<<

De Cock en het kerklied

Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

Module Eindscriptie voor de masteropleiding Theologie en kerkelijke gemeente

Begeleiders prof.dr. A. de Reuver dr. A. Vos

Auteur ing. G.M. van den Brink 0218111

Datum 24 mei 2006

De Cock en het kerklied Pagina 2 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Ten geleide

Met de afronding van dit onderzoek wordt voldaan aan de eindtermen van de Masteropleiding Theologie en Kerkelijke gemeente aan de deeltijdopleiding van de theologische deelfaculteit van de Universiteit Utrecht. Het lijkt een kwaal van theologen te zijn om meer boeken op de plank te hebben staan dan redelijkerwijs gelezen kan zijn. Zo ook bij mij. Onder deze boeken bevindt zich Verzamelde Geschriften van H. de Cock. Hier wilde ik graag eens iets mee doen. Dit boek heeft dan ook als uitgangspunt gediend, maar daarnaast heb ik veel aanvullende literatuur kunnen verwerken. Ik had wel eens gelezen dat zijn verzet tegen de gezangen een rol gespeeld had in de Afscheiding. Tegenwoordig laat men in veel Christelijke Gereformeerde Kerken, tamelijk kritiekloos, vele gezangen zingen. Deze scriptie bood mij de gelegenheid mij eens wat meer te verdiepen in de gezangenkwestie van begin negentiende eeuw. Op deze plaats wil ik graag prof. dr. A. de Reuver bedanken, die bereid was mij bij dit onderzoek te begeleiden. De adviezen en feedback die ik ontvingen hebben mij steeds verder geholpen. Zodat het uiteindelijk mogelijk is geweest dit werkstuk tot dit niveau op te trekken. Ook heb ik van hem gedurende de studie het gebruikte boek van J.H. Gunning in bruikleen gehad. Op advies van professor de Reuver heb ik ook enkele malen contact gezocht met T. van Es die de grootste privé-verzameling in Nederland1 bezit over H.F. Kohlbrügge. Hoewel ik niet veel aandacht geef aan deze tijdgenoot van De Cock, heb ik langs deze weg veel bruikbare informatie gekregen die mij zicht gaven in het tijdsgewricht. Ook een woord van dank aan dr. A. Vos die bereid was, bij dit werkstuk, als tweede begeleider op te treden. Deze studie heb ik in betrekkelijk korte tijd doorlopen. Dit was niet mogelijk geweest zonder voortdurend overleg met de studiecoördinator mw. drs. C.L.H. Habets. Maar bovenal wil ik erkennen dat het de Here is geweest die al mijn wegen voorspoedig heeft gemaakt. Hem komt toe alle eer, Die mij alle dingen ten goede heeft doen meewerken.2 Het is waar wat geschreven staat: “Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”.3

1 K. van der Zwaag, „Kohlbrugge, diepzinnig en radicaal‟, in: Reformatorisch Dagblad, 9 november 2004. 2 Romeinen 8:28. 3 1 Thessalonicenzen 5:24.

De Cock en het kerklied Pagina 3 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Inhoudsopgave

Ten geleide ...... 2 Inhoudsopgave ...... 3 Inleiding ...... 5 Doelstelling ...... 5 Vraagstelling ...... 7 Relevantie...... 8 Positiebepaling ...... 9 Opbouw van deze studie ...... 9 1. Schets van de historische ontwikkeling ...... 11 1.1. Tot de negentiende eeuw ...... 11 1.1.1. Huldrych Zwingli ...... 11 1.1.2. Johannes Calvijn ...... 12 1.1.3. Petrus Datheen ...... 14 1.1.4. Statenberijming ...... 16 1.2. De negentiende eeuw ...... 18 1.2.1. Evangelische Gezangen ...... 18 1.2.3. Vervolgbundel ...... 20 1.2.4. Kerkzang in afgescheiden kring...... 21 1.3. Na de negentiende eeuw ...... 23 2. Beknopte biografie van Hendrik de Cock ...... 26 2.1. Hervormd predikant ...... 26 2.2. Rondom de Afscheiding ...... 28 2.3. Afgescheiden predikant ...... 32 3. Beschrijving van het standpunt van H. de Cock ...... 34 3.1. Het gereformeerd gehalte van de gezangen ...... 34 3.2. Verband tussen gezangen en geloofsafval ...... 37 3.3. Historische continuïteit ...... 39 3.4. Een beroep op de Schriften ...... 40 3.4.1. Doe het getier uwer liederen van Mij weg ...... 40 3.4.2. Zingt den HEERE een nieuw lied ...... 41 3.5. Overige argumenten ...... 42 3.5.1. Het geloof van de dichter ...... 42 3.5.2. Dierbare liederen verminkt ...... 43 3.6. Samenvattend ...... 44 4 Bespreking van dit standpunt ...... 45 4.1. Het gereformeerd gehalte van de gezangen ...... 45 4.2. Verband tussen gezangen en geloofsafval ...... 48 4.3. Historische continuïteit ...... 51 4.4. Een beroep op de Schriften ...... 53 4.4.1. Doe het getier uwer liederen van Mij weg ...... 53

De Cock en het kerklied Pagina 4 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

4.4.2. Zingt den HEERE een nieuw lied ...... 54 4.5. Overige argumenten ...... 56 4.5.1. Het geloof van de dichter ...... 57 4.5.2. De eredienst als godsdienstoefening ...... 58 4.5.3. Zingen is verkondiging ...... 59 4.5.4. Het vervulde Evangelie ...... 60 4.5.5. Enige gedachten van Kuyper ...... 60 Conclusies ...... 62 Conclusies uit dit onderzoek ...... 62 Suggesties voor eventueel vervolgonderzoek ...... 64 Literatuuroverzicht ...... 66 Primaire literatuur ...... 66 Secundaire literatuur ...... 67

De Cock en het kerklied Pagina 5 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Inleiding

Dit document beschrijft de resultaten van het onderzoek dat verricht is voor mijn eindscriptie. Deze scriptie is het afsluitende onderdeel van de Master-opleiding „Theologie en Kerkelijke Gemeente‟ aan de faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. In dit inleidende hoofdstuk worden achtereenvolgens de doelstelling en vraagstelling gegeven en toegelicht. Er wordt verklaard op welke wijze deze studie relevantie heeft. De vooringenomen positie voorafgaande aan de studie is weergegeven en ten slotte wordt een schets van de opbouw van deze scriptie gegeven.

Doelstelling

Als onderwerp voor mijn scriptie wilde ik aandacht besteden aan ds. Hendrik de Cock. Na enige mogelijke onderwerpen overwogen te hebben kwam de vraag bovendrijven wat nu eigenlijk zijn positie is in de gezangenkwestie die in dezelfde tijd als de Afscheiding speelde. Daarom is als titel gekozen:

De Cock en het kerklied.

Al snel bleek dat dit een tamelijk originele vondst is; er is niet zo heel veel directe literatuur over beschikbaar. De vraagstelling zal zich met name richten op de vraag 1. of De Cock zich specifiek richt tegen de Evangelische Gezangen, of tegen gezangen in het algemeen 2. en welke argumenten daarbij van belang zijn. Deze vragen vormen het uitgangspunt en de hoofdmoot van het onderzoek.

Om hier iets over te kunnen zeggen zijn de biografie door H. Veldman4 en een drietal boekjes5 waar het nu met name om gaat doorgelezen. Daarnaast zal diverse ondersteunende literatuur verwerkt worden.

4 H. Veldman, Hendrik de Cock, afgescheiden en toch betrokken, Credus, 2004. 5 J. Klok, De Evangelische Gezangen getoetst en gewogen en te ligt gevonden, met eene korte voorrede en uitgegeven door H. de Cock, Bolt, 1834 [VG1, 177-226]. H. de Cock, De zoogenaamde Evangelische Gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de Sijnodaal Hervormde Kerk, ja zelfs nog van sommige van Gods kinderen uit blindheid, en om dat zij dronken geworden zijn door den wijn harer hoererijen, nader nog getoetst, gewogen en te ligt bevonden, ja strijdig met al onze formulieren van éénheid en Gods Woord, Bolt, Groningen 1835 [VG2, 129-174]. H. de Cock, De Dagon onzer dagen, (de afgod van Asdod, waaraan onze evangelische gezangen niet ongelijk zijn,) gevallen voor de arke des Heeren, en weder opgerigt, valt voor de tweede reis, en breke het hoofd en de beide handpalmen! (1 Samuel V : 1-5), Rigter, Zwolle 1836 [VG2, 403-428].

De Cock en het kerklied Pagina 6 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Deze drie boekjes zijn opgenomen in Hendrik de Cock, Verzamelde Geschriften, waarin een groot aantal boekjes opgenomen is.6 Bewust spreek ik van boekjes. In die tijd hadden veel uitgaven meer het formaat van brochures of traktaten dan dat er echt van boekwerken gesproken kon worden. De gemiddelde lengte van de boeken in deze twee banden is 41 pagina‟s. Het kortste boekje telt 8 pagina‟s en het langste 144. De hoeveelheid tekst per pagina zal per uitgave verschillen, maar in het algemeen gaat er minder op een bladzijde dan wij nu gewend zijn.

De studie zal zich beperken tot de calvinistische traditie in Nederland. De periode vóór de Reformatie alsmede alle andere christelijke stromingen worden buiten beschouwing gelaten. De focus richt zich op het standpunt van De Cock. Zodat we tot de volgende doelstelling komen:

Met deze studie hopen we een beeld te krijgen over de redenen die voor H. de Cock doorslaggevend waren om geen gezangen te laten zingen.

Op deze plaats is het goed nog enige definities te geven. 1. In deze studie zullen we soms de term „argumenten‟ gebruiken. In voorkomende gevallen wordt dan, tenzij anders aangegeven, bedoeld: „de argumenten die in de werken van ds. Hendrik de Cock te vinden zijn‟. 2. Steeds wanneer gesproken wordt over „het kerklied‟ wordt bedoeld de liederen die tijdens de kerkelijke eredienst gezongen worden in de kerken van gereformeerd belijden in met name het koninkrijk der Nederlanden.7

6 Hier zal dit werk afgekort worden met VG1/VG2. Vele werken van de hand van Hendrik de Cock, of die door hem zijn uitgegeven, zijn opgenomen in het verzamelwerk: Cock, H. de, Verzamelde geschriften, Den Hertog, Houten 1984/1986 [voorzien van inleidingen en aantekeningen door prof.drs. D. Deddens, prof.dr. W. van ‟t Spijker, ds. M. Drayer, drs. J.C.L. Starreveld, drs. H. van Veen, drs. M. te Velde met medewerking van ds. H. Bouma en H. Natzijl]. Dit verzamelwerk bestaat uit twee banden. De boekjes zijn daarin opgenomen met orginele spelling en met verwijzingen naar de originele paginanummers. Wanneer naar deze boekjes verwezen wordt zal aan de officiële verwijzing bijvoorbeeld [VG2, 300] toegevoegd zijn. Dit houdt in dat de verwijzing terug te vinden is op bladzijde 300 van band 2 van „Verzamelde geschriften‟. Niet alle werken zijn opgenomen in deze bundel. Edities die De Cock verzorgt heeft van de catechisatieboekjes van Borstius en Hellenbroek. Ook zijn enkele geschriften buiten gehouden waarin De Cock‟s naam alleen als visitator liborum voorkomt, ook wanner die vermelding op het titelblad is opgenomen [VG1, III]. Een voorbeeld hiervan zou een uitgave van Augustinus‟ Stad Gods kunnen zijn (H. de Cock, Verdediging tegen de aanvallen op de ware Gereformeerde Kerk en mij gedaan door onderscheidene dwaal-leeraren dezer provincie, Bolt, Groningen 1835, 66 [VG1, 476]) en van Calvijns Institutie (H. Veldman, o.c., 43). In die tijd hadden veel uitgaven meer het formaat van brochures of traktaten dan dat er echt van boekwerken gesproken kon worden. De gemiddelde lengte van de boeken in deze twee banden is 41 pagina‟s. Het kortste boekje telt 8 pagina‟s en het langste 144. De hoeveelheid tekst per pagina zal per uitgave verschillen, maar in het algemeen gaat er minder op een bladzijde dan wij nu gewend zijn. 7 „Het kerklied‟ is een begrip dat heel breed op te vatten is. Er zijn vele kerkelijke tradities met elk hun eigen gebruiken ten aanzien van het gebruik van liederen in de samenkomsten cq. erediensten. In deze studie wordt de term echter versmald tot de context van de studie. Met „kerklied‟ worden derhalve die liederen die in de erediensten gezongen worden in kerken van gereformeerd belijden in m.n. Nederland. Hierbij gaat het dan dus met name om psalmberijmingen en liedbundels als de Evangelische Gezangen uit 1806 en het Liedboek voor de Kerken uit 1973.

De Cock en het kerklied Pagina 7 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Vraagstelling

De positie van Hendrik de Cock staat niet op zichzelf. Hij staat zelf in een traditie en in zijn spoor is op de traditie voortgebouwd. In het bijzonder valt hierbij te denken aan de kerkorde van Dordrecht die in artikel 69 zegt: “In de Kercken zullen alleen de 150 Psalmen Davidis, de thyn geboden, het Vader onse, de twaelff articulen des ghelooffs, de loffsanghen Mariae, Zachariae ende Simeonis gesonghen worden. T‟ gesangh O Godt, die onse Vader bist etc. wort inde vryheyt der Kercken ghestelt, om het selve te ghebruycken ofte na te laten. Alle andere gesangen sal men uyt de Kercken weeren, ende daarder enighe alrede ingevoert zyn, sal men deselve mette ghevoechlyckste middelen affstellen”.8 De ontwikkeling die artikel 69 D-KO tot het huidige artikel 69 CG-KO9 gemaakt heeft, alsmede de vraag hoe deze ontwikkeling te beoordelen valt wanneer het standpunt van De Cock hierbij besproken wordt, valt daarentegen wel binnen de kerkhistorische vraagstelling. De reden om bij de ontwikkeling na de 19e eeuw met name de aandacht op de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (CGK)10 te richten is tweeledig. Ten eerste is de auteur zelf lid van dit kerkverband. Ten andere worden de leden van dit kerkverband in het algemeen gezien als de erfgenamen van De Cock, meer nog dan de voormalige Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) die in 2004 in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is opgegaan. Door een proces van kerkherstel zijn de Nederlands Hervormde Kerk (NHK) en GKN samen met de Evangelisch Lutherse Kerk opgegaan in de PKN. Deze laatste beweging zal de resultaten van deze studie mogelijk ook interessant maken voor de Protestantse Kerk in Nederland, omdat daarin de historische lijnen samenkomen van hen die gingen en hen die bleven.

8 Overgenomen uit: P.G. Kunst, Kerkzang in de Nederlanden, Kok, Kampen 1981, 26 9 De kerkorde van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (CG-KO) heeft bij artikel 69: In de eredienst zullen in principe de Psalmen gezongen worden, alsmede de berijmde schriftgedeelten door de generale synode vastgesteld. De generale synode van 2004 heeft hieraan toegevoegd: ad. 2. Voor andere liederen gelden de volgende criteria: a. de liederen moeten het heilshandelen van God zodanig vertolken dat zij met het geheel van Gods heilsopenbaring in overeenstemming zijn en van de Geest der Schriften doordrenkt zijn; b. de liederen moeten confessioneel verantwoord zijn; c. de liederen moeten liturgisch verantwoord zijn; d. de liederen moeten literair en muzikaal op niveau zijn. (Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Utrecht-West / Nunspeet, 27 augustus - 17 november 2004, 135). 10 Het verband van Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (CGK) wordt beschouwd als de meest directe voortzetting van de Afscheiding van 1834. De Afgescheidenen noemden zich de Afgescheiden Gereformeerde Kerk. Na een discussie over de aan te nemen kerkorde ontstond al in 1838 uit de Afscheiding de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. De meesten gingen verder onder de naam Christelijk(e) Afgescheiden Gereformeerde Kerk. In 1869 kwam het tot een hereniging tussen beide groepen en werd de naam Christelijke Gereformeerde Kerk. Een deel van de Gereformeerde Kerk onder het kruis ging zelfstandig verder als Gereformeerde Gemeenten onder het kruis. In 1907 verenigden zij zich met de Ledeboeriaanse gemeenten tot de Gereformeerde Gemeenten. Na de Doleantie van 1886 is hard gewerkt aan eenheid tussen afgescheidenen en dolerenden. Deze eenheid kwam tot stand in 1892 in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een klein deel van de christelijke gereformeerden kon hier niet in mee in wilde blijven wat zij waren. Dit zijn de huidige Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland.

De Cock en het kerklied Pagina 8 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Er wordt niet onderzocht of het mogelijk is deze lijn naar het heden door te trekken en zodoende veelgebruikte hedendaagse liedbundels te wegen. Daar deze scriptie een kerkhistorische vraagstelling heeft, zal die actualisering buiten het bestek van dit onderzoek moeten vallen.

Deze studie is in vier onderdelen te onderscheiden: 1. Schets van de historische ontwikkeling van het kerklied 2. Beknopte biografie van Hendrik de Cock 3. Beschrijving van het standpunt van H. de Cock 4. Bespreking van dit standpunt

Het centrale thema is de beschrijving van de argumenten die ten aanzien van dat standpunt worden aangevoerd. De behandeling van de punten 3 en 4 zou, met korte in- en uitleiding, voldoende moeten zijn voor de scriptieopdracht.

Het is een gegeven dat De Cock uitsluitend de Psalmen liet zingen. Daarom moet de vraagstelling zich richten op de argumenten die daar een rol bij spelen. De vraagstelling is dus verklarend:

Waarom liet ds. Hendrik de Cock geen gezangen zingen?

Relevantie

Uit de schrijfwijzer11 blijkt dat het onderzoek relevant moet zijn. Bij een historisch onderzoek als dit is de wetenschappelijke relevantie vooral daarin gelegen dat het iets toevoegt. In dit geval is dat het gegeven dat dit onderwerp niet eerder zo specifiek bestudeerd is. Naar verwachting zal deze studie ook voor de praktijk van het kerkelijk leven relevant kunnen zijn. Nu zien we dat er groepen zijn die uit conservatisme vasthouden aan het gebruik uitsluitend de Psalmen te zingen. Daartegenover zien we groepen die het niet schelen kan wat er gezongen wordt, als het maar een beetje klinkt. Zowel de redenatie dat alleen de oude Psalmen zingen niet meer van deze tijd is, als de redenatie dat we daaraan vast moeten houden omdat we dat nu eenmaal zo gewend zijn, is in zichzelf vormendienst. Deze studie zou tot een beter begrip van de geschiedenis kunnen leiden. Door de situatie te begrijpen waarin besloten is zich tot de Psalmen te beperken kunnen we beter beoordelen of daaraan vastgehouden dient te worden of dat hierin juist gereedschappen aangedragen worden om sturing te geven aan een ruimere liederenkeuze. De gezangenkwestie komt bij herhaling terug op de bredere vergaderingen. Door de eigen achtergrond te kennen ontstaat meer begrip van de huidige formulering in de kerkorde. Wat tot betere argumenten kan leiden om in die lijn verder te gaan of om de koers om te buigen.

11 B.A.M. van den Berg, M.M. Daal en M.A. van den Hoven, Schrijfwijzer en reglement voor scripties faculteit der godgeleerdheid, Utrecht z.j., 8.

De Cock en het kerklied Pagina 9 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Hierbij zal het niet om de eigen inzichten en voorkeuren van de auteur dezes gaan, maar wel om de voors en tegens van een bepaalde richting zichtbaar te maken.

Positiebepaling

Op deze plaats is het nodig een bepaling te geven van de overwegingen die ik bij deze kwestie had, voorafgaande aan dit onderzoek. De noodzaak om dat hier te noemen is daarin gelegen dat niemand neutraal is. De individuele onderzoeker zal, volgens Kuhn, uiteindelijk een persoonlijke keuze moeten maken die nooit geheel zal bestaan uit, of gebaseerd zijn op, de toepassing van een stel expliciete regels.12

Mijn overwegingen hebben twee kanten. Ten eerste, als de psalmist nu roept: “Zingt de HERE een nieuw lied onder begeleiding van elk denkbaar instrument (vgl. o.a. Ps. 149)”, waarom zou dat nieuwe lied alleen op de jeugdvereniging gezongen mogen worden? Het is dus niet te verwachten dat de bezwaren tegen het zingen van gezangen op schriftuurlijke gronden rusten. Ten andere, wie zal er bepalen welk lied wel en welke niet geschikt is? Dat zou mijns inziens tot uiterste voorzichtigheid moeten leiden, want het gaat er in de eredienst toch om dat het Woord van God getrouw gebracht wordt, zowel in prediking als in gezang. Daarbij, getuigt het niet van geestelijke armoede wanneer we niet meer voldoende hebben aan de liederen die de Heilige Geest ons in Gods Woord voorzingt?13 Tegelijk zij ook bekend dat velen dit laatste willen omdraaien. “God inspireert tekst en muziek”, zegt Johan Bronsveld.14 Voor de redenatie daarachter is op zich ook best wat te zeggen, maar juist in kringen rond de stichting Opwekkingslektuur zien veel liederen het licht die moeilijk met het bijbels getuigenis in overeenstemming te brengen zijn. Het zal duidelijk zijn, er bestaan argumenten vóór en argumenten tegen het vrije kerklied. Ik hoop dat deze studie ertoe mag bijdragen om tot een eenduidig standpunt te komen.

Opbouw van deze studie

In deze inleiding is de doelstelling weergegeven alsmede de vraagstelling die daaruit volgt. Deze alinea is een beschrijving van de opbouw van de rest van de scriptie. Hierna volgt hoofdstuk 1, waarin de historische ontwikkeling getekend wordt. Dit hoofdstuk valt in drie delen uiteen. Ten eerste wordt de periode vanaf de Reformatie tot aan de 19e eeuw behandeld. Vervolgens wordt aandacht gegeven aan de stand van zaken gedurende de 19e eeuw. Hierbij wordt zowel aandacht gegeven aan de Hervormde Kerk als aan de Afgescheiden

12 A. Sanders, Inleiding in de theologie, Cursusdeel 2: theologie en wetenschapsfilosofie, 77. 13 Hiermee doel ik op de liederen in de Bijbel. Dit zijn dus concreet de Psalmen, maar impliciet komen daar andere bijbelliederen in mee. 14 J.Bronsveld, De kracht van muziek in de gemeente, Opwekkingslektuur, Putten 1995, 25.

De Cock en het kerklied Pagina 10 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

groepen. Ten derde wordt een beeld gegeven van hoe de ontwikkeling verder verliep binnen de CGK, tot op de Generale Synode van Utrecht-West in 2004 toe. In de loop der tijd is al een heel aantal biografieën verschenen. De eerste was van de hand van zijn zoon Helenius waarvan de door mij gebruikte tweede druk stamt uit 1886.15 De meest recente is het hiervoor genoemde boek van H. Veldman, dat stamt uit 2004. Voor het overzicht en algehele inzicht van deze studie is het toch raadzaam dat ook aan de beschrijving van het leven van De Cock een beknopte bijdrage geleverd wordt. Dit vindt u in hoofdstuk 2. Het belangrijkste deel van de scriptie vangt aan met hoofdstuk 3, waarin de beschrijving van de argumenten die bij De Cock aan de orde zijn worden beschreven. Hier zullen de argumenten genoemd worden. Welke argumenten worden aangevoerd? Wat is de context waarbinnen deze genoemd worden? Na een inventarisatie van de argumenten worden de meest gewichtige in afzonderlijke paragrafen behandeld. In een laatste paragraaf zullen de argumenten behandeld worden die slechts terloops genoemd zijn in de werken van De Cock. Vervolgens wordt, in hoofdstuk 4, een evaluatie van deze argumenten geboden. Zijn de argumenten steekhoudend? Zijn ze universeel toepasbaar? Zijn ze afhankelijk van de context? Welke denkbare argumenten ontbreken? Ten slotte zullen enkele afsluitende conclusies getrokken worden, met de vraag op welke wijze en in welke richting een eventueel vervolgonderzoek zich zou moeten bewegen.

15 Hel. de Cock, Hendrik de Cock, eerste afgescheiden predikant in Nederland, Beschouwd in leven en werkzaamheid, Haan, Delfzijl 18862.

De Cock en het kerklied Pagina 11 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

1. Schets van de historische ontwikkeling

Voordat het zin heeft naar het standpunt van ds. De Cock te gaan kijken is het van belang te onderzoeken hoe het kerklied zich tot dan toe in de kerken van de Reformatie in Nederland ontwikkeld heeft. Het tijdperk waarop dit onderzoek betrekking heeft is de eerste helft van de negentiende eeuw. Daarom onderscheiden we in dit hoofdstuk een drietal onderdelen, te weten een beschrijving van de geschiedenis tot aan de negentiende eeuw, gedurende de negentiende eeuw en uiteindelijk een beschrijving van de ontwikkelingen sindsdien.

1.1. Tot de negentiende eeuw

In deze alinea zal onderzocht worden hoe verschillende reformatoren met deze materie omgingen. Verder zal beschreven worden welke liederen in de Nederlandse erediensten een plaats krijgen. Hierbij zal – het spreekt haast voor zich – aandacht gegeven worden aan de 16 psalmberijming van Datheen en de „statenberijming‟.

1.1.1. Huldrych Zwingli

In 1516 – dus nog voor de hamerslagen van Luther op de deur van de Wittenberger slotkapel gehoord werden17 – verscheen te Basel de Annotationes bij het Nieuwe Testament van Erasmus (ca. 1447-1536). Bij 1 Korinthiërs 14:19 had hij een lange verhandeling opgenomen over de actuele problemen met de kerkmuziek.18 “Hac in re mirum quod mutata sit ecclesiae consuetudo. Paulus mavult quinque verba in sensu, quam decem milia in spiritu. At nunc in nonnullis regionibus totes dies psallitur spiritu, nec modus nec finis cantionum, cum vix intra sex menses audiatur concio salubris adhortans ad veram pietatem”.19

16 De vroege geschiedenis van het kerklied wordt hier dus buiten beschouwing gelaten. Enige literatuur hierover: M. Zijlstra, „De vroege kerk en de Middeleeuwen‟, in: J. J. Luth Pasveer en J. Smelik, Het kerklied, een geschiedenis, Mozaïek, Zoetermeer 2001; G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het kerklied, Wolters, Groningen 1939; J.H.Gunning, De gezangenkwestie in de Nederd. Hervormde Kerk, Oosthoek, Utrecht 1910. 17 M. Jenny, Zwinglis Stellung zur Musik im Gottesdienst, Zwingli Verlag, Zürich 1966, 36. 18 Ibid., 32. 19 Het is een wonder dat ook hierin de kerkelijke gewoonte zo veranderd is. Paulus spreekt veel liever vijf woorden met zijn verstand, dan tienduizend in de Geest. Maar nu zingt men in talloze gebieden de ganse dag, zonder maat en zonder einde het gezang, met moeite is in zes maanden uit het gehoorde een heilbrengende prediking te verzamelen tot ware godsvrucht. Ibid., 33.

