorden ze zeker niet landelijk, wat met film wel gebeurde. De Hollywood 10 werden beschuldigd van minachting van het Huis Van Afgevaardigden en veroordeeld. Ze kregen allemaal een boete en een gevangenisstraf. Trumbo kreeg één jaar en een boete van 1000 $ (huidige waarde ongeveer 10.750 $). Hij zat tien maan- den. Een ander gevolg was de beroemde blacklist. Trumbo en de andere scenaristen van de Hollywood 10 werden uit de Screen Wri- ters Guild gebonjourd (John Howard Lawson was een van de stich- ters geweest en de eerste voorzitter), wat betekende dat zelfs als ze niet op de zwarte lijst hadden gestaan, ze geen werk meer konden krijgen in Hollywood. Diegenen die toch voor de Amerikaanse film wilden werken, deden dat onder pseudoniem of gebruikten een stroman, een scenarist die het werk op zich nam en die het geld – of een gedeelte daarvan – dan doorschoof. Trumbo eigende zich later de naam ‘Martelaar voor de Vrijheid van Meningsuiting’ toe en schold de verraders van de goede zaak uit voor ratten. In 1949 schreef Arthur Schlesinger jr. in The Saturday Review of Books, dat Trumbo helemaal geen martelaar van de vrije menings- uiting was, want hij vocht niet voor de vrijheid van iedereen, zoals de rechtse vleugel van de conservatieven, maar enkel voor de leden van de CPUSA. De anti-communist Schlesinger, laureaat geschiedenis van Har- vard en winnaar van de Pulitzerprijs (1945) voor The Age of Jack- son – Amerikaanse president van 1829 tot 1837, zag in Trumbo en zijn vrienden doctrinaire communisten en hypocrieten. Trumbo schreef een bijtende, van sarcasme druipende brief naar The Satur- day Review om zichzelf te verdedigen en stelde zichzelf voor als de voorvechter van de vrije meningsuiting van alle Amerikanen die bescherming zochten door gebruik te maken van het First Amend- ment, wat volgens hem de Hollywood 10 het recht gaf om geen medewerking te verlenen aan het HUAC. Nadat hij op de zwarte lijst was geplaatst en nadat het beroep van de 10 was afgewezen, verhuisde de familie Trumbo naar Mexico. In Mexico, kettingrokend in bad (waar hij altijd schreef), zeer dikwijls met een papegaai op de schouder (ooit een geschenk van Kirk

Audrey Hepburn

dalton trumbo 391

Douglas) schreef Trumbo ongeveer 30 scenario’s onder diverse pseudoniemen en gebruikte stromannen die het geld voor hem incasseerden. Daarbij was de film noir klassieker Deadly is the Female aka Gun Crazy (1950) naar een verhaal van MacKinlay Kan- tor (zijn stroman was Millard Kaufman), He Ran All the Way (1951) de laatste film van John Garfield1, Roman Holiday (1953) naar zijn eigen verhaal (stroman Ian McLellan Hunter) en The Court-Martial of Billy Mitchell (1955) voor regisseur Otto Preminger, naar een ver- haal van Milton Sperling en Emmet Lavery. Een andere scenarist, de Oscarwinnende (A Place in the Sun (1951)) Michael Wilson, ook op de blacklist, was co-auteur. Op de Oscaruitreiking van 1957 kreeg Robert Rich de Oscar voor het beste originele verhaal voor The Brave One (1956). Rich was niet aanwezig om de Oscar op te halen, die werd opgehaald door Jesse Lasky jr. van het Screen Writers Guild. Toen journalis- ten wat dieper begonnen te graven in de achtergrond van mijnheer Rich, ontdekten ze dat hij een neefje was van een producent. Het vermoeden dat Rich een pseudoniem was voor Trumbo werd als- maar sterker. 392 duister verleden deel i

Alhoewel Trumbo op de blacklist stond, werd hij openlijk gepre- zen als een goede schrijver die vlug en op de afgesproken datum kon leveren en die vele genres aankon. Terwijl hij toch een com- munist werd genoemd, lagen zijn favoriete onderwerpen dichter bij het populisme dan bij het marxisme. Trumbo huldigde meer het individuele protest tegen de gevestigde orde. De geruchten als zou Trumbo de Oscarwinnende The Brave One hebben geschreven, zette velen in de filmbusiness aan het denken over de blacklist, want ze wisten dat er heel wat door blacklisters werd geschreven. Op één gebied werkte de blacklist blijkbaar wel: de blacklisters waren tevreden met minder geld. Toen Pierre Boulle de Oscar voor beste scenario (naar zijn roman) won voor The Bridge on the River Kwai (1957), was het algemeen geweten dat de man geen woord Engels sprak noch schreef en de conclusie dat een blacklister het voor hem had gedaan was snel getrokken. Eigenlijk waren het er twee: Michael Wilson en Carl Foreman. In 1959 werd Trumbo ingehuurd door producer en regisseur Otto Preminger om het scenario van Exodus naar de roman van Leon Uris te schrijven. Uris, geboren in Baltimore, was de zoon van Joods-Amerikaanse ouders, Wolf William en Anna (Blumberg) Uris. Zijn vader was een Poolse immigrant, zijn moeder kwam uit Rusland. Tegelijkertijd huurde Trumbo in om Spartacus naar de roman van Howard Fast2 te schrijven. Douglas en Premin- ger hielden een persconferentie om het te melden en maakten tege- lijk bekend dat ze zijn naam op de filmcredits zouden zetten, wat zoveel inhield als: “Rot op met jullie blacklist.” Trumbo schreef meer scenario’s voor A-films, onder meer Lonely Are the Brave (1962) naar de roman van Edward Abbey en met Kirk Douglas in de hoofdrol; The Sandpiper (1965), een Burton-Taylor vehikel naar een verhaal van Martin Ransohoff, samen met een andere blacklister Michael Wilson; Hawaii (1966) naar de roman van James A. Michener; The Fixer (1968) naar de met een Pulitzer prijs bekroonde roman van Bernard Malamud. In 1970 kreeg Trumbo van het Screen Writers Guild de Laurel Award voor zijn schrijverscarrière. Bij de aanvaarding hield hij een opmerkelijke speech die de hele HUAC zaak aan beide zijden beschrijft: “De dalton trumbo 393

blacklist was een kwaal en niemand, aan welke kant van de barrière zij ook stonden, bleef gevrijwaard voor deze kwaal. Er was een situatie ont- staan die helemaal uit de hand was gelopen, ieder mens reageerde zoals zijn natuur, zijn noden, zijn overtui- ging en zijn persoonlijke omstandig- heden het hem ingaf. Er was goede en slechte oprechtheid, moed en laf- heid, onbaatzuchtigheid en opportu- nisme, wijsheid en domheid, goed en slecht aan beide zijden. Wanneer je de veertig net voorbij of jonger bent, kijk dan naar deze zwarte tijd terug en stel je vragen, want ik denk dat je dat moet doen, het heeft geen zin naar boeven of helden of heiligen en duivels te zoeken, want die waren er niet, er waren alleen slachtoffers. Sommigen leden minder dan anderen, sommigen ste- gen er bovenuit en sommigen kwamen er verzwakt uit, maar uitein- delijk waren we allemaal slachtoffers omdat we allemaal, zonder uitzondering, de nood voelden dingen te zeggen die we niet wilden zeggen, dingen te doen die we niet wilden doen, wonden veroor- zaakten of gewond werden waar we dat niet wilden. Dat is de reden waarom niemand onder ons, rechts, links, of in het midden, uit deze nachtmerrie onbevlekt ontwaakte.” In 1971 schreef en regisseerde Trumbo het scenario voor zijn vermaarde roman Johnny Got His Gun. Zijn laatste scenario voor een belangrijke film was voor Papillon (1973) waarin hij ook een cameorol kreeg. Het is niet verwonderlijk dat iemand die zes pakjes sigaretten per dag rookt, longkanker krijgt; die werd bij hem in 1973 vastge- steld. In 1975 leverde Walter Mirisch, voorzitter van de Academy of Motion Pictures Arts & Sciences (voormalige supporters van de blacklist), persoonlijk de Oscar af voor het scenario dat Trumbo in 1956 schreef voor The Brave One, dat nu officieel aan hem werd toegeschreven. Zijn tweede Oscar kreeg hij postuum in 1991 voor Roman Holiday uit 1953. 394 duister verleden deel i

Dalton Trumbo stierf aan de gevolgen van een hartaanval. Op zijn begrafenis sprak zijn beste vriend en Hollywood 10-genoot een amusante lofrede uit: ‘Nu en dan verschijnt er tussen ons een mens wiens deugdzaamheid duidelijk is voor iedereen, die de hoedanig- heid heeft om met iedereen in vrede te leven, die hierdoor zelfs zijn eigen ego ondergeschikt maakt aan dat van anderen, die zijn hele leven in harmonie met de mensen die hem omringen leeft zodat hij gerespecteerd en bemind wordt door iedereen die met hem in con- tact komt. Zo iemand was Dalton Trumbo niet.’ De school voor journalisten van de Universiteit van Colorado bouwde een fontein die ze de Dalton Trumbo Free Speech Fountain doopten. In 1979 verscheen Trumbo’s onafgewerkte roman Night of the Aurochs (Nacht van de oeros), een roman spelend in de Tweede Wereldoorlog met als hoofdpersonage Grieban, de nazi-comman- dant van Auschwitz. Het boek is voor een deel geschreven in de ik- vorm, doordat hij bestaat uit brieven geschreven door Grieban. Ver- volgens gaat hij over naar de derde persoon. Grieban probeert de ethische natuur van de nazi-beweging te koppelen aan de Ameri- kaanse burgeroorlog. Zowel nazi-Duitsland als de Geconfedereerde Staten van Amerika (de zuidelijken) streden om raszuiverheid en apartheid. Maar dat is buiten de waard gerekend, want Grieban wordt verliefd op een Joods meisje in het dodenkamp.

Noten

1 John Garfield, pseudoniem voor Jacob Julius Garfinkle, werd geboren uit Russische immigranten in de Lower East Side (soms afgekort tot LES) van New York op 4 maart 1913. Zijn moeder stierf toen hij zeven was. Zijn lidmaatschap van een straatbende deed hem op een school voor probleemkinderen belanden en daar leerde hij acteren en bok- sen. Na een korte periode bij het theater, waar hij vertrok omdat een hem op het lijf geschreven rol naar iemand anders ging, ging hij naar Hollywood. Voor zijn rol in Four Daughters (1939) kreeg hij een Oscarnominatie. Wegens hartproblemen werd hij afge- keurd voor het leger, maar dat werd goedgemaakt door de diverse rollen in oorlogsfilms die hij op zijn conto kon schrijven. Op drie oktober 1942 stichtte hij samen met Bette Davis de ‘Hollywood Canteen’, een plek waar soldaten, zeelui, mariniers en leden van de luchtmacht – ze moesten in uniform zijn – gratis konden eten en drinken. Het eten werd opgediend of geserveerd door meer dan 3000 vrijwilligers uit de filmbusiness en dit van hoog tot laag. De tent werd zo populair dat er zelfs een film over werd gedraaid The Hollywood Canteen (1944). dalton trumbo 395

Garfield was, laat ons zeggen, de James Dean of Montgomery Clift van zijn tijd en speelde meestal een koppige sociale outsider. Abraham Polonsky (schrijver van de bok- serfilm Body and Soul (1947) en scenarist en regisseur van de film noir Force of Evil (1948) met Garfield) zei ooit over hem: “Hij verdedigde zijn eer als straatjongen en ze hebben hem daarom vermoord.” Zijn rol naast Lana Turner in The Postman Always Rings Twice (1946) zette hem voor eeuwig op de Hollywood affiche. Maar in de kijker lopen was in die dagen niet altijd goed. Garfield kreeg het label com- munist opgespeld omdat hij openlijk actief was in liberale politieke middens en voor- vechter in de sociale strijd. Het House of Un-American Activities Committee (HUAC) kon dit niet toelaten en riep Garfield op om te verschijnen. Het was april 1951. Hij belandde op de zwarte lijst ondanks het feit dat hij beweerde nooit lid te zijn geweest van de communistische partij. Dat betekende bijna het einde van zijn dertienjarige Hollywoodcarrière, omdat veel regisseurs hem niet durfden te engageren en weer ande- ren het volledig eens waren met het anti-communistische beleid. De laatste van zijn 32 films,He Ran All the Way, werd uitgebracht op 19 juni 1951. De film kreeg het hard te verduren, want veel van de medewerkers werden slachtoffer van beschuldigingen over hun ‘on-Amerikaanse’ gedragingen. Naast Garfield en Trumbo waren er ook regisseur John Berry (die naar Frankrijk uitweek om te werken), co-scena- rist Hugo Butler die een sympathisant van de rooien werd genoemd, Selena Roye moest voor het comité verschijnen en Shelley Winters verliet Hollywood vol walging voor de heksenjacht. James Wong Howe werd als verdacht beschouwd en acteur Norman Lloyd en gedelegeerd producent Paul Rivers zagen hun carrière een halt toegeroepen. John Garfield stierf aan een hartaderbreuk in het huis van een vriendin (21 mei 1952), nauwelijks 39 jaar. Het was de dag nadat een getuige voor het HUAC had bevestigd dat Garfield nooit lid van de communistische partij was geweest. (Twee van zijn drie kinderen stierven ook een vroegtijdige dood: Katherine (1939-1945) en David (1942-1995).) Zijn begrafenis werd bijgewoond door duizenden fans en het was de grootste opkomst ooit gezien in Hollywood, met uitzondering van die voor Rudolf Valentino. 2 Howard Fast, de zoon van een fabrieksarbeider, werd geboren in New York City op 11 november 1914. Fast werd socialist na het lezen van The Iron Heel, een dystopische roman van Jack London. In een interview verklaarde hij: The Iron Heel (1908) was mijn eerste contact met het socialisme; het boek had een enorme invloed op me. London voorspelde het fascisme zoals geen andere auteur uit zijn tijd deed.’ (Michael Shelden – de biograaf van George Orwell – zegt dat Orwell The Iron Heel citeert in zijn Nineteen Eighty-Four. Orwell zei daarin dat London “een merkwaardige voorspelling deed van het komende fascisme” en geloofde ook dat Londons begrip van het primitieve hem een betere profeet maakte “dan vele beter geïnformeerde en meer logische denkers”. Op zijn beurt was er Graville Hicks die stelde dat Player Piano (1952) het debuut van Kurt Vonnegut hem herinnerde aan The Iron Heel “er wordt ons een beeld getoond van het toekomstige Amerika dat geregeerd wordt door een oliegarchie, en hier en daar is er een revolte die mislukt.”) In 1943 sluit hij zich aan bij de American Communist Party. Zoals hij later beweerde: ‘In de partij vond ik ambitie, kleingeestigheid en haat; ik vond ook liefde en toewijding en moed en integriteit – en enkele van de nobelste mensen die ik ooit heb gekend.’ Hoewel lid Howard Fast 396 duister verleden deel i

van de ACP, schemerde zijn marxistische gedachtegoed nooit door in de romans die hij in die periode schreef. In 1950 werd hij gesommeerd tot het verschijnen voor het HUAC omdat hij geld had gestort als steun voor een ziekenhuis van het Volksleger in Toulouse gedurende de Spaanse burgeroorlog. Maar net zoals velen weigerde hij medeleden van de partij te noemen: dat leverde hem drie maanden gevangenis op. Fast belandde op de blacklist, maar ze konden hem het zwijgen niet opleggen, hij stichtte zijn eigen uitgeverij, de Blue Heron Press en schreef en publiceerde de romans Spartacus (1951), een minutieus verslag van de slavenrevolte van 71 voor Christus, Silas Timberman (1954), een novelle over een slachtoffer van het McCarthyisme en The Story of Lola Gregg (1956) die de achtervolging en gevangenneming van een communistische vaksbondsmilitant als onderwerp heeft. Fast werkte ook voor de Daily Worker, maar die werd door een besluit van het bestuur van de ACP op 22 december 1957 opgeheven na een bestaan van 34 jaar. Howard Fast, die stafmedewerker was, opperde: “Ik ben er zeker van dat de krant in zijn gehele bestaan nooit zonder schulden is geweest. De krant was altijd te weinig bemand en zij die er werkten waren onderbetaald. Maar er moet worden gezegd dat de waarheid hoog in het vaandel stond, en als er soms nogal strakke richtlijnen werden gevolgd die waren opgelegd door de Sovjetunie, dan kwam dat door het blind vertrouwen in de socialistische zaak. Maar de Daily Worker, die soms een oplage haalde van 100.000, maar op het laatst was geslonken tot 5000, is een deel van de Amerikaanse geschiede- nis.” De hield op te bestaan toen Dalton Trumbo het scenario schreef voor Spartacus, gebaseerd op de roman van Howard Fast. Fast verhuisde naar Holly- wood en schreef er verschillende scenario’s en psychologische misdaadromans, waar- voor hij het pseudoniem E.V. Cunningham gebruikte. Ondertussen schreef hij verder politiek geïnspireerde romans. Zijn biografie Being Red werd gepubliceerd in 1990. John Howard Lawson

Lawson werd geboren op 25 september 1894 in een welgesteld Joods gezin in New York City, New York. Vader was Simeon Levy, moeder Belle Hart Lawson. Zijn vader veranderde hun naam Levy in Law- son nog voor Johnathon werd geboren, reden hiervoor was dat zijn zoon ‘zou kunnen reserveren in prijzige vakantiehotels’. Er wordt gezegd dat het jood-zijn hem wel eens parten speelde in zijn jeugd. Er is het verhaal dat hij was uitgenodigd bij een klas- maatje van katholieke strekking en toen hij toevallig verried dat hij Jood was, werd hij er nooit meer uitgenodigd. Zijn moeder gaf haar drie kinderen de namen van personen die zij bewonderde. John Howard Lawson werd genoemd naar John Howard, de Engelse hervormer van het gevangeniswezen die in 1777 The State of the Prisons publiceerde. Kort na deze publicatie werden de cellen voor één persoon ingevoerd in Engeland en later ook in de VS. Zijn zuster Adelaide Jaffery Lawson werd genoemd naar een sociaal actieve vriendin van haar moeder en zijn broer Wendell Holmes Lawson werd genoemd naar Oliver Wendell Hol- mes jr., “one of the most widely cited United States Supreme Court justices in history”. Lawsons moeder stierf toen hij vijf was. Simeon nam nu de opvoeding van de kinderen in eigen hand. Op zijn zevende ging John Howard naar de Elizabeth en Alexis Ferms “Children’s Play- house” school, een experimentele school voor kinderen. Vader Simeon stond er ook op dat de kinderen zouden overstap- pen naar het katholieke geloof, al was het maar voor het oog van de mensen. Dat gebeurde ook, ze werden lid van de kerkgemeenschap van de First Church aan de 96ste straat en Central Park West. John Howard zou echter zijn leven lang de joodse eetvoorschriften vol- gen. Al in 1906 – John Howard was nauwelijks 12 – stuurde Simeon zijn drie kinderen op rondreis door Europa, waar ze naar diverse 398 duister verleden deel i theatervoorstellingen gingen. John Howard krabbelde details over decors, acteurs en stukken op kleine blaadjes papier. Drie jaar later zou een tournee doorheen Amerika en Canada aan de beurt komen.

Eerste theaterstuk

Tussen 1910 en 1914 studeerde John aan het Williams College, een particulier liberaal College of Art gelegen in de Massachusetts Berk- shire Mountains en haalde daar zijn bachelor of arts. Daar schreef hij ook voor The Williams College Monthly, was lid van de debatclub en werd door zijn medestudenten beschouwd als een goedmoedige iconoclast. Zijn broer zat ondertussen in Duitsland en studeerde daar muziek en kunst. Door hem had John Howard kennisgemaakt met het werk van Karl Krautsky, de filosoof die wel eens ‘de paus van het marxisme’ wordt genoemd. Nog terwijl hij op Williams zat, schreef hij zijn eerste theaterstuk A Hindoo Love Drama. Mary Kirkpatrick, hoofd van de Williams College Drama Club was erg onder indruk van dit debuut. Dit alles nadat hij als tweedejaarsstudent geen kans maakte om mee in de redactie te zetelen van The Williams College Monthly omdat sommige studenten opmerkingen hadden over zijn Joodse achtergrond. Later zou Lawson zeggen dat het een positieve erva- ring was geweest omdat hij hierdoor verplicht was ‘to begin his struggle to come to terms with his Jewish identity’. Eens afgestudeerd ging John Howard in New York wonen en vond daar werk bij Reuters. Op zijn tweeëntwintigste en gesteund door de kritiek van Kirkpatrick, schreef hij de toneelstukken Standards, The Spice of Live en Servant-Master-Lover. Standards werd gekocht door twee theaterproducenten en kreeg een try-out in 1915 in Albany en Syracuse, maar Broadway haalde het niet, net zoals Servant-Master-Lover in Los Angeles stierf aan de slechte kri- tieken. Maar dat alles zorgde er wel voor dat hij werd opgenomen in de groep van de avant-garde theatermakers van Greenwich Vil- lage’s Playwrights’ Theater, die het eerste stuk van Eugene O’Neill Bound East for Cardiff datzelfde jaar produceerden. john howard lawson 399

St. John ambulance

Toen de VS zich op 6 april 1917 ging bemoeien met WO I wilde hij geen dienst nemen, zijn vader zorgde er echter voor dat hij werd opgenomen in het Norton-Harjes Volunteer Ambulance Corps – dit is de naam die werd gegeven aan het American Volunteer Motor Ambulance Corps, een organisatie die haar oorsprong had in Lon- den (UK) in de herfst van 1914 en werd gesticht door Charles Eliot Norton. De opdracht was om assistentie te verlenen bij het vervoer van de gewonde geallieerde soldaten van het front naar zieken- huizen in Frankrijk. Ze begonnen met twee auto’s en vier chauf- feurs. Er was een alliantie met het Britse Rode Kruis en de St. John Ambulance, deze laatste bracht vrijwilligers de eerste begrippen van eerste hulp bij. Het ‘Harjes’ deel van de naam refereert aan Henry Herman Harjes, een Franse miljonair die hielp met geld en ziekenwagens. In juni 1917 vertrok Lawson met een schip richting Frankrijk, tijdens de reis maakte hij kennis met medepassagier John Dos Pas- sos die zich als een auteur voor het proletariaat had aangediend (later zou hij zich door rechts laten inpalmen). Op dat ogenblik had het Norton-Harjes korps dertien secties met 600 Amerikaanse vrij- willigers en 300 ambulances. Het Norton-Harjes korps werd op 30 augustus 1917 samen met de American Field Service en het Amerikaanse Rode Kruis inge- lijfd bij het U.S. Army Ambulance Corps. Veel auteurs, onder wie ook E.E. Cummings, verlieten het korps omdat ze niet wilden wor- den ingelijfd bij het leger en als gewone soldaten zouden worden beschouwd. In de vrijwilligersgroepen werden ze beschouwd als “gentlemen drivers” en als equivalent van een officier. Dichter, schil- der, essayist, romancier en toneelauteur E.E. Cummings schreef op 2 augustus 1917 aan zijn moeder: ‘God help us from being taken over by the American Army!!!!!!’ Ook Dos Passos en Lawson ver- trokken, belandden in Italië en werkten daar voor het Amerikaanse Rode Kruis. Dos Passos werkte op dat ogenblik aan One Man’s Ini- tiation en Lawson aan Roger Bloomer. Het tweetal werd op missie naar Parijs gezonden en Lawson bezocht de Comédie-Française en Sergey Diaghilevs ballet. In januari 1918 schreef Dos Passos een erg 400 duister verleden deel i kritische tekst over het ziekenhuisvervoer. Die schoot in het ver- keerde keelgat bij de hoge heren van het Rode Kruis en ze vroe- gen Dos Passos vriendelijk om ontslag te nemen. Lawson werd met scheve ogen bekeken, maar mocht in Italië blijven en werd public relations man voor het Rode Kruis.

Parijs en Rome

In de lente van 1919 vertrok Lawson naar Parijs, waar hij zijn eerste vrouw, Katherine, trouwde. Katherine (Kate) Drain was een vrijwil- lige verpleeghulp en zou later actrice worden. Ze kregen een kind en in 1923 waren ze al gescheiden. Over Susan Edmond, zijn tweede vrouw, kun je nergens iets terugvinden. Na de oorlog maakte hij in Rome een krantje persklaar. Ver- volgens woonde hij tussen 1920 en 1921 in Parijs waar hij aan het eind van het manuscript van ‘Roger Bloomer’ the end kon zetten. Bloomer was doordrongen van het marxistische ideeëngoed dat hem was bijgebracht door schrijver, criticus en geletterd man Edmund Wilson, die de horrorverhalen van H.P. Lovecraft broodschrijverij noemde, J.R.R. Tolkiens In de ban van de ring kinderlijke rommel noemde en verder zei “Dr. Tolkien has little skill at narrative and no instinct for literary form”. Bloomer kwam wel op Broadway. Het opende in het 48th Street Theater op 1 maart 1923, kreeg 50 vertoningen en verdween een maand later van de affiche. Zijn volgende stuk Processional: A Jazz Symphony of American Life is een modernistische komedie en opent op 12 januari 1925 voor een duur van twee maanden of 96 voorstel- lingen. Lee Strasberg speelde een kleine rol in deze productie. Het stuk leed verlies en de producent, Theatre Guild, vertelde Lawson dat ze geen expressionistische stukken meer zouden spelen. Bij de herneming in 1937 door het Federal Theatre Project kreeg het zowel van de critici als van het publiek grote bijval. Zijn liefde voor het theater werd nog aangemoedigd toen in 1926 de New York International Theatrical Exposition experimentele Europese kubistische, futuristische en constructivistische toneel- stukken vertoonde. Dit zette Lawson, Dos Passos en Michael Gold john howard lawson 401

(pseudoniem voor de communistische Joods-Amerikaanse schrij- ver Itzok Isaac Granich, en uitgever van New Masses, opvolger van het ter ziele gegane The Masses waaraan Upton Sinclair, Jack London en John Reed kopij leverden) aan tot het stichten van de Workers Drama League met de bedoeling revolutionaire theater- stukken te produceren. Het bleef bij één productie en nauwelijks enkele weken later werd de zaak ontbonden. Ze sloten zich vervol- gens aan bij Em Jo Basshe en Francis Edward Faragoh en vormden het New Playwrights Theatre, wat het uithield tot 1929, in hoofdzaak door de financiële steun van de Joodse miljonair Otto Hermann Kahn, directeur van een zakenbank, verzamelaar, filantroop en mecenas. 3 maart 1926 ging Nirvana in première in het Greenwich Vil- lage Theatre en haalde zegge en schrijve 6 voorstellingen. Dit was gepland omdat Lawson zich een reputatie had opgebouwd met een ander moeilijk stuk Processional dat een ongelooflijk decor mee- kreeg van Mordecai “Max” Gorelik. Het stuk was een pleidooi voor een nieuwe religie die mensen hulp kan bieden om de wervelende cycloon van jazz, nieuwe machines, grote gebouwen, sciencefiction, tabloids en radio te overleven.

Proletarische kunstenaars

Naar het einde van 1926 waren Lawson, Dos Passos en Gold bij het National Executive Committee dat probeerde de Proletarian Artists and Writers League op te richten, met de steun van de gelijknamige Sovjetorganisatie. In augustus 1927 ging het drietal naar Boston om te protesteren tegen het Sacco en Vanzetti-proces, twee anarchisten die zogezegd twee mensen hadden vermoord bij een overval en ter dood werden gebracht, een zaak die tot op de dag van vandaag niet is afgehandeld. Het eerste stuk geproduceerd door het New Playwrights Theatre, Loud Speaker van John Howard Lawson, opende op 7 maart 1927 in het 52nd Street Theatre en kende 42 opvoeringen. Het stuk kreeg weer een schitterend decor mee van Gorelik. In 1927 verhuisde John Howard naar Hollywood en schreef daar, 402 duister verleden deel i als eerste werk, de tussentitels voor Dream of Love met Joan Craw- ford, die al aan haar zevende film van dat jaar toe was. Terwijl hij in Hollywood was, besliste het New Playwrights Theatre om een van zijn stukken, The International te produceren in een decor van John Dos Passos, die naast romancier, theaterau- teur en dichter ook beeldend kunstenaar was. Het ging op 12 janu- ari 1928 in première en het werd 27 keer opgevoerd. Lawson voelde zich goed in Hollywood en werkte mee aan The Pagan (1929), Dynamite (1929), The Ship from Shanghai 1930( ), Bachelor Apartment (1931) en Goodbye Love (1933). Ondertussen werkte hij ook verder aan zijn theaterstukken en in de winter van 1930-1931, terwijl de Grote Depressie rondwaarde, schreef hij Succes Story. De Theatre Guild wees het stuk af, maar Harold Clurman die het voor hen had gelezen, had net het Group Theatre (New York) gevormd en was op zoek naar materiaal. Clur- man en Lawson herwerkten het stuk tijdens de zomer van 1932, het opende op 26 september 1932 en kende 121 opvoeringen, de laatste in januari 1933. Lawson schreef ook het scenario voor de uit het stuk gedistilleerde film Succes at Any Price (1934) met de toen rood- gloeiende Douglas Fairbanks jr.

