Cerithiopsis Ss Forbes & Hanley, Multispirale
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
39 Corresp.-bladNed. Malac. Ver, No. 313 (maart2ooo) 39 Enige kanttekeningenbij de meest voorkomende Europese Cerithiopsis-soorten door J. van der Linden Reeds 15jaar komt de zogenaamde 'Frankenslaggroep' iedere 2 maanden bijeen. Na het vriend bestaat deze uit Menkhorst overlijden van onze Wagner groep nog Eikenboom, en Van der Linden. Steeds wordt een bepaalde familie, vaker een enkel geslacht, op deze de bevin- studiedagen door de werkgroep onderzocht. Soms worden, voor intern gebruik, schrift Eén en ander betreffende het s.s. volgt dingen op gesteld. genus Cerithiopsis hieronder in 'gekuiste vorm'. Cerithiopsis s.s. Forbes & Hanley, 1851 of De soorten hebben een multispirale, stiliforme protoconch zonder sculptuur, hoog- dunne korte vlak onder de suturen. De uit een sculptuur van microscopisch en ribjes teleoconch heeft 3 geknobbelde spiralen per winding en op de laatste winding daaronder uiteenstaande en divergerende Type-soort: Cerithiopsis nog 2 vrij ver spiraallijnen. tubercularis (Montagu, 1803). Andere vrij algemeen rond Europa voorkomende en hier te behandelen soorten: Cerithiopsis jeffreysi Watson, 1885 Cerithiopsis minima (Brusina, 1865) 1 Cerithiopsis nana Jeffreys, 1867 de visie Bij het definiëren van het bovenstaande wordt min of meer gevolgd van warboel die de Nieuw- Bouchet& Warén (1993: 612) en geen rekening gehouden met de ZeelanderMarshall (1978: 82) er van heeft gemaakt. Deze voelde zich geroepen om een monster lectotype vast te leggen van C. tubercularis. Uit een kennelijk groot en gemengd koos Marshall echter een C. barleei. Een vergissing is menselijk maar hij schrijft er nota die dus had uit- bene bij: 'The protoconch of the lectotype of C. tubercularis (zoals hij Babio & Thiriot- gekozen) is exactly like those figured and described by Rodriguez 1867.'. Quiéreux (1974) and Richter & Thorson (1975) as C. barleei Jeffreys, Het voorkomende de gevolg hiervan zou zijn dat de meest algemeen soort van Europese C. barleeiis. De Cerithiopsidae weliswaar C. tubercularis blijft heten maar feitelijk een die al 2 eeuwen bekend naam C. barleei wordt zinloos en vervalt en de schelpen bijna staan als C. tubercularis zouden naamloos worden. Een bijkomend probleem is dat C. Indien deze C. tubercularis tubercularis de type-soort is van het geslacht iCerithiopsis s.s. moeten dan heeft de ineens kenmerken een ’C. barleei’ zou worden, type-soort gekregen de teleoconch) die niet (een geribde protoconch en 1 spiraal aan de basis van meer behoren dat omdat de 'oude' C. barleei niet de hierboven voor — bij genoemde Ogenus,—> 2 wachten Chinees die behoort tot het genus Cerithiopsiss s.s. Wij nu maar op een van onze wulk een purperslak maakt. Cerithiopsis jeffreysi Watson, 1885 [synoniem: C. pulchella Jeffreys, 1858 non C.B. Adams, 1850] meeste de tweede niet of is te zien Hoewel op de exemplaren basisspiraal nauwelijks is die verder identieke (meer een donkere kleurband) bij andere, schelpen, weldegelijk zonder aanwezig. Daarom kan C. jeffreysi, mede door zijn multispirale protoconch sculp- wordt gekenmerkt door VMVVIW het " De soort »>ViMVIl bij s.s. O tuur, worden '"pingedeeld J genusJJ»».».»