De Cock en het kerklied Pagina 12 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

In deze lijn veroordeelde Huldrych Zwingli (1484-1531) de kerkzang van de voorreformatorische tijd. “Item es hatt ouch Amos 5. das singen imm alten testament verworffen: Thuo mir das gmürmel diner gsangen hinweg, und dat gsang diner lyren wil ich nit. Wie wurd der pürisch prophet zuo unseren zyten thuon, wenn er so mengerley musick in d[e]n templen sähe, …? Warlich, er wurd aber schryen, dass sin wort die gantz welt nit erlyden möcht”.20 In plaats van de Psalmen te zingen moeten ze in de gemeente uitgelegd worden, meende Zwingli. De koor- en priesterzang in de diensten is werkheiligheid en moet dus uitgebannen worden.21 Bij de Reformatie werd alles uit de kerk(diensten) uitgebannen wat ook maar enigszins als afgoderij of werkheiligheid aangemerkt zou kunnen worden. Daarmee is dus in eerste instantie ook de kerkmuziek de deur gewezen. Pas later is men zich daar weer op gaan bezinnen. Dit verklaart waarom het antwoord op de vraag „wat liet Zwingli zingen‟ het antwoord heel boud is: niets! Nu is het de vraag of Zwingli hiermee ook moeite heeft met de gemeentezang in de protestantse diensten. Op deze vraag gaat Markus Jenny in, in het aangehaalde werk. Het blijkt dat Zwingli graag naar muziek luisterde,22 zelf muziek maakte en ook dichtte.23 Evenmin als Luther zag hij het onderscheid tussen seculiere en geestelijke, liturgische en buitenliturgische muziek. Dit in tegenstelling tot Calvijn.24 In 1525 had hij aanwijzingen gegeven voor het psalmgebed in het evangelisch geworden klooster. Hierin heeft hij voorzien door het spreekgezang, het reciteren in unisono, op één enkele vastgelegde toonhoogte, in te voeren.25 Jenny merkt dan op: “So bleibt uns auch hier nur das Bedauern, daß Zwingli nicht die Möglichkeit hatte, seine kirchenmusikalischen Intentionen weiter Gestalt gewinnen zu lassen”. Het lijkt er dus op dat hij niet de gelegenheid had om zich grondig op het kerklied te bezinnen en zeker niet om tot een invoering te komen. Hij behoorde immers tot de eerste generatie reformatoren en is niet zo oud geworden.

1.1.2. Johannes Calvijn

Ook in Genève werd aanvankelijk niet gezongen.26 Toen Johannes Calvijn (1509-1564) in Genève kwam wilde hij twee zaken veranderen aan de tot dan toe gebruikelijke liturgie. Hij wilde ten minste eenmaal per week het Avondmaal vieren en hij wilde zingen:27 “Lautre part est

20 Ibid., 9. Bedoeld wordt Amos 5:23. 21 Ibid., 10. 22 Ibid., 20-23. 23 Ibid., 19. Gezang 306 in het Liedboek voor de Kerken „Herr, nun heb den Wagen selb‟ staat op zijn naam 24 Ibid., 41. 25 Ibid., 28. 26 Dit blijkt uit de door Calvijn en Farel op 16 januari 1537 aan de stadsraad van Genève voorgestelde “Artikelen betreffende organisatie van de Kerk en van de eredienst te Genève”. Hierin werd geschreven over de dorheid der gebeden. Uit de Psalmen kon men leren wat bidden is. Daarom zou het goed zijn deze te zingen. Daarbij kenden Calvijn en Farel uit de diensten te Straatsburg en Bazel de kracht van de gemeentezang uit ervaring. H. Hasper, Calvijns beginsel voor den zang in den eredienst (deel 1), Nijhof, ‟s-Gravenhage 1955, 10. 27 T. Brienen, De liturgie bij Johannes Calvijn, Kampen 1987, 36.

De Cock en het kerklied Pagina 13 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

des pseaulmes, que nous diserons estre chantes en lesglise comme nous en auons lexemple en lesglise ancienne et mesme le tesmoignage de S. Paul, qui dict estre bon de chanter en la congregation de bouche et de cueur”.28

Het is nu duidelijk dat Calvijn wilde dat er „psalmen‟ gezongen werden. Volgens Hasper moeten wij deze term opvatten als een kerkelijk begrip: “alles van wat in de Kerk dier dagen „gezongen‟ werd”.29 Deze opvatting vindt steun in de samenstelling van het eerste liedboek dat door Calvijn is uitgegeven. In 1539 verscheen Aulcvns psaumes et cantiques mys en chant. Het bevatte naast negentien psalmen ook de lofzang van Simeon, de Tien Geboden en het Credo.30 Het laatst genoemde lied mag dan een voluit schriftuurlijk lied zijn, het is niet een schriftberijming in de striktste zin van het woord. Toen Calvijn op het spoor kwam van de berijmingen van Clément Marot (1496-1544) heeft hij enkele daarvan in zijn berijming opgenomen. Dat ze van een wereldse dichter kwamen was van ondergeschikt belang, want het kwam bij Calvijn alleen aan op de kwaliteit van het werk, niet op de man die ze gemaakt had.31 Calvijn heeft Marot alle eer bewezen. Aangezien het werk van Marot beter was dan dat van Calvijn, nam Calvijn zijn eigen bewerkingen terug om aan die van Marot plaats te geven.32 Toen Marot Genève verliet waren 49 Psalmen en de Lofzang van Simeon berijmd. De noodzakelijke voortgang van de berijming werd door ieder erkend, maar er was niemand die dit werk voort kon zetten. In 1548 was Theodorus Beza (1519-1605) in Genève komen wonen. Op eigen initiatief was hij begonnen met het berijmen van de Psalmen. Toen dit bekend werd vroeg men of Beza het werk van Marot wilde voltooien.33

Bij Calvijn vinden we ook nergens een verbod gezangen te zingen, al gaf hij wel de voorkeur aan de Psalmen in de eredienst.34 Hij schreef in Epistre a tous chrestiens: “c‟est d‟auoir chansons non seuleme[n]t honestes, mais aussi sainctes, lesquelles nous soyent comme aiguillons pour nous inciter à prier & louer Dieu, à mediter ces oeuures, à fin de l‟aimer, craindre, honerer & glorifier. Or ce que dit S. Augustin est vray, que nul ne peut chanter choses dignes de Dieu, sinon qu‟il receu d‟iceluy. Parquoy, quand nous aurons bien circuy par tout pour cercher cà & là, nous ne trouuerons meilleurs chansons ne plus propres pour ce faire, que les Pseaumes de Dauid: lesquelle le sainct Esprit luy a dictez & faicts”.35

Tot dan toe was men gewoon – naar de bepaling van Bern – slechts drie maal per jaar het Avondmaal gevierd. Ibid., 34, 36. 28 Het tweede punt betreft de Psalmen waarvan wij willen dat deze in de kerk worden gezongen, zoals wij daarvan de vroege kerk als voorbeeld hebben en zelfs het getuigenis van de h. Paulus, die zegt dat het goed is te zingen in de samenkomst, met mond en hart. H. Hasper, o.c., 429. 29 Ibid., 431. 30 Ibid., 456. 31 Ibid., 485. 32 Ibid., 500. 33 Ibid., 509-510. 34 T. Brienen, o.c., 199. 35 Wij moeten liederen hebben, die niet alleen beschaafd zijn, maar ook heilig, welke ons zijn als aansporingen om God te aanbidden en te prijzen, zijn werken te overdenken ten einde Hem lief te hebben, te vrezen, te eren en te loven. Nu is het waar, wat de heilige Augustinus zegt, dat niemand kan zingen wat Gode waardig is, dan wanneer hij

De Cock en het kerklied Pagina 14 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Bernard Smilde stelt: “Er is volgens Hasper, Calvijn alles aan gelegen, dat de gemeentezang in ere wordt hersteld. Niet een mummelende priesterschap, niet een vakkundig onderlegd koor, dat polyfone kunstzangen ten gehore brengt, maar een bezielde gemeente is geroepen tot Gods lof en aanbidding. Daartoe moet de gemeentezang eenvoudig zijn, verstaanbaar[,] sober en krachtig. Aan de inhoud van het kerklied worden hoge eisen gesteld. De tekst moet uit de Bijbel genomen of daarop gegrond zijn. Het kerklied is een deel van de dienst der gebeden”.36 Calvijn was zich bewust van de kracht van de muziek. Daarom werden zeer hoge eisen aan de tekst gesteld. Hij wees hierbij op de bezorgdheid van de oude kerkvaders, die van de „oneerbare en onbeschaamde liederen‟ zeiden dat ze „dodelijk en satanisch vergif‟ bevatten.37 Bij Calvijn was de verstaanbaarheid wezenlijk voor het gezang. Hoe zou men er anders door gebouwd en gesticht kunnen worden? Hoe kan men anders erin mee God te bidden en te loven? Zo pleitte Calvijn voor het eenstemmig zingen.38 Daarom was Calvijn ook tegen het gebruik van muziekinstrumenten in de eredienst. Hij was bang dat deze misbruikt zouden worden, de aandacht af zouden leiden en de harmonie van onze geest met God zouden verstoren.39 In een preek over Deuteronomium 10:17-21 zei hij: “Il leur semble que Dieu s‟en esiouit, et quand ils sonnent des orgues, qu‟ils le feront dancer comme s‟il estoit un petit enfant”.40 Hiermee zag hij dus even zeer als Zwingli het gevaar van „Singen um Lohn‟,41 als hij al niet sprak van afgoderij.

Zingen is verkondiging. De gezongen verkondiging heeft zelfs meer kracht, daarom heeft Calvijn zich zo vol overtuiging ingezet voor het doen ontstaan van een psalmberijming met melodieën die het mogelijk maakte om de psalmen in de eigen taal te kunnen zingen.42

1.1.3. Petrus Datheen

De eerste psalmberijming in het Nederlands verscheen te Antwerpen in 1540. Deze Souterliedekens (souter = psalter) zijn erg populair geweest. Toch is het niet waarschijnlijk dat ze liturgisch gebruikt zijn.43 het van Hemzelf ontvangen heeft. Daarom, wanneer wij rondgaan om te zoeken, dan zullen wij geen betere noch geschiktere liederen vinden om te zingen, dan de Psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt. Ibid., 198. 36 Ibid., 199. 37 C.G. Geluk, Cultuur in beweging, Een zoektocht naar creativiteit in het spoor van Calvijn, Boekencentrum, Zoetermeer 2000, 94-95. 38 T. Brienen, o.c., 204. 39 C.G. Geluk, o.c., 95. 40 Zij denken dat God er plezier in heeft, en dat zij Hem, als zij orgels bespelen, kunnen laten dansen alsof Hij een klein kind was. H. Hasper, o.c., 407. Wie hem op het gebruik van instrumenten in het Oude Testament zou wijzen zou hij geantwoord hebben dat al dat speeltuig, evenals de symbolische kleding van priesters en hogepriester, tot den dienst der schaduwen hadden behoord. Eens waren zij nodig geweest voor de opvoeding van Israël, dat in de toenmalige wereld nog niet dadelijk toe was aan de aanbidding van God “in geest en waarheid” (Joh. 4:23). Ibid., 410. 41 M. Jenny, o.c. 8. 42 J. Luth, l.c., 219. 43 Ibid., 226.

De Cock en het kerklied Pagina 15 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

De eerste berijming waarvan liturgisch gebruik44 wel vaststaat staat op naam van Jan Utenhove, die tussen 1551 en 156645 verscheen. Deze berijming werd gebruikt in de vluchtelingengemeente te Londen, waar Utenhove lang gewerkt heeft.46 Andere psalmberijmingen die genoemd moeten worden zijn die van Lucas d‟Heere van 1565 en van Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde van 1580. Dit Boeck der Psalmen uut de Hebreische spraecke in nederduytschen dichte, op de ghewoonlyke françoische wyse overgesett was als enige een directe vertaling vanuit het Hebreeuws en was taalkundig beter. Toch kon hij niet op tegen de inmiddels geliefde berijming van Datheen.47

Petrus Datheen (ca. 1531-1588) verblijft een periode in Genève waar hij kennis nam van de wijze waarop het kerkelijk leven daar geleid wordt. Diepe indruk maakt op hem de gemeentezang, waarbij de psalmberijming werd gebruikt van Marot en Beza. Hij besloot deze in het Nederlands te vertalen. Voor Datheen was de reden om tot een psalmberijming op de geneefse melodieën te komen de eenheid met de gereformeerde belijders in het buitenland.48 In zeer korte tijd werd het werk uitgevoerd. Er ontbrak wel veel aan de kwaliteit van de vertaling; veel vulwoorden moesten worden gebruikt en ook aan de goede verhouding tussen woord en toon ontbrak veel. Toch heeft zij stormenderhand de harten van het kerkvolk veroverd.49 Van der Leeuw meent dat de hoofdoorzaak daarin gelegen is dat Philips II het psalmzingen tot een halsmisdaad had gemaakt. “De gehele persoonlijkheid nu van Datheen en zijn snel, slordig snel gemaakte berijming pasten in de sfeer van vervolging en brandstapels. De „psalmen van Datheen‟ brachten de geur van de brandstapels mee”.50 Kuyper stelde: “Wat waarde van dichtkunst betreft, staan Datheens Psalmen lager, de nu gebruikte hooger, waartegenover staat dat de diepe geloofstoon in Datheens berijming vaak aangrijpender weerklinkt”.51

In de tweede helft van de zestiende eeuw werden op verschillende synoden in de Nederlanden besluiten met betrekking tot de liturgie genomen. Zo werd op de provinciale synode te Dordrecht 1574 een poging ondernomen onderdelen van de orde van dienst vast te stellen. Het adjutorium uit Psalm 124 en de zegen uit Numeri 6 werden voorgeschreven. Ook werd ten aanzien van de schriftlezing een poging gedaan de lectio continua in te voeren. Tussen het eerste gebed en de preek was er de mogelijkheid om de Bedezang voor de Predikatie van Jan Utenhove te zingen.52 De nationale synode te Dordrecht 1578 heeft in artikel 76 gezegd: “De psalmen Davidts van Petro Datheno overgesett sullen in den christelicken tsamenkoemsten der Nederduytscher Kercke ghelijck men tot noch toe ghedaen heeft, ghesonghen worden, achterlatende de

44 Ibid. 45 Volgens Van der Leeuw (G. van der Leeuw, o.c., 191). Volgens Kunst overlijdt Utenhove in 1561 en wordt de berijming voltooid door zijn vriend en medewerker Godfried van Wingen, die eigenmachtig veel wijzigingen heeft doorgevoerd. P.G. Kunst, Kerkzang in de Nederlanden, Kok, Kampen 1981, 15-16. 46 P.G. Kunst, o.c., 16. 47 G. van der Leeuw, o.c., 193. 48 Vgl. P.G. Kunst, o.c., 17. 49 Ibid. 50 G. van der Leeuw, o.c., 193. 51 A. Kuyper, Onze eeredienst, Kok, Kampen 1911, 55. 52 J. Luth, l.c., 225. Dit is gezang 8: O God, Die onze Vader bist.

De Cock en het kerklied Pagina 16 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

ghesanghen dewelcke in der H. Schrift niet en worden ghevonden”.53 Deze synode stelde dus dat we moeten uitgaan van de psalmberijming van Datheen en dat daarvan naast de psalmen alleen die gezangen gezongen mogen worden welke direct op de Schrift terug zijn te voeren. Dit zijn dus de drie lofzangen, de Tien Geboden en het Onze Vader. Dit standpunt werd herhaald op de nationale synode te Middelburg 1581 en die te ‟s- Gravenhage 1586. Alleen is daar het voorschrift om de berijming van Datheen te gebruiken vervallen.54 De vraag die zich opdringt is wat dit voor consequenties heeft voor een eventuele ruimere selectie aan schriftberijmingen.

1.1.4. Statenberijming

In 1615 werd, onder arminiaanse invloed, door de synode van Utrecht de bundel Hymni ofte Loffsangen uitgegeven. Hoewel deze bundel nooit gebruikt is, was het toch het eerste symptoom van de latere gezangenkwestie.55 De bepalingen van eerdere synoden maakte het immers onmogelijk gezangen in de eredienst te gebruiken. Een lijn die ook door de nationale synode van Dordrecht 1618/1619 is doorgezet. Toch bleek het niet eenvoudig de liederen uit te bannen. Nog Jac. Koelman moest in 1678 klagen over het zingen van Christus is opghestanden als „paapsch en ergerlijk; nogtans de Tyran, de gewoonte en superstitie, houdt dat staande‟.56 Steeds vaker werd er kritiek geuit op de berijming van Datheen. In de loop der tijd heeft het aan pogingen tot aanpassing niet ontbroken. Maar zij hadden geen van alle het voorrecht ingevoerd te worden, “uit hoofde van de onkunde en vooroordelen van het volk, dat Dathenus met David in eenen gelijken rang gewoon was te stellen”.57 Rond en na 1750 verschijnen de kritieken aan de lopende band.58 Op een zomerse zondag in 1773 kon het zelfs gebeuren dat de Prins van Oranje, op het moment dat de voorzanger Ps. 78:3359 aanhief, demonstratief het psalmboek dichtsloeg: “Ik wilde geen deel hebben noch door mijn

53 W. van ‟t Spijker, „Acta Synode van Dordrecht 1578‟, in Nauta, D. en J.P. van Dooren, De Nationale Synode van Dordrecht 1578, Gereformeerden uit de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden bijeen, Buijten & Schipperheijn / Bolland, Amsterdam 1978, 159. P.G. Kunst wijst er op dat “de Acta van Dordrecht (1574) zeggen „dat men met den Psalmen Datheni mitsgaders datter bij is tevreden (zal) wesen‟, totdat door de Generale Synode anders besloten zal zijn. De Synode van Dordrecht (1578) bekrachtigt dit besluit van 1574, maar voegt er iets aan toe, dat later herhaaldelijk aanleiding geeft tot kerkelijke discussies. De Synode besluit tot invoering van Datheens berijming, „met uitzondering van de toegevoegde liederen, welke niet aan de Heilige Schrift waren ontleend‟”. P.G. Kunst, o.c., 17-19. 54 Vgl. H. de Cock, Voorlopig berigt aan mijne gereformeerde geloofsgenoten nopens mijne verantwoording en de onredelijke handelwijze van het Provinciaal Kerk-bestuur ten mijnen opzichte, waaruit het tegenwoordig willekeurig en Tijranniek onzer Kerkelijken, in tegenstelling van de regten der Gereformeerde Kerk, ons gewaarborgd bij art. 7 van onze door het goed en bloed onzer Voorvaderen gekochte Geloofsbelijdenis, blijken kan, Bolt, Groningen z.j., 17 [VG1, 526]. 55 G. van der Leeuw, o.c., 113. 56 Ibid., 106. 57 J.H. Gunning, o.c., II.20. Waar hij “een dier dichters” citeert. 58 P.G. Kunst, o.c., 31. 59 Deze woorden verwijzen naar Ps. 78: 65-66a: “Toen ontwaakte de Heere, als een slapende, als een held, die juicht van den wijn. En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste”.

De Cock en het kerklied Pagina 17 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

medezingen, noch door mijne schijnbare goedkeuringe aan blasphemie en godslasteringe, welke ik denke zich te openbaaren, als men God met eenen dronken man vergelijkt”.60 Nadat op classes en provinciale synoden de herziening van Datheens berijming meer dan eens aan de orde was gesteld, gaven eindelijk in 1762 de Staten-Generaal toestemming voor het werk aan een nieuwe psalmberijming. Uitgaande van de voorkeuren die de verschillende provincies hadden, besloten de Staten-Generaal in 1772 dat een selectie gemaakt zou worden uit reeds bestaande berijmingen, te weten die van Johannes Eusebius Voet, Hendrik Ghysen en het Kunstgenootschap „Laus Deo, Salus Populo‟.61 Nog in 1773 werd door de Staten van Holland en Westvrieslandt de opdracht tot invoering van de nieuwe berijming gegeven.62 Vandaar de naam „staatsberijming‟. De berijming van 1773 draagt de sporen van de tijd van ontstaan: de Verlichting. Voor het kerklied betekent dit dat de liederen belerend van toon werden.63 Dat de commissie theologisch een werkstuk leverde dat ook „kind van die tijd‟ was, heeft niet verhinderd, dat er twee eeuwen gebruik van gemaakt is,64 en dat deze berijming op veel plaatsen nog steeds in ere is.

Ds. Ahasverus van den Berg (1733-1807) had het voorrecht de redevoering te houden waarmee zijn commissie de psalmberijming aan de Staten Generaal en de Stadhouder aanbood. Hier sprak hij de wens uit “dat eens spoedig de blijde dag voor de Nederlandsche kerk moge aanbreken, dat zij, gelijk nu eerlang door een beschaafd en verbeterd Psalmgezang, alzoo ook, naar het voorbeeld van mogelijk alle hare geloofsgenoten in andere landen, door het gebruik van Euangelische lofliederen haren God en heiland moge verheerlijken, en dat zij, niet altoos in de meer ingewikkelde taal van den vroegeren tijd, maar duidelijk en onbewimpeld overeenkomstig met den stijl van het Euangelij der vervulling, van haar geloof in Jezus Christus, haren menschgeworden Zaligmaker en van hare hope op Hem zingen moge”.65 Deze psalmberijming vond breed ingang en werd niet alleen in de erediensten gebruikt. Mugge schrijft: “Maar wij hebben de gewoonte, dat als wij gegeten hebben, en mijn broeder Harm de plicht des gebeds gedaan heeft, een of twee versjes uit de Psalmen te zingen”.66 Hieruit mogen wij opmaken dat de Psalmen begin negentiende eeuw ook een plaats hadden in de huisgodsdienst.

In de berijming van Datheen stond daar: “Maer gelijck een dronckig mensch hem opmaket / als de wijn wel verteert is, en ontwaket / die seer luijt tiert, en maeckt een seldsaem wesen / alsoo is oock onse Godt opgeresen / en sloeg ‟t achterdeel der vijanden quaet / ‟t welck hen een eeuwigen schand‟is en smaet”. In de berijming van 1773 was niet alleen de dronkenschap geheel vervangen door bedaard wijndrinken, ook het aanstotelijke „achterdeel‟ hadden de dominees keurig omzeild: “Toen stond God op met gunstige gedachten / als na een slaap ontwaakt met nieuwe krachten / Ja als een held, ontzagg‟lijk in zijn gangen / die nieuwen moed heeft door den wijn ontvangen / en sloeg, tot smaad, met zijn geduchte hand / het uiterst deel van ‟s vijands ingewand”. R.A. Bosch, En nooit meer oude Psalmen zingen, Boekencentrum, Zoetermeer 1996, 90-91. 60 R.A. Bosch, o.c., 90. 61 J. Luth, l.c., 233. 62 Ibid., 235. 63 Ibid., 234. 64 P.G. Kunst, o.c., 48. 65 R.A. Bosch, o.c., 112. 66 W. Mugge, De leiding des Heeren, gehouden met W. Mugge, stuurman te N. Pekel-A., Mulder, Veendam 1834, 14-15 [VG1, 361].

De Cock en het kerklied Pagina 18 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

1.2. De negentiende eeuw

Inmiddels zijn we aangekomen in het tijdperk waarop dit onderzoek betrekking heeft. Er zal achtereenvolgens aandacht gegeven worden aan de Evangelische Gezangen, de Vervolgbundel en de gemeentezang bij de afgescheidenen.

1.2.1. Evangelische Gezangen

Zoals vermeld is de berijming 1773 een staatsberijming geweest. Aan het einde van de achttiende eeuw veranderde de verhouding tussen kerk en staat, onder invloed van de Fransen. Wanneer in die tijd de oude wens van godsdienstige liederen naast het psalmboek naar voren komt en in de kerkelijke vergaderingen belangstelling begint te krijgen is daarin op zichzelf iets als een teken van leven.67 In 1803 kwamen de afgevaardigden van de synoden bijeen in de Domkerk te Utrecht waar onder voorzitterschap van dominee Ahasverus van den Berg in 42 zittingen een nieuw gezangboek werd samengesteld. De bundel met 192 gezangen droeg de volgende titel: Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden; op uitdrukkelijken last van al de kerkvergaderingen der voornoemde Gemeenten. Bijeen verzameld en in orde gebragt, in de jaren 1803, 1804 en 1805. Op 1 januari 1807 werden de gezangen ingevoerd.68

De titel van de bundel was dus Evangelische Gezangen. Tussen de jaren 1770 en 1800 komen we het begrip „evangelisch‟ zo vaak tegen, dat we het niet slechts als neutraal, aan de Bijbel ontleend, woord op kunnen vatten. Willen we de lading beschrijven die gedekt wordt door de „evangelische‟ vlag, dan kunnen we, volgens Roel Bosch, wijzen op de sterke nadruk op een doorleefd geloof. De persoon van Jezus staat centraal, er is sprake van een piëtistische vroomheid, verbonden met een afkeer van een orthodox-scholastisch leersysteem. De evangelische predikanten stapten in de voetsporen van hun gereformeerd-bevindelijke voorgangers, maar lieten een deel van de erfenis achter. De vaste omlijning van het geloof der kerk viel daarbij weg, en gemakkelijker dan hun voorgangers herkenden zij het echte geloof bij leden van andere kerken.69 De Evangelische Gezangen kwamen voort uit de theologische, literaire en culturele bovenlaag binnen de hervormde kerk.70 Daarom zal de kloof die gaapte tussen de geest van het Gezangboek en de ervaring van de meeste kerkgangers ook wel groot geweest zijn.71 In de inleiding72 wordt beweerd dat “wij geene andere gezangen hebben geplaatst, dan die met de belijdenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, uitgedrukt in hare formulieren,

67 P.G. Kunst, o.c., 51. 68 J. Luth, l.c., 238-239. 69 R.A. Bosch, o.c., 41-43. 70 Ibid., 342. 71 Ibid., 338.

De Cock en het kerklied Pagina 19 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

overeenkomen. Trouwens, gelijk wij voor ons in deze belijdenis van harten instemmen, zoo beseffen wij tevens, hoe weinig wij haar belang zouden behartigd hebben, indien wij de leerstukken, die onze belijdenis kenmerken, en die een‟ zoo vermogenden invloed hebben op de heiliging van ons hart, en op onzen troost in leven en in sterven, niet klaar en krachtig hadden laten voorstellen”. Zelfs wordt die belijdenis krachtiger door de gezangen gepresenteerd en wordt de zuiverheid van de leer bewaard. Dit in de voorrede geformuleerde standpunt werd niet door iedereen gedeeld. Er ontstond een gezangenstrijd waarin voor- en tegenstanders elkaar heftig bestreden. Sommige predikanten weigerden een gezang op te geven in de kerkdiensten en gemeenteleden weigerden hier en daar om gezangen te zingen of om gezangboeken aan te schaffen.73 Als Ypey en Dermout over de invoering van de Gezangenbundel schrijven, verzekeren zij, dat de onrust over de gezangen geringer in omvang is geweest dan die bij de invoering van de Psalmberijming in 1773. Uit wat Haitjema aan feiten opnoemt komt een totaal ander beeld van de gezangenstrijd naar voren.74

Ter illustratie van het verzet geef ik hier weer wat F.L. Bos verhaalt over Bastiaan Sterkenburg (1809-1900). “In alle eer en deugd gaat hij ‟s Zondags naar de Hervormde kerk. Dat is niets bijzonders. Ook onderscheidt hij zich niet van familie en vrienden, dat hij tijdens de kerkdienst zijn hoge hoed wel eens op zet, want het kan danig tochten in het hoekige gebouw. Maar Bas weet daarvoor met flair een bepaald moment te kiezen. Hij voelt het altijd tochten als er door Ds Sjoenis een gezangvers wordt opgegeven. Dan verrijst prompt boven de samengepakte schare zijn cylinder en houdt haar stille betoging tegen wat zijns inziens de eenheid op het fundament der waarheid stoort”.75 Toch namen velen het – toen nog – verplichte gezang op de koop toe! Weliswaar namen ze niet de hele gezangenbundel voor hun rekening, maar ze kozen hun liederen met zorg uit. Tenslotte was het al of niet zingen van gezangen voor de meesten van hen geen halszaak: in het buitenland kende men dit probleem niet, want daar liet men wel gezangen zingen.76 Zo deelde ds. Morees met zijn gemeenteleden te Wijk de bezwaren tegen die nieuwe liederen, maar wilde er om onrust te vermijden geen twistpunt van maken en gaf alleen die gezangen op, die hij wel „evangelisch‟ vond.77 Ook van diens voorganger, Detmar, merken wij geen spoor van protest als hij in de kerkenraadnotulen aandacht geeft aan het synodale schrijven van augustus 1808, waarin is vastgelegd de verplichting om in elke dienst één gezang uit de nieuwe bundel Evangelische Gezangen te zingen. Waaruit valt op te maken dat deze verplichting ook in Wijk, zoals in verreweg de meeste gemeenten, stilzwijgend is aanvaard.78 Toen Detmar later in Woerden stond bleek echter wel dat hij wel eens „vergat‟ om een gezang op te geven. Het is zelfs zo ver gekomen dat zijn eigen kerkenraad hem daarover aanklaagde.79

Als Le Roy in 1835 een „Adres‟ tot de Algemene Synode richt begint hij met nogal wat lichtpunten te signaleren. Er is zendingsliefde, er is meer geestelijke en praktische godsdienst, we hebben de Evangelische Gezangen en men

72 Evangelische Gezangen om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederduitsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden; op uitdrukkelijken last van alle synoden der voornoemde gemeenten, Allart, Amsterdam 1807. 73 J. Luth, l.c., 239. 74 Vgl. P.G. Kunst, o.c., 57-58. 75 F.L. Bos, Kruisdominees, Figuren uit de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, Kok, Kampen 1953, 81. Dit speelt in juni 1830. 76 K. Exalto, „Zij die bleven‟, in: K. Exalto, W. van Gorsel en H. Harkema, Zij die bleven, Schetsen over leven en werk van acht predikanten die niet met de Afscheiding meegingen, Callenbach, Nijkerk 1981, 10. 77 H. Harkema, „Bernardus Morees‟, in K. Exalto e.a., o.c., 79. 78 W. van Gorsel, „Dirk Adrianus Detmar‟, in: K. Exalto e.a., o.c., 60-61. 79 Ibid., 62.

