BODEMKAARTVAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

ROTSELAAR 74 E

Uitgegeven onder de auspiciën Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoedi• l'Institut pour l'encourage• ging van het Wetenschappelijk ment de la Recherche Seienti- Onderzoek in Nijverheid en fiaue dans l'Industrie et l'Agri• Landbouw (I. W. O. N. L .) culture (I. R. S. i. A.)

1960 Lijst van de bodem ka arten, schaal 1/20 000, met verklarende tekst te verkrijgen bij het secretariaat van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van lüeigic, Rozier 6, Gent mits storting van de verkoopprijs op postrekening nr. 3016.86.

Bodemkaarten met verklarende tekst in het Nederlands, résumé en français : 1 W Moerkant -IE Essen - 2 W Horendon\ (100 F) 6 E Kalmthout 75 E Scherpenheuvel 7 W Wuustwezd (100 F) • 76 W -10 W De Haan - 10 E Blan^enb. 87 W (100 F) 87 E Anderlecht 11 W Heist 88 IV Brussel-Bruxelles (100 F) 11 E West^apeïle • Het Zwin 88 E Zaï/eniem (150 F) 89 E 15 E Kapellen 90 W 16 W Brecht 90 E Glabbee^'Zuurbemde 21 W Middel\er}{e - 21 E Óostende 91 W 22 W Bredene 97 W Mouscron 22 E Houtave 101 W Sint-KwintenS'Eenni\ 23 W Brugge 101 E Halle 35 E Oostduin^erl^e (100 F) 102 W Uccle . 36 W Nieiiwpoort 102 E Teruuren 36 E Le{c 103 W Duisburg 37 W Gistel 104 W Melden 50 W De Moeren (100 F) 104 E 51 W-Lampernisse (150 F) 105 W 61 W Tessenderlo 105 E Sint-Truiden 65 E Hoogstade 106 W Heers 67 E Roeselare 106 E Borgloon 7'i E Rotselaar 107 W Tongeren 75 W Aarschoi 107 E Herderen Prijs : 125 F (tenzij het anders is aangegeven).

Verhandeling — De Bodemgesteldheid van het Oudland van Veurne-Ambacht 124 blz.. 27 fig., 34 lab., 3 pl. buiten te^st. Gent, 1951. Résumé, sous-texte des figures et des planches en français . 125 F Voor de franstalige teksten, zie kaftpagina 3. VERKLARENDE TEKST BIJ DE BODEMKAART VAN BELGIË

TEXTE EXPLICATIF DE LA CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST B!J HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE DE

ROTSELAAR 74 E

Uitgegeven onder de auspiciën Ëdité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoedi• l'Institut pour l'encourage- ging van het Wetenschappelijk aieot de Ia Recherche Scienti• Onderzoek in Nijverheid en fique dans l'Industrie et l'Agri• Landbouw (I. W. O. N. L .) culture (I. R. S. I. A.)

1960 De publikaties van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van België omvatten :

— kaartbladen op schaal 1/20 000 — verklarende teksten bij de kaartbladen — verhandelingen over de bodem- en de vegetatiegesteldheid van de natuurlijke streken van België.

Les publications du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique comportent :

— des planchettes à l'échelle de 1/20 000 — des textes explicatifs des planchettes — des mémoires sur la constitution des sols et de la végéta• tion des régions naturelles de la Belgique. BODEMKAART VAN BELGIË CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

59W 59E 60W

^ V Ri

74W 75W

89 W 69E 90W

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPUCATXF DE LA PLANCHETTE DE ROTSELAAR 74 E door — par L. BAEYENS

Centrum voor Bodemkartering Centre de Cartographie des Sols Dir. R. TA VERNIER

INHOUDSTAFEL

Biz.

Inleiding .

I. Fysiografie .... 10 A. Topografie en hydrografie 10 B. Geologische opbouw 11 C. Landschapsbeeld 13 D. Klimaat .... 13

II. Bodemgesteldheid en landbouw 14 A. Lithologie van de bodemvormende sedimenten 14 1. Recente alluviale sedimenten 14 2. Holocene eolische sedimenten 14 3. Oudere alluviale sedimenten 14 4. Pleistocene sedimenten 15 5. Tertiaire sedimenten 16 B. Waterhuishouding 16 C. Bodemgenese 17. 1. Gronden met textuur B horizont . 18 2. Gronden met sterk gevlekte textuur B horizont 18 3. Gronden met verbrokkelde textuur B horizont 18 4. Gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont ...... 19 5. Gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont ...... 19 6. Gronden met verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont ...... 20 7. Gronden met diepe, antropogene humus A horizont 20 8'8

Biz. 8. Gronden met niet bepaalde profielontwikke• ling 21 9. Gronden zonder profielontwikkeling 21 10. Complexen en niet gedifferentieerde terreinen 21 11. Kunstmatige gronden ..... 21

D. Bodemklassifikatie 22 1. MorfO genetische klassifikatie .... 22 a. Kernseries ...... 22 b. Afgeleide series ...... 24 2. Landbouwkundige klassifikatie ... 27 E. Bodemeenheden en hun landbouweigenschappen 28 1. Leemgronden ...... 28 2. Zandleemgronden 33 3. Licht-zandleemgronden 42 4. Lemig-zandgronden . . . . 48 5. Zandgronden 55 6. Kleigronden 64 7. Complexen en niet gedifferentieerde terreinen 66 8. Kunstmatige gronden 67

III. Algemene beschouwingen ...... 68

A. Landbouwkundig bodemgebruik .... 68 B. Andere gegevens over menselijke aardrijkskunde 69 C. Besluiten op landbouwkundig gebied ... 72

Bibliografie ...... 77

Legende — Légende ...... 78

Résumé 91 •9

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD ROTSELAAR 74 E

INLEIDING

De gekarteerde oppervlakte van het kaartblad Rotselaar bedraagt ruim 7 500 ha. Het ligt op de samenvloeiing van Dijle en en omvat het zuidelijk deel van de Mechelse Zand• streek en de noordelijke uitlopers van het Brabants plateau en van het . Het is een agrarisch gebied met de nadruk op landbouw en groenteteelt. Uitgestrekte naaldhout- bossen bedekken de duinen en de tertiaire ontsluitingen, ter• wijl in de valleien belangi'ijke populierenaanplantingen voor• komen. Volgende gemeenten liggen op het kaartblad : -— volledig : , — gedeeltelijk, met de dorpskom : Baal, , Rotselaar, , Wezemaal, — gedeeltelijk, met de dorpskom op een aangrenzend kaart• blad : (Putte 59 W), Betekom ( 75W), , Wilsele {Leuven 89 E), , Tildonk, Wespelaar (Haacht 74 W). De voornaamste verkeerswegen zijn ; — wegen : van Leuven naar Mechelen en Aarschot met een aansluiting van Rotselaar naar Haacht, — spoorwegen : van Leuven naar Mechelen en Aarschot, — kanaal : Leuven-Mechelen. De bodemkaart werd opgenomen in 1957 door Dr. G. Scheys en L. Baeyens in samenwerking met de karteerders Fr. Crabbé, J. Duerinckx, T. Reynders en R. Van Goidsenhoven. Per ha werden ongeveer 1,5 boringen tot op een diepte van 125 cm uitgevoerd. Ing. D. Lamberts {Laboratorium voor Grondonderzoek Leuven, Dir. Prof. J. Livens) maakte een systematische profielstudie. 10

I. FYSIOGRAFIE

A. TOPOGRAFIE EN HYDROGRAFIE 1. In het noorden (Keerbergen en Tremolo) bereiken de land- duinen een hoogte van 16 m; sommige gedeelten ervan werden vermoedelijk geëgaliseerd (13 m). In het oosten wordt het reliëf bepaald door massieven van het Tertiair (Diestiaan), een heuvelkern te Baai (45 m) en heuvelruggen te Rotselaar (58 m), Wezemaal (65 m) en Holsbeek (77 m). Het centrum bestaat uit versneden, zandige plateaus; de voornaamste zijn die van Werchter (Hanewijk, Hoogland en Varentstraat, 10 m) en Rotselaar (Heiligt en Vaaken, 12 m, Thoren en Rotselaarveld 14 m), minder belangrijk is dat van Haacht (Wildheide, 10 m). Het zuidwesten behoort tot het zandlemig laagplateau van Herent (Wijchmaal) en Tildonk (10-21 m), dat in het zuiden aansluit bij het versneden Brabants leemplateau. De scheiding tussen het zandlemig gebied en de zandige- bodemassociatie ligt op de lijn (van oost naar west) met begin aan de verkeersweg Leuven-Aarschot richting Rotselaar- Station, Walestraat, Kelfs en Lipseveld. 2. Het hydrografisch net wordt gevormd door de Dijle (9-15 m) en de Demer (9-11 m), die samenvloeien te Werchter (10 m). De voornaamste secondaire waterlopen van het Dijlenet zijn ; in het (noord) oosten : — de Leybeek (8 m), die de verlaten meander van Blaasberg vormt; — de Laak (10-11 m) met de Britspoelbeek (en Bruggenlan- denbeek) en de Zwartebeek (en de Ley- of Steenbosbeek) ; de belangrijke verlaten meander van Cruys ligt nabij de uitmonding van de Britspoelbeek in de Laak; ten zuiden wordt het water van de Laak plaatselijk afgeleid door de Kleine Laak; — de Vunt (13-15 m); 11 in het (zuid) westen : -* — de Binnebeek of Haachtsebeek (9 m) met de Tarwebeek; — de Ley- of Laekebeek (9-11 m) met de Lipsebeek (en de Hogebeek); de Lipsebeek vloeit onder het kanaal Leuven- Mechelen op het kaartblad Haacht. De Demer ontvangt het water van de belangrijke Wingebeek (10-16 m), die op haar beurt de Losting en het sterk vertakt net van de Leybeek opneemt. In het noorden loopt de Cruyslandbeek, die via de Raam- beek (kaartblad Heist-op-den-Berg) westwaarts in de Dijle uitmondt. « B. GEOLOGISCHE OPBOUW 1. De massieven in het oosten bestaan uit Diestiaan, waarvan de ijzerzandsteenkap op de hellingen meestal omzoomd is met glauconiethoudende zandige klei. De massieven van Baal, Rotselaar en Wezemaal zijn afgesloten door zand- of kleiaf- zettingen van het Rupellaan. In Wackerzeel wordt eveneens een kleine vlek Rupeliaan aangetroffen. De depressie tussen de massieven van Rotselaar-Wezemaal en Holsbeek rust op zandig Tongeriaan, dat in de Wingebeek- vallei plaatselijk volledig geërodeerd is. In het centrum, langs de boorden van de Demer en de Dijle, liggen versneden doch uitgestrekte vlekken Assiaan. Het zuidwesten is opgebouwd uit Brusseliaan met enkele vlekken Lakeniaan, die in belangrijkheid toenemen naar het westen. 2. Tijdens de laatste IJstijd (Würm) werd op het Tertiair niveo-eolisch (zand) leem afgezet. Dit leem werd door erosie in het noorden geheel, in het zuidoosten slechts gedeeltelijk geërodeerd en fluviatiel afgezet in de valleien. Tijdens warmere en drogere perioden ontwikkelde zich op dit fluviatiel lemig materiaal een bos, dat onder invloed van de stijging van het zeepeil en verkoeling van het klimaat vernietigd werd. De wortels en de stambases (stobben) van de bomen werden begraven onder solifluxielagen van zandig, lemig of kleiig materiaal. t^l TABEL 1(1)

OVERZICHT VAN DE GEOLOGISCHE FORMATIES VAN DE STREEK APERÇU DES FORMATIONS GÉOLOGIQUES DE LA RÉGION

KWARTAIR Holoceen: recent alluvium van Dijle, Demer en zijbeken alluvium van de secondaire bijlopen en vnl. van de Wingebeek recent colluvium van de hellingen stuifzand in het centrum en in het noorden Pleistoceen: niveo-eolisch zandleem en licht zandleem TERTIAIR P1 io c e e n Diesüaan (D) : groenachtig, glauconietrijk zand, aan, de oppervlakte verweerd tot roodachtig zand met ijzerzandsteenbanken of -brokken, plaatselijk tot grove, plastische, zandige klei Oligoceen Rtipcliaan (R) : plastische, zandige, grijsachtige klei (R2c) in het noorden; zand (R)) rond het massief van Rotselaar-Wezemaal Tongeriaan (Tg) : micahoudend, fijn, leemhoudend zand (Tgl) E O c e e n

Assiaati (As) : klelhoudend zand en zandige klei, glauconiethoudend Wemmcliaan (Wc) : zand van Wemmei La\eniaan (L^) : kalkhoudend zand en kalkhoudende zandsteen Bnisseliaan (B) : glauconiethoudend en kwartshoudend, tamelijk grof zand, zandsteen

Men mag aannemen dat, in de nabijheid van de relatief hoog gelegen tertiaire opduikingen, het Pleistoceen volledig geëro• deerd werd. Het tertiair materiaal werd tijdens het Holoceen door verstuiving en/of colluviatie in de onmiddellijke omge• ving verspreid en overdekte de verweringsbodems van het Tertiair en eventueel de relikten van het Pleistoceen. Anderzijds was de verstuiving van zandig materiaal uit de valleien, voornamelijk uit het noorden, vrij algemeen en wer• den aanzienlijke oppervlakten bedekt met stuifzand. Ten

(1) Gegevens ontleend aan de Geologische \aart van België, schaal 1/160 000, 13

gevolge van ontbossing in de laatste tijden grepen verstuivin• gen plaats die de huidige landduinen deden ontstaan. Door menselijke tussenkomst en ook op natuurlijke wijze werden sommige van deze duinen gedeeltelijk genivelleerd. In de valleien werd alluviaal materiaal afgezet en in de laagste delen vormde zich veen.

C. LANDSCHAPSBEELD Het gebied van Rotselaar omvat verschillende bodemkun- dige landschappen met een kenmerkend reliëf begrensd door natuurlijke waterlopen (Dijle, Demer, Wingebeek). 1. De landduinen van het noorden zijn golvend of afgeplat en overwegend begroeid met naaldhout. 2. Het holoceen-stuifzandgebied van het centrum, versneden door verscheidene waterlopen, is agrarisch en gedeeltelijk ge• oriënteerd op de groenteteelt. 3. Het holoceen-stuifzandgebied met Tertiair van het oosten vertoont naast naaldhout thans ook perzik- en pruimenkul- turen. In het tussenseizoen worden groenten (asperge en witloof) verbouwd. 4. De noordwestrand van het Hageland met zandlemige en tertiaire bodems wordt gekenmerkt door naaldhout op de tertiaire opduikingen en landbouw op de zandleem- en licht- zandleemgronden. 5. Het zandleemlandschap van Herent en Tildonk heeft hoofd• zakelijk akkerbouw. 6. In de valleien van de Wingebeek, de Dijle en de Demer treft men belangrijke populierenaanplantingen en weiden aan.

D. KLIMAAT(2) Luchttemperatuur : — jaargemiddelde : 9,5°C, — gemiddelde koudste maand (januari) : 3*'C, — gemiddelde warmste maand (juli): 17*^0.

(2) Gegevens voor Ukkel (L. PONCELET & H. MARTIN, 1947). 14

Periode zonder vorst (dagen/jaar): — gemiddeld : 194, — extreem : 236 (in 1913) en 154 (in 1928). Eerste vorst: 05.11 (extreem: 06.10-12 en 06.12.13). Laatste vorst: 25.04 (extreem: 14.03'20 en 15.05.15). Neerslag : — jaargemiddelde : 835 mm, — gemiddelde der max. : 1 075 mm, — gemiddelde der min. : 417 mm. n. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW

A. LITHOLOGIE VAN DE BODËMVORIVIENDE SEDIMENTEN (fig. 1) 1. Recente alluviale sedimenten Deze sedimenten hebben een heterogene texturele samen• stelling, die afhangt van de stroomsnelheid van het water bij de afzetting. Ze bestaan vnl. uit zandleem, leem of lichte klei. In de valleien komen kleine oppervlakten organische afzettin• gen (veen) voor. 2. Holocene eolische sedimenten Glauconietarme sedimenten De recente eolische afzettingen (stuifzand) bestaan uit middelmatig, fijn of lemig zand; de spreiding van deze ver• schillende texturen is onregelmatig. Glauconiethoudende sedimenten Deze afzettingen zijn afkomstig van autochtoon Tertiair en werden eolisch en/of colluviaal verplaatst. Hun geelachtige of groenachtige tint is te wijten aan het glauconiet. Ze liggen in de nabijheid van tertiaire ontsluitingen en zijn horizontaal en vertikaal duidelijk gescheiden van de bovenvermelde stuif• zanden. 3. Oudere alluviale sedimenten Onder het recent alluvium komen vaak afzettingen voor met heterogene samenstelling afkomstig van tertiaire of pleis- '15

> to O 20 " 30 " «O n SO tl 60 t) 70 >1 SO « 100'/. Irvmlractis - Irâction llmonsuïp î-50>j Fig. 1. Textuurdriehoeksdiagram. Diagramme iriaiigtilaire des tcxliircs, tocene materialen, die aanvankelijk op de plateaus en hellin• gen afgezet werden. In vele gevallen zijn het zware zandige- kleiafzettingen met overwegend tertiaire bijmenging. Ze komen slechts bij uitzondering aan het oppervlak voor.

4. Pleistocene sedimenten FliLviatiéie afzettingen De fluviatiele afzettingen van pleistocene ouderdom vullen meestal de beddingen op van de brede depressies. Ze werden in de postglaciale periode afgezet en zijn door verspoeling en kryoturbatie bijna altijd vermengd met tertiair materiaal. Op deze afzettingen komen begroeiingsresten voor die overdekt werden met alluviale sedimenten (sub. 3). 16

Niveo-cclische en niveo-jhiviatiele afzettingen Op de relatief hoog gelegen delen van het landschap werden lemige materialen afgezet. Een gedeelte ervan werd door erosie afgevoerd en bezonk als fluviatiel materiaal in de val• leidepressies. Deze sedimenten bestaan uit een opeenvolging van zandlemige en lemig-zandige lagen.

5. Tertiaire sedimenten De hoogste delen van het reliëf worden gevormd door ter• tiaire opduikingen. Het zijn glauconietrijke sedimenten die onder een warm klimaat verweerden tot stenige, roodbruine, grofzandige bodems. Op hellingen en op plaatsen waar de opperv!aktelagen geërodeerd werden, verweerde het glauco- niethoudend materiaal tot zware zandige klei.

B. WATERHUISHOUDING De waterhuishouding van het gebied wordt bepaald door de diepte van de permanente grondwatertafel, de doorlatendheid van de oppervlaktelagen, de aard van de ondergrond en de ligging in het reliëf. In de depressies ligt de grondwatertafel op geringe diepte; soms komt ze aan het oppervlak {recent alluvium). In de randzones van de depressies bevindt het grondwater zich meestal op matige diepte. Al deze gronden worden gerang• schikt bij de lage gronden. Op de hoogste delen van het vlakke landschap ligt de perma• nente watertafel dieper en vertoont grotere schommelingen. De gronden in deze zone worden gerangschikt bij de hoge gronden. Op toppen en heuvelruggen ligt de grondwatertafel diep en ondergaan de bodems de invloed van een tijdelijk opgehouden watertafel wanneer weinig doorlatende substraatlagen aan• wezig zijn. Landduinen worden eveneens gekenmerkt door een diepe grondwaterstand. De zandleemgronden die in een vlak reliëf liggen hebben een langzame oppervlakkige drainering en dikwijls een ge• stoorde inwendige drainering, door de aanwezigheid van een '17 weinig doorlatend substraat. De algemene cwaterhuishouding is er matig goed tot onvoldoende; in afgesloten depressies is ze tamelijk slecht. De morfologie van de natuurlijk goed gedraineerde gronden verschilt van die met minder goede of slechte drainering, o.a. door de aanwezigheid bij de laatste van roestkleurige en grijze vlekken in de horizonten die tijdelijk met water verzadigd zijn. Deze vlekken worden aangeduid met de benaming gley- verschijnselen. Hun bovengrens geeft de gemiddelde hoogste grondwaterstand (winter en voorjaar) aan. Bij de depressiegronden met permanente grondwatertafel op geringe of matige diepte bevindt zich onder de gegleyifieerde zone een blauwgrijze reduktiehorizont, die wijst op een per• manente verzadiging met water; de benedengrens van de gley- verschijnselen geeft de laagste grondwaterstand (zomer en herfst) aan(3). Bij gronden met tijdelijke, opgehouden water• tafel ontbreekt uiteraard de reduktiehorizont; dergelijke gron• den zijn afwisselend nat (winter) en droog (zomer) (4), De gleyverschijnselen geven over het algemeen een trouw beeld van de waterhuishouding van een grond; de diepte waarop ze beginnen en hun intensiteit laten dan ook toe ver• schillende natuurlijke draineringsklassen te onderscheiden. In bepaalde sedimenten (ijzerarme of glauconietrijke) ont• breken de gleyverschijnselen of zijn ze niet kenmerkend; andere verschijnselen zoals een diffuse B horizont (in natte podzolen), een verveende A horizont of bepaalde tinten in glauconietrijke sedimenten laten eveneens toe de drainerings- toestand te bepalen.