/ Cerithiopsis _ < vierkanten C.zijn smalle spiralen en ribben, waardoor daarbinnen vrij grote open liggen. in jeffreysi heeft bovendien een wijde, in doorsnede 'schaalvormige', sutuur tegenstelling hebben. Ook "tot de meeste overige Cerithiopsidae die een meer 'gootvormige' sutuur zijn dan die andere de laatste win- de windingen van de teleoconch convexer van soorten. Op deze echt ding lopen de ribben tot over de bovenste basisspiraal, zonder nu knobbelig te maken. Een enkele maal lopen de ribben, als dunnelijntjes, zelfs door tot op de basis. 40 Corresp.-bladNed. Malac. Ver, No. 313 (maart2ooo) 40 Er zijn 2 vormen van deze soort te onderscheiden (soms zelfs binnen 1 monster). De ene wat slanker en conisch, de andere gedrongen en cylindrisch (of conisch). De laatste heeft altijd veel convexere en hogere windingen en een wijdere sutuur (fig. 1). Van de indruk dat de steeds uniform kleur slankere vorm krijgen wij de schelpen van zijn, terwijl de vorm met de hogere, bollere windingen vaak lichtereknobbels heeft. Cerithiopsis minima (Brusina, 1865) Onderzocht zijn meer dan 30 monsters met in totaal over de 200 schelpen, waarvan zo'n 3 80 met een gave protoconch minima C. (fig. 2) is klein: 2.0-3.2 mm, meestal 2.2-2.6 mm. De protoconch is wit, heeft 4 windingen, cylindrisch tot een weinig conisch, zonder enige sculptuur. De teleo- conch heeft 6 tot iets meer dan 7 windingen. Deze zijn vlak, terwijl de totale vorm vrij slank pupoide is. De sutuur is, hoewel smal en niet eig diep, duidelijk zichtbaar. Er zijn 3 geknobbelde spiralen per winding. Op de oudste teleoconchwindingen is de eerste de (bovenste) spiraal nog slechts een dunne, licht geknobbelde lijn die zeer dicht tegen de tweede spiraal aanligt. Pas op de laatste winding (soms op voorlaatste) zijn de Bovendien knobbels op de eerste spiraal gelijkwaardig aan die van de tweede en derde. 4 'kleven' zij dan niet meer aan de knobbels van de onderliggende spiraal . Op de laatste winding, onder de derdespiraal, liggen 2 gladde basisspiralen. De kleur van de teleoconch is geelbruin tot bijna zwart. Opmerkingen: het is verleidelijk om alle Cerithiopsidae met een witte protoconch maar Dit is echter niet de collectie Van der Linden gelijk C. minima te noemen. altijd juist. In bevinden zich 4 exemplaren in 2 monsters (Le Brusc en Cap Couronne) met een de teleoconch echter heeft noch de noch de beschadigde maar witte protoconch, vorm, C. In al de onderzochte collecties vond opbouw en lengte (deze zijn 4-5 mm) van minima. met witte tussen C. minima: ik regelmatig nog een andere soort een protoconch 5 ’Cerithiopsis’ micalii (Cecalupo & Villari, 1997) (fig. 3). De teleoconch is opgeblazen veel Van de 4 pupoid, de knobbels en spiralen zijn onderling regelmatiger gerangschikt. protoconchwindingen zijn de 2 laatsten bezet met ribben. Slechts het allerlaatste stukje heel klein van de protoconch is weer glad, zodat exemplaren met nog een restant ervan Toch ook deze wel een witte maar ribloze protoconch vertonen. zijn schelpen zeer goed te onderscheiden van C. minima door hun gebombeerde vorm en de ten opzichte van elkaar veel regelmatiger liggende spiralen. Cerithiopsis tubercularis (Montagu, 1803) Cerithiopsis nana of, de andere niet de ene dwerg is 6 De vraagstelling is: Hoever gaat de variabiliteit van C. tubercularis en is C. nana te beschouwen als een vorm daarvan of als een aparte soort? In Jeffreys (1867: 266-267) allereerst anderhalve C. lezen wij een uitvoerige, pagina beslaande, beschrijving van tubercularis eindigend met de zin: 'Var. nana. Dwarf and spindle-shaped. (It is the male?)'