De Cock en het kerklied Pagina 20 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

roept om toenadering tussen de verschillende kerkelijke gezindten.80 Toch waren er die het stuk van Le Roy niet vérgaand genoeg vonden. Vooral de arts Abraham Capadose, een bekende figuur in de kringen van het Réveil, was er niet erg mee ingenomen. Hij vond het „een belangrijk en verblijdend verschijnsel‟ dat er tenminste iets gezegd en gedaan werd, maar hij ergerde zich aan de manier waarop Le Roy zich tot de Synode had gericht en vooral aan het opsommen van alle goede dingen die er naar de mening van Le Roy toch nog waren. Dat gold dan vooral de Evangelische Gezangen, waarvan hij niet begreep dat Le Roy ze kon laten zingen, laat staan dat hij God voor kon danken …81

1.2.3. Vervolgbundel

Op initiatief van haar voorzitter A. Francken (1790-1857) besloot de „Commissie van Toezicht‟ de synode te vragen of zij mocht omzien naar gezangen die aan de gezangbundel toegevoegd konden worden. De reden voor het voorstel was dat in de Evangelische Gezangen voor bepaalde gelegenheden geen liederen waren.82 In 1862 lag een vervolgbundel met 92 liederen op de tafel van de synode. De synode formuleerde een flink aantal bezwaren tegen de voorgestelde bundel. Zij bekritiseerde het theologische gehalte van de bundel: men vond de bundel te orthodox. De „moderne‟ theologische richtingen, die in de Nederlandse Hervormde Kerk op bestuurlijk niveau de boventoon voerden, waren onvoldoende terug te vinden in de voorgestelde gezangbundel.83 Toen in 1866 de Vervolgbundel gereed kwam werd deze aan de kerk aangeboden. Niet per ongeluk is reeds in de eerste zin van de door president en secretaris van de Algemene Synode 1865 ondertekende inleiding dit werkwoord gebruikt. Bij vergelijking met de wijze waarop de Evangelische Gezangen in 1805 “ingevoerd” zijn, blijkt de synode wel wat geleerd te hebben. De dwang van het moeten zingen is verdwenen.84 Toch liep de invoering niet zonder slag of stoot. Tegenstanders van de bundel werden vooral aangetroffen onder hen die de belijdenisgeschriften trouw wilden blijven. Anders dan met betrekking tot de Evangelische Gezangen bestonden ten aanzien van de Vervolgbundel weinig theologische bedenkingen. Verzet tegen de Vervolgbundel had vooral te maken met de bestuursorganisatie van de Hervormde Kerk te maken. Niet alleen hadden tegenstanders dikwijls geen enkel vertrouwen in de synode – waarin vooral niet-orthodoxen zitting hadden – , maar de bundel was bovendien ingevoerd door een synode die haar gezag ontleende aan het Algemeen Reglement van 1816. Orthodoxe critici erkenden dit reglement niet en ontkenden dus dat de synode de bevoegdheid had een nieuwe gezangbundel in te voeren. De bundel Evangelische Gezangen was dan tenminste nog door wettige provinciale synoden ingevoerd. Vandaar dat bepaalde rechtzinnige groeperingen deze bundel wel gebruikten, maar de Vervolgbundel uit 1866 niet.85

80 W. van Gorsel, „Jacobus Johannes le Roy‟, in: K. Exalto e.a., o.c., 50. 81 Ibid., 51. 82 J. Smelik, „De calvinistische traditie‟, in: J. Luth e.a., o.c., 256. Deze stap werd volgens Kunst reeds in 1847 gezet. Bij de bijzondere gelegenheden kunnen we denken aan “de aanneming van lidmaten, de doop van bejaarden, de voorbereiding van het Avondmaal, de huwelijksinzegening, de bevestiging, de intrede, het afscheid van een leraar, de bevestiging van kerkeraadsleden, de hervorming, de oudejaarsavond”. P.G. Kunst, o.c., 82. 83 J. Smelik, l.c., 256. 84 P.G. Kunst, o.c., 88. 85 J. Smelik, l.c., 260.

De Cock en het kerklied Pagina 21 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

1.2.4. Kerkzang in afgescheiden kring

Het is bekend dat de Hervormde Synode had voorgeschreven dat er in de eredienst ook van gezangen gebruik moest worden gemaakt. En het is evenzeer bekend dat de vader van de Afscheiding, Hendrik de Cock, evenals later Ledeboer, zich fel verzet heeft tegen deze verplichting. De gezangenkwestie werd meermalen in de geschiedenis van de Afscheiding een breekpunt; hoewel bepaalde afgescheiden figuren als A. Brummelkamp dat veel gematigder over oordeelden.86 Het afgescheiden kerkvolk ontwikkelde zich, vooral door maatregelen van kerkbesturen en overheid, naar een radicale richting van: Helemaal geen gezangen! Uitspraken van Calvijn, Marnix van St. Aldegonde, beslissingen van onderscheiden synodes; alle stukken werden in stelling gebracht, want met de gezangen zou de deur naar de afval van de zuivere leer nog sneller opengemaakt worden. “In Gods huis niet anders dan Gods Woord” werd achteraf een soort beginsel dat met de synode van Dordrecht 1618/19 verbonden werd. Daar waren de gezangen uitgebannen, omdat zij als een remonstrants insluipsel geen toegang in de kerk mochten krijgen.87

In 1839 werd L.G.C. Ledeboer bevestigd tot predikant van de NHK te Benthuizen. Zijn gang door het kerkelijk leven brengt al spoedig een felle afkeer van de Evangelische Gezangen en de Reglementen der kerk aan de dag. Hij is nog maar even dominee, als hij op een zondagmiddag, in bijzijn van zijn gemeente, een exemplaar van de gezangbundel en een exemplaar van de Synodale Reglementen in de tuin van zijn pastorie begraaft, nadat hij die even tevoren onder de preek van de kansel gegooid had. In 1841 werd hij afgezet, waarna hij zich enige dagen later bij de afgescheidenen aansloot. Uiteindelijk kon hij het ook hier niet uithouden. Zo bleef op zichzelf en ging, zonder een vergunning aan te vragen, in den lande prediken. 88 Ook bij H.J. Buddingh zien we een aversie tegen de nieuwe psalmberijming en de Evangelische Gezangen. Aanvankelijk liet hij ze wel zingen, maar op een zondagmiddag neemt hij de bundel mee van de kansel en verleent aan het document een plaats in het archief.89 In 1858 heeft Buddingh geprobeerd om in de Vrije Evangelische Gemeente te Goes het rithmisch zingen van de Psalmen van Datheen in te voeren: “Die schrapjes staan er niet voor niemendal”. Dat is dan meteen goed voor die hoogmoedige mannen, die daar zo rechtop uit hun hoofd staan te zingen. Nu zullen ze wel moeten buigen om in hun boek te kijken.90

Op 2 maart 1836 en de volgende dagen kwam voor het eerst een afgescheiden synode samen. Tijdens de tiende sessie, dus op 13 maart, is besloten dat men in de bijeenkomsten der gemeente gebruik zal blijven maken “van de gewone berijming der 150 Psalmen Davids en der liederen, die men in den Bijbel vindt, nalatende en werende uit de openbare vergaderingen der gemeente de menschelijke gezangen, welke niet in den Bijbel gevonden worden, opdat het werk van

86 K. Exalto, „Dirk Molenaar‟, in: K. Exalto e.a., o.c., 93. Vgl. P.G. Kunst, o.c., 73-82. 87 P.G. Kunst, o.c., 74. 88 J. Bosch, Figuren en aspecten uit de eeuw der Afscheiding, Oosterbaan & le Cointre, Goes 1952, 117-118. 89 Ibid., 121. 90 Ibid., 125. Als afgescheiden predikant te Biggekerke had hij reeds in 1836 besloten naar Datheens berijming terug te keren. J. Smelik, l.c., 255.

De Cock en het kerklied Pagina 22 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

menschen niet gelijk worde gesteld met het werk van mannen, die gesproken hebben, gedreven door den H. Geest”.91 In 1840 bleek echter dat sommigen in Zeeland de voorkeur gaven aan de berijming van Datheen. Toen werd besloten de gemeenten in deze zaak vrij te laten. “Dewijl toch, de zangwijze dezelfde zijnde, het verschil in de berijming geene verwarring kan veroorzaken”.92 In 1866 kwam de kerkenraad van Tiel met het verlangen te komen “tot het verzamelen van een Bundeltje Gezangen tot gebruik bij de openbare Godsdienstoefening, waarvan echter de invoering aan de Gemeenten zal worden overgelaten”. Na ernstige overweging oordeelde de synode het niet raadzaam, om in het verzoek van de kerkenraad van Tiel te treden, maar besloot om te blijven bij art. 69 van de DKO.93

We zien dus dat in de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Kerk op enkele momenten gesproken is over de te zingen liederen. Bij de Gereformeerde Gemeenten onder ‟t Kruis kunnen we kort zijn. Zij hielden zich aan een onveranderde DKO en over artikel 69 daarvan is nooit op een synode gesproken. Beide groepen gingen in 1869 samen verder onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk.

Op de synode van 1875 stelde de provinciale synode van Utrecht voor “dat er geen gezangbundel in de Kerk wordt ingevoerd”. Zeeland vulde aan: “De Synode neme geen voorstellen in behandeling die strekken tot invoering van gezangen, aangezien dit gansch ontijdig moet worden beschouwd”.94 Er werd duidelijk gemaakt dat er geen concrete voorstellen voor het invoeren zijn, maar toch wilden deze provincies gezegd hebben, dat mocht er over gesproken worden, zij de synode oproepen zich afwijzend op te stellen. Toch zien we bij de volgende Generale Synode (G.S.) in 1877 een verzoek van Friesland: “De Synode wekke predikanten en onderwijzers op een bundel liederen van gereformeerd gehalte te verzamelen, geschikt voor jongelings-verenigingen, zondagsscholen, enz.”. Het is duidelijk niet om liederen voor gebruik in de eredienst te doen, maar buiten de diensten worden veel „verwaterde‟ liederen gezongen. Het belang van deze zaak werd onderkend, al rezen er ook bedenkingen: “Geen gezangen- narigheid in de Christelijke Gereformeerde Kerk”. Ondanks dit genoemde bezwaar was de zaak niet zomaar van tafel. “De Synode, betreurende dat rijp en groen van zogenoemde christelijke liederen in omloop zijn, waardoor onze jonge mensen denkbeelden bekomen, die in strijd met de Heilige Schrift en met onze belijdenis zijn, oordeelt het nodig de aandacht te vestigen op de commissie, … en haar te verzoeken naar een bundel liederen van ontwijfelbaar gehalte en met een goede melodie om te zien”.95

91 Handelingen en verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk (1836- 1869), Den Hertog, Houten 1984, 54. 92 Ibid., 241. 93 Ibid., 924. 94 Handelingen van de Synoden der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland 1872-1892, Kok, Kampen 1988, 58. 95 Vgl. P.G. Kunst, o.c., 91-93.

De Cock en het kerklied Pagina 23 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

In 1882 verscheen bij J. den Boer te Breukelen een verzameling van Christelijke Liederen onder de titel “Stem en Snaren”.96

1.3. Na de negentiende eeuw

In het laatste deel van dit hoofdstuk wordt, aan de hand van synode-acta, de ontwikkeling in de CGK, zoals die bleven voortbestaan na de Vereniging van 1892. Voor wat de GKN betreft merkt Gunning op “De „Kamper‟ geest is in dezen beslist milder dan de „Amsterdamsche‟”.97

Aanvankelijk bleef het rustig. Het duurde tot 1950 voordat de kerkzang weer op een synode aan de orde komt. De Particuliere Synode (P.S.) van het Noorden vroeg de wenselijkheid en de mogelijkheid te onderzoeken de bestaande psalmberijming te herzien. Het Westen vroeg niet alleen om de benoeming van deputaten voor de nieuwe psalmberijming, maar vroeg de G.S. tevens “een nadere uitspraak omtrent de bedoeling van art. 69 der D.K.O.” te doen.98 De synode sprak uit: “Art. 69 laat inderdaad de mogelijkheid open van de invoering van het z.g.n. vrije lied, maar dan met dien verstande, dat dit beperkt blijft tot de berijming van liederen en eventueel andere Schriftgedeelten buiten de Psalmbundel, die voor berijming en kerkzangen in aanmerking zouden komen.” Hierbij gaat het, aldus L.H. van der Meiden, specifiek over berijmde schriftgedeelten.99 In dit kader verwees de Commissie van Rapport naar de, in de vorige paragraaf genoemde, uitspraak van de synode van 1836. We moeten, volgens de commissie, bedenken dat die uitspraak gedaan is door hen die vanwege hun verzet tegen de Evangelische Gezangen afgezet zijn.100 Met betrekking tot een nieuwe psalmberijming wees prof. L.H. van der Meiden “op de grote rijkdom van de psalmen. De Kerk ontving daarin een schat, die grotendeels nog een verborgen schat is. Het Christologisch element komt in de tegenwoordige Psalmberijming niet genoeg tot zijn recht. Het behoort tot de profetische roeping van de Kerk om het Woord Gods zo duidelijk mogelijk te vertolken, óók wat de psalmberijming betreft”.101 In 1953 werd dan opnieuw gesproken over een nieuwe psalmberijming, naar aanleiding van het rapport van het daartoe benoemde deputaatschap. Deputaten stelden: “De berijming van Hasper is niet geschikt in haar geheel te worden aanvaard. Zij is in vele opzichten wel eenvoudiger en begrijpelijker dan de oude berijming, maar zij mist ook de dichterlijke vlucht en kracht van zeggen, die wij voor een goede berijming nodig achten”.102

96 Ibid., 95. 97 J.H. Gunning, o.c., I.147. Waarbij Kampen staat voor de Afscheiding en Amsterdam voor de Doleantie. 98 Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te ’s- Gravenhage, 5-7 en 12-13 September 1950, z.p. z.j., 34. 99 Ibid., 36. 100 Ibid., 168. 101 Ibid., 36. De Synode neemt het besluit met 41 tegen 7 stemmen, om deputaten voor deze aangelegenheid te benoemen. Benoemd worden: ds. M. Baan, ds. A. Bikker (voorz.), prof. L. H. v. d. Meiden, dr. B. J. Oosterhoff, ds. Jac. Overduin (secr.), ds. B. van Smeden en cand. W. van ‟t Spijker. 102 Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Apeldoorn 8, 9, 10 en 15, 16, 17 September 1953, z.p. z.j., 259.

De Cock en het kerklied Pagina 24 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Naast het meerderheidsrapport werd door ds. M. Baan een minderheidsrapport ingediend waarin hij stelt: “De oude psalmberijming is beter dan de nieuwe”.103 In de lijn van de Synode van 1836 was men het er over eens, dat er kleine oneffenheden bestaan, die verbetering behoeven. Bij meerderheid van stemmen werd besloten een klein deputaatschap te behouden, blijvend in de lijn van de Synode van 1950, acta nr. 90, met opdracht om kennis te nemen van hetgeen op het terrein van de Psalmberijming aan de orde is en de volgende Synode daarover te rapporteren.104

Op de G.S. van 1959 werd zeer uitvoerig gesproken over De lofzang der engelen, ook bekend als het Ere zij God. Dit lied werd uiteindelijk toegestaan. Ook werd het voorstel gedaan de tekst van art. 69 DKO te wijzigen in: “In de eredienst zullen de 150 Psalmen gezongen worden alsmede Schriftgedeelten die door de synode zijn vastgesteld of vastgesteld zullen worden”.105 Deze wijziging haalt het nu nog niet, maar zou later alsnog doorgevoerd worden. In 1968/69 volgen instructies van de P.S. van het Westen en van het Noorden om berijmde schriftgedeelten vast te stellen die overeenkomstig artikel 69 van de kerkorde in de diensten gezongen kunnen worden.106 In deze lijn zijn in de loop der jaren verschillende liederen geautoriseerd. Gaandeweg ontstond zo wel een onbevredigende situatie rond het functioneren van art. 69. Hoewel sommige kerken zich beperkten tot de statenberijming hield een meerderheid van de kerken zich niet aan de inhoud van dit artikel. Men is van mening dat de liedkeus behoort tot de vrijheid van de gemeente.107 Al zo lang als het Liedboek voor de Kerken bestaat zijn er Christelijke Gereformeerde Kerken die gebruik maken van deze bundel, hoewel men niet alle liederen zal laten zingen.

In 2004 werd een poging ondernomen een uitweg te vinden uit deze situatie. Het aanbieden van een ruime selectie liederen zou geen uitkomst bieden, maar het eenvoudigweg vrijgeven van het „vrije lied‟ zou een breuk betekenen met de eigen kerkgeschiedenis. Ook zou het een gevaar kunnen opleveren voor het geestelijk welzijn van de kerken, omdat de geschiedenis van de kerken laat zien dat ook via zogenaamde vrije liederen allerlei dwaalleer de kerken is binnen gekomen. Daarom ziet de G.S. zich geroepen om geestelijke leiding te geven om uit deze impasse te geraken.108 Uiteindelijk besloot men artikel 69 van de kerkorde als volgt te wijzigen:

103 Ibid., 263. 104 Ibid., 62. 105 Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Rotterdam, 8 september tot 2 oktober 1959, z.p. z.j., 94-96. 106 Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland Hilversum 26 augustus 1968 – 9 januari 1969, z.p. z.j., 88. 107 Vgl. Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Utrecht-West / Nunspeet, 27 augustus - 17 november 2004, z.p. z.j., 134. 108 Ibid., 135 en 134.

De Cock en het kerklied Pagina 25 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

In de eredienst zullen in principe de Psalmen gezongen worden, alsmede de berijmde schriftgedeelten door de generale synode vastgesteld. 1. Onder een berijmd schriftgedeelte wordt verstaan de berijming van een aaneengesloten passage uit de Heilige Schrift. Tot de bedoelde berijmde schriftgedeelten behoren de door de synoden van 1959, 1974 en 1989 vastgestelde liederen: a. De Lofzang der engelen (1959); b. Uit het Liedboek voor de kerken de nummers: 8, 13b, 14, 21, 25:1-8, 26, 27, 43, 65, 66, 67, 68, 78, 89, 90, 96, 107, 114 en 115 (1974); c. De liederen in de bundel “Schriftberijmingen. Proefbundel voor de Christelijke Gereformeerde Kerken”, Buijten & Schipperheijn 1987 (1989); d. De door deputaten aangeboden nieuwe liederen naar Genesis 17:7 en Lucas 22:15-20 (1989). 2. Voor andere liederen gelden de volgende criteria: a. de liederen moeten het heilshandelen van God zodanig vertolken dat zij met het geheel van Gods heilsopenbaring in overeenstemming zijn en van de Geest der Schriften doordrenkt zijn; b. de liederen moeten confessioneel verantwoord zijn; c. de liederen moeten liturgisch verantwoord zijn; d. de liederen moeten literair en muzikaal op niveau zijn. (vgl. Acta 1983, bijlage 46, p.211)

Om dit in de praktijk te kunnen laten functioneren werd aan de deputaten opgedragen zich “verder te bezinnen op nadere concretisering van criteria waaraan een kerkelijk lied in het licht van Schrift en belijdenis dient te voldoen om zo een handreiking te bieden ter beoordeling van liederen, en daarvan verslag te doen aan de generale synode 2007”.109

109 Ibid., 136.

De Cock en het kerklied Pagina 26 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

2. Beknopte biografie van Hendrik de Cock

Nadat een beeld geschetst is over de ontwikkeling die het kerklied doorgemaakt heeft is het nu zaak een beeld te vormen van de persoon die in dit onderzoek centraal staat. Dit hoofdstuk is beknopt gehouden en beschrijft achtereenvolgens de perioden voor, tijdens en na de Afscheiding.

2.1. Hervormd predikant

Hendrik de Cock werd op 12 april 1801 te Veendam geboren als zoon van Tjaarda de Cock en Jantje de Boer. Zijn vader was de zoon van Regnerus de Cock, die tot zijn dood, in 1806, predikant was te Nieuwe Pekela. Hij had zijn kinderen in de liberale denkwijze van zijn dagen opgevoed.110 Helenius de Cock111 schrijft over zijn grootouders: “De ouders van vader, ofschoon allezins godsdienstig en in elk opzicht achtenswaardig, waren echter van de zuivere geref. leer onkundig, en de godsdienstige opvoeding die zij hunnen kinderen gaven, kon er in geenerlei opzicht toe dienen, om hunnen zoon eenmaal als verdediger en handhaver der geref. leer te doen optreden”.112 Keizer deelt ons mee: “De door een kerkelijk conflict bekende ds Theodorus Gerhardus de Cock van Harich, later van Beetgum in Friesland, aangeklaagd van onrechtzinnigheid, die openbaar zoude zijn geworden toen hij in een predikatie te Leeuwarden gehouden een sterk voorstander van tolerantie bleek te zijn, was een oud-oom van ds Hendrik de Cock”.113 Het is duidelijk; van huis uit is Hendrik de Cock niet met de gereformeerde leer in aanraking gekomen. Zowel Hendrik als zijn vrouw Frouwe Venema stamden uit een deftige Groningse academische familie. Het overgrote deel van deze familie behoorde tot de academisch gevormden en vooral tot de stand der advocatuur, tot die van de predikantenwereld, tot de magistratuur en tot het leger.114 Uitgebreid betoogt Keizer dat deze familie niet een Frans geslacht, maar „van Dietschen bloede‟ was.115

Na zijn academische opleiding, welke hij in 1823 op 22-jarige leeftijd verliet, deed hij op 7 maart 1824 bevestigd als predikant te Eppenhuizen, een dorp in de provincie Groningen.116 “Van huis uit bracht hij geen liefde, sympathie mede voor de godgeleerden uit den bloeitijd der gereformeerde vaderen”, stelt Keizer. “De predikanten De Cock, zijn grootvader, zijn oud‟oom, behoorden eerder tot de toleranten dan dat zij zich zouden hebben opgesteld naast Comrie die de tolerantie aan een scherp onderzoek onderwierp.

110 Hel. de Cock, o.c., 10. 111 Zoon van Hendrik en vanaf 1854 leraar aan de Theologische School van de afgescheidenen te Kampen. H. Veldman, 205. 112 Hel. de Cock, o.c., 10. 113 G. Keizer, De Afscheiding van 1834, Kok, Kampen 1934, 137. 114 Ibid. 115 Ibid., 131-139. De naam De Cock lijkt immers Frans en betekent De Haan. Toch is het voorgeslacht van De Cock uit Emden, Oost-Friesland, afkomstig. H. Veldman, o.c., 17. 116 Hel. de Cock, o.c., 13.

De Cock en het kerklied Pagina 27 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Welke boeken hij ook medebracht in de pastorie, geen Statenbijbel met zijn rijken schat van verklaringen; geen werken van Calvijn”.117 Op 28 oktober 1827 nam hij afscheid van Eppenhuizen, om op 4 november te worden bevestigd in de gemeente te Noordlaren, een ander dorp in de provincie Groningen.118 Hierbij hebben gezondheidsredenen zeker een rol gespeeld, Noordlaren lag op gezondere grond.119 Al deze tijd heeft hij voluit als een kind van zijn tijd gearbeid. Op enkelen na scheen in deze gemeente een diepe onkunde te heersen.120 Op zondag 29 oktober 1829 deed hij intrede in .121 Hier werd hij bevestigd door prof. P. Hofstede de Groot, die tot dan toe die gemeente gediend had. Deze had De Cock leren waarderen toen zij beiden student waren in Groningen, vooral ook om zijn karaktereigenschappen en zijn „gezond verstand‟. Het leek hem goed opgevolgd te worden door iemand van dezelfde overtuiging, om hen, die aan zijn prediking niet genoeg hadden, te leiden op het pad en de richting waarin hij zich bewoog.122

In de omgeving van het dorpje Vliedorp woonde boer Klaas Pieters Kuipenga, geboren in 1764. Hoewel Kuipenga bij de intrede van De Cock in Ulrum al 65 jaar was, had hij nog steeds geen belijdenis van zijn geloof afgelegd.123 Hij was wel bij De Groot op catechisatie geweest, maar Kuipenga “gevoelde zich met de leer van De Groot niet vereenigd, en kon daarom tot het doen van belijdenis niet besluiten. Later door vader”, aldus Helenius, “opgewekt om zich verder te laten onderwijzen, voldeed hij hieraan en kwam wekelijks één uur in de pastorij. In deze catechisatie, of liever, in dit bijzonder onderricht sprak Kuipenga dikwijls van de onmacht des menschen ten goede, van zijnen eigenen doemwaardigen toestand voor God, en zeide dan: „Indien ik ook maar één zucht tot mijne zaligheid moest toebrengen, dan was het voor eeuwig verloren‟. Dit was toen voor vader, gelijk hij later meermalen zeide, eene geheel onbekende en vreemde taal”.124 Door deze afzonderlijke catechisatie werd De Cock steeds meer tot het onderzoek van de waarheid gebracht. In 1832 kreeg hij van een weduwe een exemplaar van de leerregels van Dordrecht. Hoewel hij al acht jaar predikant was, waren deze leerregels hem geheel onbekend gebleven. Toen hij ze gelezen had, vond hij er zijn eigen gevoelen in vervat. Hij deed een herdruk uitgeven, opdat de gereformeerde leer beter gekend en het ongegronde van de lasteringen daartegen ingebracht, algemeen erkend mocht worden.125

117 G. Keizer, o.c., 150. 118 Vgl. Hel. de Cock, o.c., 14-15. 119 G. Keizer, o.c., 151. 120 Ibid., 151-152. 121 Vgl. Hel. de Cock, o.c., 18. 122 G. Keizer, o.c., 164. “Zeker, Ulrum beriep en kreeg een rechtzinnig predikant! De gemeente wenschte zulk één, doch niet een rechtzinnig predikant van gereformeerde belijdenis. De warmte van de Groninger richting in haar eerste jaren, in haar prediking van Jezus, die zoekt het verlorene, in haar terminologie die niet al te sterk de neologie verriedt, sprak uit de prediking en uit heel de bediening van het ambt van ds H. de Cock van Noordlaren”. Ibid., 165. 123 H. Veldman, o.c., 41. 124 Hel. de Cock, o.c., 19. 125 Ibid., 38-39.