Vakbond

Het was in 1933 dat Lester Cole, Samuel Ornitz en Lawson de orga- nisatie van de vakbond Screen Writers Guild West – na de split- sing in twee regionale bonden – op zich namen en er ook de eerste bestuurders van werden. Onder de leden telde men grote namen zoals Dorothy Parker, Lilian Hellman en Dashiell Hammett. De studio’s namen dit niet, weigerden de leden van de vakbond nog in te huren en zetten zelf de Screen Playwrights op. Lawson kreeg de zak van Metro-Goldwyn-Mayer en trok naar Washington D.C. om de groep te laten inlijven bij de National Labor Board zodat die kon pleiten voor de scenaristen. Terwijl hij in Washington verbleef werden The Pure in Heart, dat hij schreef terwijl hij aan Succes Story werkte, en Gentlewoman geproduceerd in New York. Het eerste werd door de Theatre Guild john howard lawson 403 al snel van affiche gehaald toen een try-out in Baltimore de mist inging. Nadat het Group Theatre het ook weigerde, werd het uitein- delijk geproduceerd door Richard Aldrich en Alfred De Liagre die elkaar net gevonden hadden. Het werd een flop die net 7 voorstel- lingen haalde. Het tweede stuk, Gentlewoman werd op de scène gebracht door het Group Theatre op 22 maart 1934 en haalde nauwelijks 12 voor- stellingen. Het is omstreeks deze tijd dat Lawson een aanval van links moest pareren, ze beschuldigden hem van gebrek aan ideologisch en poli- tiek engagement. Mike Gold noemde hem in New Masses (10 april 1934) “A Bourgeois Hamlet of Our Time” die puberachtig werk afleverde zonder morele kwaliteit of uitgesproken ideeën. Lawson diende hem de week daarop van antwoord met twee artikels Inner Conflict en Proletarian Art waarin hij het had over zijn kleinbur- gerlijke jeugd die de reden was waarom hij de werkende klasse niet helemaal begreep. Hij zag ook wel in dat zijn rijkdom samen met zijn Hollywood-connectie erg verdacht waren in het gevecht voor de rechten van de arbeider. Het gevolg was dat hij lid werd van de communistische partij en zichzelf ging verdiepen in de zaak van de proletariër. Hij begon aan een reis door het door armoede geteis- terde zuiden van de VS om de bloedige arbeidsconflicten in Ala- bama en Georgia te bestuderen. Terwijl hij er toch was, leverde hij artikels aan de Daily Wor- ker, die zo radicaal waren dat hij enkele keren werd opgepakt. Deze gebeurtenissen leverden hem stof voor zijn nieuwe stuk Marching Song. Het werd ten tonele gebracht door de radicale Theatre Union op 17 februari 1937 en oogstte 60 maal applaus bij open doek.

Politiek geladen

Ook in zijn filmwerk werd zijn politieke strekking merkbaar. Dat was het geval voor Blockade (1938), een film over de Spaanse bur- geroorlog met Henry Fonda. Hij kreeg er een Oscarnominatie voor Beste Verhaal voor. James M. Cain en Cliford Odets hadden hem erbij geholpen. Nog in 1938 is er het onschadelijke en door

406 duister verleden deel i de kritiek opgehemelde waarvoor hij het scenario schrijft naar de roman van Henri La Barthe. Verder zijn er de onschuldige Humphrey Bogart vehikels Sahara (1943) en Action in the North Atlantic (1943), hoewel hij met één bepaalde scène in de dagen van de communistenjacht Warner Brothers in verlegenheid brengt. De scène is de volgende: Bogart is een heroïsche eerste officier. Aan het eind ziet men hem en zijn mannen toegejuicht worden door Russen, waarbij hij dus in praktijk brengt wat hij predikt. Vanaf september 1947 is het House Committee on Un-American Activities (HUAC) volop actief in Hollywood, waar ze 41 mensen ondervragen die er werkzaam zijn. Deze mensen werken vrijwillig mee en worden dan ook ‘friendly witnesses’ genoemd. Tijdens deze interviews noemen ze namen van mensen die ze ervan verdenken er linkse ideeën op na te houden. Lawson moet op 29 oktober 1947 voor het HUAC verschijnen, net zoals zijn spitsbroeders Alvah Bessie, Herbert Biberman, Albert Maltz, Adrian Scott, Dalton Trumbo, Lester Cole, Edward Dmy- tryk, Samuel Ornitz en Ring Lardner jr., die dus later als de Hol- lywood Ten bekend zullen worden. Ze beroepen zich op het First Amendment van de grondwet om er het zwijgen toe te doen in ver- band met hun politieke strekking en die van hun vrienden:

Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or prohibiting the free exercise thereof; or abridging the freedom of speech, or of the press; or the right of the people peaceably to assemble, and to petition the Government for a redress of grievances.

Het HUAC daarentegen denkt er anders over (Lawson mag zelfs geen verklaring voorlezen1), net zoals de diverse hoven van beroep waarvoor de zaak loopt, en ze worden allemaal schuldig bevonden aan belediging van het Congress. Lawson werd veroordeeld tot 12 maanden in Ashland Prison en tot een boete van 1000 dollar. Wan- neer Edward Dmytryk in 1951 opnieuw voor het HUAC verschijnt, maar nu als ‘friendly witness’ verklaart hij dat Lawson, net als ande- ren, hem onder druk zette om communistische propaganda in zijn films op te nemen. john howard lawson 407

Lawson organiseerde ook de aanval op Albert Maltz toen deze het artikel What Shall We Ask of Writers publiceerde in New Mas- ses (februari 1945), en hiermee de dictatuur en het censureren van schrijvers door de Amerikaanse communistische partijleiding aanklaagde. Maltz was erg geschrokken door de tentoongespreide woede van zijn collega’s, onder wie Howard Fast, Ring Lardner jr. en Samuel Sillen. Volgens getuige Leopold Atlas zat Alvah Bessie vol bitterheid en venijn, en hekelde Herbert Biberman met een stort- vloed van onbetekenende woorden, allemaal druipend van haat. Maltz trok openlijk zijn woorden terug.

Mexicaanse vrienden

Blacklisted door de Hollywood-studio’s zocht Lawson zijn heil in Mexico, waar hij marxistische interpretaties over drama en film schreef, om te beginnen The Hidden Heritage (1950) en verder Film in the Battle of Ideas (1953); hij voegde er later nog Film: The Crea- tive Process (1964) aan toe. In Film in the Battle of Ideas, stelt Lawson dat de filmproducen- ten en geldschieters films erg serieus nemen en hen zien als een propaganda-instrument, ze willen dat films worden gebruikt om de geest van de werkende klasse te vergiftigen, en stellen daarom bewust de realiteit van diezelfde werkende klasse totaal verkeerd voor. Lawson stelt dat er ongeschreven wetten zijn die voorschrijven dat enkel de midden- en hogere klassen stof kunnen leveren voor een film, de werkman is blijkbaar enkel geschikt om ondergeschikte of komische rollen te vervullen. Hierdoor toont Hollywood zijn ver- achting voor de werkmens die probeert de belangen van zijn klasse te beschermen en stelt hem voor als dom, kwaadwillig, of zelfs ver- raderlijk. Dan brengt Lawson argumenten aan die bewijzen dat de vrouwen in de Hollywood-films er erg bekaaid af komen in de eer- ste helft van de 20e eeuw. Volgens hem is de portrettering van de vrouw in drie groepen in te delen. Eerst is er de misdadige vrouw of de aanstichster van de misdaad, ten tweede is er de vrouw die de vijand is van de man en die steeds van hem verliest – want dat is een vereiste – in het gevecht van de seksen; op de derde plaats 408 duister verleden deel i is er de vrouw die de mannelijke dromen vervult en gewoon dient tot het lichamelijk genot van de man. Verder stelt Lawson vast dat volgens Hollywood een succesvolle vrouw haar succes dankt aan bedrog, misleiding en het immoreel gebruik van haar vrouwelijke attributen.

Cry, the Beloved Country

Tussenin schreef hij onder pseudo- niem samen met Alan Paton het scenario voor de eerste anti-apart- heid film Cry, the Beloved Country (1951), een Engelse productie naar de roman van Paton. Dit werd de derde film van en wat voor een! De film kreeg in 1952 de Bronzen Beer in Berlijn, werd geno- mineerd voor de Grand Prix du Festival in Cannes en kreeg in 1953 twee BAFTA nominaties, een voor Beste Britse Film, een andere voor Beste Film. Nadat hij op de zwarte lijst was beland ging hij ook college geven aan diverse universiteiten waar- onder Stanford University, Loyola Marymount University en Los Angeles University of Judaism. John Howard Lawson overleed op 14 augustus 1977 in San Fran- cisco. Zijn nooit gepubliceerde autobiografie kun je vinden in de biblio- theek van de Southern Illinois University in Carbondale, Illinois.

Jack R. Fischel schrijft in zijn artikel Reds and Radicals in Holly- wood, een bespreking van het boek Radical Hollywood: “Radical Hollywood heeft zijn verdiensten wegens het feit dat het boek de invloed van links op films geeft, vanaf de stomme film tot de films van na WO II. De twee auteurs, Paul Buhle en Dave Wagner, onder- john howard lawson 409 zochten hoeveel scenaristen van Hollywoods meest succesvolle films lid waren van de communistische partij, of sympatiek stonden tegenover de linkse politiek in het algemeen. Ze spitsten hun onder- zoek toe op de 19 die door het HUAC als ‘onvriendelijke getuigen’ werden beschouwd en laten ons toch weten dat 15 ervan Joden waren. Gezien de grote aanwezigheid van Joden in Hollywood con- cludeerden de antisemieten, net zoals sommigen in de katholieke kerk, de Hearst-pers, en het HUAC, dat de filmindustrie een vei- lige haven was voor die Joden die de Amerikaanse ‘waarden’ wilden ondermijnen. Alhoewel de meeste Amerikaanse Joden de radicale standpunten van links schuwden, en alleen een minderheid binnen de communistische partij zich uitte als Joods, bestond bij politiek rechts en dan vooral bij de bewonderaars van Hitler in de VS, de overtuiging dat er een verband was tussen Jood zijn en radicaal. Het verhaal van de Hollywood Ten is meermaals verteld, maar wat over het hoofd wordt gezien is de vraag of zij die lid waren van de communistische partij wel invloed hadden op de films die uit Hollywood kwamen. Kwam hun politieke overtuiging wel tot uiting in hetgeen ze schreven? Waren deze auteurs een bedreiging voor de American way of life? Buhle en Wagner stellen dat de communisti- sche leiders en intellectuelen Hollywood-films zagen als escapisme uit de bourgeois cultuur, met als consequentie dat ze nooit echt een poging hebben gedaan om de inhoud van films te manipuleren. Kenneth Lloyd Billingsley, de auteur van Hollywood Party he e ft een andere kijk op wat de communistische auteurs in Hollywood zoal probeerden en verdenkt hen ervan de lijn van Moskou te bewandelen. Billingsley die schrijft voor conservatieve magazines, argumenteert dat radicale scenaristen, zoals John Howard Lawson, nooit probeerden een totaal pro-communistische film te schrijven, omdat die toch zou worden gecensureerd door het meer conserva- tieve studiomanagement. Lawsons regel was dat je moest proberen om vijf minuten onopvallende communistische propaganda te inte- greren in ieder script dat je schreef en wel het liefst in de duurste en moeilijkste passage van de film, met de bestbetaalde acteurs of actrices, zodat het te veel zou kosten om ze te cutten en opnieuw op te nemen. Dus, als iemand zoals Gary Cooper enkele zinnen uitsprak die de studiobazen onacceptabel vonden, zou het te duur 410 duister verleden deel i worden om de scène opnieuw te doen. De communistische scena- risten werden door de partij ook niet aangemoedigd om enig ini- tiatief te nemen. Een voorbeeld: auteurs die graag een psychologi- sche benadering in hun verhaal stopten, werden door de partijtop teruggefloten, omdat zulke verhalen suggereerden dat de ziekte niet in het sociale systeem zat, maar in de mens zelf. Voor Billingsley is het klaar als een klontje dat de communistische scenaristen misschien wel erg creatieve schrijvers waren, maar dat hun talent ondergeschikt was aan de partijdictaten. De opdracht van de par- tijtop was ook het blokkeren van het anti-communisme in films. Er werden tekstanalisten gerekruteerd door de partij, die dan de inko- mende scenario’s moesten beoordelen en hierdoor in staat waren anti-communistische scenario’s te weigeren. Er zouden bewijzen zijn van deze praktijken en hoewel er genoeg bekend was over de wreedheden die Stalin had uitgehaald en uithaalde, waren er maar enkele films die de Russische leider in zijn hemd zetten. Ook na WO II werden in Hollywood heel wat films geproduceerd die de wreedheden van Hitler en het nazisme aan de kaak stelden, maar geen enkele over Stalin. Het ontbreken van films die kritisch waren voor de Sovjet-Unie kan volgens Billingsley worden toegeschreven aan de invloed van de Hollywood-communisten, die eerder focus- ten op Hitler en zijn bende dan op de slachtoffers van de Goelag, zelfs gedurende de Koude Oorlog. Maar volgens mij overschat Bil- lingsley een beetje de invloed van de communisten bij het bepalen van het onderwerp van een film. Bij nader inzien stel je vast dat zowel de mogols van Hollywood als zij die het rode bloed wel kon- den drinken, meer invloed hadden dan de zogenaamde communis- tische scenaristen. Het aantal films over de nazi’s mag waarschijn- lijk worden toegeschreven aan het feit dat Amerika net een oorlog met het Derde Rijk achter de rug had en toen het publiek kennis kreeg van de vreselijke gruwelijkheden door de nazi’s bedreven, die culmineerden in de Holocaust, kregen ze alle informatie hierover. Als men de Hollywood-producties van die tijd bekijkt, merkt men dat de films over het naziregime een begin kenden op het ogenblik dat Amerika zich ging mengen in WO II. In de periode die ligt tussen het aan de macht komen van Hitler in 1933 tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hielden john howard lawson 411 de Hollywood-mogols zich ver af van films die de vervolging van de Joden als onderwerp hadden. Ze vreesden waarschijnlijk met de vinger te worden gewezen door de isolationisten, of was het hun eigen vrees dat er te veel naar hun eigen Jood-zijn kon worden verwe- zen? Hollywood deed gewoon niet aan verwijzingen naar Duitsland en Joden en dat gold ook voor de linkse Joden en zeker na het pact tussen Hitler en Stalin (dat liep van augus- tus 1939 tot juni 1941). Voor Ame- rika’s intrede in de oorlog werden er slechts twee films geproduceerd die de dreiging van het nazisme en een verwijzing naar de Jodenvervolging als onderwerp hadden: Confessions of a Nazi Spy (1939) en Chaplins The Great Dictator (1940). Tussen 1941 en 1945 waren de VS en de SU bondgenoten, en de Roosevelt-administratie vroeg Hollywood om pro-Sovjetfilms te maken. Het uitbrengen van de controversiële pro-stalinisme films Mission to Moscow (1943) en North Star (1943) had weinig of niets te maken met de inspanningen van de communisten om het Sovjet- regime te bewieroken, maar eerder met de wens van de president om goodwill tegenover de Russische bondgenoot te kweken. Daarna produceerde Hollywood een hele rist films die het naziregime aan- vielen. Eens WO II voorbij, vraagt de partij de Amerikaanse com- munisten om hun samenwerking met de kapitalistische krachten te verbreken en opnieuw de objectieven van de klassenstrijd en de revolutie te prediken. Billingsley ziet deze directieven van Moskou (1945) als het eigenlijke begin van de Koude Oorlog, bijna een jaar voor de IJzeren Gordijn-toespraak van Winston Churchill in Fulton (Missouri) in maart 1946. Het naleven van de nieuwe partijlijn door de Hollywood-communisten blijft een controversiële episode in het verhaal van de Koude Oorlog. Het grote aantal naoorlogse Holly- woodfilms die onderwerpen als antisemitisme, racisme en ongelijk- 412 duister verleden deel i heid in de Amerikaanse samenleving tot onderwerp hadden, waren geschreven door linksen. En ja hoor, het Amerikaanse Congres beval een onderzoek om de communistische invloeden in de filmindustrie te onderzoeken. Het HUAC kreeg nu de opdracht de communisten aan de tand te voelen, terwijl ze voordien op nazi-jacht waren. Dat ze op tegenstand zouden botsen lag voor de hand en de weigering van de Hollywood Ten om hun politieke bindingen bekend te maken, maakte hen tot helden van de Hollywood Left en slachtoffers van een comité dat bestond uit rechtse fanatiekelin- gen en antisemieten, die het voornemen hadden de ‘onvriendelijke getuigen’ te beroven van hun grondwettelijke rechten. Anderen in Hollywood zagen communisten zoals John Henry Lawson en Herbert Biberman als Sovjetagenten, die eropuit waren om de lijn van Moskou te promoten in hun films. Het werd wel een moeilijke zaak, want de objectieven van de partij lagen erg dicht bij die van de politieke liberalen. Over racisme bijvoorbeeld was de partijlijn sinds 1930 erg duidelijk. En dan komt de zaak Linda Brown roet in ’t eten gooien. Het zwarte meisje daagt in 1951 de Board of Edu- cation voor de rechtbank. Linda’s vader en 13 anderen proberen hun kinderen in een ‘witte school’ te laten inschrijven en als die weigert stappen ze dus naar de rechtbank. Op 17 mei 1954 win- nen ze hun zaak en wordt de rassenscheiding opgeheven. Deze zaak is meteen een voorbode van het Civil Rights Movement. Dit gevecht tegen discriminatie vanwege ras werd gesteund door de communisten en de liberalen. Het leven van de radicaal linkse sce- naristen werd er heel wat gemakkelijker door, dat wel. Hadden ze al hun best gedaan om African-Americans in hun scenario’s te inte- greren en hen een betere plaats in de gemeenschap toebedeeld, in films als Huckleberry Finn (1939), Casablanca (1942) en In This Our Live (1942) lagen de zwarten ver af van de bijgelovige krullenbol, de dienstmeid, de komische dief of de schuifelende en luie Stepin Fetchit. Stepin Fetchit was het pseudoniem van de zwarte Amerikaanse filmacteur Lincoln Theodore Monroe Andrew Perry, de eerste zwarte acteur die op de filmcredits voorkwam en miljonair in dol- lars werd. Hij speelde rollen die gezien werden als negatieve stereo- john howard lawson 413 types, maar gezien met de ogen van vandaag kan zijn rol als ‘meest luie man van de wereld’ worden uitgelegd als racistisch, maar ook als subversief.

Herbert Bibermans film Salt of the Earth (1953) over een mijnsta- king in New Mexico had ook feministische bedoelingen en werd door de rechtsen bestempeld als communistische propaganda. Ver- geten we echter niet dat deze thema’s het volgende decennium alle- daags werden voor liberale filmmakers. De meeste boeken delen hun visie op de ‘onvriendelijke negen- tien getuigen’ die worden beschouwd als helden, terwijl zij die namen noemden en beschouwd werden als ‘vriendelijke getuigen’ de slechten zijn in het drama van de ‘heksenjacht’ van het McCarthy- tijdperk. De auteurs zijn het echter niet eens wat betreft de belang- rijkheid van de Hollywoodse communisten. Buhle en Wagner schrijven dat de persoonlijke en politieke overtuiging van de linkse filmmakers weinig invloed had op de Amerikaanse ‘waarden’, maar wel duidelijk impact had op de gouden jaren van de Amerikaanse film. Sommige van de meest populaire films, zoals The Maltese Falcon en Lassie Come Home werden geschreven door Hollywood- communisten, en zij leverden ook heel wat films noirs af. Boven- dien waren er ook films die meer waren dan gewoon entertainment, films die de toeschouwers waarheden over moraal, gerechtigheid en ongerechtigheid voorschotelden. Billingsley argumenteert dat de communistische scenaristen erin geslaagd zijn zichzelf als martelaren voor te stellen door te wei- geren de vragen van het HUAC te beantwoorden, maar er tegelij- kertijd in slaagden de gruweldaden van het Sovjetsysteem te ver- zwijgen. De auteur stelt vast dat geen enkele film gewag maakt van de Oekraïense hongersnood, de Moskouse rechtszaken, de grote zuiveringen van Zhdanov (de grote vriend van Stalin) die een einde moesten maken aan avant-gardistische en moderne kunstvormen ten voordele van het sociaal-realisme, en de Hongaarse opstand tegen de Russen van 1956. De reden was volgens Billingsley dat de schrijvers deze zaken liever niet aan de kaak stelden, want dat het publiek wel eens zou kunnen denken dat het HUAC gelijk had en dat het de mythe van de slachtoffers van de blacklist wel eens zou 414 duister verleden deel i kunnen aantasten. Conclusie: wat de inhoud van de films betreft won de partij.

Noot

Verklaring van John Howard Lawson Een hele week heeft dit comité een illegaal en onwelvoeglijk proces gevoerd tegen Ameri- kaanse burgers, die door het comité werden uitgezocht om publiekelijk aan de schandpaal genageld en vals beschuldigd te worden. Ik ben hier niet om mezelf te verdedigen, of om te antwoorden op het samenraapsel van valse beschuldigingen die mij worden aangesmeerd, ik geloof dat advocaten de aangebrachte beschuldigingen eerder mild als ‘van horen zeg- gen bewijzen’ bestempelen. Voor het Amerikaanse publiek heeft dit een kortere naam: vuiligheid. Rationele mensen argumenteren niet tegen vuiligheid. Ik voel me net iemand die werd overgoten met stapels vuil en ondertussen wordt gevraagd om op te staan en te spreken terwijl er nog meer vuil over me wordt uitgestrooid. Neen, je argumenteert niet met vuil. Maar je tracht wel uit te vinden waar het vandaan komt. En je wil deze duivelse zondvloed tegenhouden vooraleer het jou – en anderen – hele- maal begraaft. De onmiddellijke bron is duidelijk. De zogenaamde ‘bewijzen’ komen van een stoet verklikkers, neuroten, publiciteit zoekende clowns, Gestapo-agenten, betaalde informanten en enkele onwetende en bange artiesten uit Hollywood. Ik ga niet discussië- ren over deze meinedige getuigenissen. Laat die mensen maar leven met hun geweten, met de wetenschap dat ze de meest heilige principes van dit land hebben geschonden. Wij zijn niet belangrijk. Ik ben niet belangrijk. Het is zonneklaar dat de aanvallen van het comité dat probeert mij persoonlijk en professioneel kapot te maken, me mijn middelen van bestaan af te nemen en wat nog waardevoller voor me is – mijn eer als Amerikaan – enkel dan betekenis krijgen wanneer ze de mogelijkheid bieden voor vernietiging van iedere burger die het comité hiervoor heeft geselecteerd. Ik wil niet praten over de smerige verkrachting van de grondwet van de Verenigde Staten, en in het bijzonder van het eerste en vijfde amendement, die hier plaatsheeft. De bewij- zen zijn zo overweldigend dat ze zelfs geen gedetailleerde uitleg vergen. De Un-American Activities Committee staat hier terecht in de rechtbank van de publieke opinie. Ik wil hier spreken als schrijver en als burger… Mijn politieke overtuiging is bekend. Mijn diepe geloof in film als een populaire kunst- vorm is ook bekend. Ik steek geen ideeën in films. Ik onderteken nooit een contract om een scenario te schrijven als ik niet weet dat de film dienstig is aan de democratie en in het belang van het Amerikaanse volk. Ik wil niet toestaan dat ook maar enige zelfbenoemde dictator, ambitieuze politieker, gedachten-controlerende Gestapo, mij kan opdragen te schrijven of te denken wat hij of zij wil, en dat geldt dus ook voor deze vorm van censuur die dit Un-American Committee me probeert op te leggen. Mijn vrijheid tot schrijven en denken wat ik wil is niet te koop (…). Ik wil hier spreken als schrijver en als burger… Veel films die ik heb geschreven zijn gezien en goedgekeurd door miljoenen Amerikanen. Een dagvaarding voor mij is een dagvaarding voor al diegenen die van deze films genoten en hen herkenden als een eerlijke weergave van ons leven als Amerikaan. Dus is het duidelijk dat mijn integriteit als schrijver integraal deel uitmaakt van mijn inte- griteit als burger. Als burger ben ik hier niet alleen, ik ben niet alleen een van de negen- john howard lawson 415

tien die hier zijn gedaagd. Ik ben gedwongen om hier op te treden als vertegenwoordiger van honderddertig miljoen Amerikanen, want de onwettelijkheid van dit comité heeft me verbonden met iedere burger. Als ik word veroordeeld dan is er niemand in dit land nog veilig. Je kunt een boer op zijn veld, een houthakker in het woud, een werkman aan zijn machine, een dokter in zijn praktijk, je kunt hen allen hun mogelijkheid tot levensonder- houd afnemen en hun eer als Amerikaan. Laat niemand denken dat deze verklaring ijdel en gedachteloos is. Dit is de koers die het Un-American Activities Committee heeft uitgezet. Miljoenen Amerikanen die tot op heden onbekend zijn met hetgeen er hen misschien te wachten staat zullen dan onder- vinden dat de waarschuwing die ik vandaag uitsprak dan waarheid is geworden. Geen Amerikaan is veilig voor het comité als het niet tegengehouden wordt in deze onwettelijke onderneming. Zoals de meeste Amerikanen wil ik geen inmenging wat betreft mijn bewustzijn en geloof. Zoals de meeste Amerikanen sta ik erop dat ik mijn land kan dienen op die wijze die nuttig en effectief is. Zoals de meeste Amerikanen is mijn loyaliteit met de VS en mijn trots over haar tradities de richtlijn van mijn leven. Zoals de meeste Amerikanen geloof ik dat je niemand kan dwingen om zijn mening luidop te zeggen, ga je hier tegenin dan kun je worden gebrandmerkt als verrader, en dat is de meest verachtelijke misdaad waarvan eender welke man of vrouw kan worden beschuldigd. Ik ben ervan overtuigd dat juist deze overtuiging ertoe heeft geleid dat ik voor dit ille- gale hof ben geroepen. Deze overtuiging is wat het zogenaamde Un-American Activities Committee wil uitroeien, zodat ze een goed bestuur kan ondermijnen en een dictatoriaal beleid in de plaats kan zetten. (…) J. Parnell Thomas is een onbeduidende politieker die hogere machten dient. Deze machten willen het fascisme introduceren in ons land. Zij weten dat de enige manier om het Amerikaanse volk over te halen om hun rechten en vrijheden op te geven, erin bestaat hen een ingebeeld gevaar voor te schotelen zodat er angst ontstaat en ze makkelijker repressieve wetten zullen aanvaarden die zogezegd voor hun bescherming bedoeld zijn. … Vandaag kijken we tegen een ernstige crisis in de besluitvorming van onze nationale poli- tiek aan. Het enige wat tot een oplossing kan leiden is vrije gedachtewisseling. Amerika- nen moeten de feiten voorgelegd krijgen. Het enige complot tegen de Amerikaanse vrij- heid is het complot om feiten achter te houden. Ik word met modder overgoten omdat ik een Amerikaan ben die meningen verkondigt waar het House Un-American Activities Committee niet van houdt. Maar mijn meningen zijn niet belangrijk in deze zaak. Wat wel belangrijk is, is mijn recht op mijn eigen opinie. De logica van het comité is duidelijk: Lawsons opinie moet onderwerp zijn van censuur; de filmindustrie maakt films voor het Amerikaanse volk, dus moet de geest van het volk worden gecensureerd en gecontroleerd. Waarom? (…) Waar zijn ze bang voor? Ze zijn bang voor het Amerikaanse volk. Ze willen mij niet muilbanden, ze willen de publieke opinie muilbanden. Ze willen de luide stem van de democratie muilbanden omdat ze samenzweren tegen the American way of life. Ze willen de levensstandaard verlagen, een economie van armoede introduceren, de rechten van de werkman afnemen, zwarten, Joden en andere minderheden aanvallen en ons in een desastreuze oorlog meesleuren. De strijd tussen de controle van onze gedachten en de vrijheid van mening is de strijd tus- sen een inhalige onvaderlandse minderheid die het volk haat en vreest. Ik wil als aanvullend en integraal deel van deze verklaring een voordracht toevoegen die ik hield op de Conference on Thought Control in the United States in Hollywood op 9 en 13 juli. Deze tekst beschrijft de historische achtergrond van de bedreigende situatie die we vandaag in de ogen kijken en toont dat ze een aanval op vrijheid van communicatie is, en ook wat ze altijd zal zijn: een aanval op het Amerikaanse volk. 416 duister verleden deel i

Het Amerikaanse volk weet hoe ze die aanval moet beantwoorden. Het zal zich verzetten, zoals het zich altijd heeft verzet, om haar geboorterecht te vrijwaren.