C. BODEMGENESE In alle sedimenten, die gedurende voldoende tijd de invloed van de bodemvormende faktoren ondergingen, vormden zich horizonten met bepaalde morfologische kenmerken.

(3) In de Duitse literatuur : Grimdu/asserböden, Gteye. (4) In de Duitse literatuur : Statinässchöden, Psciidogleye. •18

1. Gronden ine^'téxtuur B horizont(5) >irr In lemige sedimenten verweerde^de niveo-eolische löss onder invloed van de natuurlijke vegetatie. Het profiel dat aldus ontstond vertoont volgende horizonten : AO : ruwe-humushorizont, voprtkomend van de strooisellaag, Al : humushoudende bovengrond, ca. 10 cm dik, A2 : aan klei verarmde, geelbruine horizont, 40-50 cm dik, B2t : met klei aangerijkte, bruinachtige horizont met (sub- hoekig) blokkige struktuur, 40-60 cm dik, B3 : bruinachtige horizont met minder duidelijke kenmerken dan de voorgaande, Cl : ontkalkt moedermateriaal, C2 : kalkrijk moedermateriaal. In vele gevallen ontbreken de AO, Al, B3, Cl en 02 horizon• ten en zijn vervangen door ; Ap : bouwvoor, BD : overgangshorizont met sporen van solifluxie, vermengd met materiaal van het substraat, D : substraat. Deze bodems worden grij sbruine podzolachtige of uitge• loogde gronden genoemd; ze worden omschreven als (zand)- gronden met textuur B horizont. 2. Gronden met sterk gevlekte textuvir B horizont(6) In een verder stadium wordt de textuur B horizont aange• tast en gedeeltelijk afgebroken onder invloed van humuszuren. In de top van het uitgeloogde profiel ontstaat een weinig dui• delijke humus of/en ijzer B horizont of een micropodzol. Deze degradatie grijpt bij voorkeur plaats in zandleemgronden met hoog zandgehalte. 3. Gronden met verbrokkelde textuur B horïzont(6) Het is niet uitgesloten dat in zandige materialen aanvanke-

(5) Amerikaanse klassifikatie : Gray Brown Poäzolic soils. Franse klassifikatie : Sals (bruns) lessivés. (6) Franse klassifikatie : sols podzoliques. 49 lijk een uitloging van de kleimineralen plaatsgreep,,die zich onder vorm van banden afzetten. De verarming van de opper- vlaktelagen liet een geleidelijke podzolisatie toe, waardoor de textuur B banden verbrokkelden. De bruine podzolachtige bodems ontwikkelden zich daarop in de sterk gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodems, zodat een polygenetisch profiel ontstond. Soms treedt-de eerste ontwikkeling, dan weer de andere duidelijker naar voor, zodat beide naast elkaar kun• nen voorkomen. In kleiarme materialen (b.v. zand) zullen meestal gronden 'met weinig duidelijke humus of/en ijzer B voorkomen, in lemige sedimenten {licht zandleem) daaren• tegen bodems met verbrokkelde textuur B horizont.

4. Gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont(7) De zandige sedimenten die op het einde van het Tertiair aan het oppervlak voorkwamen vertonen sporen van een verwe• ring, die doorgegaan is onder een warm en vochtig klimaat. De aktuele podzolisatieverschijnselen hebben zich op dit relikt bodemprofiel voltrokken; door uitspoeling van humus en ijzer is een podzolachtige bodem ontstaan. In het zandig Diestiaan is de oxydatie van het glauconiet duidelijk waarneembaar en vormde zich een bruinrode podzolachtige bodem. Het materiaal van het Diestiaan dat tijdens het Holoceen verplaatst werd vertoont dezelfde ontwikkeling als het autochtoon moeder• materiaal. Op de holocene stuifzanden is dezelfde bodemvorming min• der uitgesproken wegens het lager ijzergehalte; het betreft in de meeste gevallen een humusakkumulatie en een zwakke ijzeraanrijking. 5. Gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont Op de glauconietarme sedimenten van holocene en pleisto• cene ouderdom ontstond, onder invloed van de vegetatie (o.a. heide), aanvankelijk een bruine podzolachtige bodem met zwakke humus of/en ijzer B horizont en, in een verder stadium.

(7) Amerikaanse klassifikatie : Broivn Podzolic soils. 20 een podzol m'è't'^'dùidelijke humus offen ijzér'B'horizont. De holocene afzettingen worden gekenmerkt door een humus en een ijzer B horizont. De pleistocene materialen vertonen meestal een humuspodzol, hetgeen wordt weergegeven in de variante van het moedermateriaal (..gx).

6. Gronden met verbrokkelâe humus of/en ijzer B horizont Na in-kuhuurname ondergingen de podzolen een verande• ring onder invloed van de (milde) kultuurhumus en van de voedende bestanddelen door de mens aangebracht. De kon- tinue B horizont verbrokkelde geleidelijk, zodat slechts kon- kreties van verschillende grootte overbleven. De A2 horizont en een gedeelte van de B horizont werden verwerkt in de bouwlaag (Ap horizont). Plaatselijk zijn de podzolkenmerken nog te herkennen, soms zijn ze nauwelijks te onderscheiden. Voor deze gronden werd de naam postpodzol voorgesteld (R. TAVERNIER & J. AMERYCKX, 1957). 7. Gronden met diepe, antropogene humus A horizont Belangrijke oppervlakten vertonen bodems met diepe, humeuze bovengrond; deze zou het gevolg zijn van langdurige aanvoer van organisch materiaal (plaggen) vermengd met minerale bestanddelen (zand), waardoor de bovenlaag in dikte toeneemt. Bij een gedeelte van deze gronden greep een eolische zandaanvoer plaats gedurende de bebouwing, zodat de opho• ging slechts gedeeltelijk aan menselijke invloed te wijten is (F. DE CONINCK, 1957). Diepe humeuze gronden met bruinachtige bovengrond komen algemeen voor in de nabijheid van valleidepressies, zodat mag aangenomen worden dat opstuiving en gelijktijdige bewerking er de aanleiding toe gaven. Gronden met grijsachtige bovengrond worden daarentegen meestal in de omgeving van woningen aangetroffen; er kan verondersteld worden dat hier plaggenmest gebruikt werd. Talrijke bodems zijn ontstaan én door natuurlijke opstuiving én door kunstmatige aanvoer van organisch materiaal; tussen gronden met grijsachtige bovengrond komen vaak die met bruinachtige humeuze laag voor en omgekeerd. 21

8. Gründen met niet bepaalde profielontwikkeUng • Sommige gronden (vnl/i kleigronden) hebben een ondiep solum(8), dat gemakkelijk door de bewerking beïnvloed werd. In natuurlijke toestand vertonen deze gronden meestal een bruinachtige struktuur B horizont en behoren tot de groep van de zure bruine gronden(9). .Onder kuituur is de profiel• ontwikkeling moeilijk te herkennen.

9. Gronden zonder profielontwikkeling In sommige gevallen hebben zich om een of andere reden geen uitlogings- of aanrijkingshorizonten gevormd en is de horizontenopeenvoïging A-C(lO). Dit is o.a. het geval bij jonge sedimenten, b.v. recent stuifzand, colluvium, alluvium; bij het laatste, dat overwegend natte bodems omvat, is de horizonten• opeenvolging gewoonlijk Ap-Cg-GCH).

10. Complexen en niet gedifferentieerde terreinen Sommige gebieden vertonen bodems met sterk uiteenlopen• de kenmerken, o.a. profielontwikkeling, op korte afstand, als gevolg van een bepaald reliëf en van verstuivingsverschijn• selen; dit geldt voornameli.ik voor duincomplexen. Ook de organische gronden (veen), waarvan in de valleien belangrijke oppervlakten voorkomen, worden bij deze groep ondergebracht.

11. Kunstmatige gronden Door ingrijpen van de mens werd het profiel soms volledig gewijzigd, zodat het niet meer te herkennen is. Het betreft meestal uitgezande, diep vergraven of opgehoogde terreinen. De bebouwde zones en de kleine tuintjes in de onmiddellijke omgeving van de woningen worden hier eveneens bij gerekend.

(8) Solum : horizont(en) gelegen boven de C of D horizont, dus meestal A 4- B horizont. (9) Franse klassifikatie : soh bntns acides. (10) Amerikaanse klassifikatie : Regosoh. Franse klassifikatie: sols (sttb)sqiieieitiqiies. (11) Amerikaanse klassifikatie : Wet Regosols, Alluvial soils. Franse klassifikatie : sols hydromorphes. 22:

D. BODEIVIKLASSIFIKATIE iis>. u , 1. Morfogenetische klassifikatie

De legende steunt op een morfogenetisch klassifikatiesys- teem waarvan de bodemserie de eenheid is. Een kernserie wordt bepaald door de aard van het moeder• materiaal (vnl. textuur), de waterhuishouding (drainerings- klasse) en de profielontwikkeUng. Ze wordt voorgesteld door een symbool bestaande uit drie letters. Een afgeleide serie heeft een symbool van meer dan drie letters. Elke letter, i.v.m. de plaats waarop ze voorkomt, heeft een bepaalde betekenis en omschrijft een van de voornoemde eigenschappen en de eventuele variatie ervan ; •— de eerste, een hoofdletter, duidt de textuurklasse van de bovenlaag aan, — een kleine letter in eerste positie na de hoofdletter bepaalt de waterhuishoudingsklasse, — een kleine letter in tweede positie na de hoofdletter geeft de profielontwikkeling weer, — een kleine letter in derde positie na de hoofdletter drukt een variante van het moedermateriaal of van de profielont• wikkeling (indien tussen haakjes geschreven) uit, — een kleine letter vóór de textuurhoofdletter geeft de aan• wezigheid en de aard van een substraat(12) weer. a. Kernseries De kernseries worden bepaald door drie kenmerken : tex• tuur, natuurlijke drainering, profielontwikkeling.

Textuurklasse De indeling en de symbolen van de textuurklassen, zoals ze in gebruik zijn bij het Centrum, voor Bodemkartering sinds

(12) Een substraat is een ondergrond die textureel sterk verschilt van de bovenlaag (ten minste 2 textuurklassen volgens de Idassering van 2.. tot U..). 23'

1954, worden in bijgaande driehoeksgrafiekli.(fig. 2) aange• geven.

U-Zware Mei U-Argilc lourde E-K1ei E-Argile A-Leem A-Limon L-Zândieem L'Limon sableux P-Licht zandieem P-Limon sableux léger S-Lcmig land S-Sable limoneux 2-Zand " \ Z-Saölc

Fig. 2. Textuurdriehoeksdiagram. Diagramme triangulaire des textures.

Volgende textuurklassen worden onderscheiden : Z.. : zand, S.. : lemig zand, P.. : licht zandleem, L.. : zandleem, A.. ; leem, E.. : klei. .2^

Een aparte groep is : V : veen. ^ t^y,/. (

De textuurvarianten worden verder aangegeven bij de be• schrijving van de afgeleide series (moedermateriaalvariante).

Draineringsklasse De draineringsklasse is het resultaat van de uitwendige of oppervlakkige afwatering (ligging in het reliëf) en de inwen• dige ontwatering (textuur en stratigrafie) van een bodem. De drain erin gsklassen, zoals ze werden opgesteld door het Cen• trum voor Bodemkartering (tabel 2), zijn identificeerbaar aan de hand van de morfologische kenmerken van de bodempro• fielen (gley- of roest- en reduktieverschijnselen, diffuse kleu• ren van de podzolhorizonten).

Projielontwikkelingsgroepen

..a : gronden met textuur B horizont, ..c : gronden met sterk gevlekte textuur B hori2ont(13), gronden met verbrokkelde textuur B horizont(14), ..f ; gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont, ..g : gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont, ..h : gronden met verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont, ..m : gronden met diepe antropogene humus A horizont, ..x : gronden met niet bepaalde profielontwikkeling, ..p ; gronden zonder profielontwikkeling.

b. Afgeleide series Dit zijn series die sterk verwant zijn met de kernseries, maar door bepaalde kenmerken er toch van afwijken.

(13) Definitie voor de lemige gronden (A.., L..), (14) Definitie voor de zandige gronden (P. ). TABEL 2

DRAINERINGSK.LASSEN — CLASSES DE DRAINAGE

Definitie (*) 'Nataurlijl^e drainering Diepte in cm waarop roest- of redul^tie- verschijnselen beginnen (*) Symbool leeTn-\lei zand ieem-kjet zand hem-klei zand roest redul{tie roest rednk,iie

.a. zeer drooy tc sterk — — .b. fnicc elevic^ tl roog goed overdreven — 90-125 x. zwak glcyi^ matig droDg matig 80-125 60-90 — .(i. matig gleyig matig nat onvoldoende 50-80 40-60 .A. (zeer) droog goed tot >50 > 40 (.a.+.b.-l-,c.+.d.) tot matig nat onvoldoende • D. zwak o£ matig matig droDg matig tot 50-125 _ (x.+.d.) glcyig of matig nat onvoldoende .h. sterk clcviï* nat tamelijk slecht 30-50 20-40 .c. Sterk glcyig met nat tamelijk slecht 30-50 > 80 20-40 > 80 red uktiehori zont .f. zeer sterk gleyig zeer nat slecht 0-30 40-80 0-20 40-80 met rcduktiehorizont •g- gereduceerd uiterst nat zeer slecht D <'10 0 <40 .G. sterk of zeer i nat of tamelijk slecht 0-50 <125 0-^0

(*) De definitie en dc diepte waarop de rocsCvcrschijnscbn voorkomen verschillen volgens de tcxtuurklasse. Er wordt een onder• UI. scheid gemaakt tussen Icmig maleriaal {L.., A.., E,.) en zandig materiaal (Z.., S.., P,.), 26

Substraatseriestl5]) Volgende substraatgroepen(l6) worden onderscheiden ; g... : stenig substraat(17), s... : zàndsubstraatClS), 1... : leemsubstraat(i9)j w... : klei-zandsubstraat(20), v.„ : veensubstraat(21).

Variante serie 3(15) Men onderscheidt : — de moedermateriaalvariante(22), aangegeven door een klei• ne letter in derde positie na de hoofdletter : Z..b : variante op middelmatig zand (mediaan >150 n)^23), ...c : variante (met diepe ijzer B horizont) op geelachtig of groenachtig materiaalC24),

(15) De substraten en varianten worden in de kaartlegende om druk• technische redenen «gefaseerd», d.w.z. dat 2e met een afzonderlijk vakje worden aangegeven en kunnen slaan op de voorafgaande bodemseries. (16) Volgens de diepte waarop het substraat begint onderscheidt men ; beginnend op gelinge diepte (<80 cm) : x..., beginnend op matige diepte (80-125 cm) : (x)..., beginnend op geringe of matige diepte (<125 cm) : x-... . (17) Op de bodemkaart aangegeven door een vertikale rode streepjeslijn- arcering. (18) Op de bodemkaart aangegeven door een vertikale grijze arcering. (19) Op de bodemkaart aangegeven door NW-SE schuine, bruine arcering. (20) Op de bodemkaart aangegeven door SW-NE schuine, groene arcering. (21) Op de bodemkaart aangegeven door een zwarte v-overdruk, (22) De moedermateriaalvariante en de ontwikkelingsvariante komen dik• wijls in combinatie voor; inderdaad heeft een afwijking van het moedermateriaal (b.v. geelachtig of groenachtig glauconiethoudend zand) dikwijls zijn weerslag op de profiel ontwikkeling die zal af• wijken van het normale geval (b.v. met diepe ijzer B horizont). Bij dergelijke gevallen wordt in het symbool slechts één variante weer• gegeven, meestal de moedermateriaalvariante. (231 Op de bodemkaart aangegeven door zwarte puntjes. (24) Op de bodemkaart aangegeven door een fijn pointillé. 27

— de ontwikkeIingsvariante(22), aangege veno .'door een kleine letter tussen haakjes in derde positie na de hoofdletter : ..m(g) : met grijsachtige boven grond (25), ..m(b) : met bruinachtige bovengrond(26), i ..p(c) : met begraven textuur B horizont op geringe diepte(27).

2. Landbouwkundige klassifikatic De bodemseries kunnen gegroepeerd worden in geschikt• heidsklassen (tabel 6) naar gelang van hun potentiële produk- tiekapaciteit voor een bepaalde teelt. De voortbrengst van de voornaamste bodemseries is bij benadering bekend uit proef• ondervindelijke testen, uit studies van kostprijsberekeningen en uit inlichtingen door landbouwers verstrekt. Deze gegevens werden aangevuld met veldwaarnemingen. De landbouwkundige klassifikatie, gebaseerd op de geschikt• heid van bepaalde teelten, werd in nationaal verband opge• steld en geldt voor een gebied waar de klimatologische voor• waarden ongeveer dezelfde zijn. De klassifikatie kan in de toekomst eventueel gewijzigd worden door een meer doel• matige toepassing van teeltmethoden (plantenveredeling, be• mesting, mechanisatie, vruchtafwisseling, e.a.). Iedere bodem• eenheid wordt in een der vijf onderscheiden geschiktheids• klassen gerangschikt voor een bepaalde teelt. Klasse 1 — Zeer geschikt : deze gronden geven normaal 90-100 % van de optimale produktie die in gunstige omstan• digheden kan verwacht worden. Klasse 2 — Geschikt : de produktie schommelt tussen 75 en 90 % van de optimale opbrengst. De oogstzekerheid is lager en bij gelijke produktie ligt de kostprijs hoger dan bij 1. Klasse 3 — Matig geschikt : de produktie bedraagt 55-75 % van de optimale opbrengst. Op deze gronden kan met winst geproduceerd worden; deze is echter laag en onzeker bij on• gunstige omstandigheden.

(25) Op de bodemkaart aangegeven door horizontale streepjes. (26) Op de bodemkaart aangegeven door de kleur van de kernserie, (27) Op de bodemkaart aangegeven door een horizontale, rode streepjes• lijn-arcering. Klasse 4 — Weinig geschikt : de gemiddelde opbrengst be• draagt 30-55 % van de optimale produktie. In gunstige om• standigheden kan een rendement bekomen worden dat de kosten en lonen dekt; een winst kan bezwaarlijk verwacht worden. Klasse 5 — Ongeschikt : het rendement is lager dan 30 % van de optimale produktie. Deze klasse komt niet meer in aan• merking voor de betreffende teelt.

E. BODEMEENHEDEN EN HUN LANDBOUWEIGENSCHAPPENC28) 1. Leemgronden Serie Aha : leemgronden met textuur B horizont

Profiel : uitgeloogde (grijsbruine podzolachtige) bodem, ont• wikkeld in een gematigd vochtig klimaat, onder loofbos, in kalkrijke löss. De Ap {20 cm) rust via een A2 (ca. 40 cm) of rechtstreeks op de B2t(29). De B2t is aangerijkt met klei en sesquioxyden; het is een bruin zwaar leem met subhoekige blokstruktuur. Op ca. 2 m gaat de B tamelijk snel over in ent• kalkte (Cl) en kalkrijke (C2) loss. Dikwijls rust de B2t op 80-125 cm diepte op een gesoliflueerde BD. Waterhuishouding : zeer goed. Landbouw : zeer geschikt voor alle, ook veeleisende teelten (tarwe, suikerbeten) en fruitteelt (appel, peer, kers). Verbreiding : kleine oppervlakte in het zuidwesten (Herent).