De Cock en het kerklied Pagina 28 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Kort hierna gaf hij een herdruk van het Kort Begrip uit,126 gevolgd door Verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde Leeraars, of de Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven.127

2.2. Rondom de Afscheiding

In de gemeente veranderen dingen. Niet lang na De Cocks intrede werd iedere kerkenraadsvergadering met gebed geopend en gesloten, er werd een strengere censuur toegepast, maar de meest wezenlijke verandering merken de zondagse kerkgangers: het evangelie van Christus werd onverkort gepredikt, met ernstige oproepen tot geloof en bekering.128 Het aantal kerkbezoekers nam steeds meer toe.129 Onder hen die ‟s zondags de prediking te Ulrum kwamen bijwonen, waren ouders, die de kinderen niet in de eigen gemeente durfden te laten dopen, omdat zij niet konden belijden dat daar de enige volkomen leer der zaligheid gepredikt werd. Er waren onder hen die hun kinderen ongedoopt lieten. De Cock werd verzocht deze kinderen te dopen. Hij raadpleegde de kerkenraad en schreef een brief aan ds. D. Molenaar te Den Haag.130 Toen bleek dat het dopen van kinderen uit andere plaatsen niet door het kerkbestuur verboden was voldeed hij aan de wens van de ouders. Toch werd wegens deze doopsbediening een aanklacht tegen hem ingebracht.131 Op donderdag 19 december 1833 werd deze aanklacht behandeld. De Cock diende zich te verantwoorden voor niet nader gespecificeerde klachten. Dat het zou gaan over het dopen van

126 Deze volgorde blijkt uit de begeleidende brief van De Cock als hij het „Kort Begrip‟ en de „Verdediging‟ aan de koning stuurt. Ibid. 91. Ook bij Van Velzen wordt deze volgorde aangehouden. S. van Velzen, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk, bij Vijftigjarig Jubileé, 14 october 1884, Zalsman, Kampen 1884, 20. Volgens Keizer is dit echter een vergissing en was het Kort Begrip de eerste uitgave van De Cock. G. Keizer, o.c., 232. 127 Hel. de Cock, o.c., 40. Dit boekje is een reactie op een tweetal boekjes. Het ene Noodige waarschuwing en heilzame raad aan mijne gemeente was van ds. L. Meijer Brouwer en het andere Brieven over de tegenwoordige verdeeldheden en bewegingen in de Hervormde Kerk van dr. G. Bentheim Reddingius. 128 H. Veldman, o.c., 45-46. Van verschillende kerkenraadsvergaderingen waren geen notulen gemaakt. Als een besluit met algemene stem genomen kon worden had men ook niet de behoefte dit in de notulen op te nemen. Hieruit laat zich verklaren dat er helemaal geen aantekening is met betrekking tot het niet laten zingen van de gezangen. Tijdens de verbouwing van de kerk was hiertoe besloten. De kerkenraad wilde tegemoet komen aan de bezwaren van die gemeenteleden, die de gereformeerde leer aanhingen. De verplichting tot het zingen van de gezangen was niet algemeen bekend. Pas na het verschijnen van het boekje van Klok dat De Cock op het bestaan van deze verplichting bekend werd. Hel. de Cock, o.c., 72. 129 Wat bezielde hen om niet maar voor een keer een preek te horen in Ulrum, maar om zelfs met baby‟s de lange reis naar Ulrum te maken? Het is door de later zo bekende turfgraver en oefenaar Luitsen Dijkstra uit Smilde eens rechtstreeks aan het adres van de burgemeester van Ulrum beantwoord: “De waarheid is ons wel veertien uur reizen waard”. Ibid., 54-55. 130 Hel. de Cock, o.c., 42. 131 S. van Velzen, o.c., 21. De eerste die deze aanklacht inbracht was ds. A.P.A. du Cloux, die in later tijd door zijn prediking en geschriften bij velen in de NHK, die met de rechtzinnige leer verenigd zijn, in grote achting is gekomen. Ibid. 142. Hij deed dat echter niet zozeer, omdat hij de eenheid van de Kerk wilde bewaren, maar vooral omdat zijn hart toen nog een afkeer had van de Gereformeerde Leer. W. van Gorsel, „Alphonse Pierre Antoine du Cloux‟, in: K. Exalto, o.c., 131.

De Cock en het kerklied Pagina 29 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

kinderen van buiten Ulrum en wellicht ook over het geven van catechisatie aan kerkleden van buiten Ulrum, kon De Cock wel bevroeden. Toen hij ter vergadering de aanklachten had aangehoord, en de feiten niet ontkende, kon hij vertrekken. Hij kreeg geen gelegenheid zich te verdedigen.132 De volgende dag kreeg hij een brief van het Classicaal Bestuur. Daarin werd hem de schorsing meegedeeld. Drie maanden geschorst, vanwege het dopen van kinderen van buiten? Ja, maar de zwaarst wegende grond was de door De Cock uitgegeven „ergerlijke‟ brochure tegen twee collega‟s.133 Er was niet alleen verzet tegen dit boekje, De Cock ontving ook steunbetuigingen. Enkele briefschrijvers waren: ds. H.P. Scholte, ds. C.C. Callenbach en de veelbesproken dr. H.F. Kohlbrügge.134

De Cock zat niet stil gedurende de periode dat hij geschorst was. Hoewel hij zich onthield van preken, bezocht hij zijn gemeente druk. Hij vocht het besluit aan bij burgerlijke en kerkelijke besturen.135 Ook koning Willem I werd over zijn zaak benaderd. Uiteindelijk was het resultaat dat het provinciaal kerkbestuur, op 1 april 1834, de door de classis uitgesproken schorsing overneemt en die uitbreidt tot twee jaar, maar dan wel met verlies van traktement!136 Zo was hij voor de tweede maal veroordeeld zonder dat hem enige overtreding tegen het woord van God was aangewezen. Toch achtte hij het zijn roeping zich ook aan dit vonnis te houden.137 “Het denkbeeld van de kerk te verlaten was hem toen, zoowel als ook later tot zijn dood toe, vreemd. Scheuring en scheiding wan de kerk was in zijn oog altoos eene groote zonde en strijdig zoowel tegen de formulieren der Gereformeerde Kerk als tegen het Woord des Heeren”.138

Tijdens de schorsing van drie maanden gaf hij het boekje van Klok uit met de titel De Evangelische Gezangen getoetst en gewogen en te ligt gevonden, met eene korte voorrede en uitgegeven door H. de Cock. Hierover moest hij zich voor het Provinciaal Kerkbestuur verantwoorden.139 De provinciale kerkvergadering ging er nu toe over om zonder verder verhoor en zonder nader onderzoek de

132 H. Veldman, o.c., 58. 133 Ibid., 59. Bedoeld is het boekje waarin Meijer Brouwer en Bentheim Reddingius vergeleken worden met wolven in de schaapskooi van Christus, getiteld Verdediging enz. 134 Vgl. G. Keizer, o.c., 332-336. De Cock geeft vervolgens een boekje uit met daarin een “kleine verzameling van brieven der ware gereformeerden, eenigen uit de menigte die mij ter bemoediging, vertroosting en versterking toe gezonden zijn”. H. de Cock, Overeenstemming der gelovigen van Nederland, uitgedrukt in brieven, uit onderscheidene provincien onzes vaderlands en uit Oostvriesland, Mulder, Veendam 1834, III [VG1, 389]. Al deze brieven zijn geschreven tijdens de periode dat De Cock geschorst was. VG1, 383. 135 G. Keizer, o.c., 352. 136 Wie daarbij de vraag stelt of er misschien nieuwe elementen in de zaak-De Cock zijn ingebracht, krijgt te horen dat er zelfs een element minder in geding is: nog steeds geldt het boekje van De Cock tegen de twee collega‟s Meijer Brouwer en Benthem Reddingius als de grond voor de schorsing, maar het dopen van kinderen uit andere gemeenten wordt nu niet meer in de gronden voor de schorsing meegenomen. H. Veldman, o.c., 69. 137 Hel. de Cock, o.c., 168. 138 Ibid., 80. 139 Ter voorbereiding schrijft hij nu een uitvoerig epistel waarin hij zijn standpunt over de z.i. onjuiste behandeling van de gezangenkwestie uiteenzet. Met een beroep op art. 7 NGB geeft hij de ruimte aan om te argumenteren tegen de in 1807 ingevoerde geschriften. H. Veldman, o.c., 71. Dit epistel is opgenomen in Verder bericht nopens mijne

De Cock en het kerklied Pagina 30 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

schorsing om te zetten in afzetting. De reden was de weigering van De Cock om zijn bijdrage aan het boekje van Klok tegen de gezangen te herroepen. De synodecommissie in Den Haag die De Cocks zaak intussen onderzocht, kwam tot geen andere conclusie dan dat de dominee van Ulrum terecht schuldig werd bevonden aan „verstoring van de orde en eendracht‟. Zijn schorsing en afzetting werden nu door de hoogste instantie goedgekeurd.140 Het typeert De Cock als zijn zoon schrijft: “Evenwel was hij tot de afscheiding nog niet besloten. Eerst moest nog, zoo als hij toen dacht, de geheele zaak en ook zijne ontmoeting voor het Prov. Kerkbestuur worden blootgelegd én aan den Koning én aan de Synodale Commissie. Wel verwachtte hij hiervan niet veel, maar hij oordeelde dit goed en toen voor zich zelven noodig”.141 Hij zou tevreden geweest zijn als hij dezelfde vrijheid kreeg om „de Hervormde Leer‟ aan te kleven, zoals het „ieder Predikant vrij staat te leren wat hij wil‟.142

Op 2 oktober 1834 verscheen hij voor het provinciaal kerkbestuur die van hem eiste een verklaring te ondertekenen. Hij zou hiertoe bereid geweest zijn als men hem uit Gods Woord kon worden aangetoond dan hij zich vergist had.143 De geïrriteerde preses Hendriksz reageerde tot vijf keer toe met de woorden „geen pourparles‟, „geen praatjes‟. Dit optreden is een onmiskenbaar signaal dat de heren van het kerkbestuur elke normalisering van de verhoudingen met De Cock blokkeerden. Maar wat feitelijk minstens zo erg is, is de bewuste blokkering van het beroep op Gods Woord.144

Een week later arriveert ds. H.P. Scholte voor een 4 dagen durend bezoek. Ook deze predikant stond onder hoge druk vanwege het besluit van de kerkenraad van Doeveren om geen Evangelische Gezangen meer te zingen tijdens de kerkdiensten. Een schorsing hing Scholte boven het hoofd.145 Veel werd er die dagen gesproken over de toestand van de Kerk in het algemeen en de situatie van De Cock in het bijzonder. Ook had Scholte heel wat zaken aan de orde gesteld die bij een eventuele afscheiding van belang zouden zijn. Tijdens het verblijf van Scholte werd echter niet

verantwoording voor de Synode mijner conditioneele veroordeeling en mijne verdere pogingen tot herstel van Gods waarachtigen dienst. VG2, 11-64. 140 Ibid., 71-72. 141 Hel. de Cock, o.c., 289. Rudolf van Reest schrijft: “When Luther nailed his 95 theses to the door of the church, he was fighting against Roman errors but did not realize that he was preparing the way for a church reformation. He was simply being faithful to Scripture. When Hendrik de Cock baptized children from other congregations and got involved in the debate about the use of hymns in worship and wrote against false teachers, he did not realize that the result would be what we now call the Secession. […] Schilder fought for an interpretation of our confessions that was faithful to Scripture, and he opposed the hierarchy of the synods; yet he did not know until the last moment that the outcome would be the liberation”. R. van Reest, Schilder’s Struggle for the Unity of the Church, Inheritance, Neerlandia 1990, 113. 142 H. de Cock, Verder berigt nopens mijne verantwoording voor de synode mijner conditioneele veroordeeling en mijne verdere pogingen tot herstel van Gods waarachtigen dienst, Mulder, Veendam 1835, 19, 18 [VG2, 21]. 143 VG1, 591. 144 H. Veldman, o.c., 75. 145 H. Veldman, o.c., 76.

De Cock en het kerklied Pagina 31 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

besloten. Bij zijn vertrek wist hij zelfs nog niet anders, dan dat De Cock zich nog tot de koning en de synodale commissie wenden wilde.146 De Cock was inmiddels wel tot de overtuiging gekomen dat dit niets uit zou halen. Hij wist nu met zekerheid dat zijn definitieve afzetting in januari 1835 zou volgen. De brief van het provinciale kerkbestuur was een nieuw bewijs, dat dit bestuur het op zijn leer gemunt had en de prediking daarvan zocht te verhinderen. Ook was hij gedagvaard voor de rechtbank van Appingedam, om een door de burgemeester van Ulrum opgemaakt proces-verbaal. Hierbij kwam de aandrang van de kerkenraad en vele anderen, om tot afscheiding over te gaan.147 Scholte mocht, ondanks herhaaldelijk aandringen, op zondag 12 oktober niet voorgaan.148 Dit alles, in verband met wat sinds 1833 gebeurd was, bracht hem tot de overtuiging, dat hij zich niet langer aan de aandrang van de kerkenraad mocht onttrekken; dat onderwerping aan het kerkbestuur voortaan zonde zou zijn, dat de tijd om te handelen gekomen was, en dat hij de gemeente niet langer ten prooi mocht laten aan de willekeur van een kerkbestuur en de leer van de ringpredikanten, waarvan hij op 12 oktober getuige was geweest. Op maandag 13 oktober riep hij de kerkenraad bijeen en deelde zijn besluit mee. Meteen werd door de kerkenraad de Acte van Afscheiding of Wederkeering getekend.149 Na twee weken, op 1 november 1834, gaf de voltallige kerkenraad een nadere verklaring uit over de daad van de Afscheiding.150

Het is dus inderdaad zo dat er een directe relatie is tussen de afzetting van De Cock en diens houding ten opzichte van de Evangelische Gezangen. Ook hing Scholte een schorsing boven het hoofd, omdat hij deze liederen niet wilde laten zingen. Toch lijkt het mij dat hier meer sprake was van „de druppel die de emmer deed overlopen‟ dan dat dit het „één en al‟ was. Als De Cock niet al geschorst was geweest vanwege zijn aanklacht tegen Meijer Brouwer en Bentheim Reddingius zou het mogelijk zo ver niet gekomen zijn, of had hij zich bij deze afzetting neer kunnen leggen. Scholte werd uiteindelijk geschorst, omdat hij op vrijdag 10 oktober “in de Gemeente van Ulrum heeft gepredikt, gedoopt en eene godsdienstige aanspraak tot de menigte in de open lucht gehouden”.151 Waarna de gemeente van Doeveren, Genderen en Gansoijen zich, op 1 november, achter hem geschaard heeft door middel van afscheiding.

146 Vgl. Hel. de Cock, o.c., 297. 147 Ibid., 298. 148 Vgl. Ibid., 291-297. 149 Ibid., 298-299. 150 Het document is gedrukt met als titel Toespraak en uitnoodiging aan de Geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland. Hierin worden de artikelen 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis aangehaald om de confessionele grondslag van de Afscheiding te benadrukken. H. Veldman, o.c., 87. 151 S. van Velzen, Komplete uitgave van de officiële stukken betreffende de uitgang uit het Nederl. Herv. Kerkgenootschap van de leeraren H.P. Scholte, A. Brummelkamp, S. van Velzen, G.F. Gezelle Meerburg en dr. A.C. van Raalte, S. van Velzen, Kampen 1863, 14.

De Cock en het kerklied Pagina 32 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

2.3. Afgescheiden predikant

Nu was er in Ulrum een gemeente die zich afgescheiden had van de NHK. De predikant kon zijn taken weer opnemen. De acte werd toegezonden aan de koning, de minister van eredienst, de synode, het college van toezicht, het provinciaal en classicaal kerkbestuur en de ring van .152 In het begeleidend schrijven aan de koning werd om vrijheid van godsdienst verzocht. “Waarborgt ons onze Grondwet vrijheid van Godsdienst, wij hopen, dat uwe Majesteit, als een zoon dier godvreezende voorvaderen, die de geloovigen tegen de Roomsche tyranniën beschermd en verdedigd hebben, de rechtzinnigheid handhavende, ook ons regt beschermen en handhaven zal”.153

Op de eerstvolgende zondag, 19 oktober, zou ds. Van der Helm te Niekerk voorgaan. Maar men meende: De kerkenraad heeft het toch voor het zeggen? Dus zullen we zondag de preken horen van onze eigen gereformeerde herder en leraar. En dus gewoon in onze eigen dorpskerk. Maar Van der Helm verschijnt onder militaire bescherming in Ulrum. Terwijl er in de kerk geroepen werd (door K.P. Ritsema) dat niet Van der Helm, maar De Cock de preekstoel op moet, kreeg ook deze het niet voor elkaar de preekstoel te beklimmen. Maar hoe De Cock ook volhield dat hij alleen naar de wetten van de Allerhoogste Koning wilde luisteren en niets meer te maken wilde hebben met de „valse leraars en Baälpriesters‟ – de gerechtsdienaar en de veldwachter lieten hem niet toe tot de preekstoel. Als De Cock de Acte van Afscheiding voor begint te lezen, werd het Van der Helm duidelijk dat hij niets goeds meer kan uitrichten en verliet de kerk. Omdat De Cock nog steeds de toegang tot de kansel werd ontzegd preekte hij vanaf een kerkbank. De middagdienst kon niet in de kerk worden gehouden, omdat de sleutels opgeborgen waren. In de schuur van de pastorie preekte De Cock over Zondag 1 van de Catechismus.154

Omdat er geruchten verspreid werden dat de gemeente met geweld het kerkgebouw zou willen innemen kwam “aan den avond van Zaterdag den 23sten [sic] October een detachement soldaten, 150 man sterk, Ulrum binnen marcheren, om bij de burgers te worden ingelegerd”.155 Ook vanwege de „ordeverstoring‟ van de 19e oktober door Ritsema en De Cock moesten beide mannen zich op 31 oktober verantwoorden voor de rechtbank in Appingedam. Op 7 november werd het vonnis uitgesproken: Ritsema gaat voor een maand de gevangenis in en moest de boete van 8 gulden betalen, De Cock gaat ook achter slot en grendel – hij voor drie maanden – en moest zijn boete van 150 gulden betalen.156 Op vrijdag 28 november werd de veroordeling definitief. Zijn verblijf in het huis van bewaring duurde dus tot eind februari 1835. Tijdens die maanden las hij dagelijks vele hoofdstukken in de Bijbel; hij zong alle verzen van het hele psalmboek. Hij bad op vaste tijden en las vele boeken over (kerk)geschiedenis. Daarnaast schreef hij vele brieven en bereidde hij diverse publicaties voor.157

152 Hel. de Cock, o.c., 304. 153 Ibid., 305. Dit vragen om erkenning heeft er in 1838 toe mede toegeleid dat de kerkgroep van de Kruisgezinden ontstond. Vgl. H. Veldman, o.c., 197. 154 Ibid., 89-90. 155 Hel. de Cock, o.c., 326. 25 oktober 1834 was het zaterdag. 156 H. Veldman, o.c., 90. 157 Ibid., 104.

De Cock en het kerklied Pagina 33 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Gedurende de maand november heeft hij dan inmiddels al wel afgescheiden gemeenten geïnstitueerd in Smilde, Assen en Groningen.158

Als De Cock uit de gevangenis komt verhuist hij naar Smilde. Van daar uit bediende hij de inmiddels ontstane afgescheiden gemeenten in de drie noordelijke provincies. Hij maakt reizen door deze provincies en institueert daar de ontstane gemeenten. Volgens Veldman was het de wens en het streven van De Cock om in elk kerkdorp een afgescheiden gemeente te stichten.159 “Te werken terwijl het dag is, eer de nacht komt, waarin niemand werken kan, dit had hij steeds getracht, en ook na zijne aanvankelijke herstelling arbeidde hij meer dan zijne krachten gedoogden”.160 Hij stierf op maandag 14 november 1842, op 41-jarige leeftijd.161

158 Vgl. Ibid., 94-98, 103. 159 Vgl. Ibid., 117-142. 160 Hel. de Cock, o.c., 637-638. 161 Vgl. Ibid., 640.

De Cock en het kerklied Pagina 34 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

3. Beschrijving van het standpunt van H. de Cock

In de voorafgaande hoofdstukken is de geschiedenis van het kerklied in de Nederlanden beschreven en is de levensloop van De Cock geschetst. Nu kunnen de argumenten beschreven worden die ds. Hendrik de Cock aanvoerde in zijn strijd tegen de gezangen.

3.1. Het gereformeerd gehalte van de gezangen

Het werk dat wij het eerst in handen krijgen wanneer we op zoek gaan naar argumenten tegen de Evangelische Gezangen is het boekje van Jacobus J. Klok († 1859).162 Dit boekje probeerde aan te tonen dat deze gezangen strijdig zijn met de gereformeerde leer. De Cock merkte hierbij op: “Door de uitgave van, en voorrede voor dit werkje, heb ik aan hetzelve wel in summa mijne goedkeuring gehecht; maar ik heb daarmede niet verklaard dat in dienzelfden geest volstrekt geen beter werkje geschreven konde worden”.163 Zelf zou hij dus wellicht een andere taal aangeslagen hebben, maar inhoudelijk heeft het zijn volledige instemming. Daarom kunnen we wat hierin aangevoerd wordt voor zijn mening houden, zolang hierdoor geen conflict ontstaat met eigen werk.

Klok meende dat het niet voldoende is dat de synoden zeggen dat de gezangen overeenkomen met de geloofsbelijdenis en catechismus, dit moet bewezen worden.164 Hij probeerde in een fictieve briefwisseling de argumenten voor en tegen te bespreken. Klok liet zien dat wel bezongen wordt dat God de Vader de ware God is, maar dat die eer niet in zulke hoge tonen aan de tweede en derde Persoon wordt toegekend. De frase „één van wezen met de Vader‟ uit de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel wordt in de gezangen niet gevonden. De woorden „drie-eenheid‟ en „persoon‟ worden zorgvuldig verzwegen. Dit bracht Klok er toe de gezangen voor Ariaans te houden.165 Het is voor Klok niet voldoende dat de godheid van de Christus wordt bezongen. Het is ook van belang dat hierin uitkomt wat het belijden van de Kerk hierover zegt.166 “Gij moet mijne veroordeeling in dien zin opvatten, dat ik wel erken, dat er eenige waarheid is in de gezangen, in het afgetrokkene beschouwd; (zoo toch is er geen secte in de geheele wereld) maar de stellige waarheden die noodig zijn te weten tot zaligheid, zoo als de Gereformeerde leer die leert, en zoo

162 J. Klok, De Evangelische Gezangen getoetst en gewogen en te ligt gevonden, met eene korte voorrede en uitgegeven door H. de Cock, Bolt, Groningen 1834 [VG1, 177-226]. 163 Verder berigt, 15 [VG2, 19]. 164 J. Klok, o.c., 4 [VG1, 188]. 165 Ibid., 7-8 [VG1, 189-190]. Arius (ca. 270-336) redeneerde dat de Zoon het eerste en hoogste schepsel is. Als leraar en voorbeeld was die Zoon op aarde gekomen en had Hij goddelijke eer gekregen als beloning voor zijn vrijwillige gehoorzaamheid in dit aardse bestaan. Maar Hij was en bleef „geworden‟, een maaksel van de on-geworden, enige God. O.J. de Jong, Geschiedenis der Kerk, Callenbach, Nijkerk 199212, 62. 166 J. Klok, o.c., 13 [VG1, 192].