Bron: Congress, House Committee on Un-American Activities, Hearings Regarding the Communist Infiltration of the Motion Picture Industry, 80th Congress, 1st Session, Octo- ber 1947 (Washington: Government Printing Office, 1947); “A Statement by John Howard Lawson”. Albert Maltz

Albert Maltz werd geboren op 28 oktober 1908 in Brooklyn, New York, als zoon van Oost-Europese Joodse immigranten. Zijn vader, die begon als loopjongen in een kruideniersbedrijf, had het tot aan- nemer en bouwheer gebracht. Toen Victor Navasky bezig was met zijn boek Naming Names (1982) – wel eens het definitieve boek over de zwarte lijst genoemd – interviewde hij Albert Maltz en die verklaarde toen: “Toen ik nog filosofie studeerde aan de Columbia University was ik al bezig met rassendiscriminatie, en als ik het me goed herinner was mijn eerste poging tot het schrijven van een tekst er eentje over lynchen. Nadat ik was opgenomen in het eerbare genootschap Phi Beta Kappa ging ik voor twee jaar naar de Yale School of Drama. Toen ik die verliet was ik al erg radicaal geworden en was begonnen met het lezen van New Masses. Ik las ook de marxistische klassieken. En nog steeds ben ik ervan overtuigd dat ze de nobelste idealen zijn ooit door een mens geschreven. Het feit dat de Sovjet-Unie ze tegenwoordig zo slecht in praktijk brengt doet er niet toe. Waar anders in poli- tieke geschriften vind je denkers die zeggen dat we een eind moeten maken aan elke vorm van menselijke uitbuiting, lage lonen, uitbui- ting van vrouwen door mannen, uitbuiting van gekleurde mensen door blanke mensen, koloniale uitbuiting door imperialistische lan- den. En Marx sprak over het feit dat socialisme het koninkrijk van vrijheid zou zijn, waar de mens zichzelf kan zijn op een manier die je nooit hebt gezien. Deze literatuur inspireerde me. Toen ik in 1935 lid werd van de communistische partij was ik ervan overtuigd dat de toekomst van de mensheid hier lag. Zeer zeker waren de miljoe- nen die lid werden in de hele wereld niet uit op persoonlijk gewin. Er viel niets te winnen met een lidmaatschap, het vroeg alleen nogal wat van je tijd en dat ten koste van boeken die je wilde lezen of films die je wilde zien. Maar er was het geloof dat je samenwerkte met andere mensen om een betere wereld te scheppen.” 418 duister verleden deel i

Huwelijk

Aan de Yale Drama School studeerde hij bij George Pierce Baker, die ooit les had gegeven aan Eugene O’Neill, Sidney Howard en Thomas Wolfe. Maltz werd ook beïnvloed door zijn medestudent George Sklar, wiens radicale politieke lijn die van Maltz alleen maar versterkte. In het begin schreef Maltz in samenwerking met Sklar het stuk Merry Go Round (1932), maar hier eindigde ook hun samenwerking. Nog datzelfde jaar werd het door action-crime specialist Edward L. Cahn verfilmd als Afraid to Talk. Dit verhaal over corrupte poli- tici die tot moord en afperserij komen wanneer een jongen onge- wild getuige is dat ze omkoopgeld aannemen, paste duidelijk in zijn straatje. Zijn eerste solostuk Peace on Earth (1933) schreef hij voor de linkse Theatre Union, het werd erg goed ontvangen. Bij de Thea- ter Union ontmoette hij Margaret Larkin, die hij in 1937 trouwde. Het huwelijk hield stand tot in 1964 en er sproten twee kinderen uit voort. Vervolgens ging hij samenwerken met het Group Theatre waar- voor hij The Black Pit schreef, een verhaal over het wel en wee van mijnwerkers in West Virginia. Maar zoals het veel dichters, essayisten en toneelschrijvers ver- gaat, je bestaat pas als je proza gaat schrijven. Ook Maltz vestigde zijn reputatie met zijn verhalen en romans. Zijn verhaal Man on a Road verscheen in 1935 in New Masses, het kreeg een vervolg toen er naar aanleiding van dit verhaal door de regering een commissie werd ingesteld die onderzoek moest doen naar de gevolgen van sili- cose bij mijnwerkers. Ook The Way Things Are en Seasons of Cele- bration hielden een protest in. De laatste vertelt over een stervende man in een lijmkit in de Bowery, een verpauperde buurt met alco- holisten en daklozen in New York. Maltz is op zijn best wanneer zijn politieke sympathieën aanwe- zig zijn maar het verhaal niet remmen. In verhalen zoals Man on the Road en The Happiest Man on Earth is er een zwijgende, onder- liggende toon van woede tegen onrechtvaardigheid en dat maakt albert maltz 419 het protest eens zo sterk. Deze ‘happiest man on earth’ kreeg de O. Henry Memorial Award als beste novelle in 1938.

Eendimensionaal

Wanneer hij echter openlijk het dialectisch materialisme gaat belij- den, verdwijnen de personages, de plot en zelfs het gevoel totaal. Dat is zeker het geval voor zijn eerste roman The Underground Stream, die focust op de strijd tussen arbeiders in de auto-industrie in Detroit die zich willen verenigen in een vakbond, en het fascistisch management dat zulks tot elke prijs wil tegenhouden; ze deinzen er zelfs niet voor terug een gangster in te huren om de stakingsleider te vermoorden. De personages worden eendimensionaal en worden enkel gebruikt om ideeën te verkondigen. Maltz ziet zich in zijn volgende vier romans geconfronteerd met dit dilemma, maar met The Cross and the Arrow levert hij een roman af die perfect in evenwicht is. Eigenlijk was deze roman geschreven als antwoord op de theorieën van Robert Vansittart, een Britse diplomaat die stelde dat het Duitse volk als geheel verslaafd was aan oorlog, dat deze aangeboren oorlogszuchtigheid niet kon worden tegengegaan door culturele vernieuwing en dat de Duitsers dus moesten worden uitgeroeid. In de roman volgen we fabrieksar- beider Willi Wegler, die hoewel hij is gedecoreerd met het Duitse kruis van verdienste, zich tegen zijn land keert. Hij schiet bran- dende pijlen af bij fabrieken om zo de Amerikaanse bommenwer- pers ernaartoe te leiden. Maltz probeerde – en hij slaagde er ook in – een beeld te schilde- ren van de Duitsers in het Derde Rijk dat afweek van de algemene opinie. Hij sprak zich uit tegen het ongenuanceerde denken. Maar zelfs zijn best verkochte verhalen en romans brachten niet genoeg op om zijn gezin te kunnen onderhouden en dus verhuisde Maltz naar Hollywood. Warner Brothers nam hem in dienst als schrijver, wat inhield dat hij voor een vast loon meewerkte aan sce- nario’s. Zo werkte hij mee aan Casablanca (1942) zonder dat je ech- ter ergens zijn naam zult terugvinden. Met This Gun for Hire, naar een roman van Graham Greene, staat hij voor het eerst op de

Merk de verschillende schikking van de hoofdrolspelers.

Veronica Lake 422 duister verleden deel i begintitels, samen met W.R. Burnett. Deze dramatische film noir met Alan Ladd en Veronica Lake wordt een overweldigend succes. Vervolgens werkt hij aan enkele (semi-)documentaires. Eerst is er Moscow Strikes Back (Razgrom nemetskikh voysk pod Moskvoy) in 1942, waarvoor hij de Engelse tekst schrijft en met als onderwerp de nederlaag van de Duitse troepen voor Moskou. De film krijgt een Oscar voor beste documentaire.

Potemkin

Seeds of Freedom (1943) is een verwerking door Maltz van het klas- sieke meesterwerk Potemkin (Bronenosets Potyomkin – 1925) van Sergei M. Eisenstein (Sergej Mikhailovitz Eisenstein). Het gaat om beelden uit Potemkin gedubd door Amerikaanse acteurs, gecombi- neerd met nieuwe beelden, om alzo de moedige weerstand van de Russische (lees Odessa) guerrilla tegen de Duitsers in 1940 voor het voetlicht te brengen en tegelijk het licht te laten schijnen op de situ- atie van 1905 toen de inwoners van Odessa revolteerden tegen de tsaar zoals verteld in Potemkin. De film krijgt een Oscar voor beste documentaire. Er is ook Destination Tokyo (1943) over Ame- rikaanse spionnen die aan land worden gezet om het eerste bombar- dement op Tokio voor te bereiden. Deze meer dan twee uur durende film geeft wel een te lange uitweiding over de bemanning van de duikboot waar kapitein van is en waarin John Garfield de Japanse staat als politiestaat brandmerkt. Je voelt het al: een erg goed gemaakte propagandafilm. In 1944 ontstaat de Motion Picture Alliance for the Preserva- tion of American Ideals (MPAPAI), een organisatie waarin alle con- servatieven die in de filmindustrie werken zich verenigen. In hun statuten staat dat ze de filmindustrie, en het land tout court, wil- albert maltz 423 len beschermen tegen fascistische en communistische infiltratie. De bedoeling was een aantal bekende mensen te groeperen die dan onder ede als ‘friendly witnesses’ zouden getuigen over de zogezegde communistische infiltratie in de filmindustrie. Het grootste deel van de ‘friendly witnesses’ waren leden. Prominente leden waren: Ward Bond, Charles Coburn, Gary Cooper, Cecil B. DeMille, , Irene Dunne, Victor Fleming, Clark Gable, Hedda Hopper, Adolphe Menjou, Ayn Rand, Ronald Reagan, Ginger Rogers, Nor- man Taurog, Robert Taylor, Barbara Stanwyck, King Vidor en John Wayne.

Staking

Omstreeks de tijd dat het bondgenootschap tussen de SU en de VS ophoudt te bestaan, wordt er gestaakt in Hollywood. De twee gebeurtenissen hebben met elkaar niets te maken, maar de decor- bouwers en -ontwerpers zijn het beu om voor een hongerloon te werken. De staking loopt uit op Hollywood Black Friday (5 okto- ber 1945). Op die dag mondde de staking van zes maanden uit in een bloedige rel aan de poorten van Warner Brothers in Burbank, Californië. Stakers en werkwilligen gingen elkaar te lijf met kettin- gen, hamers, ijzeren staven, knuppels en traangas. De stakers waren leden van de bij links aanleunende Conference of Studio Unions. Deze Conference was een internationale vakbond die onder de koe- pel van de United Brotherhood of Carpenters and Joiners werkte. Daarin waren timmerlieden, schilders, cartoonisten en handarbei- ders die werkten voor de studios in Hollywood verenigd. Dan gebeurt het onverwachte: voor het eerst sinds 1928 krijgen de republikeinen de macht in het Congress. De MPAPAI inviteert het HUAC naar Tinseltown om de rode infiltratie te onderzoeken. Het toneel voor de inquisitie is gezet. Maar voorlopig is er nog geen vuiltje aan de lucht. In 1945 schrijft Maltz The Pride of the Marines, eveneens in samenwerking met Del- mer Daves naar een boek van Roger Butterfield: een nieuw vehikel voor John Garfield die gestalte geeft aan de held van de marine Al Schmid die blind terugkomt en zich moet aanpassen aan het bur- 424 duister verleden deel i gerleven. The House I Live In (1945) is een 11 minuten durende clip met Frank Sinatra die een bende straatboefjes de les leest omdat zij een jongen in elkaar willen rammen vanwege zijn religie, en vervol- gens uitbarst in de titelsong. Het verhaal is van Maltz. De film krijgt een special Oscar voor het onderwerp van tolerantie. Ook in 1945 werkt hij met zeven anderen mee aan het scenario van Mildred Pierce, gelukkig zo cynisch dat het geen pathetisch drama wordt, en het is niet alleen Joan Crawford die daarvoor zorgt maar ook de basisro- man van James M. Cain. Cloack and Dagger (1946) is een film van Fritz Lang naar een verhaal van Corey Ford en Alastair MacBain, geadapteerd door Boris Ingster en John Larkin en vervolgens door Ring Lard- ner jr. en Albert Maltz tot scenario verwerkt. Verhaal: de oorlog nadert zijn einde, maar de Amerikaanse inlich- tingendienst krijgt bericht dat Duitsland zou bezig zijn met een atoombom. Gary Cooper speelt de hoofdrol. The Red House (1947), een mysterieuze thriller boven de mid- delmaat van Delmer Daves die ook meeschrijft aan het scenario – Maltz wordt nergens vermeld – heeft Edward G. Robinson als hoofdpersonage. albert maltz 425

Oscarwinnende zwart-witfotografie

Als Jules Dassin in 1948 het verhaal van Malvin Wald – die er een Oscar- nominatie voor in de wacht sleept – The Naked City aanpakt, vraagt hij Maltz als medescenarist. Dit misdaad- drama met film noir-allure wordt door heel wat critici de grond ingeboord omdat het een zogenaamd te docu- mentair beeld geeft van de zinderende straten van New York in de zomer van 1947 en er te weinig verhaal in zit; ze vergeten daarbij echter niet de schitte- rende Oscarwinnende zwart-witfoto- grafie te vermelden. Enkele jaren later wordt de film in het rijtje van de film noir cultfilms opgenomen. De film is baanbrekend om diverse redenen. Hij werd, zoals gezegd, opgenomen in de straten van New York, en op sommige ogenblik- ken zie je omstaanders verbijsterd naar de camera kijken. Het meest interessante facet van de film is het bijeenbrengen van hetgeen we voor het gemak ‘middle Americans’ zullen noemen. Tot dan toe waren de etnische minderheden door Hollywood meestal gepor- tretteerd als boeven of als stereotypes bedoeld om op de lachspieren te werken. De helden zijn geïmmigreerde politieagenten en het slachtoffer is een Pools meisje dat haar naam veranderde in ‘Dexter’ toen ze aankwam in de VS. De personen die onder verdenking staan zijn WASP (White Anglo-Saxon Protestant) types. Op een bepaald moment verwijst de Ierse agent naar een verdachte als ‘clean cut, all American boy’. Nog even vermelden dat Dassin, die Amerika ontvlucht nadat hij op de zwarte lijst belandt, later meer bekendheid zal krijgen met zijn Europese films Never on Sunday (1960) met zijn toekomstige bruid Melina Mercouri, en Topkapi (1964) met Peter Ustinov. Maar voor de echte filmkenners zal hij altijd worden herinnerd als de maker van de zwart-wit thriller Du Rififi chez les hommes (1955) over een perfect geplande inbraak die uiteraard door menselijke 426 duister verleden deel i fouten verkeerd afloopt. Het feit dat Dassin toentertijd haast geen woord Frans sprak, bleek hem niet te hinderen om de roman van Auguste Le Breton tot een filmisch meesterwerk om te zetten.

Ben je deze week naar de bioscoop geweest?

Op 26 oktober 1947 neemt de 25-jarige de microfoon van een kust-tot-kust radiostation in handen om er het programma ‘Hollywood Fights Back!’ te presenteren. Maar zingen doet ze niet, nee, ze vraagt aan de Amerikanen: ‘Ben je deze week naar de bioscoop geweest? Ga je misschien van- avond of morgen? Kijk eens rond in je kamer. Liggen daar misschien enkele dagbladen op de grond? Enkele weekbladen op het bijzettafel- tje? Heb je een gevulde boekenkast? Je hebt altijd het recht gehad om te lezen en te zien wat je wilde. Maar nu ziet het ernaar uit dat het iet of wat gecompliceerder wordt. De voorbije week in Washington, heeft het House Committee on Un-American Activities de filmindustrie onder de loep genomen. Ik, ik ben nooit lid geweest van een politieke organisatie. Ik volg echter deze ondervragingen op de voet en ik hou er niet van. Er staan hier een hele rist sterren klaar om het woord te nemen. Ik en zij zitten in de showbusiness, dat wel. Maar we zijn ook Amerikaanse burgers. Het is pijnlijk als iemand zegt dat we geen goede acteurs zijn; het doet pijn, maar dat kunnen we wel hebben. Het is echter iets anders als ze zeggen dat we geen goede Amerikanen zijn! Dat nemen wij hen kwalijk!’ Garland is boos omdat in de naderende storm de liedjesschrij- ver E.Y. Harburg van de Wizard of Oz (1939) ook onder vuur wordt genomen door het comité. J. Edgar Hoover is zijn aanval op La-La- Land begonnen onder de codenaam COMPIC (Communist Infil- tration-Motion Picture Industry). En dan breekt de hel los. Toen in september 1947 het House of Un-American Activities Committee 41 mensen die in Hollywood werkten ondervroegen – zij werkten vrijwillig mee en werden later bekend als ‘friendly witnesses’ – noemden die wat namen van men- sen waar ze van dachten dat ze linkse ideeën hadden. Albert Maltz was daar natuurlijk bij en samen met negen anderen ging hij deel albert maltz 427 uitmaken van de Hollywood Ten. Tijdens de verdere onderzoeken van het HUAC verschijnt bij de uitgever Little Brown de roman The Journey of Simon McKeever, geschreven helemaal in de stijl van de on-the-road movies. Het boek vertelt de avonturen van een 73-jarige man die ontsnapt uit het ouderlingengesticht. Maltz werd in 1950 – na heel wat beroep te hebben aangetekend – uiteindelijk veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, een boete van 1000 $ en belandde op de blacklist. Eenmaal zijn straf uitgezeten volgt hij vele anderen richting Mexico, waar hij blijft tot in 1962. Howard Fast zal later schrijven: ‘Hij had een klein huisje in de omgeving van San Angel en woonde daar samen met zijn familie… De gevangenis had een veel grotere indruk op hem nagelaten dan op mij. Hij was een heel gevoelig mens… Ik voelde een grote genegenheid voor hem en mijn hart brak toen ik zijn gelatenheid en misère zag.’ Daar schreef Maltz A Long Day in a Short Life – vertaald als ‘Tussen gisteren en morgen’ – een aangrijpende gevangenisroman gebaseerd op zijn negen maanden in de gevangenis van Washing- ton D.C. Het is een oproep tot menselijke betrokkenheid en solida- riteit als de basis voor echte democratie.

Front

Toen Maltz vroeg aan auteur en produ- cent Michael Blankfort – die later voor- zitter van de Writers Guild of America West zou worden – om voor hem als front op te treden voor de film Broken Arrow ging deze daar gewillig op in. Maltz werkte de roman Blood Brother van Elliot Arnold om tot scenario voor Delmer Daves. en Jeff Chandler vertolkten de hoofdrol- len. Maltz’ scenario won de 1951 Wri- ters Guild Of America Award voor Best Written American Western, maar 428 duister verleden deel i

Michael Blankforts naam stond wel op de aftiteling. In 1991 werd de naam weer vervangen door Maltz. In 1953 is er The Robe die de cinemageschiedenis ingaat als eer- ste film in cinemascope. Basis is de roman van Lloyd C. Douglas uit 1942. Richard Burton en Jean Simmons zijn de sterren, Maltz en Philip Dunne schrijven het scenario, maar Maltz vind je pas jaren later op de aftiteling. In 1955 nemen ze in Oost-Duitsland de film Hotelboy Ed Martin op, het is een remake van Afraid to Talk (1932) naar het toneelstuk Merry Go Round. In Oost-Duitsland werden veel auteurs die in Amerika op de blacklist stonden gepubliceerd, Maltz en Ring Lardner jr. waren daar twee van. Wanneer James Cagney in 1957 Short Cut to Hell regisseert, is dat een remake van This Gun for Hire (1942) en wordt het scenario van Maltz wel gebruikt, maar ook daar zal later zijn naam opnieuw worden toegevoegd aan de aftiteling. Toen Frank Sinatra aankondigde dat hij de blacklist wou breken door Albert Maltz te engageren voor The Execution of Private Slo- vik, een film die hij wou maken gebaseerd op het boek van William Bradford Huie, ging er een storm van protest over hem heen. (Het boek zou later (1974) een tv-film worden met Martin Sheen.) Sinatra wilde dit vooral doen om Maltz te helpen, maar ook omdat het over soldaat Slovik ging, de enige soldaat die in 1945 door het leger was terechtgesteld wegens desertie. Het liep zelfs bijna uit op een hand- gemeen met John Wayne, toen die hem een ‘Commie’ noemde bij een ontmoeting op straat. Maar wat Sinatra het meest pijn deed was de kritiek die hij kreeg in de pers. Daarin werd zelfs gesuggereerd dat zijn vriend John F. Kennedy ook een eind wilde maken aan de blacklist. Sinatra legde daarop een verklaring af: “Ik wil com- mentaar geven op de aanvallen op senator John Kennedy – die uit zekere hoek komen – en die hem koppelen aan mijn beslissing om een zekere scenarist aan te werven. Dit is je politieke tegenstrever onder de gordel proberen te raken… Ik maak films. Ik vraag geen advies aan senator Kennedy over wie ik zal inhuren. Senator Ken- nedy vraagt mij ook niet voor wie hij moet stemmen in de senaat.” Sinatra had het moment natuurlijk slecht gekozen, want Ken- nedy wilde niet in één adem genoemd worden met iemand van de albert maltz 429

Hollywood Ten. Hij zou zich niet lang daarna kandidaat stellen voor het presidentschap en hij was bang dat het hem kon schaden. Enkele dagen later nam Sinatra advertentieruimte in de kran- ten: ‘Met het oog op de reacties van mijn familie, vrienden en het Amerikaanse publiek heb ik mijn advocaten opgedragen om een overeenkomst te sluiten met Albert Maltz. Uit mijn gesprekken met Maltz kon ik opmaken dat hij een positieve, pro-Amerikaanse benadering van het verhaal heeft, maar het Amerikaanse publiek heeft aangegeven dat het inhuren van Maltz hen het meest stoort en ik wil de mening van de meerderheid respecteren.’

Eerste barsten

De blacklist van mensen in de amusementswereld vertoonde zijn eerste barsten op televisie en dan voornamelijk bij CBS. In 1957 huurde Alfred Hitchcock de op de zwarte lijst voorkomende Nor- man Lloyd in als medeproducent voor zijn serie Alfred Hitchcock Presents, dat toen aan zijn derde seizoen bezig was. Op 30 november 1958 zond CBS live de musical Wonderful Town uit naar het toneel- stuk My Sister Eileen van Joseph A. Fields en Jerome Chodorov (blacklisted), dat op zijn beurt gebaseerd was op een verzameling korte verhalen van de toenmalige communiste Ruth McKenney (blacklisted). Leonard Bernstein1 stond in voor de muziek. Een jaar later stond actrice Betty Hutton erop dat Jerry Fielding (blacklisted) voor de muziek zorgde voor haar nieuwe serie op CBS-televisie. De eerste echte doorbraak volgt op 20 januari 1960 wanneer regisseur Otto Preminger aankondigt dat Dal- ton Trumbo het scenario zal schrijven voor Exodus, naar de roman van Leon Uris. De film was nog niet in de zalen toen Universal Pictures aankondigde dat Trumbo op de begintitels van Spartacus naar de roman van Howard 430 duister verleden deel i

Fast zou staan, een beslissing waar Kirk Douglas blijkbaar op had aangedrongen. Toen Spartacus op 6 oktober in première ging, was dit de eerste film waarop Trumbo’s naam voorkwam sinds Emer- gency Wedding (1950). De blacklist behoorde nu duidelijk tot het verleden, maar de gevolgen zijn tot op heden nog altijd zichtbaar. De roman A Tale of One January (1967) werd gepubliceerd in Engeland en verscheen nooit in Amerika. Het is de kroniek van twee vrouwen die ontsnappen uit Auschwitz. Maltz focust vooral op de vrouw die haar eigen ik opnieuw ontdekt. In die tijd schreef Maltz onder het pseudoniem John B. Sherry de westernroman Pistolero’s Progress en schreef ook het scena- rio (eveneens als John B. Sherry en samen met Robert Emmett Ginna) voor de film die ernaar werd gemaakt, The Last Challenge met Glenn Ford en Angie Dickinson. Budd Boeticher leverde het verhaal en Maltz het scenario voor Two Mules for Sister Sara (1970), een film van Don Siegel met het charmante maar een beetje ongelooflijk paar Clint Eastwood en Shirley McLaine. Een jaar later volgde er een nieuwe samenwerking met Don Siegel en Clint Eastwood met The Beguiled naar de roman van Thomas Cullinan. Ook hier weer het pseudoniem John B. Sherry en een ander pseudoniem, Gri- mes Grice, voor Irene Kamp. In 1973 verschijnt Scalawag in een regie van Kirk Douglas die er zelf ook de hoofdrol in speelt. Maltz verplaatst het verhaal Schat- teneiland van Robert Louis Stevenson naar het wilde Westen en Mexico en komt nooit ofte nimmer dicht bij de zee, hierbij geholpen door Albert Sidney Fleischman (Sid Fleischman), zoon van een Russische Joodse immigrant die grote bekendheid geniet in de Amerikaanse kinderboekenwereld. De laatste film van Maltz/John B. Sherry is Hangup (1973) naar albert maltz 431 de roman Face of Night van Bernard Brunner, maar deze nonsense black-exploitation film is niet echt om over naar huis te schrijven. Albert Maltz stierf in Los Angeles op 26 april 1985. Zijn voortdu- rende interesse voor een geïdealiseerde visie op democratie verbindt zijn werk met dat van Ralph Waldo Emerson en Walt Whitman.

Noot

Red Channels: The Report of Communist Influence in Radio and Television was een anti- communistisch traktaat dat in de VS werd gepubliceerd toen de angst voor het ‘Rode Gevaar’ op zijn hoogtepunt was. Het blad Counterattack, dat behoorde tot de rechtse vleugel, publiceerde op 22 juni 1950 een bijlage met de namen van 151 acteurs, actrices, auteurs, muzikanten, radiojournalisten en anderen, in de context van zogenaamd com- munistische manipulatie van de amusementsindustrie. Sommige van de 151 waren reeds ontslagen wegens hun politieke overtuiging, hun geschiedenis, of enkel maar omdat ze konden worden geassocieerd met ‘subversieven’.

Samuel Ornitz

Als iemand de naam Samuel Ornitz kent is het waarschijnlijk omdat hij een van de Hollywood Ten was. Wat jammer is. Zijn reputatie als auteur hield ergens op in de jaren twintig van de vorige eeuw. En toch kunnen we Ornitz als een belangrijke lite- raire figuur beschouwen, wiens werk eigenlijk steeds verkrijgbaar zou moeten zijn, zodat iedereen die zich interesseert voor de evo- lutie van de Amerikaanse roman er toegang toe heeft. Samuel Badisch Ornitz werd geboren in New York City als zoon van Pools-Joodse immigranten. Hij groeide op in New Yorks Lower East Side, wat je in twee van zijn romans kunt terugvinden. Hij ging zich al op jonge leeftijd interesseren voor sociale aangelegenheden. Als knaap bezocht hij een religieuze school en volgde ook cursus in het Henry Street Settlement House. Dit was gesticht in 1893 door Lilian Wald (1867-1940), een van de meest invloedrijke en sociale hervormers van de 20e eeuw. Voor Lilian Wald was nooit iets te veel: hoewel ze geboren werd in een bemiddeld Joods gezin, kwam ze op haar 22ste naar Manhattan om er de cursussen van The New York School of Nursing te volgen.