Serie Aca : zwak gleyige leemgronden met textuur B horizont

Profiel : Aca lijkt op Aba maar vertoont in het onderste deel van de B2t (tussen 80 en 125 cm) gleyverschijnselen, die te wijten zijn aan een tijdelijk opgehouden of aan een perma• nente watertafel.

(28) De kernseries worden met de afgeleide series (substraatseries en varianten) samen beschreven. De kernserie wordt gedefinieerd; bij de afgeleide series wordt slechts de definitie van het substraat of van de variante gegeven. (29) Het onderscheid tusserv gronden met dikke of dunne A horizont werd op de 1/20000 bodemkaart niet aangeduid. 29

Waterhuishouding : droogt laat op in de lente; oppervlakkig slecht ontwaterde gronden. Landbouw : geschikt voor' alle* teelten. De laattijdige opdroging is nadelig voor de bewerking en voor de teelt van vroege ge• wassen, zodat de oogst gemiddeld 8-10 dagen later rijp is dan op Aba. Verbreiding : kleine oppervlakte in het zuidwesten.

Serie Ada : matig gleyige leemgronden met textuur B horizont sAda : zandsubstraaC beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : hydromorfe uitgeloogde bodem. De Ap is donker bruingrijs en rust op een bruingrijze A2. Op het kontakt van de A met de B worden duidelijke roestvlekken waargenomen. De B2t heeft een bruine basiskleur; de roestverschijnselen kontrasteren er sterk met lichtgrijze reduktievlekken. Waterhuishouding : koud en langdurig nat in het voorjaar. Landbouw : moeilijk te bewerken in het voorjaar wegens het laattijdig opdrogen; levert gevaar op voor bevriezing van wintergewassen; zeer geschikt voor weiden, indien ze regel• matig bekalkt en verlucht wordt. Verhreidiyig : enkele vlekken in het zuidwesten.

Serie Adc : matig gleyige leemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont Profiel : hydromorfe sterk uitgeloogde bodem. De Ap is don• kergrijs en rust op een gebleekte A2. De B2t is sterk roestig gevlekt; de basiskleur is heterogeen witgrijs en bruinachtig; verharde ijzermangaankonkreties komen vaak voor. Waterhuishouding : koud en langdurig nat in het voorjaar. Landbouw : zure bodem met matig slechte struktuur. Hij is moeilijk te bewerken in het voorjaar wegens het laattijdig op• drogen en vereist hoge dosissen meststoffen en rationele grond• bewerking. Hij komt vooral in aanmerking voor weiden. Verbreiding : enkele vlekken in het zuidoosten (Attenhoven, Putkapel, Kwaden Hoek). •30

Serie Aha : sterh gleyige leemgronden met textuur B horizont Profiel : sterk hydromorfe uitgeloogde bodem. De donkergrijze Ap rust op een bleekbruine, sterk roestige A2, die op 40-50 cm diepte overgaat in een zeer sterk roestige B2t met duidelijke, bleekgrijze reduktievlekken. Degradatievlekken komen vaak voor in de B2t, die op matige diepte kompakt is (fragipan). Waterhuishouding : gedurende meer dan 6 maanden nat; droogt in de zomer sterk uit boven de fragipan. Landbouw : te nat voor akkerbouw, goed voor weide. Buizen• drainage verhoogt de waarde aanzienlijk. Aha gedraineerd is geschikt voor appel en pruim. Verbreiding : in de lage delen van het zuidwesten (Doren, Hogebeek).

Serie Aea : sterk gleyige leemgronden met reduktiehorizont en met textuur B horizont Profiel : sterk hydromorfe grijsbruine podzolachtige bodem. Onder bos heeft Aea een ruwe-humushorizont en een bleek• bruine A2 met platige struktuur, waarin kleine roestvlekken en konkreties voorkomen. De B2t is bruingrijs met oker- kleurige (7.5 YR 5/8) vlekken en vlammen; de struktuur- aggregaten zijn weinig stabiel, subhoekig blokkig en bezet met grijsachtige coatings. De bleke (2.5-5 Y 5/6) gereduceerde ondergrond komt voor op meer dan 80 cm diepte. De reaktie is licht tot tamelijk zuur. De humusinfiltratie reikt niet diep; de biologische aktiviteit is gering. Bij ontwatering en bewer• king kan de morfologie van het profiel veranderen : de A2 wordt donker grijsbruin als gevolg van de humusaanrijking; het biologisch leven en de beworteling dringen dieper door; de pH stijgt geleidelijk. Waterhuishouding : tamelijk nat. Kunstmatige ontwatering, dank zij de ligging van deze gronden gewoonlijk goed uitvoer• baar, verbetert de draineringstoestand aanzienlijk. Landbouw : matig geschikt voor akkerbouw; geschikt voor weiden en populier. Verbreiding : enkele depressies in het zuidwesten (Hogebeek). '31

Serie Aje : zeer sterk gleyige leemgronden, met reduktiehori- zont en met zwartachtige humushorizonti^O) •h- • . i; Profiel : Afe heeft een zwarte (10 YR 2/1) humus A horizont rustend op een grijze (5 Y 6/2) reduktiehorizont (G). Het zijn humusrijke (10-20 %) gronden met een granulaire bovengrond en een betrekkelijk hoge^pH in de A horizont; de ondergrond is meestal alkalisch (pH >7). Waterhuishouding : zeer nat, vooral wegens de ligging in afge• sloten kommen. Landbouw : te nat voor akker- en weidebouw; geschikt voor populier. Verbreiding : enkele grote vlekken in de Wingebeekvallei (Holsbeek-Wilsele). Serie Abp : gronden op leem Profiel : regosol. Deze gronden bestaan uit homogeen, collu- viaal materiaal afkomstig van hoger gelegen gronden. Ze ver• tonen een donker grijsbruine (10 YR 4/2) bouwvoor, rustend op bruin (10 YR 5/3-4) leemcolluvium. De struktuur is krui• melig in de bouwvoor, platig in de ondergrond; de konsistentie is los en de beworteling regelmatig en diep. Houtskool, bak- steenresten en vreemde voorwerpen zijn verspreid over gans de diepte van het colluviaal dek. De ondergrond waarop het colluvium rust bestaat uit autochtoon leem. De platige struk• tuur is typisch en schijnt rechtstreeks verband te houden met het gehalte aan grove bodemdeeltjes; ze is steeds duidelijk in de ondergrond (mikrostratifikatie). Het humusgehalte is be• trekkelijk hoog (2 %) in de bouwvoor en daalt geleidelijk in de ondergrond. De voedingstoestand is meestal goed door de aanvoer van oplosbare voedingszouten met het neerslagwater, afkomstig van hoger gelegen percelen. Waterhuishouding : de oppervlakkige ontwatering is meestal tamelijk snel. Het colluviaal leem heeft eerder een gering waterophoudingsvermogen, zodat uitdroging in de zomer niet

(30) Amerikaanse klassifikatie : Riimic GUy so:l. 32

uitgesloten is; de^-relatief lage ligging kompenseert dit nadeel gedeeltelijk. Landbouw : zeer geschikt voor de meeste gewassen mits sterke organische en minerale bemesting; matig geschikt voor suiker• beten en weiden. Verbreiding : een kleine strook in het zuidwesten, langs de Hogebeek. Serie Acp : zwak gleyige gronden op leem Profiel : zie Abp; gleyverschijnselen beginnen op 80-125 cm. Waterhuishouding : tijdelijke wateroverlast in de lente te wijten aan een relatief hoge permanente grondwatertafel of aan een minder goede oppervlakkige ontwatering. Landbouw : zeer geschikt voor de meeste teelten; het laattijdig opdrogen bemoeilijkt de bewerking. Verbreiding : een kleine vlek in het zuidwesten langs de Hoge• beek; Acp vormt eveneens een oeverwal langs de Dijle. Serie Adp : matig gleyige gronden op leem sAdp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : alluviale of coUuviale grond met gley verschijnselen tussen 50 en 80 cm diepte. Waterhuishouding : iets te nat; tamelijk langzame inwendige en dikwijls langzame oppervlakkige ontwatering. Landbouw : matig geschikt voor akkerbouw; zeer geschikt voor weide. Verbreiding : grote oppervlakte (oeverwallen) langs de Dijle; in natte coUuviale depressies (Hogebeek).

Serie Ahp : sterk gleyige gronden op lemig materiaal Profiel : hydromorfe coUuviale of alluviale grond met donker bruingrijze (10 YR 4/2) bouwvoor rustend op een bruingrijze, roestige (10 YR 5-6/2) ondergrond. Waterhuishouding : tamelijk natte gronden met grote water• standschommelingen waardoor wateroverlast in de winter en soms uitdroging in de zomer. 33

Landbouw: na buizendrainage geschikt voor'akkerbouw; in natuurlijke toestand zeer geschikt voor weiden. Verbreiding : in de depressie van de Hogebeek.

Serie Aep : sterk- gleyige gronden op lemig materiaal met reduktiehorizont Serie Ajp : zeer sterk gleyige gronden pp lemig materiaal met reduktiehorizont Profiel : sterk hydromorfe alluviale gronden met (zeer) sterke gleyverschijnselen onder de vorm van roestige vlekken en een volledig gereduceerde ondergrond op meer dan 80 cm (Aep) of op meer dan 40 cm (Afp) diepte. Waterhuishouding : nat tot zeer nat; gedurende de winter en in het begin van de lente is Aep en vooral Afp overstroomd. Landbouw : ongeschikt voor akkerbouw. Aep is zeer geschikt voor weide, Afp moet gedraineerd worden om rendabel te zijn. Beide zijn geschikt voor populier. Verbreiding : enkele stroken in de Dijlevallei.

2. Zandleemgronden Serie Lha : zandleemgronden met textuur B horizont gLba : stenig substraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : uitgeloogde (grijsbruine podzolachtige) bodem. De Ap rust op een A2 (ca. 40 cm) of rechtstreeks op de B2t. De B2t is aangerijkt met klei en sesquioxyden; het is een bruin zwaar zandleem met (subhoekig)blokkige struktuur. Op ma• tige diepte gaat de B2t geleidelijk over in de D (solifluxielaag). Soms komt een substraat voor (Hageland). Waterhuishouding : geen watergebrek, noch -overlast. Landbouw : geschikt voor veeleisende teelten (tarwe, suiker• beten); zeer geschikt voor weinigeisende teelten (haver, rogge, aardappelen). Komt in aanmerking voor appel, peer, pruim, perzik, niet voor kers. Verbreiding : enkele vlekken in het zuidwesten (Herent, Tildonk). 34

Serie Lea : .zwak gleyige zandleevxgronden met textuur B horizont

Profiel : idem als Lba, maar met duidelijke roest verschijnse• len in C of BD (vanaf 80-125 cm). Waterhuishouding : in het voorjaar wateroverlast, waardoor koud en laat te bewerken. Landbouw : geschikt voor veeleisende, zeer geschikt voor weinigeisende gewassen. Gevaar voor vorstschade tijdens strenge winters; zomergewassen kunnen na een natte winter slechts laattijdig uitgezaaid worden. Verhreidiiig : grote platen in het zuidwesten, dikwijls rond Lba.

Serie Lhc : zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont, gLbc : stenig substraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) tt'Lbc : i^lei'Zandsubstraat beginnerjd op geringe diepte (20-SO cm)

Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. In natuurlijke toestand vertonen deze bodems volgende hori• zonten (31) :

Hor. Dilute B^sc/ii-ijt.-!iig AO-Al 0-4 cm Onregelmatige, ruwe-humusbedekking, zwart (10 YR 2/1); plaatselijk overgaand tot of afwis• selend met een zeer donker (grijs)bruine (10 YR 4-2/2) humusinfiltratie; struktuurJoos, massief; snelle, regelmatige begrenzing. A2p 4-30 cm Licht zandleem, geelbruin (10 YR 5/6), met sporen van bewerking en plaatselijk bruingele (10 YR 6/6) vlekken; zwak kruimelige tot platige struktuur; zeer droog; zeer dicht beworteld; on• regelmatige, golvende overgang. BI 30-45 cm Zandleem, geelbruin (10 YR 5/4-6); zeer on• regelmatige bovengrens met grillige instulpingen

(31) De profielbeschrijvingen zijn opgemaakt volgens de richtlijnen van het Centrum voor Bodem kart eri tig, geïnspireerd door de Sol Survey Miinital (1951); de kleurbenamingen en -indices zijn ontleend aan de MunseU Soil Color Cham (Baltimore, U.S.A,, 1946). 35

opgevuld met A2 materiaal middelmatige, sub- hoekige blokstruktuur, zwak ontwikkeld; weinig hard; plaatselijk goed doorworteld; onregelma• tige, diffuse overgang. B2 45-85 cm Zwaar zandleem, dat naar onder meer kleirijk en terzelfdertijd zandiger wordt, geelbruin (10 YR 5/4); plaatselijk nog enkele instulpingen van A2 materiaal; middelmatige, subhoekige blok• struktuur, tamelijk goed ontwikkeld; hard; dui• delijke kleicoatings; weinig doorworteld; gelei• delijke, golvende overgang. B3d 85-100 cm Zeer heterogeen lemig zand, geelbruin (10 YR 5/4-5); zandige ver spoelingshorizont met lemige banden; struktuurloos, massief in situ; zeer hard; enkele onduidelijke, middelmatig grote roest• vlekken; nog enkele kleicoatings; snelle, regel• matigs overgang. CDm -|- 100 cm Zuivere zandlaagjes afwisselend met meer lemige lenzen; overgang naar autochtone ter• tiaire ondergrond; bruin tot olijfgroen gevlekt; zeer heterogene en zeer harde horizont met barsten, opgevuld met wit, gebleekt zand en be• grensd door smalle, duidelijke, okerkleurige roesttongen. De ruwe humus en de afgeloogde korrels aan het oppervlak evenals de duidelijke sporen van een vergraven, oppervlakkige humus of/en ijzer B wijzen op een begin van podzolisatie. Deze oppervlakkige degradatie gaat gepaard met het oplossen van het bovenste gedeelte van de B2t. Wanneer deze gronden ge• ruime tijd onder kuituur zijn, blijft er van de zwak gepodzoH- seerde bovengrond niets over; onder een grijsbruine bouwvoor heeft de A een donkerder kleur ten gevolge van de bewerking. De gedeeltelijk opgeloste B2t blijft duidelijk herkenbaar. De bijmenging van zandig materiaal uit de ondergrond is belang• rijk. Waterhuishouding : goed tot te sterk gedraineerd (nl. wanneer een substraat op geringe diepte voorkomt). Landbouw : laag opbrengstvermogen te wijten aan de belang• rijke zandbijmenging en aan de gedegradeerde B2t. Deze gron• den zijn aangewezen op weinigeisende gewassen. De mest• stofbehoefte is hoog. Verbreiding : enkele kleine vlekken in het zuidoosten (Hols- beek, Wezemaal). »

Serie Lcc : zwak gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont tvLxc : kjci-zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. De Al bestaat uit ruwe humus met afgeloogde kwartskorrels en paarsachtige tinten. In kultuurgronden worden deze verschijn• selen niet waargenomen en is de A2 meer humushoudend als gevolg van de humusinfiltratie en van de biologische homo- genisatie. Aan het kontakt van de A2 met de B2t komen gley- verschijnselen voori veroorzaakt door het textureel verschil tussen beide horizonten. De basiskleur van de B2t is bruin (7.5 YR 5/4); deze laatste gaat geleidelijk over in een zwak gegleyifieerde zone (5 YR 4/6-8) met zwartachtige ijzerman- gaankonkreties. De gleyverschijnselen zijn zichtbaar in glau- conietarme overgangshorizonten, maar ontbreken in glauco- niethoudende solifluxielagen; in glauconietrijk substraat (wLcc) worden geen roestverschijnselen aangetroffen. Waterhuishouding : in de zomer gevaar voor uitdroging, in de lente soms wateroverlast.

Landbouw : de waarde verschilt weinig van deze van Lbc. De matige drainering is soms gunstig omdat het vlug uitdrogen minder te vrezen is. Sterke bemesting en regelmatige bekal- king (geringe hoeveelheden) zijn aan te bevelen. Veeleisende teelten vergen speciale zorgen, zoniet laat de opbrengst te wensen over. Verbreiding : enkele kleine vlekken in het tertiaire heuvelge- bied van het Hageland, in het zuidwesten (Herent-Tildonk) en te Rotselaar (Rotselarenberg).

Serie Ldc : matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlek• te textuur B horizont

sLdc : zandsubiiraut beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Projiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige 37 bodem. De ruwe-humusbedekking gaat snel over tot een bleekbruine A2, die aan het kontakt met dé^ B2t duidelijke roestverschijnselen vertoont. De B2t bevat duidelijke, grote, onregelmatige en scherp begrensde roestvlekken; de breuk• vlakken en de wanden van de poriën zijn bezet met roestige, geelrode (5 YR 4/6) neerslag, terwijl de basiskleur. van de intakte B brokken bruin (7.5 YR 5/4) is; lichte, bleekbruine (10 YR 7/3) leem- of zandleemihsluitsels en zwartachtige (10 YR 2/1) neerslag komen voor. De gleyverschijnselen, sterker afgetekend in het onderste deel van de B2t, zijn hel roodgeel (5 YR 7/6).

Waterhuishouding : zeer nat in het voorjaar, dikwijls sterk uitdrogend in de zomer. Landbouw : minder goed dan Lcc wegens de ongunstige water• huishouding. Tijdens de natte perioden is Ldc moeilijk te be• werken en in de lente droogt hij traag op. Vorstschade is te vrezen. Rogge, haver, zomertarwe en zomergerst kunnen ver• bouwd worden; voederbeten geven bevredigende resultaten; aardappelen kunnen eveneens geteeld worden, maar zijn van slechte kwaliteit. Geschikt voor weide, alhoewel uitdrogen in de zomer te vrezen is. Verbreiding : grote oppervlakten in de zuidelijke helft (Herent-Tildonk); ook in het noorden (zeldzaam).

Serie Lhc : sterk gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont , Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. Onder bos heeft Lhc een ruwe-humusbedekking en is gepodzoliseerd (mikropodzol). De A2g is duidelijk roestig en bleek tot grijsgeel, de B2g is eveneens sterk gegleyifieerd. De overgang van de A2 naar de B2g is zeer onregelmatig en ver• toont grillige vlekken en zakken, opgevuld met grijs, uitge• loogd A2 materiaal. De B2g is sterk aangetast, bruinachtig en sterk roestig; hij vertoont barsten, wortelgangen en spüjtvlak- keri, eveneens opgevuld met grijsgeel, uitgeloogd materiaal; de grijsachtige coatings voelen zandig aan. Waterhuishouding : periodiek sterke wateroverlast. 38

Landbouw : weinig geschikt voor akkerbouw; geschikt voor weide, alhoewel Lhc in de zomer uitdroogt. Weinig geschikt voor fruitteelt; appel en pruim geven, na kunstmatige draine• ring, voldoening. Verbreiding : enkele vlekken in het zuidwesten. Serie Lec : sterk gleyige zandleemgronden niet reduktiehori- zont en met sterk gevlekte textuur B horizont sL.ec : zandsubstraat beg'ujncnd op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. Onder bos heeft Lec een ruwe-humusbedekking en is gepodzoliseerd. De A2g is bleek tot grijsgeel en duidelijk roestig; de B2g is sterk gegleyifieerd en bestaat uit geïsoleerde brokken zwaar zandleem te midden van uitgeloogd materiaal. De gereduceerde ondergrond (vanaf 80-125 cm) bestaat dik• wijls uit oudere afzettingen met wisselende textuur. Waterhuishouding : permanent nat met voorjaarswaterstand in of onder het maaiveld en zomerwaterstand tussen 80 en 125 cm diepte. Landbouw : weinig geschikt voor akkerbouw; geschikt voor weide; droogt zelden uit. Verbreiding : grote vlekken in de Wingebeekvallei, kleine in het zuidwesten. Serie Lfc : zeer sterk gleyige zandleemgronden met reduktie- horizont en met sterk gevlekte textuur B horizont sLfc : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm/^^-'^ Profiel : zie Lec. De roest- en reduktieverschijnselen zijn dui• delijker en komen resp. voor vanaf het oppervlak en tussen 40 en 80 cm diepte. De bovengrond is dikwijls verveend. Waterhuishouding : zeer natte gronden met permanent water tussen 40 en 80 cm; kunstmatige drainering is noodzakelijk. Landbouw : ongeschikt voor akkerbouw; geschikt voor weide mits kunstmatige drainering. Verbreiding : zeldzaam, aan de rand van de Dijlevallei (Kelfs).