De Cock en het kerklied Pagina 35 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

als die uitgedrukt zijn in de aangenomen fomulieren, die komen in de gezangen niet voor; deze Gereformeerde stellige waarheden nu, worden veelal niet tegengesproken, maar verzwegen, daar zij vermeld moesten worden”.167 Steeds is dan de teneur dat de remonstrantse catechismus168 wel goede dingen weet te zeggen, maar niet de correctheid van de gereformeerde leer heeft. Als de gezangen zo met de remonstrantse catechismus overeenstemmen is het grootste bezwaar van Klok tegen de gezangen, “dat hun inhoud „algemeen en onbepaald‟ is, en meer overeenkomt met „de schriften van onze partijen, hetzij Roomschen, Remonstranten, Socinianen of dergelijke‟ dan met „de ware Gereformeerde Kerk‟”.169 Op vele plaatsen wordt het werk van de Heilige Geest bezongen. Hij werkt de bekering, het geloof, willen en volbrengen. Ook de genoemde remonstrantse catechismus spreekt hier zo over.170 Dit is een centraal punt, dat vrijwel woordelijk overeenkomt met punt III van de Remonstrantie en III/IV § II van de Sententia Remonstrantum welke in de Dordtse synode waren ingediend.171 “Het klinkt ons hedendaagse mensen zeer rechtzinnig en bijbels in de oren, maar Klok voelde waar in verband met de Dordtse controverse de schoen wringt”.172

167 Ibid., 2-3 [VG1, 187]. 168 Met deze catechismus moet bedoeld zijn “de Onderwijsinge in de Christelijcke Religie, op dringend verzoek van de Algemene Vergadering der Broederschap van 15 october 1631 na lange vertraging door Uyttenbogaert geschreven en in het begin van 1640 voor het eerst gepubliceerd”. A.J. Rasker, „Een vroeg-negentiende-eeuwse polemiek tegen de Remonstrantse Catechismus van 1640‟, in: In het spoor van Arminius, Heuff, Nieuwkoop 1975, 77. 169 Ibid., 75. De remonstranten en de Remonstrantse Broederschap ontlenen hun naam aan een verzoekschrift of 'remonstrantie', die op 14 januari 1610, in het kader van het toen spelende godsdienstig dispuut over de predestinatieleer, door de aanhangers van Arminius (1560-1609) aan de Staten van Holland werd gericht. Het stuk werd opgesteld door Uytenbogaert (1557-1644) en, met enkele kleine wijzigingen, ondertekend door Uytenbogaert en 43 andere aanhangers van de opvattingen van Arminius. Naast een pleidooi voor tolerantie bevatte de Remonstrantie ook een uiteenzetting van de leer van Arminius. Deze was in vijf punten samengevat. Uiteindelijk werden op de Synode van Dordrecht in 1618-1619 de vijf artikelen van de remonstranten veroordeeld. Deze veroordeling werd vastgelegd in de Dordtse leerregels. Deze gelden heden ten dage nog steeds in de Protestantse Kerk van Nederland. Uit de toelichting op de remonstrantie op: http://www.remonstranten.org/archief/index.html. Socinus is de gelatiniseerde vorm van Sozzini. Fausto Sozzini (1539-1604) uit Toscane bouwde, geïnspireerd door de stellingen van zijn oom Lelio Sozzini (1525-1562), het unitarisme van Servet uit tot een complete anti- trinitarische leer. Een redelijk verantwoord geloof dat de mens in staat acht om samen te werken met Gods wil. O.J. de Jong, o.c., 186. 170 Vr. 87. Kunnen wij die dingen, die wij nu verstaan hebben van onszelven te moeten gepleegd worden naar den wille Gods wel verrigten uit ons zelven, of uit onze eigen krachten? Antw. In het minste niet, het moet ons alles komen uit de genade Gods, die het begin, de voortgang en de volbrenging is van alle goed, zelve ook de wedergeborene geloovige menschen, kunnen geen zaligmakend goed denken of doen zonder de voorkomende, opwekkende, volgende, en medewerkende genade; alles moet de genade Gods in Christus toegeschreven worden. A.J. Rasker, o.c., 76. 171 Remonstrantie punt III: Dat de mensche t‟salichmakende geloove van hem selven niet en heeft, noch uyt cracht van synen vryen wille, alsoe hy in den staet der afwyckinge en[de] der sonde niets goets dat waerlyck goet is (gelyck insonderheyt is het salichmakende geloove) uyt en[de] van hemselven can dencken, willen, ofte doen, maer dat het van noode is dat hy van Godt in Christo door synen H. Geest werde herboren en [de] vernieuwt in verstant, affectie off wille, en[de] alle crachten, op dat hy het ware goet te rechte moge verstaen, bedencken, willen, en[de] volbrengen naer twoort Christi Joh. 15.5. Sonder my en cont ghy niet doen. http://www.remonstranten.org/archief/index.html. Paragraaf II van de Sententia Remonstrantum III/IV: Gratiam autem Dei statuimus non tantum esse principium, sed etiam pregressum et complementum omnis boni; adeo ut ne ipse quidem regenitus adsque praecedente sive

De Cock en het kerklied Pagina 36 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

De gereformeerden leren dat de Heilige Geest onwederstandelijk de genade werkt in de harten van de uitverkorenen.173 “Ik zeg onwederstandelijk, want dit was het hoofd verschil in dezen met de Remonstranten in 1618 en 1619 gelijk ook tevens, dat niet alleen ons verstand verlicht, maar ook dat onze wil krachtiglijk moet overgebogen, en in dezelve bij de wedergeboorte nieuwe hoedanigheden gestort worden”.174 De gezangen hebben voor op de remonstranten dat zij “ontkennen noch bekennen of de H. geest onwederstandelijk werkt in den mensch, dit verzwijgende, maar de Remonstranten spreken dit, hier en daar tegen, en zeggen dat men Gods Geest wederstaan kan”.175 Op deze wijze veegde hij de vloer aan met vele liederen uit de Evangelische Gezangen en daarmee met de bundel als geheel. “Het gezangboek in zijn geheel beschouwd, deze 192 gezangen zijn kortom mijns inziens Sirenische minneliederen, om de Gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer aftehelpen, en eene valsche en leugenleer intevoeren, en alle partijen, buiten de kerk overtehalen om tot ééne kerk of gemeente zich te vereenigen”.176

De bezwaren van De Cock zijn niet pas met het boekje van Klok onder woorden gebracht. Op een enkele vroegere plaats vinden we al een verwijzing naar de gezangen. In een antwoordbrief waarin hij de actualiteit van de Dordtse Leerregels uitlegde maakte hij duidelijk dat artikel 15 NGB, over de erfzonde, “rechtstreeks aanlopende tegen het Roomsche gevoelen ‟t welk zegt, dat wij door het doopsel verkrijgen vergiffenis van de erfzonden … Daar onze Gezangen en heden ten dage vele vrijzinnigen ook niet vreemd van zijn, zie Gez. 98:1, 2”.177 In De zoogenaamde Evangelische Gezangen werkte De Cock de bezwaren van Klok nogmaals uit. Zij merkten ook een teneur van alverzoening in de gezangen op. Gezang 38 klinkt op het eerste gehoor best goed. “Vs. 1: „heeft zijn liefde mij verkoren‟, de verkiezing; vs. 2: „Hij zou m‟ eerst zijn liefde schenken‟, de roeping; vs. 4 en 5: de ondervinding van ellende en verlossing, daar men nu schier niet meer van hooren wil; vs. 6: Gods genade rijk en vrij, dus praeveniente ista, excitante, prosequente et cooperante gratia, bonum cogitare, velle aut peragere possit, ullisve ad malum tentationibus resistere. Ita ut omnia bona opera actionesque, quas quis cogitantdo potest assequi, gratiae Dei adscribendae sint. J.N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandsche belijdenisgeschriften, Holland, Amsterdam 1940, 285. 172 Ibid. 173 DL III/IV verw. 8. 174 J. Klok, o.c., 30 [VG1, 199]. 175 Ibid., 31-32, [VG1, 200]. “Vr. 92. Kan de Mensche de ghenade Godts wel verwerpen ende verstooten / ende also hem selven totten geloove onbequaem maecken door sijn eyghen schult die hy hadde konnen mijden / ware hy sich selve niet hinderlijck gheweest? Antw. Buyten allen twijfel: Want konde dat niet geschieden of ware dese genade daer van wy spreken soo onwederstandelijck / dat de mensch / wanneer Godt ‟t gheloove door de selve in hem wil wercken / nootsaeckelijk soude moeten ghelooven / soo ware het te vergeefs den mensche het eeuwige leven te beloven / indien hy ghelooft; ende hem met d‟eeuwige doodt te dreyghen / indien hy niet ghelooft. Ware oock ongerijmt den mensch te beloonen over een deughde / die een ander in hem werckt / sonder hem; ghelijck het wreetheydt ware aen d‟ander zijde den mensch soo zwaerlijck te straffen over het ongheloof / dat hy niet en kan ontgaen / wanneer Godt hem de noodige krachten om te gelooven / niet mede-deylen en wil. Oock / leert ons de Heylighe Schrift hier van heel anders / wanneer sy van de eene ghetuyght / dat sy den Euangelio gehoor ghegheven ende gaerne gelooft hebben / van d‟ander dat sy niet en willen hooren / komen / noch gehoorsamen / maer den H. Geest wederstaen / en den raet Gods teghen hun selven verworpen hebben”. A.J. Rasker, o.c., 79. 176 J. Klok, o.c., 74 [VG1, 220]. 177 H. de Cock, Vriendelijk antwoord aan den kleine vriendenkring, Mulder, Veendam 1834, 26 [VG1, 168].

De Cock en het kerklied Pagina 37 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

eene vrije en niet eene verdiende genade; en vs. 7 en 8: de volharding op grond van Gods liefde en trouw”.178 Nadere beschouwing wijst echter uit dat die vrije genade niet alleen voor de zanger is “en voor allen die met hem in Christus Jezus zijn uitverkoren, maar voor „de wereld[,] voor de afgevallen wereld‟”. 179 Ook Duin, die de gezangen verdedigd heeft, heeft uitgeroepen: “Ik moet rondborstig verklaren, dat ik liever zag, dat men, in plaats van die algemeene termen, zich ook bediend had van die bepalingen, dat de Heere Jezus Zijn leven voor Zijne schapen zou stellen, Joh. X enz.”.180 In Gez. 98:2 staat: “Thans door den doop herboren”. Hierbij riep De Cock uit: “Zijn wij dan nu Papen geworden, zoodat wij aan het doopwater eene herbarende over zondevergevende kracht toeschrijven? Is dat de kenmerkende leer van onze Gereformeerde kerk? Dan zie men om beter onderrigt te worden, maar na al onze formulieren b.v. Cath. van vr. 69-74, Geloofsb. art. 33 en 34, en ons formulier om te doopen de kleine kinderen der gelovigen; ons gezangboek schijnt dit laatste thans naar den aard hunner verpligting geheel onnoodig te achten”.181

Hierbij zijn enkele voorbeelden gegeven, waaruit blijkt dat De Cock meende dat de gezangen strijdig zijn met de gereformeerde leer. In het kader van deze studie moet ik het hierbij laten, om ruimte te laten voor de bespreking van andere argumenten.

3.2. Verband tussen gezangen en geloofsafval

Een argument dat in nauw verband staat met het voorgaande is dat een verband opgemerkt wordt tussen het zingen van gezangen en geloofsafval. Door het zingen van gezangen worden, volgens Klok en anderen, de gereformeerden van hun zaligmakend geloof afgeholpen.182

De Evangelische Gezangen zijn te beschouwen als “een bundel, die voortkwam uit de theologische, literaire en culturele interesse van een brede bovenlaag binnen de hervormde kerk”.183 Deze gezangen pasten uitstekend binnen de perken van de heersende cultuur in kerk en samenleving.184 Daar lag voor vele gereformeerden juist het pijnpunt. Zij meenden dat de kerk in die dagen diep vervallen was. Het loslaten van de band aan de oude Belijdenis kreeg in de

178 H. de Cock, De zoogenaamde Evangelische Gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de sijnodaal Hervormde Kerk, ja zelfs nog van sommige van Gods kinderen uit blindheid, en om dat zij dronken geworden zijn door den wijn harer hoererijen, nader nog getoetst, gewogen en te ligt bevonden, ja strijdig met al onze formulieren van éénheid, Bolt, Groningen 1835, 43 [VG2, 155-156]. 179 Ibid. Vergelijk de tekst van vers 3: “Zoo, zoo lief had God de wereld / Dat Hij zijnen eigen‟ Zoon / Voor die afgevallen wereld / Overgaf aan smaad en hoon / Ja, toen wij nog zondaars waren / Schonk d‟Ontfermer ons gena‟ / Stierf zijn Zoon op Golgotha / Stierf voor ons, die zondaars waren / God is liefd‟, o Englenstem / Menschentong, verheerlijkt Hem”. 180 H. de Cock, De Dagon onzer dagen, (de afgod van Asdod, waaraan onze Evangelische Gezangen niet ongelijk zijn,) gevallen voor de arke des Heeren, en weder opgerigt, valt voor de tweede reis, en breke het hoofd en de beide handpalmen! (1 Samuel V:1-5), Höveker/Rigter, Amsterdam/Zwolle 1836, 14 [VG2, 417]. 181 Ibid., 46 [VG2, 157]. 182 Vgl. H. Veldman, o.c., 120. 183 R.A. Bosch, o.c., 342. 184 Ibid.

De Cock en het kerklied Pagina 38 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

verplichting om gezangen te zingen een concreet punt, waarin het gemeentelid zijn bezwaar tot uitdrukking kon brengen.185 Dit verband tussen onrechtzinnigheid en het zingen van gezangen wordt ondersteund met een beroep op de geschiedenis. Het is toch “bekend uit de Kerkelijke Historiën dat door nieuwe menschelijke gezangen, die nieuwigheden in het hoofd hadden, de Gemeente door dwalingen hebben verdorven, zoo van Arius[,] Samosatenus en van de Valentianen wordt verhaald”.186 Ook de ontwikkeling die in de Lutherse kerk plaats had is tekenend. “Bij Luther stonden de Psalmen op den hoogsten prijs, zoodat hij zeker zijne gezangen er op verre na niet bij vergeleken wilde hebben, en nu is men er bij zijne navolgers zoo als het heet, al zoo verre mede heen, dat men van de 150, voor maar voetstoots op 125 rekent als niet geschikt voor onze tijden, en de overige 25 nog maar zoo wat henen. Hunne, volgens hunne meening meer Geestelijke, echter Beestelijke liederen, hebben zoo van lieverlede Gods werk schier geheel verdreven”.187 Erkend moet worden dat er gezangen ingevoerd zijn bij de reformatie in Duitsland. De kerken en in Frankrijk en Nederland bleven er echter tot begin 19e eeuw hiervan verschoond. “Maar zal nu de vergelijking van de onderscheidene Kerken in het Gereformeerde Europa, de invoering en het gebruik van gezangen die in den Bijbel niet gevonden worden, aanprijzen of afraden? In welk land is ware Godsvrucht en Bijbelkennis, ja! heldere bijbelkennis, meer algemeen geweest dan in ons dierbaar Vaderland? Welke Christen Kerk heeft immer duurzamer en schitterender gebloeid dan de Nederlandsche Gereformeerde? Daarentegen: Van waar is het ongeloof en de afval gekomen? Van waar heeft de verwoestende Neologie hare vleugelen over Europa uitgebreid”?188 Wat gebeurd was met de luthersen zag De Cock in zijn dagen met de gereformeerden in Nederland gebeuren. Door de synode werden de gezangen niet alleen opgedrongen, maar ook boven de Psalmen gesteld, omdat het laten zingen van gezangen verplicht was, terwijl deze plicht niet voor de Psalmen gold. Het gevolg zou al snel kunnen zijn dat de Psalmen al snel uit zicht zouden verdwijnen.189 In 1806 “had men nog een belijdenis en een voorbereidings-predikatie, blijkens de opschriften van gez. 99 en 100; maar bij de verpligting onzer dagen is de eerste ook al verdwenen, een klaar blijk, hoeveel de gezangen helpen om de zuiverheid of belangstelling der leer te bewaren, die tegen Gods woord ingevoerd worden”.190

185 P.G. Kunst, o.c., 74. 186 Verder berigt, 30 [VG2, 27]. Paul of Samosata (3rd cent.) heretical Bp. of Antioch from c.260. His teaching on the Person of Christ was condemned at two, or possibly three, Synods of Antioch, and in 268 he was deposed from his see. He seems to have taught a form of Monarchianism, according to which the Word was simply an attribute of the Father, His reason of Power. In the Incarnation, he held, the Word descended on the man Jesus, who thus became „Son of God‟. E.A. Livingstone, Concise Dictionary of the Christian Church, Oxford University Press, New York 20003, 435. Vgl. NGB art. 9. Valentinus († Ca. 165) beschreef de wording van de wereld in een verhaal over de voortplanting van de vele godenparen met zinnebeeldige namen. De zoveelste-rangs God van het OT, de Demiurg, maakte naar zijn beeld en gelijkenis mensen uit ziel en stof. In sommige zielen zaaide de god Begeerte ook geest. De mensen leefden ver van de Oervader. Maar Christus kwam uit die volheid, om deze geesteskernen te verlossen. O.J. de Jong, o.c., 28-29. 187 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 11-12 [VG2, 140]. 188 Verder berigt, 20 [VG2, 22]. 189 Vgl. Ibid., 40-41 [VG2, 32]. 190 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 46-47 [VG2, 157].

De Cock en het kerklied Pagina 39 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

3.3. Historische continuïteit

In de inleiding op de Evangelische Gezangen wordt gesteld dat “de oude en latere kerkgeschiedenis, zoowel als de ondervinding van den tegenwoordigen tijd, leeren, dat zulke liederen daartoe altijd van groote nuttigheid zijn geweest”, “om de zuiverheid der leer midden in den stroom van velerlei gevaarlijke nieuwigheden, in onze gemeenten te bewaren”. De Cock noemde dit een openbare leugen dat “zoo onder het Oude als onder het N.V., dat zulke liederen van groote nuttigheid zouden geweest zijn om de zuiverheid der leer te bewaren: integendeel, het was altoos de dood in den pot, het beginsel der ellenden, gelijk te zien is uit Arius[,] Samosatenus en de Valentinianen, uit Roomschen en Remonstranten; en Gods woord en de ondervinding leeren niet anders; want de laatste doet ons zien dat de leer nog niet verbeterd, maar grootelijks verergerd is”.191 Hier wordt vaak tegen ingebracht dat Luther een grote reformator was, een man van God. Deze Luther heeft zelf liederen in de kerk ingevoerd. De Cock wierp tegen: “Ik erken dit beide, wijzen dezer wereld! maar heb u dit ook te zeggen, dat Godvreezende menschen dwalen kunnen, gelijk Luther zeker in meer dan één opzigt gedwaald heeft, in alles nog niet van het Roomsche grondsap gezuiverd zijnde”.192

De waldensen193 leerden volgens De Cock “dat zoovele inwijdingen der Kerken, gedenkdagen der dooden, zegeningen der Creaturen, Bedevaarten, vastdagen, Feesten, Gezangen en andere Ceremoniën, waren duivelse inventiën”.194 De Cock concludeerde dat “overal waar de Reformatie het zuiverst is door gebroken, de gezangen volkomen zijn afgeschaft, schoon zij ook elders, gelijk bij ons, naderhand weer zijn ingekropen, in navolging dier Roomsche Hoerekinderen, die als de Sireenen kunnen zingen, en onze nieuwlichters daarin nog verre overtreffen. Zoo toch wierden, noch bij ons, noch in Frankrijk, noch in Geneve, gezangen geduld of gevonden, zeker ook niet in Schotland; maar in Engeland, daar nog een Bisschoppelijk bestuur bleef en nog gedeeltelijk Roomsche ceremoniën, zullen misschien ook wel gezangen zijn gemaakt”.195

Het invoeren van de gezangen ging rechtstreeks in tegen “de bepalingen van onze Gereformeerde Kerk, als waarbij zulke dingen verboden zijn, ook wanneer die Gezangen op grond van Gods woord verdedigd konden worden”.196 Het standpunt van De Cock is duidelijk. Eerdere synoden hadden het zingen van de gezangen verboden.

191 Ibid., 17-18 [VG2, 143]. 192 Ibid., 9 [VG2, 139]. 193 Een groep franse christenen – genoemd naar de lyonese koopman Petrus Valdes – die reeds in de 12e eeuw door Rome ge-excommuniceerd waren. Deze beweging is later grotendeels in de reformatorische beweging opgegaan. Vgl. O.J. de Jong, o.c., 114-115. 194 H. de Cock, Vervolg van het Vriendelijk antwoord, aan den kleine vriendenkring, Mulder, Veendam 1834, 22-23 [VG1, 309]. 195 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 9-10 [VG2, 139]. 196 H. de Cock, Voorloopig berigt aan mijne Gereformeerde geloofsgenoten, nopens mijne verantwoording en de ondredelijk handelwijze van het Provinciaal Kerk-bestuur en mijnen opzigt, waaruit het tegenwoordig willekeurig en Tijranniek gezag onzer Kerkelijken, in tegenstelling van de regten der Gereformeerde Kerk, ons gewaarborgd bij

De Cock en het kerklied Pagina 40 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

“Zoo heeft de bv., het Natiönale Sijnode, ghouden te Dordrecht, Ao. 1578, art. 76 gezegd: „De Psalmen Davids van Petro Datheno overgezet, zullen in Christelijke zamenkomsten der Nederduitsche Kerken, gelijk men tot nog toe gedaan heeft gezongen worden, achterlatende de Gezangen die in de H. Schrift niet gevonden worden‟. Het Nationaal [sic] Sijnode te Middelburg, gehouden 1581, art. 51: „De Psalmen Davids alleen zullen in de kerk gezongen worden, latende die Gezangen die men in de H. Schriftuur niet vindt‟. Het Natiönaal Sijnode, gehouden te ‟s Gravenhage, Ao. 1586, art. 62: „De psalmen Davids zullen in de kerken gezongen worden, latende de Gezangen die men niet en vindt in de Heilige Schriftuur‟. Het Natiönaal Sijnode, gehouden te Dordrecht, Ao. 1619 en 1619, Sessie 162. „In de Kerk zullen alleen gezongen worden de 150 Psalmen Davids; de tien Geboden; ‟t Gebed des Heeren; de artikelen des Geloofs, de Lofzangen Mariae, Zachariae, Simeonis; ‟t Gezang, o God! die onze vader bist, enz. wordt inde vrijheid der Kerken gelaten, dat ze ‟t zelve gebruiken of niet, zoo als zij goed vinden. De rest van de Gezangen zal men uit de Kerken weeren, en zoo er misschien eenigen alrede in de Kerken zijn ingevoerd, zullen die op de gevoeglijkste wijze nagelaten worden‟”.197 Deze besluiten zijn “zelfs nimmer door de besluiten van eene algemeen Sijnode ontbonden of vervangen, zelfs niet door die van 1816, die dit stuk in ‟t geheel zijn voorbijgegaan”.198 Feitelijk is de vraag of de Evangelische Gezangen verantwoord zijn niet zo relevant. Er mogen geen gezangen gezongen en daarmee uit. “Gezangen zijn nooit in de kerk ingevoerd, dan bij verbastering en verachtering van den kerkstaat, of bij eene meer onvolkomene Reformatie”.199

3.4. Een beroep op de Schriften

De Cock besteedde uitgebreid aandacht aan het spreken van de Bijbel in deze kwestie. In deze paragraaf zal steeds de Statenvertaling gebruikt worden. Dit is de vertaling die in die tijd gebruikt werd. Dit hoofdstuk wordt opgedeeld in de bespreking van bijbelgedeelten die aangevoerd werden om geen gezangen te zingen en de bespreking van bijbelgedeelten die aangevoerd werden om wel gezangen te zingen.

3.4.1. Doe het getier uwer liederen van Mij weg

Het dichten en zingen van liederen die niet rechtstreeks op Gods woord teruggaan zijn een uiting van eigenwillige godsdienst. De Cock wees er op dat dit verboden is in Matth. 15:9, “Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn”. Het kan “God niet behagen, die alleen naar zijn woord wil gediend worden in Geest en in waarheid, gelijk hij Deutr. 12:8 en 32. zoo scherpelijk aandringt: Gij en zult niet doen, den Heere uwen God, een ieder wat

art. 7 van onze door het goed en bloed onzer Voorvaderen gekochte Geloofsbelijdenis, blijken kan, Bolt, Groningen 1834, 16 [VG1, 526]. 197 Ibid., 17 [VG1, 526]. 198 Ibid., 18 [VG1, 526]. 199 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 5 [VG2, 137].

De Cock en het kerklied Pagina 41 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

in zijne oogen regt is, maar t‟ geen de Heere uwe God geboden heeft, dat doet, Gij en zult daar niet toedoen en zij zult daar niet afdoen”.200 Bij verval van de kerk wordt aan Gods woord toegedaan door “in plaats van tot Gods eere te zingen de door zijnen Geest ingegevene Psalmen, zelve tegen zijn‟ wil liederen te vervaardigen, die dezulken beter behaagden, die ketelachtig van gehoor waren en de waarheid niet konden verdragen, gelijk die, waarvoor de Heilige Apostel Paulus Timotheus waarschuwt, 2 Tim. 4:3”.201 Daarom is het zaak nieuwe gezangen op hun schriftuurlijkheid te beoordelen, want er staat geschreven: “Beproeft de geesten of ze uit God zijn”, 1 Joh. 4:1. “Indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis”, 2 Joh. 10.202

De voorgaande teksten zijn aangehaald om de gezangen te veroordelen voor zover zij afwijken van de Bijbel en dus uiting van eigenmachtige godsdienst zijn. Er zijn ook een aantal schriftplaatsen aan te wijzen waar, volgens De Cock, uitdrukkelijk tegen de liederen gesproken wordt. In de vorige paragraaf ontdekten we dat gezangen ingevoerd worden in tijden van verval. “Daarom liet God zoo ernstig ook door zijne Profeten in verbasterde tijden daartegen waarschuwen, gelijk b.v. Amos. 5:23”.203 “Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet horen”. Anders zal de Here komen met Zijn oordeel en “al uw liederen in weeklage veranderen”, Amos 8:10. “En Jez.23:16, ten aanzien van Tijrus: Neemt de harpe, gaat in de stad rondom gij vergetene hoere, speelt wel, zingt vele liedekens opdat uwer gedacht worde. En zullen wij nu, kinderen Gods! het hoerachtige Tijrus navolgen, of Gods uitdrukkelijk gebod verlatende, die plagen over ons halen of vermenigvuldigen, die Amos 8:10 staan opgetekend, of die Mozes uit Gods mond bedreigd heeft, op het toe of afdoen van zijne geboden, Deutr. 12:8, 32”.204

3.4.2. Zingt den HEERE een nieuw lied

Steeds waren er die zich beriepen op Efeziërs 5:19, “Sprekende onder elkaar met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart” en Kolossenzen 3:16, “… leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart”. Het antwoord van De Cock op deze stellingname luidde: “Maar dezulken wil ik gevergd hebben, dat zij mij duidelijk en grondig aanwijzen, niet bij gissen of raden, maar grondig en bondig, dat de Apostel hier spreekt van lofzangen en liedekens buiten Gods woord: zoo niet, dan houd ik het maar voor een bewijs, waarmede men wel kinderen, maar geene mannen vergenoegen kan, welke eersten men misschien ook daarmede genoeg zou doen, dat er in Openbaring staat, dat in den Hemel een nieuw lied zal gezongen worden: en met zulke bewijzen

200 Ibid. 201 Ibid. 202 Verder berigt, 40 [VG2, 31], alwaar artikel 7 NGB aangehaald wordt. 203 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 5 [VG2, 137]. 204 Ibid., 6 [VG2, 137].

De Cock en het kerklied Pagina 42 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

ad hominem, (om de menschen blind te hokken of zelve verblind zijnde) mij niet vergenoegende, houd ik het met onze geleerde, Godvreezende en waarlijk wijze kantteekenaren daarvoor”:205 “Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot één einde, namelijk om den geest te vermaken, en worden van sommige alzo onderscheiden, de psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dankzeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons, en geestelijke liedekens zulke dichten in welke allerlei geestelijke leringen worden begrepen. Zie ook Col. 3:16, en schijnen deze verscheidene namen uit de verscheidene opschriften der psalmen Davids genomen te zijn”.206 De termen psalmen, gezangen en geestelijke liederen, duiden volgens de kanttekenaren dus op verschillende soorten Psalmen. De Cock volgde hen in dit spoor, zodat deze schriftplaatsen geen bewijsplaatsen voor het vrije lied zijn. Evenmin mag het vrije lied verdedigd worden vanuit het gegeven dat in de hemel een „nieuw lied‟ gezongen wordt (Openbaring 5:9), zoals blijkt uit bovenstaande citaat.

3.5. Overige argumenten

Nog enkele argumenten komen we tegen, die nog niet genoemd zijn. Ten eerste zijn er liederen die afkomstig zijn van dichters die niet de zuivere gereformeerde leer zijn toegedaan. Ten andere zijn liederen uit onverdachte hoek zodanig verminkt dat ook daar weer moeiten ontstaan.

3.5.1. Het geloof van de dichter

Eén van de dichters was Rhijnvis Feith (1753-1823). Geboren in Zwolle. Hij promoveerde op 17-jarige leeftijd in de rechten. Een zeer belezen man die in 1780 burgemeester van Zwolle werd. Wegens zijn zwakke gezondheid nam hij aan de arbeid van de Gezangencommissie vooral schriftelijk deel. Vijfendertig gezangen staan op zijn naam.207 Van hem is bekend dat hij de predestinatieleer verwierp. Daarbij verklaarde hij in een boekje Proeve van eenige gezangen voor den openbare Godsdienst na rijp onderzoek van oordeel te zijn dat de Psalmen “door eene ontijdige verwarring, voor mindoordenkenden, der Christelijke zedeleer werkelijk nadeel aanbrengen, en over het algemeen (met uitzondering van eenige meer zedelijke Psalmen), wil men niet louter aan klanken blijven hangen, in de kerk van het Nieuwe Testament, voor het gros van deszelfs leden niet voegen”.208 Om deze reden hebben velen een wantrouwen tegen het gezangboek, meende De Cock.209 Het verbaasde hem dan ook dat R.W. Duin wil dat Feith volstrekt wordt “opgenomen onder het getal der heiligen, schoon hij, bladz. 31, met hem verlegen is, en bij Gez. 56:6, 7, 8 moet

205 Ibid., 8-9 [VG2, 138-139]. 206 Kanttekeningen bij Efeziërs 5:19. 207 P.G. Kunst, o.c., 53. 208 VG2, 66 noot 40. 209 Verder berigt, 12 [VG2, 18].

De Cock en het kerklied Pagina 43 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

erkennen, „dat eenige uitdrukkingen hier schijnen te neigen naar die der algemeene genade en naar een geredeneerd geloof, waardoor men zich zelven helpen kan‟; schoon hij er al zeer spoedig wederom eene vleeschkleurige pleister op dekt. En, bladz. 51, schijnt hij toe te geven dat Rhijnvis Feith der Gereformeerde leer niet gunstig is, maar daarom toch nog geen vijand van ware Godzaligheid, schoon ik met zeker‟ dichter onzer dagen zeg: „Moet Godsvrucht waarheid derven, / Dan moet ook Godsvrucht sterven‟”.210 Voor hem was dus de geestelijke ligging van de dichters een reden voorzichtig te zijn met de gezangen.