Lower East Side

In 1893 dus, nadat ze met eigen ogen de armoede en ontbering had gezien bij de immigranten van de Lower East Side, stichtte ze haar 434 duister verleden deel i settlement. Ze ging in de buurt wonen en werken tussen de men- sen die het moeilijk hadden om rond te komen. Zij en haar colle- ga’s gaven gezondheidszorg aan huis met een glijdende prijsschaal. Daarbij zorgden ze ook voor sociale voorzieningen en onderwijs Engels, muziek en nog meer. Ornitz ging nu en dan naar het college terwijl hij ondertussen allerlei baantjes aannam, om vervolgens een carrière te zoeken in de sociale sector. Hij werd aangenomen door de Prison Association, die rechtskundig advies en hulp aan de armen bood. Hierdoor had hij vrije toegang tot het New Yorkse The Tombs Prison, waar hij met eigen ogen het resultaat van sociale verwaarlozing en misbruik kon zien. Later ging hij als assistent-superintendant werken voor de Society for the Prevention of Cruelty to Children. Ornitz begon aan zijn eerste toneelstuk The Sock en dat werd opgevoerd in 1918. Zijn volgende stuk Deficit werd opgevoerd door het People’s Playhouse in New York City in 1919.

Vergeten avant-garde

Geboren in 1890, vormt Ornitz de link tussen de Jiddisch sprekende in Amerika geboren Amerikaanse romanschrijvers zoals Anzia Yezierska en Abraham Cahan, die helemaal in de stijl van de heer- sende stroming schreven, en de durvende Joodse fictie-auteurs van de jaren 1930: Daniel Fuchs, Nathanael West en Henry Roth. Ornitz behoort tot een vergeten avant-garde beweging die de stream of consciousness-technieken al beoefende voor James Joyce met de publicatie in 1922 van Ulysses deze methode aan het grote publiek kenbaar maakte. Al in 1887 publiceerde Edouard Dujardin (1861-1949) een volledige stream of consciousness-roman Les Lau- riers sont coupés. Andere auteurs die deze methode gebruikten voor Joyce waren George Moore, Arthur Schnitzler, Romain Roland, Dorothy Richardson, May Sinclair en André Bely. In de VS was er James Oppenheim die een beetje in dezelfde richting werkte in zijn verhalencyclus Pay Envelope, die Sherwood Andersons Winesburg, Ohio voorafging. Waldo Frank gebruikte de techniek in zijn eerste roman The Unwelcome Man, gepubliceerd in samuel ornitz 435

1917. Het is erg waarschijnlijk dat onder de invloed van Frank de werken van Evelyn en Cyril Kay Scott, Jean Toomer, Elliot Paul en Ornitz de stream of consciousness kenmerken vertoonden. De pre-Joyce stream of consciousness-stijl was beïnvloed door de Franse impressionistische poëzie van de symbolisten en was veelal sober, doorspekt met ellipsen en behoorlijk gemakkelijk te volgen, wat duidelijk te merken is in Ornitz’ in 1923 verschenen Haunch, Paunch and Jowl (ook wel bekend als Allrightnik’s Row). Wordt de stream of consciousness-methode meestal geasso- cieerd met het complexe proza van Joyce en de kunst om de kunst- zienswijze van de meeste modernisten, dan moet gezegd dat Ornitz een moraliserende linkse jongen was die schreef over de problemen van de armen, politieke corruptie en ongelijkheid.

Politiek en sociaal

Ornitz werd door de leidende literatuurkenners ondergebracht bij de realisten en naturalisten van de eeuwwisseling zoals Upton Sin- clair, die hoopten dat hun werk zowel politiek en sociaal een invloed zou hebben. Uiteraard was Ornitz beïnvloed door mensen zoals Sinclair en Emile Zola, maar dat belette hem niet vooruitstrevende prozatechnieken te gebruiken. Haunch, Paunch and Jowl werd door sommigen gezien als een anonieme biografie van een cor- rupte Joodse rechter en verkocht behoorlijk, hoewel het verscheen bij een kleine Joodse uitgeverij die enkel Joodse literatuur uitgaf. In Haunch, Paunch and Jowl – waarvan bij verschijnen meer dan 100.000 exemplaren werden verkocht – schrijft Ornitz erg leven- dig over de NY Lower East Side rond 1910, en gaat onderwerpen als misdaad, politiek, religie en opvoedingsinstituten niet uit de weg. Hij is de voorloper van Michael Golds beter ontvangen Jews Without Money. In zijn tweede roman, A Yankee Passional (1927), schrijft Ornitz over het antagonisme van katholieken en protestanten. Hoofdfi- guur, Daniel Matthews, is een diepgelovige katholiek, die een religi- euze beweging opzet die op heel wat steun kan rekenen, maar dan in conflict komt met het Vaticaan, maar ook met de militante pro- 436 duister verleden deel i testanten, omdat hij als overtuigd pacifist gekant is tegen een deel- name aan WO I van de VS. Het draait erop uit dat hij wordt ver- moord door leden van een op de Ku-Klux-Klan lijkende organisatie, de American Guardians. In deze roman zie je duidelijk dat Ornitz joyceaanse invloeden had ondergaan; zijn werk was complexer en zelfs pretentieus geworden. Hij ging zelfs een strijd aan met Joyce in het bedenken van neologismen. Ook Nathanael West (Nathan von Wallenstein Weinstein – 1903-1940 – zoon van Duitstalige Joden uit Litouwen) speelde op zijn beurt leentjebuur bij Ornitz met A Cool Million (1934). De hel- den in hun beider romans zijn naïef, vroom, ze worden misbruikt en worden uiteindelijk martelaars en beiden hebben fascistische organisaties, bij West is dat de National Revolutionary Guard. Deze gelijkenissen zou je toevallig kunnen noemen, ware het niet dat het boek van West een klucht is en dat van Ornitz ernstig bedoeld is.

Hollywood

In 1929 leverde Ornitz zijn eer- ste stukje scenario af; hij schrijft een scène van vier minuten voor The Case of Lena Smith, een film van de in Wenen uit Joodse ouders geboren Jozef von Sternberg. Gedurende de jaren dertig en ook veertig van vorige eeuw leverde Ornitz een hele rist scenario’s af, soms naar een eigen verhaal, soms naar dat van een collega-auteur, meestal wel voor films die je beter kunt vergeten: Chinatown Nights (1929), The Sins of the Children (1930), Thirteen Women 1932( ), Hell’s Highway (1932), Men of America (1932), Secrets of the French Police (1932), The Great Jasper 1933( ), One Men’s Journey (1933), One samuel ornitz 437

Exiting Adventure (1934), het erg gesmaakte Imitation of Life (1934) naar de bestseller van Fannie Hurst en met Claudette Colbert in de hoofdrol, The Man Who Reclaimed His Head (1934) met Claude Rains, Mark of the Vampire (1935) van cultregisseur Tod Browning, Three Kids and a Queen (1935), de geslaagde mystery Fatal Lady (1936), Follow Your Heart (1936), Two Wise Maids (1937), A Doctor’s Diary (1937), The Hit Parade (1937) It Could Happen to You (1937) samen met Nathanael West wiens verhaal werd verfilmd, Portia on Trial (1937), King of the Newsboys (1938), Army Girl (1938), het door de kritiek goed ontvangen Little Orphan Annie (1938) naar een eigen verhaal gedistilleerd uit de strip met dezelfde naam, El milagro de la Calle Major (1939) een gedubde versie van Miracle on Main Street (1939), Three Faces West (1940) een avontuurlijk romantisch drama met John Wayne, They Live in Fear (1944), Circumstantial Evidence (1945) en tot slot China’s Little Devils (1945), een dramatische oorlogsfilm. 438 duister verleden deel i

Politiek beest

Gedurende die jaren was Ornitz hoofdzakelijk bezig met politiek. Hij zat samen met John Howard Lawson en Lester Cole in het bestuur van de Screenwriters Guild en diverse linkse acties konden op zijn steun rekenen. In 1934 bezocht hij samen met Theodore Dreiser (Dreiser werd geboren als twaalfde kind van een Duitse immigrant en een moeder uit een mennonieten-familie en werd katholiek gedoopt), John Dos Passos en andere links denkende auteurs, de sta- kende mijnwerkers in Harlan County, Kentucky, waaruit het rapport van het Dreiser-comité voortvloeide. Voor Ornitz resulteerde deze ervaring in het toneelstuk In New Kentucky, dat werd gepubliceerd in New Masses. Zoals de meeste Amerikaanse socialisten en com- munisten geloofde Ornitz dat Stalin goed was voor het communisme en hij geloofde vooral niet dat Stalin een antisemiet was. Toen hij later de waarheid ontdekte, was hij volgens getuigen razend kwaad. In 1951 verscheen zijn laatste boek Bride of the Sabbath, een onopvallende roman die dezelfde noten bespeelt als zijn vroegere werk, maar die desondanks een bestseller werd. Hoewel zijn werk eerder bij het melodrama kon worden ondergebracht, was Ornitz toch een gepassioneerde, prikkelende auteur. Samen met Waldo Frank, Jean Toomer, de Scotts, James Oppenheim en Elliot Paul zouden ze de geschiedenis van de 20e-eeuwse fictie moeten ingaan, en wanneer dat ooit gebeurt dan zal een fout in de literatuurge- schiedenis hersteld zijn.

Het is zover

In september 1947 klopte de deurwaarder aan zijn deur met het bevelschrift om te verschijnen voor het House of Un-American Activities Committee. Samen met 9 anderen die weigerden vragen te beantwoorden in verband met hun politieke voorkeuren werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf in Springfield Prison en een boete, en belandde op de blacklist. Nadat hij uit de gevangenis was ontslagen hield hij zich bezig met schrijven. Samuel Ornitz stierf aan kanker in het Motion Picture Country Home, Los Angeles op 10 maart 1957. Ring Lardner jr.

De vader van Ring Lardner jr., was Ring Lardner – pseudoniem voor Ringgold Wilmer Lardner (1885-1933), een Amerikaans colum- nist die de geschiedenis inging als de beste satiricus over sport, het huwelijk en het theater. Maar ook zijn romans – door sommigen dan weer verhalenbundels genoemd – werden stuk voor stuk best- sellers. Zijn eerste succes kreeg hij met You Know Me All, over een baseballspeler die zo dom is als het achtereind van een varken, wat vroeger in alle sportmiddens normaal was en in Amerika heden ten dage in vele gevallen nog steeds het geval is. Het was een bunde- ling van opeenvolgende columns in de Saturday Evening Post en het waren eigenlijk brieven van de ene baseballspeler aan de andere. Zijn bekendheid reikte zover dat hij 30 jaar na zijn dood als eerste sportauteur werd opgenomen in de Baseball Hall of Fame. Lardner was een intieme vriend van F. Scott Fitzgerald en andere auteurs van de Jazz Age, periode die eindigde met de Grote Depres- sie. Jonge mensen gebruikten jazz om te rebelleren tegen de tradi- ties van vorige generaties. Lardner was een van de mensen die Ernest Hemingway als vol- geling had: Ernest ondertekende de artikels die hij schreef voor de schoolkrant zeer dikwijls met Ring Lardner jr. In 1911 trouwde Lardner met Ellis Abbot. Ze kregen vier zonen, John, James, Ringgold Wilmer Lardner jr. en David.

Vier zonen

John schreef voor kranten, was sportcolumnist en publiceerde ook in magazines. James ging op eigen verzoek naar Spanje om verslag uit te brengen over de burgeroorlog aldaar. Toen het er voor de anti- nationalisten erg slecht uitzag en er haast geen nieuwe vrijwilligers werden aangevoerd, vroeg hij zich af wat hij daar deed. Hij liet zich

ring lardner jr. 441 daarom inlijven bij het Lincoln Bataljon (Upton Sinclair schreef hierover in !No Pasarán!) van de Internationale Brigades. Tijdens de laatste dagen van de deelname aan de strijd van het Lincoln Batal- jon sneuvelde hij. David werkte voor The New Yorker, schreef over van alles en nog wat en werd uitgezonden als oorlogscorrespondent naar Europa. Hij stapte in oktober 1944 op een landmijn dicht bij Aken, amper een maand nadat hij was aangekomen in het oorlogstheater. Ring jr. werd reporter voor de New York Daily Mirror nog voor hij Princeton universiteit had afgemaakt. In 1936 wordt hij lid van de communistische partij. De Spaanse burgeroorlog (17 juli 1936 – 1 april 1939) vindt in hem een verwoed propagandist voor de linker- zijde. Hij begint fondsen te werven voor de republikeinen en staat weldra ook bekend als organisator van antifascistische betogingen. Zijn verhuizing naar het westen leverde hem een baan op als publiciteitsagent voor filmproducent David O. Selznick. In die hoe- danigheid ontmoet hij ook zijn toekomstige vrouw, Silvia Schul- man, die ook voor Selznick werkt en met wie hij huwt in 1937; de echtscheiding volgt in1945; ze hebben twee kinderen, Peter en Ann. Regelmatig vraagt Selznick hem als scriptdokter en herschrijft of poetst hij scenario’s op. Hoewel zijn links ideeëngoed bekend was in Hollywood werd hij, en velen die zijn ideeën deelden, toch in dienst gehouden door de studiobazen.

Versierde Oscar

Zijn eerste werk als script- dokter – niet vermeld op de rolverdeling – is A Star is Born (1937), een herver- telling of lichte variatie op What Price Hollywood? (1932) naar een verhaal van Adela Rogers St. Johns en Louis Stevens. Het ver- haal dat regisseur William 442 duister verleden deel i

A. Wellman en Robert Carson ervan maken (die een Oscar versie- ren voor het beste ‘originele’ verhaal) wordt bewerkt door drie sce- naristen (ook genomineerd voor een Oscar), onder wie Dorothy Parker, en vijf mensen die het script oppoetsen, onder wie Ring jr. Het wordt een succes en Frederic March speelt de rol van zijn leven. Nog datzelfde jaar is er Nothing Sacred, opnieuw met Frederic March en met Carole Lombard; de regie is van William A. Well- man, het verhaal van James A. Street – waar weinig van overblijft. Ben Hecht schrijft het scenario, negen anderen sleutelen eraan, onder wie Lardner jr. Een nieuw success voor producent Selznick. The Kid From Kokomo (1939) van Warner Brothers heeft een ver- haal van Dalton Trumbo (Broadway Cavalier) als basis, dat wordt bewerkt door Richard Macauley en Jerry Wald, Lardner jr. is de niet vermelde scriptdokter. Ook in 1939 is er Meet Dr. Christian, een zoetsappig verhaaltje van een burgemeester die liever geld uitgeeft aan een autoweg dan aan een ziekenhuis en dan zijn dochtertje ziet verongelukken. Lardner jr. schrijft samen met Ian McLellan Hunter en Harvey Gates – die ook instond voor het originele verhaal – zijn eerste scenario. Ian McLellan Hunter, een goede vriend van Dalton Trumbo, bracht zichzelf later in moeilijkheden door William Wyler te bena- deren met een idee dat van Trumbo afkomstig was. Het was het ver- haal van een prinses die alle conventies overboord gooit en in haar eentje Rome intrekt en daar een journalist ontmoet. Paramount betaalde 50.000 dollar voor de eerste versie en huurde Hunter in om het te herschrijven. Het resultaat was, tot verbazing van Hunter en Trumbo, een mooie film, met Gregory Peck en de toen nog onbe- kende Audrey Hepburn in de hoofdrollen; voor Hepburn is het haar definitieve doorbraak. In 1953 kreeg Roman Holiday de Oscar voor beste scenario (Trumbo kreeg pas de erkenning hiervoor toen de blacklist werd opgeheven). Al snel na het aanvaarden van de Oscar werd Hunter eveneens op de blacklist geplaatst, nadat Martin Ber- keley en Robert Rossen voor het HUAC getuigden dat hij lid was van de communistische partij. ring lardner jr. 443

Bandwerk

Het is 1940 en Lardner jr. schrijft samen met Ian McLellan Hunter een vervolg op Meet Dr. Christian met The Courageous Dr. Chris- tian, over een dokter die een epidemie bestrijdt in de armenwijk van zijn stad en de hulp inroept van de rest van de stad. Een geënga- geerd werkstukje dat een beetje overdreven is, maar het doelpubliek komt in drommen kijken. Er wordt zelfs nog een vervolg gemaakt Melody For Three (1941) maar zonder Lardner jr.; het resultaat is een film die je elk jaar in parochiehuizen en soortgelijke te zien krijgt. In 1941 werkt Lardner samen met anderen om 30 Days Hath Sep- tember, een toneelstuk van Irving Gaumont en Jack Sobel, om te zetten naar het scenario van de komedie Thieves Fall Out.

In 1942 weigert Katherine Hepburn de grote baas van MGM, Louis B. Mayer (die gek is op het script van Woman of the Year en het graag wil verfilmen) te vertellen wie de eigenlijke auteurs zijn. Ze onthult de namen van het toen tamelijk onbekende tweetal, Ring Lardner jr. en Michael Kanin, pas nadat hij is akkoord gegaan met een som van 100.000 $ voor de twee. Hepburn vreesde dat Mayer, 444 duister verleden deel i indien hij dit had geweten, de twee met een veel kleiner bedrag zou hebben bedacht. Ring jr. en Michael Kanin krijgen de Oscar voor het originele scenario van Woman of the Year (1942), een film die knalt alleen al door de Katherine Hepburn-Spencer Tracy dialoog. Katherine doet het dan ook nog in het Engels, Frans, Grieks, Russisch, Duits en Spaans. Een door het publiek erg gewaardeerde romantische kome- die.

Socialisme?

In datzelfde jaar publiceert Fortune Magazine een opiniepeiling waaruit blijkt dat 40% van de Amerikanen tegen socialisme (in hun ogen communisme) is, dat 25% het steunen, terwijl 35% zegt dat ze een open geest hebben. Dus alles bij elkaar is er ongeveer 60% die de mogelijkheid ziet van een socialistisch Amerika. Andere polls bren- gen dan weer aan het licht dat de meeste Amerikanen de ‘oproer- kraaiers’ van de vakbonden steunen. In 1941 verscheen Ob tausend fallen de zevende roman van Hans Habe, het verhaal van zijn belevenissen in het Franse vreem- delingenlegioen. Habe was het pseudoniem voor de in Boedapest geboren Oostenrijk-Hongaarse Janos Békessy, zoon van Joodse ouders die zich tot het protestantisme bekeerden. In 1943 werd dat de film The Cross of Lorraine. Twee mensen distilleerden er een filmver- haal uit en vier mensen, onder wie Lardner jr. en Michael Kanin schreven aan het scenario. Jean-Pierre Aumont, Gene Kelly, Hume Cronyn en Peter Lorre gaven de personages een gezicht. Op de eindgeneriek van Marriage Is a Private Affair (1944) met Lana Turner vind je geen Lardner jr., noch op de aftiteling van de film noir van Otto Preminger Laura (1944), een verfil- Jean-Pierre Aumont ming van de roman van Vera Caspary, ring lardner jr. 445 hoewel hij voor de eerste scriptdokter was en voor de tweede even- eens het werk van drie scenaristen op punt stelde. Voor het drama Tomorrow, the World (1944) schrijft hij samen met Leopold Atlas het scenario, dit naar een toneelstuk van James Gow en Arnaud d’Usseau.

Pamflet tegen de oorlog

Het pamflet The Races of Mankind werd geschreven door Ruth Benedict, een culturele antropologe, en haar collega Gene (Regina) Weltfish. Het verscheen in 1943 en was speciaal gericht op de Ame- rikaanse troepen, geschreven in een eenvoudige taal en geïllustreerd met foto’s en tekeningen. Het was eigenlijk een pamflet tegen de oor- log met de bedoeling alle mensen te verenigen. De mensen van de wereld, zo stelden de auteurs, zijn één familie. Wij hebben allemaal evenveel tanden, evenveel maaltanden, evenveel kleine botten en spieren, zodat het bewijs is geleverd dat we allemaal afstammen van dezelfde voorvaderen, niettegenstaande sommige kleurverschillen, de vorm van ons hoofd, de structuur van ons haar. De rassen van de mensheid zijn wat de Bijbel zegt dat ze zijn – broeders. In hun lichaam is hun broederschap vastgelegd. De auteurs probeerden een wetenschappelijke verklaring te geven voor rassenverschillen, om hiermee te bewijzen dat alle rassen gelijk waren. Ze stelden dat welke ook onze gelaatstrekken waren of wat ook de vorm van ons hoofd, we een gelijke intelligentie hadden meegekregen en dat intel- ligentie meer te maken had met de omgeving waar je in opgroeide dan met je afkomst. Volgens hen scoorden zuidelijke blanken lager dan noordelijke zwarten in de IQ-test die door de Amerikaanse legerleiding werd afgenomen in de Eerste Wereldoorlog. De ver- schillen waren volgens de auteurs het gevolg van het verschil van inkomen, scholing, culturele omgeving en andere toevalligheden. Al met al was The Races of Mankind een belangrijk wetenschappe- lijk werk tegen rassenongelijkheid en raciale onderdrukking. Toen regisseur Robert Cannon Ring Lardner jr. sprak over zijn plannen om The Races of Mankind (1945) te verfilmen als anima- tiefilm, voelde deze zich direct aangesproken en samen met John 446 duister verleden deel i

Hubley en Phil Eastman schreef hij er een filmverhaal voor. De film werd Brotherhood of Man (1945) en werd geproduceerd door de United Auto Workers en de United Productions of America (UPA) – ook wel bekend als DE animatiestudio – en verdeeld door de The .

Huwelijk

In 1946 komt bij Warner Bro- thers Cloak and Dagger uit, een romantische, avontuur- lijke thriller van Fritz Lang, met Gary Cooper. Lardner werkt samen met zijn maatje Albert Maltz aan het scena- rio. Op 28 september 1946 her- trouwt hij met Frances Chaney, de weduwe van zijn broer David, zij brengt twee kinderen mee. Frances zal ook op de blacklist belan- den. Tussen 1952 en 1964 kreeg ze niets aangeboden en de hoofdrol die ze zou gaan spelen in Marty (1955) ging niet door. Ze krijgen samen nog een zoon, James. Otto Preminger was niet vergeten wat Lardner jr. voor hem had gedaan met Laura (1944) en vroeg hem in 1947 om de roman van Kathleen Winsor Forever Amber, die al door Jerome Cady omgezet was tot een filmverhaal, als scenario uit te werken; Lardner jr. werkte samen met Philip Dunne en het publiek kwam in drommen naar dit historisch drama kijken. Lardner jr. werkte op dat ogenblik voor 20th Century Fox tegen 2000 $ per week (huidige waarde ring lardner jr. 447

21.505 $), waarmee hij een van de bestbetaalde schrijvers in tinsel- land werd. Maar ironisch genoeg sloeg toen het noodlot toe, zijn carrière en leven werden in enkele maanden een nachtmerrie.

House Committee on Un-American Activities

Lardner moest op 30 oktober 1947 verschijnen voor het House Committee on Un-American activities met de negen anderen die samen bekend staan als de Hollywood Ten. Maar ook Larry Parks staat terecht (bekend als Oscargenomineerde hoofdrolvertolker in The Jolson Story), net zoals Waldo Salt – Salt schreef op latere leeftijd de scenario’s voor Midnight Cowboy (1969), Serpico (1973), The Day of the Locust (1975) en Coming Home (1978) en zette 2 van zijn 3 Oscarnominaties om in een beeldje –, ook Bertolt Brecht was van de partij samen met Richard Collins (die op 12 april 1951 maar liefst 26 namen noemde voor het HUAC en hierdoor terug aan het werk kon), daarnaast ook nog Gordon Kahn, Robert Rossen, Lewis Milestone en Irving Pichel. Lardner jr., net zoals zijn negen spitsbroeders, weigerde ook maar één enkele vraag te beantwoorden. Lardner weigerde te beves- tigen dat hij lid was van de communistische partij of zelfs lid was van de Screen Writers Guild. Toen de republikein John Parnell Tho- mas, een lid van het Amerikaans Congress sinds 1937, die eveneens zetelde in het HUAC, hem een vraag stelde in verband met het lid- maatschap van anderen, antwoordde Lardner jr.: ‘Ik kan deze vraag uiteraard beantwoorden, maar als ik dat doe zal ik mezelf morgen- ochtend haten.’ De uiterst rechtse J.P. Thomas was in het comité gekomen door- dat hij zijn afkeer had laten blijken voor het subsidiëren van het the- ater: ‘Ieder gesubsidieerd toneelstuk is pure communistische propa- ganda’, beweerde hij. Lardner verklaarde de volgende dag in de New York Herald Tri- bune zijn uitspraak: “I have always associated the words ‘I’ll hate myself in the morning’ with a situation in which a previously chaste woman is succumbing to the indecent blandishment of a scroundel 448 duister verleden deel i and very likely launching herself on the road to prostitution. That is the analogy I wished to suggest.” Na diverse malen hoger beroep te hebben aangetekend, net zoals de anderen, kreeg Lardner een jaar gevangenisstraf. Hij werd op de blacklist geplaatst, kreeg 1000 $ boete en werd ontslagen door 20th Century Fox. Intussen had hij wel het scenario geschreven voor de film Britannia Mews naar de roman van Margery Sharp, die werd geproduceerd door de Engelse tak van 20th Century Fox, een histo- risch drama van regisseur Jean Negulesco en met Dana Andrews en Maureen O’Hara.

Mexico! Hier ben ik!

Lardner en zijn vrouw besloten naar Mexico Stad te verhuizen. Daar kwamen hun vrienden Ian McLellan Hunter, Dalton Trumbo, Hugo Butler, Jean Rouverol en Albert Maltz zich bij hen vervoegen. Op de meeste zaterdagochtenden hield de groep samen met hun respectieve kinderen, een picknick en speelde baseball. Volgens niet langer geheime rapporten bespioneerde de FBI hen daar, de agen- ten schreven letterlijk dat deze picknicks communistische meetings waren. Nog anderen voegden zich bij hen, onder andere Martha Dodd en Frederick Vanderbilt Field. Scenarist Gordon Kahn had zich dan weer gevestigd in Cuer- navaca, een semitropisch stadje op enkele uren rijden van Mexico City. Toen hij daar ooit werd bezocht door Julian Zimet, die even- eens op de zwarte lijst stond, verdacht Kahn hem een spion te zijn van de Amerikaanse ambassade, omdat hij te lang had gewacht om hem te bezoeken. Kahn trok het niet erg lang in Mexico, hij werd door enkele gewetenloze zakenpartners bedrogen, wat eerder nor- maal was in Mexico, en keerde verbitterd terug naar de VS. Lardner jr. werkte de eerste jaren van zijn vrijwillige balling- schap aan zijn roman The Ecstacy of Owen Muir (1954). Hij was met opzoekingen voor dit boek begonnen toen hij zijn jaar gevangenisstraf wegens belediging van het Congress uitzat in het Federal Correctional Institution in Danbury, Connecticut. Zijn echtgenote, Frances Chaney, bezorgde hem de boeken die hij nodig ring lardner jr. 449 had, ze hadden allemaal te maken met de rooms-katholieke theo- logie, maar ze mocht ze niet zelf zenden, gevangenisvoorschriften stelden dat hij wel boeken rechtstreeks van een uitgever of een gere- puteerde boekhandel mocht ontvangen. Dit om te vermijden dat er woorden in de tekst werden aangeduid die de voorbereiding waren voor een ontsnappingsplan of een andere inbreuk op de regels. Maar zelfs die werden nagekeken door zijn baas: Lardner jr. had in de gevangenis een achturenbaan die erin bestond dat hij rapporten – over nieuw aangekomenen – die op dictafoon stonden uittypte, of brieven die in het klad werden aangeleverd door zijn burgerlijke oversten typte. Tijdens het overtypen corrigeerde hij de grammatica en ook dikwijls de formulering. Hierdoor kwam hij, in tegenstelling tot de anderen van de Hollywood Ten, die de standaard zestig dagen korting wegens goed gedrag kregen, nog veertien dagen vroeger vrij. Zijn baas was een devoot katholiek en toen Kerstmis naderde vroeg hij hem of hij de middernachtmis mocht bijwonen, hij zou die in zijn roman verwerken. Dat mocht, het ging zelfs verder, hij werd naar de geestelijk adviseur gezonden, omdat zijn baas dacht dat hij zich wilde bekeren, terwijl hij enkel opzoekingen deed om een erg kritisch standpunt in te nemen tegen de katholieke theologie. ‘Ik overtuigde hen ervan dat mijn bekering wel eens kon worden uitge- legd als een poging om een wit voetje te halen met een vervroegde vrijlating als gevolg.’ Zijn bekering werd dus uitgesteld tot de dag dat hij een vrij man was. Maar daar kwam niets van in huis.

