“IK BEN TROUWENS GEEN SCHRIJVER”

DE SCHRIJVERSIDENTITEIT VAN EN ARNON GRUNBERG

SARAH BEEKS 0210617

MASTERSCRIPTIE DUTCH LANGUAGE AND LITERATURE BEGELEIDER: PROF. DR. G. BUELENS

31 AUGUSTUS 2007

2

3

‘IK VOEL ME SOMS NET EEN KLEINE, ANDALUSISCHE VECHTSTIER,

BIJ WIE DE WOEDE DOOR HET HOOFD RAAST. GELUKKIG KAN IK SCHRIJVEN.’

Tom Lanoye, 1998.

‘JE [MOET] DE MOGELIJKHEID OVERWEGEN DAT IEMAND BEREID IS ZIJN SPEL TOT HET

UITERSTE TE SPELEN, OMDAT HET GEEN ONTKENNING IS VAN HET LEVEN, MAAR DE

BEVESTIGING ERVAN. NAMELIJK DAT LEVEN NIET IETS MAG ZIJN DAT JE ONDERGAAT, MAAR

IETS DAT JE ZELF MAAKT, IN SCÈNE ZET, EN DUS OOK AFBREEKT VOORDAT HET SAAI WORDT

EN ER GEEN PUBLIEK MEER IS.’

Arnon Grunberg, 2000.

Lanoye in: Neefjes, Vrij Nederland, 3 oktober 1998. Grunberg in: Peters, de Volkskrant, 27 oktober 2000. Titel: Lanoye in: Vanegeren (1998): 128

4

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING 8

HOOFDSTUK 1 ACHTERGROND: DE SCHRIJVERSIDENTITEIT 9 1. 1 SOCIOLOGIE VAN DE SCHRIJVERSIDENTITEIT 9 1.1.1 DE (ON)MOGELIJKHEID VAN EEN KUNSTENAARSCARRIÈRE 10

1.1.2 SCHRIJVER WORDEN 11 1.1.3 IN DE TRADITIE VAN GROTEN 12 1.1.4 DE EEUWIGHEIDSWAARDE VAN HET EVENEMENT 13 1.2 DE GROTE DRIE VAN DE NEDERLANDSE LITERATUUR 14 1.2.1 HET GROTE SCHRIJVERSCHAP 14 1.2.2 NOSTALGIE NAAR DE GROTE DRIE 17 1.2.3 DE GROTE SCHRIJVER ALS MODEL 19 1.2.4 VLAAMSE GROTEN 21 1.3 DE CREATIE VAN EEN SCHRIJVERSIDENTITEIT: TOM LANOYE EN ARNON GRUNBERG 22 1.3.1 MATERIAAL EN OPZET 23

HOOFDSTUK 2 KENNISMAKING MET EEN SCHRIJVER 25 2.1 EEN BIOGRAFIE VAN TOM LANOYE 25 2.2 EEN BIOGRAFIE VAN ARNON GRUNBERG 27

HOOFDSTUK 3 HET DEBUUT ALS MEESTERPROEF 30 3.1 HET MEERVOUDIGE DEBUUT VAN TOM LANOYE 30 3.1.1 JONG, ONGEREMD TALENT 31 3.1.2 LITERAIRE DUIZENDPOOT 32 3.1.3 DE STEM VAN EEN GENERATIE 33 3.2 ARNON GRUNBERG EN ‘HET DEBUUT VAN HET JAAR’ 34 3.2.1 MEDIA-AANDACHT VOOR EEN JONG TALENT 35 3.2.2 GRUNBERG TUSSEN TIJDGENOTEN EN VOORGANGERS 36 3.2.3 EEN ÉCHTE SCHRIJVER 38

HOOFDSTUK 4 LITERAIRE PROFILERING EN RECEPTIE 40 4.1 DE GEDREVENHEID VAN TOM LANOYE 40 4.1.1 VAN FUN NAAR MAATSCHAPPELIJK ENGAGEMENT 40 4.1.2 VAN KLEINE NAAR GROTE VERHALEN 42

5

4.1.3 IN DE TRADITIE VAN… 44 4.1.4 HULPKRACHTEN 47 4.2 DE WERELD VAN ARNON GRUNBERG 51 4.2.1 EENDAGSVLIEG OF BLIJVERTJE? 51 4.2.2 SUCCES ÉN CRISIS DOOR EEN MANIERTJE 52 4.2.3 CARRIÈREMOVE 53 4.2.4 HET GRIMMIGE UNIVERSUM VAN ARNON GRUNBERG 54

HOOFDSTUK 5 DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT 58 5.1 ALLESKUNNER TOM LANOYE 59 5.1.1 MULTIMEDIAAL SCHRIJVERSCHAP 59 5.1.2 LITERAIRE MULTINATIONAL 61 5.1.3 POLITICUS LANOYE 64 5.1.4 DE DICHTER EN ZIJN STAD 65 5.2 HET ABSURDE LEVEN VAN ARNON GRUNBERG 66 5.2.1 ONGRIJPBAAR FENOMEEN 66 5.2.2 DE KRACHT VAN HET INTERVIEW 69 5.2.3 STERRENSTATUS 70 5.2.5 DE GEËNGAGEERDE SCHRIJVER 72 5.3 ZOMERGASTEN 74 5.3.1 ONGRIJPBARE GRUNBERG 75 5.3.2 GEËNGAGEERDE LANOYE 76

HOOFDSTUK 6 OPNIEUW DEBUTEREN 79 6.1 DE ULTIEME ROL VAN ARNON GRUNBERG 79 6.1.1 DEBUUT NR. 2 80 6.1.2 ONTMASKERD 82 6.1.3 SERIEUS ROLLENSPEL 83

HOOFDSTUK 7 2007 86 7.1 DE ONGEREMDHEID VAN LANOYE 86 7.1.1 AMBITIEUS SCHRIJVERSCHAP 86 7.1.2 ‘DE WARE THEATERAUTEUR’ 88 7.1.3 ONGEREMD ENGAGEMENT 89 7.1.4 LAUREAAT LANOYE 90 7.2 AANDACHTSKUNSTENAAR ARNON GRUNBERG 91 7.2.1 HET MERK ‘ARNON GRUNBERG’ 92 7.2.2 MODEL VAN BIJZONDERHEID 93 7.2.3 EEUWIG ONGRIJPBARE GRUNBERG 96

6

HOOFDSTUK 8 EEN UNIEK MODEL VAN SCHRIJVERSCHAP 97 8.1 LANOYE & GRUNBERG EN DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT 97 8.1.1 AANDACHTSKUNSTENAARS 97 8.1.2 AMBITIE 98 8.1.3 ENGAGEMENT EN SCHRIJVERSCHAP 99 8.2 DE TRADITIE VAN HET GROTE SCHRIJVERSSCHAP 100 8.2.1 GROTE SCHRIJVERS IN SPÉ? 101 8.2.2 HET GROTE SCHRIJVERSCHAP IN DE EENENTWINTIGSTE EEUW 103

BIJLAGE 1 GEDETAILEERD OVERZICHT VAN OEUVRE 106

BIJLAGE 2 LITERAIRE PRIJZEN 111

BIBLIOGRAFIE 112

BRONVERMELDING AFBEELDINGEN 121

7

INLEIDING

Tom Lanoye en Arnon Grunberg zijn niet alleen schrijver, ze zijn ook aandachtskunstenaar, variété- artiest, provocateur, circuspaardje, straatvechter, productiemachine, multinational, waarheids- zoeker, poppenspeler, levensartiest en meester-ontmaskeraar. Ze presenteren zichzelf als multi- talenten die hun eigen, unieke model van schrijverschap creëren. Een schrijverschap dat niet alleen opvalt door het literaire werk, maar evenzeer door de manier waarop de schrijvers zich profileren. Beide auteurs presenteren zich als publieke persoonlijkheden die met al hun activiteiten aandacht genereren voor hun schrijverschap. De afgelopen jaren is mijn interesse voor het hedendaagse schrijverschap gegroeid. Uiteraard kan er niet gesproken worden van hét schrijverschap, maar dat is juist een onderdeel van mijn interesse. Schrijvers moeten de aandacht trekken om boven de grote middenmoot uit te steken en vallen dus op door de specifieke manier waarop zij invulling geven aan hun schrijverschap. In theoretische reflecties op schrijverschap komt deze unieke schrijversidentiteit echter weinig aan bod. Veel vaker wordt er op abstract niveau gereflecteerd en krijgen met name kwesties als de autoriteit van de schrijver veel aandacht. Denk maar aan het beroemd geworden essay van Roland Barthes ‘La mort de l'auteur’ uit 1968 en de reactie van Michel Foucault ‘Qu'est-ce qu'un auteur?’ in 1969. Deze en andere artikelen dragen bij aan hoogstaande discussies in de literatuurwetenschap, maar doen mijn inziens weinig recht aan de literaire praktijk. Wanneer ben je schrijver en wat maakt je tot een schrijver die serieus genomen wordt? Hoe kan een auteur carrière maken? Welke rol speelt de schrijver in het creëren van zijn status? Hoe verhouden schrijvers zich tot de traditie die achter hen ligt? Wat maakt je tot een grote schrijver? Dit zijn vragen die mijn interesse wekken en waar de Franse kunstsociologe Nathalie Heinich aandacht aan besteedt. Via de weg van de sociologie probeert zij antwoorden te vinden. Daarbij richt ze zich niet zoals veel andere sociologen op het universele, maar is zij juist geïnteresseerd in het particuliere en het bijzondere. Met als startpunt de achtergrond van de kunstsociologie wil ik nadenken over hedendaags schrijverschap. Het oeuvre en de schrijversidentiteit van Tom Lanoye en Arnon Grunberg vormen de case studies waarop ik mijn onderzoek zal baseren. Daarbij zal steeds één vraag centraal staan: hoe creëren deze auteurs een uniek model van schrijverschap?

8

HOOFDSTUK 1 ACHTERGROND: DE SCHRIJVERSIDENTITEIT

1. 1 SOCIOLOGIE VAN DE SCHRIJVERSIDENTITEIT

Nathalie Heinich (1955) is als onderzoekster verbonden aan het Centre Nationale de la Recherce Scientifique (CNRS) en de École des Hautes Études en Sciences Sociales (EHESS) in Parijs. Van 2000 tot 2003 vervulde zij vanuit de Boekmanstichting de positie van bijzonder hoogleraar Kunstsociologie aan de Universiteit van . Als kunstsociologe van (onder andere) literatuur wordt zij uiteraard in de traditie van Pierre Bourdieu geplaatst. Heinich schreef haar dissertatie bij de beroemde kunstsocioloog, maar verwerpt tegelijkertijd zijn theorieën. Zij verwijt Bourdieu (maar ook socioloog Howard Becker) dat hij het particuliere verwaarloost door in zijn werk altijd voorrang te geven aan het sociale. Heinich staat een sociologie van het singuliere voor: hierin is de persoon het subject en wordt zijn handelen, voelen en denken niet slechts vanuit het groepsperspectief beschreven en verklaard. Juíst in de kunstwereld zou er aandacht moeten zijn voor het bijzondere. Ton Bevers in zijn inleiding bij Heinichs teksten: ‘Want, zo stelt Heinich, als er ergens in de samenleving veel waarde wordt gehecht aan het persoonlijke en het authentieke dan is het wel in de wereld van de kunst. Het singuliere is het niet met andere gedeelde, het unieke, het afwijkende en het uitzonderlijke, ja zelfs het bizarre en abnormale.’1 De kunstsociologie van Heinich is zeer Frans, net zoals de meeste Franse kunstsociologen beschrijft zij voornamelijk de eigen kunstwereld. Dat neemt niet weg dat haar publicaties interessant kunnen zijn voor buitenstaanders. Bovendien schrijft Heinich niet uitsluitend over Franse aangelegenheden; een bekend voorbeeld is haar debuut uit 1991 La Gloire de Van Gogh, waarin ze aan de hand van Vincent Van Gogh de motieven achter de bewondering voor kunstwerken en de aanbidding voor kunstenaars probeert te verklaren. Heinich maakt onderscheid tussen drie perspectieven in de kunstsociologie, waarbij de nadruk op de persoon van de kunstenaar, op het kunstwerk of op de kunstwereld wordt gelegd. In deze scriptie zullen voornamelijk haar ideeën over ‘het kunstenaar zijn’ centraal staan, en meer in het bijzonder het schrijverschap. Juist omdat Heinich redeneert vanuit het unieke en het bijzondere, besteedt zij veel aandacht aan de individuele rol van de kunstenaar. In haar optiek is het kunstenaarschap of schrijverschap identiteitsbepalend.2 In Het Van Gogh-effect en andere essays over kunst en sociologie (2003) belicht Heinich verschillende elementen van de kunstsociologie, waaronder de invalshoek van de kunstenaar. In haar boek Être écrivain: Création et identité (2000)

1 Bevers in: Heinich (2003): 17 2 Dat geldt natuurlijk voor veel beroepen, maar schrijverschap lijkt in Heinichs visie een allesbepalende identiteit te zijn. In de identiteit van de schrijver ligt de suggestie besloten te dat het om een allesomvattende typering gaat, die niet alleen het beroep definieert, maar de hele persoon.

9

richt ze zich echter specifiek op het schrijverschap en stelt ze de vraag: ‘Comment peut-on être écrivain? Ou plus précisément, qu’est-ce qui, dans cette activité particulière, permettra d’être, en tant qu’écrivain, “pris au sérieux”?’3 Vanuit sociologische invalshoek analyseert ze de identiteit van de schrijver.4 Bevers in een recensie over Être écrivain: ‘Wat voor typen schrijver wil men worden of denkt men te zijn? […] Wanneer ben je eigenlijk schrijver en wanneer ben je een bepaald soort schrijver geworden? […] Is de inzet totaal? Welke rol spelen anderen – voorgangers, tijdgenoten, niet-vakgenoten, lezers, media – bij de uitoefening van het schrijverschap?’5

1.1.1 DE (ON)MOGELIJKHEID VAN EEN KUNSTENAARSCARRIÈRE

Een van de essays in Het Van Gogh-effect en andere essays over kunst en sociologie is getiteld ‘Kun je wel spreken van een kunstenaarscarrière?’. Hierin besteedt Heinich aandacht aan de paradox die besloten ligt in de term ‘kunstenaarscarrière’. Er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen de begrippen kunstenaar en carrière:

In de ‘professionele’ definitie, in de sociologische zin van het woord, verwijst carrière naar werelden waar je, om succes te behalen, een gestandaardiseerde weg moet afleggen, van de ene functie naar de andere, in een duidelijk geformaliseerde hiërarchische volgorde. Deze standaardisering van loopbanen en vormen van succes impliceert tegelijkertijd een zekere ontpersoonlijking: de bezette post is al gedefinieerd vóórdat de persoon hem bekleedt en ook onafhankelijk van die persoon.6

Hoe kan de kunstenaar een gestandaardiseerde weg volgen, terwijl juist van hem wordt verwacht uniek en vernieuwend te zijn? Hij moet immers streven naar ‘bijzonderheid en tijdloosheid’. Om succesvol te kunnen zijn moet de kunstenaar als individu nieuwe wegen vinden ten opzichte van de traditie, en objecten scheppen die een waarde hebben die boven de maker uitstijgen. Toch is Heinich van mening dat er ook in de kunstwereld carrière gemaakt kan worden. Ook hier kan succes gedefinieerd worden aan de hand van betrekkelijk vaste criteria, namelijk het verkoopbaar maken van werken en het zichtbaar maken van de maker van die werken. Zij ziet hier dus een grote rol weggelegd voor de individuele kunstenaar. Hij moet niet alleen zijn werken verkopen, maar ook van zichzelf een aantrekkelijk en succesvol product maken: ‘Behalve door de erkenning van de kunstwerken van deze bijzondere kunstenaars wordt hun succes ook gekenmerkt door de aandacht die aan de persoon zelf wordt besteed […]’.7 Er is niet zozeer sprake van een gestandaardiseerde weg, maar er ligt juist een taak voor elke kunstenaar om een model te bieden voor toekomstige generaties. De afzonderlijke kunstenaar zou dan een ‘model van bijzonderheid’ kunnen vormen. Heinich geeft drie grote voorbeelden uit de

3 Heinich (2003): 23 4 Haar onderzoek is voornamelijk gebaseerd op materiaal uit gesprekken die ze voerde met een dertigtal Franse auteurs. 5 Bevers (2003): 112 6 Heinich (2003): 102 7 Heinich (2003): 106

10

schilderkunst van de twintigste eeuw. Marcel Duchamp, Salvador Dali en Pablo Picasso hebben alle drie een bijzondere kunstenaarscarrière doorlopen en zijn tot prototypen in de kunst geworden. Zij hebben er mede voor gezorgd dat het begrip ‘carrière in de kunst’ ‘geleidelijk zijn gewone betekenis [heeft] verloren door de ‘normalisatie van het abnormale’, als kenmerk voor de moderne tijd, dat aanzet tot voortdurende vernieuwing, niet alleen van de inhoud maar ook van de vormen van artistiek succes.’8

1.1.2 SCHRIJVER WORDEN

Meer specifiek richt Heinich zich op de carrière van de schrijver: wat betekent het om schrijver te worden? Ze benadrukt dat de schrijversidentiteit wordt beschouwd als een positie met status:

Mensen hebben er veel voor over om de schrijversidentiteit te verwerven, die beschouwd wordt als teken van voorrecht, voorwerp van verlangen en plaats van rivaliteit. Des te meer omdat die identiteit wordt gevormd door een handeling – het schrijven – die in een gealfabetiseerde maatschappij in theorie voor iedereen, maar in werkelijkheid slechts voor enkelen is weggelegd, namelijk voor mensen die erin slagen de handeling ‘ik schrijf’ om te zetten in een identiteit ‘ik ben schrijver’.9

In dit proces van ‘schrijver worden’ is de eerste publicatie een doorslaggevend moment. Het schrijven voor zichzelf wordt schrijven voor anderen en men krijgt de mogelijkheid om te zeggen: ‘ik ben schrijver’:

Want pas op het beslissende moment dat het werk wordt uitgegeven, komen de drie wezenlijke momenten van het identiteitsproces samen, namelijk de zelfperceptie (zichzelf zien als schrijver), de zelfpresentatie (zich als zodanig tonen en zich zo noemen) en de aanduiding (door anderen).10

Dit is het moment dat de persoon als schrijver gezien kan worden. Hij valt nu in de categorie ‘schrijver’ en dus heeft de buitenwereld instrumenten om hem aan te duiden en te definiëren. We zien dezelfde visie op schrijverschap bij Suzanne Janssen: ‘Whether one is considered a writer depends first and foremost on publications, not on diplomas or other formal criteria. A writer is not so much someone who writes, but someone who is recognized as such.’11 Toch is het publiceren geen

8 Heinich (2003): 110 9 Heinich (2003): 129. Deze schijnbare toegankelijkheid van ‘het schrijver worden’ wordt vaak benadrukt in teksten over schrijverschap. Zo ook in Margaret Atwoods Negotiating with the Dead: A Writer on Writing: ‘Writing – the setting down of words – is an ordinary enough activity […]. Anyone literate can take implement in hand and make marks on a flat surface. Being a writer, however, seems to be a socially acknowledged role, and one that carries some sort of weight or impressive significance – we hear a capital W on Writer.’ (2002: 4) 10 Heinich (2003): 130 11 Janssen (1998): 266-267

11

garantie dat hij daadwerkelijk als schrijver gezien zal worden, volgens Heinich. De nieuwe schrijver zal namelijk altijd vergeleken worden met de ‘grote schrijver’. Wanneer men de status van grote schrijver heeft bereikt, wordt zijn identiteit niet meer door het schrijven, maar door zijn naam bepaald.