3.5.2. Dierbare liederen verminkt

De Cock vroeg zich af hoe het komt dat er liederen van Jodocus van Lodenstein (1620-1677) in de bundel opgenomen zijn. “Wat Lodenstein, Sluiter of andere Godzalige mannen aangaat van vorige dagen, wier liederen men eenige weinigen in onzen bundel heeft opgenomen, ik geloof dat men dat alleen gedaan heeft om die mannen als een brug te doen dienen, om die anderen zoo veel te gemakkelijker daarover, bij het volk ingang te doen vinden”.211 Ook merkte hij op dat de liederen wel van J. van Lodenstein heten te zijn, maar dat zij “met uitlatingen, veranderingen, vervalscht, verdraait, verminkt, onkenbaar voor derzelve vervaardigers” opgenomen zijn.212 De vier liederen van Van Lodenstein die in de gezangen bundel staan zijn: 21, 43, 62 en 68.213 Gezang 43 heb ik teruggevonden als lied 56 in Van Lodensteins Uyt-spanningen214 en gezang 62 als lied 55. Bij de twee overige liederen zal de beginregel te zeer gewijzigd zijn, zodat het binnen het beperkte kader van deze studie niet mogelijk deze ook te lokaliseren. Ter illustratie geef ik hier de eerste strofe van het lied Jezus voorbeeld weer. De wijze is voor de beide liederen verschillend. Van Lodenstein geeft als wijze Amo te benigne Jesu en de Evangelische Gezangen Wachet auf, ruft uns die stimme.

210 De Dagon onzer dagen, 8 [VG2, 414]. De Cock citeert hier: J. Kool, Koopt de waarheid, Ik overdacht de dagen van ouds; de jaren der eeuwen, Psalm LXXVII : 6, z.p., z.j., 4. VG2, 426 noot 37. G. Keizer, o.c., 405 noot 1. Op de persoon van ds. R.W. Duin moeten we in het volgende hoofdstuk meer uitgebreid terugkomen. 211 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 13 [VG2, 141]. 212 Verder berigt, 13 [VG2, 18]. 213 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 59 [VG2, 163]. 214 J. van Lodenstein, Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen en andere gedigten, De Banier, Utrecht 2005.

De Cock en het kerklied Pagina 44 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Uyt-spanningen 55 Evangelische Gezangen 62

Heyl‟ge Jesu! Hemelsch voorbeeld! Heilge Jezus! mij ten leven Der Englen Heylicheyd Ter heiligmaking mij gegeven Wedt als duysternis veroordeelt Hoe heerlijk zijt G‟ in heiligheid! By uwe Suyverheyd Hemelsch voorbeeld! al de luister Jesus is mijn onbesmet Van englen heiligheid wordt duister Hooft en Hert: mijn Geest en Wet. Bij ‟t licht van uwe heiligheid: Heyligt my O Gij! zoo onbesmet Heyligt my: Gij zijt mijn Hoofd en wet; Ick moet Jesu, sijn als Gy. Heilge Jezus Heyligt my O, heilig mij! Heyligt my: Dat ik als Gij Ick moet Jesu, sijn als Gy. In hart en wandel heilig zij.

3.6. Samenvattend

Bij wijze van samenvatting wordt hier het laatste bijvoegsel bij De zoogenaamde Evangelische Gezangen weergegeven:215

IV. Wanneer men het wel beschouwt, is in en omtrent de gezangen alles bedorven en wederregtelijk in den grond.

1.) De invoering, tegen het regt en de bepaling onzer Kerk, ziet de Sijn. van Dord. 1574, art. 23; ook die van Dordrecht 1586, art. 62; van Middelburg 1581, art. 51; van den Haag 1586, art. 62; en de doorluchtige en wereldberoemde Sijnode van Dordrecht a 1618 en 1619, art. 69. 2.) De wijze van invoering, tegen datzelfde regt, art. 69 en 55 tegen de klagte van velen en daarenboven met geweld. 3.) De leer verdorven, verbasterd en verminkt, veranderd tegen de belofte. 4.) De opstellers, eene menigte onbekend als waarlijk vroom, trouweloos en meer bekend met de wijsheid dezer wereld, dan met de verborgenheden van het Koningrijk der hemelen. 5.) De zangwijzen: meer het tooneel dan de kerk voegende. Kinderen Gods! laat ons navolgen hetgene van een der oude Christenen gezongen wordt. Hij zingt altoos den Heere prijs, Zijn tong en mond kweelt steeds met lust; Zijn Psalmboek heeft schier nooit eens rust; Hij looft God op een blijde wijz’.

215 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 64 [VG2, 166].

De Cock en het kerklied Pagina 45 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

4 Bespreking van dit standpunt

Nu de argumenten die De Cock aanvoert in zijn strijd tegen de Evangelische Gezangen beschreven zijn is het mogelijk deze argumenten te bespreken. In dit hoofdstuk zal dit in dezelfde volgorde als in het vorige hoofdstuk gebeuren. Steeds zal dit uitlopen op een waardering van de betreffende argumenten. Het is goed om hier op te merken dat verschillende argumenten hier afzonderlijk behandeld worden. Dit is gedaan om enige structuur aan te brengen. In de praktijk blijkt echter dat er sterke dwarsverbanden bestaan. Deze indeling is daarom niet meer dan een werkhypothese.

4.1. Het gereformeerd gehalte van de gezangen

Niet iedereen was van gelukkig met het boekje van Klok. Ook “anderen, die de Gezangen veroordeelden, meenden, dat een werk in taal en stijl zoover beneden de eischen van den tijd door geen leeraar met eene voorrede voorzien had moeten worden”.216 De Cock zelf geeft ook toe dat het niet zo is dat “volstrekt geen beter werkje geschreven konde worden”.217 Nadat ik in deze periode wat meer strijdschriften uit deze tijd gelezen heb, moet ik zeggen dat ik dat nog wel mee vind vallen. Wel mag de vraag gesteld worden of hij in zijn argumentatie niet te ver gaat. In gezang 7 wordt „Gods overaltegenwoordigheid‟ bezongen. Klok meent dat dit lied alleen door gereformeerden gezongen kan worden wanneer uitdrukkelijk gezongen wordt dat God overal tegenwoordig is, ook met zijn Wezen. De Socianen en Remonstranten denken, volgens Klok, dat God met zijn wezen in de hemel en met zijn kracht overal bij zijn schepselen is. 218 De gereformeerden leren dat God een enig en eenvoudig geestelijk wezen is: eeuwig, ondoorgrondelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, etc.219, Die de aanwezigheid van zijn Wezen kenbaar maakt.220 Wordt de dichter niet overvraagd wanneer altijd uitgesloten moet worden dat een lied verkeerd opgevat kan worden? Ook de statenberijming van Psalm 139 komt niet verder dan: “daar vertoont G‟ Uw glans”. Dat kan toch evenzeer de glans van Zijn Wezen, als de glans van Zijn Macht zijn. Schröter221 zegt dan ook: “Indien dit dan nog de ergste afval of ketterij ware, ach waarde Broeder! dan zouden wij zoo veel reden tot droefheid niet hebben”!222 De gezangen “zijn er nu

216 Hel. de Cock, o.c., 137. 217 Verder berigt, 15 [VG2, 19]. 218 J. Klok, o.c., 9, 10 [VG1, 190]. “God is overal aanwezig („Op bergen en in dalen, En overal is God!‟ – Gez. 7), maar juist daardoor is Hij ook zo ver weg, zo ver boven et dagelijks leven verheven”. J. Smelik, l.c., 258. 219 Art. 1 NGB. 220 J. Calvijn, Inst. I.XIV.5. 221 G. Keizer, o.c., 168 noot 20.

De Cock en het kerklied Pagina 46 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

eens in en kunnen nog zullen er door geen geschrijf uitkomen”.223 Het antwoord van De Cock is scherp: “Hadden Luther en Calvijn, Bucerus, Knox, Petrus Martijr, Guido de Bres, Peregrin de la Grange, en andere vrome Godsmannen er ook zo over gedacht, zij zouden nooit hunne handen aan het werk geslagen hebben, om den groten toren van Babel aftebreken”.224 Hiertegenover is het goed te vermelden hoe ds. Molenaar tegenover de gezangen stond: “Indien het noodig ware, wij zouden eene volkomene geloofsbelijdenis uit de Gezangen kunnen afleiden in den geest onzer Gereformeerde Kerk; zelfs meer dan de Psalmen ons geven kunnen, dewijl deze laatstgenoemde in den tijd der voorspelling en der schaduwachtige godsdienst geschreven zijn”.225 Daarom acht hij het al dan niet zingen van de Evangelische Gezangen een bijzaak.226

Toch heeft Klok wel degelijk een punt. H. Sickens227 schrijft: “Klok van Delfzijl ben ik over verwonderd van zijn scherp doorzigt dat de Heere hem heeft geschonken”.228 Klok stond hierin bepaald niet alleen. Een burger uit Utrecht229 is blij met het boekje “aangezien ik en de meesten van onze vrienden alhier, dezelve niet alleen niet zingen, maar ook dezelve beschouwen als Afgodisch en dus Godonteerend, geheel strijdig met Gods Woord en de Gereformeerde geloofsbelijdenis, zoo wat betreft derzelver inhoud, als dat de Psalmen, welke toch eigentlijk Gods Woord en met regt een gouden kleinood genoemd mogen worden, daardoor verdrongen worden, ja! zelfs komt het mij voor, dat de invoering en het gebruik hiervan in de zoogenaamde Gereformeerde Kerk, alleen reden genoeg is van de verschrikkelijke oordeelen Gods over Neêrlandsch Kerk en het wijken van Zijnen Geest uit dezelve, en dezelve de grond gelegd hebben van de Remonstrantsche en Sociniaanse dwaalleer, die thans daarin de overhand gekregen heeft”.230 Klok heeft gezien waar de schoen wringt in de controverse met de remonstranten.231 In onze tijd kunnen we nog heel wat van hem leren. Hij laat ons zien dat wij, als wij maar menen de zaken wat genuanceerd te zeggen, uiteindelijk het gereformeerde spoor al verlaten hebben. Dit zal Hendrik de Cock aangesproken hebben. Enkele maanden voordat hij het boekje van Klok uitgaf, had hij een uitgave van de Dordtse Leerregels verzorgd. Het boekje van Klok toont de noodzaak aan van een goede kennis van dit belijdenisgeschrift. Hiermee hebben we een belangrijk punt gevonden. De gezangen worden verondersteld strijdig te zijn met het gereformeerd belijden. Dan moet ook duidelijk zijn wat dan met de term „gereformeerd‟ bedoeld wordt. Niet alleen gereformeerden, maar ook remonstranten durfden

222 H. de Cock, Een paar brieven, uitgegeven te opheldering der waarheid en ter wederspreking van den laster dezer dagen, Bolt, Groningen 1834, 5 [VG1, 250]. 223 Ibid. 224 Ibid., 13 [VG1, 254]. 225 J.H. Gunning, o.c., I.214. 226 K. Exalto, „Dirk Molenaar‟, in: K. Exalto e.a., o.c., 93. 227 VG1, 384. 228 H. de Cock, Overeenstemming der geloovigen van Nederland, uitgedrukt in brieven, Mulder, Veendam 1834, 33 [VG1, 405]. 229 Men verschilt van mening over de vraag wie deze briefschrijver was. H.G. Klijn denkt aan P.N. Holtrop, maar D. Deddens meent dat eerder gedacht moet worden aan J.G.H. Hoffmann Mzn. VG1, 385. 230 Ibid., 37 [VG1, 407]. 231 A.J. Rasker, o.c., 76.

De Cock en het kerklied Pagina 47 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

openlijk te zeggen “dat schier de geheele Gereformeerde kerk Remonstrantsch geworden is”.232 “Om dan vele onkundigen de oogen te openen”, schrijft De Cock in zijn inleiding op de DL, “vele zorgeloozen opmerkzaam te maken, vele Godvreezenden te sterken en te vertroosten, in deze voor den waarachtigen dienst van God zoo donkere dagen in ons Vaderland, heb ik gemeend dat het hoogstnuttig en heilzaam kon zijn, om de besluiten van de, onder de doorluchtigste Gereformeerden beroemste en algemeenste Synode, door den druk gemeen te maken en verkrijgbaar te stellen”.233 Gereformeerd is dus voor De Cock primair contra- remonstrants. In zijn boek, waarin hij het bestaansrecht van de gezangen verdedigde, nam J.H. Gunning het in 1910 alsnog voor De Cock op door te verklaren: “De Cock was een ijveraar, maar eerlijk en ter goeder trouw, voor de oude Gereformeerde leer, die hij na veel strijd en ondanks zijn liberale opvoeding als de waarheid had omhelsd”.234

Volgens Kunst is dit toch het meest gewichtige bezwaar. Men heeft zich verzet tegen de gezangendwang, omdat zij daarin protest aantekenden tegen de inhoud van veel gezangen.235 Dat betekent echter niet dat de vaders van de Afscheiding het onderscheid niet maakten tussen het kerkelijk euvel van de gezangendwang en de kerkelijke ontwikkeling na 1816, waardoor de binding aan de belijdenis werd losgelaten en de leervrijheid legaal verdedigd.236 In de Acte van Afscheiding of Wederkeering wordt dan ook niet verwezen naar de gezangenkwestie.237 Hoewel de afgescheidenen zich ontwikkelden naar een traditie van helemaal geen gezangen, zijn de gezangen nooit helemaal weggeweest. Wel worden liederen soms gewijzigd. Zo schrijft Wijcher238 Mugge: “En daarna zong mijn ziel alleen gelovig op: Juicht, mijn ziel! uw God is Koning”.239 Men raakte snel vertrouwd met de gezangen. Zo nu en dan stuitte men echter wel op zinsneden waar men vragen bij had. “Terwijl mijne ziel zich nu verblijdde, haakte zij naar Gezang en mij kwam voor (nadat ik eenige versjes had mogen zingen uit de psalmen) Gezang 13 (…). Laat ons hier een weinig stil staan zeide mijn binnenste, want hier heeft de duivel ook eene klauw achter: God sprak, dat is zoo, op den berg Sinai, God sprak deze woorden, enz. Maar dit wordt thans zoo verre gedreven, als of God nu niet meer spreekt. En wie merkt doch niet, die niet willens en wetens blind is, dat de Heere nog dagelijks

232 H. de Cock, Besluiten van de nationale Dordsche Synode; gehouden in den jare 1618 en 1619, te Dordrecht, Mulder, Veendam, V [VG1, 7]. 233 Ibid., IV [VG1, 7]. 234 J.H. Gunning, o.c., II.59. 235 P.G. Kunst, o.c., 73. 236 Ibid., 74. 237 H. de Cock, Acte van Afscheiding of Wederkeering en Toespraak en uitnoodiging aan de Geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland, Bolt, Groningen 3-6 [VG1, 607-608]. 238 VG1, 353. 239 W. Mugge, De leiding des Heeren gehouden met W. Mugge, Stuurman te Nieuwe Pekel A. Tweede deel, Mulder, Veendam 1834, 30 [VG1, 557]. EG 22:1, Mugge veranderde het eerste woord “Rust mijn ziel” in “Juicht, mijn ziel”. Dit gezang is van P.L. van de Kasteele (1748-1810). Met een beroep op Spreuken 20:13 zegt Mugge: “De Heere zegt: Geeft uwe ziele geen rust want het is hier het land der ruste niet. Daarom rust niet opdat uwe ziel niet in het verderf kome, tracht uwe ogen op den Heere te houden, zoekt u in Hem te verlustigen; want Hij is dat eenige brood, dat uit den hemel daalt, dat uwe ziel alleen verzadigen kan, en niets anders”. Ibid., 88 [VG1, 583].

De Cock en het kerklied Pagina 48 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

spreekt? Over het algemeen spreekt Hij door oorlogen door ziekten, door stormwinden hooge watervloeden, verbrandingen en meer onheilen, en in het bijzonder spreekt de Heere door zijn‟ Geest tot zijne kinderen”.240 De gezangen werden gezongen, zij het buiten de eredienst. Toch was er kritiek op de inhoud van de gezangen. Soms komt die kritiek wat gezocht over, maar ook is veel kritiek terecht. In ieder geval houdt het ons – ook in onze dagen, nu de roep om meer en vlottere liederen sterker wordt – scherp, om niet kritiekloos liederen te laten zingen, die bij nadere bestudering strijdig blijken te zijn met de belijdenis.

Geconstateerd is dat met name Klok de lat op dit punt wel erg hoog legt. Toch is gebleken dat het noodzakelijk is en blijft nieuwe liederen te spiegelen aan de belijdenis.

4.2. Verband tussen gezangen en geloofsafval

We hebben gezien dat Klok en De Cock een verband zagen tussen het zingen van gezangen en geloofsafval. Uit de geschiedenis konden zij dit ook bewijzen. Het is goed de vraag te stellen of deze relatie inderdaad zo direct ligt. De gedachte is dat kerkgangers besmet worden met ketterijen, omdat er inhoudelijke kritiek op de tekst van de gezangen te leveren is. Maar het zingen van dit lied is toch niet het enige dat in de eredienst plaatsheeft? Het lied krijgt een plaats naast andere liederen en alle andere onderdelen in de liturgie. Dan is het goed denkbaar dat in een lied waarin niet alles gezegd wordt, dat gezegd moet worden, toch een stichtende bijdrage levert, omdat die notie op een ander moment in de liturgie wel benadrukt wordt. De vraag moet niet alleen gesteld worden of dit lied in zichzelf zuiver in de leer is, maar veeleer hoe dit lied in de liturgie functioneert. Heeft het geheel van de liturgie, ook met dit lied, een christelijke, dus gereformeerde inhoud? Klok en De Cock hebben daarin een punt, dat de bundel als geheel niet deugt. Dan wordt het moeilijker om gezangen te laten zingen die tot stichting dienen. “We versterken elkaars geloof door bijbelse waarheden te belijden met een lied”.241 Maar wat als de gezongen liederen niet zuiver overeenstemmen met die bijbelse waarheden? Daarbij voegt De Cock: “Een weinig zuurdeesem maakt het gehele deeg zuur”.242 Het is dus wel zaak dat gezangen inhoudelijk aan de Bijbel getoetst worden.

In paragraaf 3.2 bleek dat De Cock zag dat, in de lutherse traditie, de Psalmen door de gezangen verdrongen werden.243 Het lijkt mij dat in deze waardering niet alleen „vernieuwers en vrijzinnigen‟244 worden aangesproken. De DKO stelt dat de 150 Psalmen gezongen dienen te worden. Het lijkt mij dat dit niet alleen betekent dat niet méér gezongen mag worden, maar ook dat het niet toegestaan is Psalmen geheel of gedeeltelijk weg te laten. Helaas heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden hoe dit bij De Cock functioneerde. Het is een goed streven als een predikant binnen een bepaald tijdsbestek alle strofen uit de psalmberijming

240 Ibid., 41-42 [VG1, 562]. 241 J. Bronsveld, o.c., 23. 242 Voorloopig berigt, 22 [VG1, 528]. Vgl. 1 Korinthiërs 5:6 en Galaten 5:9. 243 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 11-12 [VG2, 140]. 244 J. Smelik, l.c., 256.

De Cock en het kerklied Pagina 49 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

wil laten zingen.245 In Genève ging men nog verder. Bij de ingang van de kerken en vervolgens ook in de psalmboeken werd het gebruik van de Psalmen volgens een rooster bekendgemaakt. Hierbij ligt een relatie tot het kerkelijk jaar niet voor de hand, omdat Calvijn gewoon was lectio continua te preken. Uit het desbetreffende overzicht in de eerste complete editie van 1562 blijkt dat alle 150 Psalmen in een halfjaar gezongen werden, verdeeld over drie kerkdiensten per week: twee op zondag en één op woensdag.246 Het zal nooit de bedoeling zijn geweest dat de gezangen de Psalmen zouden verdringen. We hebben gezien dat dit in de lutherse traditie wel de praktijk was. Over de ontwikkeling in de doopsgezinde traditie schrijft Endedijk: “De bloei van gezangen in de negentiende eeuw gaat ten koste van de positie van de psalmen. Aanvankelijk gebruikt men naast een gezangenbundel ook een psalmberijming – die van „Laus Deo‟ of de Statenberijming van 1773 – maar reeds spoedig verdwijnen de psalmen nagenoeg geheel uit het doopsgezinde liedrepertoire”.247 Een risico dat ook door Brummelkamp herkend werd.248

In De Dagon onzer dagen richtte De Cock zich tegen het boekje De Evangelische Gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik, in de punten van bezwaar, getoetst aan het onbedriegelijk woord van God, als aan den eenigen regel van geloof en geloofsgehoorzaamheid geschreven door R.W. Duin (1797-1843).249 De Cock schrijft tegen Duin: “Op de zwarigheid voorts, dat wij aan de 150 Psalmen genoeg hebben, zegt hij dwaselijk: maar wie zal het Nieuwe Testament verwerpen, omdat de dichter van den XIXden Psalm reeds zong: „De wet des Heeren is volmaakt‟? Wij moeten niet wijzer zijn dan God. Maar, lieve man! hoe komt gij er dan toe, om daarvoor zoo te ijveren? De dichter van Ps. XIX sprak waarheid, maar gij leugen. Het Woord en de Wet des Heeren had toen zijn beslag tot zoo verre, maar heeft het dan nu zijn beslag niet? Moet gij er met uwe valsche hoerenliederen nog wat bij maken”?250 Was er nu bij De Cock uitsluitend ruimte voor het zingen van de 150 Psalmen, of stond hij open voor een ruimere liedkeuze? De Schrift kent meer liederen dan alleen de Psalmen. Voor kerkelijk gebruik waren in die dagen alleen de door de Dordtse synode toegestane liederen beschikbaar. Daarom kon De Cock zeggen dat we aan de Psalmen genoeg hebben. Toch zou het volgens Brummelkamp onschriftuurlijk en antigereformeerd zijn om hier onderscheid te maken tussen privé en publiek, huis en kerk.251 De eerste synode van de afgescheidenen, die vanaf 2 maart 1836 vergaderde besloot in artikel 67: “In de bijeenkomsten der gemeente zal men gebruik blijven maken van de gewone berijming der 150 Psalmen Davids en der liederen, die men in de Bijbel vindt, nalatende en werende uit de openbare vergaderingen der gemeente de menschelijke gezangen, welke niet in den Bijbel gevonden worden, opdat het werk van menschen niet worde gelijk gesteld met het werk van

245 Het principe van de DKO zou heden ten dage beter uitkomen wanneer in de CG-KO het woordje „alsmede‟ vervangen zou worden door „daarnaast is er ruimte tot het zingen van‟. 246 J. Luth, l.c., 224. 247 P. Endedijk, „De doopsgezinde traditie‟, in: J. Luth e.a., o.c., 311. 248 M. te Velde, o.c., 319. 249 Vgl. VG2, 405. 250 De Dagon onzer dagen, 6-7 [VG2, 413]. 251 M. te Velde, o.c., 319. Dit standpunt over het onderscheid tussen „huis en kerk‟ vinden we ook bij Luther en Zwingli, maar evenals De Cock gaf Calvijn de voorkeur aan een meer beperkte liedkeuze voor de liturgie. Vgl. M. Jenny, o.c., 41.

De Cock en het kerklied Pagina 50 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

mannen, die gesproken hebben, gedreven door den H. Geest”.252 Dit is dus reeds uitgesproken voordat Duin in juli253 zijn boekje uitgaf. Opmerkelijk detail dat hierbij niet onvermeld mag blijven is dat Duin bekend stond als een bekwame en vrome predikant.254 Een aantal malen had hij De Cock bemoedigd door hem een brief te sturen. Van deze brieven zijn er door De Cock in brochure uitgegeven. 255 In 1839 maakte Duin de overstap naar de Afscheiding, nadat hij beroepen was als predikant voor de gehele provincie Friesland.256 Het zal duidelijk zijn dat niet alle afgescheidenen zich in het standpunt van De Cock konden vinden. Zo vinden wij bij Brummelkamp wel een hartgrondige haat tegen de Evangelische Gezangen, maar was daarin geen verzet tegen het zingen van gezangen in het algemeen.257 “Brummelkamp heeft met zijn schrijven over de gezangen-kwestie een positieve bijdrage aan een evenwichtige bespreking en beoordeling ervan geleverd. Aan de ene kant heeft hij het goed recht van het verzet tegen de bundel van 1806 in de concrete situatie van 1834 en volgende jaren steekhoudend verdedigd. Aan de andere kant heeft hij zich er niet toe laten verleiden het zingen van gezangen als zodanig te verwerpen”.258

Hieruit mag opgemaakt worden dat de relatie tussen „verbastering en verachtering‟ en het invoeren van gezangen niet één-op-één is. In theorie moet het mogelijk zijn dat een zuiver belijdende kerk gezangen zingt. Wanneer er echter sprake is van verbastering zal men niet meer in staat zijn nieuwe liederen adequaat te toetsen, zodat deze liederen voor een verder verval zorgen. Hier ontstaat dan een neerwaartse spiraal. Uit de tijd van de Reformatie kunnen we leren dat het niet laten zingen van gezangen dan een eenvoudig en doeltreffend middel is. Hoewel we weer van de remonstranten leren dat succes niet verzekerd is. Aanvankelijk zongen ook zij uitsluitend de Psalmen. Het is bekend dat “mannen als Oldenbarnevelt, Uytenbogaert en Arminius het in hun dagen met Datheen en Marnix eens waren, dat men in de kerken uitsluitend Psalmen moest zingen”.259

Onvoldoende is aangetoond dat het invoeren van gezangen noodzakelijk tot verval leidt, hoewel dit in de lutherse traditie aan de orde lijkt te zijn. Eerder lijkt het er op dat gezangen pas ingevoerd worden nadat het verval al is ingetreden, waarna de gezangen een bijdrage leveren aan de neerwaardse spiraal.

252 Handelingen en verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk (1836-1869), Den Hertog, Houten 1984, 54. 253 VG2, 405. 254 Zie voor een levensbeschrijving van Reamt Weards Duin in F.L. Bos; Kruisdragers, nieuwe verhalen uit afgescheiden kring, Kok, Kampen z.j., 48-72. 255 Zie: Overeenstemming, 46-55 [VG1, 411-415] en H. de Cock, Tweede verzameling van eenige brieven der geloovigen: ten blijke hunner Overeenstemming en ter openbaring van de dwalingen en het verderf onzer dagen, Mulder, Veendam 1835, 36-54 [VG2, 292-301]. 256 F.L. Bos, o.c., 56. 257 M. te Velde, Antony Brummelkamp, 1811-1888, De Vuurbaak, Barneveld 1988, 317. 258 Ibid., 319. 259 J.H. Gunning, o.c., I.145.