Engeland en Robin Hood

In de jaren 1950 en 1951 werkte hij nog mee aan drie films zon- der echter op de credits te worden vermeld. In 1955 verhuisden Lardner jr. en Ian McLellan Hunter terug naar de VS en gingen in Manhattan wonen. Daar werd het tweetal benaderd door Hannah Weinstein, een journalist die op de blacklist stond en naar Londen was verhuisd. Hannah was de voormalige secretaris geweest van het linkse Citizen Committee of the Arts, Sciences and Professions en runde een tv-productiehuis in Engeland. Toen ze ontdekten dat Hannah The Adventures of Robin Hood voor hen had uitgekozen, 450 duister verleden deel i zagen ze onmiddellijk de mogelijkheden van het project in. De his- torische context leverde hen genoeg mogelijkheden om verborgen sociale kritiek op het Amerika van Eisenhower te leveren. De serie werd een groot succes. Hannah leurde met hun pilootscript en een samenvatting van de eerste episodes en verkocht het aan beide zij- den van de oceaan. Lardner schreef de meeste episodes onder de naam Oliver Skene. Acteur Richard Greene dankt zijn bekendheid aan zijn rol als Robin Hood, vanaf de eerste aflevering (26 sep- tember 1955) tot de 143ste (12 november 1960). Hannah Weinstein haalde er naast de Engelse scenaristen ook nog andere Amerikaanse auteurs bij, onder andere Adrian Scott, die net als de twee anderen een jaar in de gevangenis had gezeten en 1000 $ boete had betaald om vervolgens op de zwarte lijst te belanden, en Robert Lees, die als humorist bekend stond en heel wat voor Abbott en Costello had geschreven en eveneens op de blacklist belandde. In 1959 verwerkt hij samen met regisseur Pat Jackson de roman Our Virgin Island van Robb White tot het scenario voor de Britse productie Virgin Island, met acteurs als John Cassavetes, Sidney Poi- tier en . Een andere Britse productie is de half uur durende tv-serie The Four Just Men waarvoor hij ook scenario’s schrijft als Oliver Skene. In 1960 werkt hij mee aan de Italiaans-Amerikaanse co-productie van A Breath of Scandal, een - vehikel, maar het brengt brood op de plank.

De ban is gebroken

Toen Otto Preminger Dalton Trumbo inhuurde voor zijn productie van Exodus (1960) was dat het onofficiële einde van de blacklist, en toen Kirk Douglas hem daarop vroeg om het script te schrijven voor Spartacus, begonnen de auteurs die op de zwarte lijst stonden langzaam weer hun eigen naam te gebruiken. Zijn uitstekende werk aan The Car- dinal (1963), naar het boek van Henry Tom Tryon ring lardner jr. 451

Morton Robinson, dat hij samen met scenarist Robert Dozier voor Otto Preminger maakt, is een nieuw visitekaartje, hoewel hij nog steeds niet op de credits voorkomt. In 1965 werd Lardner jr. ingehuurd door producent Martin Ransohoff, die scriptschrijvers hoger inschatte dan de meeste Hol- lywoodproducenten, om het script ter schrijven van het drama The Cincinnati Kid naar een roman van Richard Jessup. Hij klaarde dit werk samen met Terry Southern, Oscargenomineerde1 en auteur van de wereldbestseller Candy (1958) (die hij samen met Mason Hoffenberg schreef). Het werd een succes bij het publiek en bij de critici en zowel regisseur Norman Jewison en hoofdacteur Steve McQueen kregen heel wat lof toegezwaaid. Het duurde nog vijf jaar om zijn comeback volledig te maken. Robert Altman huurde hem in om het scena- rio te schrijven voor M*A*S*H* (1970) naar het humoristische boek van Robert Hooker. Hij kreeg er een Oscar voor, ondanks het feit dat door de vele improvisaties waarvoor Alt- man bekend is, slechts weinig van de dialogen van Lardner jr. over was gebleven. De film zette ook Donald Sutherland en Elliott Gould voor altijd op de filmkaart. Maar zijn carrière werd nog steeds overschaduwd door de zwarte lijst en toen René Clément in 1971 zijn La maison sous les arbres draaide – naar de roman van Arthur Cavanaugh – was Lardner jr. wat blij dat hij als scriptdokter mocht optreden voor deze Frans-Italiaanse samenwerking met Faye Dunaway en Frank Langella. Na een herneming van zijn script van Woman of the Year uit 1942 voor een tv-film is er nog The Greatest (1977) 452 duister verleden deel i naar het boek van Muhammad Ali en Semi-Tough (1977) met Kris Kristofferson en Burt Reynolds, twee films waarvoor je je ouders niet optrommelt voor de première. Tussen 1972 en 1983 worden er 251 episodes gedraaid van de tv-serie M*A*S*H* en voor al deze episodes krijgt Ring Lardner jr. writing credits. Alan Alda, , Gary Burghoff, David Ogden Stiers en Jamie Farr worden namen die in ieders geheugen zijn gegrift. Ring Lardner jr. was de laatste van de Hollywood Ten die afscheid van de wereld nam. Op 85-jarige leeftijd, op 31 oktober 2000 (Halloween) overleed hij in New York City aan kanker. Zijn vrouw, Frances Chaney, en zijn vijf kinderen treurden om hem.

Noot

Voor zijn scenario van Dr. Strangelove (1964), dat hij samen met Stanley Kubrick en Peter George schreef. Alvah Cecil Bessie

Maybe! Maybe! Maybe if your aunt had a beard, she’d be your uncle.

Alvah Bessie, romancier, scenarist, vakbondslid en criticus werd geboren in New York City op 4 juni 1904. Zijn vader, Daniel N. Bessie, was een succesvol uitvinder, fabrikant en effectenmake- laar, maar als vader en echtgenoot was hij een mislukking. Bessie nagelde hem dikwijls aan de schandpaal in zijn fictie en non-fictie en gebruikte hem en alles waar hij voor stond om zijn eigen mening te ventileren. Bessie bezocht de hoog aangeschreven Dewitt Clinton High School in de Bronx om daarna te versassen naar het Columbia Col- lege, waar hij zijn eerste poëzie schreef. Eens afgestudeerd begon hij in 1924 te werken als bediende in een boekhandel en daar- naast was hij acteur bij de Provincetown Players en het Theatre Guild, maar ervan overtuigd dat hij nooit een groot acteur zou worden, verkocht hij zijn boeken, zowat duizend in getal, voor de totale som van 1000 $, en vertrok naar Parijs. Daar versierde hij een baan bij de Paris Times, een Engelstalige namiddagkrant met vertalingen van de belangrijkste artikels uit de Franse kranten. De baan, net als zijn verblijf trouwens, was van korte duur, maar zijn Frans was er wel enorm op vooruitgegaan. Thuis zette hij zich aan het vertalen van vijf titels van de Franse avant-gardeliteratuur, waaronder Les Chansons de Bilitis van de in Gent geboren Pierre Louys en Le jardin des supplices van Octave Mirbeau. Ondertussen was hij getrouwd en het paar kreeg twee zonen. Op een bepaald ogenblik waren ze naar Vermont gaan wonen en hadden een baan als huisbediende en dienstmeid bij een architect aangenomen, maar dat duurde slechts vier maanden, waarna ze een huis kochten en het op eigen houtje probeerden. 454 duister verleden deel i

Eindelijk gepubliceerd

Hij schreef enkele romans, maar scheurde ze aan flarden en startte opnieuw. In 1935 vond hij een uitgever voor zijn roman Dwell in the Wilderness. Het boek werd op goede tot zeer goede kritiek ont- haald. The Literary Digest schreef op 7 september 1935: “Dwell in the Wilderness has its moments lileky to alarm the reader of tender sen- sibilities. When Eben Morris married Amelia Miljard, his wife, on her wedding night, begged her God to forgive her. She was a good woman, and she bore her cross, uttering many pious reflections. Later, the family was to learn that Amelia’s goodness was mostly the stupidity of stubbornness, and their mother really was a crabbed old shrew who used religion to thwart her own husband and child- ren, if for no other reason than the satisfaction of having her own way.” Om te besluiten met: “There is a queer Calvinistic rigor in this exposé of the damage of Calvinism. But the novel must be seriously considered. Scene after scene is presented with loving fidelity and great vividness.” The Saturday Review schreef een week vroeger (31 augustus 1935): “Mr. Bessie’s novel chronicles the fortunes of a middle-class family in Michigan from 1876-1925. Both time and scene have special significance for the theme of the tale. For the parents are representatives of that sterile emotional moralism which, though it had healthy roots in New England, grew both impotent and hys- terical as successive generations moved across central New York, upper Ohio, and southern Michigan. The mother, Amelia, the most imposing figure in the book, unscrupulously uses the selfish sen- timentality and meaningless piety which this tradition offered its women, to destroy her husband’s vitality and to dominate the lives of her children. In the last endeavor she does not wholly succeed. The three boys, it is true, are more or less psychologically crippled, but her daughter, Martha escapes the miasma and, despite the sad futility of her final love affair, builds a rich and independent life.’ In hetzelfde artikel kun je lezen: “so, for once, it is not trite to say that here is a first novel which begs for a second”. Na het verschijnen hoefde hij geen lezingen meer te geven over biologie voor padvindersgroepen. Datzelfde jaar kwam er nog een alvah cecil bessie 455 subsidie – Guggenheim Fellowhsip – bovenop, zodat hij zich hele- maal aan zijn schrijverschap kon wijden. De jaarlijks terugkerende prijs voor het beste gepubliceerde korte verhaal, de O. Henry Award, ging in 1936 naar Bessies verhaal A Personal Issue, dat verscheen in Scribner’s Magazine. Het dagblad Brooklyn Daily Eagle zag wel wat in hem en tijdens de jaren 1936 en 1937 werd hij hun theaterrecensent.

Spaanse Burgeroorlog

Maar zijn engagement riep hem – misschien was het dat niet alleen, de Grote Depressie woedde nog steeds en de New Deal van Roosevelt moest zijn succes nog bewijzen – en hij trok met vele anderen naar Spanje om daar te gaan vechten in de Internationale Bri- gades. Bij zijn terugkeer schreef hij over zijn ervaringen Men in Battle, waarover Ernest Hemingway – die in 1940 de Pulitzer Prize kreeg voor For Whom the Bell Tolls – schreef dat het een van de beste oorlogsromans was op dat ogenblik. Het beste boek dat de Spaanse Burgeroorlog als onderwerp heeft is André Malraux’ L’Espoir (1937), Bessies boek is het tweede beste, het is een aanvulling. De roman van Malraux eindigt met de overwinning van de repu- blikeinen in Brihuega in maart 1937, Bessies persoonlijke verhaal van acht maanden in de Abraham Lincoln Brigade begint in febru- ari 1938 en eindigt zes maanden later wanneer het bataljon gedeci- meerd werd door de fascisten. Bessie maakte deze grote terugtocht mee en later ook het laatste wanhopige offensief aan de Ebro. Details tillen het boek op tot een menselijk en eerlijk verslag van wat hij beleefde. Hoe het de Amerikanen verging, terwijl de klanken van ‘There’s a long, long trail awinding’ nog nazinderden, wat ze 456 duister verleden deel i enkele dagen voordien nog hadden gezongen op Times Square. De dagen van verduisterde treinen, infanterieoefeningen en Spaanse les lagen nu achter hen en ze waren beland in een leger waar iedere officier een ‘kameraad’ was. Je moest zelf voor een geweer zorgen, bracht liefst nog enkele repen chocolade mee en je moest zelf een schuilplaats versieren. Alles kreeg andere namen, bijvoorbeeld de fijne sigaartjes die ze als rantsoen kregen en die je dadelijk aan het hoesten maakten, werden anti-tanks genoemd. Bessies eerste confrontatie met het Lincoln Bataljon was nadat ze zich uit Teruel hadden teruggetrokken. Ze gingen daar de strijd in met 500 man waarvan er 100 terugkeerden, ongewassen wrakken, zonder wapens, stil of bits, die uitgeput tegen een heuvelrug lagen. Een week later waren de rangen weer aangevuld en was iedereen bewapend met Russische geweren die nog dateerden uit de tsaren- tijd. ‘Je vuurde tot het geweer te warm was geworden, dan opende je de grendel, blies door de loop en liet het afkoelen. Met je hoofd op je uitgestrekte arm wachtte je, bevreesd om je hoofd opnieuw op te richten… en dan werd je plotseling wakker en begreep dat je was ingeslapen in de voorste linie…’ Afgezonderd bij een nachtelijke terugtocht besefte Bessie plot- seling dat hij doorheen een kamp rende dat was opgezet door de troepen van Franco. Hij was een van de vier, uit een detachement van zeventig, die over de Ebro raakte en opgelucht kon ademhalen. Ze beseften al vlug dat het leger van het volk te zwak was voor de Duitse en Italiaanse troepen waartegen ze vochten en dat ze de laat- sten waren van de internationale vrijwilligers. Bange Spaanse jon- gens vervingen geharde strijders, samen met deserteurs en zij die ooit waren afgekeurd. Een soldaat weende. ‘Ze vermoordden alle goede mannen,’ zei hij. ‘Ik heb mannen zien sterven die onherken- baar waren.’ Bessie had al vlug door dat een nederlaag niet veraf was en betreurde het soms dat hij zich niet tot zijn schrijven had beperkt, dacht herhaaldelijk aan zijn kinderen in Brooklyn, en deelde de hoop van de andere mannen dat de eenheid weldra ontbonden zou worden en gerepatrieerd. Maar in juli trok dit samenraapsel, deze moedeloze halfgetrainde bende, op in een spervuur van machine- alvah cecil bessie 457 geweren. Op een open berghelling boven Gandesa (Tarragona) ont- dekten ze wat heldenmoed in moderne oorlogvoering betekende: zonder de vijand ook maar te zien, nauwelijks een schot vurend, lagen ze bijna tien dagen op de piek, om zogezegd hun positie te houden, terwijl goed gericht artillerievuur man na man aan stuk- ken reet.

Oorlogsfilms

Terug naar huis en de dagelijkse beslommeringen. Na enkele carri- èremislukkingen – de oorlog laat niemand los – belandde Bessie in de filmwereld. Zijn kennismaking met de film begon met zijn toe- treden tot de groep van auteurs die voor Warner Bros werkten. Northern Pursuit (1943), een film van Raoul Walsh naar een verhaal van Leslie T. White, is het eerste werk dat hij daar moet opknappen. Samen met Frank Gruber – ook wel eens de koning van de pulp genoemd – en William Faulkner werkte Bessie aan het scenario dat een Canadese Mountie van Duitse afkomst laat infiltreren in een nazispionagenet. Errol Flyn – in een van zijn routine rollen die hij krijgt toegeschoven van Warner Bros waar hij onder contract ligt – neemt het op tegen de echte acteur Helmut Dantine. In 1944 werkt hij samen met regisseur Delmer Daves voor The Very Thought of You. Dit romantische drama naar het enige verfilmde verhaal van Lionel Wig- gam, trok een door tranen bewogen publiek dat de liefdeshistorie van Dennis Morgan en Eleanor Parker tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve wilde ondervinden. Raoul Walsh vraagt hem opnieuw voor Objec- tive Burma, ditmaal mag hij het originele verhaal leveren en staan

alvah cecil bessie 459

Ranald MacDougall en Lester Cole in voor het scenario. Met al zijn oorlogservaring schildert Bessie een harde wereld voor ons, waarin de Japanners de boosdoeners zijn. Deze hoofdzakelijk Engelse actie in Birma werd hier door de Amerikanen naar zich toegetrokken, alsof zij en zij alleen bezig waren de oorlog te winnen. De film werd een week na verschijnen in de UK van het scherm gehaald, na pro- testen van de veteranen en het Britse militaire establishment. Pas in 1952 kregen de Britten de film te zien en dan was er nog een veront- schuldiging aan toegevoegd. Ook hier weer Errol Flyn als ster- acteur. Ook de volgende film heeft de oorlog als achtergrond, het is de verfilming van de schitterende roman van Vicki Baum1 Hotel Berlin (1945) met een sublieme Helmut Dantine in de hoofdrol. 460 duister verleden deel i

Communistenjagers op pad

Aan zijn filmcarrière komt abrupt een einde in 1947, wanneer hij door het HUAC-comité wordt gedagvaard. Hij wilde niet beves- tigen noch ontkennen dat hij lid was geweest van de CPUSA en in 1950 wordt hij, samen met negen anderen, tot een gevangenis- straf veroordeeld en op de blacklist geplaatst. Na zijn ontslag uit de gevangenis werkte hij een tijdje bij de hungry i, een nachtclub in San Francisco, als licht- en geluidsman en soms praatte hij ook de zaak aan elkaar. San Francisco was een beetje de thuishaven gewor- den voor de rebellerende artiesten. In 1948 volgt het scenario – samen met S.K. Lauren en Gordon Kahn – voor Ruthless naar de roman Prelude to Night van Day- ton Stoddart, zonder dat zijn naam op het scherm verschijnt. Bes- sie zal pas in 1950 worden veroordeeld, maar de schrik om hem te engageren zit er reeds in. Regisseur Edgar G. Ulmer, koning van de B-films, stond aan het roer en maakte met dat ietsje meer geld dat hij kon besteden een redelijke film die je met een beetje goede wil tot de film noir kunt rekenen. Dan volgt Smart Woman (1948), de laatste film waarop zijn naam vermeld staat, naast die van twee andere scenaristen en twee leveranciers van het originele verhaal en eentje voor de adaptatie. Constance Bennett, die de hoofdrol op zich neemt, was al behoorlijk op haar retour, zodat ze het heft in eigen handen nam en deze film zelf produceerde. Het resultaat was erg goed. 1951 opende nieuwe horizonten voor Bessie toen hij zijn westernverhaal Passage West verkocht, weliswaar achter de façade van Nedrick Young; voor het scenario gebruikte hij de naam Lewis R. Foster. Pas in 1997 werd Bessie als de werkelijke auteur erkend door het Writers Guild.

Nogmaals Spanje

Het is 1969 en hij werkt mee als acteur en co-auteur van España otra vez (Spain Again). Daarin gaat een Amerikaanse man van middel- bare leeftijd terug naar het Spanje waar hij vocht in de burgeroorlog om er oude ‘kameraden’ terug te vinden en in de loop van zijn reis alvah cecil bessie 461 wordt hij verliefd op de dochter van een van zijn vrienden. Regis- seur Jaime Camino schreef zelf ook mee aan het scenario, naast hem ook Román Gubern. Het is niet helemaal een draak, maar zelfs op toeristisch niveau haalt de film het niet, want hij gaat voorbij aan alles wat mooi is in Barcelona. In 1974 verfilmt David Lowell Rich The Sex Symbol naar de roman van Bessie, het is een van de vele fictieve verhalen en films die denken de waarheid over Marylin Monroe te vertellen. Produ- centen ABC en Columbia Pictures Televison wijzen al in de richting van de televisie. Zelfs geen middelmaat. Bessie publiceerde in 1965 Inquistion in Eden, een boek over zijn ervaringen en aanvaringen met HUAC. De publicatie van Spain Again in 1975 was een kroniek van zijn ervaringen als co-auteur en acteur in de Spaanse film España otra vez. Een knieval voor Hollywood heeft er voor hem nooit in gezeten, daarvoor was hij te trots. Integendeel, hij vocht voor zijn ideeën tot aan zijn dood. Met een laag budget, door hemzelf bij elkaar geschraapt, stelde hij een van zijn twee zonen, Dan Bessie, die al zijn hele leven in de filmbusiness zat, in staat om de film Hard Tra- veling (1986) te maken, naar zijn roman Bread and a Stone (1941) – Mattheus 7:9: Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bid- den om brood, die hem een steen zal geven? Het is een krach- tige, botte, linkse roman spe- lend in de donkere tijden van de Grote Depressie, die het sociale systeem aan het kruis nagelt, omdat het een geval als dat van Ed Sloan mogelijk maakt. Sloan brengt het groot- ste deel van zijn armzalige en verwaarloosde jeugd door in heropvoedingsgestichten. Op zijn 31ste, na drie jaar in de lik, gaat hij ver van de stad wonen met het vaste voornemen op het rechte pad te blijven. Hij neemt een baan aan als land- 462 duister verleden deel i arbeider. Hij wordt verliefd en trouwt. Het noodlot slaat echter toe wanneer beiden werkloos worden. Ze verzuipen in de schulden en hij valt terug op wat hij van vroeger kent. Hij wordt gepakt en zelfs beschuldigd van moord. In een rechtszaal die zich vanaf het begin tegen hem keert, vecht Sloan voor zijn waardigheid en ook voor het respect en de genegenheid van zijn vrouw Nora. Een verhaal van liefde, wanhoop, tegenspoed en hoop. De producent en assistent-regisseur van Hard Traveling, Helen Garvey, zal in het jaar 2000, trouw aan haar principes, de docu- mentaire Rebels with a Cause pro- duceren, over de repressie in de jaren zestig van vorige eeuw zoals verteld door studenten van de SDS (Students for a Democratic Society), de grootste en meest invloedrijke studentenbeweging van de jaren zestig. De film kreeg de slogan mee: “It isn’t the rebels who cause the troubles of the World, it’s the troubles that cause the rebels.” Wijze woorden van Carl Oglesby (SDS).

Noot

1 In 1931 reisde Vicki Baum ter gelegenheid van de verfilming van Menschen im Hotel naar New York en Hollywood. In 1932 besloot zij definitief in Californië te gaan wonen – in 1933 werden ook haar boeken bij de grote boekverbranding op de stapel geworpen – en in 1938, nadat haar vaderland door nazi-Duitsland was geannexeerd en haar boe- ken daar verboden werden, werd zij Amerikaans burger en begon zij ook in het Engels te publiceren. Jack Warner wilde dat de film klaar was voor de Russen Wenen bereikten en daardoor zie je hier en daar wel wat haastwerk. Dat is het laatste werk dat Alvah Cecil Bessie officieel voor Hollywood zal maken. Lester Cole

Lester Cole, een communist die nooit van mening veranderde, die een loop- baan als scenarioschrijver zag verdwij- nen in een politieke mist toen hij een van de Hollywood Ten werd in de naoorlogse angst voor de rooien, stierf op 81-jarige leeftijd aan een hartaanval. Hij werd geboren als Lester Cohn in New York op 19 juni 1904 in een fami- lie van Poolse immigranten. Zijn vader was een marxist en afgevaardigde van de textielvakbond. Lester werd al als apart beschouwd toen hij op 14-jarige leeftijd het standpunt innam dat Amerika zich niet had hoeven te mengen in de Eerste Wereldoorlog, met het resultaat dat zijn leraar hem een landverrader noemde. Op zijn zestiende hield hij de school voor bekeken. Al op jonge leeftijd was hij gegrepen door de theatermicrobe en hij kon er zijn ouders van overtuigen dat ze ermee instemden dat hij naar de toneelschool zou gaan, alhoewel ze het als een waardeloze stap zonder toekomstperspectief beschouwden. Hij had al vlug een baan te pakken als toneelmeester, acteerde en begon ondertussen te schrij- ven. Zijn stap naar Holly- wood lag voor de hand. Zijn eerste bekende werk in Hollywood was als mede- scenarist van het hilarische If I Had a Million (1932) met sterren als Gary Cooper, 464 duister verleden deel i

Charles Laughton, George Raft, maar vooral W.C. Fields. Cole werkte er samen met maar liefst zeventien andere scenaristen. In 1933, het eerste jaar van het presidentschap van Franklin D. Roosevelt stichtte hij samen met acht andere scenaristen, onder wie John Howard Lawson en Samuel Ornitz (die later bij de Hollywood Ten zouden horen) de Screen Writers Guild (SWG), de eerste en meest radicale van de gilden in Hollywood. Andere leden waren Herbert Biberman, Alvah Bessie, Gordon Kahn, Albert Maltz, Ring Lardner jr., Waldo Salt, Richard Collins en Robert Rossen. Coles ideeën waren, zoals we weten, uiterst links en hij werd lid van de communistische partij in 1934. Hij was ook lid van de Hollywood Anti-Nazi League.

Werk genoeg

Tussen 1932 en 1938 verleende hij zijn medewerking aan 19 films. Voor enkele leverde hij én het verhaal én het scenario, voor andere schaafde hij de dialogen wat bij. In omgekeerde volgorde: Secrets of a Nurse (1938) (scenario), His Exciting Night (1938) (medewer- kend auteur – onvermeld), Sinners in Paradise (1938) (scenario), The Crime of Doctor Hallet (1938) (scenario/verhaal), Midnight Intru- der (1938) (scenario), The Jury’s Secret (1938) (verhaal en scenario), Some Blondes Are Dangerous (1937) (scenario naar de roman van W.R. Burnett), Behind the Mike (1937) (medewerkend auteur – niet vermeld), The Man in Blue (1937) (scenario), Affairs of Cappy Ricks (1937) (origineel scenario), The President’s Mystery (1936) (scena- rio), Follow Your Heart 1936), Hitch Hike Lady (1935) (scenario), Too Tough to Kill (1935), Dante’s Inferno (1935) (medewerking aan voorafgaande bewerking – niet vermeld), Under Pressure (1935), Nada más que una mujer (1934) (scenario), Charlie Chan in London (1934) (bijkomende dialoog – niet vermeld), Pursued (1934), Wild Gold (1934), Sleepers East (1934), Three on a Honeymoon (1934) (schrijver in loondienst – niet vermeld), Walls of Gold (1934) (schrij- ver), Charlie Chan’s Greatest Case (1933) (schrijver). Dat belette hem niet om een van de leidende figuren te zijn van de Screen Writers Guild, wat de studio’s hem niet in dank afnamen. lester cole 465

Nada más que una mujer

Later schreef hij over deze periode dat het leek alsof er toen al een soort blacklist bestond voor leden van de SWG die op hun strepen gingen staan. Cole die tot dan toe niet met zijn communistische ideeën te koop had gelopen, deed dat wel toen Hitler op 22 juni 1941 Unterneh- men Barbarossa beval en zijn troepen de Sovjet-Unie binnenvie- len. Was hij voordien, net als zijn communistische wapenbroeders, tegen inmenging van Amerika in deze ‘Europese’ oorlog geweest, nu moest en zou Amerika helpen. Het was dit standpunt dat hem in 1947 voor het comité bracht.