(32) Slechts sLfc komt voor. 39

Serie Lhm : zandleevigronden met diepe antropogene humus A horizont Lbm(b) : variante met bruinachtige boven gr ond^''-^^ sLbm : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 tm)

Profiel : Lbm is ontwikkeld op recent materiaal dat eolisch of coUuviaal afgezet werd. Onder invloed van langdurige bewer• king (oud akkerland) heeft zich een dikke humeuze boven• laag (ca. 60 cm) gevormd; deze rust gewoonlijk op een autoch• toon leemdek (B2t) of op êen solifiuxielaag. Waterhuishouding : geen watergebrek, noch -overlast; de ondergrond is een gunstige waterophoudiiigslaag (B2t) of soms sterk doorlatend (zandige solifiuxielaag). Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen mits zware organische en minerale bemesting. Verbreiding : enkele kleine stroken onderaan de helling van de tertiaire heuvelruggen (Wezemaal), Serie Lcm : zwak gleyige zandleemgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Irm(h) : iiarintite wet byiiinachtige hofengrond^^^^ sLcm : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : zie Lbm; gleyverschijnselen beginnen op 80-125 cm diepte. De Apl is donker grijsbruin (10 YR 4/2); deze gaat over in een Ap2 met geelbruine kleur (10 YR 5/4). Waterhuishouding : tamelijk goed; de tijdelijke wateroverlast (in de lente) is vooral te wijten aan de geringe helling. Landbouw : geschikt voor alle teelten. Verbreiding : enkele grote stroken, vooral te Rotselaar (Station), Holsbeek en Herent.

Serie Ldm : matig gleyige zandleemgronden met diepe antro• pogene huvius A horizont Ldm(b) : variante met bruinachtige bovengrond'-'''-'''' sLdm : zandsubstraat beginnend op gtn-inge diepte (20-80 cm)

(33) De variante met grijsachtige bovengrond komt zeer zelden voor en werd op de 1/20 000 kaart niet aangegeven. 40

Profiel : de diepte, humeuze A vertoont aan de basis roestver- schijnselen; de ondergrond is sterk geroest. Waterhuishouding : langzame oppervlakkige afvloei en meest• al inwendig gestoorde ontwatering. Landbouw : geschikt voor akkerbouw, alhoewel koud en laat opdrogend in de lente. Verbreiding : in het zuiden; vooral in de omgeving van Rotselaar-Station (Drie Linden).

Serie Lbp : gronden op zandleem Profiel : alluviale (colluviale) grond zonder profielontwikke- ling(34). Lbp vertoont dezelfde morfologische kenmerken als Abp. Het gehalte aan zand (>50 bedraagt gewoonlijk 15- 50%. Waterhuishouding : gering waterophoudingsvermogen, zodat uitdroging in de zomer mogelijk is. Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen mits zware organische en minerale bemesting, matig geschikt voor suiker• beten en weide. Verbreiding : op oeverwallen van de Dijle.

Serie Lep : zwak gleyige gronden op zandleem Lcp(c) : fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte (40-80 cm ) sLcp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20'80 cm) Profiel : colluviale of alluviale grond zonder profielontwikke• ling; gleyverschijnselen beginnen op 80-125 cm. Waterhuishouding : tamelijk goed; tijdelijke wateroverlast te wijten aan relatief hoge permanente waterstand. Landbouw : geschikt voor akkerbouw, alhoewel het laattijdig opdrogen de bewerking bemoeilijkt. Verbreiding : smalle stroken langs de Hogebeek (Herent), de Wingebeek (Holsbeek) en de Dijle.

(34) Lbp komt uitsluitend voor als oeverwalafzetting. 41

Serie Ldp : matig gleyige gronden op zandleem Ldp(c) : fcise met begraven textuur B hor/zont op geringe diepte (40-SO cm) sLdp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) wLdp : l(lei-zandiubsiraai beginnend op geringe diepte (70-SO cm) Projiel : hydromorfe regosol op colluvium of op alluvium. Uit• gesproken gleyverschijnselen beginnen op 50-80 cm. In de meeste gevallen rust het colluviaal dek op autochtoon zand• leem (Ldp(c)) of op een tertiair substraat (sLdp, wLdp). Waterhuishouding : tijdens de winter te nat, in de zomer iets te weinig ontwaterd. Landbouw : mits buizendrainage geschikt voor akkerbouw; zeer geschikt voor weide. Verbreiding : in de beekdepressies en langs de valleien van het zuiden; op oeverwallen van de Dijle.

Serie Lhp : sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal sLhp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Projiel : hydromorfe bodem zonder profielontwikkeling. Uit• gesproken roestverschijnselen beginnen op 30-50 cm diepte. Waterhuishouding : wateroverlast gedurende een groot gedeel• te van de winter en de lente. Landbouw : geschikt voor weide; ongeschikt voor akkerbouw, tenzij na kunstmatige drainage. Verbreiding : in de laagste delen van de colluviale depressies, brongebieden van waterlopen en afgesloten kommen in (droge) depressies, overgang van oeverwal naar komgronden (Dijle).

Serie Lep : sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal met redukti ehorizont sLep : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Projiel : recent alluviale gronden met roestverschijnselen van• af 30-50 cm en reduktie op meer dan 80 cm diepte. Waterhuishouding : nat, permanent grondwater vanaf 80- 125 cm. Voor akkerland is kunstmatige drainage vereist. F-42

Landfaouiü^. iGngeschikt voor akkerbouw; 'geschikt voor weide indien gedraineerd. ^^^^ Verbreiding : enkele smalle stroken aan de rand van de be• langrijke valleien.

Serie Lfp : zeer sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal met reduktiehorizont sLjp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) vLfp : veensubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : hydromorfe grond zonder profielontwikkeling. De Al (Ap) is meestal verveend; de gleyverschijnselen zijn sterk uit• gesproken en beginnen in de oppervlaktehorizont; de reduktie- zone is blauwgrijs en begint op 40-80 cm. Waterhuishouding : permanent zeer nat; in het voorjaar vol• ledig verzadigd met water tot aan het oppervlak, in de zomer tot gemiddeld 60 cm. Kunstmatige drainage is noodzakelijk voor akker- en weidebouw. Landbouw : te nat voor akkerbouw; geschikt voor weide in• dien het overtollige water verwijderd kan worden. Verbreiding : lage stroken aan de rand van de voornaamste valleien; enkele belangrijke depressies in het noorden.

3. Licht-zandleemgronden Serie Pbc : droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont Profiel : gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. Onder bos heeft Pbc een ruwe-humuslaag met afgeloogde kor• rels, soms rustend op een dunne uitgeloogde A2 en een diffuse humus of/en ijzer B. Pbc ligt dikwijls onder kuituur, waardoor de oppervlakte-horizonten verwerkt en gehomogeniseerd wer• den en de infiltratiezone van het bouwlandprofiel het zwak gepodzoUseerde profiel verbergt. De gedeeltelijk of bijna totaal opgeloste B2t blijft herkenbaar. Deze gronden vertonen een overgangshorizont van lemig of kleiig zand, overgaand in of rustend op autochtoon Tertiair. Waterhuishouding : droogt tijdens de zomer gemakkelijk uit. 43

Landhoww : matig of weinig geschikt voor veeleisende gewas• sen; geschikt voor haver, rogge, aardappelen, pruim, perzik, loof- en naaldhout. Veeleisende teelten vergen een zware bemesting.

Verbreiding : in het zuidoosten (Hageland), sporadisch in het noorden in Pbm vlekken. '*

Serie Pce : matig droge licht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont wPcc : l(lei'Zatidsubslraat beginnetid op geringe diepte (20-80 ctn)

Profiel : zie Pbc; gleyverschijnselen beginnen op 80-125 cm. Waterhuishouding : vaak te droog in de zomer. Landbouw : beter dan Pbc, daar Pce meer bestand is tegen het uitdrogen in de zomer. Verbreiding : voornamelijk in het zuidoosten (Hageland : Rotselaar, Wezemaal), soms in Pcm vlekken in het noorden. Serie Pdc : matig natte licht-zandleemgronden met verbrok• kelde textuur B horizont Profiel : hydromorfe gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem. De textuur B is gedeeltelijk opgelost en verbrokkeld. De roestverschijnselen beginnen van 40-60 cm af en zijn moei• lijk te onderscheiden van de relikten van de textuur B. Waterhuishouding : tijdens de winter en het voorjaar is Pdc nat en droogt slechts langzaam op; in de zomer is de water• huishouding gunstig. Landbouw : mits oordeelkundige bemesting en bepaalde voor• zorgen om het voorjaarswater af te voeren is Pdc een goede landbouwgrond; weiden kunnen in droge zomers van de droog• te lijden. Verbreiding : enkele vlekken, soms te midden van Pdm of Pdf, in het noorden en in het Hageland; in het zandleemgebied in Ldc vlekken.

Serie Pdf : matig natte licht-zandleemgronden met weinig dui• delijke humus of/cn ijzer B horizont sPdf : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) •44 l'Pdf : Icemsubsïràat beginnf7sd op geringe diepte (20-80 cm) tfPdj : l{lei'Zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Projiel : hydromorfe bruine podzolachtige bodem. Pdf ver• toont, in natuurlijke omstandigheden, een ruwe-humushori- zont (A) met talrijke afgeloogde korrels en een bruine humus- of/en ijzerakkumulatiehorizont (ca. 30 cm dik). Het is niet uitgesloten dat de podzolachtige bodem zich ontwikkelde op een uitgeloogd profiel waarvan de kenmerken echter niet meer te onderscheiden zijn. Onder kuituur zijn de AO-Al en het bovenste deel van de B verwerkt (Ap) en zijn de morfolo• gische kenmerken minder duidelijk. Waterhuishouding : rekening houdend met de granulometri- sche samenstelling heeft Pdf een gunstige waterhuishouding. Er worden dikwijls greppels aangelegd om het overtollige water in de lente af te voeren. Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen. Verbreiding : vrij zeldzaam in het noorden (Werchter, Keer• bergen, Tremelo, Baal), soms in P.c vlekken.

Serie Pbm : droge licht-zandleemgronden met diepe antro' pogene humus A horizont sPbin(b) : variante met bruinachtige bovengrond; zandsubstraat begin• nend op geringe diepte (20-80

(35) Slechts sPbm(b) komt voor. 45

Serie Pcm : matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont Pcm(b) : variante met bruinachtige bovengrond Pcjv(g) : variante met grijsachtige bovengrond s— ; ~andsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) l— ; leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : plaggenbodem. Pcm is ontwikkeld op recent glauco- nietarm materiaal (Holoceen) waarin eventueel colluviaal materiaal van de hellingen kan vermengd zijn. Onder invloed van langdurige bewerking (oud akkerland) heeft zich een diepe, humeuze, bruinachtige of griisachtige bovenlaag (ca. 60 cm) gevormd. Waterhuishouding : doorgaans te droog; LPcm heeft een betere waterhuishouding dan sPcm wegens het groter waterophou- dingsvermogen (lemig substraat). Landbouw : geschikt voor veeleisende gewassen. Verbreiding : vooral belangrijk te Rotselaar (centrum) en te Kelfs, Lipseveld; enkele kleine vlekken in het noorden.

Serie Pdm : matig natte licht-zandleemgronden met diepe n-ntropngpne knm.us A hori.zont Pdm(b) : variante met bruinachtige bovengrond Pdm(g) : variante met grijsachtige bovengrond s— ." zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) w— ; /(iei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : hydromorfe plaggenbodem. De diepe humeuze Ap (ten minste 60 cm dik) rust op een gegleyifieerde ondergrond met weinig duidelijke ontwikkeling (meestal een gedegra• deerde grijsbruine podzolachtige bodem of een substraat); de gleyverschijnselen beginnen op 40-60 cm. Waterhuishouding : in de zomer blijft Pdm vochthoudend; vol• ledige uitdroging komt zelden voor. Landbouw : (zeer) geschikt voor alle gewassen; geschikt voor weide. Verbreiding : belangrijk in het centrum; enkele vlekken in het noorden. 46

Serie Phm ; natte Ucht-zandleemgronden met diepe antropo• gene hurnüs A horizont; relatief hoge ligging sPhm(g) : vay'iante met grijsachtige bovengrond; zandsubslraat begin• nend op geringe diepte (20-80 cm ) Profiel : 'hydromorfe plaggenbodem. Phm is sterk humeus en iets verveend in de oppervlaktehorizonten; gley verschijnsel en beginnen op 20-40 cm. Waterhuishouding : te nat in de winter en de lente; goed vocht- houdend in de zomer. Landbouw : lage gronden met wateroverlast in het voorjaar, waardoor laattijdig bewerkbaar; zeer geschikt voor veeleisen• de zomergewassen. Verbreiding : enkele vlekken in het westen (Lipseveld).

Serie Pbp : droge grond op licht zandleem Profiel : regosol. Colluviale of alluviale bodem zonder profiel- ontwikkeling; (zwakke) gleyverschijnselen beginnend op meer dan 90 cm diepte. Waterhuishouding : meestal te droog in de zomer. handbouw : geschikt voor weinigeisende gewassen en bijzon• dere teelten (asperge) ; ongeschikt voor veeleisende gewassen. Verbreiding : coUuvium op de hellingen in het zuidoosten (Holsbeek, Wezemaal), alluvium (oeverwal) langs de Dijle. Serie Pep : matig droge gronden op licht zandleem Profiel : regosol. Colluviale of alluviale bodem zonder profiel• ontwikkeling; gleyverschijnselen beginnen op 60-90 cm. Waterhuishouding : soms iets te nat in het voorjaar; in de zomer kan overdreven droogte schade veroorzaken. Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen; gewassen met grote waterbehoefte geven tijdens droge jaren lage opbreng• sten. Verbreiding : op oeverwallen van de Dijle, ook te midden van Pbp of Pdp vlekken. m

Serie Pdp : matige natte gxonden op licht zandleeni sPdp : zand substraat beginnend-op geringe diepte (20-80 cm) if Pdp : \lei-zatidsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : hydromorfe regosol. Colluviale of alluviale gronden zonder profiel ontwikkeling; gley verschijnselen beginnen op 40-60 cm. Waterhuishouding : te nat in de winter en in de lente; goed vochthoudend in de zomer. Landbouw : geschikt voor alle gewassen; weiden geven bevre• digende resultaten. De ondiepe gronden (sPdp, wPdp) drogen vlugger uit dan de diepe (Pdp), Verbreiding : aan de randen en in de vallei van Dijle en Demer (Laak).

Serie Php : natte gronden | op licht zandleem; relatief hoge ligging sPhp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : sterk hydromorfe regosol. Alluviale of colluviale af• zettingen; gley verschijnselen beginnen op 20-40 cm. Waterhuishouding : nat, met grote grondwaterschonunelingen waardoor eventuele uitdroging in de zomer te vrezen is. Landbouw : geschikt voor veeleisende gewassen, mits het over• tollige water in de lente wordt afgevoerd. Verbreiding : enkele vlekken aan de rand van de Dijlevallei; een depressie in het noordoosten.

Serie Pep : natte gronden op licht zandleem sPep : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : sterk hydromorfe regosol. Alluviale sedimenten; gley- verschijnselen beginnen op 20-40 cm; een duidelijke reduktie- horizont begint op 80-125 cm. Waterhuishouding : in de lente doorgaans te nat, in de zomer permanent goed vochthoudend. Landbouw : zeer geschikt voor weiden; mits drainage geschikt voor akkerbouw. Oi 48

Verbreiding ~:oin- de belangrijkste valleien en in depressies in het noorden.

4. Lemig-zandgronden Serie Scg : matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus oj/en ijzer B horizont IScg : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)^'^''^ Profiel : podzol. Scg heeft een A2 en een duidehjke humus of/en ijzer B; gleyverschijnselen beginnen op 60-90 cm. Bij IScg komen de roestvlekken voor in het lemig substraat en zijn er diffuser. Waterhuishouding : iets te droog, vooral wanneer de B hori• zont intakt is; IScg is meer bestand tegen de droogte, omdat de lemige ondergrond een goede waterbergingskapaciteit heeft. Landbouw : geschikt voor akkerbouw mits zware organische en minerale bemesting; goede aspergegrond {vnl. IScg); tijde• lijk en zelfs blijvend weiland geeft in het voorjaar (tot mei- jimi) hoge opbrengsten. Verbreiding : enkele vlekken ten noorden van de Demer-Dijle.

Serie Sdg : matig Tiatte lemig-zandgronden met duidelijke humus oj/en ijzer B horizont ISdg : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : hydromorfe podzol. Sdg heeft een (zeer) donker grijze of zwarte Al of Ap (ca. 30 cm), een A2, een zwarte humus B (B2hl) en een roodbruine humus of ijzer B (B2h2 of B2ir). De Cg is grijsachtig of geelbruin met duidelijke, grote, samen• hangende, diffuse roestvlekken. Waterhuishouding : in het voorjaar is Sdg overdreven nat en moet daarom oppervlakkig gedraineerd worden. Dit gebeurt door het begreppelen (in gewenten leggen) door middel van een eenvoudige ploeg met drieshaak. In de zomer blijven deze

(36) Op de 1/20 000 bodemkaart komt slechts de variante met leemsub• straat voor. M9 gronden voldoend vochthoudend; bi] langdurige droogte kun• nen de oppervlaktelagen boven de B horizont sterk uitdrogen. Landbouw : geschikt voor akkerbouw. Verbreiding : enkele vlekken ten noorden van Demer-Dijle. Serie Seg : natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont iSeg : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : hydromorfe podzol. De aanrijkingshorizont is meestal dik en zeer diffuus tot op het substraat. De gereduceerde onder• grond is witgrijs. Waterhuishouding : natte gronden met hoge winterwaterstand; drainage is vereist. In de zomer is de grondwaterstand optimaal. Landbouw : geschikt voor alle teelten en weide. Verbreiding : kleine vlekken in afgesloten kommen (Tremelo) ; komt eveneens voor in het complex van de verlaten meanders van Blaasberg en Cruys.

Serie Sch : matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont ISch : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : postpodzol. De oorspronkelijke A2 is volledig ver• mengd in een dikke Ap (30-60 cm), die zwart tot zeer donker bruingrijs is en rust op een geelgrijze ondergrond met humus of/en ijzer B vlekken. Verharde konkreties worden zelfs op en in de Ap aangetroffen. Deze bodems zijn ontwik• keld onder kultuurhumus. VJaterhuishouding : iets te droog in de zomer. Landbouw : geschikt voor akkerbouw. Veeleisende teelten kunnen verbouwd worden mits zware bemesting, alhoewel ze vaak lijden van de droogte. Verbreiding : ten noorden van de Demer (vnl. Baal, Tremelo, Keerbergen) en in plaggengebieden. Serie Sdh : matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont /Sdh : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)*--^^'> 50^

Profiel : postp'Ódz'ol. In een dikke Haag kultuurhumus (30- 60 cm) werd de oorspronkelijke A2 verwerkt; de humus of/en ijzer B is verbrokkeld en vertoont op 40-60 cm roestverschijn- selen. Verharde konkreties komen meer voor dan bij Sch. Waterhuishouding : iets te nat in de winter, soms te droog in de zomer. De verbrokkelde B horizont laat een beter indringen en opstijgen van het grondwater toe, zodat de waterhuishou• ding evenwichtiger is dan die van Sdg. Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen, alhoewel zware bemesting vereist is. Verbreiding : enkele vlekken in het noorden. Serie Shj : droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus oj/en ijzer B horizont Profiel : bruine podzolachtige bodem. Sb£ heeft een weinig duidelijke humus of/en ijzer B en zwakke gleyverschijnselen op meer dan 90 cm diepte. Waterhuishouding : te droog (gering waterophoudingsver- mogen) . Landbouw : weinig geschikt voor landbouw; komt vooral in aanmerking voor naaldhout. Verbreiding : in het noorden, vnl. in of nabij landduinen (Keerbergen, Tremelo) of tertiaire opduikingen (Wezemaal). Serie Scf : viatig droge lemig-zandgronden met weinig duide• lijke humus of/en ijzer B horizont iScf : ieemsubslraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) tfScf: l^lei'Zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : zie Sbf; vanaf 60-90 cm komen gleyverschijnselen voor (bruine vlekken in glauconietarm en helgele tinten in glauconietrijk materiaal). Waterhuishouding : soms iets te droog; de aanwezigheid van een weinig doorlatend substraat beïnvloedt gunstig de inwen• dige drainering. Landbouw : meer geschikt dan Sbf, omdat de drainering gun• stiger is. Geschikt voor weinigeisende gewassen, weinig ge• schikt voor veeleisende teelten. 51=

Verbreiding : komt voor (yooral met substraat)jin de nabijheid van het Diestiaan. ^ Serie Sdf : matig natte lemig-zandgronden met weinig duide• lijke humus of/en ijzer B horizont ISdf : Itfcmsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) loSdj : l^ei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : de humus of/en ijzer B vertoont tussen 40 en 60 cm gley verschijnsel en en is daardoor minder duidehjk dan bij Scf. Het substraat op geringe diepte maakt de profielontwikkeling soms moeilijk herkenbaar. Waterhuishouding : goed. Landbouw : geschikt voor de meeste gewassen. In de lente is Sdf dikwijls te nat en zijn bijzondere kultuurzorgen nodig (gewentploegen voor vroege gewassen zoals erwten, aardap• pelen, haver en planten van voederbeten en maïs). Goed voor weide alhoewel gevaar voor uitdrogen in de zomer bestaat. Verbreiding: in de nabijheid van het Diestiaan.