De Cock en het kerklied Pagina 51 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

4.3. Historische continuïteit

Gedurende de eerste eeuwen zijn dan de berichten over de kerkzang schaars. Eén buitenkerkelijk bericht moet hier genoemd worden. Dat is de brief die Plinius in het jaar 109 – hij is dan gouverneur van de provincie Bithynia-Pontus – aan keizer Trajanus schrijft.260 Hij schrijft dat de christenen gewoon waren “carmenque Christo quasi deo dicere secum invicem”.261 Dit „carmen dicere‟ duidt op een formuliergebed of op het zingen van een lied. Van der Leeuw meent dat wij bij deze wisselzang moeten denken aan “antiphonisch psalmodieerend gezang, zooals wij het reeds uit den joodschen eeredienst kennen”.262 Hierbij denkt hij dan met name aan de Oud Testamentische Psalmen. Gunning denkt hierbij echter aan nieuwe liederen ter verheerlijking van Christus in de taal van het vervulde Evangelie.263 Ook Brummelkamp meende dat de oude christelijke kerk vele en uitnemende gezangen had.264 Gunning meende zelfs dat de eerste die zich, vanwege nieuwlichterij, tegen de invoering van gezangen verzette de ketter Paulus van Samosata (omstreeks 260) was.265 Toch was er ook in de vierde eeuw al een „gezangenkwestie‟. “De groote Chrysostomus (344-307) wilde bij het gebruik van de Psalmen alléén blijven. Gregorius van Nazianze (329-390) echter voerde populaire melodieen in, ontleend aan de coupletten van den mimus (te vergelijken met onze revues), die hij van geestelijken text voorzag. Merkwaardig is, dat hij daarin de ketters navolgde, van wie het bekend is, dat zij in hun gezang een groote werfkracht bezaten”.266 Hier is ook meteen helder dat de historici de feiten verschillend interpreteren. Waren volgens Gunning rechtzinnige mannen “steeds van oordeel dat men nooit genoeg van de Heiland kon zingen”,267 volgens Van der Leeuw was er al vroeg “aan de invoering van „gezangen‟ een weinig orthodox luchtje”.268 In het historische hoofdstuk hadden we gezien dat de Reformatie de koorzang de deur gewezen had, omdat dit een als een vorm van werkheiligheid werd gezien. De invoering van de Evangelische Gezangen, zorgde voor het ontstaan van diverse (amateur-)zangverenigingen, die de gemeente de melodieën moesten aanleren. In 1886 werd de Bond van Christelijke Zangvereenigingen in Nederland geformeerd. De Bond streefde naar „bevordering van den zang in het algemeen en in ‟t bijzonder van het godsdienstig lied, als uiting van en middel tot verhooging van het Christelijke leven‟.269 Hierin kunnen we iets van de verachtering opmerken, waar De Cock het steeds over heeft. De frase “verhooging van het Christelijke leven” laat zien dat het inderdaad zo is dat er sprake is van werkheiligheid. “Ik prijs de Heer, ik aanbid Hem”.

In het vorige hoofdstuk, in de corresponderende paragraaf, werd duidelijk dat De Cock meende dat de gezangen nooit in de kerk zijn ingevoerd “dan bij verbastering en verachtering van den

260 Epist. 10.96. Vgl. Bremer, H., e.a., Curatius Scripsi, Brieven van Plinius in de literaire traditie en in hun historische context, Hermaion, Emmeloord 19962, 77. 261 Beurtelings een lied tot Christus [op] te zeggen als voor een god. 262 G. van der Leeuw, o.c., 34. 263 Vgl. J.H. Gunning, o.c., I.25. 264 M. te Velde, o.c., 319. 265 J.H. Gunning, o.c., I.24. 266 G. van der Leeuw, o.c., 34. 267 J.H. Gunning, o.c., I.24-25. 268 G. van der Leeuw, o.c., 34-35. Voor de goede orde Van der Leeuw zegt over de Evangelische Gezangen: “Wij zijn dankbaar voor de niet weinige bruikbare en de enkele zeer schoone gezangen, die het boek van 1807 onze Kerk heeft gebracht”. Ibid., 232. 269 J. Smelik, l.c., 253.

De Cock en het kerklied Pagina 52 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

kerkstaat, of bij eene meer onvolkomene Reformatie”.270 Ook wanneer we voor „gezangen‟ hier lezen „gezangen die niet in de Schrift gevonden worden‟ – zoals de Dordtse synode van 1578 het noemde – dan nog is het feitelijk onjuist. De eerste proefbundel die door Calvijn uitgegeven werd bevatte immers ook de Tien Geboden en het Credo.271 Van de twaalf gezangen die bij de statenberijming gevoegd zijn blijken slechts de eerste vijf berijmde schriftgedeelten te bevatten. De gezangen 6 t/m 8 worden door art. 69 DKO toegestaan, maar aan de bepaling dat de overige gezangen afgeschaft moeten worden “is nooit geheel uitvoering gegeven. Tot den huidigen dag worden in onze Kerken nog steeds de Morgen- en Avondzang gezongen”.272 Deze gezangen273 had Datheen grotendeels meevertaald vanuit het Geneefse Psalter.274 In ieder geval geldt dit van de „Tien Geboden‟, de „Lofzang van Simeon‟, het „Onze Vader‟ en de berijmingen van de geloofsbelijdenis.275 De „Bedezang voor de Predikatie‟ – ook wel: O Godt die onse Vader bist‟ – is afkomstig van Utenhove.276 Dit laatste lied, de berijmingen van het Credo, de vier gebeden en het „Eigen geschrift van David‟ zijn geen schriftberijmingen in eigenlijke zin. Toch zijn deze al in een vroeg stadium in de gereformeerde traditie ingevoerd. Er zijn geen aanwijzingen dat deze gezangen veel schade hebben berokkend.

Het is niet waar dat de reformatorische traditie zich steeds afwijzend opgesteld heeft ten opzichte van gezangen. Dat had De Cock niet goed gezien. Calvijn heeft zelf vrije liederen ingevoerd. Wel zien we een voorkeur voor de liederen die in de Bijbel gevonden worden. Op grond hiervan is het goed vast te blijven houden aan het primaat van de Psalmen. Bij de Nederlandse synoden zien we een versmalling, waarbij ook liederen uit de gezangen achter het geneefse psalter niet meer gezongen mochten worden. “De Acta van Dordrecht (1574) zeggen „dat men met den Psalmen Datheni mitsgaders datter bij is tevreden (zal) wesen‟, totdat door de Generale Synode anders besloten zal zijn. De Synode van Dordrecht (1578) bekrachtigt het besluit van 1574, maar voegt er iets aan toe, dat later herhaaldelijk aanleiding geeft tot kerkelijke discussies. De Synode besluit tot invoering van Datheens berijming, „met uitzondering van de toegevoegde liederen, welke niet aan de Heilige Schrift waren ontleend‟”.277 Ondanks dat dit standpunt in 1581 en 1586 herhaald is hebben de kerken zich daaraan niet veel gelegen laten

270 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 5 [VG2, 137]. 271 H. Hasper, o.c., 456. Kuyper wees er op dat de Tien Geboden en het Onze Vader in de Heilige Schrift niet als liederen waren bedoeld. Het sterkst werd de strenge regel van de 150 Psalmen alleen doorbroken “toen men ook aan de Geloofsartikelen en aan het „O, Groote Christus, eeuwig Licht‟ [het Avondgebed] een plaats in den bundel inruimde. Dit toch waren vrije liederen in den meest volledigen zin van het woord”. A. Kuyper, o.c., 58. 272 Aldus dr. Helenius de Cock bij artikel 69 in: P.J.M. de Bruin, De Kerkorde van Dordrecht Ao. 1618-’19 en de synodale bepalingen der Christelijke Gereformeerde Kerk, Van Brummen, Dordrecht 19372, 101-102. 273 De psalmberijming van Datheen bevat nog een dertiende gezang „Een eigen geschrift van David‟. Hierbij wordt niet naar een schriftgedeelte verwezen. Overigens is de volgorde anders dan bij de berijming 1773. Het lied werd wel opnieuw door Van Iperen uit de Griekse grondtekst in de gewone dichtmaat vertaald, maar uiteindelijk besloot men het als een los blad bij het autographon te voegen, zodat later nog over drukken besloten zou kunnen worden. Vgl. P.G. Kunst, o.c., 39-40. 274 Ibid., 25. 275 Vgl. Ibid. en J. Luth, l.c., 221. 276 Ibid., 226. 277 P.G. Kunst, o.c., 17, 19.

De Cock en het kerklied Pagina 53 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

liggen.278 Sinds de synode van 1618/19 stonden alle liederen die gezongen mochten worden expliciet genoemd. Nooit is artikel 69 van de DKO herroepen. Met de invoering van de Evangelische Gezangen op 1 januari 1807 is het voorschrift van de oude Dordtse Kerkorde overtreden. Het was dan ook te verwachten dat van alle zijden protesten vernomen werden.279 Maar “toen de Synodale Organisatie van 1816 de oude Dordtsche Kerkenorde eenvoudig op zij had geschoven, stak de storm eerst recht op”.280

Duidelijk is wel dat de gereformeerde traditie naast de Psalmen enkele gezangen kende. Het gebruik van deze toegevoegde gezangen heeft men later willen terugdringen. Voor De Cock is het een gewichtig punt dat bij de invoering van de Evangelische Gezangen aan dit laatste voorbij gegaan is.

4.4. Een beroep op de Schriften

Evenals in het vorige hoofdstuk worden ook hier achtereenvolgens de teksten tegen en voor het zingen van gezangen behandeld.

4.4.1. Doe het getier uwer liederen van Mij weg

Uit de door De Cock aangehaalde verwijzingen naar Mattheüs 15:9, Deuteronomium 12:8 en 32 en 2 Timotheüs 4:3 blijkt inderdaad dat alleen liederen gezongen kunnen worden die in overeenstemming zijn met de Bijbel. Zoals we verderop in het hoofdstuk zullen zien, leerde Calvijn dat de gemeentezang een onderdeel van de verkondiging is. Dan mag alleen de Bijbel gezongen worden. De vraag is echter of hiermee een beperking tot de 150 Psalmen gerechtvaardigd kan worden. Er staan vele liederen in de Bijbel ook buiten het boek der Psalmen. Ook is het mogelijk schriftgedeelten die niet als lied geschreven zijn te berijmen, zoals met de Tien Geboden en het Onze Vader gedaan is. Inderdaad staat er geschreven: “beproeft de geesten, of ze uit God zijn”, 1 Johannes 4:1, maar er staat ook: “beproeft alle dingen, behoudt het goede”, 1 Thessalonicenzen 5:21. Het komt mij voor dat dit toch meer ruimte biedt voor gezangen, die in overeenstemming zijn met Schrift en belijdenis, want het goede is volgens de kanttekenaren “de goede leer, die gij in Gods Woord vast gegrondvest vindt”.

Bij het woord !Amåh] in Amos 5:23 zeiden de kanttekenaren: “Het Hebr. woord betekent allerlei gedruis, en ook menigte, overvloed. Het zingen en spelen was mede van God te dien tijde in

278 Ibid., 26. 279 J.H. Gunning, o.c., 130. 280 Ibid., 131.

De Cock en het kerklied Pagina 54 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

zijne uiterlijken dienst ingesteld, maar van hen [als de rest] verdorven door huichelarij en goddeloosheid, en voornamelijk door die snode afgoderij, bij welke zij hun gezang gebruikten”. Zij verwezen naar Amos 8:3 waar het volgens hen gaat om gezangen in een tempel te Bethel. De eredienst is dus vervuild met liederen die niet tot meerdere glorie van de Here zijn. Zodoende is er sprake van eigenmachtige godsdienst. Toch ging De Cock hier te ver als hij op grond van deze verzen alle gezangen verbood. Het gaat er, volgens de kanttekenaren, niet om dàt er gezongen wordt, maar wàt er gezongen wordt. In Amos 5:23 wordt Gods volk weerhouden muziek te maken en te zingen. In Jesaja 23:16 krijgt Tyrus de opdracht muziek te maken en te zingen. Omdat het hoerachtige Tyrus opgeroepen wordt om liederen te zingen moesten wij dat maar niet doen, veronderstelde De Cock.281 Maar in Ezechiël 26:13 wordt tegen Tyrus geprofeteerd: “Zo zal Ik het gedeun uwer liederen doen ophouden, en het geklank uwer harpen zal niet meer gehoord worden”. Daarmee is dit argument dus niet zo heel erg sterk meer, want ook Tyrus wordt weerhouden muziek te maken. Beide volken werden door God weerhouden uiting te geven aan de goddelijke opdracht tot het maken van muziek. De Israëlieten moesten zingen en muziek maken. Steeds wordt er gezongen.282 Maar omdat men de arme vertreedt (Amos 5:11) zal op alle straten rouwklage zijn (16) en haat God de feesten en de offers van Zijn volk (21-23). Het belangrijkste probleem blijkt dus te zijn dat de gesteldheid waarmee gezongen wordt niet deugt.283 Wàt er gezongen wordt mag een belangrijke kwestie zijn, maar in Amos 5:23 gaat het er met name om hòe er gezongen wordt. Al zingt hij de zuiverste Psalm, het gezang van de hypocriet zal voor de Here nooit aangenaam kunnen zijn. De Here verlangt de liefde, meer dan offers.284 Hiermee blijft niets over van het argument dat door De Cock is aangevoerd. De verwijzing nog eens nagelezen hebbend moet geconcludeerd worden dat het zijn bedoeling was aan de hand van Amos 5:23 het eigenmachtig gemaakte lied af te wijzen. Dat blijkt niet houdbaar.

4.4.2. Zingt den HEERE een nieuw lied

Zingen is een wezenlijk onderdeel van het leven als christen. Dit blijkt al uit de woorden van Paulus wanneer hij de gelovigen opwekt Psalmen, hymnen en geestelijke liederen te zingen. Door de eeuwen heen wordt steeds gewezen op Efeziërs 5:19 en Kolossenzen 3:16 om daarmee het vrije lied in de nieuwtestamentische gemeente te verdedigen. Brummelkamp beriep zich op deze teksten mèt de kanttekeningen van de Statenvertaling om meer te zingen.285 De vraag moet gesteld worden of Paulus hiermee op de genres doelde, zoals die uit latere overleveringen bekend zijn.286 De Cock wees er immers op dat de kanttekenaren hier denken aan

281 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 6 [VG2, 137]. De vertalers hebben boven Jesaja 23 gezet: “Profetie over de verwoesting van de stad Tyrus en haar herstel”. In met name de verzen 15, 17 en 18 wordt Tyrus een hoer genoemd. 282 Zie bijv.: Ex. 15:21, Num. 21:17-18, Deut. 31:19, Richt. 5, 1 Kron. 16:23, Jes. 44:23, Jer. 20:13 en Psalmen. 283 Vgl. o.a. Jeremia 6:19-20, Hosea 6:6, Markus 12:33, Hebreeën 10:5-7. 284 Zie bijv. ook Micha 6:6-8. 285 M. te Velde, o.c., 319. 286 M. Zijlstra, l.c., 13.

De Cock en het kerklied Pagina 55 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

synoniemen. Deze gedachte vinden we ook in het Bijbels Handboek, maar dan wordt meteen duidelijk dat niet aan een versmalling gedacht moet worden: “De Psalmen zijn ongetwijfeld het belangrijkste boek der „Geschriften‟; het is zelfs mogelijk dat in Luc. 24:44 met „Psalmen‟ alle „Geschriften‟ bedoeld worden. In het Hebreeuws heet het boek tehillim („Lofliederen‟), naar het voornaamste doel waarvoor ze gebruikt werden: in de eredienst aan God lof en eer te brengen”.287 Calvijn stelt: “Canendi vero in ecclesiis ritum (ut id quoque obiter dicam) non modo vetustissimum esse constant, sed apostolis quoque in usu fuisse, ex illis pauli verbis (1 Cor. 14, 15) colligere licet: canam spiritu, canam et mente. Item ad Colossenses (3, 16): docentes et commonefacientes vos mutuo in hymnis, psalmis et canticis spirituabilis, canentes cum gratia in cordibus vestris Domino. Priore enim locovoce et corde canendum esse praecipit; altero cantilenas spirituales commendat, quibus se mutuo pii aedificent (…) Hac ergo adhibita moderatione, nihil dubium quin sanctissimum sit ac saluberrimum institutum. Quemadmodum rursus, quicunque ad suavitatem duntaxat auriumque oblectationem compositi sunt cantus, nec ecclesiae maiestatem decent, nec Deo non summopere displicere possunt”.288 In het Nieuwe Testament komen we op heel wat plaatsen hymnen tegen. Volgens Van der Leeuw289 kunnen wij hierbij onder andere denken aan Efeziërs 5:14, 1 Timotheüs 3:16 en Filippenzen 2:6-11. Bronsveld merkt hierbij op dat het Griekse woord yalmo.j afgeleid is van yallw, “wat inhoudt: het tokkelen of aanslaan van een snaarinstrument”.290 De geestelijke liederen zijn volgens hem lofliederen die ingeblazen worden. “Dit kan ook duiden op liederen die spontaan, al zingend, ontstaan tijdens de zangdienst”.291 De Cock meende op grond van wat de kanttekenaren bij Efeziërs 5:19 en Kolossenzen 3:16 schreven dat er geen gezangen gezongen mochten worden. Bij 1 Korinthiërs 14:26 schreven zij bij het woord yalmo.j: “Of, lofzang; namelijk door ingeven des Heiligen Geestes van Hem gemaakt tot Gods eer en stichting der gemeente”. Uit de verdere opmerkingen bij dit vers blijkt dat zij hiermee niet specifiek op de psalmberijming doelden. Dan is het ook niet waarschijnlijk dat zij gezangen zochten te verbieden, wanneer zij meenden dat de benamingen Psalmen, hymnen en geestelijke liederen uit de “verscheidene opschriften der psalmen Davids” genomen zijn.292

287 J.P.M. van der Ploeg, „De Geschriften‟, in: A.S. van der Woude (hoofdred.), Bijbels handboek 2a, Het Oude Testament, Kok, Kampen 1982, 428. 288 Dat de gewoonte om in de kerken te zingen (om dit ook terloops te zeggen) oud is, staat niet alleen vast, maar dat ze ook bij de apostelen in gebruik geweest is, kan men opmaken uit deze woorden van Paulus (1 Cor. 14:15) “Ik zal zingen met de geest, ik zal ook met het verstand zingen.” Evenzo tot de Colossenzen (3:16): “Leert en vermaant elkander met lofzangen, psalmen en geestelijke liederen, zingende de Here met aangenaamheid in uw hart.” Want in de eerste plaats gebiedt hij te zingen met de stem en het hart; in de tweede plaats prijst hij de geestelijke liederen aan, opdat de vromen daardoor elkander stichten. (…) Wanneer dus deze matiging in acht genomen wordt, is het zonder twijfel een zeer heilige en heilzame instelling. Gelijk aan de andere kant de gezangen, die slechts op liefelijkheid en streling der oren zijn ingericht, niet passen bij de majesteit der kerk, en Gode wel ten zeerste mishagen moeten. Inst. III.XX.32. 289 G. van der Leeuw, o.c., 32. 290 J. Bronsveld, o.c., 33. 291 Ibid., 45. 292 Kanttekeningen bij Efeziërs 5:19.

De Cock en het kerklied Pagina 56 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

In de discussie ben ik een heel aantal teksten die zouden kunnen pleiten voor een ruimere liedkeuze niet tegengekomen. Het is immers de psalmist die oproept een nieuw lied te zingen,293 met musicale begeleiding.294 Het gebruik van muziekinstrumenten in de Joodse godsdienst behoorde volgens Calvijn tot de dienst der schaduwen. Zij waren nodig geweest voor de opvoeding van Israël, dat in de toenmalige wereld nog niet dadelijk toe was aan de aanbidding van God in geest en waarheid.295 Deze lijn zou door te trekken zijn naar het nieuwe lied. Bij dit standpunt zoekt De Cock aansluiting, door er op te wijzen dat de “zoo heerlijke en Geestelijke Psalmen” door God zelf voor de gemeente beschikt en vervaardigd zijn.296 Gunning merkt bij Jesaja 42:10 op dat het is alsof de profeet uitdrukkelijk wil zeggen: “Als Hij er zijn zal, dien wij verwachten, begroet Hem dan toch met nieuwe liederen, met liederen van het vervulde heil”.297 Houdt Gunning er wel voldoende rekening mee dat „nieuw‟ hier de verbinding is met de „nieuwe dingen‟ uit 42:9? De grote „krijgsman‟ uit 42:13 doet eerder denken aan de wederkomst, zodat de tijd van dit nieuwe lied nu nog niet aangebroken is. Het „nieuwe lied‟ komt ook voor in Openbaring 5:9, maar daar staat bij dat het in de hemel gezongen wordt. Terecht is de gedachte van De Cock dat dit niet zondermeer op de nieuwtestamentische gemeente mag worden overgedragen.298 De Joden gingen de fout in met het vrije lied299 en eenmaal zullen wij het nieuwe lied zingen, maar voor nu moeten wij ons maar houden aan de liederen die de Geest ons in de Schriften voorzingt, in concreto de honderdvijftig Psalmen.

De wijze waarop De Cock met Amos 5 omging is aanvechtbaar en zijn interpretatie van de kanttekening bij de psalmen, gezangen en geestelijke liederen is niet in overeenstemming met wat de kanttekenaren bedoelden te zeggen.

4.5. Overige argumenten

Op deze plaats worden in de eerste plaats de argumenten besproken die hiervoor nog niet besproken zijn. Daarna zullen nog enkele mogelijke argumenten toegevoegd worden die bij De Cock niet worden gevonden.

293 Psalm 33:3, 40:4, 96:1, 98:1, 144:9 en 149:1. Maar ook Jesaja 42:10. 294 Psalm 33:2, 71:22, 81:3 92:4, 98:4, 144:9 en 149:3. 295 H. Hasper, o.c., 410. De synode van 1578 stelde in artikel 77: “Het gebruyck der orghelen in den kercken houden wij niet voor goet in sonderheyt voor de predicatien. Daerom achten wij dat de dienaren behooren te aerbeyden, ghelijckse voor eenen tijt gheduldet worden, datse alsoo metten eersten ende op het aldervoeghelickste weghghenomen werden”. W. van ‟t Spijker, l.c., 159. 296 Verder Berigt, 31-32 [VG2, 27]. 297 J.H. Gunning, o.c., I.20. 298 Vgl. De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 8 [VG2, 138]. 299 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 5 [VG2, 137].

De Cock en het kerklied Pagina 57 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Zonder enige twijfel zullen nog meer argumenten bedacht kunnen worden om wel, of juist niet, in de eredienst gebruik te maken van het vrije lied. Met de hier opgevoerde argumenten zijn de meest belangrijke wel genoemd. Er is al snel sprake van andere variaties op hetzelfde thema.

4.5.1. Het geloof van de dichter

De Cock had er moeite mee heeft dat liederen gedicht zijn door mensen die de gereformeerde leer niet zuiver beleden. Bij Calvijn hadden wij echter gezien dat hij zijn dichtsels terugnam om ruimte te geven aan de berijmingen van Clément Marot. We zullen dus moeten opmerken dat De Cock hier afwijkt van het beginsel van Calvijn. Tenminste als zijn kritiek op Feith als consequentie heeft dat zijn liederen nooit gezongen mogen worden. Zelfs in de bundel Uit aller mond is een lied van Rhijnvis Feith, zij het gewijzigd, opgenomen.300 Ik neem hier de eerste strofe op.

Evangelische Gezangen 130 Uit aller mond 77

Diep, o God! in ‟t stof gebogen Diep, o God, in ‟t stof gebogen, Schuldig voor uw hoog gerigt schuldig voor uw hoog gericht, Vloeien tranen uit onz‟ oogen zondig in uw heilge ogen, Dekt de schaamt‟ ons aangezigt. dekt de schaamt ons aangezicht. ‟t Zandig stof ontvangt gena Maar geloofd zij uw gena! Jezus sterft op Golgotha! Jezus stief op golgotha; Voor een wereld diep verloren voor een wereld, diep verloren, Geeft God zijnen eengeboren‟. gaf Gij uwe Eengeboren.

Merk op dat het bezwaar dat De Cock heeft tegen gezang 38:3301 nog steeds van toepassing is op deze moderne redactie van gezang 130 waarvan het bestuur zegt: “Deze liederen sluiten nauw aan bij Gods Woord en de belijdenisgeschriften”.302 Sterker nog. Van gezang 38 zijn de verzen 1, 3 en 6 opgenomen in Uit aller mond, lied 140 en Liedboek voor de Kerken, gezang 451. Dit gezang is van Jan Scharp (1756-1828).303 Dit biedt de gelegenheid daar nog enkele woorden aan te wijden. Het is de teneur van het Evangelie volgens Johannes dat het Lam Gods gekomen is voor de redding van deze afgevallen wereld, maar slechts zij aan wie geloof geschonken is hebben deel aan die redding. Vergelijk slechts 1:29, 3:16-18. Calvijn zegt: “Quorsum ab initio

300 Uit aller mond 77. Dit komt overeen met de strofen 1 en 6 van gezang 130, waarbij de eerste strofe licht gewijzigd is. Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte, Uit aller mond, tekstboekje, Boekencentrum, Zoetermeer 19982. 301 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 43 [VG2, 155-156]. 302 Uit aller mond, 3. 303 De zoogenaamde Evangelische Gezangen, 59 [VG2, 163] en Liedboek voor de Kerken bij gezang 451. Mogelijk heeft Scharp dit lied gedicht met het oog op zijn strijd tegen de uit Duitsland opkomende vrijzinnigheid. B.J. Spruyt schreef in het Reformatorisch Dagblad van 9 december 1999: “Rechtzinnige predikanten uit het einde van de achttiende eeuw hebben de „nieuwe Reformatie” van Duitse protestantse theologen scherp afgewezen. Hun neologie was in de ogen van bijvoorbeeld de Rotterdamse predikant Jan Scharp een „nieuw soort christendom zonder christendom, een evangelie zonder verlossing of ellende, een geloof zonder openbaring””.

De Cock en het kerklied Pagina 58 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

promissus fuerit Christus satis notum est: ut scilicet instauraret collapsum mondum, et perditis hominibus succurreret”.304 Het lijkt mij veilig om te concluderen dat sommige argumenten tegen de inhoud van de gezangen wat gezocht waren. Volgens Keizer heeft Feith, een tegenstander van de leer der verkiezing, in zijn boekje Proeve van eenige gezangen “genoegzaam betoond de man niet te zijn, wien het gegeven was tot het vervaardigen van een Evangelisch gezangboek „zoo er buiten de Psalmen een bestaan kan‟, mede te werken”.305 Bij hem, evenals bij vele van zijn tijdgenoten, deden de gezangen dienst om van de Psalmen af te komen.306 We mogen wel aannemen dat de theologie van Feith niet zuiver gereformeerd was. Maar moet dit een reden zijn om zijn liederen maar niet te zingen? Dan stuiten we op een probleem. Hoe kunnen we dan nog de Statenberijming zingen? Deze berijming was ontstaan doordat een “selectie gemaakt zou worden uit reeds bestaande berijmingen, te weten die van Johannes Eusebius Voet, Hendrik Ghysen en het Kunstgenootschap „Laus Deo, Salus Populo‟”.307 Een meerderheid van dit dichtgenootschap behoorde tot de Amsterdamse doopsgezinden.308

4.5.2. De eredienst als godsdienstoefening

Een argument dat ik bij De Cock niet tegenkwam betreft een voordeel van een beperkte liedkeuze. De zondagse eredienst is, volgens het woordenboek, een godsdienstoefening. T. Brienen stelt dat zelfs in eschatologisch perspectief: “De diensten hier zijn noodzakelijke, onontbeerlijke vingeroefeningen voor het kunnen meemaken en meedoen van het volle werk straks”!309 “Lege accu‟s mogen hier weer opgeladen worden voor het vervolg van de pelgrimage”310 door het leven. Die liederen raken op een gegeven moment zo in het geheugen gegrift dat de woorden in tijden van grote moeite als vanzelf naar boven komen. De ervaring leert dat dementen bij het zingen van Psalmen een helder moment beleven. “Goddelijke klanken dringen zelfs door dementie heen als blijk van herkenning”.311 Voor velen in deze tijd, die steeds weer nieuwe liedjes moeten leren, zal dit niet weggelegd zijn. Door steeds weer dezelfde liederen te zingen worden ze in het geheugen gegrift. Het kan dan zijn dat in tijden van moeite deze teksten weer boven komen, zoals toen Paulus en Silas te Filippi gevangen zaten.312 Daarom is het goed een aantal liederen uit het hoofd te kennen die naar de

304 “Waartoe Christus van den beginne beloofd geweest is, is voldoende bekend, namelijk opdat Hij de gevallen wereld zou vernieuwen en de verloren mensen te hulp zou komen”. Inst. II.XII.4. 305 G. Keizer, o.c., 447. 306 Vgl. A. Kuyper, o.c., 60. 307 J. Luth, „De calvinistische traditie‟, in: J. Luth e.a., o.c., 233. 308 P. Endedijk, l.c., 310. Het waren 7 mannen en een vrouw, verenigd in gedeeltelijk afkomstig uit doopsgezinden en remonstrantse kringen. A. Ros, Nederlandse psalmberijmingen, deel II, De Banier, Utrecht 1973, 158. 309 T. Brienen, „Liturgie als dienst van de kerk‟, in: W. van ‟t Spijker e.a., De kerk, De Groot Goudriaan, Kampen 1990, 452. 310 Ibid., 436. 311 Aldus Piet v.d. Bent op zijn web-log http://pvdbent.web-log.nl/ op 24 juni 2005. 312 Handelingen 16:25.