Voor het bereiken van deze hoogste staat van schrijverschap, namelijk die van ‘groot schrijver’ die ook na zijn dood nog wordt erkend, voldoet het zelfstandig naamwoord met het onbepaald lidwoord niet langer en moet worden vervangen door de eigennaam, de enige drager van een onmiskenbare en onvervangbare identiteit.12

Hij is niet langer ‘een schrijver’ maar hij is kort gezegd ‘Flaubert’ en zijn product wordt ‘de nieuwe Flaubert’ genoemd. De naam wordt een referentie, een model voor iedereen die schrijver wil worden.

1.1.3 IN DE TRADITIE VAN GROTEN

Heinich besteedt in haar werk veel aandacht aan de rol van de schrijverstraditie bij het creëren van een schrijversidentiteit. Met name in Être écrivain spreekt ze uitvoerig over de banden met de traditie en over het grote schrijversschap. Of een schrijver er zich bewust van is of niet, hij staat altijd in een traditie van voorgangers en zal ook met hen vergeleken worden. ‘Car l’espace des possibles ouvert à l’écriture est basilé non seulement par l’état de la langue, mais aussi par accrochée aux grand noms qui forment le système de repérage propre à chaque écrivain […]’13. De schrijver kan zich uiteraard op verschillende manieren tot die traditie verhouden: ‘Elle peut en effet reveler d’un travail d’identification (références, sentiment de dette ou au moins d’affinité avec certains auteurs) ou, au contraire, de différenciation (opposition, volonté de distinction, voire reniement)’.14 Deze groten uit de geschiedenis hebben echter niet alleen inhoudelijk een voorbeeldfunctie, maar vormen ook het voorbeeld van hoe de schrijver zijn leven zou kunnen inrichten (‘modèles de vie’). Heinich benadrukt keer op keer het belang van de actieve houding van de kunstenaar. We hebben hier te maken met een soort aura van de kunstenaar (om in termen van Walter Benjamin te spreken). Heinich bekijkt niet het unieke van het kunstwerk, maar de unieke uitstraling en levenshouding van de kunstenaar, zijn aura. Dat blijkt opnieuw wanneer zij verschillende facetten bespreekt van de grote schrijver:

C’est pourquoi un ‘grand écrivain’ n’est pas seulement un écrivain exceptionnel mais un homme d’exception, qui fera référence au-delà même de la littérature, une ‘conscience universelle ‘, un ‘grand esprit’, la ‘forme supérieure du grand homme’ […]15

12 Heinich (2003): 130-131 13 Heinich (2000): 150 14 Heinich (2000): 150-151 15 Heinich (2000): 258

12

Om uiteindelijk als grote schrijver erkend te worden moet men ook een bijzondere persoonlijkheid bezitten en op een bijzondere manier zijn leven leiden. De grote schrijver is een inspirerende persoon, een intellectueel die zich bezighoudt met allerlei facetten van het maatschappelijke en culturele leven:

Le 'grand écrivain' est donc une figure fortement investie, et sur plusieurs plans. Sur le plan personnel, on a vu que la référence aux personnes des écrivains, a travers leurs biographies, permet de concilier ces deux nécessites contradictoires que sont l’aspiration a l’originalité et le lien avec la tradition […] Sur le plan littéraire, l’admiration sans réserves pour le grand écrivain tel qu’on le connait par son œuvre fait de la mise en présence avec sa personne une véritable épreuve […] Enfin, sur le plan spirituel, le grand écrivain peut devenir une figure charismatique, dont l’influence, exercée bien au-delà des seuls auteurs, porte non plus sur la vie ou sur l’écriture mais sur les idées et opinions en tous domaines.16

1.1.4 DE EEUWIGHEIDSWAARDE VAN HET EVENEMENT

Het laatste aspect uit Nathalie Heinichs theorie dat relevant is in het licht van deze scriptie is dat van het artistieke evenement: ‘datgene wat bij het publiek tot ‘unieke ervaringen’ leidt’17. Normaal gesproken worden in de sociologie bij voorkeur herhaalbare factoren bestudeerd. In de kunstwereld – en in de kunstsociologie van Heinich – is het unieke echter bepalend en kunnen kunstwerken en kunstenaars het karakter van evenementen krijgen, ‘artistic events’18. Wat wij beschouwen als een evenement hangt af van onze beoordelingskaders en die zijn aan verandering onderhevig. In onze tijd is ‘talent’ een doorslaggevend criterium.19 Het heden- daagse publiek wil unieke ervaringen ondergaan en kunstenaars spelen hier op in. ‘Iedere befaamde artiest die optreedt in een televisieprogramma, kan van een bijzondere gebeurtenis een persoonlijk succes maken, in de ogen van zijn fans of van het grote publiek.’20 Niet alleen kunstwerken in de letterlijke zin van het woord kunnen evenementen worden, maar juist gebeurtenissen, ludieke acties of een toevallige samenloop van omstandigheden. Belangrijk is echter wel dat het evenement onthouden wordt: ‘Wil een kunstwerk evenementswaarde krijgen, dan moet het tijdloos worden’21. Ook hier ziet Heinich veel mogelijkheden voor de kunstenaar. Hij kan een evenement creëren door gebruik te maken van zijn status en dan kan een kleine gebeurtenis uitgroeien tot iets groots en onvergetelijks. Heinichs theorie over artistieke evenementen vergroot onze blik op kunst. Een kunstwerk hoeft niet per definitie iets tastbaars te zijn, maar het kan ook iets tijdelijks zijn. Tot

16 Heinich (2000): 260 17 Bevers in: Heinich (2003): 22 18 Heinich (2000) Boekmancahier: 159 19 Heinich benadrukt dat er in elke periode in de geschiedenis een ander beoordelingskader dominant is. Zo typeerde ambachtelijkheid de Middeleeuwen en vakmanschap het klassieke tijdperk. Het huidige criterium van talent werd in Frankrijk vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw steeds belangrijker. Originaliteit en individualisering werden de nieuwe sleutelwoorden. 20 Heinich (2003): 32 21 Heinich (2003): 33

13

het oeuvre van een kunstenaar behoren allerlei gebeurtenissen en handelingen, die bijdragen aan zijn culturele status.

Nathalie Heinichs ideeën over kunstenaarschap vormen een vertrekpunt om na te denken over schrijverschap. Juist omdat zij de aandacht vestigt op het particuliere en uitzonderlijke van de kunstenaar, zijn haar theorieën toepasbaar op casussen van afzonderlijke auteurs. In haar visie is er bij het creëren van een schrijversidentiteit een zeer actieve rol weggelegd voor het subject. Tegelijkertijd ontkomt men niet aan de traditie en zijn er op de achtergrond altijd de grote schrijvers. Voordat het schrijverschap van Tom Lanoye en Arnon Grunberg onder de loep kan worden genomen, is het belangrijk om de specifieke Nederlandstalige traditie waarin zij als schrijver debuteren, nader te bekijken. Dit is een traditie waarin grote schrijvers de boventoon voeren en het beeld van schrijverschap bepalen.

1.2 DE GROTE DRIE VAN DE NEDERLANDSE LITERATUUR

De traditie waarbinnen beginnende prozaschrijvers tijdens de laatste decennia van de twintigste eeuw in Nederland debuteren, wordt gedomineerd door een drietal reuzen. Telkens wanneer de naoorlogse literatuur besproken wordt, blijken Willem Frederik Hermans, Gerard Reve en Harry Mulisch als ‘de grote drie’ de toon te hebben gezet. Daar waar vele van hun opvolgers langzaam in de vergetelheid raken, lijkt de reputatie van deze drie te blijven bestaan. En dat terwijl slechts één ‘grote’ nog in leven is. Het sterven van de andere twee bleek telkens aanleiding om de status van ‘de grote drie’ weer eens te bevestigen. Zo kopten de kranten in april 1995 na de dood van Hermans ‘De grootste schrijver van de naoorlogse grote drie W.F. Hermans (73) overleden’22 en ‘Strijd tegen zelfgenoegzaamheid voorbij; Van de 'Grote Drie' was Hermans de grootste’23. En toen Reve in 2006 overleed, verschenen er verschillende artikelen over zijn mogelijke opvolging. Mulisch opperde om voortaan over de ‘grote één’ te spreken.24

1.2.1 HET GROTE SCHRIJVERSCHAP

Hoewel de term ‘de grote drie’ tegenwoordig niet meer weg te denken is uit de Nederlandse literatuur, ontstond deze constructie later dan men zou verwachten. Edwin Praat (promovendus UvA) onderzocht in zijn doctoraalscriptie (UU) de totstandkoming van deze term. Uit zijn onderzoek blijkt dat de vroegste vindplaats uit het jaar 1976 stamt, vele jaren nadat de drie auteurs debuteerden.25 De kwalificatie als ‘groten’ werd dus niet van meet af aan gehanteerd, maar is het resultaat van een lang proces van canonisatie. Er werd niet eerder gesproken over ‘de grote drie’ omdat er nog steeds één auteur was die hen overtroefde: Simon Vestdijk, de belangrijkste auteur

22 Eindhovens Dagblad, 28 april 1995 23 Algemeen Dagblad 28 april 1995 24 Weijts, Het Parool, 28 juli 2007. 25 Hermans debuteerde in 1947 met de roman Conserve. In hetzelfde jaar publiceerde Reve zijn succesvolle De Avonden. Mulisch volgde in 1952 met zijn debuut Archibald Strohalm.

14

die de Tweede Wereldoorlog overleefde.26 ‘Simon Vestdijk had, zowel als schrijver als als criticus, in de eerste decennia na de oorlog een in onze tijd niet meer voorstelbare monopoliepositie als grand old man van de Nederlandse literatuur.’27, zegt Praat in een artikel in De Groene Amsterdammer. Vestdijk was het grote voorbeeld voor toekomstige schrijvers. Dat wel uit een uitspraak van Mulisch in 1959: ‘Altijd maar weer Hermans, altijd maar weer Van het Reve, altijd Claus. Dat zijn de rotsen waartussen ik sta. Als ze in een reusachtig goede bui zijn, dan zeggen ze dat je zelfs soms wel iets aan Vestdijk doet denken.’28 Het is dan ook niet vreemd dat het ontstaan van de term ‘de grote drie’ samenhangt met de dood van Vestdijk in 1971. ‘Na het wegvallen van de oude meester moest de macht overgedragen worden en lagen Reve, Mulisch en Hermans het meest voor de hand. Men kon vanaf dan toevoegingen als ‘jonge schrijvers’ en ‘van de naoorlogse generatie’ achterwege laten.’29 Het type schrijverschap dat ‘de grote drie’ karakteriseert ontstond echter al decennia eerder, om precies te zijn aan het einde van de negentiende eeuw. Maatschappelijke veranderingen zorgen in die periode voor een verschuivende positie van cultuur en literatuur, waardoor een schrijverstype kon ontstaan dat de basis vormt voor de moderne schrijver. Frans Ruiter en Wilbert Smulders beschrijven in hun boek Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 hoe er aan het einde van de negentiende eeuw een culturele breuk ontstond. Zij noemen dit moment het begin van de moderne fase, die ingeluid werd door de komst van de massacultuur, grote sociale bewegingen en de avant-garde. Als gevolg van deze maatschappelijke en culturele veranderingen kwamen de bestaande hiërarchische ordeningen onder druk te staan: ‘Het probleem doet zich voor wie in deze nieuwe, relatief geüniformeerde wereld het culturele leiderschap moet voeren. Tegelijk met het doorzetten van de sociale nivellering raakt immers ook de oude sociaal-culturele orde in verval.’30 De nieuwe cultuurdragers stonden echter niet te springen om deze positie te bekleden en om officieel naar voren te treden:

Typisch modern aan de opstelling van de nieuwe denkers, schrijvers en schilders was nu juist dat hun opvattingen eerder bedoeld waren als commentaar vanaf de zijlijn, en dat zij twijfelden over de rol die zij dienden te spelen. De sociale opstelling als bohemien, die veel figuren rond De nieuwe gids kiezen, geeft daaraan uitdrukking.31

Het nieuwe culturele leiderschap werd gevormd door een open elite, waartoe men niet meer behoorde op grond van erfrecht. Maar tegelijkertijd stond deze elite ver van de moderne massaverschijnselen en ontstond er een sterkere scheiding tussen dichter en burger. Met de komst van de Tachtigers kreeg de kunst in Nederland gestalte als tegencultuur en maakte zich los van het brede publiek. ‘De kunstenaar richtte zich – half uit vrije wil, half gedwongen – tot een uiterst select

26 Al mag Ferdinand Borderwijk niet vergeten worden. Du Perron, Marsman en Ter Braak stierven tijdens de oorlog. 27 Praat (2006): 7 28 Geciteerd in: Praat (2006): 7 29 Praat (2006): 7 30 Ruiter & Smulders (1992): 11 31 Ruiter & Smulders (1992): 11

15

avant-gardepubliek.’32 De moderne kunstenaar beschouwde zichzelf als voorloper en voor hem was een belangrijke maar afstandelijke rol weggelegd:

Hij is dichterlijke ziener van de nieuwe tijd, dandy, moreel ontmaskeraar of radicaal avant- gardist. Welke rol hij ook kiest, de moderne kunstenaar stelt zich teweer in een wereld, waarin naar zijn gevoel de platheid op fatale wijze de overhand dreigt te krijgen op de geestelijke waarden. Hij verbeeldt of hekelt de benauwde burgerlijke sfeer, geeft vorm aan de hoop daaraan te ontsnappen of aan het wanhopige gevoel dat er niet aan te ontkomen is.33

Hermans, Reve en Mulisch zijn de erfgenamen van deze schrijverstraditie. Dit type schrijver kan gekarakteriseerd worden als de intellectuele bohemien, die een stapje hoger staat dan het volk en vanaf de zijlijn de burgerlijke moraal wil ontmaskeren. Opmerkelijk is dat ‘de grote drie’ pas echt succesvol worden wanneer er opnieuw maat- schappelijke en culturele vernieuwingen optreden in de jaren zestig. Suzanne Janssen beschrijft een aantal ontwikkelingen die de classificatie van cultuur in de tweede helft van de twintigste eeuw drastisch hebben veranderd:

Evenals andere westerse landen beleefde Nederland vanaf de jaren vijftig een snelle en aanhoudende welvaartsgroei. Mensen konden steeds gemakkelijker in hun eerste levensbehoeften voorzien en kregen de beschikking over meer vrije tijd. De vroegere nadruk op arbeid, zuinigheid en zekerheid kwam te vervallen. In plaats daarvan ontwikkelde zich een consumptiecultuur naar Amerikaans model.34

De massamedia ontwikkelden zich en zoals Hugo Brems schrijft in Altijd weer vogels die nesten bouwen: ‘De veranderingen braken ook de cultuur open, die nog grotendeels statisch en monolithisch was, en brachten haar binnen het bereik van steeds grotere lagen van de bevolking.’35 Cultuur was niet langer enkel aan de elite besteed, maar binnen het bereik van iedereen. Ook het literaire werk kreeg een nieuwe uitstraling:

De wending in de literatuur naar het concrete, het dagelijkse en het gewone kan gezien worden als een uiting van die veranderende mentaliteit. Het is een literatuur die het verlangen naar harmonie en eeuwigheidswaarde van de klassieke traditie achter zich heeft gelaten, evenals dat naar autonomie, zuiverheid en absoluutheid van de avant-garde. Zij moeten het veeleer hebben van integratie, onzuiverheid, voorlopigheid en relativisme. De werkelijkheid en de samenleving worden minder dan voorheen als vijandig en bedreigend ervaren, maar veeleer als een domein vol nieuwe mogelijkheden. Zij zijn speelvelden

32 Ruiter & Smulders (1996): 22 33 Ruiter & Smulders (1992): 16 34 Janssen (2005) 13 35 Brems (2006): 226-227

16

waarbinnen schrijvers en kunstenaars met andere regels dan die van de economie en van de consumptie, maar met hetzelfde materiaal, speels of kritisch aan de slag kunnen gaan.36

Ruiter en Smulders bespreken deze periode in een artikel in Maatstaf in 1992. Zij constateren dat er in de jaren zestig een ander schrijverschap ontstond, dat recht tegenover het ‘totale schrijverschap’ van Hermans, Reve en Mulisch staat. De nieuwe Zestigers prefereerden juist een ‘cool writership’, dat zich aan de oppervlakte houdt en het domein van de kunst wil uitbreiden in plaats van problematiseren. Net als de Vijftigers kenden Hermans, Reve en Mulisch nog de ‘eis van een totaal schrijverschap’: ‘Het beoefenen daarvan vormde niet zomaar een beroep, maar was in zekere zin een roeping […]. Een dergelijk schrijverschap ontleende haar bestaansrecht voor een groot deel aan haar kritische houding tegenover de burgerlijke waarden.’37 Juist ten tijde van de drastische veranderingen van de jaren zestig breken auteurs als Hermans en Reve door bij het grote publiek. Ruiter en Smulders: ’De ‘grote auteurs’ worden weliswaar massaal verkocht, maar zij worden daardoor in zekere zin rijk van de teloorgang van hun culturele functie.’38 Juist onder deze nieuwe omstandigheden is er sprake van ‘nostalgie naar de verloren betekenis van de literatuur’39. Lezers verlangen weer terug naar het type literatuur waarmee auteurs als Reve, Hermans en Mulisch na de oorlog debuteerden.40

1.2.2 NOSTALGIE NAAR DE GROTE DRIE

Het succes van ‘de grote drie’ had dus veel te maken met de maatschappelijke veranderingen en het gevoel van nostalgie dat daardoor ontstond. De jaren zestig maakten een einde aan de omstandigheden waarin schrijvers van dit type konden ontstaan: ‘de grote drie’ vormen als het ware de laatste exponent van een schrijverschap dat was ontstaan aan het einde van de negentiende eeuw. Zoals Ruiter en Smulders verklaren: ‘Hermans en Reve zijn de laatste erfgenamen van een twintigste-eeuwse traditie, die in de jaren zestig definitief tot het verleden is gaan behoren.’41 In de daaropvolgende decennia is er echter steeds opnieuw gezocht naar dit type schrijver en literatuur. Ook na de eeuwwisseling blijven literatuurcritici op zoek naar mogelijke opvolgers. Zo publiceerde Arjen Peters na de dood van Reve in 2006 een artikel in De Volkskrant met als titel ‘De Nieuwe Drie’, waarin hij de opvolgingskwestie opriep. ‘Nu twee van het triumviraat zijn overleden, begint onder lezers en critici het verlangen naar een nieuw erelijstje op te spelen.’42 Onze behoefte aan iconen is namelijk onuitroeibaar volgens criticus Peters. Zijn nieuwe ‘grote drie’ zijn A.F.Th. van

36 Brems (2006): 227 37 Ruiter & Smulders (1992): 4 38 Ruiter & Smulders (1992): 8 39 Ruiter & Smulders (1992): 9 40 Uiteraard is deze bovenstaande typering minder eenduidig dan dat hier wellicht gesuggereerd wordt. De drie schrijvers gaan in de daaropvolgende jaren alle drie verschillende richtingen op. Mulisch koos ervoor om met de tegencultuur van de jaren zestig mee te gaan en wierp zich op als woordvoerder. Terwijl Hermans en (aanvankelijk) Reve zich bewust distantieerden van die tegencultuur. Reve zal later echter een voorloper zijn door nieuwe mogelijkheden in de literatuur te zoeken en kan gezien worden ‘de grote campkunstenaar’ (Ruiter & Smulders 1996: 321). 41 Ruiter en Smulders (1992):1 42 Peters, de Volkskrant, 11 mei 2006.

17

der Heijden, Arnon Grunberg en Thomas Rosenboom. ‘Of ze het tot iconen brengen is afhankelijk van de pers, die ze er alleen op landelijke schaal en door herhalen en herhalen in kan hameren, net zolang tot niemand bij de Nieuwe Drie nog aan anderen denkt.’43 Eenzelfde soort publicatie verscheen een week later in Intermediair: In 'De erfgenamen van Reve. Wie zijn de 'grote drie' van de toekomst?’ werd vier recensenten gevraagd wie, nu Reve overleden is, de toekomst van de Nederlandse literatuur zullen veiligstellen. Arnon Grunberg, A.F.Th. van der Heijden en Thomas Rosenboom komen ook hier bovenaan op de nominatielijst. Het idee van ‘de grote drie’ lijkt nog steeds levensvatbaar te zijn. En dat terwijl er al jarenlang kritiek op dergelijke hiërarchische ordeningen wordt geuit. Het voornaamste bezwaar is dat van in- en uitsluiting. Waarom de grote Drie? Waar zijn Hella Haasse, Jan Wolkers of Hugo Claus in dit plaatje? Waarom alleen proza? Bart Vervaeck schrijft in 2006 een kritische beschouwing in De Groene Amsterdammer, waarin hij de constructie van ‘de grote drie’ ter discussie stelt. ‘Honderden essentiële verschillen zou je kunnen opsommen om duidelijk te maken dat dit literaire trio niet bepaald de Heilige Drievuldigheid is, die immers ‘onderscheiden maar onverdeeld’ is.’44 Doordat de term ‘de grote drie’ telkens weer wordt gehanteerd, ontstaat er een self-fulfilling prophecy en lijkt eeuwige roem weggelegd voor Hermans, Reve en Mulisch. Edwin Praat stipt dit aan in zijn scriptie:

Het bestaan van deze term is fascinerend. Dit omdat het epitheton overal waar het opduikt een bevestiging van de consecratie van de drie auteurs vormt, in die zin zélf weer consacrerend werkt. Telkens als docenten, schoolboeken en dagbladen spreken van ‘de grote drie’, wordt de positie van de drie auteurs opnieuw veilig gesteld.45

Volgens Vervaeck werkt deze constructie zowel negatief voor nieuwe auteurs als voor de drie groten. Voor jonge schrijvers lijkt het alsof er sinds ‘de grote drie’ geen auteurs van belang meer zijn gevolgd. Zij debuteren in de schaduw van deze groten en mogen hopen dat ze daar ooit onder vandaan kunnen stappen.46 Voor de groten zelf (dood en levend) is de typering evenmin eenduidig positief; zij moeten genoegen nemen met een lege term die alle inhoud heeft verloren:

Natuurlijk zijn Mulisch, Reve en Hermans grote schrijvers, maar de gemakzucht waarmee zij gebruikt worden als referentiepunten voor het moderne Nederlandse proza reduceert dat proza tot een skelet. Al even skeletmatig worden deze drie auteurs zélf wanneer ze voortdurend op elkaar betrokken worden, terwijl hun grootsheid net in hun eigenheid ligt.47

43 Peters, de Volkskrant, 11 mei 2006. 44 Vervaeck (2006): 9 45 Praat (2004): 5 46 Deze achtergrond geldt uiteraard met name voor Nederlandse schrijvers, hun Vlaamse collega’s debuteren tegen een andere achtergrond, die later nog aan bod zal komen. 47 Vervaeck (2006):11

18

1.2.3 DE GROTE SCHRIJVER ALS MODEL

Het ontstaan van de Nederlandse naoorlogse ‘grote drie’ heeft dus te maken met maatschappelijke en culturele ontwikkelingen en volgens Verveack met ‘de eisen van het veld en het narcisme van het publiek’48. Toch blijft de vraag: waarom zijn juist déze schrijvers de geschiedenis ingegaan als grote schrijvers? Dit lijkt verklaard te kunnen worden aan de hand van Nathalie Heinichs visie op de grote schrijver. Zoals gezegd benadrukt zij dat de grote schrijver niet alleen literair inhoudelijk een voorbeeld moet zijn, maar ook een bruisende, intellectuele persoonlijkheid zou moeten hebben, die anderen inspireert. Bovendien hecht zij veel waarde aan de actieve rol die de schrijver inneemt om zijn schrijversidentiteit te creëren. De succesvolle schrijver zou iemand zijn die én zijn werk verkoopbaar heeft kunnen maken én zichzelf als persoon zichtbaar heeft weten te maken. In bijzondere gevallen kan de carrière als een ‘model van bijzonderheid’ gaan functioneren en als inspiratie dienen voor volgende schrijversgeneraties. Om te kunnen demonstreren hoe Hermans, Reve en Mulisch via hun persoonlijkheid en unieke schrijverscarrière hun status als grote schrijver hebben bereikt, zou een uitgebreide studie gedaan moeten worden.49 Hier wil ik kort aanstippen hoe zij zich op verschillende manieren hebben geprofileerd als Groot Schrijver. Willem Frederik Hermans heeft een oeuvre geschreven dat alom bewondering oproept, maar een schrijverschap gecreëerd dat overal weerstand teweeg bracht: ‘Hermans' leven en werk zijn voortdurend begeleid door polemisch lawaai, dat de waardering vertraagd heeft; katholieken voelden zich beledigd door de roman Ik heb altijd gelijk […]; politiek links achtte hem een fascist; humanisten verwierpen zijn mensbeeld.’50 Naast romanschrijver stond hij bekend als een genadeloos polemist en essayist. Hij schuwde er niet voor om conflicten aan te gaan: ‘Onvermoeibaar keerde hij zich vijftig jaar lang tegen wat hij zag als malloten, gevaarlijke gekken, leugenaars en bedriegers. Hij schreef in kranten en tijdschriften tegen de mensen die het volgens hem met de waarheid niet zo nauw namen.’51 Zijn fanatisme maakte hem niet altijd geliefd. Hermans voelde zich dan ook niet thuis in Nederland en verhuisde in 1973 naar Parijs. Hij creëerde het imago van de principiële, briljante intellectueel, die ‘bijna altijd gelijk [had]’52. Gerard Reve heeft een carrière doorlopen vol unieke gebeurtenissen. Hij wist als geen ander hoe hij de aandacht op zijn persoon kon richten en maakte van alles wat hij ondernam een artistic event, om in termen van Heinich te spreken. Wanneer Reve in 1968 van minister Marga Klompé de P.C.Hooftprijs krijgt uitgereikt, maakt hij van de gelegenheid gebruik om er een onvergetelijke gebeurtenis van te maken. De kus die hij na afloop aan de minister geeft (‘welbewust ten uitvoer gebracht onder het flitslicht der media’53) wordt legendarisch en leidt zelfs tot Kamervragen.54 Een jaar eerder wist Reve de aandacht te trekken door zich in een live televisie-

48 Verveack (2006): 9 49 Edwin Praat promoveert momenteel aan de UvA met een project dat gewijd is aan het schrijverschap van Gerard Reve: Gerard Reve en het schrijverschap; literaire reputatievorming, massificatie en mediatisering 1947-1998. http://cf.hum.uva.nl/~huizinga/opzet/index_ie.htm 50 Janssen (1986):105 51 Mulder, 28 april 1995 52 Mulder, 28 april 1995 53 Ruiter & Smulders (1996): 321 54 Beekman & Meijer (1973): 184

19

uitzending tot het katholicisme te laten bekeren. Het wordt een ‘bizar Fellini-achtig spektakel van vraaggesprekken […], optredens van onder andere een jongleur, een fietsacrobaat, een goochelaar, musici en de Zangeres zonder Naam’.55 Reve regisseert doelbewust zijn carrière en creëert het imago van ‘een grote, verwarrende clown, tegelijk vermakelijk en tragisch als een echte clown pleegt te zijn.’56 Zijn leven en werk als kunstenaar werden een mythologie, het ‘revisme’: ‘een cult, waarin het triviale en marginale op de troon wordt geplaatst’.57

De beroemde kus van Reve aan minister Marga Klompé in 1968 bij ontvangst van de P.C. Hooftprijs.

Ook Harry Mulisch creëert zijn eigen mythologie, maar die wijkt in alle opzichten af van het ‘revisme’. Hij is de zelfbenoemde mythe: ‘Ten slotte werd hij zelf een kunstwerk, een mythe die slechts aan zelfbedachte wetmatigheden beantwoordde.’58 Mulisch vertoont een rotsvast vertrouwen in zijn eigen schrijverschap en gelooft dat alles wat hem in zijn carrière overkomt, voorbestemd is:

‘Ik heb er nooit aan getwijfeld dat het allemaal zo zou lopen’, zegt hij nu, bijna vijfenzeventig jaar oud, en vijftig jaar nadat hij debuteerde met de roman Archibald Strohalm. ‘Het is’, vindt hij, ‘een kwestie van talent. Daar kan je je niet op laten voorstaan, dat heb je of dat heb je niet. Misschien ontdekken ze nog op een dag in het DNA het schrijversgen -- dat zou alles verklaren.59

55 Ruiter & Smulders (1996): 321 56 Verhaar (1986): 105 57 Ruiter & Smulders (1996): 322 58 Truijens, de Volkskrant, 4 september 2002. Typerend voor deze mythologie van zijn eigen schrijverschap is het boekje dat Mulisch in 1987 publiceerde: Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap. Hierin stelt hij een tiental thesen op die perfect aansluiten op zijn eigen schrijverschap. 59 Blom, De Standaard, 25 juli 2002.

20

Zijn arrogantie en zelfingenomenheid roepen weerstand op, maar Mulisch krijgt er ‘steeds meer plezier in om mensen tegen zich in het harnas te jagen.’60 Met zijn opvallende houding en chique verschijning weet hij de aandacht op zich te vestigen. Aleid Truijens: ‘altijd weer gezeur over zijn pakken, dassen, vrouwen en pijpen, en zijn arrogante optreden. De kritiek betreft zelden het werk zelf.’61 Hermans, Reve en Mulisch creëerden alle drie op geheel eigen wijze een bijzondere schrijversidentiteit. Ze kunnen gezien worden als grote schrijvers zoals Heinich die beschrijft, schrijvers die méér zijn dan goede schrijvers. Ze vallen op door hun charismatische persoonlijkheid, hun intellectualisme of de manier waarop zij van iets kleins een unieke gebeurtenis konden maken. Dat zorgde er voor – samen met de maatschappelijke en culturele veranderingen in de twintigste- eeuwse maatschappij – dat zij uitgroeiden tot ‘de grote drie’ van de Nederlandse literatuur.

1.2.4 VLAAMSE GROTEN

Het tot nu toe geschetste beeld van de traditie van de Nederlandse letteren is uiteraard incompleet, omdat de Vlaamse groten ontbreken in dit verhaal. Hoewel Hermans, Reve en Mulisch ook in Vlaanderen gelezen zullen zijn, hebben zij daar niet dezelfde functie vervuld als in Nederland. Hoe zit het met de ‘groten’ van de Vlaamse literatuur? Tegen welke constructie moeten jonge Vlaamse schrijvers opboksen wanneer ze debuteren in de tweede helft van de twintigste eeuw? Hoewel er van de Vlaamse ‘grote drie’ geen sprake lijkt te zijn, zijn er wel degelijk een aantal reuzen te herkennen die hun stempel op de naoorlogse literatuur hebben gedrukt. Eén daarvan is Louis Paul Boon (1912-1979): zijn status is vergelijkbaar met die van ‘de grote drie’. Schrijvers van latere generaties worden telkens in zijn perspectief geplaatst. Brems spreekt bijvoorbeeld in zijn literatuurgeschiedenis van schrijvers ‘in de traditie van Boon’62.Tussen alle debutanten vinden de critici om de zoveel tijd steeds weer een nieuwe Boon. Zo kopte De Standaard in 1992 bij het debuut van Geertrui Daem: ‘Een vrouwelijke L.P. Boon?’63, waarna zij jarenlang wordt vergeleken met de grote auteur. Arjen Fortuin constateert in 2006 een hele nieuwe generatie in de traditie van Boon: ‘Zo toont de nieuwe generatie Vlamingen zich waardige erfgenamen van Boon, door hun eigenzinnige zoektocht naar iets wat nieuw en betekenisvol is, als het moet dwars door de pijn heen. Daar is literatuur voor bedoeld.’64 Boon is een van de belangrijke grote schrijvers, wiens carrière als model blijft functioneren. Op eenzelfde manier functioneert het werk van Hugo Claus als referentiepunt voor latere schrijvers. Claus wordt in veel overzichtswerken getypeerd als een van de belangrijkste na-oorlogse auteurs en er is de afgelopen decennia vaak discussie gevoerd over de vraag of hij niet ook in het rijtje van ‘de grote drie’ zou thuishoren. Daarnaast is zijn magnus opus Het verdriet van België als een belangrijk ijkpunt in de Vlaamse literatuur bestempeld. Dit werk werd in 1983 uitgegeven door

60 Blom, De Standaard, 25 juli 2002. 61 Truijens, de Volkskrant, 4 september 2002. 62 Brems (2006): 427 63 Van Hulle, De Standaard, 5 september 1992. 64 Fortuin: NRC Handelsblad, 27 januari 2006.