Serie Shm : droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont

Sbm(g) : variante mei grijsachtige bovengrond Sbm(b) : variante met bruinachtige bovengrond Profiel : de bovenlaag bestaat uit ten minste 60 cm bruinachtig (10 YR 3-4/2) of grijsachtig (10 YR 2-3/2) materiaal. De ondergrond is gewoonlijk een podzol of een grijsbruine podzol- achtige bodem met verbrokkelde Bt. Gleyverschijnselen begin• nen op 90-125 cm. Waterhuishouding : in de zomer steeds droog, in de winter tot op max. 90 cm verzadigd met water. Landbouw : matig geschikt voor akkerbouw; weinig geschikt voor weide. Asperge geeft goede rendementen; gras geeft hoge opbrengsten in het voorjaar (tot juni). Verbreiding : belangrijke oppervlakten in het noorden. 52

Serie Sem : ,rßa.tig droge lemig-zandgronden miet diepe antro• pogene humus A horizont Scin(g) : variante met grijsachtige bovengrond Scm(b) : variante met bruinachtige bovengrond l— ; Icemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-SO cm) Projiel : de humeuze laag (ten minste 60 cm) is dikwijls don• kergrijs (Scm(g)), soms donker grijsbruin (Scm{b)). Onder de bovenlaag komt een overdekt profiel voor (podzol, bruine podzol, gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodem) of een Pleistoceen lemig of klei-zandig(37) substraat. Gleyverschijn• selen beginnen op 60-90 cm. Waterhui&houding : in de zomer staat het grondwater laag (dieper dan 2 m), in de winter komt het tot in de gleyzone. Landbouiü : geschikt voor akkerbouw; minder geschikt voor weide wegens watertekort tijdens de zomer. Verhreiding : komt veel voor; is met Sdm, Zcm en Zdm de voornaamste bodemserie van het noorden.

Serie Sdm : matig natte lemig-zandgronden met diepe antro• pogene humus A horizont Sdm(g) : variante met grijsachtige bovengrond Sdm(h) : variante met bruinachiige bovengrond Η : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) w— : l{lei-zandsiibstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : de grijsachtige of bruinachtige humeuze bovengrond (ten minste 60 cm dik) is onderaan roestig en rust op een sterk gegleyifieerde ondergrond, op een begraven profiel of op een Pleistoceen (ISdm) of tertiair (wSdm) substraat. Waterhuishouding : in de winter nat; afvoer van het opper• vlakkige water is vereist; in de zomer soms te droog. Landbouw : matig geschikt voor weide en veeleisende teelten. Verbreiding : grote vlekken in het noorden.

(37) Het Pleistoceen substraat bestaat uit lemige of klei-zandige verspoe- lingslagen. Op de 1/20 000 bodemkaart werd enkel het lemig substraat vermeld; op de 1/5 000 kaarten komen bside voor. 53

Serie Shm : natte lemig-zandgronden met diépe' antropogene humus A horizont; relatief hoge ligging Shm(g) : variante met grijsachtige bovengrond Shm(b) : variante met bruinachtige bovengrond /— ; leemsubslraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) j Profiel : donker grijsachtige of bruinachtige bovengrond, soms met oppervlakkige vervening. Waterhuishouding : overdreven nat in de winter; drainage is vereist. In de zomer is de grondvi^aterstand gunstig (ca. 1 m). Landbouw : in natuurlijke toestand iets te nat voor akker• bouw; geschikt voor weide. Verbreiding : zeldzaam, aan de rand van de valleien. Serie Sem : natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont j Sem(g) : variante met grijsachtige bovengrond'•^^^ Profiel : zwartgrijze humeuze A horizont, meer dan 60 cm dik, met verveende bovenlaag. Op 80-125 cm begint een grijs-, groen- of blauwachtige reduktiehorizont. Waterhuishouding : in de winter (lente) overdreven nat; in de zomer goed vochthoudend. Landbouw : iets te nat voor akkerbouw, zodat kunstmatige drainage vereist is; geschikt voor weide. Verbreiding : zeldzaam, in de valleien.

Serie Sbp : droge gronden op lemig zand Profiel : regosol. Colluviale grond zonder profielontwikkeling, met gleyverschijnselen op 90-125 cm. Waterhuishouding : te droog. Landbouw : geschikt voor weinigeisende gewassen. Verbreiding : te Wezemaal (Wijngaardberg) en ook als geëro• deerde profielen in de duincomplexen (Keerbergen, Tremelo, Rotselaar).

(38) Slechts Sem(g) komt voor. '54

Serie Sep : iriatig droge gronden op* lemig' Shnd Profiel : regosol. Colluviale bodem zonder profielontwikke• ling; gleyverschijnselen beginnen op 60-90 cm. Waterhuishouding : iets te nat in de winter en in de lente; in de zomer vaak te droog. Landbouw : geschikt voor weinigeisende gewassen; veeleisen• de teelten lijden van watergebrek in de zomer. Verbreiding : te Rotselaar (Rotselaarberg).

Serie Sdp : matig natte gronden op lemig zand ISdp : leetnsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) wSdp : l^lei-zandstibstraat beginnend op geringe diepte (20'SO cm)

Profiel : hydromorfe regosol. Colluviale grond zonder profiel• ontwikkeling; gley verschijnselen beginnen op 40-80 cm. Waterhuishouding : in de winter (lente) overdreven nat; in de zomer goed vochthoudend. Landbouw : geschikt voor veeleisende gewassen, mits zware bemesting. Verbreiding : kleine vlekken langs de valleiranden.

Serie Shp : natte gronden op lemig zand; relatief hoge ligging IShp : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : regosol. De Al of Ap rust op een roestige Cg tussen 20 en 40 cm. Waterhuishouding : nat tijdens de winter, droog tijdens de zomer. De relatief hoge Hgging is oorzaak van deze wisselval• lige drainering. Een reduktiehorizont komt nooit voor. Landbouw : geschikt voor akker- en weidebouw. De overdre• ven vochtigheid in het najaar vereist kunstmatige drainage; de droogte in de zomer heeft vervroeging van rijping of ver• schroeiing van het grasbestand tot gevolg. Verbreiding : zeer zeldzaam, aan de randen van de valleien.

Serie Sep : natte gronden op lemig zand ISep : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) 55

Profiel: natte regosol op.alluviaal materiaal.j;Sterke gleyver- schijnselen beginnen op 20-40 cm, reduktie op 80-125 cm. Waterhuishouding : te nat in de lente; droogt nooit uit in de zomer. Landbouw : mits kunstmatige drainage geschikt voor akker• bouw; in natuurlijke toestand geschikt voor weide. - Verbreiding : in de valleien in de nabijheid van "S.. en Z.. gronden.

Serie Sfp : zeer natte gronden op lemig zand ISfp : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : alluviale gronden zonder profielontwikkeling met verveende bovengrond, gebleekte korrels en een zeer sterk roestige Cg rustend op een volledig gereduceerde ondergrond tussen 40-80 cm. Waterhuishouding : permanent zeer natte gronden met zomer- grondwaterstand tussen 40-80 cm. Landbouw : te nat voor akkerbouw; mits drainage geschikt voor weide.

Verbreiding : enkele vlekken in het noorden.

5. Zandgronden Serie Zeg : matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont wZcg : \lei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-SO cm) Profiel : humus (ijzer) podzol. In natuurlijke toestand heeft Zeg de volgende pro fiel opbouw.

Hor. Difile Beschrijving AO 2-3 cm Half verteerde strooisel laag. Al 3-5 cm Donkergrijs tot grijs (10 YR 3-5/1), humusrijk zand met talrijke afgeloogde korrels; kruimelig in de om• geving van de wortels, nagenoeg struktuurJoos in het overig gedeelte; los, niet resistent; geleidelijke, regel• matige overgang. A2 10-15 cm Grijs, licht bruingrijs tot lichtgrijs (10 YR 6-7/1-2), humusarm zand; struktuurloos; los, niet resistent; abrupte, golvende overgang. 56

B21 10-20 cm ^ Zwart (10-7.5 YR 2/0-1), sterk humeus zand; zwak blokkig tot struktuurloos; meestal hard, resistent; soms met ijzerplaat van enkele mm dikte; abrupte, zeer onregelmatige overgang. B22 10-20 cm Donkerbruin, donker roodbruin of zeer donker grijs• bruin (5-10 YR 3/2-3), humusrijk zand, met zwarte (10 YB 2/1) oE blekere, geelrode of helbruine (5 YR 4/6-7.5 YR 5/6-8) vlekken; zwak blokkig tot struk• tuurloos; hard, resistent; dunne, zeer onregelmatige, zwarte (10 YR 2/1) of donker roodbruine (5 YR 2/2) bandjes; geleidelijke, zeer onregelmatige overgang, dikwijls in de vorm van uitstulpingen. B3 5-20 cm Bruin, geelbruin, licht geelbruin of bruingeel (7.5- 10 YR 5-6/4-8), humusarm zand; struktuurloos; hard tot zeer hard; resistent; geJeidelijke, zeer onregelma• tige overgang. Cgl Bleekgeel (2,5 Y 8/4), humusarm zand; struktuur• loos; los, niet resistent; bruingele (10 YR 6/6-8) roest• vlekken die op 90 cm of dieper beginnen.

Deze profielen worden slechts weinig aangetroffen met hun natuurlijke horizontenopeenvolging; de A en een gedeelte van de B zijn meestal vermengd ten gevolge van de bewerking, waardoor de bovengrond een heterogeen uitzicht krijgt. Waterhuishouding : tijdens de winter nat; droogt in de zomer sterk uit, vooral boven de B horizont. Landbouw : tamelijk geschikt voor weinigeisende gewassen en aangepaste teelten; geschikt voor naaldhout. Ontginning van naaldhoutbos op Zeg is enkel verantwoord wanneer de teelt van gewassen met hoge rentabiliteit wordt beoogd. Verbreiding : enkele kleine vlekken in het centrum en het noorden.

Serie Zdg : matig natte zandgronden met duidelijke humus oj/en ijzer B horizont Profiel : hydromorfe podzol met diffuse B horizont. De B22 is kenmerkend door zijn bruinachtige (5 YR 3/2-4, 7.5-10 YR 3-4/2-4) kleur en gaat geleidelijk en onregelmatig over in een 33 die donker geelbruin tot bleekbruin {10 YR 4-7/4-5) is. De B3 reikt van 60 tot meer dan 100 cm diepte naar gelang 57' van de granulometrische samenstelling van boven- en onder• grond of van de fysiografische ligging. Waterhuishouding : tijdens de winter nat (dient begreppeld te worden om vlugge opdroging in de lente te verzekeren), in de zomer voldoende fris. Bij aanhoudende droogte bestaat gevaar voor uitdroging van het materiaal boven de B21. Landbouw : geschikt voor veeleisende gswassen, weiden en fruitteelt (aangepaste onderstammen). In droge zomers kun• nen zomergewassen (haver, zomertarwe, voederbeten) en blij• vende gewassen (weiden, fruit) lijden van de droogte. Verbreiding : kleine oppervlakte.

Serie Zaf : zeer droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Zafc : variante met diepe ijzer B horizont op geelachtig oj groenachtig materiaal Profiel : bruine podzolachtige bodem op stuifzand of op gere- manieerd Tertiair (Diestiaan). Op glauconiethoudend mate• riaal is de ijzer B sterker uitgesproken dan op glauconietarm stuifzand. Waterhuishouding : zeer droge gronden, die in de lente gemak• kelijk stuiven. Landbouw : ongesc:hikt voor landbouw, matig geschikt voor naaldhout. Verbreiding : kleine vlekken in de nabijheid van tertiaire opduikingen.

Serie Zkf : droge zandgronden met weinig duidelijke humus oj/en ijzer B horizont Zbjc : variante met diepe ijzer B horizont op geelachtig oj groenachtig materiaal

Profiel : bruine podzolachtige bodem op stuifzand (Zbf) of op geremanieerd, glauconietrijk tertiair zand (Zbfc). Bij Zbf is het solum slechts 30-40 cm diep, bestaat hoofdzakelijk uit een

(39) Op de 1/20 000 bodemkaart komt slechts Zafc voor. 58 humusaanrijking en is in kult uur gronden moeilijk te herken• nen. Zbfc heeft een diepe, duidelijke ijzer B horizont, die ge- makkehjk te bepalen is aan de hand van bijkomende kenmer• ken (hoog glauconietgehalte, ijzerzandsteenstukjes, hgging in het reliëf).

Waterhuishouding : Zbf is te droog in de zomer; het waterop- houdingsvermogen van Zbfc is groter dank zij het glauconiet• gehalte. Landbouw : Zbf is weinig geschikt voor landbouw, geschikt voor naaldhout (Korsikaanse den). Zbfc is matig geschikt voor weinigeisende gewassen; aardappelen geven goede resultaten; het zijn warme gronden met hoog potasgehalte. Verbreiding : in het noorden en het centrum op de hoogste toppen (Zbf) en in de nabijheid van tertiaire opduikingen (Zbfc).

Serie Zcf : matig droge zandgronden met weinig duidelijke humus oj/en ijzer B horizont wZcjc : variante met diepe ijzer B horizont op geelachtig of groenachtig materiaal; f{lei-zanàsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : bruine podzolachtige bodem op stuifzand (Zcf) of op geremanieerd diestiaans zand (Zcfc) met gleyverschijnselen beginnend op 60-90 cm. De gleyverschijnselen zijn het gevolg van een weinig doorlatende ondergrond op geringe (40-80 cm; wZcfc) of grotere diepte (>80 cm). Waterhuishouding : iets te droog tijdens de groeiperiode; wZcfc heeft een hoger watei'ophoudingsvermogen. Bij lang• durige droogte oefent het substraat echter een nadelige invloed uit en droogt de bovenliggende deklaag sterk uit. Laiidbouuj : komt in aanmerking voor weinigeisende teelten. Bijzondere teelten (erwten, bonen, maïs, asperge, tabak) geven bij gunstige weersomstandigheden goede resultaten. De mest• stofbehoefte is zeer hoog en de oogstzekerheid gering. De- glauconietrijke gronden zijn beter dan de stuifzanden (uitge• zonderd voor asperge), omdat ze een gunstiger waterhuis- 59 houding en hoger sorptievermogen hebbenji en uit rij ker moedermateriaal zijn samengesteld. Verbreiding : Zcf heeft een geringe verbreiding (noorden) ; wZcfc ligt in gebieden waar zandig of kleiig Tertiair dagzoomt (oosten). Serie Zdf : matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus oj/en ijzer B horizont IZdf : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : hydromorfe bruine podzolachtige bodem op stuifzand rustend op een verspoelingslaag van lemig Pleistoceen. Roest- verschijnselen beginnen op 40-60 cm; ze zijn duidelijk waar• neembaar in stuifzand en bont in het leemsubstraat. Waterhuishouding : tijdens de winter wateroverlast wegens een permanent of tijdelijk hoge waterstand. In de zomer en de herfst zijn ze optimaal gedraineerd en verzekeren een goede waterekonomie. Bij aanhoudende droogte oefent het klei-zand- substraat soms een nadehge invloed uit. Landbouw : geschikt voor veeleisende gewassen (granen, voe• derbeten, groenteteelt) ; te nat voor asperge. Door begreppeling (bewerking in bedden of gewenten) kan het overtollige voor• jaarswater afgeleid worden en kunnen de gronden tijdig gereed gemaakt worden voor bezaaiingen. Verbreiding : komt betrekkelijk weinig voor (noorden).

Serie ZAfe : zeer droge tot matig natie zandgronden met weinig duidelijke humus oj/en ijzer B horizont; variante met diepe B horizont op geelachtig of groenachtig stenig zand Profiel : bruine podzolachtige bodem op zandig Diestiaan, be• staande uit glauconietrijk zand met limonietkonkreties(40) van fossiele bodemvormingen. De bodem vertoont sporen van een zeer dunne, gebleekte A2. Waterhuishouding : oppervlakkig excessief gedraineerd; de in-

(40) Er komt een minder steenrijke variante voor (ZAfd); deze wordt enkel op de 1/5 000 kaarten weergegeven. 60 wendige ontwatering daarentegen wordt gehinderd door de aanwezigheid van kleiig en glauconiethoudend materiaal. De draineringstoestand wordt weergegeven door het complex .A. ( a. + .b. +.C. -h .d.).

Landbouw : deze steenrijke ontsluitingen zijn meestal bebost of liggen onder heide (en brem). Voor akkerbouw zijn ze weinig geschikt en moeilijk bewerkbaar wegens de stenige bijmenging. Rogge en aardappelen kunnen verbouwd worden mits zware bemesting. Verbreiding : verschillende ontsluitingen onder de vorm van ruggen of kopjes.

Serie Zam : zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zam(b) : variante mei bruinachtige bovetigrond

Profiel : de diepe antropogene humus A horizont (plaggen- horizont) is ten minste 60 cm dik en is het gevolg van kunst• matige aanvoer van humeus materiaal (heideplaggen, bosplag- gen, organisch materiaal uit potstallen) of van natuurlijke opstuiving tijdens dewelke de bodem diep bewerkt werd (gewentploegen, diepspitten). De antropogene laag rust ge• woonlijk op een podzol of een bruine podzolachtige bodem. Waterhuishouding : permanent te droog. Landbouio : weinig geschikt voor landbouw; komt in aanmer• king voor bijzondere teelten (asperge) en bos (Pinus). Verbreiding : zeldzaam; komt slechts voor te Rotselaar (Heikant).

Serie Zhm : droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zbm(g) : variante 7nct grijsachtige bovengrond Zbm(b) : variante met bruinachtige bovengrond

Profiel : de kleur van de bovenlaag (meer dan 60 cm dik) is (zeer) donker grijs of (zeer) donker bruin bij de gronden met grijsachtige bovengrond, of donker grijsbruin bij de gronden met bruinachtige bovenlaag. Onder de plaggenhorizont wordt 61 meestal een podzol aangetroffen. Gleyverschij'rïselen beginnen op meer dan 90 cm diepte. Waterhuishouding : te droog.

Landbouw : overwegend als landbouwgrond gebruikt. Asperge, rogge, spurrie, tabak geven goede resultaten; haver lijdt van watergebrek in droge zomers; gras geeft goede opbrengsten in de lente en in de voorzomer. Verbreiding : komt tamelijk veel voor in de nabijheid van de woonkernen in het centrum en het noorden.