De Cock en het kerklied Pagina 59 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Schriften zijn en nauw aansluiten bij elke denkbare levenssituatie. Welke liederen zijn daar dan meer geschikt voor dan de Psalmen? Juist ook om deze reden is het nodig de volle breedte van de Psalmen te zingen. Niet altijd sluiten de liederen aan bij het levensgevoel, maar er kunnen tijden komen dat die minder geliefde Psalmen dierbaar worden.

4.5.3. Zingen is verkondiging

Calvijn schreef in 1543 in de inleiding op de berijmde Psalmen: “Maer als ick so van de Musycke spreke, so begrijpe ick twee deelen, te weeten, de letter, ofte de materie die gesongen wert: ten anderen, dat ghesangh ofte die wijse. Waer is het, dat alle quade ghespreken (ghelijck S. Paulus seght) verstooren goede seden: mer alsser die melodie eerste by is, dat doorsnijdt veel krachtiger gherte [sic], en dringht tot int binnenste, also dat het fenijn en de verderuenisse, door die melodie ofte wijse, druypt tot in het diepste des herten, ghelijck men de wijn int vat door een trachter giet”.313 In de erediensten moet het Woord Gods klinken. De kracht van het lied is groot, dus moet Gods Woord gezongen worden. Het lied dat niet zuiver naar de Schriften is zal dieper insnijden dan het gesproken woord dat verdekte dwalingen bevat. Zo beschouwd hebben berijmde schriftgedeelten – met name de Psalmen – de voorkeur boven vrije liederen. Mogelijk is deze gedachtengang ook de grond voor het onderscheid dat Calvijn maakt tussen liederen binnen en buiten de eredienst.314 Bij De Cock vinden we dit niet als een losstaand argument. Toch is het wel impliciet aanwezig in de kritiek van Klok op de Evangelische Gezangen. Hij meende dat deze gezangen de gereformeerden al zingend van hun zaligmakend geloof afhelpen,315 daarom moet hij wel overtuigd zijn geweest van de kracht van muziek. In zijn beroep op de Bijbel klinkt het sola Scriptura door. Alleen zingen wat de Heilige Geest ons in Schrift voorzingt. “Indien iemand (wie hij ook zij) tot deze dingen toe doet, God zal over hem toe doen, de plagen, die in dit boek geschreven zijn. Openb. 22:18. Joh. 20:30, 31 en 21:24. Deutr. 4:2 en 13:32. Prov. 30:6”.316

313 Hier opgenomen in de vertaling van Petrus Datheen uit 1567. J. Luth, l.c., 219. 314 “Calvijn misgunde niemand een geoorloofd plezier. In spel, dans, toneel stelt God ons middelen ter dispositie, waarmede de mens de moeilijkheden kan overwinnen, die door het kwaad in de wereld worden veroorzaakt. Maar de middelen ter verdrijving van spanningen in het eigen leven en tot overwinning van een mogelijke saaiheid in de sleur van het gezelschapsleven moeten niet erger zijn dan de kwaal! Daarom heeft Calvijn, zoals de oude Kerk in sommige tijden het vrije geestelijke lied verboden heeft, omdat daarvan misbruik werd gemaakt, er toe medegewerkt, dat de stadsraad van Genève op een gegeven ogenblik het dansen heeft verboden”. H. Hasper, o.c., 385-387. “Bij Calvijn stond alles wat kunst was in ere, maar het meest is Calvijn onder den indruk geweest van de kunst der muziek. De muziek, vooral de zang, was voor hem – evenals alle kunst, een gave van God om de mensen te verblijden”. Ibid. 401. “Calvijn heeft de meerstemmige muziek buiten den kerkdienst bevorderd”. Ibid., 403. 315 J. Klok, o.c., 74 [VG1, 220]. 316 Voorloopig berigt, 18 [VG1, 526].

De Cock en het kerklied Pagina 60 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Juist omdat het Woord centraal moet staan en daaraan niets toe- of afgedaan mag worden moeten ook de te zingen liederen rechtstreeks in dat Woord geworteld zijn. “In Gods huis niets anders dan Gods Woord, ook in uw lied”.317

4.5.4. Het vervulde Evangelie

Een bezwaar dat vaak genoemd wordt is dat de Psalmen staan in het Oude Testament. In de Psalmen zal men dan ook niet de naam Jezus tegenkomen. In Christus Jezus is het Evangelie vervult en daar moet van gezongen worden. “De Christelijke Gemeente heeft er behoefte aan, naast de liederen der Oude Kerk, ook hare christelijke gezangen aan te heffen, die uiting geven aan het nieuwe leven, dat door de komst van Christus voor haar is aangebroken”.318 Het werd als een nadeel van de Psalmen ervaren dat slechts indirect over Christus‟ verlossingswerk werd. Veel Psalmen zouden in het Nieuwe Testament achterhaald zijn.319 Bij de totstandkoming van de statenberijming is dan ook gesproken over de wenselijkheid om in de Nederlandse kerken, evenals in de protestantse kerken in de omringende landen liederen in te voeren die van toepassing zijn op de christelijke feestdagen, de bedieningen van de sacramenten en dergelijke.320

4.5.5. Enige gedachten van Kuyper

Verder noemt Kuyper nog een aantal argumenten tegen de gezangen:321 1. “dat ons in de Heilige Schrift geen afzonderlijke bundel gebeden, maar wel een afzonderlijke bundel Psalmen is geboden; 2. dat de Psalmen in diepte van geestelijke gang verre alles te boven gaan, wat zich daarna als kerklied aandiende of daarboven heeft pogen te stellen; 3. dat het vrije lied bijna nergens in de kerken indrong, of het heeft straks de neiging geopenbaard, om de Psalmen eerst terug te dringen en dan op zij te zetten; 4. dat in de Psalmen de blijvende, eeuwige grondtoon van het vroom gemoed weêrklinkt, onderwijl alle kerklied meest een tijdelijk karakter droeg, en de eenzijdige opvatting van het oogenblik in de kerken Gods ijkte; 5. dat het vrije kerklied bijna allerwegen tot allerlei koorgezang geleid heeft, waarbij de Gemeente ten slotte zweeg; en 6. dat in den strijd tusschen lied en Psalm, de onverschilligen in de Gemeente allen tegen de Psalmen en vóór het lied partij trokken, terwijl de vromen steeds meer vóór de Psalmen en tegen het vrije lied kozen.

317 J.H. Gunning, o.c., I.180. Gunning verwijst hierbij naar Tractaat van de Reformatie der kerken van Abraham Kuyper uit 1883. 318 Ibid., 118. 319 J. Smelik, l.c., 254. 320 P.G. Kunst, o.c., 46-47. 321 A. Kuyper, o.c., 56.

De Cock en het kerklied Pagina 61 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Iets waarmeê natuurlijk niet bedoeld is, dat wie meê voor het vrije lied pleitte, daarom buiten de vromen stond. Wie zou Luther buiten de vromen willen sluiten”?

Het derde (gezangen verdringen de Psalmen) en vijfde punt (gezangen leiden tot koorzang) is reeds aan de orde geweest. Bij het tweede punt kunnen wij opmerken dat een logische gedachte is. Hoe zou immers Gods woord overtroffen kunnen worden door mensenwoord? Deze zelfde bedenking is van toepassing op het vierde punt. Het loopt dan ook parallel aan Calvijns argument dat zingen en bidden ook verkondiging is. Bij het laatste punt valt op te merken dat volgens De Cock het zo is dat Van Lodenstein nooit gewild zou hebben dat zijn gedichten in de eredienst gebruikt zouden worden.322 Aan de andere kant geeft Kuyper zelf toe dat er geen sprake van een wetmatigheid is, want “wie zou Luther buiten de vromen willen sluiten”?

322 Voorloopig berigt, 21 [VG1, 528].

De Cock en het kerklied Pagina 62 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Conclusies

De afsluitende conclusies in twee delen uiteen. Ten eerste worden conclusies getrokken uit het voorgaande onderzoek. Ten andere worden suggesties gedaan voor voortgaand onderzoek.

Conclusies uit dit onderzoek

Wie nadenkt over de vraag waarom De Cock geen gezangen liet zingen kan bij Veldman lezen: “Wanneer we bij De Cock misschien eens een wat krampachtige houding tegenkomen in het omhelzen van een oude traditie (kerkorde) en het verwerpen van een nieuwe koers (gezangen), moeten we in rekening brengen dat hij feitelijk niet voldoende tijd heeft gehad (gekregen) om daar op een rustige manier mee bezig te gaan. Ook zal het zo zijn dat hij hierin rekening heeft gehouden met een tamelijk groot deel van de afgescheiden kerkleden bij wie het conservatisme wel eens wat sterker aanwezig was dan bij de voorgangers”.323 Volgens Veldman is er dus een samenspel van conservatisme en gebrek aan levenswijsheid. Wanneer wij lezen wat De Cock over de gezangen en over de kerkorde schreef zien wij echter een weloverwogen standpunt. Tegen de Evangelische Gezangen bestonden inhoudelijke bezwaren en ook met het Algemeen Reglement van 1816 werd, volgens sommigen, het gereformeerde spoor verlaten. Het argument van conservatisme bij de afgescheidenen is daarmee niet houdbaar. De gezangenkwestie speelde een rol in het proces dat tot de Afscheiding moest leiden. In zijn pogingen om zijn afzetting ongedaan te maken heeft hij zich beroepen op de leervrijheid die in de NHK heerste. Als we dit bedenken zou te verwachten zijn dat de afgescheidenen zich nog scherper tegenover de gezangen zou uitlaten. De synode-uitspraken van 1836 laten zien dat De Cock c.s. ook zeker oog hadden voor de nuances. Ook kan het niet zo zijn dat De Cock dit standpunt toegedaan bleef, omdat hij onvoldoende tijd zou hebben grondig over deze kwestie na te denken. Hij heeft dus wel degelijk de tijd genomen om tot een evenwichtig standpunt te komen. Het boekje van Klok stamt uit 1834 en De Dagon onzer dagen uit 1836. Zijn boekje De zoogenaamde Evangelische Gezangen is zeker een zorgvuldige en diepgaande studie. Wel is het zo dat, in de verschillende werken, steeds dezelfde argumenten gebruikt worden. Hoewel niet alle argumenten even steekhoudend waren is het principe duidelijk. En dat luidt: liever geen gezangen, maar zeker niet de Evangelische Gezangen.

Over het algemeen komt mij voor dat er in de gezangenkwestie twee zaken echt een rol spelen. 1. Ten eerste is er de bundel Evangelische Gezangen, waaruit men verplicht werd liederen op te geven en die de naam had gereformeerd te zijn. Hoewel sommige aangevoerde argumenten nogal gezocht waren mag toch geconcludeerd worden dat de bundel deze

323 H. Veldman, o.c., 209.

De Cock en het kerklied Pagina 63 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

claim niet waar kon maken. Daarom ging het in de gezangenkwestie heel direct om deze bundel en nog niet zozeer om gezangen in het algemeen. 2. Ten andere speelde de kerkordelijke kwestie. In het verleden was steeds bepaald dat de gezangen uit de erediensten moesten worden geweerd. Dit kerkordelijke standpunt is niet herroepen, maar men is daar aan voorbijgegaan. Gereformeerden wilden zich houden aan de DKO. Die moest gewijzigd worden wilde men gezangen laten zingen. Het lijkt er dan op dat in de hitte van het debat deze twee zaken bij elkaar zijn gekomen dat het tot een afwijzing van gezangen in het algemeen kwam.

De andere argumenten telden niet zo zwaar mee. Dat is maar goed ook, want het blijkt dat op die argumenten nog wel wat af te dingen valt. Zoals zovaak wanneer er een beroep gedaan wordt op de Bijbel wordt, zowel door voorstanders als door tegenstanders, een eenzijdig beeld geschetst. De claim van de samenstellers dat de bundel in overeenstemming was met de leer van de NHK gaf aanleiding kritisch te zijn. Toch betekent dit niet dat een bundel die deze claim niet legt – zoals bijvoorbeeld het Liedboek voor de Kerken uit 1973 – kritiekloos aanvaard zou kunnen worden. De Cock was overtuigd van de kwade gevolgen van liedteksten die het belijden niet zuiver weergeven. Toen Calvijn het dichtwerk van Marot onder ogen kreeg nam hij deze op in zijn eigen psalmberijming. Hierbij nam hij zijn eigen berijmingen terug. We mogen hieruit concluderen dat het niet calvinistisch is een lied op grond van haar dichter te verwerpen. Toch voert De Cock dit argument aan door op uitlatingen van Feith te wijzen.

De Cock richtte zijn pijlen op de Evangelische Gezangen voor wat betreft de inhoud en de wijze waarop zij ingevoerd waren.

De gezangenkwestie speelde een rol in wat er rondom de Afscheiding gebeurd is.324 Ook al is de kwestie mogelijk niet veel meer dan een stok om te slaan,325 toch is het opvallend dat vele latere christelijke gereformeerden zo gemakkelijk een ruimere liedkeuze in de eredienst wilden invoeren. Vóór het synodebesluit van 2004 hield al een meerderheid van de kerken zich niet aan de synodebepaling. Hieruit maak ik op dat het triest gesteld is met het historisch besef, niet alleen bij individuele kerkleden, maar ook bij de kerkenraden.

De vraag die nu aan de orde moet komen is op welke wijze de gezangenkwestie van begin negentiende eeuw relevant is voor het begin van de eenentwintigste eeuw. 1. Gebleken is dat het niet om het even is wat er gezongen wordt. Daarvoor is de kracht van de muziek te groot. Gezangen dienen psalmen te zijn in die zin dat zij voluit in overeenstemming hebben te zijn met het Woord van God.

324 “De Afscheiding te Ulrum, 1909 doet den heftigen, maar oprechten man van nabij kennen en – waardeeren. Oók in zijne afzetting spreekt zijn afkeer van de Gezangen een gewichtig woord mede, al was die ook bij hem niet de oorzaak daarvan”. J.H. Gunning, o.c., II.60. 325 “Telkens weer heeft Brummelkamp erop gehamerd, dat de Afscheiding beslist niet om de gezangen was gebeurd. Al vanaf 1836 heeft hij die gedachte moeten weerleggen. De schijn was daarbij wel eens tegen hem, omdat het kerkbestuur het tot hoofdzaak gemaakt had. Het ging in werkelijkheid echter om de souvereiniteit van Koning Jezus. Het kerkbestuur had de gezangen algemeen verplicht gesteld. Ongehoorzaamheid daaraan werd gestraft. Zo werd dwingend een bundel opgelegd, die met valse leer was doortrokken”. M. te Velde, o.c., 318.

De Cock en het kerklied Pagina 64 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

2. Indien zondermeer allerlei gezangen toegelaten worden, wordt geen recht gedaan aan de geschiedenis van de kerken van gereformeerd belijden. Op verschillende momenten is duidelijk gemaakt dat enige terughoudendheid noodzakelijk is. Hier spreek ik dan ook de hoop uit dat de laatste revisie van art. 69 CG-KO ertoe leidt dat predikanten en kerkenraden zich meer bewust zijn van wat er tijdens de eredienst gezongen wordt. Het is de bedoeling dat de komende GS een handreiking uitgeeft om gezangen te toetsen.

Het is, ook in onze dagen, van belang dat de gezangen die in de eredienst gezongen worden in overeenstemming zijn met het bijbels getuigenis, zoals samengevat in onze gereformeerde belijdenis.

De inleiding omvat ook een paragraaf „positiebepaling‟. Het is aardig om ook een reflectie op dit punt te geven. Ik roep in herinnering dat ik wel enig zicht had op de verschillende kanten van deze kwestie, maar niet echt een eigen standpunt had ingenomen. Tijdens het schrijven van de eerste hoofdstukken werd ik steeds kritischer ten aanzien van de gezangen. Bij het laatste hoofdstuk kwamen een aantal manco‟s in de redenatie van De Cock aan het licht. Hierdoor werd ik weer genuanceerder. Zoals mijn standpunt nu is zal ik zeggen dat het zeker een goede zaak is uit te gaan van de liederen die in de Heilige Schrift worden gevonden, de honderdvijftig Psalmen in het bijzonder. Daarnaast mag het niet verboden worden om meerdere vrije liederen te zingen, maar is het wel zaak dat deze in overeenstemming dienen te zijn met het bijbels getuigenis.

Suggesties voor eventueel vervolgonderzoek

In het gebeuren rond de Afscheiding heeft de gezangenkwestie op verschillende momenten van zich doen spreken. Het blijkt echter dat niet alle onderzoekers het eens zijn in welke mate de gezangenkwestie van doorslaggevend belang is geweest voor de daadwerkelijke afscheiding. Het was de reden voor zijn afzetting, maar moest dit noodzakelijk tot afscheiding leiden? Het zou goed zijn wanneer alle gegevens die hierop betrekking hebben nogmaals naast elkaar gezet worden, zodat bezien kan worden of ook zonder gezangenkwestie sprake geweest zou zijn van een afscheiding in de eerste helft van de negentiende eeuw. De suggestie dat Van Velzen het optreden van De Cock in de gezangenkwestie als een schaduw over de Afscheidingsbeweging heeft gezien,326 doet vermoeden dat deze vraag bevestigend beantwoord zou moeten worden. Tegelijk moeten we vaststellen dat De Cock nooit aan afscheiding gedacht zou hebben als hij dezelfde ruimte gekregen had als de liberalen.327 Wanneer dan toch de Afscheiding begin 19e eeuw had plaatsgehad, dan is het onwaarschijnlijk dat De Cock daarin de voortrekkersrol gespeeld zou hebben, zoals nu het geval was.

326 Kunst, P.G., o.c., 75. 327 “En als nu een iegelijk predikt wat hij wil, zal ik dan beteugeld, zal ik dan afgezet worden van mijne dienst, zal mijne geliefde en de aan mij gehechte gemeente van Ulrum van mij beroofd worden, omdat ik in gemoede en uit overtuiging, de Hervormde Leer aankleef”? Verder berigt, 19 [VG2, 21].

De Cock en het kerklied Pagina 65 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Dit onderzoek richtte zich op de houding van De Cock ten opzichte van de gezangen. Wat er gezegd is over de onafwendbaarheid van de Afscheiding was slechts secundair. Wil hierover meer gezegd worden, dan is meer specifiek onderzoek vereist.

Dit onderzoek heeft zich geconcentreerd op één persoon, te weten Hendrik de Cock. Zijdelings zijn verschillende andere figuren uit de tijd rond de Afscheiding voorbij gekomen. Hierbij bleek dat ook best nog wel meer te vertellen valt over de vraag hoe zij stonden ten opzichte van de gezangenkwestie. Om de kennis van de kwestie rond de Evangelische Gezangen van 1807 te vergroten zou het nuttig kunnen zijn soortgelijk onderzoek te verrichten naar het standpunt van tijdgenoten.

De Cock en het kerklied Pagina 66 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

Literatuuroverzicht

Het literatuuroverzicht valt uiteen in twee delen. Ten eerste de „Primaire literatuur‟, deze omvat alle bronnenmateriaal van de behandelde personen en groepen. Ten andere de „Secundaire literatuur‟ met alle overige verwerkte uitgaven.

Primaire literatuur

 Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te ’s-Gravenhage, 5-7 en 12-13 September 1950, z.p. z.j..  Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Apeldoorn 8, 9, 10 en 15, 16, 17 September 1953, z.p. z.j..  Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Rotterdam, 8 september tot 2 oktober 1959, z.p. z.j..  Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland Hilversum 26 augustus 1968 – 9 januari 1969, z.p. z.j..  Acta van de Generale Synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, Utrecht-West / Nunspeet, 27 augustus - 17 november 2004, z.p. z.j..  Bakhuizen van den Brink, J.N., De Nederlandsche belijdenisgeschriften, Holland, Amsterdam 1940.  Calvijn, J., Institutie, A2M educatieve software, Ridderkerk z.j. [De Nederlandse vertaling van de Institutie (door Dr. A. Sizoo) en de Statenbijbel met uitgebreidde zoekmogelijkheden. Extra: aan de Institutie is een kopie gekoppeld van de Latijnse uitgave van Guilielmus Baum, Eduardus Cunitz en Eduardus Reuss (Ioannis Calvini opera quae supersunt omnia, vol.II, Brunvigae 1869)].  Cock, H. de, Verzamelde geschriften (2 delen), Den Hertog, Houten 1984/1986 [voorzien van inleidingen en aantekeningen door prof.drs. D. Deddens, prof.dr. W. van ‟t Spijker, ds. M. Drayer, drs. J.C.L. Starreveld, drs. H. van Veen, drs. M. te Velde met medewerking van ds. H. Bouma en H. Natzijl].  Evangelische Gezangen om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederduitsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden; op uitdrukkelijken last van alle synoden der voornoemde gemeenten, Allart, Amsterdam 1807.  Handelingen en verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk (1836-1869), Den Hertog, Houten 1984.  Handelingen van de Synoden der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland 1872-1892, Kok, Kampen 1988.  Lodenstein, J. van, Uyt-spanningen, Behelsende eenige Stigtelyke Liederen en andere Gedigten, De Banier, Utrecht 2005 [Uitgegeven naar de editie 1676 met inleidingen en toelichting door L. Strengholt e.a.].  Notulen van de algemene kerkelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869), Den Hertog, Houten 1982.

De Cock en het kerklied Pagina 67 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

 Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte, Uit aller mond, tekstboekje, Boekencentrum, Zoetermeer 19982.  Velzen, S. van, Komplete uitgave van de officiële stukken betreffende de uitgang uit het Nederl. Herv. Kerkgenootschap van de leeraren H.P. Scholte, A. Brummelkamp, S. van Velzen, G.F. Gezelle Meerburg en dr. A.C. van Raalte, S. van Velzen, Kampen 1863.

Secundaire literatuur

 Berg, B.A.M. van den, M.M. Daal en M.A. van den Hoven, Schrijfwijzer en regelement voor scripties faculteit der godgeleerdheid, Utrecht z.j..  Bos, F.L.; Kruisdominees, Figuren uit de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis, Kok, Kampen 1953.  Bos, F.L.; Kruisdragers, nieuwe verhalen uit afgescheiden kring, Kok, Kampen z.j..  Bosch, J., Figuren en aspecten uit de eeuw der Afscheiding, Oosterbaan & le Cointre, Goes 1952.  Bosch, R.A., Nooit meer oude Psalmen zingen, Zingend geloven in een nieuwe tijd 1760- 1810, Boekencentrum, Zoetermeer 1996.  Brienen, T., „Liturgie als dienst van de kerk‟, in: Spijker, W. van ‟t e.a., De kerk, De Groot Goudriaan, Kampen 1990.  Brienen, T., Oriëntatie in de liturgie, Boekencentrum, Zoetermeer 1992.  Bronsveld, J., De kracht van muziek in de gemeente, Opwekkingslektuur, Putten 1995.  Bruin, P.J.M. de, De Kerkorde van Dordrecht Ao. 1618-’19 en de synodale bepalingen der Christelijke Gereformeerde Kerk, Van Brummen, Dordrecht 19372.  Cock, Hel. de, Hendrik de Cock, eerste afgescheiden predikant in Nederland, Beschouwd in leven en werkzaamheid, Haan, Delfzijl 18862.  Dekker, C., Huibert Jacobus Budding 181-1870 en zijn gemeenten in Zeeland, Heemkundige kring de Bevelanden, Goes 1986.  Exalto, K., W. van Gorsel en H. Harkema, Zij die bleven, Schetsen over leven en werk van acht predikanten die niet met de Afscheiding meegingen, Callenbach, Nijkerk 1981.  Geluk, C.G., Cultuur in beweging, Een zoektocht naar creativiteit in het spoor van Calvijn, Boekencentrum, Zoetermeer 2000.  Gunning, J.H., De gezangenkwestie in de Nederd. Hervormde Kerk, Oosthoek, Utrecht 1910.  Hasper, H., Calvijns beginsel voor den zang in den eredienst (deel 1), Nijhof, ‟s-Gravenhage 1955.  Jenny, M., Zwinglis Stellung zur Musik im Gottesdienst, Zwingli Verlag, Zürich 1966.  Jong, O.J. de, Geschiedenis der Kerk, Callenbach, Nijkerk 199212.  Keizer, G., De Afscheiding van 1834, Kok, Kampen 1934.  Kunst, P.G., Kerkzang in de Nederlanden, Kok, Kampen 1981.  Kuyper, A., Onze eeredienst, Kok, Kampen 1911.  Leeuw, G. van der, Beknopte geschiedenis van het kerklied, Wolters, Groningen 1939.

De Cock en het kerklied Pagina 68 Zijn redenen tot het niet zingen van de Evangelische Gezangen

auteur Marcel van den Brink datum 24 mei 2006

 Livingstone, E.A., Oxford Concise Dictionary of the Christian Church, Oxford University Press, New York 20003.  Luth, J., J. Pasveer en J. Smelik, Het kerklied, een geschiedenis, Mozaïek, Zoetermeer 2001.  Nauta, D. en J.P. van Dooren, De national synode van Dordrecht 1578, Gereformeerden uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden bijeen, Buijten & Schipperheijn/Bolland, Amsterdam 1978.  Ploeg, J.P.M. van der; „De Geschriften‟, in: Woude, A.S. van der (hoofdred.), Bijbels handboek 2a, Het Oude Testament, Kok, Kampen 1982.  Rasker, A.J., „Een vroeg-negentiende-eeuwse polemiek tegen de Remonstrantse Catechismus‟, in: In het spoor van Arminius, Heuff, Nieuwkoop 1975.  Reest, R. van, Schilder’s Struggle for the Unity of the Church, Inheritance, Neerlandia 1990.  Ros, A., Nederlandse psalmberijmingen, deel II, De Banier, Utrecht 1973.  Sanders, A., Inleiding in de theologie, Cursusdeel 2: theologie en wetenschapsfilosofie, Kampen z.j..  Schot, C.C., Voorbereiding en aanvang der in de Ned. Hervormde Kerk in de eerste helft der XIXde eeuw voorgevallen Afscheiding, Historisch-kritische studie, Bijleveld, Utrecht 1879.  Spruyt, B.J., „Reformatie verontrustte orthodoxie‟, in: Reformatorisch Dagblad, 9 december 1999.  Velde, M. te, Antony Brummelkamp, 1811-1888, De Vuurbaak, Barneveld 1988.  Veldman, H., Hendrik de Cock, afgescheiden en toch betrokken, Credus, Bedum 2004.  Veldman, H., Huldrych Zwingli, Hervormer van kerk en samenleving, Oosterbaan & le Cointre, Goes 1984.  Velzen, S. van, Gedenkschrift der Christelijke Gereformeerde Kerk, Zalsman, Kampen 1884.  Zwaag, K. van der, „Kohlbrugge, diepzinnig en radicaal‟, in: Reformatorisch Dagblad, 9 november 2004.