21

De Bezige Bij en die publicatie ging gepaard met een enorm mediacircus, een event. Net als Boon ging Claus functioneren als maatstaf in de literatuur en wordt er van tijd tot tijd een nieuwe Claus ontdekt. Zo werd Erwin Mortier bij zijn debuut in 1999 uitgebreid met Claus vergeleken.

Het debuut van de jonge schrijver Erwin Mortier (1965) past in de traditie van de Vlaamse literatuur. Zoon van Hugo Claus, denkt de lezer even door de aard van het verhaal van Marcel. Ver weg, maar toch: toon en atmosfeer zijn als van De Metsiers en Omtrent Deedee. De kleine burgermansfamilie, het benauwde Vlaamse milieu. Ook de manier van schrijven is zonder keurslijf en rijk aan lyriek.65

Hoewel er dus in Vlaanderen geen ‘grote drie’ van het naoorlogse proza bestaan, zijn er wel degelijk een aantal auteurs die eenzelfde status bezitten als Hermans, Reve en Mulisch in ons land. Louis Paul Boon en Hugo Claus zijn dé grote Vlaamse prozaschrijvers van de naoorlogse literatuur.

1.3 DE CREATIE VAN EEN SCHRIJVERSIDENTITEIT: TOM LANOYE EN ARNON GRUNBERG

In deze scriptie zal de schrijversidentiteit en carrière van twee auteurs centraal staan. Het schrijverschap van Tom Lanoye en Arnon Grunberg zal onder de loep worden genomen, met op de achtergrond de sociologie van Nathalie Heinich. Hierbij zal aandacht worden geschonken aan twee specifieke onderdelen van dit schrijverschap: de manier waarop de auteurs een actieve rol spelen in het creëren van hun unieke schrijversidentiteit en de wijze waarop buitenstaanders dit schrijverschap bespreken en typeren. Ik zal kort ingaan op deze twee facetten. In Heinichs visie is het schrijverschap, zoals gezegd, identiteitsbepalend en speelt het individu een grote rol in het creëren van die identiteit. Hij moet zijn eigen, individuele carrière doorlopen en niet alleen zijn werken verkoopbaar maken maar ook zijn persoon zichtbaar maken. Naast de kwaliteit van het werk bepaalt de specifieke persoonlijkheid van de schrijver of hij zal kunnen uitgroeien tot grote schrijver. In de volgende hoofdstukken zal dan ook veel aandacht zijn voor de manier waarop de twee auteurs zich hebben geprofileerd in het literaire en publieke veld. Aan het begin van hun carrière zullen ze in verhouding weinig grip op de beeldvorming rond hun schrijverschap hebben gehad, dan is het immers aan publiek en literaire kritiek om een oordeel te vellen. Maar steeds meer gaan beide auteurs zich actief bezighouden met hun imago. Op welke manier profileren Lanoye en Grunberg zich in het literaire veld? Hoe kan het schrijverschap dat zij uitdragen gekarakteriseerd worden? Welke activiteiten ondernemen de schrijvers om aandacht voor hun schrijverschap op te eisen? Belangrijke voorwaarde voor de schrijversidentiteit is echter dat ze geconsacreerd wordt door de lezer. Pas wanneer de buitenwereld erkent dat we met een schrijver te maken hebben, zal hij ook als zodanig behandeld worden. De identiteit van de schrijver wordt dus mede bepaald door de blik van anderen: het publiek, de literaire kritiek, de academische wereld, etc. Daarom zal er in de

65 Bresser, Elsevier, 27 maart 1999.

22

volgende hoofdstukken eveneens aandacht worden besteed aan de manier waarop er over Lanoye en Grunberg is geschreven. Zoals gezegd is het debuut een belangrijk moment in de schrijverscarrière en zijn er dan relatief veel mogelijkheden voor critici om het schrijverschap te karakteriseren. Maar ook in de latere carrière speelt de literaire kritiek een grote rol in de beeldvorming. Een belangrijk onderdeel van het schrijverschap is immers de aandacht die er vanuit de media aan een auteur geschonken wordt: recensies, profielen, studies, literaire prijzen, etc.66 Hoe halen recensenten de jonge auteurs binnen en hoe typeren ze hun schrijverschap? Kunnen we spreken van omslagmomenten in de receptie? Welke facetten van het schrijverschap worden belicht door de literaire kritiek? In de theorieën van Heinich speelt de traditie van grote voorgangers een belangrijke rol. Jonge auteurs worden bewust en onbewust beïnvloed door de grote schrijvers, die als ‘modellen van bijzonderheid’ functioneren. Er zal in de volgende hoofdstukken dan ook aandacht zijn voor de manier waarop die traditie een rol speelt in het schrijverschap van Tom Lanoye en Arnon Grunberg. De inleidende paragraaf over ‘de grote drie’ van de Nederlandse literatuur, aangevuld met Vlaamse groten, dient als achtergrond bij de twee case studies. Hierin werd duidelijk dat deze grote schrijvers niet alleen een literaire voorbeeldfunctie vervullen, maar dat zij ook de charismatische persoonlijkheid bezitten die Heinich verwacht bij grote schrijvers. Zij vormen ‘modèles de vie’ voor toekomstige schrijvers. Ook Lanoye en Grunberg nemen een specifieke positie in tegenover de traditie en zullen onbewust maar ook zeer bewust gebruikmaken van de schrijversrollen die hun voorgangers vervulden.

1.3.1 MATERIAAL EN OPZET

Het is geen eenvoudige taak om een beeld te vormen van het schrijverschap van deze twee zeer productieve auteurs. Dit is immers niet vastgelegd op één plek, maar is een ongrijpbaar geheel van oordelen, verwachtingen, uitspraken en beelden. Het is een oneindige puzzel van recensies, publicaties, overzichtsartikelen en losse uitspraken. Het materiaal dat ik voor de verschillende hoofdstukken zal gebruiken is niet onder één noemer te brengen, maar bestaat uit alles wat een zinvolle bijdrage kan leveren aan de beschrijving van het oeuvre van Lanoye en Grunberg. Allerhande publicaties zullen aan bod komen, maar ook, gebeurtenissen, televisieshows en websites. Hoewel deze scriptie niet gericht is op een grondige vergelijking van het schrijverschap van Lanoye en Grunberg, zullen de auteurs niet geheel afzonderlijk van elkaar worden besproken. In de hoofdstukken zal steeds vanuit verschillende invalshoeken eerst Lanoye en vervolgens Grunberg aan bod komen (om de simpele reden dat Lanoye meer dan tien jaar eerder zijn carrière startte). Door de twee schrijvers steeds naast elkaar te plaatsen zullen hoe dan ook verschillen en overeenkomsten naar voren komen.

66 Heinich (2000): 259

23

Om een indruk te geven van de opbouw van deze scriptie volgt hier een korte toelichting op de hoofdstukken die elk een verschillende invalshoek binnen het schrijverschap van Lanoye en Grunberg belichten:

2. KENNISMAKING MET EEN SCHRIJVER. Dit tweede hoofdstuk biedt een korte biografische schets van beide auteurs, als overzicht van hun schrijverschap. Hier zullen in chronologische volgorde elementen aan bod komen die in de volgende hoofdstukken opnieuw aandacht zullen krijgen.

3. HET DEBUUT ALS MEESTERPROEF. Hier zal aandacht worden besteed aan het eerste moment dat Lanoye en Grunberg als schrijver in de openbaarheid treden. Vanaf dit moment ontstaat er een beeld van hun schrijverschap en bestaat er voor anderen een instrument om hen te karakteriseren. Met name de rol van de literaire kritiek zal in dit hoofdstuk aandacht krijgen, omdat de auteurs zelf nog geen duidelijke stem hebben in het literaire veld.

4. LITERAIRE PROFILERING EN RECEPTIE. Dit hoofdstuk geeft een schets van de ontwikkelingen binnen het schrijverschap van de twee auteurs. Hoe profileren Lanoye en Grunberg zich na hun debuut en welke veranderingen zien we voltrekken in hun schrijverschap in de jaren die volgen?

5. DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT. Hier wordt bekeken hoe Lanoye en Grunberg de aandacht op hun persoon weten te vestigen. Hoe profileren zij zichzelf als publieke persoonlijkheden? Welke middelen gebruiken de schrijvers om een uniek model van schrijverschap te creëren? In een extra paragraaf wordt een televisieoptreden van Lanoye en Grunberg onder de loep genomen: beiden waren te gast in het avondvullende programma ‘Zomergasten’. Hoe presenteren de schrijvers zich aan de kijkers en op welke manier dragen zij hier hun schrijverschap uit?

6. OPNIEUW DEBUTEREN. Dit hoofdstuk doorbreekt de tweedelige opzet van de scriptie en handelt over een specifiek moment in de schrijverscarrière van Arnon Grunberg. In 2000 debuteert hij voor de tweede maal, nu met het heteroniem Marek van der Jagt. Hij grijpt de kans om met een schone lei te beginnen en zet daarmee een belangrijke literaire ontwikkeling in gang.

7. 2007. Hier zal aandacht worden besteed aan het huidige beeld rond Arnon Grunberg en Tom Lanoye. Welke positie nemen zij in in het literaire veld? Wat is het voorlopig definitieve beeld van hun schrijverschap?

8. EEN UNIEK MODEL VAN SCHRIJVERSCHAP. In dit afsluitende hoofdstuk zullen de verschillen en overeenkomsten tussen Lanoye en Grunberg concreet worden gemaakt en worden hun unieke modellen van schrijverschap samengevat. Daarna zal worden teruggekoppeld naar het eerste hoofdstuk en bekeken worden hoe de twee schrijvers zich verhouden tot de grote schrijverstraditie. Zullen ook zij als grote schrijvers de geschiedenis in gaan?

24

HOOFDSTUK 2 KENNISMAKING MET EEN SCHRIJVER

2.1 EEN BIOGRAFIE VAN TOM LANOYE

Op 27 augustus 1958 wordt Tom Emiel Gerardine Aloïs Lanoye geboren in het Vlaamse Sint- Niklaas. Hij is het vijfde en laatste kind in het gezin dat een slagersbedrijf runt. Naar eigen zeggen heeft hij in deze omgeving een gelukkige jeugd en ‘Hoe kun je ooit een gelukkige jeugd van je afschrijven?’67 Op zijn middelbare school, het Sint-Jozef-Kleinseminarie, krijgt de jonge Lanoye les van de Vlaamse auteur Anton van Wilderode, die hem voor het eerst kennis laat maken met literatuur. Op zijn negentiende vertrekt Lanoye naar Gent om daar aan de universiteit Germaanse filologie en sociologie te gaan studeren. Uit interviews blijkt later dat hij niet erg toegewijd is als student. Hij heeft moeite met de visie van de universiteit op kunst, een visie waarin literatuur als taak wordt gezien en niet als genot. Toch rondt hij zijn studie succesvol af met een scriptie over de poëzie van Hans Warren. Het genot en plezier dat Lanoye op de universiteit mist, vindt hij wel in het studentenleven van Gent. Daar begint hij aan zijn carrière als schrijver en performer. Samen met studiegenoot Peter Roose (artiestennaam James Bordello) debuteert hij in 1981 als podiumdichter, als ‘de Twee Laatste Grote Poëtische Beloften Van Net Voor De Derde Wereldoorlog’. Lanoye begint in zijn studententijd met schrijven voor plaatselijke tijdschriften als ’t Zwarte Gat en ’t Muzet en later ook voor het Amsterdamse studentenblad Propria Cures en het satirische weekblad De Zwijger. In eerste instantie weigert hij zich aan een officiële uitgever te binden. Verschillende uitgevershuizen tonen echter interesse in de jonge Lanoye, die snelle bekendheid met zijn poëzieoptredens had verworven. Zijn eerste poëziebundeltjes brengt hij uit in eigen beheer; hij wil zich niet binden aan een uitgever, maar als zelfstandig ondernemer een plek in de literaire wereld verwerven. Begin jaren tachtig verschijnen de bundels Maar nog zo goed als nieuw (1980), Neon. Een elegisch rockgedicht (1981) en Van oor tot oor (1981). Uiteindelijk kiest Lanoye er toch voor om met een uitgever in zee te gaan. Hij slaat de aanbiedingen van Manteau en de Arbeiderspers af en gaat samenwerken met uitgeverij Bert Bakker. Bescheiden is de jonge Lanoye niet, hij stelt zichzelf optimistische doelen: ‘Ik wilde voor ik dertig was een dichtbundel, een verhalenbundel, een bundel polemieken, een toneelstuk en een roman.’68 Dit ‘achtjarenplan’ voltooit hij moeiteloos. In 1983 verschijnt zijn bundel met polemieken Rozegeur en maneschijn, een jaar later wordt zijn eerste officiële dichtbundel In de piste gepubliceerd en in 1985 volgt zijn prozadebuut, de verhalenbundel Een slagerszoon met een

67 Lanoye in: Joosten (1996): 7 68 Lanoye in 1988, geciteerd in: Joosten (1996): 12

25

brilletje. Als Lanoye in 1988 dan zijn eerste roman publiceert, Alles moet weg, heeft hij ook al een aantal toneelstukken op zijn naam staan en is zijn verlanglijstje compleet. Vanaf het begin van zijn carrière combineert Lanoye zijn ambities als schrijver echter met optredens en performances. Zijn afkeer voor universitaire, elitaire kunstopvattingen komt naar voren in zijn streven om met poëzie en kunst juist te amuseren en spanning weg te spelen.69 Hij trekt tussen 1982 en 1984 door Vlaanderen en Nederland met zijn cabaretprogramma Jamboree en gaat mee op tournee met theatergezelschappen. In de jaren die volgen combineert Lanoye bijna elke uitgave met een theaterprogramma. Zo staat hij in 1985 op de planken met zijn soloprogramma Een slagerszoon met een brilletje en voert hij in 1988-1989 zijn literaire one-man-show In de piste op. De roman Alles moet weg bewerkt hij tot een filmscript en van de roman Kartonnen dozen (1991) maakt hij een avondvullende theatervoorstelling. In 1992 richt Tom Lanoye de naamloze vennootschap L.A.N.O.Y.E. op, samen met zijn partner René Los en zus Laurie Lanoye. Een literaire Factory zoals Andy Warhol die ooit had. ‘Hij is er trots op om als kunstenaar met marketingneus volledig zelfbedruipend op de markt te staan met een uniek productengamma.’70 Eind jaren tachtig begint Tom Lanoye zich steeds meer maatschappelijk te manifesteren. Hij staat al bekend om zijn felle polemieken en kritieken, maar nadat hij van Gent naar Antwerpen verhuist bemoeit hij zich meer en meer met de plaatselijke politieke situatie. De opkomst van het Vlaams Blok wakkert zijn politieke betrokkenheid aan. In 1988 worden er zelfs kamervragen gesteld naar aanleiding van een televisieoptreden van Lanoye, waarin hij volgens Vlaams Blok-voorzitter Karel Dillen de grenzen van ironie en sarcasme zou hebben overschreden. In 1994 roept hij op om een tegenbeweging van de roodgroene partijen te vormen om de macht van het Vlaams Blok in te perken, en in 2000 treedt hij op als lijstduwer van de groene partij Agalev. Maar niet alleen in Vlaanderen is Lanoye politiekbetrokken, ook met de situatie in Zuid-Afrika is hij begaan. Daar maakt hij in 1994 de eerste vrije verkiezingen mee, waarover hij in zijn columns schrijft. Als publiek figuur valt Lanoye echter op meerdere terreinen op. Zo tekent hij met zijn Nederlandse vriend René Los in 1996 het eerste samenlevingscontract voor een homokoppel in Vlaanderen. Hij vervult de functie van eerste stadsdichter van Antwerpen van 2003 tot 2005, een hoedanigheid waarin hij poëzie een plek in zijn stad kan geven. In 2005 eindigt hij als nummer 84 op de lijst van De Grootste Belg: ‘Om Lanoye kan je niet heen, zijn ongezouten maatschappijkritiek en zijn politiek engagement zijn legendarisch.’71 Naast de functie van publiek figuur en performer blijft Lanoye ook als schrijver zeer productief. Zo schrijft hij tal van toneelstukken voor belangrijke theatergezelschappen in Nederland en België. Zijn meest succesvolle theaterstuk schrijft hij in 1997 in opdracht van de Blauwe Maandag Compagnie: Ten oorlog, een moderne bewerking van Shakespeares The Wars of the Roses. In datzelfde jaar verschijnt het eerste deel van zijn ‘monstertrilogie’ over het verval van België: Het goddelijke monster. Zwarte tranen volgt in 1999 en in 2002 sluit hij de reeks met Boze tongen. Lanoyes meest recente roman, Het derde huwelijk, verschijnt in 2006 en wordt zowel voor

69 Joosten (1996): 11 70 Flamend (1998): 131 71 http://www.degrootstebelg.be/dgb_master/100belgen/dgb_lanoye_tom/index.shtml

26

de Gouden Uil als voor de Libris Literatuurprijs genomineerd. Beide prijzen gaan echter naar Grunbergs’ Tirza.