Serie Zcm ; matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zcm(g) : variante met grijsachtige bovengrond Zcm(b) : variante met bruinachtige bovengrond

Profiel : de humeuze bovengrond gaat tussen 60 en 90 cm diep• te over in een roestige Cg of een hydromorfe podzol. De kleur van de Ap is donkerder dan bij Zam en Zbm. Waterhuishouding : de sterk schommelende watertafel ver• oorzaakt tijdens de winter tijdelijk wateroverlast, tijdens de zomer watertekort. Landbouw : geschikt voor landbouw en weinig geschikt voor weide. Aangepaste teelten (asperge, gras, tabak, weinigeisen- de gewassen tegen zomerdroogte bestand, nateelten : rapen, mergkolen) geven goede opbrengsten. Zeer geschikt voor naaldhout. Verbreiding : talrijke, grote vlekken (noorden en centrum).

Serie Zdm : matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont Zdm(g) : variante met grijsachtige bovengrond Zdm(b) : variante met bruinachtige bovengrond I— : leemsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : matig natte plaggengronden. De humeuze deklaag is vanaf 40-60 cm gegleyifieerd en rust op een podzol of op een substraat (IZdm). 62

Waterhuishouding : nat tijdens de winter; fris in de' zomer. Tijdens de winter is oppervlakkige afwatering aan te bevelen. Landbouw : geschikt voor akkerbouw en weide. Verbreiding : grote verbreiding; is met Sdm een van de voor• naamste bodemseries.

Serie Zhm : natte zandgronden met diepe antropogene kumus A horizont; relatief hoge ligging Zhm(g) : variante met grijsachtige bovengrond Profiel : natte plaggenbodem. De bovenlaag is in de meeste gevallen zwartgrijsachtig en. heeft een vrij hoog humusgehalte. Waterhuishouding : nat in de winter en de lente; in de zomer betrekkelijk droog ten gevolge van de grote grondwaterschom• melingen {>1 m). Landbouw : goede landbouwgrond, alhoewel de afvoer van het water in het voorjaar noodzakelijk is. In de zomer is er gevaar voor uitdrogen. Verbreiding : zeldzaam, in het noordoosten (Baal).

Serie Zap : zeer droge gronden op zand Profiel : regosol. De Ap {ca. 20 cm) rust op grijsgeel zand. Er worden geen gleyverschijnselen aangetroffen. Waterhuishouding : extreem droog. Landbouw : ongeschikt voor landbouw; matig geschikt voor naaldhout (Korsikaanse den). Verbreiding : Rotselarenberg (Rotselaar). Serie Zbp : droge gronden op zand Profiel : regosol. Colluviale gronden met een humushoudende Ap en een C met afnemend humusgehalte. Humusarme duin- gronden zonder profielontwikkeling zijn vervat in de duinen (X). Waterhuishouding : te droog. Landbouw : ongeschikt voor veeleisende, weinig geschikt voor weinigeisende gewassen. Asperge geeft zeer goede resultaten, doch vergt zware bemestingen. 63

Verbreiding : zeldzaam, te Rotselaar (RotselaÈènberg). Serie Zdp : matig natte gronden op zand taZdp : l^lei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-30 cm)^'^'^'> Profiel : hydromorfe regosol. CoUuviaal zand met gleyver• schijnselen beginnend op 40-60 cm; een klei-zandsubstraat (verweringsklei van het Diestiaan) komt voor op 20-80 cm. Waterhuishouding : te nat in het voorjaar; droogt vaak uit in de zomer tot op het substraat. Landbouw : wisselvallig i.v.m. waterhuishouding; overigens geschikt voor akkerbouw. Verbreiding : zeldzaam (Rotselarenberg).

Serie Zhp : natte gronden op zand; relatief hoge ligging IZhp : leemsubsiraai beginnend op geringe diepte (20-80 cm) Profiel : alluviaal of colluviaal materiaal met uitgesproken gley verschijnselen vanaf 20-40 cm. Waterhuishouding : ligt t.o.v. de eigenlijke valleibodems relatief hoog. Een reduktiehorizont op minder dan 125 cm diepte wordt niet waargenomen. Landbouw : geschikt voor weide- en akkerbouw. Verbreiding : geïsoleerde vlekken aan de randen of in de vallei van de Demer en de Dijle.

Serie Zep : natte gronden op zand Profiel : donkere, venige bovenlaag met roest verschijnselen, scherp overgaand in een sterk roestige Cg en een lichtgrijze of olijfgrijze G horizont. Waterhuishouding : permanent natte gronden; kunstmatige drainage is vereist. Landbouw : te nat voor akkerbouw; na drainage goede land• bouwgrond. Geschikt voor weide. Verbreiding : tamelijk zeldzaam; enkele vlekken aan de rand

(41) Op de 1/20 000 bodemkaart komt slechts wZdp voor. 64 of rond opstuivingen of als geïsoleerde vlekken in de vallei (Demer, Dijle).

6. Kleigronden Serie EDx : zwak of matig gleyige kleigronden met niet bepaalde profielontwikkeling Profiel : meestal zure bruine gronden(42). De ruwe-humuslaag met afgeloogde korrels rust op een bruinachtige (B) horizont met zwak blokkige struktuur, die regelmatig en geleidelijk overgaat in prismatische struktuurelementen en dieper in on- verweerd moedermateriaal. De ontwikkelingsdiepte bedraagt ca. 40-50 cm. Soms komt onder de Al horizont een plastische, gevlekte, struktuurloze klei voor. Onder kuituur verdwijnen alle sporen van profielontwikkeling, zodat deze moeilijk kan bepaald worden. Waterhuishouding : het hoge kleigehalte (25-30 %) veroor• zaakt een gebrekkige inwendige drainering. In vochtige perioden is EDx matig nat tot zeer nat (volgens de ligging in het reliëf); bij aanhoudende droogte krimpt hij en vertoont brede barsten. Landbouw : weinig geschikt; moeilijk en tijdens een korte, nauwkeurig gekozen periode te bewerken. De opbrengst hangt af van de weersomstandigheden. Verbreiding : kopjes of stroken rond limoniettoppen gevormd door ZAfe (in het oosten).

Serie Edp : matig gleyige gronden op klei sEdp : zandiubsiraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : alluviale bodem. Zandige (Demer) of lemige klei (Dijle) met bruine tot roodbruine bovengrond tot ca. 50 cm diepte. Gleyverschijnselen beginnen tussen 50 en 80 cm diepte. De ondergrond is grijsachtig gereduceerd met diffuse roest• vlekken.

{42) Franse klassifikatie : sols bruns acides. •65

Waterhuishouding : matig natte gronden met'wateroverlast in de winter en in de lente. Tijdens de zomer blijft Edp goed vochthoudend; bij aanhoudende droogte barst hij echter open. Landbouw : geschikt voor veeleisende gewassen en weide. Verbreiding : grote oppervlakte in de Demer- en Dijlevallei.

Serie Ehp : sterk gleyige gronden op kleiig materiaal sEhp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Profiel : hydromorfe alluviale bodem. De Ap en het bovenge• deelte van de C (tot ca. 30 cm diepte) is donker grijsbruin en grijsbruin en gaat over in een sterk roestige Cg. De reduktie- vlekken nemen toe naar onder; een volledig gereduceerde horizont wordt echter niet aangetroffen op minder dan 125 cm diepte. Waterhuishouding : natte gronden met hoge waterstand in het voor- en najaar. Tijdens de zomer is de watervoorziening optimaal. Landbouw : zeer geschikt voor weide, geschikt voor akker• bouw mits kunstmatige drainage. Verbreiding : enkele iets hoger gelegen vlekken in de Demer- en Dijlevallei.

Serie Eep : sterk gleyige gronden op kleiig materiaal met reduktiehorizont sEep : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) vEep : veensubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Serie Efp : zeer sterk gleyige gronden op kleiig materiaal met reduktiehorizont sEfp : zandsubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm) vEjp : veensubstraat beginnend op geringe diepte (20-80 cm)

Serie Egp : gereduceerde gronden op kleiig materiaal

Profiel : recente alluviale afzetting (Holoceen) zonder profiel- ontwikkeling. Onder de Ap (Al) komt een roestige C voor, 66 die overgaat in 'een volledig gereduceerde ondergrond met grijze tot blauwgrijze basistint, waarin nog enkele diffuse roest- of fosfaatvlekken zichtbaar zijn rond de wortelgangen van hydrofiele planten (paardenstaart, riet, zegge e.a.). Waterhuishouding : (tamelijk) slecht of zeer slecht. Een reduktiehorizont komt voor op meer (Eep) of minder (Efp) dan 80 cm diepte. Egp heeft een reduktiehorizont onder de venige bovenlaag (op ca. 40 cm).

Landbouw : ongeschikt voor akkerbouw. Eep en Efp (gedrai• neerd) zijn geschikt voor weide; Egp is hiervoor ongeschikt en komt enkel in aanmerking voor hydrofiele loofhoutsoorten (els, wilg, bepaalde populierenvariëteiten). Verbreiding : een van de belangrijkste gronden langs de Demer, de Dijle en de Wingebeek (zgn. komgronden).

7. Complexen en niet gedifjerentieerde terreinen X : duinen Profiel : niet gedifferentieerde terreinen waarin (lemig-) zand• gronden van verschillende profielontwikkeling en drainerings- klasse voorkomen. De meest voorkomende bodems zijn pod- zolen, bruine podzolachtige bodems en regosols, die geheel of gedeeltelijk geërodeerd zijn of met stuifzand overdekt werden, dit volgens de ligging in het complex. Soms betreft het geëga• liseerde duinen waarin, naast holocene zanden, ook Pleistoceen en Tertiair kan voorkomen. Waterhuishouding : varieert van overdreven tot onvoldoend gedraineerd; meestal zijn het (zeer) droge gronden die gemak• kelijk stuiven. Landbouw : ongeschikt voor landbouw; matig of weinig ge• schikt voor naaldhout, tenzij voor gewone den, Korsikaanse den en Douglas. Verbreiding : enkele grote gebieden in het noorden en het oosten. V ; gronden op venig materiaal Profiel : veengronden bestaan uit een bruinzwarte bovengrond ß.7 van ten minste 30 cm dikte met meer dan ,30% organisch materiaal. Ze hebben een tamelijk mesotroof karakter en be• vatten dikwijls moerasijzererts in de bovenlaag. In de diepere lagen komt vaak vivianiet voor. In het veen worden lemige, kleiige of zandige humusrijke lagen aangetroffen. Waterkuiskoitding : zeer slecht; permanent te nat. Landbouvj : ongeschikt voor land- en bosbouw. Na drainering kunnen ze gebruikt worden voor bepaalde loofhoutsoorten en aangepaste populierenvariëteiten. Verbreiding : enkele kleine vlekken in de belangrijkste allu• viale valleien. L-SGp : gleyige gronden op zandleejn of lemig zand Profiel : bodems met variërende granulometrische samenstel• ling (L.., P.., S..) en uiteenlopende draineringsklasse (.e. tot en met .g.). Doorgaans zijn het gronden zonder profielontwikke• ling, alhoewel gepodzoliseerde bodems en sterk uitgeloogde profielen voorkomen. Het moedermateriaal waarop L-SGp is ontwikkeld behoort tot het Holoceen of het Pleistoceen. Waterhuishouding : overwegend overdreven nat. Landbouw : ongeschikt voor landbouw; meestal bebost. Verbreiding : in de verlaten meanders van Blaasberg en Cruys.

8. Kunstmatige gronden Deze gronden zijn zodanig door de mens beïnvloed dat tex• tuur en draineringsklasse niet meer kunnen bepaald worden. OB ; bebouwde zone Benevens de eigenlijke bebouwde zones worden hiertoe ook de tuintjes, industrie gronden e.d. gerekend. OE : groeven OE omvat zandgroeven in de landduinen. Het zand wordt aangewend voor de bouwnijverheid en de wegenbouw. ON : opgehoogde terreinen ON omvat percelen waar belangrijke hoeveelheden grond werden opgevoerd. Het betreft dikwijls dijken rond vijvers. 68

OT : vergraven terreinen -1 I In de omgeving van woonkernenyzijn de gronden dikwijls sterk vergraven tot op aanzienlijke diepte. De bovengrond is humusrijk, het profiel is heterogeen en bevat veel vreemde voorwerpen. De landbouwwaarde is uiteraard sterk uiteen• lopend.

III. ALGEMENE BESCHOUWINGEN

A. LANDBOUWKUNDIG BODEMGEBBUIK Algemeen overzicht (tabel 3) Het bodemgebruik verschilt volgens de bodemgesteldheid van de verschillende landschappen. In tabel 3 wordt de opper• vlakteverhouding gegeven van de bodemgebruiksgroepen van de verschillende landschappen in vergelijking met deze van het kaartblad, het arrondissement Leuven en de provincie Brabant.

TABEL 3(*)

ALGEMEEN EN VERGELIJKEND BODEMGEBRUIK IN % AFFECTATION GÉNÉRALE ET COMPARÉE DES SOLS EN %

Groep Landschap^**) Kbl. Arr. Prov. 1 2 J 4 5 Rolselaar Leuven Brabant

Landbouw i akkerbouw 26,? 3!),6 25,7 24,8 38,2 29,5 39,8 41,4 wcidcbouw 8,4 12,4 13,7 13,5 23,8 12,5 19,7 21,5 Tuinbouw 6,6 9,1 8,6 7,8 7,2 7>5 6,0 5,7 Bosbouw 25,8 8,3 14,3 29,0 2,8 17,5 n,7 9,6 Niet-landb. opp. 32,7 30,6 37,7 24,9 28,0 33,0 22,8 21,8

(*) Bron : Nationaal Instituut voor de Statistiek (Ministerie van Lconomischc Zaken, Brussel) — Algemene Landbouwtelling 1950. (**) 1 : Landduincn. 2 : Holoceen stuifzand : Wcrchtcr. 3 : Holoceen stuifzand met Tertiair : Wezemaal, Rotselaar. 4 ; Hageland : Holsbcc:k. 5 : Zandleem : Herent {de gemeente Herent behoort tot het kaartblad Leuven; ze werd hier ter vergelijking bijgevoegd). 69*

De gemeenten met de meest ontwikkelde làndbouwbedrijfs- vorm zijn Werchter (alluviale gronden met betrekkelijk gun• stige waterhuishouding en plaggenbodems op lemig zand) en Herent (zandleemgronden). Het belangrijkste tuinbouwareaal ligt te Werchter (groenten) en Wezemaal (fruit). Bossen worden vooral aangetroffen in de duinen te Tremelo (Pinus) en in de valleien te Holsbeek (populier). De niet-landbouwkundige oppervakte(43) houdt rechtstreeks verband met de algemene bodemgesteldheid. Ze heeft de groot• ste uitbreiding te Rotselaar, Tremelo en Keerbergen, de klein• ste te Holsbeek (geconcentreerde bewoning).

Lan dbouwbedri j ven De gemiddelde bedrijfsoppervlakte is ca. 2 ha. Er zijn over• wegend (zeer) kleine bedrijven (97,4 %), waarvan een belang• rijk deel groente- en fruitbedrijven, zeer weinig middelmatige (2,2 %) en bijna geen grote (0,4%) :

'[ ABEL 4

BEDRIJFSGROOTTIL — SUPERFICIE DES EXPLOITATIOKS

Aantal %

< I ha 2 351 69,2 1-5 ha 958 28,2 5-10 ha 74 2.2 > 10 ha 15 0,4

B. ANDERE GEGEVENS OVER MENSELIJKE AARDRIJKSKUNDE De ontwikkeling van de streek van Rotselaar hangt nauw samen met de bodemkundige samenstelling van de verschil• lende landschappen en met de oriëntatie van de bedrijven op een of ander centrum (Mechelen, Leuven, Wezemaal). Uit de landbouw-ekonomische coëfficiënt blijkt dat het agrarische

(43) De niet-landbouwkundige oppervlakte omvat : woeste gronden, vijvers, wegennet, bebouwde zones, villaterreinen e.a. TABEL 5(*)

BODlîMGEHRUIK IN % VAN TOTALE OPPERVLAKTE AFFECTATION DES SOLS EN % DE L/l SUPERFICIE TOTALE

V.— 5"- t) t. vi -a "S £> Vi -ie- tj V. C 5 S an ïî fe c o •.^ fe 2 ij tj a O ï "S i. o =Q S Û; aa

B-aal 1,5 11,0 0,0 3,3 0,0 10,0 3,8 4,3 13,2 4,5 0,6 13,4 0,2 4,2 î 30.0 Holsbcck 3.9 6,2 0.6 ^.8 0.2 5,0 2,7 t,4 . 13,5 2.0 5,8 29,0 0,1 3,2 '- 21,6 R(Hselaar 3J 6,7 0.2 4,0 0,0 4,2 2,8 1.9 12,9 2,3 1,3 11,8 0.3 i-3 -, 39,2 Trcmclri 2,<> 7,1 Ü;0 2,5 0,0 4,6 3,8 5,9 8,4 5,7 0,9 25,8 1,9 3,9 •"•26,9 Wcrchtcr ß,0 9,0 0,3 4,6 o,i 6,0 5,5 8,1 12,4 8,1 1,0 8,3 0,4 0.2 30,0 Wczemaal 2,2 8,5 0,! 6,0 0..I) 15 3,2 4,0 14,5 3.6 10,0 16,8 0,1 1,9 24,6

KbI. Rotsclaar 3,2 8,0 0,2 ')3 5,7 3,8 4,3 12,5 4,3 3,2 17,5 0,6 3,8 28,6 Arr. I^'uvcn 7.8 6,9 1,3 8,0 2,9<**) 4,2 4.2 4.5 19,7 2,6 3,4 tI7 0,0 1,6 21,2 Pniv. Brabant 10,2 3,8 2,7 7,8 4,8(**) 3,8 3,9 4,4 21,5 2,6 3,1 9,6 0,0 1,7 20,1

1950. Vlas Idhcgrcpcn. 71

volume matig gunstig is. De gemeente Werchter heeft een tamelijk gunstige landbouwstruktuur, de gemeente Rotselaar een weinig gunstige. De faktoren die de landbouwkundige ontwikkeling ongun• stig beïnvloeden zijn : — de weinig gunstige veestapel (r3 = 0,66), — de betrekkelijk grote braak- en bosoppervlakte (r2 = 1,51), — de talrijke niet-zelfstandig leefbare landbouwbedrijven (r4 = 1,08). Anderzijds is de oppervlakteverhouding van de niet- rendabele teelten vrij gunstig. Holsbeek en Wilsele zijn van groot belang door de uitge• strekte populierenaanplantingen; Keerbergen en Tremelo door de Pinusaanplantingen.

TABEL ö(*)

OVERZICHT VAN LANDBOUWKUNDIGE COËFFICIËNTEN APERÇU 01-S COEFFICIENTS AGRICOLES

GeniefntC'i Cocjfici'cnten^**) Waardcheoordcluig

)•/ r2 >•} H CI.C

Haal 1,59 1,26 0,93 1,05 6,05 malig gun.stig Holsbeek 1,58 1,41 0,50 1,09 5,73 weinig gunstig Ritselaar 1,53 1,35 0,42 1,07 5,45 weinig gunstig '1 rcmelo 1,62 i.-ii 0,56 1,06 5,85 weinig gunstig Werchter 1,95 1,87 1,0-1 1,13 7.50 tamelijk gunstig Wczcmanl 1,77 1.75 0.60 1,10 6,55 in:itig gunstig

Kaartbla») 1,57 l:5i 0,66 1,08 6,19 matig gunstig

(•) Bron : Klassifikatic van dc gemeenten gebaiieer d op biiciemkiind ige en kndbiuiw- kundi Ige gegevens (L. BAEYENS, 1959). (**) rl : remabilitcicscoëfficicnt van het bodcmgebruik. r2 ; oppervlaktcëfficiënt van het land- en tuinbouwarcaal. r3 : vecteeltcoëfficicnt. r4 ; Iccfbaarheidscoëfficiënt van dc bedrijfsgrootte. Cl.c : landbouwkundige coëfficiënt X correctiefactor c = 1,25. 72

De bevolkingsdichtheid bedraagt ca. 250 inwoners/km'-. De bewoning is geagglomereerd in dorpen of langs verkeerswegen. In de zandige streken met gering reliëf is de bewoning ver• spreid. Villa's en zomerverblijven zijn talrijk te Keerbergen, Tremelo en Rotselaar.