. is door eenvoud veel te Afgezien van de vraag over geslachtsdimorfie, er zijn voor Het de materie rond C. tubercularis althans stuk zeggen. maakt complexe een overzichtelijker. Na bestudering van ruim 100 monsters, bij elkaar ver over de 1000 exemplaren, zijn wij echter tot andere conclusies gekomen.. Om een goed beeld te krijgen nebben wij tubercularis de grote monsters C. nana en C. van respectievelijk vindplaatsen Getarès, Antibes, Fuerteventura en Tenerife, bijeen gevoegd. Uit deze 4 grote hoeveelheden gemengde schelpen werden kleine pupoide exemplaren afgescheiden. Maar wat is klein niet klein worden? Wat is en hoe lang moet een Cerithiopsis zijn om meer genoemd te is het niet arbitraire pupoid en bij welke vorm net meer pupoid? Natuurlijk zaken, maar 7 als lengte werd een maximum van circa 4 mm aangehouden voor volwassen exem- plaren. Na eliminatie van de’nana-vormen’, bekeken wij het restant, schelpen van ver- schillende vorm: plomp conisch, zeer slank conisch, cylindrisch ofmin ofmeer pupoid 41 Corresp.-bladNed. Malac. Ver., No. 313 (maarl2ooo) 41 (maar dan belangrijk groter dan 4 mm). De kleur verschilde van licht geelbruintot zwart- bovenste bruin, uniform ofmet lichtere knobbels en soms zelfs met een lichtere spiraal verscheidenheid op al de windingen. Toch zit er een eenheid binnen deze (fig. 4), want afgezien van alle basiskenmerken van het genus Cerithiopsis s.s., hebben alle schelpen een gelijke opbouw: reeds na enkele teleoconchwindingen is de eerste (bovenste) spiraal in onder- al vrijwel gelijkwaardig aan de volgende en staan de knobbels op de spiralen vooral 'strak' linge reeksen geheel separaat. De sutuur is bovendien vrij wijd, diep en conclusie (een keurig rechte, meer ofminderschuin staande, strakke lijn). De van één en ander is dat, ongeacht de variabiliteit in vorm en kleur, al deze schelpen een zodanige uniformiteit vertonen dat zij tot één soort gerekend kunnen worden: C. tubercularis s.s. heeft dezelfde en vorm Laten wij nu eens naar de rest kijken. Alles ongeveer lengte (natuurlijk, want daarop zijn de schelpen geselecteerd), maar toch zien wij een belangrijk verschil. Een klein deel vertoont dezelfde opbouw als hierboven beschreven voor C. tubercularis, de meesten echter verschillen daarvan doordat over de gehele teleoconch, of minder zeker tot aan de laatste winding, de bovenste spiraal en de knobbels daarop zijn 2 'kleven' ontwikkeld dan de tweede spiraal. De knobbels van de spiralen 1 en blijven aan in elkaar en de sutuur is steeds smaller en vooral rommeliger, doordat de ribben er meer uitsteken. Beslist doorlopen en de knobbels van spiraal 3 (de onderste) er meer in geen Giribet 'strakke' lijn (fig. 5). Heel duidelijk te zien op de afbeeldingen van & Pefias (1997: slechts is. Deze verschillen 67) (fig. 6), ondanks dat de 'rommelige' nana een juveniel 4 dus zagen wij in alle de monsters (en trouwens ook in vele anderen). Twee dwergen die waarvan de ene niet gelijk is aan de ander. Maar om eerlijk te zijn was rommelige dwerg doorons altijd C. nana genoemd. Keren wij terug tot Jefïfeys, zijn dwergnoemt hij Cerithiopsis tubercularis var. nana en dankzij Warén (1980) beschikken wij over een foto ervan, al is het een syntype. Wat wij zien - de foto is overigens slecht en niet reproduceerbaar -is_ inderdaad een 'dwarf and van C.