2.2 EEN BIOGRAFIE VAN ARNON GRUNBERG

Arnon Yasha Yves Grunberg wordt geboren op 22 februari 1971 te Amsterdam. Hij groeit op in een Joods migrantengezin dat afkomstig is uit Berlijn. Op zijn twaalfde wint de jonge Arnon zijn eerste schrijfwedstrijd in Vrij Nederland met het verhaal ‘Tegen de Westenwind’ en ook op het Vossius- gymnasium valt zijn schrijftalent al op. Grunberg wordt echter van deze school gestuurd als hij zeventien is, wegens ongepast gedrag. Hij wil graag acteur worden, maar zowel in Maastricht als in Amsterdam wordt hij niet toegelaten tot de toneelschool. Hij weet een aantal kleine rolletjes in promotiefilms in de wacht te slepen en probeert met een zelfgeschreven eenakter het publiek te bereiken, maar al gauw verliest hij zijn aandacht voor het toneelspelen. In 1988 wint hij een schrijfwedstrijd van Toneelgroep Amsterdam en zijn toneelstuk ‘Koningin Frambozenrood’ wordt geplaatst in NRC Handelsblad. Er volgt een periode waarin Grunberg allerlei baantjes aanneemt, maar het nergens lang uithoudt. Zo begint hij als jongste bediende in een apotheek, is hij bordenwasser in een restaurant en werkt hij twee jaar op een kantoor, maar wordt ook daar ontslagen wegens ongepast gedrag. De jonge Grunberg vindt het moeilijk om zich aan te passen, zoals Rudi Kagie in 2003 in Vrij Nederland zegt: ‘Neurotisch, onberekenbaar, en sinds zijn twaalfde rotsvast overtuigd van zijn eigen talent.’72 In 1991 neemt Grunberg het heft in eigen handen en begint zijn eigen uitgeverij. Kasimir Uitgeverij is gespecialiseerd in niet-Arische Duitse literatuur, die Grunberg heeft opgekocht op de Frankfurter Buchmesse. Na vijf mislukte publicaties moet het bedrijfje failliet worden verklaard en blijft Grunberg achter met een groot aantal schuldeisers. Later zal hij, na de publicatie van zijn succesvolle debuutroman, in het Okura-hotel in Amsterdam een feestelijke avond organiseren namens de door hem opgerichte stichting ‘Gedupeerden van Arnon Grunberg’. Daar worden de schuldeisers contant uitbetaald. Een ontmoeting met uitgever Vic van de Reijt vormt het begin van een meer succesvolle carrière. Het contract voor de eerste roman is al rond voordat Grunberg ook maar een letter op papier heeft gezet, maar Blauwe maandagen maakt in 1994 alle beloften waar. Het debuut wordt een Europese bestseller en Arnon Grunberg staat als schrijver op de kaart. Hij ontvangt maar liefst twee belangrijke prijzen voor deze roman: de Anton Wachterprijs voor het beste prozadebuut en het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte literaire debuut. In 1995 verhuist Arnon Grunberg naar New York. Dat weerhoudt hem er niet van zich te bemoeien met het Nederlandse literaire wereldje. Een jaar eerder startte hij een column in de VPRO-gids onder het pseudoniem Yasha, en met grote regelmaat gaat hij voor het NRC Handelsblad schrijven. Naast ingezonden brieven en essayistische boekbesprekingen publiceert hij in deze krant de komende jaren een aantal columnreeksen, zoals ‘Brief uit Amerika’ en ‘Grunberg

72 Kagie, Vrij Nederland, 14 juni 2003.

27

rond de wereld’. Ook de literaire tijdschriften mogen op zijn bijdragen rekenen, waaronder Tirade en Hollands Maandblad. In het radioprogramma De avonden verzorgt hij gesproken columns. De jonge Grunberg zit niet stil. Ondertussen schrijft Grunberg verder aan zijn literaire oeuvre, in snel tempo volgen de publicaties elkaar op. In 1997 verschijnt zijn tweede roman Figuranten. Een jaar later worden de essaybundel De troost van de slapstick en het boekenweekgeschenk De heilige Antonio gepubliceerd. In 1999 volgt het poëziedebuut getiteld Liefde is business: gedichten en weer een jaar later verschijnt roman nummer drie: Fantoompijn. Grunberg heeft zijn roeping gevonden en legt een enorme productiviteit aan de dag. Die productiviteit blijkt nog groter dan verwacht als uitkomt dat Grunberg zich achter het pseudoniem/heteroniem Marek van der Jagt verbergt, die in 2000 debuteert met de roman De geschiedenis van mijn kaalheid. Deze roman wint net als Blauwe maandagen de Anton Wachterprijs, een debuutprijs die uiteraard maar één keer door een auteur gewonnen kan worden. Er wordt maandenlang door literair Nederland gespeculeerd over de relatie tussen Grunberg en Van der Jagt en uiteindelijk wijst een vergelijkend taalonderzoek in 2002 uit dat zij één zijn. Grunberg blijft ook onder zijn eigen naam met grote regelmaat publiceren. In 2001 wordt De mensheid zij geprezen uitgeven, een moderne versie van Erasmus’ Lof der zotheid. In 2003 verschijnt de roman De asielzoeker en een jaar later de gebundelde columns Grunberg rond de wereld en Het aapje dat geluk pakt. En in 2004 verschijnt wederom een roman, De joodse messias. Grunberg valt echter ook op door de activiteiten rondom zijn literaire werk. Zo speelt hij in 2003 de hoofdrol in een commercial voor de Telefoongids en presenteert hij het televisieprogramma R.A.M. Bovendien weet hij bij elke nieuwe roman een mediastunt te bedenken. Zo trekt hij bij de promotie van De asielzoeker met een geit door de Amsterdamse grachten en lanceert hij ter gelegenheid van de publicatie van De joodse messias een website met ‘deleted scenes’ en ‘research links’. Zo heeft hij tal van kleine projectjes die zich in de kantlijn van zijn oeuvre bevinden. In 2006 verschijnt Grunbergs meest recente roman, Tirza, die lovend wordt ontvangen en zowel de Gouden Uil als de Libris Literatuurprijs in de wacht sleept. Ook deze publicatie wordt vergezeld met een stunt in de media. Enkele maanden voor het verschijnen van de roman lanceert Grunberg de website www.tirza.nl, de zogenaamde weblog van het meisje Tirza die net is geslaagd op het vwo. Wekenlang schrijft Tirza over haar belevenissen en reageren andere webloggers op haar berichten. Dan verschijnt in september 2006 de roman Tirza en wordt de weblog ontmaskerd als het werk van Arnon Grunberg. Teleurgestelde webloggers blijven achter. Grunberg weet keer op keer de relatie tussen fictie en werkelijkheid ter discussie te stellen. De laatste jaren neigt de schrijver steeds meer naar een geëngageerd schrijversschap. Zijn nieuwste reeks columns heet dan ook ‘Grunberg onder de mensen’, in tegenstelling tot de reeks die hij jaren geleden maakte, ‘Grunberg rond de wereld’. Voor de eerste afleveringen reisde hij als ‘embedded journalist’ mee met de manschappen van de Nederlandse militaire ISAF-missie, die de komende twee jaar helpt bij de wederopbouw van de Afghaanse provincie Uruzgan. De belevenissen op die reis werden eveneens uitgegeven in een boekje Grunberg onder de soldaten. Zijn engagement gaat echter verder dan alleen beschouwen en beschrijven. In samenwerking met

28

de Volkskrant organiseerde Grunberg workshops waarin soldaten de mogelijkheid kregen om hun verhalen op te schrijven en zo hun oorlogservaringen te verwerken.73 Ook op cultureel en literair gebied zet Grunberg zich in voor ‘het goede doel’. Het prijzengeld van de grote literaire prijzen die hij in de wacht sleept, schenkt de auteur aan literaire projecten die hij persoonlijk belangrijk vindt. Zo besteedde Grunberg een gedeelte van het geld dat hij voor Fantoompijn ontving aan de vertaling van De Chartreuse van Parma van Stendhal. In 2004 ging een deel van de buit van De asielzoeker naar een uitgave van het werk van Roland Topor: ‘Waar een 'gewone' schrijver het prijzengeld, vijftigduizend euro, in gedachten al tot de laatste eurocent heeft uitgegeven voor eigen gerief, toonde Grunberg zich een Sinterklaas.’74 En ook met Tirza kon de schrijver geld weggeven: het boek van advocaat Joseph Margulies over Guantánamo Bay zal worden vertaald en een nieuwe vertaling van de poëzie van Heinrich Heine is gefinancierd.

73 Van Bemmel, de Volkskrant, 2 februari 2007. 74 Moll, Het Parool, 23 oktober 2004.

29

HOOFDSTUK 3 HET DEBUUT ALS MEESTERPROEF

Nathalie Heinich hecht veel waarde aan het debuutmoment van de schrijver: het moment dat zijn eerste publicatie wordt uitgegeven en hij met recht kan zeggen ‘ik ben schrijver’. Dit is een essentiële gebeurtenis, want hier ‘komen de drie wezenlijke momenten van het identiteitsproces samen, namelijk de zelfperceptie (zichzelf zien als schrijver), de zelfpresentatie (zich als zodanig tonen en zich zo noemen) en de aanduiding (door anderen).’1 Daarbij is het met name belangrijk dat anderen – meer bepaald het lezerspubliek en de officiële kritiek - de beginnende auteur aanduiden als schrijver. Wellicht niet verwonderlijk, maar de literaire kritiek is zich zeer bewust van deze macht. De criticus kan bepalen of hij het debuut van een beginnend auteur accepteert en hem als schrijver binnenhaalt, of dat hij de poging afwijst. Recensenten spelen dus een grote rol bij het vormen van het eerste beeld van de schrijver die vaak blanco de literaire wereld binnenstapt. Hij is dan nog een onbepaald subject, dat een plek in het literaire veld toegewezen moet krijgen. Dat daarbij de literaire traditie een grote rol speelt, benadrukt Heinich in haar teksten en bewijzen critici steeds weer in hun recensies. Zij plaatsen de nieuwe auteur te midden van zijn tijdgenoten en ten opzichte van zijn voorgangers.

3.1 HET MEERVOUDIGE DEBUUT VAN TOM LANOYE

Bij het debuut van Tom Lanoye doet zich meteen een lastige complicatie voor, want wanneer debuteerde de schrijver? Zoals al in de korte biografie naar voren kwam, heeft Lanoye van begin af aan zijn eigen weg gekozen in het literaire veld. Als student staat hij al als performer op de planken, maar ook zijn eerste publicaties verschijnen tijdens die studentenjaren. Zonder hulp van enig uitgever publiceert de jonge Lanoye vanaf 1981 zijn eerste gedichten, maar van serieuze aandacht vanuit de literaire kritiek is dan nog geen sprake. Wanneer kunnen we daadwerkelijk spreken van het debuut van Tom Lanoye? Dit belangrijke moment waar Heinich over spreekt is lastig te bepalen wanneer we niet met één specifiek gebeurtenis te maken hebben. En welk genre is doorslaggevend in dit vraagstuk? Lanoye debuteert immers achtereenvolgens met een bundel polemieken (Rozegeur en maneschijn, 1983), een poëziebundel (In de piste, 1984), een bundeling verhalen

1 Heinich (2003): 130

30

(Een slagerszoon met een brilletje, 1985) en uiteindelijk met een roman (Alles moet weg, 1988).2 Beschouwen we de aandacht van erkende critici als doorslaggevend (het moment waarop zij Lanoye dus serieus nemen als schrijver), dan mag Rozegeur en maneschijn gezien worden als zijn debuut, want deze bundel krijgt voor het eerst serieuze media-aandacht. Een blik op de verschillende debuten lijkt echter essentieel om te bepalen hoe Lanoye wordt binnengehaald als debutant. Zijn carrière wijkt meteen al af van de ‘standaard’ schrijversloopbaan: hij zoekt niet de geconsacreerde kanalen op, maar stapt via allerlei omwegen het literaire veld binnen. Een beeld van de jonge schrijver in zijn lange ‘debuutperiode’: 1983-1988.

3.1.1 JONG, ONGEREMD TALENT

Zoals gezegd, het predicaat ‘schrijver’ moet je verdienen. Dat is niet voor iedereen weggelegd. Wat opvalt in de verschillende recensies is dat Lanoye de schrijversidentiteit niet meteen krijgt toegeschreven, maar dat de critici hem in eerste instantie presenteren als jong en onervaren. In bijna elke bespreking van het vroege werk wordt zijn jonge leeftijd benadrukt: ‘Ik vind het bewonderenswaardig dat een zo jong, pas beginnend auteur zo genadeloos durft te zeggen waar het op staat’3, aldus Hans Warren in 1984. De critici benadrukken dat we hier te maken hebben met een ‘een tegendraads talent van 25 jaar’.4 In veel van de besprekingen wordt hier een ietwat negatieve connotatie aan verbonden: die van jonge hond, druktemaker of schreeuwerige student. Zo spreekt Beatrijs Ritsema in NRC Handelsblad in 1984 van ‘een dolle stier die het Vlaamse literatuurwereldje poogt onveilig te maken.’5 en heeft Marc Reynebeau het in 1983 over ‘onderhoudend getater’6. Lanoyes jeugdigheid en schreeuwerigheid lijken zijn reputatie niet ten goede te komen. De jonge schrijver moet eerst maar eens bewijzen dat hij een échte serieuze schrijver is. Langzaam lijkt er verandering in dit beeld te komen. Zo zegt Jan Breat in 1985 dat Lanoye de typering van druktemaker aan het ontgroeien is:

Lanoye had tevoren al wat kabaal gemaakt, als scheldschrijver voor het satirische weekblad De Zwijger en het studentenblad Propria Cures, of ook nog als bitterballenpoëet en cabaretier, blakend van klasse maar toch vooral nog schreeuwerig en onrijp. Hopelijk speelt dat etiket van getalenteerd druktemaker hem niet langer parten, nu hij, ontbolsterd en wèl, alle registers van het uitmuntende vertellen heeft opengetrokken.7

2 Zoals Hans Warren in 1985 in de Provinciale Zeeuwse Courant opmerkt: ‘De jonge Vlaamse auteur Tom Lanoye heeft heel wat pijlen op zijn boog en [is] dientengevolge ook al enkele malen in diverse genres gedebuteerd.’ 3 Warren, Provinciale Zeeuwse Courant, 4 april 1984. 4 Gyesen, Knack, 27 november 1985. 5 Ritsema, NRC Handelsblad, 13 april 1984. 6 Reynebeau, Knack, 7 december 1983. 7 Braet, Knack, 6 november 1985.

31

Langzaam maar zeker wordt het schrijverschap van Lanoye door de critici erkend – ‘Wat begon als kwajongenstreek heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een professioneel bestaan als dichter- performer’8 – en staat hij bekend als een schrijver die ‘pas dertig jaar [is], maar hij [heeft] reeds een oeuvre opgebouwd.9

3.1.2 LITERAIRE DUIZENDPOOT

Vanaf de eerste publicaties hebben critici er echter moeite mee om de bezigheden van Tom Lanoye te typeren, want wat definieert hem nu het beste? Is hij boven alles schrijver, of toch performer, of misschien criticus? Juist de meerduidigheid van de verschillende activiteiten die Lanoye beoefent, typeren de beginfase van zijn schrijverschap. Zelf benadrukt hij deze meerduidigheid zo vaak mogelijk. Lanoye zegt in 1985: ‘…acteur, scenarioschrijver van stripverhalen, filmster, nacht- clubzanger, wereld-beroemd romancier, straatdansen of mijn diensten te huur stellen, kan me niet schelen, als ik maar kan doen wat ik wil en als het maar genoeg geld opbrengt.’10 De literaire kritiek neemt deze karakteriseringen over en benadrukt de verschillende bezigheden van Lanoye. Jan Geysen zegt in Knack: ‘Tom Lanoye: schrijver – dichter – columnist. Of, anders: variété-artiest – kabarettier – literair performer. Moeilijk in een vakje onder te brengen.’11 In de 45 recensies die ik heb bekeken van Lanoyes beginperiode (vanaf Rozegeur en maneschijn in 1983 tot Alles moet weg in 1988) wordt hij in maar liefst 31 recensies benoemd als dubbeltalent, dat wil zeggen: hij wordt gekarakteriseerd als schrijver én performer/artiest. Behalve als dichter of schrijver wordt hij bijvoorbeeld beschreven als ‘chanteur de charme’ en literair variété- artiest’12, ‘messcherp en venijnig scheldcriticus’13, ‘cabaretier‘14, ‘literaire duizendpoot’15, ‘literair artiest’16 en ‘performing poet’17. Tom Lanoye is niet eenduidig te karakteriseren. Om hem een plekje in het literaire veld toe te wijzen moeten recensenten zich in allerlei bochten wringen. Men lijkt er niet aan te ontkomen om Lanoye als meerduidig artiest te definiëren. Die meerduidigheid zorgt soms voor reserves bij de literaire critici. Na het lawaai waarmee Lanoye als criticus en performer ten tonele verschijnt, moet hij zich eerst bewijzen voor het echte werk. Zijn activiteiten als performer wekken zo nu en dan irritatie op en hij wordt door bepaalde critici niet serieus genomen. Zo zegt een recensent in De Nieuwe naar aanleiding van de dichtbundel In de piste: 'Al ergeren me de zogeheten “performances” van Lanoye zeer, ook al omdat geen theaterliefhebber hierin “performances” kan herkennen in de gebruikelijke zin, zijn verzen zijn

8 Spoor, De Tijd, 25 oktober 1985. 9 Anoniem, Provinciale Zeeuwse Courant, 29 november 1988. 10 Lanoye in: Spoor, De Tijd, 25 oktober 1985. 11 Gyesen, Knack, 27 november 1985. 12 Warren, Provinciale Zeeuwse Courant, 26 november 1983. 13 Van Eeden, Utrechts Nieuwsblad, 13 december 1985. 14 Van Dijl, Het Vrije Volk, 28 januari 1989. 15 Voermans, Eindhovens Dagblad, 1 november 1988. 16 Verdonschot, De Gelderlander, 2 januari 1989. 17 Schaafsma, Nieuwsblad van het Noorden, 27 januari 1989.