C. BESLUITEN OP LANDBOUWKUNDIG GEBIED De geschiktheid van de bodemseries voor een bepaalde teelt wordt weergegeven in tabel 7. 1. De beste bodems zijn de diepe, goed en matig goed gedrai• neerde leemgronden; de onvoldoend gedraineerde en de on• diepe bodems komen nog in aanmerking voor landbouw, doch geven lage opbrengsten. De sterk en zeer sterk gleyige leem• gronden zijn aangewezen op weide- en bosbouw (loofhout). 2. De geschiktheid van de zand leem gronden hangt af van de draineringstoestand en de aanwezigheid van een substraat; de diepe gronden zijn geschikt voor veeleisende gewassen, de sub- straatgronden matig geschikt; sterk en zeer sterk gleyige gron• den zijn geschikt voor weiden en loofhout. De geschiktheid van de licht-zandleemgronden hangt af van de waterhuishouding. De matig natte gronden zijn het meest geschikt voor veeleisende gewassen. Drogere bodems ïiijn aangewezen op weinigeisende gewassen of naaldhout, terwijl natte en zeer natte bodems geschikt zijn voor weide. De lemig-zandgronden en zandgronden zijn dikwijls minder geschikt voor akkerbouw. Matig natte en natte bodems komen ervoor in aanmerking, maar vergen zware bemestingen. Droge en matig droge lemig-zandgronden komen enkel voor weinig- eisende gewassen en naaldhout in aanmerking; de (zeer) natte zijn goede weidegronden. Tertiaire kleigronden zijn slechts matig geschikt voor land• bouw; holocene kleigronden (alluvium) daarentegen zijn ge• schikt voor akkerbouw indien ze niet te nat zijn. Ze zijn zeer geschikt voor weide wanneer het natte gronden betreft. 3. De beste tarwe- en gerstgronden zijn diepe leem- en zand- leemgronden met gunstige tot onvoldoende drainering. Allu- -73

TAHIîL 7 1^01^ I-

GESCHIKTHlLlDSKLASSliN — CL.-ISSES DAPTITUOE

Series Tarife Rogge H a fer Vocdcibeet Wàde

Aba 1 ! ! 1 1—2 Aca 1 1 1 1 1 Ath 2 2 l 1 1 Aha •I 4 3 3 2 Aca 5 4 4 4 2 Afc 5 5 5 5 3 Abp l 1 1 1 2 Acp 1 1' 1 1 1—2 A dp 2 2 1 1 ! Ahp 4 4 3 3 2 Aep 5 4 4 4 2 Afp 5 5 5 5 3 Lba 2 1 1 2 Lea 2 1 1 2 Lbc 2 1 1 2 2 Lcc 2 1 2 2

Ulc 3 1 • 2 1 Lhc 1 3 4 3 2 Lcc •1 4 4 3 2 Lfc 5 5 5 5 3 Lbiii l 1 1 1 2 Le m 1—2 1 1 1 1 1^1 m 2 1 1 1 1 Lbp 2 1 1 1 2 Lcp 2 1 1 1 2 Ldp 2 l 1 1 1 Lbp 3—4 3 3—4 2 i,cp -f 4 3 3—4 2 l-fp 5 5 4—5 3 3 Phc •J 2 2 3 3 Pce 4 2 2 3 3 l\k 2 2 2 • 2—3 Pdf 3 2 2 2 2—3 Pbm 4 2 2 3 3 Pcm 3—4 2 2 3 5 I'd m 3 2 2 2 2—3 Pbm 3 2 2 2 1—2 Pbp 4 2 2 4 4 Pcp 4 2 2 3 3—4 74

-in.' I^ 'TT™,,.- Series i^ogge v LfC-ttCr l/CCi' '¥ cut:

I'dp 3 2 2 2 2 3 Php 2 2 2 2 2 Pen 2 2 2 2 1 See 5 3 3 4 ^ Sdc ^ 2 2 3—2 3 4 2 2 2 1 2 Sch 5 3 3 4 4 Sdh 4 2 2 3 2 3 Sbf 5 2—3 3 4 5 Sc£ 4 2 2—3 3—4 4 Self. 4—3 2 2 3 2 3 Sbm 5 3 3 4—5 4 Sein 4—3 2 2 3 3 Selm 3 2 2 2—3 3 Slim 2 2 2 2 2 Sbp 5 2—3 3 4 5 Sep 4 2 2 3 3 4 4 Stlp 4—3 2 2 3 2 3 Shp 3—2 2—3 2 3 3—2 2 Stp 3—2 2 3 2 3 3 2 Sfp 5 5 5 3 •1—5 4 4 4 J ^

2d IT 3 3 3 3

Zaf 5 5 4 5 J Zbf 5 3—4 4 Zcf 5 3 3 ' 4 ' 4 Zdf 3—^ 2 2 3 •I 2Afe 5 2—5 2 5 3 5 •J J—J ZDITI 5 4—5 4 5 5 Zbm 5 4 4 5 5 Zcm 4 3 3 4 4 Zdiii 3 2 2 3 Zhm 3 2 2 3 Zap 5 4—5 4—5 5 5 Zbp 5 5 5 5 5 Zdp 3-4 3 3 3 3 Zhp 3 3—2 3—2 2—3 2—3 Zep 3 3—2 3—2 2—3 2 Epx 3—4 3 3 3—4 3—4 Edp' 2 2 2 2 1 Ehp 4 4 • 4 3 2—3 Ecp 4 4 4—3 4—3 1—2 75

Series • Tarife Rogge Hafer Voedcrbeet Weide

Efp 5 5 5 5 4 Egp 5 5 5 5 5 X 5 5 5 5 5 V 5 5 5 5 3—5 L-SGp 5 5 5 5 5

1 : zeer geschikt — très apte 2 : geschikt — aple 3 : matig gcscliikt — assez opte 4 ; weinig geschikt — pert apte 5 : ongeschikt — inapte. viale, matig gleyige kleigronden, sterk gevlekte zandleemgron- den, licht-zandleemgronden en matig natte lemig-zandgronden komen eveneens in aanmerking voor tarwe. Andere bodems zijn minder geschikt voor deze teelt. Voor haver en rogge zijn bijna alle gronden geschikt, met uitzondering van zeer droge en droge (lemig-) zandgronden en (zeer) natte (zand) leem- en kleigronden. Suikerbeten komen weinig voor en kunnen enkel verbouwd worden op klei-, leem- en zandleemgronden met goede tot onvoldoende drainering. Voedergewassen, in het bijzonder voederbeten, zijn minder• eisend en verdragen tamelijk hoge waterstanden; bij de zan• dige bodems komen slechts de (matig) natte in aanmerking voor deze teelt. De weiden liggen meestal in de valleien; mits een goede afwatering geven ze uitstekende resultaten. De bemesting van de weiden op alluviale gronden laat op vele plaatsen te wensen over. De weiden buiten de alluviale vlakten liggen meestal op colluviale en op natte bodems. Ze worden ook aangetroffen op moeilijk te bewerken kleigronden; gedurende lange droogte• perioden kan hier watertekort optreden. De populieren worden aangetroffen op lemige of kleiige gronden op alluvium. Alle bodems met permanent grondwater zijn hiervoor geschikt; slechts de zeer natte gronden moeten gedraineerd worden. 76

4. De bijzonderste verbeteringsmogelijkheden zijn : een goede ontwatering van de valleibodems, een doelmatige en volledige bemesting van de weiden en het vermijden van verdere ver• snippering van-de percelen. De aanpassing van de landbouwbe- drijfsvorm aan de bodemgesteldheid en de verbetering van het teeltplan d.a. door teeltverschuiving, ontginning van bossen, invoeren van bijzondere teelten (tabak, asperge, groenten, fruit e.a.) kunnen de huidige toestand aanzienlijk verbeteren. 71

' • '5 BIBLIOGRAFIE • s^^'-

AMERYCKX, J. & T'JONCK, G. — De waterzieke landbouwgronden in West-VIaanderen. Provinciale wedstrijd voor economische monografieën over West-V laanderen. Brugge, 1957. BAEYENS, L. — Klassifikatie van de gemeenten gebaseerd, op bodem- kundige en landbouwkundige gegevens. Resultaten van het Centrum voor Bodemkar tering I.W.O.N.L. — Landklassifikatie, Deel III. Pédologie, IX, biz. 195-212. Gent, 1959. DE CONINCK, F. — Différences dans la morphologie des podzols suivant l'humidité ( anversoise). Actes et Comptes Rendus du Congrès Int. de la Se. du Sol. vol. IV, pp. 412-417. Léopoldville, 1954. DE CONINCK, F. — Formation des sols profondément humifères en Campine anversoise. Pédologie. VII, pp. 102-106, 1 fig. Gand, 1957. PONCELET, L. & MARTIN, H. — Hoofdtrekken van het Belgisch klimaat. Koninl{l. Meteor. Inst, van België, verhand., dl. XXVI. Brussel, 1947. TA VERNIER, R. — Les formations quaternaires de la Belgique en rapport avec l'évolution morphologique du pays. Bull. Soc. belge Géol., t. LVII, pp. 609-641, 2 fig. Bruxelles, 1948. TAVERNIER, R. — Le Quaternaire. Prodrome d'une desaiption géologique de la Belgique. Liège, 1954. TAVERNIER, R. & AMERYCKX, J. — Le postpodzol en Flandre sablon• neuse. Pédologie, VII, pp. 89-96, 4 phot. Gand, 1957.

Gepolycopieerde teksten LAMBERTS, D. & VANSTALLEN, R. — Systematisch profielonderzoek van de bodemtypen van het kaartbiad 74 E/Rotselaar met Addendum. Centrum voor Grondonderzoek, Landbouwinstituut Leuven, 1956. NATIONAAL INSTITUUT VOOR DE STATISTIEK (Ministerie van Ekonomische Zaken). — Algemene Landbouwtelling 1950, Prov. Antwerpen en Brabant. Brussel, 1950. SCHEYS, G. — Bijdrage tot de kennis van de Hagelandse. bodems en hun productiecapaciteit. Proefschrift tot verkiijging van de graad van doctor in de landbouwwetenschappen aan de Katholiel{e Universiteit te l^uven, 1955. -TS

LEGENDE

LEEMGRONDEN SOLS LIMONEUX Blz.-r. Aba Leemgronden met textuur B horizont 28 Sols limoneux à horizon B textural Aca Zwak gleyige leemgronden met textuur B horizont . 28 Sols limoneux faiblement gleyijiés à horizon B textural Ada Matig gleyige leemgronden met textuur B horizont . 29 Sols limoneux modérément gleyijiés à horizon B textural sAda Zandsubstraat beginnend op geringe diepte 29 Substrat sableux débutant à faible profondeur Adc Matig gleyige leemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont 29 Sols limoneux modérément gleyifiés à horizon B textural fartcmi'.nl tacheté Aha Sterk gleyige leemgronden met textuur B horizont . . 30 Sols limoneux fortement gleyifiés à horizon B textural Aea Sterk gleyige leemgronden met reduktiehorizont en met textuur B horizont 30 Sols limoneux fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon B textural Afe Zeer sterk gleyige leemgronden met reduktiehorizont en met zwartachtige humushorizont 31 Sols limoneux très fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon humifère noirâtre Abp Gronden op leem 31 Sols sur liman Acp Zwak gleyige gronden op leem 32 Sols faiblement gleyifiés sur limon Adp Matig gleyige gronden op leem 32 Sols modérément gleyifiés sur limon sAdp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 32 Substrat sableux débutant à faible profondeur Ahp Sterk gleyige gronden op lemig materiaal .... 32 Sols fortement gleyifiés sur matériaux limoneux Aep Sterk gleyige gronden op lemig materiaal met reduktie• horizont 33 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux limoneux B1Z.-P. Afp Zeer sterk gleyige gronden op lemig materiaal met reduktiehorizont 33 Sols très fortement glcyifiés à horizon réduit sur matériaux limoneux

ZANDLEEMGRONDEN

SOU SABLO-LIMONEUX

Lba Zandleemgronden met textuur B horizont .... 33 Sols sablo-limoneux à horizon B texiiiral gLba Steriig substraat beginnend op geringe diepte 33 Substrat caillouteux débutant à faible pro fond/: tir Lea Zwak gleyige zandleemgronden met textuur B horizont . 34 Sols sablo-limoneux faiblement gleyifiés à horizon B textural Lbc Zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont . 34 Sols sablo-limoneux à horizon B textural fortement tacheté gLbc Stenig substraat beginnend op geringe diepte 34 Substrat caillouteux débutant à faible profondeur wLbc Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 34 Substrat argilo-sabletix débutant à faible profondeur Lcc Zwak gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte tex• tuur B horizont 36 Sols sablo-limoneux faiblement gleyifiés à horizon B textioal fortement tacheté wLcc Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 36 Substrat argHo-sahleux débutant à faible profondeur Ldc Matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte tex• tuur B horizont 36 Sols sablo-limoneux modérément gleyifiés à horizon B textural fortement tacheté sLdc Zandsubstraat be^nnend op geringe diepte . 36 Substrat sableux débutant à faible profondeur Lhc Sterk gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont 37 Sols sablo-limoneux fortement gleyifiés à horizon B textural forte• ment tacheté Lec Sterk gleyige zandleemgronden met reduktiehorizont en met sterk gevlekte textuur B horizont 38 Sols sablo-limoneux fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon B textural fortement tacheté 80^

Blz.-r, sLec Zandsubstraat. beginnend op geringe diepte . 38 Substrat sableux débutant à faible profondeur LEc Zeer sterk gleyige zandleemgronden met reduktiehorizont en met sterk gevlekte textuur B horizont .... 38 Sois sablo-limoiieux très fortement gleyifiés à horizon réduit et à horizon B textural fortement' tacheté sLfc Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 38 Substrat sableux débutant à faible profondeur Ltbm Zandleemgronden met . diepe antropogene humus A horizont 39 Sols sahlo-limoneux à horizon A hiimifère anthropogène épais Lbm(b) Variante niet bruinachtige bovengrond . 39 Variante à couche stiperficielle brunâtre sLbm Zandsubstraat beginnend op geringe diepte , 39 Substrat sableux débutant à faible profondeur Lcm Zwak gleyige zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 39 Sols sablo-limoncux faiblement gleyifiés à horizon A hiimifèrt anthropogène épais Lcm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . . 39 Variante à couche superficielle brunâtre sLcm Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 39 Substrat sableux débutant à faible profondeur Ldm Matig gleyige zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 39 Sols sablo-limoneux modérément gleyifiés à horizon A humifère anthropogène épais Ldm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . 39 Variante à couche superficielle brunâtre sLdm Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 39 Substrat sableux débutant à jaihle profondeur Lbp Gronden op zandleem 40 Sols sur limon sableux Lep Zwak gleyige gronden op zandleem 40 Sols faiblement gleyifiés sur limon sableux Lcp(c) Fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte 40 Fase à horizon B texiural enfoui à faible profondeur sLcp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 40 Stibstrai sableux débutant à faible profondeur 81

, „ Biz.-/'. Ldp Matig gleyige gronden op zandleem 41 Sols modérément gleyifiés sur limon, sableux LdpCc) Fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte 41 Fase à horizon B textiiral enfoui à faible profondeur sLdp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 41 Substrat sableux débutant à faible profondeur wLdp Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 41 Substrat argilo-sableiix débutant à faible profondeur Lhp Sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal ... 41 Sols fortement gleyifiés sur matériaux sablo-limoneiix sLhp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 41 Substrat sableux débutant à faible profondeur Lep Sterk gleyige gronden op zandlemig matei iaa! met reduk- tiehorizont 41 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux sablc- linionenx sLep Zandsubstraat beginnend op geringe diep^ie . 41 Substrat sableux débutant à faible profondeur Lfp Zeer sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal met reduktiehprizont 42 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux sabio- limoneux sLfp Zandsubstraat beginnend op geringe diepie . 42 Substrat sableux débutant à faible profondeur vLfp Veensubstraat begirmend op geringe diepte . 42 Substrat tourbeux débutant à faible profondeur

LICHT-ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX LÉGERS Pbc Droge licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont 42 Sols sablo-limoneux légers secs à horizon B textural morcelé Pce Matig droge licht-zandlesmgronden met verbrokkelde textuur B horizont 43 Sols sablo-linioneux légers modérément secs à horizon B textwal 7n or celé wPcc Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 43 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur 82

Biz.-/'. Pdc Matig natte licht-zandleemgronden met verbrokkelde textuur B horizont 43 Sols sablo'limoneux légers modérément humides ù horizon B iextural morcelé Pdf Matig natte licht-zandleemgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 43 Sols sablo-limonenx légers modérément humides à horizon B htimiq:ie ou/et ferriqtie peu distinct sPdf Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 43 Substrat sableux débutant à faible profondeur iPdf Leemsubstraat beginnend op geringe diepte . 44 Substrat limoneux débutant à faible profondeur wPdf Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 44 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeui Pbm Droge licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont , . . . • ... 44 Sols sablo-limoneux légers secs à horizon A humifère anihropogène épais sPbm(b) Variante met bruinachtige bovengrond; zand• substraat beginnend op geringe diepte . . 44 Variante à couche superficielle brunâtre; substrat sa• bleux débutant à faible profondeur Pcm Matig droge licht-zandleemgronden met diepe antropo• gene humus A horizont 45 Sols sablo-limoneux légers modérément secs à horizon A humifère anthropogène épais Pcm{b) Variante met bruinachtige bovengrond , 45 Variante à couche superficielle brunâtre Pcm(g) Variante met grijsachtige bovengrond 45 Variante à couche superficielle grisâtre S— Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 45 Substrat sableux débutant à faible profondeur 1— Leemsubstraat beginnend op geringe diepte . 45 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Pdm Matig natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont 45 Sols sablo-limoneux légers modérément humides à horizon A humifère anthropogène épais Pdm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . , 45 Variante à couche superficielle brunâtre 83

PdmCg) Variante met grijsachtige bovengrond . - 45 Variante à couche superficielle grisâtre s— Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 45 Substrat sableux débutant à faible profondeur w— Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 45 Substrat argilo-sabicux débutant à faible profondeur Phm Natte licht-zandleemgronden met diepe antropogene humus A horizont; relatief hoge ligging .... 46 Sols sablo'limoneux légers humides à horizon A humifèrc anthro• pogène épais; position rclalivemcnt élevée sPhm(g) Variante met grijsachtige bovengrond; zand• substraat beginnend op geringe diepte . . 46 Variante à couche superficielle grisâtre; substrat sa• bleux débutant à faible profondeur Pbp Droge gronden op licht zandleem 46 Sols secs sur limon sableux léger Pep Matig droge gronden op licht zandleem .... 46 Sols madêrêmcnt secs sur Umon sableux léger Pdp Matig natte gronden op licht zandleem 47 Sols modérément humides sur limon sableux léger sPdp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 47 Substrat sableux débutant à faible profondeur wPdp Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeui Php Natte gronden op licht zandleem; relatief hoge ligging Sols humides sur Umon sableux léger; position relativement élevée sPhp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte Substrat sableux débutant it faible profondeur Pep Natte gronden op licht zandleem Sols humides sur Umon sableux léger sPep Zandsubstraat beginnend op geringe diepte Substrat sableux débutant à faible profondeur

LEMIG-ZANDGRONDEN SOLS LIMONO'SABLEUX

Scg Matig droge lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 48 Sols limono-sableux modérément secs à horizon B humique oujet ferrique distinct 84

Biz,-/'. IScg Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 48 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sdg Matig natte lemig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B hoiizont 48 Soh limono'Sabletix modérément humides à horizon B hiimiijtie ou/et ferriquc distinct ISdg Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 48 Substrat limoneux débutant à faible profondeur

Seg Natte leraig-zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 49 Sols limoiia-sableux humides à horizon B humique ou/et fcrrique distinct ISeg Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 49 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sch Matig droge lemig-zandgronden met verbrokkelde humus of/cn ijier D hurizunt 49 Sots limono-sableux modérément secs à horizon B /luniiquc oufrt fcrrique morcelé ISch Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 49 Substrat limoneux débutant à faible profondeur

Sdh Matig natte lemig-zandgronden met verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont 49 Sols limono-sableux modérément humides à horizon B humique ou/et ferrique morcelé ISdh Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 49 Substrat limoneux débutant à faible profondeur

Sbf Droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B hoiizont 50 Sols limono-sableux secs à horizon B humique ou/et ferrique pet" distinct