Veelgevraagde scenarist

Met zowel commercieel als kritisch bejubelde succesfilms op zijn cv – zoals daar zijn: het patriottische Objective Burma met Errol Flynn uit 1945 (naar een verhaal van Alvah Bessie), de film noir Blood on the Sun (1945) met James Cagney en het lichtvoetige drama The Romance of Rosy Ridge (1947) met Van Johnson en Janet Leigh – was hij een veelgevraagde scenarist. Toen Cole op 30 oktober 1947 voor het HCUA moest verschijnen sloot hij zich aan bij hen die zich beriepen op het eerste amende- ment en weigerde toe te geven dat er eventuele banden met de com- munistische partij bestonden, laat staan dat hij namen genoemd zou hebben. Cole publiceerde een verklaring van zijn politieke inzichten: “I

Janet Leigh lester cole 467 want to say at the outset that I am a loyal American, who upholds the Constitution of my country, who does not advocate force and violence, and who is not an agent of a foreign power... This Com- mittee is determined to sow fear of blacklists; to intimidate manage- ment, to destroy democratic guilds and unions by interference in their internal affairs, and through their destruction to bring chaos and strife to an industry which seeks only democratic methods with which to solve its own problems. This Committee is waging a cold war on democracy.” Vanaf Coles weigering om te getuigen tot aan zijn werkelijke opname in de gevangenis verliepen drie jaar. Hij en enkele anderen behaalden een kleine overwinning toen Metro-Goldwyn-Mayer, Columbia en Warner Bros de zaak aangespannen door de Holly- wood Ten verloren en een som van 107.000 dollar moesten betalen. Cole, net zoals de anderen beschuldigd van belediging van de rechtbank, moest uiteindelijk een jaar gevangenisstraf uitzitten en 1000 dollar boete betalen. Zijn onafgewerkte script over de Mexi- caanse revolutionair generaal Emiliano Zapata werd afgewerkt door zijn vriend John Steinbeck, die dat deed in opdracht van – die wel had gepraat en verklikt – en hoofdrolspeler . In 1950 was er nog Chain Lightning die al in de pipeline zat en waarvoor Cole het verhaal These Many Years als J. Edmond Prior leverde voor sterren als Humphrey Bogart en Eleanor Parker.

Eichmann

Nadat hij uit de gevangenis was ontsla- gen kon hij niet meer in Hollywood aan de bak, want niemand wilde iets te maken hebben met een geblackliste, meestal uit angst zelf voor een communist te worden aangemerkt. Hij nam aan wat hem werd aangeboden, en verdiende net genoeg om het hoofd boven water te houden. In 1961 schreef hij onder het pseudo- 468 duister verleden deel i

niem Lewis Copley Operation Eichmann voor de onafhankelijke producent en regisseur R.G. Springsteen, die voordien haast enkel commerciële westerns had gemaakt. Voor en na Eichmann schudde hij de ene na de andere aflevering van tv-series als , Rawhide en andere Bonanza’s uit de mouw. Amerika zat hem heel hoog en hij emigreerde naar Engeland in 1961. Toen de Duitse tv-zender Zweites Deutsches Fernsehen (ZDF) hem in 1965 vroeg om Onkelchens Traum van Fjodor Dostosjewski voor televisie te bewerken greep hij die kans met beide handen. Het werd een laaiend succes, Moviesreviews.TV gaf hem 9,8 en tien sterren. (De Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj Dostojewski, auteur van Misdaad en Straf en De Gebroeders Karamazov, was ooit ter dood veroordeeld vanwege zijn lidmaatschap van een revolutio- naire organisatie – een vonnis dat werd omgezet in 4 jaar strafkamp als strafsoldaat.) Toen hij hoorde dat enkele van zijn vrienden opnieuw aan de bak kwamen, weliswaar onder pseudoniem of met een frontman, keerde hij terug. Het is 1965 en hij schrijft als Gerald L.C. Copley lester cole 469

het scenario voor een van de meest populaire films van 1966 Born Free, naar het boek van Joy Adamson. Hij kan het financieel een tijdje uitzingen en schrijft ondertussen aan zijn auto- biografie Hollywood Red (1981) die hij beëindigt met de woorden van Friedrich Engels: “Until there is World socialism, man remains in a stage of his prehistory.” Hij werkt ook als filmrecensent voor The People’s World, zijn belangrijkste baan is echter docent scenarioschrijven aan de Universiteit van Calfornië, Berkeley. Een van zijn laatste buitenlandse reizen was naar Moskou, waar hij te gast was op het Sovjet Film Festival. Hij overlijdt aan een hart- aanval op 15 augustus 1985 in San Francisco.

Robert Adrian Scott

Adrian Scott werd geboren op 6 februari 1912 in een kleinburgerlijk Iers katholiek gezin. Hij werd bekend als schrijver voor diverse magazines en maand- bladen voor hij in de filmindustrie terechtkwam. Als scenarist werkte hij mee aan Keeping Company (1940), de western The Parson of Panamint (1941), We Go Fast (1941) en Mr. Lucky (1943), maar het was pas als producent dat hij zijn echte sporen naliet in Hollywood, vooral als medeschepper van het film noir genre. Ondertussen was hij getrouwd met (4 maart 1941) en gescheiden van (3 februari 1944) Isabelle Dorothy Scott.

Ellen Drew & Philip Terry in The Parson of Panamint

In het midden van de jaren 40 van vorige eeuw produceerde hij bij R.K.O. met regisseur Edward Dmytryk en scenarist John Paxton Murder, My Sweet (1944), een misdaadthriller gebaseerd op Farewell My Lovely van Raymond Chandler. Dick Powell speelde de rol van Philip Marlowe. Met hetzelfde team volgde Cornered (1945) en So Well Remem- bered (1947) naar een verhaal van James Hilton, die al wereldfaam genoot met zijn in 1933 verschenen Lost Horizon (voor de eer- robert adrian scott 473 ste maal verfilmd in 1937), waarvan miljoenen exemplaren over de toonbank gingen. Volgde de productie van Deadline at Dawn (1946) een film noir naar het boek van William Irish (Cornell Woolrich) met een scenario van Clifford Odets en in een regie van Harold Clurman. Maar het was vooral met de grimmige film noir Crossfire (1947), de eerste Hollywoodfilm die antisemitisme behandelde, dat hij scoorde. De film kreeg 5 Oscarnominaties: Robert Ryan beste acteur in bijrol, Gloria Grahame beste actrice in bijrol, Edward Dmytryk beste regisseur, John Paxton beste scenario. Scott en Dmytryk hadden de top bereikt. Het was meteen ook de laatste film die Scott produceerde. Samen met Dmytryk en acht anderen weigerde hij namen te noemen voor het House Committee on Un-American Actitivies in 1947.

De volgende getuigenverklaring werd genomen uit “Hearings Regarding the Communist Infiltration of the Motion Picture Industry”.

The next witness, Mr. Chairman, is Mr. Adrian Scott. The CHAIRMAN. Adrian Scott. Raise your right hand, please. You do solemnly swear the testimony you are about to give is the truth, the whole truth, and nothing but the truth, so help you God? Mr. SCOTT. I do. The CHAIRMAN. Sit down. Mr. Stripling.

Testimony of Adrian Scott

Mr. STRIPLING. Mr. Scott, will you state your full name and pre- sent address for the record, please? Mr. SCOTT. My name is Adrian Scott. My address is 603 North Beverly Drive, Beverly Hills, Calif. Mr. STRIPLING: When and where were you born? Mr. SCOTT. In New Jersey, on February 6, 1911. Mr. STRIPLING. What is your occupation? Mr. SCOTT. I am a producer. 474 duister verleden deel i

Mr. STRIPLING. How long have you been a producer? Mr. SCOTT. I believe it is a little over 2 years. Mr. STRIPLING. Are you here before the committee in response to a subpena [sic] served upon you? Mr. SCOTT. I am. Mr. STRIPLING. And in response to a telegram sent to you on October 11 by the chairman calling for your appearing on Octo- ber 29; is that right? Mr. SCOTT. Yes; that is right. Mr. STRIPLING. Do you have a statement, Mr. Scott? Mr. SCOTT. I do have a statement which I would like to read. I believe the statement is pertinent. It deals with Crossfire and anti-Semitism. The CHAIRMAN. Just a minute. We are trying to read the state- ment. Mr. SCOTT. Thank you. The CHAIRMAN. It is hard to read the statement and listen to you at the same time. (After a pause.) The CHAIRMAN. This may not be the worst statement we have received, but it is almost the worst. Mr. SCOTT. May I disagree with the chairman, please? The CHAIRMAN. Therefore, it is clearly out of order, not pertinent at all, hasn’t anything to do with the inquiry, and the Chair will rule that the statement not be read. Mr. Stripling. Mr. STRIPLING. Mr. Scott, are you a member of any guild, either the Screen Directors Guild or the Screen Writers Guild? Mr. SCOTT. I don’t think that is a proper question, Mr. Stripling. Mr. STRIPLING. Were you ever a member of the Screen Writers Guild? Mr. SCOTT. Mr. Stripling, I repeat, I don’t think that is a proper question. Mr. STRIPLING. Are you now or have you ever been a member of the Communist Party? Mr. SCOTT. May I answer the first question, Mr. Stripling? Mr. STRIPLING. You said it wasn’t a proper question. Mr. SCOTT. I will see if I can answer it properly. robert adrian scott 475

The CHAIRMAN. You said it wasn’t a proper question. Mr. SCOTT. I believe it is a question which invades my rights as a citizen. I do not believe it is proper for this committee to inquire into my personal relationships, my private relationships, my public relationships. The CHAIRMAN. Then you refuse to answer the question? Mr. SCOTT. The committee has no right to inquire into what I think, with whom I associate. Mr. STRIPLING. We are not inquiring into what you think, Mr. Scott. Mr. Scott, we would like to know whether you were ever a member of the Screen Writers Guild. Mr. SCOTT. I believe I have answered your question. Mr. STRIPLING. Mr. Chairman, I ask that you direct the witness to answer the question. The CHAIRMAN. The witness will have to answer the question. Mr. SCOTT. I beg your pardon? The CHAIRMAN. The witness must respond to the question by answering. Mr. SCOTT. I believe I have responded to the question, Mr. Chair- man. The CHAIRMAN. Do you decline to answer the question? Mr. SCOTT. I have answered it the way I would like to answer it. The CHAIRMAN. Were you ever a member? I don’t know from your answer whether you were or were not a member. Mr. SCOTT. My answer still stands. The CHAIRMAN. Are you a member? Mr. SCOTT. I believe I have answered the question. Would you like me to answer it in the way I did before? The CHAIRMAN. From your answer, I must be terribly dumb, but from your answer I can’t tell whether you are a member or not. Mr. SCOTT. Mr. Thomas, I don’t agree with you. I don’t think you are. I have answered the question the best way I can. The CHAIRMAN. Mr. Vail, can you tell whether he is a member or not? Mr. VAIL. No; I cannot. The CHAIRMAN. Mr. McDowell, can you tell? Mr. McDOWELL. No. 476 duister verleden deel i

The CHAIRMAN. I just can’t tell whether you are a member. Mr. SCOTT. I am very sorry. Mr. STRIPLING. Mr. Scott, could you tell the committee whether or not you are now or have ever been a member of the Commu- nist Party? Mr. SCOTT. Mr. Stripling, that question is designed to inquire into my personal and private life. I don’t think it is pertinent to this – I don’t think it is a proper question either. Mr. STRIPLING. Do you decline to answer the question, Mr. Dmy- tryk? Mr. SCOTT. Mr. Scott. Mr. STRIPLING. Mr. Scott. Mr. SCOTT. I believe that question also invades my rights as a citi- zen. I believe it also invades the first amendment. I believe that I could not engage in any conspiracy with you to invade the first amendment. The CHAIRMAN. Now, we can’t tell even from that answer whether you are a member of the Communist Party. Mr. STRIPLING. I repeat the question, Mr. Scott: Can you state whether or not you have ever been a member of the Communist Party? Mr. SCOTT. I repeat my answer, Mr. Stripling. The CHAIRMAN. All right, the witness is excused. (Witness excused.) The CHAIRMAN. The Chair would like to announce that by una- nimous vote of the subcommittee, the subcommittee recom- mends to the full committee that Adrian Scott be cited for con- tempt and that appropriate action be taken immediately.

Waldorf Statement

Het rechtstreeks gevolg hiervan was de vergadering van de grote heren in de filmindustrie in het Waldorf-Astoria hotel in New York City, waar ze besloten geen communisten of leden van enige andere groep die de omverwerping van de VS op het oog had in dienst te nemen. Dat werd het ‘Waldorf Statement’. robert adrian scott 477

In 1948 vroeg Scotts tweede vrouw, Anne Shirley, met wie hij in 1945 trouwde, de echtscheiding aan, vanwege zijn houding tegen- over het HUAC. Scott ging een jaartje naar de gevangenis, betaalde zijn boete van 1000 $ en kon lezen dat hij op de blacklist was geplaatst. Hij liet niet over zich heen lopen en dagvaardde R.K.O. voor foutief ontslag, maar dat werd in 1957 verworpen door het Supreme Court. Scott overleefde echter door onder pseudoniem te schrijven en werkte mee aan de televisieseries Lassie, The Adventures of Robin Hood, The Adventures of Sir Lancelot, Ironside en The Bold Ones. Het leek erop dat Joan Scott, geboren Joan LaCour, met wie hij in 1955 huwde, bekendheid zou verwerven als het meisje dat schreef als een man, men wist echter niet dat Robert het werk voor haar deed. Ze verruilden in 1961 de VS voor Londen, waar Scott ging werken voor de Britse afdeling van M.G.M. In 1968 gingen ze terug naar Amerika. Zijn laatste belangrijke werk als producent en auteur was The Great Man’s Whiskers dat werd vertoond op NBC televisie in 1972. Scott stierf aan longkanker op 25 december 1972.

Joan LaCour Scott, het meisje dat schreef als een man.

Herbert J. Biberman

Biberman werd geboren op 4 maart 1900 uit Joseph en Eva Biber- man. Hij bezocht de universiteiten van Pennsylvania en Yale en ging dan naar Europa, zoals wel meer kinderen uit de betere klasse hun grand tour of Europe maakten. Na zijn terugkeer ging hij bij zijn vader werken in de textiel. Op zijn 28ste werd hij lid van het Theater Guild. Het Guild werd in 1918 in New York City opgericht met de bedoeling niet-commerciële stukken van Amerikaanse en buitenlandse auteurs te produceren. Het Guild produceerde een totaal van 228 stukken op Broadway. Biberman werd regisseur bij het Guild en produceerde in 1929 (17 december) Red Rust, een drama geschreven door V. Kirchon en Alexander N. Ouspensky. Biberman nam zelf de rol van Terekhine op zich, Gale Sondergaard was Nina. Het was tijdens deze productie dat Biberman en Gale Sonder- gaard, zijn toekomstige vrouw, elkaar leerden kennen. Ze trouwen in 1930, jaar waarin Biberman de wereldpremière regisseert van Roar China, een drama in zeven scènes van de Russische construc- tivistische auteur Sergei Mikhailovich Tretyakov (die in 1937 in Moskou werd geëxecuteerd op bevel van Stalin) voor het Martin Beck Theatre (Broadway). In 1931 regisseert hij Green Grow the Lilacs van (Rollie) Lynn Riggs. Deze Lilacs zullen later worden omgedoopt tot Oklahoma door Richard Rodgers en Oscar Ham- merstein II en Curly (Gordon MacRae) mag de film beginnen met: There’s a bright golden haze on the meadow, There’s a bright golden haze on the meadow. The corn is as high as a elephant’s eye, And it looks like it’s climbin’ clear up to the sky. Oh, what a beautiful mornin’, Oh, what a beautiful day! I got a beautiful feelin’ Everything’s goin’ my way 480 duister verleden deel i

Malaise op Broadway

In 1934 vinden we Biberman terug op Broadway om er samen met John Houseman Valley Forge te regisseren. Het is een histo- risch drama van Maxwell Anderson. Valley Forge is de plaats waar George Washington zijn kamp opsloeg in de winter van 1777-1778 tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Het stuk werd in 1975 voor televisie verfilmd met Richard Basehart als George Washington. Voor de choreografie van het menuet vragen ze de balletdan- seres Martha Graham, die in 1929 haar eigen dansgroep Martha Graham Dance Company had gesticht. Het stuk liep van december 1934 tot januari 1935. Maar ook op Broadway waren de gevolgen van de grote malaise te voelen en Biberman ging in Hollywood op zoek naar werk. Hij werd aangeworven door Columbia Pictures; zijn vrouw, Gale Son- dergaard, had er wel een woordje over te zeggen, maar ging uit- eindelijk mee. Zijn eerste filmwerk was Eight Bells (1935) waar hij instond voor de dialogen. De film is een driehoeksdrama met als belangrijkste sterren Ann Sothern – die het langzaam begon te maken –, en John Buckler. Zijn ervaring op Broadway leverde hem nog datzelfde jaar een baan als regisseur op. Hij kreeg One-Way Ticket toebedeeld van B.P. Schulberg Productions en Columbia. Aan het scenario, naar de 317 pagina’s tellende roman van de Engelse Ethel Turner, werkten vier scenaristen om het in 72 minuten film te proppen. (Een tweede roman uit het rijke oeuvre van Ethel Turner Seven Little Austra- lians werd in 1939 verfilmd en tweemaal, in 1953 en 1973, in een tv- miniserie gegoten.) Het is het verhaal van een meisje dat opgroeit in San Quentin, ze is de dochter van een van de bewakers, die pas na kennismaking met de buitenwereld beseft wat de wereld is waarin ze leeft. Bij verschijnen werd het boek door Kirkus Reviews als ‘een beloftevolle eerste roman’ beschouwd. In 1936 regisseert hij Meet naar de detectiveroman Fer-de-lance van Rex Stout. Voor Stout is dit de eerste in een serie van 47 romans en 40 verhalen rondom privédetective Nero Wolfe, een bierdrinker en orchideeënkweker die van lekker eten houdt en herbert j. biberman 481 die bijna nooit zijn huis verlaat. Het veldwerk wordt gedaan door zijn rechterhand Archie Goodwin. Edward Arnold en Lionel Stan- der geven de twee gestalte. Rita Hayworth (toen nog Rita Cansino) speelt een bijrolletje. In het jaar 2000 werd Meet Nero Wolfe op Bou- cheron, de grootste jaarlijkse bijeenkomst rondom detectiveverha- len en schrijvers ter wereld, genomineerd als beste detectiveserie van de eeuw, terwijl zijn auteur Rex Stout een nominatie kreeg als beste detectiveschrijver van de eeuw, maar Agatha Christie kreeg tweemaal de trofee.

Communistische organisatie

Op politiek vlak is hij medestichter van de Hollywood Anti-Nazi League (HANL) en dit samen met heel wat bekende mensen: , Dorothy Parker, Dashiell Hammett, Donald Ogden Ste- wart, John Howard Lawson, Frederic March, Oscar Hammerstein II, , Mervyn LeRoy, F. Scott Fitzgerald, Chico Marx, Benny Goodman, Fred MacMurray en Eddy Cantor. De HANL kwam onder vuur te liggen toen Martin Dies, de voorzitter van de Un-American Activities Committee, de HANL bestempelde als een door communisten geïnfiltreerde organisatie. Actrice Luise Rainer verklaarde: ‘Ik geloof helemaal niet in de zogezegde onthullingen van het Dies Onderzoekscomité. Ik geloof wel dat de kritiek van Dies totaal negatief is, met de bedoeling een waardevolle organisatie die ijvert voor vrede en antifascisme in diskrediet te brengen, terwijl dit toch nodig is in deze moeilijke tijden.’ John Ford ging zelfs zover om te zeggen: ‘Mag ik mijn medewerking aanbieden aan de Holly- wood Anti-Nazi Leage. Als dit communisme is, wil ik erbij horen.’ Acteur Frederick March zei op zijn beurt: ‘Iedere keer dat ik de laat- ste tijd protesteerde tegen ongerechtigheid, of een oproep deed om tegen de menselijke onmenselijkheid ten overstaan van de andere mensen in te gaan, of een sociale hervorming omhelsde, werd ik een communist genoemd. Omdat de stichters van ons land geloof- den in gerechtigheid, verdraagzaamheid en sociale hervormingen die in het voordeel van iedereen zijn, sta ik erop om hun voorbeeld te volgen en dat ik uiteraard der zaak toch wordt beschouwd als een 482 duister verleden deel i loyale Amerikaanse burger.’ Walter Wanger kaart het onderwerp aan in Blockade (1938), een film over de Spaanse Burgeroorlog. De film was geschreven door twee HANL leden, John Howard Lawson en Clifford Odets, en werd onmiddellijk verboden in de fascistische landen zoals Duitsland, Spanje en Italië. Maar ook de Amerikaanse katholieken beoordeelden de film als onwaardig, terwijl , een censuurambtenaar bij de Motion Picture Producers en Distributors of America HANL beschuldigde van een poging om het scherm te kapen voor communistische propaganda. Hij claimde dat de League enkel en alleen gedirigeerd en gefinanceerd werd door Joden. Einde 1938 had de HANL meer dan 5000 leden, onder hen regisseurs, schrijvers en technici.

Antinazi literatuur

In het rapport van het House Committee on Un-American Acti- vities staat dat het American Committee for Anti-Nazi Literature (ACANL), met voorzitter William E. Dodd jr., al actief was in de jaren 1937, 1938 en 1939, toen het niet-aanvalspact tussen Hitler en Stalin nog niet was getekend. Zij waren ook de uitgevers van Nazi’s in U.S.A. dat werd geschreven door , een bekende com- munistische schrijver en medewerker aan New Masses, een com- munistisch weekblad. Hij was ook lid van de Anti-Nazi Council of the American League for Peace and Democracy. Het American Committee for Anti-Nazi Literature hield een meeting op 20 mei 1937 in de Mecca Temple in New York City, samen met de German-American League for Culture, League of American Writers, Artists Union, en de American Students Union: al deze organisaties kwamen voor op de lijst van het House Com- mittee on Un-American Activities als communistische schuiloor- den. De Mecca Temple, helemaal gebouwd in Arabische stijl, heeft niets te maken met de islam maar alles met een vereniging van vrij- metselaars, de Ancient Arabic Order of the Nobles of the Mystic Shrine, beter bekend als Shriners. Jack Warner was eveneens een supporter van de HANL en in 1939 produceerde hij Confessions of a Nazi Spy, een film gebaseerd herbert j. biberman 483 op het boek Nazi Spies in America (1938), geschreven door de voor- malige FBI-agent Leon G. Turrou, die lange tijd nazispionagenetten in de VS had onderzocht. Edward G. Robinson speelde de rol van de FBI-agent. De film kreeg zware kritiek van priester Charles Cough- lin die er zowel Warner als Robinson van beschuldigde dat zij Joden waren wier patriottisme ‘enkel zo diep was als hun haat voor Hitler’. In 1939 schrijft Biberman het verhaal voor de film King of Chi- natown. Het speelt in de Chinese wijk van een grote Amerikaanse stad, die een gevaarlijke plek is geworden, waar de dood om iedere hoek loert. Een man, dr. Chang Ling (Sidney Toler – die er niet echt in slaagt zijn Charlie Chan personage te doen vergeten) en zijn dochter dr. Mary Ling (Anna May Wong) gaan echter de strijd aan met de gangsterbendes. Wanneer gangsterbaas Frank Baturin (Akim Tamiroff) wordt neergeschoten zal dr. Mary Ling zijn leven redden – het is haar plicht – zodat hij op zoek kan gaan naar de man die hem wilde vermoorden. Eveneens in 1939 werkt hij samen met Aben Kandel, Charles Kaufman, John Larkin en Dwight Taylor aan het scenario van When Tomorrow Comes naar de roman A Modern Cinderella van James M. Cain. Het is een oersentimenteel verhaal van een tot mislukking gedoemde liefde tussen een beroemd con- certpianist en een dienster in een restaurant. en Irene Dunne verdedigen deze honingzoete tranentrekker.

Arabische gunst

In 1944 schrijft hij samen met Phi- lip MacDonald het originele scenario voor Action in Arabia. Daarin ontdekt reporter Michael Gordon (George San- ders) een intrige spelend in Damascus, waarbij de geallieerden en nazi’s beiden naar de gunst van de Arabische wereld dingen. Eveneens in 1944 verzint hij het verhaal en schrijft hij het scenario voor The Master Race, waarvoor hij dan ook nog in de regisseursstoel gaat zitten. De Louis Armstrong Billie Holiday Barney Bigard vertolken Do You Know What It Means to Miss New Orleans in de film New Orleans. herbert j. biberman 485 film vertelt het verhaal van kolonel Von Beck, een nazi die ervan overtuigd is dat hij bij het ‘Herrenvolk’ hoort. Hij arriveert in een klein Belgisch stadje op de avond dat het net wordt bevrijd door de Amerikanen. Hij heeft de papieren bij zich van een vermoorde weer- stander, die zich afwendde van zijn collaborerende familie. Hij gaat naar de familie van de weerstander en verplicht hen hem op te nemen, anders zal hij hen uitleveren aan de verzetslui die allemaal terugkeren. 1944 is een druk jaar, want ook het verhaal voor Together Again schrijft hij samen met Stanley Russell. Het verhaal heeft weduwe Anne Crandall (Irene Dunne) als centrale figuur, ze heeft na de dood van haar man zijn burgemeesterssjerp gewoon overgeno- men. Wanneer bij een storm het standbeeld van haar man wordt ont- hoofd, gaat ze naar New York om er te praten met beeldhouwer George Corday (Charles Boyer) voor wie ze onmiddellijk valt. Haar schoonvader vertelt haar dat het een teken uit de hemel is om Anne een tweede kans in de liefde te geven, maar zelf is ze er niet zo zeker van. Een ridicuul verhaal waar de acteurs zelf niet in geloven en dat spat overduidelijk van het scherm. In 1946 is hij medeproducent van Abilene Town een cowboyvehikel voor Randolph Scott, die al vele jaren dezelfde rol speelt. In 1947 is er New Orleans waarvoor hij het verhaal schrijft samen met Elliot Paul en waarvan hij medeproducent is. Alleen de muzikanten maken deze film al het zien waard... jazz- muzikanten zoals Louis Armstrong (Where the Blues Were Born in New Orleans), Billie Holiday (Do You Know What It Means To Miss New Orleans), Kid Ory, Barney Bigard, Meade ‘Lux’ Lewis, Woody Herman, Zutty Singleton en anderen komen aan bod en sommigen spelen zelfs een sprekende rol. Negen nummers krijgen de volle aan- dacht. Maar zoals dikwijls zijn het de blanken die de masters zijn en de zwarten de werklui die hen moeten bedienen. Alles strookt niet helemaal met de ideeën die Biberman erop nahoudt, hoewel er hier en daar toch wel wat kritiek zit op de sociale toestanden.

Zes maanden gevangenis

In 1947 onderzoekt het U.S. House Committee on Un-American Activities (HUAC) de filmindustrie en Biberman wordt een van de 486 duister verleden deel i

Hollywood Ten, de groep bestaande uit schrijvers en regisseurs die weigeren te antwoorden op vragen omtrent hun lidmaatschap van de Communistische Partij van de USA. Biberman krijgt zes maan- den en belandt op de blacklist, samen met de anderen, maar ook zijn vrouw, Gale Sondergaard, die eveneens weigerde te getuigen, belandt op die lijst. In 1950 is er de 15 minuten durende documentaire The Holly- wood Ten van John Berry (die later op de blacklist terechtkwam omdat hij deze film maakte) waarin de tien zichzelf kunnen verde- digen. Een criticus zei: “The Hollywood Ten is a short film that comes up as a warning of what can happen when government is blinded by fear, and when it becomes a danger to its very own nation.” In 2001 wordt hij samen met Salt of the Earth op dvd uitgebracht. Na zijn ontslag uit de gevangenis gaat Biberman de onafhankelijke toer op. Het resultaat is Salt of the Earth (1954), een gedramatiseerd verslag van een mijnstaking in Grant County, Nieuw Mexico. Hij werkt met anderen die eveneens op de blacklist voorkomen; ondermeer Michael Wilson (die het verhaal schreef), Paul Jarrico (die de film produceerde) en als grote ster de progressieve Will Geer. Naast heel wat tegenkanting van Hollywood en de regering, waren er de vele tegenslagen. Het is een kroniek over de onmenselijke werkomstan- digheden van de mijnwerkers en de film kreeg de ruggensteun van de lokale mijnwerkersvakbond. Veel mijnwerkers en hun familie kregen er een rol in. Maar andere vakbonden – die zeer dikwijls door de maffia waren geïnfiltreerd – die meespeelden in de Koude Oorlog van de jaren vijftig tegen vakbonden die zogezegd waren geïnfiltreerd door communisten en hun zogenaamde vriendjes, weigerden de film te draaien omdat Biberman op de zwarte lijst stond. Een enkele keer werd hij vertoond in New York, vooraleer hij herbert j. biberman 487 verboden werd – trouwens de enige film die deze verbodsstempel meekreeg – en dat duurde 11 jaar. Biberman bracht de film uit in Europa waar hij in de prijzen viel in Frankrijk (1954: Prijs voor Beste Film van de Franse academie voor cinema) en Tsjechoslowakije (1954: Karlovy Vary Film Festival Grote Prijs). In 1965 werd de film eindelijk uitgebracht in de VS. Salt of the Earth werd later als cultureel belangrijk bestempeld door de United States Library of Congress en geselecteerd voor bewaring in het National Film Registry. De film wordt ook bewaard in het in New York. In 1969 is er nog Slaves, het verhaal van een succesvolle slavenrevolte. In tegenstel- ling met andere films waarin de leider van de revolte wordt terecht- gesteld en de revolte in de kiem gesmoord, is deze revolte gepland in afwezigheid van de leider. In One of the Hollywood Ten (2000) van regisseur Karl Francis wordt zowel de geschiedenis van de Hollywood Ten als het verhaal van Herbert J. Biberman op een ietwat pedante manier verteld, maar dat blijkt nodig want in Amerika wordt er liefst niet over deze periode geschreven. Een film over filmmensen die het waagden een systeem aan te klagen dat zich gedroeg als het systeem waartegen zij zich verzetten. Jeff Goldblum is Biberman, Greta Scacchi is zijn vrouw Gale Sondergaard.