32

prachtig.’18 Critici lijken er moeite mee te hebben dat Lanoye zich niet eenduidig als schrijver presenteert. De recensenten gaan er bovendien nog steeds van uit dat Lanoye op weg is naar een meer serieuze bestemming: die van échte schrijver. ‘Van de performerscène raasde hij, via de tussenstations van een dichtbundel en een verhalenbundel, in één ruk door tot de (voorlopige?) eindbestemming: de roman.’19 Als we Karel Verdonschot in De Gelderlander mogen geloven bepaalt het prozawerk de reputatie van een auteur: ‘Traditiegetrouw is de roman nog steeds de vorm die het soortelijk gewicht van een schrijver bepaalt. Wel: Lanoye mag voor mij in de categorie zwaargewicht.20 Niet alleen Verdonschot, maar tal van critici zijn van mening dat Lanoye zich vanaf zijn prozadebuut écht schrijver mag noemen. ‘Wie of wat is Tom Lanoye? Na zijn geslaagd proza- debuut mag hij zich zonder schroom in de eerste plaats auteur noemen.’21 We zien hier heel duidelijk het patroon van Heinich terug. Het debuutmoment (dat van het prozawerk) is zeer bepalend in het behalen van de schrijversidentiteit. Na zijn prozadebuut mag Lanoye zichzelf met recht schrijver noemen volgens de critici. Zij willen kost wat kost de schrijver in hem zien en creëren daarom een schijnbaar logische hiërarchie in zijn werk: proza staat boven poëzie, staat boven polemiek, staat weer boven performance. Lanoye houdt zich ondertussen met allerlei activiteiten bezig die het beeld van de échte schrijver juist tegengaan. ‘Ik probeer me zoveel mogelijk te amuseren, spanningen weg te schrijven of weg te spelen, zoveel mogelijk fun te beleven.’22 Hij brengt 'puur voor de kick' T-shirts met zijn handelsmerk aan de man en schroomt evenmin om zijn boeken en performances te promoten met publiciteitsmateriaal zoals stickers, ansichtkaarten of affiches.23 Lanoye is nog niet van plan om de serieuze schrijver te worden, die de literaire kritiek in hem wil zien.

3.1.3 DE STEM VAN EEN GENERATIE

Niet alleen lijkt Lanoye na een aantal jaren (rond 1985) zijn sporen te hebben verdiend, ook wordt hij als dé stem van zijn generatie gezien. Tal van recensenten zien de jonge Lanoye als het boegbeeld van een nieuwe groep Vlaamse schrijvers: ‘Sinds kort is in Vlaanderen, vooral in de literaire wereld, een nieuw bewustzijn merkbaar. Tom Lanoye – de dertigjarige succesvolle dichter, performer, prozaschrijver en polemist – is daarvan ongetwijfeld de grondlegger.’24 Hij en de andere ‘mooie nieuwe goden’25 veroveren het literaire veld. Lanoye wordt gezien als het voorbeeld van een nieuw bewustzijn dat zou afwijken van de grote voorgangers in de Vlaamse literatuur:

18 Geerts, De Nieuwe, 3 mei 1984. 19 Van Hulle, De Standaard, 24 december 1988. 20 Verdonschot De Gelderlander, 2 januari 1989. 21 Gyesen, Knack, 27 november 1985. 22 Lanoye in: Spoor, De Tijd, 25 oktober 1985. 23 Rooduijn, Haagse Post, 25 oktober 1986. 24 Warren, Tubantia, 20 juli 1989. 25 De titel van een spraakmakende bloemlezing die in 1986 verscheen, met onder andere het werk van Lanoye en Brusselmans.

33

De jongste groep aan de weg timmerende Belgische schrijvers legt zich niet meer neer bij het oordeel dat er na de generatie Claus, Raes en Lampo in Vlaanderen een kloof gaapt waarin Walter van den Broeck en nog slechts enkele anderen boven de wel zeer grauwe middelmaat uitsteken. Tom Lanoye en Herman Brusselmans zijn de meest prominente vertegenwoordigers van deze jonge Vlamingen, die door Vic van de Reijt als ‘Angry Young Belgen’ geafficheerd zijn, en die de humor en de fors aangezette effecten niet uit de weg gaan.26

Lanoye wordt echter niet alleen binnen een groep van schrijvers geplaatst, maar ook binnen een groep van jong Vlaams talent, ‘Vlamingen als Urbanus, Kamagurka, [Johan] Anthierens en Bart Peeters’.27 Wat zij delen is eenzelfde soort humor én succes in Nederland:

Sinds de intocht in Nederland van komieken als Urbanus, Kamagurka en Herr Seele raakt men hier gewend aan een speciaal soort Vlaamse humor, die – naar gelang de waardering ervoor – kinderachtig of hilarisch absurd wordt gevonden; die humor duikt ook op in het werk van de jonge Vlaamse prozaschrijvers […].28

De critici plaatsen Lanoye dus niet alleen in een traditie van schrijvers, maar vergelijken hem evenzeer met andersoortige mediafiguren, die eenzelfde mentaliteit en humor bezitten. Zoals gezegd hebben veel critici moeite om het schrijverschap van Lanoye te definiëren; het spreidt zich uit over tal van genres en kunstvormen. Die onbepaaldheid, of eerder over-bepaaldheid, is wellicht de reden dat Lanoye aan allerlei culturele en maatschappelijke figuren wordt verbonden. Dit maakt wel duidelijk dat de jonge Lanoye deze eerste jaren niet zozeer als een typische schrijver getypeerd kan worden, maar veel meer als kunstenaar in de ruimste zin van het woord.

3.2 ARNON GRUNBERG EN ‘HET DEBUUT VAN HET JAAR’

Ook Grunberg publiceert al het een en ander voor zijn grote doorbraak. In 1993, wanneer hij amper 21 is, verschijnt de verhalenbundel De dagen van Leopold Mangelmann bij Rothschild & Bach. Er wordt een recensie in het NRC Handelsblad gepubliceerd, maar verder kan deze bundel op weinig aandacht rekenen. Die aandacht krijgt Grunberg pas in het voorjaar van 1994, wanneer hij zijn eerste roman Blauwe maandagen Publiceert. Vrijwel alle kranten en weekbladen nemen in de eerste weken een recensie op van zijn werk. Maar liefst twintig besprekingen in de belangrijke dag- en weekbladen heb ik kunnen achterhalen en dat is veel voor een debuut. Grunberg valt op. Van die twintig recensies zijn er maar dertien eenduidig positief, vier besprekingen hebben een gematigd oordeel en slechts drie recensies zijn uitgesproken negatief. Van een mooier debuut had de jonge

26 Van Eeden, Utrechts Nieuwsblad, 13 december 1985. 27 Mielen, Vrij Nederland, 23 november 1985. 28 Sanders, Het Parool, 3 oktober 1986.

34

auteur niet durven dromen. Vrijwel geheel onbekend stapt hij het literaire wereldje in, om enkele weken later als fenomeen en nieuw talent bestempeld te worden.

3.2.1 MEDIA-AANDACHT VOOR EEN JONG TALENT

Net zoals het geval is bij Lanoye, wordt de jonge leeftijd van debutant Arnon Grunberg steeds benadrukt: de debuutroman van de drieëntwintigjarige Arnon Grunberg’29, maar ook ‘de piepjonge Arnon Grunberg’30. Bovendien gaat een aantal critici expliciet in op dit leeftijdsaspect door er een oordeel aan te verbinden. Daarbij wordt Grunberg in de meer negatieve recensies verweten dat hij veel te jong en onervaren is (zoals we ook bij Lanoye zagen). André Matthijsse zegt bijvoorbeeld in de Haagsche Courant: ‘Grunberg is begin twintig. Wat heeft hij ons te vertellen? Dat hij van school is geschopt (en die school zal het weten ook!) en dat hij het vervolgens niet heeft gemaakt, hoerenloperij en gezuip daargelaten?’31 Terwijl positieve recensenten de auteur juist om zijn talent bewonderen óndanks die jonge leeftijd, zoals Joost Zwagerman: ‘Hij is 23 jaar maar schrijft als een volleerde verteller die veel ervaring heeft, in het leven én de literatuur.’32 en Arjen Peters in de Volkskrant:

Zulke indringende tragikomische gedeelten tonen dat Grunberg al heel veel kan op de korte baan. Zijn eigen leven, hoewel opgetrokken uit grillig en ongebruikelijk materiaal, is misschien nog van te korte duur om je een kleine driehonderd bladzijden lang permanent naar de strot te vliegen.33

Grunberg weet tijdens deze eerste maanden van zijn schrijverschap met twee gebeurtenissen veel aandacht te trekken: hij is te gast in de televisieshow van Sonja Barend34 en die van Ischa Meijer. En dat gaat niet onopgemerkt aan literair Nederland voorbij. Tal van critici noemen deze twee televisiemomenten in hun recensie en spreken hun bewondering uit voor het feit dat Grunberg dit als jonge, debuterende auteur al heeft weten te bereiken. Johan Diepstraten in De Stem:

De nieuwe held aan dit firmament blijkt plotseling debutant Arnon Grunberg te zijn. Zijn roman Blauwe maandagen was binnen een dag uitverkocht, en de bleke puber mocht opdraven bij Ischa en Sonja. Een aardige, bescheiden en behoorlijk zenuwachtige jongen die zelf misschien het meest verrast was door dit succes.35

29 Giphart, Het Parool, 6 mei 1994. 30 Osstyn, De Standaard, 20 augustus 1994. 31 Matthijsse, Haagsche Courant, 3 juni 1994. 32 Zwagerman, Primeur, 5 juli 1994. 33 Peters, de Volkskrant, 13 mei 1994. 34 Op 14 mei 1994 trad Grunberg op in de show van Sonja Barend, Sonja op zaterdag. 35 Diepstraten, De Stem, 27 mei 1994.

35

Blijkbaar is het heel wat als je als drieëntwintigjarige bij Sonja Barend mag aanschuiven. Hierbij wordt Grunberg echter neergezet als de jonge, onervaren schrijver, die niet weet wat hem overkomt, zoals ook Diepstraten in het citaat hierboven doet. Of die onervarenheid terecht aangehaald wordt, is de vraag, want dit lijken de eerste momenten te zijn waarop Grunberg bewuste stappen neemt in zijn carrière als schrijver. Hij weet precies de juiste wegen te bewandelen om aandacht te krijgen als beginnend schrijver. Met name de besprekingen die iets later volgen – en waarin al gereflecteerd kan worden op de eerste ontvangst van de debuutroman – benadrukken het succes en de bekendheid van Grunberg: ‘Een paar maanden geleden had niemand nog van hem gehoord, en nu is ie een heuse literaire sensatie: Arnon Grunberg. Na Connie Palmen is er niet meer een debutant geweest die zóveel aandacht heeft gekregen, van pers én publiek.’36 Toch wordt ook benadrukt dat de roman is gehyped door de media. Grunberg ‘[lanceert] een project, dat het in Amsterdam, binnen die beroemde grachtengordel, goed doet.’37 Bart Vanegeren beschrijft op cynische toon de werking van dit proces:

Af en toe spannen even onvoorspelbare als onverklaarbare krachten binnen de Amsterdamse grachtengordel samen om een debuut in het zenit te tillen. De debutanten in kwestie worden op korte tijd murw geïnterviewd door alle mogelijke kranten, bladen en omroepen. Intussen klimt hun boek naar de top van de bestsellerslijst om daar geruime tijd te blijven, en met zwier de kaap van de honderdduizend verkochte eksemplaren te overschrijden. Voor de auteurs dreigen waanzin, kontaktstoornissen of toch minstens een of andere neurose. Enkele maanden later blijven ze verweesd achter. De jongste maanden was het weer zover: de drieëntwintigjarige Arnon Grunberg zag tot zijn eigen verwondering hoe zijn debuut "Blauwe maandagen" de gesprekken van literair Nederland beheerste, en in een mum van tijd zeven keer herdrukt werd.38

3.2.2 GRUNBERG TUSSEN TIJDGENOTEN EN VOORGANGERS

Net als Lanoye wordt Grunberg onmiddellijk na zijn debuut in een schrijversgeneratie en traditie geplaatst. Begin 1994 verschijnt er in een special in De Groene Amsterdammer een artikel van journalist Frank Verkuijl, waarin hij in gesprek gaat met schrijvers Rob Erkelens, Don Ruys, Ronald Giphart, Hermine Landvreugd, Joris Moens en Joos Zwagerman en waarin de term ‘Generatie Nix’ gelanceerd wordt.39 ’Het zijn schrijvers die allemaal na 1960 geboren zijn en die zich te pletter vervelen. Daarom zoeken zij het maar in overdadig drankgebruik, perverse seksualiteit, niets ontziende agressie en sociale desinteresse – de centrale thema’s in hun romans, aldus De

36 Zwagerman, Primeur, 5 juli 1994. 37 Matthijsse, Haagsche Courant, 3 juni 1994. 38 Bart Vanegeren 1994. Later zal blijken dat dit snelle, overweldigende succes voor Grunberg reden was op zich opnieuw uit te vinden als schrijver in de gedaante van Marek van der Jagt. 39 Brems (2006): 564

36

Groene.’40 Samen starten zij een half jaar later het tijdschrift Zoetermeer, bedoeld als het blad van de nieuwe generatie. Als snel breidt de kring van schrijvers zich uit met gelijkgestemden als Kees van Beijnum, Paul Mennes, Herman Brusselmans, J.H.M. Berckmans én Arnon Grunberg. Verschillende critici projecteren de zogenaamde thema’s van Nix op het werk van Grunberg: ’Ingrediënten die de verschillende auteurs gemeenschappelijk hebben in hun ‘dialoog met de samenleving’ zijn overdadig drankgebruik, perverse seksualiteit, agressie, sociale desinteresse en verveling.’41 Grunberg kan dan gezien worden als ‘meester in de verveling’42 en zijn personage Arnon is als ‘postmodernistische nihilist, de archetypische vertegenwoordiger van ‘Generatie X’, de generatie die wel de genotzucht van haar voortbrengers heeft geërfd, maar niet de idealen’43. De pretenties van Generatie Nix worden door veel critici niet al te hoog gewaardeerd. Ze verwijten de auteurs een gebrek aan engagement en een teveel aan platte idealen. Grunberg heeft zich niet expliciet binnen deze groep geplaatst, maar wordt (ongewild?) door veel recensenten hierop afgerekend.44 Opvallend is dat de oprichters van Generatie Nix blij zijn met deze vergelijking en zij benadrukken dan ook hun verbondenheid met Grunberg. Zo wordt Blauwe maandagen door Ronald Giphart in Het Parool de hemel ingeprezen – ‘Zelden heb ik de drang gehad om zo de loftrompet over een boek te schallen, als over deze roman.’45 – en is ook Joost Zwagerman zeer te spreken over de roman. Zij willen maar wat graag dat nieuwe ster Arnon Grunberg wordt geroemd én vervolgens met Generatie Nix wordt geassocieerd. Tegelijkertijd wordt Arnon Grunberg door een groot aantal critici vergeleken met grote (en minder grote) voorgangers in de literatuur. Goethe, Philip Roth, Nescio, Tom Lanoye, Jack Kerouac, Joost Zwagerman en Herman Brusselmans passeren de revue, maar de twee meest genoemde voorbeelden zijn Gerard Reve en J.D. Salinger. Hoofdpersoon Arnon Grunberg is volgens de recensenten duidelijk verwant aan Holden Caulfield uit The catcher in the rye: ‘Zo’n indrukwekkende wijsneus als Holden aan het eind van de jaren vijftig was, zo’n weerstandje is Arnon begin jaren negentig.’46 Zo zegt ook Jessica Durlacher in haar bespreking in Vrij Nederland: ‘De stem van de jonge Grunberg, die net wat meer overslaat, en prettig snerpend klinkt, is een beetje een Holden Caulfield-stem, maar die van Grunberg is verdorvener en cynischer (en daardoor gek genoeg ook iets onvolwassener).’47 Tegelijkertijd herkent men de toon uit Reves debuutroman De avonden: ‘dezelfde galgehumor, dezelfde ongegeneerde verwondering over de omgeving waarin men

40 Reugebrink, Nieuwsblad van het Noorden, 20 mei 1994. 41 De Reus, Nederlands Dagblad, 29 juli 1995. 42 De Reus, Nederlands Dagblad, 29 juli 1995. 43 Van Dijl, Het Vrije Volk, 7 december 1985. 44 De houding van Grunberg tegenover de Generatie Nix is in deze beginfase niet geheel duidelijk. Hij lijkt zich in ieder geval niet verbonden te voelen met deze (of een andere groep): ‘Ik weet het niet met die generaties, het ene moment behoor ik tot de tweede generatie en vervolgens weer tot de Generatie Nix. Maar allebei staan ze ver af van mijn eigen beleving. Ik wil bij geen enkele generatie horen. Waarom zou dat moeten?’ (In: Meijer 1994). Later zal hij zich duidelijk distantiëren van de groep. 45 Giphart, Het Parool, 6 mei 1994. 46 Matthijsse, Haagsche Courant, 3 juni 1994. 47 Durlacher, Vrij Nederland, 4 juni 1994.