Scf Matig droge lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 50 Sols limono-sableux modérément secs à horizon B humique ou/et fcrrique peu distinct IScf Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 50 Substrat limoneux débutant à faible profondeur wScf Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 50 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur 85

Blz.-P. Sdf Matig natte lemig-zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 51 Sols limono-sahleiix modérément hwn:dcs a horizon B humiquc otifet jcrr'ique peu distinct ISdf Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 51 Substrat limoneux débutant à faible profondeur wSdf Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 51 Substrat argilo-sahleux débutant à faible profondeur Sbm Droge lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 51 Sols limono-sahleux secs à horizon A humifère antkropogène épais Sbm(g) Variante met grijsachtige bovengrond 51 Variante à couche superficielle grisâtre Sbm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . . 51 Variante à couche superficielle brunâtre Scm Matig droge lemig-zandgronden met diepe antiopogene humus A horizont 52 Sols limono-sableux modérément secs à horizon A humifère anthw- pogcne épais Scm(g) Variante met grijsachtige bovengrond . . 52 Variante à couche superficielle grisâtre Som(b) Variante met bruinachtige bovengrond . 52 Variante à , couche superficielle brunâtre 1— Leemsubstraat beginnend op geringe diepte . 52 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sdm Matig natte lemig-zandgronden met dieps antropogene humus A horizont 52 Sols limono-sableux modéi-ément humides à horizon A humifère anthropogène épais Sdm(g) Variante met grijsachtige bovengrond . 52 Variante à couche superficielle grisâtre Sdm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . . 52 Variante à couche superficielle brunâtre 1— Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 52 Substrat limoneux débutant à faible profondeur w— Klei-zand substraat beginnend op geringe diepte 52 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur Shm Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; relatief hoge ligging 53 Sols limono-sableux humides ti horizon A humifère anthropagènc épais; position relativement élevée 86

B\z.-P. Shm(g) Variante met grijsachtige bovengrond . 53 Variante à couché iùperj'tcieUe grisâiie Shin(b) Variante met bruinachtige bovengrond . 53 Variante à cotwhe iiiperficielU brunâtre 1— Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 53 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sem Natte lemig-zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 53 Sols limono-sableux htiniides à horizon A humijère antkropogènc épais Sem(g) Variante met grijsachtige bovengrond . . 53 Variante à couche superficielle grisâtre Sbp Droge gronden op lemig zand 53 Sols secs sur sahle limoneux Sep Matig droge gronden op lemig zand 54 Sols modérément secs sur sable limoneux Sdp Matig natte gronden op lemig zand .... 54 Sols modérément humides sur sable limoneux ISdp Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 54 Substrat limoneux débutant à faible profondeur wSdp Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 54 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur Shp Natte gronden op lemig zand; relatief hoge ligging . . 54 Sols humides sur sablc limoneux; position relativement élevée IShp Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 54 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sep Natte gronden op lemig zand ...... 54 Sols humides sur sable limoneux ISep Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 54 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Sfp Zeer natte gronden op lemig zand 55 Sols tris humides sur sable limontiix ISfp Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 55 Substrat limoneux débutant à faible profofideur

ZANDGRONDEN SOLS SABLEUX Zcg Matig droge zandgronden met duidelijke humus of/en i)zer B horizont 55 Sols sableux modérément secs à horizon B humique ou/et ferriqiic distinct 87

Blz.-R

wZcg Klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 55 Substrat argih-sableux débutant à faible profondeur

Zdg Matig natte . zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont 56 Sols sableux modérément humides à horizon B htimiqtie ou/et ferri- qtie distinct

Zaf Zeer droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 57 Sols sableux très secs à horizon B htimique ou/ct ferrique peu distinct Zafc Variante met diepe ijzer B horizont op geel• achtig of groenachtig materiaal ... 57 Variante à horizon B ferrique profond sur matériaux jaunâtres ou verdtitres

Zbf Droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 57 Sols sableux secs à horizon B humique oujet ferrique peu distincf Zbfc Variante met diepe ijzer B horizont op geel• achtig of groenachtig materiaal ... 57 Variante à horizon B ferrique profond sur maténuux jaunâtres ou verdâtres

Zc£ Matig droge zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 58 Sols sableux modérément secs à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct wZcfc Variante met diepe ijzer B horizont op geel• achtig of groenachtig materiaal; klei-zandsub• straat beginnend op geringe diepte ... 58 Variante à horizon B ferrique profond sur matériaux jaunâtres ou verdâtres; substrat argilo-sabieux débutant à faible profondeur

Zdf Matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont 59 Sols sableux modérément humides à horizon B humique ou/et ferrique peti distinct IZdf Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 59 Substrat limoneux débutant à faible profondeur Blz.-P.

ZAfe Zeer droge tot matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont; variante met diepe B horizont op geelachtig of groenachtig stenig zand 59 Sols sahiciix très secs à modérément litimidcs à horizon B /mmiqrie oii/ri fcrriqiie peti distinct; vanante à horizon B profond sur sakle caiilotiteiix jaunâtre ou uerdâtre Zam Zeer droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont .60 Sols sableux très secs à horizon. A hiimifère anthropogène épais Zam(b) Variante met bruinachtige bovengrond . . 60 Variante à couche superficielle brunâtre

Zbm Droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 60 Sols sableux secs à horizon A humijère anthropogèue épais ZbmCg) Variante met grijsachtige bovengrond , 60 Variante à couche supe.rjiriritf grtfâirt Zbm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . . 60 Variante à couche superficielle brunâtre Zcm Matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 61 Sols sableux modérément secs à horizon A huniifère anthropogène épais Zcm{g) Variante met grijsachtige boveng.ond . 61 Variante à couche superficielle grisâtre Zcm(b) Variante met bruinachtige bovengrond . 61 Variante à couche superficielle brunâtre

Zdm Matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont 61 Sols sableux riiodérémeiit humides à horizon A humifère anthro- pogcne épais ZdmCg) Variante met .grijsachtige bovengrond . . 61 Variante à couche superficielle grisâtre Zdra(b) Variante met bruinachtige bovengrond . 61 Variante à couche superficielle brunâtre 1— Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 61 Substrat limoneux débutant à faible profondeur

Zhm Natte zandgronden met diepe antropogene humus A horizont; relatief hoge Hgging 62 Sols sableux humides à horizon A humifère anthropogène épais; position relativement élevée 89J

Blz.-P.

Zhm(g) Variante met grijsachtige boveng.ond , . 62 Variante à couche superficielle grisâtre

Zap Zeer droge gronden op zand 62 Sols très secs sur salute

Zbp Droge gronden op zand . . 62 Sols secs sur sable

Zdp Matig natte gronden op zand 63 Sols modérément humides sur sable wZdp Klel-zandsubstraat beginnend op geringe diepte 63 Substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur

Zhp Natte gronden op zand; relatief hoge ligging ... 63 Sols humides sur sable; position relativement élevée IZhp Leemsubstraat beginnend op geringe diepte 63 Substrat limoneux débutant à faible profondeur

Zep Natte gronden op zand 63 Sols humides sur sable

KLEIGRONDEN SOLS AkOiLEUX EDx Zwak of matig gleyige kleigronden met niet bepaalde profielontwikkeling 64 Sols argileux faiblement ou modérément gleyifiés à développe• ment de profil non défini Edp Matig gleyige gronden op klei 64 Sols modérément gleyifiés sur argile sEdp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 64 Substrat sableux débutant à faible profondeur Ehp Sterk gleyige gronden op kleiig materiaal .... 65 Sols fortement gleyifiés sur matériaux argileux sEhp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 65 Substrat sableux débutant à faible profondeur

Eep Sterk gleyige gronden op kleiig materiaal met reduktie- horizont 65 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux argileux sEep Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 65 Substrat sableux débutant à faible profondeur I 90

Blz.-P. vEep Veensubstraat beginnend op geringe diepte . 65 Substrat tourbeux débutant à faible profondeur Efp Zeer sterk gleyige gronden op kleiig materiaal met reduktiehorizont . 65 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux argileux sEfp Zandsubstraat beginnend op geringe diepte . 65 Substrat sableux débutant à faible'profondeur vEfp Veensubstraat beginnend op geringe diepte . 65 Substrat tourbeux débutant à faible profondeur Egp Gereduceerde gronden op kleiig materiaal .... 65 Sols réduits sur matériaux argileux

COMPLEXEN EN NIET GEDIFFERENTIEERDE TERREINEN COMPLEXES ET TERRAINS NON DIFFÉRENCIÉS

X Duinen 66 Dunes V Gronden op venig materiaal 66 Sols sur matériaux tourbeux L-SGp Gleyige gronden op zandleem of lemig zand ... 67 Sols gleyifiés sur limon sableux ou sable limoneux

KUNSTMATIGE GRONDEN SOU ARTIFICIELS

OB Bebouwde zone 67 Zone bâtie OE Groeven 67 Fosses d'extraction ON Opgehoogde terreinen 67 Remblais ' OT Vergraven terreinen 68 Terrains remaniés RESUME

La planchette de Rotselaar (8 000 ha) appartient à la région sablo-Iimoneuse (sud-ouest), au Hageland (sud-est) et à la région sablo-limoneuse (centre et nord); c'est une région agraire et sylvicole.

I. PHYSIOGRAPHÎE

Relief — Hydrographie

Au nord (Keerbergen-Trémelo) le relief est déterminé par des dunes continentales (16 m), à l'est par des affleurements tertiaires (45 m à Baal, 77 m à Holsbeek). Le centre est formé par des plateaux sableux peu élevés (10 m à Hoogland, 14 m.à Rotselaarveld). Le sud-ouest appartient à la région sablo- limoneuse de Hérent-Wilsele (10-21 m), le sud-est au Hageland (77 m).

Le réseau hydrographique est constitué par la (9-15 m), le Démer (9-11 m) et le Wingebeek (10-16 m).

Géologie

Le soubassement géologique est formé par le Diestien (sable et argile sableuse glauconifères), le Rupélien (sable et argile), le Tongrien (sable), l'Assien (sable argileux), le Wemmélien, le Bruxellien et le Lakénien (sable et sable argileux calcari- fère). Le Tertiaire est recouvert par un limon ou Hmon sableux au sud (Pléistocène) et par du sable holocène au centre et au nord. Les vallées sont colmatées de limon sableux, limon (lourd) et argile légère d'âge holocène.

Climat

Le chmat est celui de la moyenne Belgique : température moyenne 9-10"C, précipitation annuelle : 850-900 mm. 92

II. CONSTITUTION DES SOLS ET AGRICULTURE Lithologie

Sédiments holocènes Les sédiments holocènes des dépressions et des vallées sont constitués de colluvions et alluvions provenant de sols à roche- mère lœssique. Les sables du centre et du nord sont des dépôts éoliens locaux.

Sédiments pleistocenes A l'état naturel le lœss contient peu de sable et d'argile. Dans la région sablonneuse la couverture pleistocene est très mince (60-100 cm) et s'est mélangée au sous-sol tertiaire lors du dé• pôt. Il s'en suit que la teneur en sable est nettement plus élevée et peut atteindre 15-50 % (limon sableux) et même jusque 67,5% (limon sableux léger).

Sédiments tertiaires Les roches-mère tertiaires sont du sable caillouteux et de l'argile sableuse (Diestien).

Hydrologie

Les sols sablo-limoneux profonds des plateaux du sud-ouest sont favorablement ou imparfaitement drainés. Les sols alluviaux ont un drainage (assez) mauvais ou très mauvais, tandis que les sols sableux sont secs ou trop secs sur les hauteurs.

Développement de profil

Sous l'influence des facteurs pédogénétiques les couches superficielles ont subi une altération. Les sols limoneux et sablo-limoneux se sont formés par altération du lœss, sous l'influence du climat et de la végétation forestière postglaciaires. Le profil normal est le sol (brun) lessivé, caractérisé par un horizon A lessivé et un horizon B enrichi en argile (horizon B textural). Les sols sablo-limoneux. 9à

étant trop minces, n'ont pas d'horizon C non altéré {lœss non altéré), mais un horizon D (substrat non limoneux). Les sols lessivés sont hydromorphes lorsque le drainage est moins favorable. Le sol (brun) lessivé peut subir une dégradation plus ou moins poussée sous l'influence d'une végétation acidiphile. L'horizon B textural devient tacheté ou fortement tacheté dans les sols sablo-limoneux ou morcelé dans les sols plus légers; se sont des sols pédologiques. Cette dégradation va toujours de pair avec le développement d'un podzol brun, d'un micropodzol ou même d'un podzol naissant dans la couche superficielle. Après le déboisement et la mise en culture, les profils fores• tiers ont été tronqués par l'érosion. Les matériaux érodés ont été déposés en bas des versants, dans les dépressions et le long des cours d'eau (colluvions et alluvions). Les sols (limono-) sableux présentent un horizon B humique ou/et ferrique plus au moins distinct (podzols). Souvent la couche superficielle a été profondément remaniée et enrichie en humus; il s'agit d'un sol anthropogène à horizon A humifère profond (plaggen). Les sols argilo-sahleux (tertiaires) ont un horizon B struc• tural ( sol brun acide) peu profond. Classification et description des sols

La légende de la carte est basée sur un système de classi• fication morphogénétique, dont l'unité principale est la série de sols, distinguée d'après la texture, la classe de drainage et le développement de profil.

Sols limoneux Les sols limoneux des plateaux du sud-ouest sont des sols (bruns) lessivés (Aba, Aca, Ada, Aha) ou des sols podzoliques (Adc). Dans les dépressions et les vallées les sols n'ont pas de développement de profil (Abp, Acp, Adp, Ahp, Aep, Afp). Dans la vallée de la Wingebeek certains sols sont caractérisés par un horizon B textural (Aea) ou un horizon A humifère noirâtre (Afe). 94^

Sols sahlû-limoneux Ce groupe englobe des sols (bruns) lessivés (Lba, Lea) et des sols podzoliques (Lbc, Lcc, Ldc, Lhc, Lee, Lfc) développés sur des limons sableux. Autour de Rotselaar se trouvent des sols sablo-limoneux à horizon A anthropogène humifère épais (Lbm, Lcm, Ldm), à couche superficielle brunâtre. Dans les dépressions et les vallées on trouve des colluvions et des allu• vions (Lbp, Lcp, Ldp, Lhp, Lep, Lfp).

Sols sahlo-limoneux légers Ce sont des sols à tendance podzoUque caractérisés par un horizon B textural morcelé (Pbc, Pce, Pdc) ou un horizon B humifère ou/et ferrique peu distinct (Pdf). Certains sols ont un horizon A anthropogène épais (Pbm, Pcm, Pdm, Phm), brunâtre ou grisâtre. Les sols sur colluvions (Pbp, Pcp, Pdp) ainsi que ceux sur alluvions (Php, Pep) sont peu répandus.

Sols Umoiio-sableata; Les sols limono-sableux sont souvent fortement podzolisés et montrent un horizon B humique ou/et ferrique distinct (Scg, Sdg, Seg); parfois ils le sont moins (Sbf, Scf, Sdf) ou l'horizon B est morcelé (Sch, Sdh). La majorité des sols limono-sableux sont profondément humif ères ( > 60 cm) (Sbm, Scm, Sdm, Shm, Sem); les sols à couche superficielle brunâtre sont localisés au sud de la vallée du Démer-Dyle, les variantes grisâtres se trouvent au nord de cette vallée. Les colluvions et les alluvions n'ont qu'une superficie restreinte (Sbp, Sep, Sdp, Shp, Sep, Sfp).

Sols sableux Les sols développés sur matériaux tertiaires (Zafe) ou sur sable allochtone d'origine tertiaire (Zafc) présentent un hori• zon B ferrique profond passant à un sous-sol jaunâtre ou verdâtre glauconifère. Les sols sableux d'âge holocène sont plus ou moins podzolisés (Zcg, Zdg, Zbf, Zcf, Zdf). Des ap• ports de « plaggen B ont engendré des sols à couche humifère 95'

épaisse (Zam, Zbm, Zcm, Zhm). Dans les dépressions et les vallées les sols sur colluvions et alluvions, d'âge récent, n'ont pas de développement de profil (Zap, Zbp, Zdp, Zhp, Zep).

•Sois argileux Exception faite pour les sols argileux tertiaires (EDx), tous les sols sur matériaux argileux se sont développés sur des alluvions (Edp, Ehp, Eep, Efp, Egp). Parfois l'horizon super• ficiel est caractérisé par une structure assez bien développée et une couleur brun rougeâtre (Edp).

Complexes — Terrains non di^érenciés Les terrains non différenciés comportent les dunes continen• tales, constituées de sable éolien sans ou à développement de profil peu prononcé. Il s'agit souvent de podzols (bruns) par• tiellement pu entièrement érodés d'ime part et ensevelis d'autre part. Les sols sur matériaux tourbeux se localisent dans les cu• vettes des vallées où le drainage est extrêmement déficient. Ils sont caractérisés par une couche superficielle de plus de 30 cm d'épaisseur contenant plus de 30 % de matière organique. Dans les méandres de Blaasberg et Cruys (au nord) se trouve un complexe de sols hydromorphes sur limon sableux à sable limoneux.

Sols artificiels Les sols artificiels comprennent: zone bâtie (OB), fosses d'extraction (sablières, OE), remblais (ON) et terrains re• maniés (OT). m. CONCLUSIONS

Les sols limoneux et sablo-limoneux à drainage favorable ou imparfait ont une valeur agricole assez élevée pour les cultures exigeantes; les sols hydromorphes conviennent à la praticulture et la sylviculture. Les sols sablù-limoneux légers secs sont peu aptes pour les '96 cultures, tandis .que les sols modérément humides conviennent mieux aux cultures exigeantes. Les types humides sont desti• nés à la prairie. Les sols (limono-) sableux secs ont une valeur agricole médiocre; ils conviennent surtout pour les résineux. Des cul• tures spéciales (asperges) y poussent très bien. Les sols argileux à drainage suffisant conviennent à la grande culture. Les sols humides, très humides ou submergés sont voués à la praticulture ou à la sylviculture. Le tableau 6 à la fin du texte donne l'aptitude des princi• pales séries de sols pour les cultures les plus importantes de la région. En plusieurs endroits les sols très hiomides des vallées peu• vent être améliorés par un drainage artificiel et par une fumure rationelle et abondante. L'économie agronomique de la région est assez favorable grâce à l'exploitation intensive du sol dans la région de Werchter (cultures maraîchères), de Wezemaal (cultures frui• tières) et de Holsbeek (peupleraies). Liste des cartes des sols, à l'échelle de 1/20 000, avec texte explicatif pouvant cire obtenues au secrétariat du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique 6, Rozier, Gand, contre versement du prix de vente au compte chèques postaux n** 3016.86.

Cartes des sols avec texte explicatif français, samenvatting in het Nederlands :

103 E Hamme-Mille 133 W jehay-Bodegnée WS W Visé ' 141 E Seneffe 114 E Enghien 142 E Gosselies 115 W Rebecq-Rognon 143 W Fleurus 115 E hire 148 W Louveigné 116 W Waterloo 147 W Tavia- lis W jodotgne m E Spa 118 E Jauche 149 W San 119 E Montena\en 152 W Binche 120 W Waremme 153 W Eontaine-l'Evéque 120 E Momalle 156 E Ohey 121 W Alleur 165 E Mettet 121 E Liège 167 W Natoye 126 E Ath 167 E Ciney 127 W Lens 168 W Maffe 127 E Soignies 176 E Leignon 128 W Braine-le-Comte 178 E Dochamps 128 E Feluy 179 W Odeigne 129 W Nivelles 179 E Bihain 129 E Genappe 187 W Champion 130 W Chastre-Villeroux-Blanmont 187 E La Roche-en-Ardenne 130 E Gembloux m W Wibrin 131 W Perwez 196 E Flamierge 131 E Eghezêe 203 E Bras 132 W Wasseiges 223 W Saint-Léger 132 E Braives 226 W Musson (100 F) Prix : 125 F (sauf indication contraire)

Mémoire — Contribution à l'étude des terrains superficiels de la région condrusienne 320 p., 84 fig. (fig. + phot.), 3 cartes. Gand, 1958. Samenvatting, onderschriften van fig. en paarten in het Nederlands . 300 F

Pour les textes en néerlandais, voir page 2 de la couverture. Drukkeri! AD. HOSTE. N, V. Gent