Gale Sondergaard

Binnen het kader van Biberman, moeten we het zeker hebben over zijn echtgenote Gale Sondergaard (15 februari 1899 – 14 augustus 1985). Gales ouders kwamen uit Denemarken en ze ontmoetten elkaar in de Verenigde Staten. Gale zegt zelf over haar ouders: “Mijn ouders waren progressieve mensen die dweepten met Henrik Ibsen [die in stukken als Een poppenhuis ingaat op de maatschappelijke vraagstukken en sociologische problemen, n.v.d.a.]. Mijn moeder geloofde dat een vrouw niet op de huiselijke taak moet worden vast- gepind. Ze waren ook politiek progressief. Mijn vader, dat dachten we althans, reisde op een democratisch ticket en stemde socialis- 488 duister verleden deel i tisch. Mijn moeder was een suffragette en ik stapte samen met haar op in betogingen.” Gale studeerde aan de University of Minnesota en volgde ook lessen aan de School of Music and Dramatic Arts, omdat de uni- versiteit geen drama aanbood. Ze sloot zich aan bij het Chataugau Theater Circuit in 1920 als ingénue en een jaar later werd ze lid van de John Keller Shakespeare Company, waarmee ze op tournee ging naar Canada en Amerika, in producties zoals Hamlet, Julius Caesar, The Merchant of Venice en Macbeth. Alhoewel ze werd geboren als Edith Holm Sondergaard, koos ze de artiestennaam Gale al toen ze nog in het Chataugau Circuit zat. In 1928 staat ze op Broadway in Strange Interlude van Eugene O’Neill. Datzelfde jaar is er nog een rol in Major Barbara van George Bernard Shaw en in de revival van Faust naar Goethe. In 1929 is er het drama Karl and Anna, onder de aandacht gebracht door de Duitse filmHeimkehr (1928) naar de novelle Karl und Anna van Leonhard Frank. In deze novelle volgen we twee Duitse solda- ten na de Eerste Wereldoorlog, die na een lang verblijf in een Rus- sisch strafkamp nabij een Siberische loodmijn kunnen ontsnappen. Karl slaagt erin als eerste Duitsland te bereiken en wordt opgevan- gen door Anna, de vrouw van zijn vriend Richard, en wat gebeu- ren moet gebeurt ook, ze worden verliefd. Maar dan komt Richard thuis… In datzelfde jaar volgt nog Red Rust, een drama van Vladimir Kirshon en Alexander N. Dispensky, met als regisseur Herbert Biberman. Herbert en Gale leren elkaar beter kennen tijdens de productie en al vlug zijn ze een paar. Dat mondt uit in een echt- scheiding van Gale van haar man, Neill O’Malley, waarmee ze in 1922 was getrouwd. Herbert en Gale trouwen in 1930. Alhoewel ze een beetje tegen haar zin haar echtgenoot naar Hol- lywood was gevolgd en zonder enige intentie om filmster te worden, hapte ze toe wanneer haar door Mervyn LeRoy een belangrijke bij- rol werd aangeboden. Ze zag onmiddellijk dat ze zou kunnen schit- teren in haar filmdebuut. En ja hoor, de eerste Oscar die ooit werd uitgereikt voor Beste actrice in een bijrol, dat was in het jaar 1937, ging naar Gale Sondergaard voor haar rol in het epische kostuum- drama Anthony Adverse (1936) naar de roman van Hervey Allen.

herbert j. biberman 491

De hoofdrollen werden vertolkt door Fredrick March en Olivia de Havilland, met daarnaast andere grootheden zoals Akim Tamiroff en Claude Rains. In de rollen die volgden werd ze dikwijls omschreven als sluw, soms geniepig, manipulatief, gevaarlijk, doortrapt en sinister. Hoe ze dat allemaal uit haar 1,68 meter haalde, Joost mag het weten. Ze werd in ieder geval omschreven als een van de meest getalenteerde karakteractrices ooit gezien op cinema. De rollen lagen voor het rapen. Ze werd Martha Harding in Maid of Salem (1937), Nana in Seventh Heaven (1937). Datzelfde jaar schittert ze naast Paul Muni in de semibiografische film The Life of Emile Zola die in 1938 maar liefst 10 Oscarnominaties in de wacht sleept en er drie van verzilvert: beste film, beste acteur in een bij- rol (Joseph Schildkraut) en beste scenario. In 1939 staat ze opnieuw naast Muni, maar ook Bette Davis, Claude Rains, John Garfield en Gilbert Roland nemen rollen op zich in Juarez die het volgende jaar twee Oscarnominaties krijgt. In 1940 is ze Tylette in de Maeterlinck-verfilming van De Blauwe Vogel, waarin Shirley Temple de show steelt als Mytyl. De film krijgt twee Oscarnominaties. In december 1940 keert ze even terug naar het theater voor een rol in Cue of Passion, een drama geschreven door Edward Chodorov en H.S. Kraft in een regie van Otto Preminger. Een jaar later draait ze drie films, waaronder The Letter naar het verhaal van W. Somerset Maug- ham en met Bette Davis; de film versiert zeven Oscarnominaties maar zal er geen enkele verzilveren. Zeventien films verder staat ze in Anna and the King of Siam, naast Irene Dunne, Rex Harrison, Linda Darnell en Lee J. Cob: de film krijgt twee Oscars, Gale is genomineerd voor best actrice in een bijrol, maar die Oscar gaat naar Anne Baxter. In 1947 staat ze naast Bing Crosby, 492 duister verleden deel i

Bob Hope en Dorothy Lamour in de vijfde road-to… film Road to Rio. In 1949, ze staat reeds op de zwarte lijst, vraagt Mervyn LeRoy haar om in East Side, West Side – naar de roman van Marcia Daven- port – te spelen naast Barbara Stanwyck, James Mason, Van Helfin en Ava Gardner. LeRoy wil hiermee de ban breken, maar stoot op enorm veel tegenwerking vanuit de studio’s en ook van acteurs en actrices. Deze negatieve reacties maken de blacklisting compleet en Gale zal de volgende 28 jaar geen film meer maken in Hollywood. In 1969 vraagt haar echtgenoot, Biberman, om een klein rolletje te spelen in Slaves, een erg vrije bewerking van De negerhut van Oom Tom, maar tegelijk ook een aanklacht tegen de mensenhandel. Dionne Warwick speelt de sterren van de hemel en soms voel je de pijn die zij voelt. Maar wat deze niet echt goede film werkelijk inte- ressant maakt, is dat het om een slavenrevolte gaat die wél lukt. Vanaf dan is Gale vooral te zien in allerlei episodes van tv-series, met tussenin een film of een tv-film. In 1976 speelt ze naast Richard Harris in The Return of a Man Called Horse een indiaanse vrouw, Elk Woman, hoewel ze in geen wegen lijkt op een Sioux. Niet echt een comeback in grote stijl. Ook haar rol in Pleasantville (1976) kun je beter vergeten. Haar finale film wordt Echoes (1983), een dra- matische horror, het is eveneens de laatste langspeelfilm van Ruth Roman en Mercedes McCambridge.

Biberman en Sondergaard hadden twee kinderen. Ze bleven ge- trouwd tot aan de dood van Biberman die stierf aan beenkanker op 30 juni 1971 in New York. Sondergaard overleed op 14 augus- tus 1985 in Woodland Hills, Californië aan een cerebrale vasculaire trombose. Edward Dmytryk

Edward Dmytryk werd geboren in Grand Forks, British Columbia, Canada op 4 september 1908 als zoon van Oekraïense immigran- ten. Hij groeide echter op in San Francisco. Zijn moeder stierf toen hij zes was en van zijn strenge vader kreeg hij geregeld een pak slaag, daarom liep hij in zijn vroege tie- nerjaren zeer dikwijls van huis weg. De jeugddienst kon dit niet lan- ger aanzien en hij mocht op zijn vijftiende alleen gaan wonen; ze hielpen hem ook om een baantje te vinden als parttime loopjongen bij de Paramount filmstudios. Telkens wanneer hij even niets te doen had, zat hij in de montagekamer en begin jaren dertig mocht hij zijn eerste films monteren; tussen 1930 en 1939 monteerde hij maar liefst 19 films. In 1935 regis- seerde hij zijn eerste film Trail of the Hawk naar een verhaal van James Oliver Curwood (1878- 1927) (in 1988 zal Jean-Jacques Annaud het volkomen meester- werk L’ours verfilmen, eveneens van Curwood). Het zal tot 1939 duren voor hij een volgende regie toegeschoven krijgt; dat jaar maakt hij er twee, Million Dollar Legs en . 1940 brengt vier films, Emer- gency Squad, Golden Gloves, Mystery Sea Rider en . 1941 maar liefst zes waaronder met Boris Karloff, een SF-Horror- film naar de roman van William Sloane The Edge of Running Water; de rest is eerder bandwerk. In 1942 doet hij het wat rustiger aan en maakt er twee, Counter-Espionage en Seven Miles From Alcatraz. 494 duister verleden deel i

In 1943 worden het er weer vijf. Voor RKO maakte hij Hitler’s Children naar een scenario van Emmet Lavery die het boek Education for Death van Gregor Ziemer als basis nam. De Amerikaan Ziemer leefde van 1928 tot 1939 in Berlijn en was tege- lijk hoofd van de American School en correspondent voor diverse kranten en tijdschriften. Dmytryk kreeg toen 500 $ (huidige waarde 6945 $) per week en hield de film net onder een totaal budget van 100.000 $. RKO gooide er een massieve radioreclamecampagne tegenaan en overspoelde het land tot in de verste hoeken met kopieën, zodat iedereen wist dat er een antinazifilm draaide. Het resulteerde in een opbrengst van zeven en een half miljoen dollar. Scenarist en regisseur werden beloond met een zeer dikke bonus.

Ginger Rogers

Dan is er ook nog The Falcon Strikes Back, de tweede in een serie van tien waarin het karakter van Tom Lawrence (Fal- con) op zich neemt. Ook is er Tender Comrade naar een verhaal en scenario van Dalton Trumbo. Het is het verhaal van de zwan- gere Jo Jones (Ginger Rogers) en haar echtgenoot Chris (Robert Ryan). Chris wordt overzee gezonden en Jo werkt in de oorlogsindustrie (Douglas Aircraft). Omdat ze nogal krap bij kas zit, deelt Jo een appartement met enkele van haar collega’s en ze verdelen democratisch de kosten en het werk. Hier komt Trumbo’s sociale edward dmytryk 495 engagement duidelijk om de hoek kijken en sommigen zagen er propaganda en manipulatie van links in. Weer anderen vonden dat het enige rode van de film in de titel Comrade stak, maar Gingers moeder, Lela, maakte bezwaar tegen wat zij zag als een socialis- tische dialoog en hij werd dan ook naar haar zin gewijzigd. Tender Comrade werd hierdoor weer een van de vele propagandafilms voor het thuisfront, zo van kin omhoog en schouders achteruit. 1944 brengt succes met Murder My Sweet, de Raymond Chandler- verfilming met Dick Powell – ooit crooner – als Philip Marlowe. Een bejubelde film noir. 1945 brengt hem twee films, waarvan Cornered, opnieuw een film noir met Dick Powell, hem nieuwe roem brengt. In 1946 is er Till the End of Time met niet eens een hoofdrol voor Robert Mitchum, want die zijn voor Guy Madison en Bill Williams. Het wordt een sterke film, een voorbeeld voor alle latere films over dit thema, over drie mariniers die zich moeten aanpassen aan het bur- gerleven. Hij moet datzelfde jaar echter opboksen tegen The Best Years of Our Live, een film met dezelfde thematiek.

Richard Brooks

Een van de twee films van 1947 is Crossfire naar een roman van Richard Brooks, die later films zou regisseren zoals Blackboard Jungle (1955), The Brothers Kara- mazov (1958), Cat on a Hot Tin Roof (1958) en Sweet Bird of Youth (1962). Robert Young, Robert Mitchum en Robert Ryan spelen de hoofdrollen, en vermits dit een film noir is, mag ook Glo- ria Grahame niet ontbreken. Adrian Scott produceerde. Dit is ook de tweede film met Lex ‘Tar- zan’ Barker op de credits. In de

Gloria Grahame edward dmytryk 497 roman is het slachtoffer een homoseksueel, maar dat kon niet voor de films van die dagen en het werd een jood, zodat Dmytryk hier- mee (ongewild?) een van de eerste confronterende films over antise- mitisme maakte. Crossfire deed het goed bij de critici, kreeg diverse prijzen en het publiek kwam in drommen. Zijn succes kon hem niet vrijwaren voor het House Un-Ameri- can Activities Committee (HUAC). Hij stond bekend als politiek links en was zelfs korte tijd lid geweest van de communistische par- tij tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dmytryk, net zoals de anderen van de Hollywood Ten, weigerde medewerking, zodat hij zijn carri- ère gedag kon zeggen. Het comité veroordeelde hem tot een gevan- genisstraf. Toen Dmytryk uit de gevangenis kwam, had hij een heel nieuwe set van principes. Hij had blijkbaar het licht gezien, getuigde als ‘friendly witness’ voor het HUAC, dat hij plots ophemelde en waarvan hij de praktijken goedkeurde, en iedereen die ertegen was kreeg een veeg uit de pan. Dmytryk vond bijna onmiddellijk werk en is sindsdien niet zonder werk geweest. Hij bleef volhouden dat hij gedaan had wat gedaan moest worden, maar in Hollywood werd hij door velen met de nek aangekeken, onder hen ook diegenen die pas na de opheffing van het comité vrijuit durfden te praten.

Interview met Albert Maltz

In verband met deze zaak verklaarde Albert Maltz, geïnterviewd door de New York Times in 1972: “Tegenwoordig is het mode om Dalton Trumbo aan te halen die verklaarde dat tijdens de jaren van de blacklist iedereen een slachtoffer was. Dat is nonsens en getuigt van een verbijsterende morele positie. Om het scherp te stellen: als een verrader in het Franse verzet die een vriend naar de martel- kamers van de gestapo zond een evengroot slachtoffer is, dan weet ik niet meer wat goed en kwaad is. Adrian Scott, die de gevange- nis verliet met zijn principes nog steeds intact, kon geen film meer produceren tot in 1970. Hij stond 21 jaar op de zwarte lijst. En dan beweren dat Dmytryk en Scott gelijke slachtoffers waren, gaat mijn petje te boven.” Dmytryk voelde die vijandigheid maar al te goed en vertrok naar 498 duister verleden deel i

Engeland. Daar startte hij met Give Us This Day (1949), een film met Sam Wanamaker en Lea Padovani. Het verhaal speelt zich af in ‘Little ’ in New York, en heeft als thema misère die eindigt in nog grotere misère tijdens de Grote Depressie. Datzelfde jaar maakt hij Obsession (1949) – ook bekend als The Hidden Room – een per- fect uitgewerkt plan om de minnaar van je vrouw op te ruimen. Maar wat is perfect? Hoofdrolspeler Robert Newton is onzegbaar goed in deze claustrofobische triller en film noir die zal uitgroeien tot een cultfilm. Bij zijn terugkeer naar de VS in 1951 getuigde hij opnieuw voor het HUAC en zijn naam werd van de blacklist geschrapt. Producent gaf hem een nieuwe kans en Dmy tryk maakte vier films voor hem. De eerste isThe Sniper (1952), een film noir over een sluipschutter die brunettes als doelwit kiest, met een scenario van , auteur van diverse oorlogsromans en verhalen en dan in het bijzonder A Walk in the Sun (verfilmd in 1945) en Sands of Iwo Jima (verfilmd in 1949, genomineerd voor 4 Oscars). De tweede werd (1952), een toneelstuk van Harry Brown, een oorlogsfilm. Nummer drie werd The Juggler die met de relocatie van een joods oorlogsslachtoffer (Kirk Douglas) naar Israël te maken heeft. Het beste hield hij echter voor het laatst, The Caine Mutiny (1954); in mijn ogen behoort deze film tot de top 50 aller tijden en overtreft Humphrey Bogart hier als afgezette kapi- tein van zijn schip zelfs zijn prestaties in Casablanca en The Treasure of the Sierra Madre. Hoewel hij bij aanvang iets te oud werd bevon- den voor de rol, hij had op dat ogenblik al slokdarmkanker, toch kreeg hij een Oscar- nominatie (een van de zeven voor deze film), maar hij ver- loor van Marlon Brando die met On the Waterfront even- eens filmgeschiede- nis schreef. edward dmytryk 499

Bogey knallers

Datzelfde jaar scoorde Dmytryk met de western (1954) met Spencer Tracy; de film kreeg twee Oscarnominaties. 1955 brengt de tranentrekker The End of the Affair naar Graham Greene met en Van Johnson. Het Clark Gable-Susan Hayward vehikel Soldier of Fortune (1955), naar een roman van Ernest K. Gann (eveneens auteur van het in 1954 verfilmde The High and the Mighty) kun je beter direct naar de prullenbak verwijzen. Volgt dan de Humphrey Bogart (die nog twee films te gaan heeft) knaller . Volgen Raintry County (1957) met Montgo-

500 duister verleden deel i mery Clift en Elisabeth Taylor die haar een Oscarnominatie ople- vert en The Young Lions (1958) naar de roman van Irwin Shaw met Marlon Brando als Duitse officier en Montgomery Clift; drie Oscar- nominaties vallen deze leeuwen ten deel. In Warlock (1959) brengt Dmytryk Richard Widmark, Henry Fonda, Anthony Quinn en Dorothy Malone samen, het wordt een western met een liefdesver- haal erin verweven. De remake van The Blue Angel (1959) met Curt Jurgens en May Britt kun je best vergeten, net als zijn twee volgende films. 1964 wordt een topjaar met de verfilming vanThe Carpetbag- gers naar de roman van Harold Robbins. Deze film scoort niet bij de kritiek, maar het publiek komt en masse naar George Peppard en Alan Ladd kijken; er volgt Where Love Has Gone, een andere Rob- bins-verfilming met Bette Davis en Susan Hayward, film die je kunt rangschikken onder superkitscherig. Voor de rest moet er nog melding worden gemaakt van , (1966) een western met William Holden en Richard Wid- mark; de oorlogsfilm Anzio (1968) een Italiaans-Amerikaanse samenwerking met Robert Mitchum, en Robert Ryan; de Sean Connery-Brigitte Bardot mix Shalako (1968) naar een verhaal van Louis L’Amour, auteur van 105 western-gere- lateerde romans; de Frans- Italiaans-Duitse coproductie Bluebeard (1972) die zelfs niet kon worden gered door Richard Burton en de Engelse productie The ‘Human’ Factor (1975) met George Kennedy, John Mills, Raf Vallone, een film over wraak. Zijn laatste is een kortfilm van 23 minuten Not Only Strangers (1979) over een vrouw die wordt ver- kracht door een kennis en haar twijfel om aangifte te doen of niet. Het is tegelijk edward dmytryk 501 het debuut van Marcia Gay Harden die ondertussen bijna honderd titels op haar naam heeft staan. Aan het eind van de jaren 1970 was Dmytryk niet meer zo in trek en hij herinnerde zich wat zijn collega-regisseur Garson Kanin hem ooit zei. Kanin, auteur van Born Yesterday (1950) waarvoor hij toentertijd maar liefst 1.000.000 $ (huidige waarde 9.900.990 $) scoorde voor de filmrechten, zei dat je nog steeds naar het onder- wijs kon gaan. Wat Dmytryk ook deed. Van 1976 tot 1981 was hij professor filmtheorie en -productie aan de University of Texas in Austin. In 1981 kreeg hij een leerstoel in filmregie aan de University of Southern California, daar bleef hij tot twee jaar voor zijn dood. Tijdens deze periode publiceerde hij ook verschillende boeken over de diverse aspecten van film en vond ook nog tijd om twee delen memoires vol te schrijven.

De vrouwen in zijn leven waren: Madeleine Robinson (1932-1947) (echtscheiding) – 1 kind Jean Porter (1948-1999) tot aan zijn dood – 1 zoon en 2 dochters

Films in verband met de blacklist

A KING IN NEW YORK (1957) REGIE: Charlie Chaplin MET: Charlie Chaplin

Als gevolg van een revolutie in zijn land, vlucht koning Shahdov naar New York – zonder enige cent. Om aan wat geld te komen, gaat hij voor de televisie werken, meestal voor reclameboodschappen. Daar ontmoet hij een kind van communistische ouders en raakt ermee bevriend. Daardoor wordt hij al dadelijk verdacht van com- munistische sympathieën en hij wordt voor de rechtbank gebracht van de McCarthy-bende en ondervraagd. Charlie Chaplin, die de film regisseerde en er ook de hoofdrol in vertolkte, had een haat-liefdeverhouding met de USA. Aan de ene kant was het in Hollywood dat hij zijn grootste successen beleefde, als acteur en regisseur. Aan de andere kant waren er zijn politieke sympathieën gedurende de jaren veertig, die hij uitte door aan te dringen op een pact tussen Amerika en de Sovjet-Unie, om samen Hitler aan te pakken. Dat leidde ertoe dat hij in 1953 beschuldigd werd een communist te zijn. Toen Chaplin naar Londen ging om er de première van Limelight bij te wonen, kreeg hij aldaar het bericht dat zijn inreisvisum voor de USA was ingetrokken. A King in New York is daar zijn antwoord op.

GUILTY BY SUSPICION (1991) REGIE: Irwin Winkler MET: Robert De Niro (David Merrill), Annette Benning

David Merrill is een Hollywood-regisseur uit de jaren 1950. Na een filmopname in Frankrijk keert David terug naar de Verenigde Sta-

Dashiell Hammett

506 duister verleden deel i ten en ontdekt tot zijn eigen verbazing dat het House Committee on Un-American Activities hem verdenkt aan on-Amerikaanse activi- teiten te doen. Hij doet deze hele zaak af als een lachertje en weigert mee te werken aan de ondervragingen. Wanneer hij dan de draad weer wil oppikken en opnieuw films wil maken, merkt hij dat dat niet kan. Het House Committee heeft ervoor gezorgd dat David in de problemen zit en dus besluit hij om toch aan de ondervragingen mee te werken.

DASH AND LILY (1999) REGIE: Kathy Bates MET: Sam Shepard (Dashiell Hammett), Judy Davis (Lillian Hellman)

De levens van Dashiell Hammett en Lilian Hellman hebben als achtergrond de gouden tijd van Hollywood en de communisten- jacht van de jaren 1950. We vol- gen hun tumultueuze liefdesrela- tie, zuippartijen, hoogten en Sam Sheppard & Judy Davis laagten in hun carrière, en hun steun aan de liberale en linkse gedachte in Amerika.

CITIZEN COHN (1992) REGIE: Frank Pierson MET: James Woods (Roy Marcus Cohn), Joe Don Baker, Joseph Bologna, Frederic Forrest, , Pat Hingle

Een niet zo vriendelijke kijk op het leven van Roy Marcus Cohn, Esquire, doorheen flashbacks als hij stervend aan AIDS in een New Yorks ziekenhuis ligt. Cohn was de rechterhand van McCarthy gedurende de jacht op de roden in de late jaren vijftig. films in verband met de blacklist 507

CRADLE WILL ROCK (1999) REGIE: Tim Robbins MET: Hank Azaria (Marc Blitzstein), Rubén Blades (Diego Rivera), Angus Macfadyen (Orson Welles)

In het New York van de jaren 1930 probeert Orson Welles een musi- cal over een staking van de staalarbeiders op het theater te brengen met steun van het Federal Theater Program en dit terwijl de indus- trie vreest voor eventuele sociale onrust en het “rode gevaar”. Intus- sen laat Nelson Rockefeller de ontvangsthal van zijn imperium res- taureren en verkoopt een Italiaanse gravin schilderingen als steun voor Mussolini.

FEAR ON TRIAL (1975) REGIE: Lamont Johnson MET: William Devane, George C. Scott

Het verhaal van John Henry Faulk, een vooraanstaande radio- en tv-personaliteit uit de jaren vijftig, die op de blacklist stond. Faulk sleepte de organisatie die voor de blacklist instond voor de rechter en won, dat hielp mee om een einde aan de lijst te stellen.

GOOD NIGHT, AND GOOD LUCK (2005) REGIE: George Clooney MET: David Strathairn (Edward R. Murrow), Jeff Daniels, George Clooney, Robert Downey jr., Patricia Clarkson

David Strathairn 508 duister verleden deel i

De film behandelt de paranoïde sfeer in Amerika in de hoogtijda- gen van Joe McCarthy. Presentator Edgar R. Murrow van de televi- siezender CBS bindt de strijd aan met de valse beschuldigingen en lastercampagnes van McCarthy. Uiteindelijk komt McCarthy ten val, maar Murrow betaalt ook een prijs. Zijn nieuwsshow is te con- troversieel voor adverteerders, en hij wordt wegbezuinigd ten gun- ste van goedkoop entertainment.

HOLLYWOOD ON TRIAL (1976) REGIE: David Helpern MET: (hemzelf), Alvah Bessie (hemzelf), Roy M. Cohn (hemzelf, archiefbeelden), Lester Cole (hemzelf), Gary Cooper (hemzelf, archiefbeelden), Edward Dmytryk (hemzelf), Ring Lardner jr. (hemzelf), Albert Maltz (hemzelf)

Een documentaire film waarin heel wat slachtoffers van de jacht op de roden hun woord komen doen. Genomineerd voor een Oscar als beste documentaire.

JULIA (1977) REGIE: Fred Zinneman MET: Jane Fonda (Lillian Hellman), Vanessa Redgrave (Julia), Jason Robards (Dashiell Hammett), Maximillian Schell, Meryl Streep

Jane Fonda & Maximillian Schell films in verband met de blacklist 509

Gedurende de jaren 1930 probeert toneelschrijfster Lillian Hellman zich een weg te banen naar de top op Broadway. Samen met haar vriend Dashiell Hammett doorloopt ze meermaals haar scenario’s. Haar zielsvriendin Julia studeert ondertussen aan de Universiteit van Wenen, waar ze een tegenstander van het opkomende fascisme wordt. Wanneer Lillian naar Rusland moet, spreekt ze met Julia af. Johann, een vriend van Julia, vraagt aan Lillian om een grote som geld naar nazi-Duitsland te smokkelen. Het geld dient als strijdmid- del tegen de nazi’s. Lillian komt ook te weten dat Julia een dochter heeft met de naam Lilly. Na haar gevaarlijke missie en haar terug- keer naar de Verenigde Staten komt Lillian te weten dat Julia gestor- ven is. Lillian reist dan maar naar Engeland, op zoek naar Lilly.