37

opgroeit, dezelfde ontheemdheid’48, aldus Doeschka Meijsing in Elsevier. Hoofdpersonages Arnon Grunberg en Frits Egters delen volgens de critici eenzelfde levensgevoel:

De 'ik' uit 'Blauwe maandagen', die gewoon met Arnon Grunberg wordt aangeduid heeft veel gemeen met Frits Egters: beiden zitten in zichzelf gevangen, beiden bewandelen het pad van pessimisme en cynisme, beiden staan krom van seksuele begeerten en beiden hebben een troebele verhouding tot hun ouders.49

En gezien het succes van zowel De avonden als The catcher in the rye had Blauwe maandagen slechtere vergelijkingen kunnen treffen. Nu wordt het debuut van Grunberg op een lijn gezet met twee zeer belangrijke romans uit de twintigste eeuw, waaruit waardering en hooggespannen verwachtingen blijken, en waarmee wellicht de suggestie ontstaat die alleen Jaap Goedegebuure durft uit te spreken: ‘Blauwe maandagen behoort tot de wereldliteratuur.’50

3.2.3 EEN ÉCHTE SCHRIJVER

Voorzichtig wordt opgemerkt dat Arnon Grunberg een échte schrijver is. Joost Zwagerman: ‘iemand die zó rusteloos is, móet wel een echte schrijver zijn. Inmiddels heb ik Blauwe maandagen gelezen, en weet ik: Arnon Grunberg is inderdaad een echte schrijver. Hij is 23 jaar maar schrijft als een volleerde verteller die veel ervaring heeft, in het leven én de literatuur.’51 Ton van Deel noemt Blauwe maandagen ‘het debuut van een geboren verteller’52. En in Algemeen Dagblad zegt Frank van Dijl: ‘Hier is gewoon een goeie schrijver aan het woord die in zijn eerste roman dichtbij zijn eigen geschiedenis is gebleven en die uit die persoonlijke geschiedenis alleen dát heeft gebruikt wat hem in zijn kraam te pas kwam. Dat is toch wat schrijven is?’53 De debutant mag zich dus met goedkeuring van literair Nederland ‘schrijver’ noemen.54 Grunberg lijkt zich echter niet te schikken naar de rol die hem wordt toebedeeld. Net als Lanoye houdt hij er gedachten op na die niet echt te rijmen zijn met het échte schrijverschap dat hem wordt toegedicht: ‘Schrijven is voor mij variété-artiest zijn. Ik schrijf om te vermaken. Ik voel me een soort mannetje op een grote eenwieler, die voorbij komt fietsen.’55 Een zeer bepalend aspect van het schrijverschap van Grunberg is humor. Ton van Deel noemt hem een schrijver ‘die begrijpt dat humor het beste middel is om de tragische kant van de zaak over het voetlicht te brengen’.56 En Ed van Eeden spreekt over het handelsmerk van Arnon

48 Meijsing, Elsevier, 18 juni 1994. 49 Zwier, Leeuwarder Courant, 29 juli 1994. 50 Goedegebuure, HP/De Tijd, 27 mei 1994. 51 Zwagerman, Primeur, 5 juli 1994. 52 Van Deel, Trouw, 20 mei 1994. 53 Van Dijl, Algemeen Dagblad, 27 mei 1994. 54 Of het schrijverschap werkelijk een roeping voor Grunberg was, kan men zich afvragen. Hij had vóór de publicatie van zijn succesvolle schrijversdebuut immers al heel wat mislukte carrières achter de rug. 55 (Grunberg in: Meijer 1994). 56 Van Deel, Algemeen Dagblad, 27 mei 1994.

38

Grunberg: ‘Deze heerlijk-lullige humor, deze volgehouden droge, net niet larmoyante toon’.57 Dat humor in het latere werk van Grunberg steeds belangrijk zal blijven, weten de recensenten op dit punt nog niet, maar nu al wordt zijn stijl benoemd als cynisch en ironisch, als tragisch-komisch en als slapstick. Termen die in de volgende jaren nog vaak voorbij zullen komen.

57 Van Eeden, Utrechts Nieuwsblad, 21 mei 1994.

39

HOOFDSTUK 4 LITERAIRE PROFILERING EN RECEPTIE

4.1 DE GEDREVENHEID VAN TOM LANOYE

4.1.1 VAN FUN NAAR MAATSCHAPPELIJK ENGAGEMENT

Bij de bespreking van de vele debuten van Lanoye werd het al duidelijk: deze jonge schrijver doet alles wat hij wil. Hij wil op alle gebieden schitteren en opvallen, en presenteert zich in de eerste jaren van zijn schrijverschap dan ook als een oeuvre-denker:

Ik heb echt een doel, een vast omlijnd plan. Ik wil verschrikkelijk beroemd worden, afschuwelijk rijk en bemind door iedereen. […] Hoe stom het ook mag klinken, ik ben wel een oeuvre-denker. Ik wil een hele goeie roman, een hele goeie dichtbundel en een heel goed toneelstuk schrijven. En met de optredens, die ik even hoog acht als mijn literaire werk, wil ik routine, zelfverzekerdheid en een volledig eigen stijl ontwikkelen.1

Lanoye weigert om keuzes te maken en introduceert zichzelf bewust als een multitalent. Maar met name de combinatie van het performen en schrijven, wordt niet zomaar geaccepteerd door de literaire kritiek. Lanoye: ‘Als je performt dan diskrediteer je jezelf in het literaire milieu voor zeker een jaar of tien. Men twijfelt of ik het wel echt meen en of het wel èchte literatuur is.’2 In deze beginjaren trekt Lanoye zich weinig aan van die vooroordelen en doet vooral waar hij zelf zin in heeft: ‘Ik blijf altijd fris. Ik schrijf boeken, ik speel in het theater, ik schrijf toneel, en ik geloof er heilig in dat de som der delen op den duur meer oplevert. Forever fris dus.’3 Toch lijkt na een aantal jaren een verandering op te treden binnen het schrijverschap van Tom Lanoye. Niet wat betreft zijn genrekeuzes – hij blijft zich in tal van mediavormen uiten – maar wel wat betreft de inhoud van zijn werk. Lanoye begint zich vanaf het einde van de jaren tachtig steeds meer maatschappelijk te manifesteren. Deze ontwikkeling heeft onder andere te maken met zijn verhuizing van Gent naar Antwerpen in 1987. Daar wordt hij van dichtbij geconfronteerd met de opkomst van het Vlaams Blok. Zijn politieke betrokkenheid wordt aangewakkerd en Lanoye gaat zich in zijn columns steeds vaker uitspreken over maatschappelijke kwesties. Deze politieke columns verschillen duidelijk van de meer literaire essays die Lanoye voorheen schreef. Joosten in zijn boek Tom Lanoye: De ontoereikendheid van het abstracte: ‘Lanoyes columnisme veranderde

1 Lanoye in: Rooduijn, HP/Haagse Post, 25 oktober 1986. 2 Lanoye in: Rooduijn HP/Haagse Post, 25 oktober 1986. 3 Lanoye in: Van Dijl & De Jong, Het Vrije Volk, 15 januari 1990.

40

zijn status als publieke figuur nogal: van provocerende eerste literaire yuppie wordt hij stilaan zelfs het geweten van progressief Vlaanderen.’4 De vroege essaybundels – achtereenvolgens Rozegeur en maneschijn (1983), Het cirkus van de slechte smaak (1986) en Vroeger was ik beter (1989) – markeren een periode waarin de jonge criticus Tom Lanoye zich uitspreekt in de literaire wereld. Deze bundels kunnen dan ook gezien worden als zijn ‘literaire programma’. Joosten: ‘Hij richt zich voortdurend op wat algemeen als toonbeeld van goede smaak en culturele correctheid geldt, als de baanbrekende avantgarde.’5 Hij gebruikt deze essays om zich te positioneren in het literaire veld. Daarbij wordt Lanoye echter verweten dat hij makkelijke slachtoffers zoekt in zijn kritieken. Lanoye beschouwt dit werk echter in de eerste jaren als een vrijblijvende oefening. Johan Vandenbroucke:

In zijn beginperiode zag Tom Lanoye zijn polemisch werk allerminst als het hoogste. Hij geloofde in een hiërarchie van zijn literaire activiteiten. De poëzie stond bovenaan, dan volgden verhalen en romans, ‘pas op de vierde plaats de toneelstukken en daaronder nog de columns. Ik schreef die toen ook wel, omdat ik het plezant vond en het geld nodig had, maar tot het “echte werk” behoorden ze niet. Dat gevoel heb ik nu helemaal niet meer. Het echte werk heet nu gewoon: schrijven.’6

Zoals uit het bovenstaande citaat blijkt, verandert de hiërarchie in Lanoyes werk. In 1989 start hij een wekelijkse column in het progressieve Vlaamse blad Humo. Joosten: ‘Die teksten zijn geen essays meer te noemen. Ze voldoen aan de eisen van een column: ze zijn kort, scherp en proberen zoveel mogelijk te scoren op de vierkante centimeter.’7 En zoals gezegd zien we Lanoyes onderwerpkeuze veranderen, die is actueler en politieker. In de jaren negentig gaat hij zich steeds actiever opstellen, in reactie op het succes van het Vlaams Blok (dat in 1991 een monsterzege behaalt). De columnbundels die in de jaren daarna verschijnen, verschillen dan ook in grote mate van het eerdere werk. In de bundel Doen! (1992) propageert Lanoye het zogenaamde Doen!sisme: ‘Een Doén!sist is iemand die van zijn woorden zijn belangrijkste daden maakt. Die problemen niet alleen onderkent, maar er ook een oplossing voor bedenkt die even hilarisch als efficiënt is.’8 Elke column wordt vervolgens afgesloten met een raad of aansporing, die de lezer zelf kan bijvallen of afkeuren. Ook in Maten en gewichten (1994) zijn Humo- columns van Lanoye gebundeld en ‘in elke column opent hij hard en confronterend de aanval op alles wat onoprecht, kleinburgerlijk of onrechtvaardig is’9, aldus Rob van Erkelens. Lanoye ontwikkelt zich steeds meer als een politieke schrijver. Frank Hellemans in Ons Erfdeel: ‘In de jaren negentig profileerde hij zich meer en meer als het geweten van progressief Vlaanderen: geen racisme, geen discriminatie tegen homo’s of minderheden, een multiculturele samenleving alstublieft.’10 In

4 Joosten (1996): 62 5 Joosten (1996): 22 6 Vandenbroucke (1998): 79-80 7 Joosten (1996): 61 8 Lanoye in: Evenhuis, Trouw, 20 november 2000 9 Van Erkelens, De Groene Amsterdammer, 18 januari 1995 10 Hellemans (1998): 75

41

HOOFDSTUK 5: DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT zal nader worden ingegaan op de rol van Lanoye als ‘politicus’, een rol die een essentieel onderdeel binnen zijn schrijverschap gaat uitmaken.

4.1.2 VAN KLEINE NAAR GROTE VERHALEN

Kunnen we ondertussen eenzelfde soort verandering constateren in het literaire werk van Lanoye? Hij debuteerde immers met proza dat veel autobiografische kenmerken had. Die lijn lijkt Lanoye in eerste instantie door te zetten. In 1991 verschijnt zijn tweede roman, Kartonnen dozen. Zelf noemt hij het genre van dit boek ‘autobiografische fictie’: ‘waarmee ik bedoel dat de eerste helft van wat ik schrijf verzonnen is, de tweede helft gelogen, en de derde helft naar waarheid is opgetekend'.11 Een roman over de onmogelijk jeugdliefde Z., homoseksualiteit en een inspirerende docent Nederlands (Anton van Wilderode). Kortom, elementen uit het leven van Tom Lanoye. De roman wordt dan ook

LANOYE IN NEDERLAND

Bij de bespreking van de receptie van Lanoye is wellicht enige nuancering op zijn plaats. Er kan immers niet gesproken worden van dé receptie: Lanoye is een Vlaamse schrijver, die zowel in België als in Nederland gelezen wordt. Zijn positie in deze twee landen is echter niet gelijk. Hij manifesteert zich op verschillende manieren en in verschillende tempo’s in Vlaanderen en Nederland. Van de ontwikkeling en ontvangst van Lanoyes schrijverschap kan dus geen eenduidig beeld gevormd worden Dat zien we al aan het begin van zijn carrière: staat hij begin jaren tachtig in Vlaanderen al bekend als ophefmakend performer, in Nederland moet deze markt nog veroverd worden. En daar zal hij ongetwijfeld andere reacties oproepen. ‘Het risico ligt op de loer, erkent Lanoye, dat hij in Nederland al snel als 'gekke Belg' wordt aanvaard; alweer zo'n zuiderling met grappige tongval en bloemrijke woordkeus, die in de studentensociëteiten en culturele centra al snel de lachers op zijn hand heeft.’ (Rooduijn, HP/Haagse Post, 25 oktober 1986). Toch kiest hij er in 1988 voor om zich aan een Nederlandse uitgeverij te binden. Wanneer Lanoye zich steeds meer politiek gaat manifesteren is er ook een groot verschil in reactie. Zijn politieke columns en geëngageerde romans zijn bij uitstek op het Vlaamse publiek gericht, de vele verwijzingen worden in Nederland niet altijd gezien. Ook bij de critici is er een verschil merkbaar. Vaak wordt Lanoyes werk in Nederland anders beoordeeld dan in Vlaanderen, alsof er een andere consensus bestaat. Deze verschillen zullen in mijn verhaal niet altijd aan bod komen, het is wellicht een té complex verhaal om alle verhoudingen zichtbaar te maken. Toch lijkt Lanoye, anno 2007, ook de Nederlandse markt te hebben veroverd. Er verschijnen veel artikelen en interviews en zijn werk wordt ook voor de grote Nederlandse prijzen genomineerd. Het is dan ook niet vreemd dat hij in 2007 de Gouden Ganzenveer wint. De jury van deze prijs speelt mooi in op het tweeledige beeld rond het schrijverschap van Lanoye: ‘Voor onze vrienden in Vlaanderen zal de keuze van de Academie een bijna vanzelfsprekend, misschien zelfs erg laat komend eerbetoon zijn voor wat toch de jongste vorst van hun dichters en schrijvers is, voor Nederland is het een erkenning en herkenning van een groot, veelzijdig en productief talent dat zich niet om landsgrenzen bekommert.’ (www.GoudenGanzenveer.nl)

11 Lanoye in: Warren, Provinciale Zeeuwse courant, 27 september 1991

42

bestempeld als ‘een vermakelijke autobiografische liefdeskomedie.’12 Een roman die Lanoye nog móest schrijven, maar die zich moeilijk liet vastleggen. Nicoline Baartman in de Volkskrant: ‘Jarenlang heeft hij ermee geworsteld. Steeds weer begon hij opnieuw, probeerde van alles, maar het werd of te pathetisch of alleen maar hilarisch en dat was nou ook weer niet de bedoeling. Het verhaal van de jeugdliefde […] liet zich niet eenvoudig schrijven’.13 Die autobiografische nadruk lijkt echter uit het literaire proza van Lanoye te verdwijnen. In 1997 verschijnt Het goddelijke monster. Arjen Peters in de Volkskrant:

Deze keer koos hij, wellicht teneergedrukt door zorgwekkende tendensen als de opkomst van het Vlaams Blok en de affaire-Marc Dutroux, voor een breed opzette roman waarin de gein slechts een bijrol mag vervullen. Leken voorheen de zotskap en de lachspiegel twee onlosmakelijkheden voor zijn schrijverschap, anno nu heeft hij de behoefte gevoeld deze attributen in de kleedkamer achter te laten. Hij zet de Vlaamse familie Deschrijver op de bühne, als prototype van de Belgische samenleving.14

Van persoonlijke geschiedenissen stapt Lanoye over op grote verhalen. Geen Belgische misstand blijft onbesproken in dit boek. ‘Een politieke roman van Tom Lanoye’, aldus Marc Reynebeau in Knack, ‘de voorwaarden lijken alvast ideaal. Lanoye heeft zich immers als auteur van even amusante als indringende politieke commentaren, in columns en lezingen, laten kennen als een scherp observator en intelligent criticus van de actualiteit.’15 Bovendien blijkt dit het eerste deel van een trilogie te zijn, de zogenaamde Monstertrilogie. Lanoye voegt zich, volgens Sander Pleij, met deze roman ‘in de rij Vlaamse auteurs die de actualiteit van een vallende democratie beschrijven. Een 'politiek helderziende', zoals hij in België werd genoemd, over de wentelende Vlaamse waarden.’16 De volgende delen van de trilogie verschijnen in 1999, Zwarte tranen, en in 2002, Boze tongen. Odile Jansen in Trouw: ‘Lanoye heeft […] de deksel weggetrokken die de stinkende inhoud bedekt van de Vlaams-Waalse politieke beerput. Het gaat om de reeks schandalen die de Belgische staat de afgelopen jaren op zijn grondvesten deed schudden en de Belgen schande deed spreken over hun eigen natie.’17 Een pretentieus project, dat niet zo succesvol uitpakt als Lanoye waarschijnlijk gehoopt had. De critici verwijten hem dat de romans niet echt aangrijpend zijn, ze houden de lezer op afstand. Lanoye zet zeer hoog in, maar maakt zijn pretenties niet voldoende waar. ‘Voor Tom Lanoye is de jongste Belgische geschiedenis een soap, een smartlap met een oneindig aantal coupletten.’18 Wellicht was men positiever geweest wanneer Lanoye zijn trilogie niet zozeer als een meesterproef had gepresenteerd. Jos Borré: ‘Maar dit boek (en de hele cyclus) is wel met grote

12 Peeters, Vrij Nederland, 5 oktober 1991 13 Baartman, de Volkskrant, 20 september 1991 14 Peters, de Volkskrant, 10 oktober 1997 15 Reynebeau, Knack, 5 november 1997 16 Pleij, De Groene Amsterdammer, 22 oktober 1997 17 Jansen, Trouw, 20 november 1999 18 Jansen, Trouw, 20 november 1999

43

nadrukkelijkheid geschreven, met de onmiskenbare bedoeling indrukwekkende literatuur voort te brengen.’19 Eerder zei Jos Borré in De Morgen:

Lanoye vindt het tijd geworden om zijn plaats in te nemen onder de tenoren van de Vlaamse (en, waarom niet, de Nederlandse) literatuur. Dit boek is als vertolking van de hedendaagse belgitude bedoeld om naast een aantal andere monumenten in de Vlaamse literatuur te staan. Dit is zijn 'Verdriet van België'. Misschien ook wel zijn 'Beleg van Laken', de creatieve antithese tegenover de verloederende werkelijkheid. Wie weet ook zijn 'Aanslag', onder meer door de parallel tussen de Witte Mars en de grote vredesdemonstratie van 1981 in de finale van Mulisch' roman. Lanoye presenteert met dit boek niets minder dan zijn meesterproef, hij doet een gooi naar de hoogste erkenning.20

Hoewel men de ambitie en de schrijfstijl van Lanoye bewondert, zien de literaire critici in deze trilogie geen meesterwerk. De romans voegen weinig toe aan wat er al in de kranten is geschreven over de Belgische misstanden, het is er enkel ‘een literaire synthetisering en verdichting’ van, aldus Jeroen Overstijns. ‘In die zin kan je Zwarte tranen wel de roman van een politiek columnist noemen.’21 Dit lijkt een veel gedeelde mening: Lanoye is veel directer en scherper in zijn columns. Daar komt zijn maatschappelijke betrokkenheid daadwerkelijk tot zijn recht.