THE MAJESTIC (2001) REGIE: Frank Darabont MET: Jim Carrey, Laurie Holden, Martin Landau

Regisseur Frank Darabont maakte dit door Frank Capra geïnspi- reerde drama gebaseerd op een scenario van zijn vriend en ooit schoolmakker Michael Sloane. Jim Carrey is Pete Appleton, een scenarist in het Hollywood van de jaren vijftig van vorige eeuw. Pete is blij als een kind met zijn eerste film Sand Pirates of the Sahara die net is uitgekomen en natuurlijk ook met zijn relatie met een mooie starlet. Als je op zoek gaat naar Sand Pirates of the Sahara op de Interna- tionale Movie Data Base zul je hem daar niet vinden, want het was gewoon een verzonnen film. Het was een soort minifilm die speci- aal werd gemaakt om te gebruiken in de onderschatte The Majestic. Laurie Holden & Jim Carrey 510 duister verleden deel i

De sequenties die voor de minifilm werden gedraaid kun je bekijken op de bonus van de The Majestic-dvd. Het is een camp- filmpje, dat duidelijk een hommage was aan Indiana Jones and the Raiders of te Lost Ark van George Lucas en Steven Spielberg. Darabont schreef mee aan het scenario van The Young Indiana Jones Chronicles. Aandachtige kijkers zullen hebben gemerkt dat een bepaald gouden afgodsbeeldje uit de Indiana Jones-serie ook aanwezig is in de film. Het staat zelfs afgebeeld op de poster, rechts beneden.

LEGACY OF THE HOLLYWOOD BLACKLIST (1987) REGIE: Judy Chaikin MET: Burt Lancaster (verteller), Sylvia Jarrico (zijzelf), Sadie Ornitz (herself), Nikola Trumbo (zijself)

Een documentaire die de gevolgen van de blacklist in de filmindus- trie onderzoekt. De gevolgen op lange termijn voor de vijf vrouwen van Hollywood-personages worden ten gehore gebracht.

ONE OF THE HOLLYWOOD TEN (2000) REGIE: Karl Francis MET: Jeff Goldblum (Herbert Biberman), Greta Scacchi (Gale Sondergaard)

De strijd om te overleven na de uitsluiting.

POINT OF ORDER (1964) REGIE: Emile de Antonio MET: Roy M. Cohn (archieldbeelden), Joseph McCarthy (archiefbeelden), John L. McClellan (archiefbeelden)

Point of Order is een Amerikaanse documentaire uit 1964. De film is een compilatie van televisieopnames waarin de Amerikaanse senator Joseph McCarthy in 1954 verhoord wordt over zijn contro- films in verband met de blacklist 511 versiële omgang met Amerikaanse communisten. Tegelijk met de film kwam een boek uit met de gehele tekst van het verhoor daarin.

STORM CENTER (1956) REGIE: Daniel Taradash MET: Bette Davis, Brian Keith, Kim Hunter

De film gaat over een medewerkster in een bibliotheek die een schandaal veroorzaakt wanneer zij een controversieel boek op de planken zet en weigert het ervan af te halen.

TAIL GUNNER JOE (1977) REGIE: Jud Taylor MET: Peter Boyle (Sen. Joseph McCarthy) en , Burgess Meredith, Patricia Neal, Jean Stapleton, Ned Beatty, John Carradine

De spottende bijnaam ‘Tail Gunner Joe’ voor senator Joseph McCarthy komt voort uit het feit dat hij beweerde een staartschut- ter te zijn geweest in een Amerikaans bombardementsvliegtuig tij- dens de Tweede Wereldoorlog, wat gelogen was.

THE FRONT (1976) REGIE: Martin Ritt MET: Woody Allen, Zero Mostel, Herschel Bernardi

In de vroege jaren 1950 helpt Howard Prince, die in een restaurant werkt, een bevriende schrijver die op de zwarte lijst staat, om zijn teksten te verkopen onder eigen naam. Het helpt hem om zijn speel- schulden te betalen en hij neemt er nog enkele ‘cliënten’ bij. Howard vindt politiek niet erg interessant, maar zijn verhouding met Flo- rence, die de televisie de rug heeft toegekeerd, en zijn vriendschap met een tv-ster die ook op de blacklist is beland, zet hem aan het denken. 512 duister verleden deel i

THE HOUSE ON CARROLL STREET (1988) REGIE: Peter Yates MET: Kelly McGillis, Jeff Daniels, Mandy Patinkin, Jessica Tandy

New York, 1951. Emily Crane, foto- journaliste, komt toevallig tot de ontdekking dat een Amerikaanse senator oorlogsmisdadigers de Ver- enigde Staten binnensmokkelt. Samen met FBI agent Cochran wil Emily het schandaal in de open- baarheid brengen. Al snel blijkt dat de nazismokkelaars connecties hebben met zeer hoge regerings- functionarissen en Emily is haar leven niet meer zeker...

THE WAY WE WERE (1973) REGIE: Sydney Pollack MET: Barbra Streisand, Robert Redford, Bradford Dillman

Katie Morosky is een politiek activiste die haar links-liberale en soms communistische denk- beelden probeert te verspreiden. Tijdens haar studie ontmoet ze Hubbell Gardner, die niet geïnte- resseerd is in politiek maar liever aan sport doet. Ondanks hun verschillende denkbeelden raken ze verliefd op elkaar. Jaren later, als Gardner terugkomt uit mili- taire dienst, komen ze elkaar weer tegen. Robert Redford & Barbra Streisand films in verband met de blacklist 513

THE BOY WITH GREEN HAIR (1948) REGIE: Joseph Losey MET: , Pat O’Brien

Peter Frye, een gewone Amerikaanse jongen, is plots wees wanneer zijn ouders omkomen in de bombardementen op Londen. Hij weet niet wat zijn ouders is overkomen, wat hij wel weet is dat hij van het ene familielid naar het andere wordt verschoven; het eindigt met ‘Gramp’, een vriendelijke ex-vaudeville ster. Peter en Gramp die bei- den gek zijn op onzin kunnen goed met elkaar overweg. De morgen nadat Peter verneemt dat hij een wees is, wordt zijn haar spontaan groen! Het absurde overreageren van domme mensen gooit zijn leven ondersteboven en het verhaal wordt een parabel.

De blacklist

De Hollywood Ten • Alvah Bessie, scenarist • Herbert Biberman, scenarist en regisseur • Lester Cole, scenarist • Edward Dmytryk, regisseur • Ring Lardner jr., scenarist • John Howard Lawson, scenarist • Albert Maltz, scenarist • Samuel Ornitz, scenarist • Adrian Scott, producent en scenarist • Dalton Trumbo, scenarist

Anderen • Hanns Eisler, componist • Bernard Gordon, scenarist • Joan Scott, scenarist

Op de blacklist gezet vanaf januari 1948 tot juni 1950 • Ben Barzman, scenarist • Paul Draper, acteur en danser • Sheridan Gibney, scenarist • Paul Green, theaterauteur en scenarist • Lillian Hellman, theaterauteur en scenarist • Canada Lee, acteur • Paul Robeson, acteur en zanger • Edwin Rolfe, scenarist en dichter • William Sweets, radioman • Richard Wright, auteur 516 duister verleden deel i

De Red Channels-lijst • Larry Adler, acteur en muzikant • Luther Adler, acteur en regisseur • Stella Adler, actrice en lerares • Edith Atwater, actrice • Howard Bay, decorontwerper • Ralph Bell, acteur • Leonard Bernstein, componist en dirigent • Walter Bernstein, scenarist • Michael Blankfort, scenarist • Marc Blitzstein, componist • True Boardman, scenarist • Millen Brand, schrijver • Oscar Brand, folksinger • Joseph Edward Bromberg, acteur • Himan Brown, producent en regisseur • John Brown, acteur • Abe Burrows, toneelschrijver en liedjestekstschrijver • Morris Carnovsky, acteur • Vera Caspary, auteur • Edward Chodorov, scenarist en producent • Jerome Chodorov, schrijver • Mady Christians, actrice • Lee J. Cobb, acteur • Marc Connelly, theaterauteur • Aaron Copland, componist • Norman Corwin, schrijver • Howard Da Silva, acteur • Roger De Koven, acteur • Dean Dixon, dirigent • Olin Downes, muziekcriticus • Alfred Drake, acteur en zanger • Paul Draper, acteur en danser • Howard Duff, acteur • Clifford J. Durr, advocaat • Richard Dyer-Bennett, folksinger • José Ferrer, acteur de blacklist 517

• Louise Fitch (Lewis), actrice • Martin Gabel, acteur • Arthur Gaeth, radio commentator • William S. Gailmor, journalist en radiocommentator • John Garfield, acteur • Will Geer, acteur • Jack Gilford, acteur en blijspelacteur • Tom Glazer, folksinger • Ruth Gordon, actrice en scenarist • Lloyd Gough, acteur • Morton Gould, pianist en componist • Shirley Graham, auteur • Ben Grauer, radio en tv-man • Mitchell Grayson, radioproducer and director • Horace Grenell, dirigent en muziekproducer • Uta Hagen, actrice en lerares • Dashiell Hammett, schrijver • E. Y. “Yip” Harburg, liedjestekstschrijver • Robert P. Heller, televisiejournalist • Lillian Hellman, theaterauteur en scenarist • Nat Hiken, schrijver en producent • Rose Hobart, actrice • Judy Holliday, actrice en blijkspelcomedienne • Roderick B. Holmgren, journalist • Lena Horne, zangeres en actrice • Langston Hughes, schrijver • Marsha Hunt, actrice • Leo Hurwitz, regisseur • Charles Irving, acteur • Burl Ives, folksinger en acteur • Sam Jaffe, acteur • Leon Janney, acteur • Joe Julian, acteur • Garson Kanin, auteur en regisseur • George Keane, acteur • Donna Keath, radioactrice • Pert Kelton, actrice 518 duister verleden deel i

• Alexander Kendrick, journalist en schrijver • Adelaide Klein, actrice • Felix Knight, zanger and acteur • Howard Koch, scenarist • Tony Kraber, acteur • Millard Lampell, scenarist • John La Touche, liedjestekstschrijver • Arthur Laurents, schrijver • Gypsy Rose Lee, actrice en stripteaseuse • Madeline Lee, actrice • Ray Lev, klassiek pianist • Philip Loeb, acteur • Ella Logan, actrice en zangeres • Alan Lomax, folklorist en musicoloog • Avon Long, acteur en zanger • Joseph Losey, regisseur • Peter Lyon, schrijver voor televisie • Aline MacMahon, actrice • Paul Mann, regisseur en leraar • Margo, actrice en danseres • Myron McCormick, acteur • Paul McGrath, radioacteur • Burgess Meredith, acteur • , toneelschrijver • Henry Morgan, acteur • Zero Mostel, acteur en komiek • Jean Muir, actrice • Meg Mundy, actrice • Lyn Murray, componist en koorleider • Ben Myers, advocaat • Dorothy Parker, auteur • Arnold Perl, producent en schrijver • Minerva Pious, actrice • Samson Raphaelson, scenarist en theaterauteur • Bernard Reis, boekhouder • Anne Revere, actrice • Kenneth Roberts, schrijver de blacklist 519

• Earl Robinson, componist en liedjestekstschrijver • Edward G. Robinson, acteur • William N. Robson, radio en tv-auteur • Harold Rome, componist en liedjestekstschrijver • Norman Rosten, schrijver • Selena Royle, actrice • Coby Ruskin, tv-regisseur • Robert St. John, journalist • Hazel Scott, jazz en klassiek muzikant • Pete Seeger, folksinger • Lisa Sergio, radio-omroepster • Artie Shaw, jazzmuzikant • Irwin Shaw, schrijver • Shayon, voormalig president van radio en tv-regisseurs vereniging • Ann Shepherd, actrice • William L. Shirer, journalist • Allan Sloane, radio en tv-auteur • Howard K. Smith, journalist • Gale Sondergaard, actrice • Hester Sondergaard, actrice • Lionel Stander, acteur • Johannes Steel, journalist • Paul Stewart, acteur • Elliott Sullivan, acteur • William Sweets, radioman • Helen Tamiris, choreograaf • Betty Todd, regisseur • Louis Untermeyer, poeëet • Hilda Vaughn, actrice • J. Raymond Walsh, radiocommentator • Sam Wanamaker, acteur • Theodore Ward, theaterauteur • Fredi Washington, actrice • Margaret Webster, actrice, regisseur en producente • Orson Welles, acteur, auteur en regisseur • Josh White, bluesmuzikant 520 duister verleden deel i

• Irene Wicker, zanger en actrice • Betty Winkler (Keane), actrice • Martin Wolfson, acteur • Lesley Woods, actrice • Richard Yaffe, journalist

Op de blacklist gezet na juni 1950 • Eddie Albert, acteur • Lew Amster, scenarist • Richard Attenborough, regisseur en producent • Norma Barzman, scenarist • Sol Barzman, scenarist • Orson Bean, acteur • Albert Bein, scenarist • Harry Belafonte, acteur en zanger • Barbara Bel Geddes, actrice • Ben Bengal, scenarist • Seymour Bennett, scenarist • Leonardo Bercovici, scenarist • Herschel Bernardi, acteur • John Berry, acteur, scenarist en regisseur • Henry Blankfort, scenarist • Laurie Blankfort, artiste • Roman Bohnen, acteur • Allen Boretz, scenarist en songwriter • Phoebe Brand, actrice • John Bright, scenarist • Phil Brown, acteur • Harold Buchman, scenarist • Sidney Buchman, scenarist • Luis Buñuel, regisseur • Val Burton, scenarist • Hugo Butler, scenarist • Alan Campbell, scenarist • Charles Chaplin, acteur, regisseur en producent • Maurice Clark, scenarist de blacklist 521

• Richard Collins, scenarist • Charles Collingwood, radiocommentator • Dorothy Comingore, actrice • Jeff Corey, acteur • George Corey, scenarist • Irwin Corey, acteur en komiek • Oliver Crawford, scenarist • John Cromwell, regisseur • Charles Dagget, animator • Danny Dare, choreograaf • Jules Dassin, regisseur • Dolores del Río, actrice • Karen DeWolf, scenarist • Howard Dimsdale, schrijver • Ludwig Donath, acteur • Arnaud d’Usseau, scenarist • Phil Eastman, cartoonscenarist • Leslie Edgley, scenarist • Edward Eliscu, scenarist • Faith Elliott, animator • Cy Endfield, scenarist en regisseur • Guy Endore, scenarist • Francis Edward Faragoh, scenarist • , actrice • Howard Fast, schrijver • John Henry Faulk, radioman • Jerry Fielding, componist • Carl Foreman, producent en scenarist • Anne Froelick, scenarist • Lester Fuller, regisseur • Bert Gilden, scenarist • Lee Gold, scenarist • Harold Goldman, scenarist • Michael Gordon, regisseur • Jay Gorney, scenarist • Lee Grant, actrice • Morton Grant, scenarist 522 duister verleden deel i

• Anne Green, scenarist • Jack T. Gross, producent • Margaret Gruen, scenarist • David Hilberman, animator • Tamara Hovey, scenarist • John Hubley, animator • Edward Huebsch, scenarist • Ian McLellan Hunter, scenarist • Kim Hunter, actrice • John Ireland, acteur • Daniel James, scenarist • Paul Jarrico, producent en scenarist • Gordon Kahn, scenarist • Victor Kilian, acteur • Sidney Kingsley, theaterschrijver • Alexander Knox, acteur • Mickey Knox, acteur • Lester Koenig, producent • Charles Korvin, acteur • Hy Kraft, scenarist • Canada Lee, acteur • Constance Lee, scenarist • Robert Lees, scenarist • Carl Lerner, editor en regisseur • Irving Lerner, regisseur • Lewis Leverett, acteur • Alfred Lewis Levitt, scenarist • Helen Slote Levitt, scenarist • Mitch Lindemann, scenarist • Norman Lloyd, acteur • Ben Maddow, scenarist • Arnold Manoff, scenarist • John McGrew, animator • Ruth McKenney, auteur • Bill Meléndez, animator • John “Skins” Miller, acteur • Paula Miller, actrice de blacklist 523

• Josef Mischel, scenarist • Karen Morley, actrice • Henry Myers, scenarist • Mortimer Offner, scenarist • Alfred Palca, schrijver en producent • Larry Parks, acteur • Leo Penn, acteur en regisseur • Irving Pichel, regisseur • Louis Pollock, scenarist • Abraham Polonsky, scenarist en regisseur • William Pomerance, animatie-executive • Vladimir Pozner, scenarist • Stanley Prager, regisseur • John Randolph, acteur • Maurice Rapf, scenarist • Rosaura Revueltas, actrice • Robert L. Richards, scenarist • Frederic I. Rinaldo, scenarist • Martin Ritt, acteur en regisseur • W. L. River, scenarist • Marguerite Roberts, scenarist • David Robison, scenarist • Naomi Robison, actrice • Louise Rousseau, scenarist • Jean Rouverol (Butler), actrice en auteur • Shimen Ruskin, acteur • Madeleine Ruthven, scenarist • Waldo Salt, scenarist • John Sanford, scenarist • Bill Scott, stemacteur • Martha Scott, actrice • Joshua Shelley, acteur • Madeleine Sherwood, actrice • Reuben Ship, scenarist • Viola Brothers Shore, scenarist • George Sklar, toneelschrijver • Art Smith, acteur 524 duister verleden deel i

• Louis Solomon, scenarist en producent • Ray Spencer, scenarist • Janet Stevenson, auteur • Philip Stevenson, schrijver • Donald Ogden Stewart, scenarist • Arthur Strawn, scenarist • Bess Taffel, scenarist • Julius Tannenbaum, producent • Frank Tarloff, scenarist • Shepard Traube, regisseur en scenarist • Dorothy Tree, actrice • Paul Trivers, scenarist • George Tyne, acteur • Michael Uris, schrijver • Peter Viertel, scenarist • Bernard Vorhaus, regisseur • John Weber, producent • Richard Weil, scenarist • Hannah Weinstein, producent • John Wexley, scenarist • Michael Wilson, scenarist • Nedrick Young, acteur en scenarist • Julian Zimet, scenarist Alfabetische filmlijst

3.10 to Yuma 26 Blood on the sun 465 36 hours to kill 47 Bluebeard 500 A breath of scandal 450 Body and soul 11 A doctor’s diary 437 Body snatchers 101 A guy named Joe 385 Born free 469 A king in New York 503 Born yesterday 501 A star is born 441 Brannigan 130 À toi de faire… mignone 123 Brelan d’as 115 À toi de jouer Callaghan 119 Brittania Mews 448 A walk in the sun 498 Broken arrow 427 Abilene town 485 Broken Lance 499 Accused of murder 61 Brotherhood of man 446 Action in Arabia 483 Cairo 58 Action in the North Atlantic 406 Callaghan remet ça 122 Affairs of Cappy Ricks 464 Captain Lightfoot 62 After dark, my sweet 203 Casablanca 412/418/498 Algiers 406 Cat on a hot tin roof 495 Allemagne année 90 neuf zéro 124 Cette homme est dangereux 18/117 Alphaville: une étrange aventure de Chain lightning 465 Lemmy Caution 123 Champion 11 Alvarez Kelly 500 Charlie Chan in London 464 American guerrilla in the Charlie Chan’s greatest case 464 Philippines 366 China’s little devils 437 An unlocked window 248/249 Chinatown nights 436 Anna and the King of Siam 491 Circumstantial evidence 437 Anthony Adverse 488 Citizen Cohn 506 Anzio 500 Cloack and dagger 424/446 Army girl 437 Colorado territory 50 Arrowhead 61 Coming home 447 Assault on a Queen 96 Comment qu’elle est! 120 Bachelor appartment 402 Confessions of a nazi spy 482 Behind the mike 464 Cool brezer 59 Blackboard jungle 18/495 Cornered 471/495 Blockade 403/482 Cotton come to Harlem 23 526 duister verleden deel i

Counter-espionage 493 Golden gloves 493 Coup de torchon 24/200 Good neighbor Sam 98 Cradle will rock 507 Good night, and good luck 507 Crossfire 473/495 Goodbye love 402 Cry of the city 261 Guilty by suspicion 503 Cry the beloved country 408 Gun Crazy (a.k.a. Deadly is the Dance hall 41 female/Jail bail/Fury) 14/391 Dante’s inferno 464 Hangup 430 Dark command 46 Hard traveling 461 Dark Hazard 42 Hawaii 392 Dark passage 18/153 He ran all the way 391 Dash and Lily 506 Hell on Frisco Bay 133 De blauwe vogel 491 Hell’s highway 436 Deadline of dawn 473 Her First romance 493 Descente aux enfers 167 High sierra 16/48 Destination Tokyo 422 His exiting night 464 Devil in blue dress 26 Hit me 204 Diplomatic courier 114 Hitch hike lady 464 Doctor Socrates 44 Hitler’s children 494 Double Idemnity 19 Hollywood on trial 508 Dream of love 402 Hombre 26 Du rififi chez les hommes 14/425 Hotel Berlin 459 Dynamite 402 Hotelboy Ed Martin 428 Echoes 492 House of numbers 95 Eight Bells 480 Huckleberry Finn 412 Eight iron man 498 I died a thousend times 50 El milagro de la calle major 437 I saw what you did 132 Emergy squad 493 I the jury 84 Emergy wedding 430 If I had a million 463 España otra 460 Imitation of live 437 Exodus 392/429/450 In a lonely place 225 Fatal lady 437 In this our live 412 Fear on trial 507 Invasion of the nody snatchers 93 Five against the house 91 Iron man 36/37 Follow the boys 221 It could happen to you 437 Follow your heart 437/464 Jackie Brown 26 Force of evil 364 Johnny got his gun 393 Forever Amber 446 Juarez 491 Get shorty 26 Julia 508 The finger points 35 Keeping company 471 Give us this day 498 Killing them softly 258 alfabetische filmlijst 527

King of Chinatown 483 Miller’s crossing 20 King of the newsboys 437 Million dollar legs 493 King of the underworld 45 Mission to Moscow 385 Kiss me deadly 22/85 Mr. Lucky 471 Kitty Foyle: the natural history of a Murder, my sweet 471/495 woman 383 My gun is quick 85 L’ours 493 Mystery sea rider 493 La candide madame Duff 181 Nada más que una mujer 464 La course du lièvre à travers les Never on Sunday 425 champs 165 New Orleans 485 La lune dans le caniveau 164 Night and the city 14/75 La maison sous les arbres 451 Night of the juggler 129 La mariée était on noir 16 Nightfall 155 La môme vert de gris 116 Nightmare alley 285 Laura 444 Nine men 74 Law and order 39/40 No way out 317 Le Casse 163 Nora Inu 14 Legacy of the Hollywood blacklist Northern pursuit 457 510 Not only strangers 500 Lemmy pour les dames 122 Nothing sacred 442 Les femmes s’en balancent 117 Objective Burma 457/465 Little Caesar 15/33 Obsession 498 Little orfan Annie 437 Odds against tomorrow 132 Lonely are the brave 392 Oklahoma 479 M*A*S*H* 451 On the waterfront 498 Maid of Salem 491 One exiting adventure 437 Makaroni blues 124 One men’s journey 436 Mark of the vampire 437 One of the Hollywood Ten 510 Marriage is a private affair 444 One-way ticket 480 Marty 446 Onkelchens traum 468 Match point 19 Operation Eichmann 466 Mauvaise grain 14 Ossessione 14 Maxie 100 Our vines have tender grapes 386 Meet dr. Christian 442 Out of sight 26 Meet Mr.Callaghan 114 Outside the wall 264 Meet Nero Wolfe 480 Papillon 393 Melody for three 443 Passage west 460 Men of America 436 Paths of glory 23/198 Midnight cowboy 447 Pleasantville 492 Midnight intruder 464 Plus de whiskey pour Callaghan 118 Mildred Pierce 424 Point of order 510 528 duister verleden deel i

Police Python 357 317 Some blondes are dangerous 37/464 Portia on trial 437 Spartacus 392/430/450 Proud to be an asshole from El Paso Spider web 227 26 State penitentiary 265 Pursued 464 Storm center 511 Raintry county 499 Street of no return 166 Rebels with a cause 462 Succes at any price 402 Ride the pink horse 222 Sudden Fear 231 Road gang 382 Sweet bird of youth 495 Road to Rio 492 Tail gunner Joe 511 Rock around the clock 18 Television spy 493 Rogue cop 134 Tender comrade 385 Roman holiday 391/442 Tender comrade 494 Rue barbare 159 The ‘human( factor 500 Ruthless 460 The asphalt jungle 16/57 Sahara 406 The badlanders 58 Salt of the earth 277/486/413 The beast of the city 38 Sands of Iwo Jima 498 The beguiled 430 Scalawag 430 The best years of our live 495 Secrets of a nurse 464 The big clock 311 Secrets of the French police 436 The Big Heat 11/136 Section des disparus 157 The blue angel 500 Seeds od freedom 422 The boy with green hair 513 Seeing Nellie Home 178 The brave one 391 Semi-tough 451 The bride comes home 177 Sergeants 3 68 The bridge on the River Kwai 392 Serie noire 200 The Brothers karamazov 495 Serpico 447 The burglar 162 Seven footprints to Satan 212 The Caine mutiny 498 Seven miles from Alcatraz 493 The caper of the golden bulls 131 Seventh heaven 491 The cardinal 450 Shadowlands 282 The carpetbaggers 500 Shalaka 500 The case of Lena Smith 436 Shield for murder 136 The Cincinatti kid 451 Short cut to hell 428 The corps came C.O.D. 222 Sinners in paradise 464 The courageous dr. Christian 443 Slaves 492 The court-martial of Billy Mitchell Sleepers east 464 391 Smart women 460 The crime of doctor Hallet 464 471 The cross of Lorraine 444 Soldier of fortune 499 The Davidian report 227 alfabetische filmlijst 529

The day of the locust 447 The majestic 508 The deep (Aslan yürekli kabaday) 86 The Maltese falcon 20 The deep end 180 The man in blue 464 The devil commands 493 The man who reclaimed his head The devil doll 214 437 The Devil’s playground 382 The man with the golden arm 336 The edge of running water 493 The master race 483 The end of the affair 499 The missing queen 228 The execution of private Slovik 428 The naked city 425 The Falcon striles back 494 The Pagan 402 The fallen sparrow 219 The parson of Panamint 471 The fixer 392 The postman always rings twice 19 The friends of Eddie Coyle 255 The president’s mystery 464 511 The price of pleasure 176 The getaway 23/198/203 The pride of the marines 423 The girl hunters 88 The reckles moment 178 The great Jasper 436 The red house 424 The greatest 451 The return of a man called Horse The grifters 24/202 492 The hanged man 224 The robe 428 The harder they fall 11 The romance of Rosie Ridge 465 The high and the mighty 499 The sandpiper 392 The hit parade 437 The sex symbol 461 The hospital 306 The ship from Shanghai 402 The house I live in 424 The sins of the children 436 The house on Carroll Street 512 The sniper 498 The invasion 102 The spiral staircase 238/239/240 The Jolson story 447 The treasure of the Sierra Madre 498 The juggler 498 The unseen 246 The jury’s secret 464 The very tought of you 457 The kid from Kokomo 442 The way we were 512 The killer inside me 199/205 The whole town is talking 44 The killing 23/198 The wife of general Ling 112 The kill-of 201 The wrecking crew 130 The lady in the lake 19 The wrong man 14 The lady vanishes 242/243/244 The Young lions 500 The last challenge 430 They drive by night 370 The left hand of god 499 They live by night 356 The letter 491 They live in fear 437 The life of Emile Zola 491 Thieves fall out 443 The long wait 85 Thieves like us 360 530 duister verleden deel i

Thieves’ highway 373 Un choix d’assasins 130 Thirteen women 436 Under pressure 464 Thirty seconds over Tokyo 386 Uneasy terms 113 This gun for hire 413 Valdez is coming 26 This world, then the fireworks 205 Virgin island 450 Three faces west 437 Vocalizing 177 Three kids and a Queen 437 Vous Pigez? 120 Three on a honeymoon 464 Walk on the wild side 342 Three wives to many 315 Walls of gold 464 Thru different eyes 230 Warlock 500 Till the end of time 495 We go fast 471 Tirez sur le pianiste 168 What price Hollywood? 441 To tough to kill 464 When romorrow comes 483 Together again 485 Where love has gone 500 Tomorrow the World 445 Wild gold 464 Topkapi 425 Wild west days 40 Trail of the hawk 493 Wine, woman and horses 42 Tugboat princess 382 Wizard of Oz 426 Two mules for sister Sara 430 Woman of the year 443/451 Two wise maids 437 Yellow sky 55 Un aller simple 266