4.1.3 IN DE TRADITIE VAN…

Zoals gezegd hecht Nathalie Heinich veel aandacht aan de rol van de traditie. Een schrijver staat nooit los van zijn voorgangers en kan zich op verschillende manieren tot die voorgangers verhouden. De literaire critici besteden doorgaans veel aandacht aan mogelijke referentiepunten, maar ook de schrijver zelf kan hier bewust aan refereren. Lanoye is een voorbeeld van zo’n schrijver die zichzelf in een literaire traditie probeert te plaatsen. Hij laat zijn plek in het literaire veld niet afhangen van de recensenten, maar maakt duidelijk naar welke voorbeelden hij zijn schrijverschap modelleert. Die actieve rol kan mooi gedemonstreerd worden aan de hand van een beroemdgeworden afbeelding. In 1988 laat Lanoye zich fotograferen met drie bekende Vlaamse schrijvers: Karel Jonckheere, Hugo Claus en Walter van den Broeck. Daarnaast staat Tom Lanoye, als dertigjarige beginneling tussen de grote schrijvers. ‘Vier generaties van Vlaamse schrijvers broederlijk naast elkaar. Vier mannen die kniehoog met de Vlaamse bodem zijn vergroeid en die, ieder op zijn manier, de Vlaamse ziel een eigen kritische stem hebben gegeven.’22 Lanoye wacht niet tot hij zal worden bijgezet in de rij van grote schrijvers, maar geeft zich zelf alvast die plek.

19 Borré, De Morgen, 16 oktober 2002 20 Borré, De Morgen, 27 oktober 1999 21 Overstijns, De Standaard, 21 oktober 1999 22 Flamend, De Standaard, 2 januari 1997

44

Tom Lanoye zorgt dus voor zijn eigen kader. Als columnist plaatst hij zichzelf in de traditie van de Nederlandse polemiek: ‘Dáár heb ik de mosterd gehaald. Ik heb mezelf een opleiding gegeven als columnist door de klassiekers uit de Nederlandse literatuur te lezen, van Van Deyssel tot Brandt Corstius, Komrij en Brouwers.’23 Terwijl hij zich als performer juist distantieert van de Nederlandse voorbeelden. In dit genre wordt hij in de beginjaren vaak vergeleken met Jules Deelder, maar Lanoye nuanceert dit beeld:

De oorsprong van wat Deelder doet, vind ik Angelsaksisch, terwijl mijn roots liggen in het pathos van de opera, de hoogmis van de katholieke kerk. De Nederlandse caberetcultuur is ontstaan door het calvinistisch denken, het zich bevragen, interpreteren van bijbelteksten. De katholiek denkt helemaal niet na over de bijbel. Dit mag je niet doen en dat doe je dan toch. Dan ga je te biecht en het is allemaal oké, whatever. Zuipen en plezier maken. Cabaret maken speelt zich in België af aan de toog. In Nederland op het kerkelijk spreekgestoelte.24

Binnen alle genres maakt Lanoye dus duidelijk in welke traditie hij geplaatst wil worden. Hij draagt zijn zelfgekozen interpretatiekaders aan en stuurt daarmee de interpretatie van zijn schrijverschap. In een interview in De Standaard in 2002 zegt hij:

23 Lanoye in: Vandenbroucke (1998): 74 24 Lanoye in: Grijsen, De Gooi- en Eemlander, 1 april 1987

45

LANOYE & MAXIMAAL

Wanneer een schrijver opvalt en succesvol is, willen zijn collegaschrijvers maar wat graag met hem

geassocieerd worden. Dat zagen we in HOOFDSTUK 3: HET DEBUUT ALS MEESTERPROEF al bij Arnon Grunberg die ongewild werd gerekend tot de Generatie Nix. Schrijvers als Giphart en Zwagerman hemelden zijn debuut op en wilden ondertussen zo veel mogelijk geassocieerd worden met de succesvolle debutant. Eenzelfde gebeurtenis zien we in de carrière van Lanoye. In 1988 verschijnt de bloemlezing Maximaal! met het werk van elf jonge dichters (Pieter Bsokma, Bart Brey, Koos Dalstra, René Huigen, Johan Joos, Tom Lanoye, K. Michel, F. Starik, René Stoute, Joost Zwagerman en Arthus Lava). Deze dichters presenteren zich als groep met een missie: de Maximalen protesteren tegen de autonome, verstilde poëzie van hun voorgangers en pleiten voor meer straatrumoer in de poëzie. Opmerkelijk genoeg gedragen ze zich niet als groep en komen ze slechts één keer samen in het openbaar. Veel effect heeft hun vernieuwingspoging dan ook niet. Hoewel Tom Lanoye wordt opgenomen in de bloemlezing, lijkt hij weinig betrokken te zijn bij de Maximalen. In 1994 zegt hij hierover: "Van Arthur Lava kreeg ik een brief van wel twaalf kantjes, waarvan ik er hooguit één begreep. Ik dacht eigenlijk dat hij me vroeg voor een bloemlezing. Later bleek het om een literaire stroming te gaan, of beter: een parodie daarop. De Maximalen waren een perfecte hype […]. Het is jammer dat ze die hype niet hebben volgehouden. Ze hadden zichzelf al na een jaar weer moeten opheffen’ (In: Van Brummelen, 12 maart 1994). Lanoye had dus amper door waar hij aan meewerkte, maar de Maximalen maakten dankbaar gebruik van zijn succes. Door spraakmakende dichters aan zich te binden, had hun offensief meer kans van slagen. Zo wordt Lanoye de eerste jaren wel vaker toegeëigend door of ingedeeld bij bepaalde groepen. ‘Ik word door bloemlezers en wetenschappers bij zo ongeveer alle stromingen ingedeeld. Voor mij een bewijs dat het me lukt diverse stijlen te hanteren. Angry Young Belg, Maximaal, Mooie Jonge God, "jonge held van de rebellenclub", ik mis geen enkele bloemlezing.’ (In: Peters, 26 oktober 1992). Wie succesvol is, krijgt aandacht en maakt vrienden.

Ik schrijf met de bagage die ik heb uit de nu dominante Angelsaksische cultuur. Maar ook uit de traditie die ik ken, waarin ik mezelf heb ingelezen. Van Van den vos Reynaerde tot en met Claus en alles wat ik daartussen bewonder aan Boonen en Walschappen en Van Ostaijens. Ik heb nog een groot deel meegenomen uit Nederland. Ik heb zeer doelbewust grote Nederlanders zitten lezen. Van Schendel tot Couperus, Multatuli, Reve, enzoverder. Tegelijkertijd ben ik zot van films en tv en toneel, de klassieke drama's.25

Naast het expliciet verwijzen naar invloeden, maakt Lanoye ook zeer bewust gebruik van die literaire voorbeelden. Dat deed hij bijvoorbeeld in de beginfase van zijn carrière als literair columnist. De jonge Lanoye zet zich in zijn allereerste column in De Zwijger in 1982 af tegen de grote Hugo Claus: ‘Dat pafferige toontje, die pedante lip, dat mondjevol pseudo-Amsterdams, dat gammele, aan één kant loshangende onderkaaksbeen. Nog een geluk dat u van die fabelachtige wangbuidels hebt, dat

25 Lanoye in: Luyten, De Standaard, 3 oktober 2002

46

leidt de aandacht af.’26 Lanoye zet zich af en is tegelijkertijd een fan van het werk van Claus, ‘maar een beginnend schrijver móet zijn territorium afbakenen, hij heeft zo’n vadermoord nodig’27, zegt hij tien jaar later. Hij gebruikt doelbewust zijn grote voorbeelden om een eigen positie in de literatuur te verwerven. Geert Buelens: ‘In wezen is Lanoye een apostel van de Vlaamse literatuur. Hij wil de enkel aan zijn eigen romans verslaafde jonge Vlaming bekeren tot het werk van zijn eigen helden.’28 In Van Ostaijen tot heden: zijn invloed op de Vlaamse poëzie bespreekt Buelens de manier waarop Lanoye zijn eigen schrijverschap legitimeert met behulp van beroemde voorganger Paul van Ostaijen. ‘[H]ij heeft op een strategisch gekozen moment het icoon Van Ostaijen ingezet om zijn eigen literaire strijd te legitimeren.’29 Op tal van manieren spiegelt Lanoye zich aan deze grote schrijver: in zijn hoedanigheid als performend dichter, als geëngageerd schrijver, als linkse Vlaming met een ruime blik en als veelzijdig auteur. Die ‘Van Ostaijenpassie’ zien we concreet terug in een periode waarin Lanoye aandacht vraagt voor het proza en de kritieken van Van Ostaijen. Hij geeft vele interviews, verzorgt optredens en stelt een bloemlezing met grotesken samen, Het bordeel van Ika Loch (1996). Zijn bewondering voor de grotesken van Van Ostaijen is tegelijkertijd een aanprijzing voor zijn eigen werk, want ook hij beheerst genre van het groteske30. Rob Erkelens zegt in 1995 over het essayistische werk van Lanoye: ‘Hij draait de dingen om, trekt ze in het absurde, vervormt ze, overdrijft mateloos en laat daarmee feilloos zien wat er mis is in de wereld.’31 Een perfecte beschrijving van het groteske bij Lanoye. Tom Lanoye speelt met de traditie. Dat zien we dan ook terug in zijn literaire werk. Het toneelstuk Celibaat (1993) inspireert hij op het gelijknamige boek van Gerard Walschap, Ten oorlog (1997) is een eigentijdse toneelbewerking van de koningsdrama’s van Shakespeare en de theatermonoloog Gespleten en bescheten (1998) is een hulde aan Louis Paul Boon. Voor Mama Medea (2001) bewerkte hij stukken van Euripides, Niemands Land (2002) is een gedurfde bewerking van het werk van de War Poets en in 2006 bewerkt Lanoye de roman Mephisto van Klaus Mann tot het toneelstuk Mefisto for ever. Het literaire werk van Lanoye staat bol van de invloeden en bewerkingen. Dit is zijn manier om zichzelf in de literaire traditie te schrijven. Op een eigentijdse manier gebruikt hij het werk van zijn beroemde voorgangers.

4.1.4 HULPKRACHTEN

Er blijkt nog een andere manier te zijn waarop de schrijver zijn literaire invloed vergroot: het inschakelen van hulpkrachten. Er zijn twee kanalen die doelbewust de status van Tom Lanoye proberen te promoten; criticus Hans Warren en het blad Humo.

26 Geciteerd in: Vandenbroucke (1998): 76-77 27 Geciteerd in: Vandenbroucke (1998): 77 28 Buelens (2001): 1082 29 Buelens (2001): 1072 30Typering van het groteske in Letterkundig Lexicon voor de neerlandistiek: ‘Schrijvers die groteske elementen in hun werk opnemen zetten bij voorkeur het schijnbaar tegenstrijdige en onverenigbare […] op een gedurfde en uitdagende manier naast elkaar, soms verbonden met levenswijsheden. Het groteske genre gaat in tegen algemeen geaccepteerde normen, en werkt tegelijkertijd vervreemdend van de werkelijkheid.’ http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01/ 31 Van Erkelens, De Groene Amsterdammer, 18 januari 1995

47

THEATERSUCCES VOOR TOM LANOYE

In het najaar van 1997 gaat het theaterstuk Ten Oorlog in première: een twaalf uur durend toneelspektakel van de Blauwe Maandag Compagnie. Een pretentieus project waar Tom Lanoye, artistiek leider Luk Perceval en het gezelschap jaren aan werkten. Voor het bewerken van de koningsdrama’s van Shakespeare is lef nodig. Wanneer voor 1997 een fusie tussen de Blauwe Maandag Compagnie en de Koninklijke Nederlandse Schouwburg gepland staat (om samen verder te gaan als Het Toneelhuis), besluiten Luk Perceval en de Blauwe Maandag Compganie om en grandeur afscheid te nemen met de monsteronderneming Ten oorlog. Tom Lanoye wordt gevraagd om de klassieke stukken van Shakespeare te bewerken. Bijna twee jaar lang schrijft hij met Luk Perceval aan de koningsdrama’s. Daarbij dwingt Lanoye zichzelf om in vijfvoetige jamben te schrijven, zoals in het origineel. Het wordt een rigoureuze bewerking. Hij maakt een twaalf uur durend drieluik, met een taalgebruik dat getypeerd kan worden als ‘een explosief mengsel van rap, Vlaams en Amerikaanse straattaal’ (Bliek, 24 november 1997). Bovendien verwerkt Lanoye tal van literaire en culturele verwijzingen in het stuk: ‘Gezelle, Kavafis, Hugo Claus, Shakespeare-sonnetten, Hadwych, Motown-titels, motto’s van Richard Nixon tot Anna Bijns tot Elvis Presley – er is weinig wat de samplemachine Lanoye niet in zijn Shakespeare-blender heeft gegooid.’(Somers, 14 november 1997) Het gezelschap repeteert anderhalf jaar op het stuk, een periode waarin zes acteurs ermee stoppen. Een onderneming die gedoemd is te mislukken en dus veel media-aandacht krijgt. Zaterdag 22 november 1997 is het dan zover: de première van Ten Oorlog vindt plaats in Gent. Het wordt een groot succes, de kranten spreken in superlatieven: ‘Perceval en Lanoye schrijven toneelgeschiedenis’ (Janssen, 24 november 1997). Ten Oorlog maakt alle verwachtingen waar en sleept tal van prijzen in de wacht. Alom hulde voor de Blauwe Maandag Compagnie en schrijver Lanoye. Wat betekent het succes van Ten oorlog voor het schrijverschap van Lanoye? Hij vestigt zijn naam als toneelschrijver. In de theaterkritiek worden zijn stijl en taalgebruik geprezen. Luk van den Dries in Etcetera (1998: 14): ‘Tom Lanoye heeft in deze bewerking-vertaling zichzelf overtroffen. In de eerste plaats door zijn meesterlijke beheersing van de versvoet die hij het hele stuk volhoudt’ en David Rijser in NRC Handelsblad (19 december 1997): ‘De poëtische ader van Lanoye blijkt goed doorbloed. […] Sterker nog: ik heb nog nooit een Shakespeare vertaling gezien die kan tippen aan Lanoyes diachronistisch taalspektakel.’ Werd Lanoye in eerdere jaren vaak verweten dat hij overdadig en ongestructureerd schreef, nu wordt zijn taalbeheersing alom geprezen. Hij heeft zichzelf weten te dwingen tot een strakke vorm. Lanoye zelf ziet het project als zijn ware meesterproef: 'Nu heb ik het schrijven onder de knie, het echte spel kan beginnen.’ (In: Neefjes, 30 oktober 1998). Hij voelt zich klaar voor het echte werk. Hier heeft schrijver Lanoye al zijn kunsten getoond: hij combineerde ze in één groot meesterwerk waarmee hij de theatercritici voor zich wint. Zijn naam prijkt onder het stuk dat de geschiedenis in gaat als ‘verreweg het meest ambitieuze theaterproject dat in de afgelopen jaren binnen het Nederlands/Vlaamse toneel op basis van teksten van Shakespeare is uitgevoerd’ (Zonneveld 1999-2000: 3) Het is een belangrijk moment in de (toneel)schrijverscarrière van Lanoye. Hij heeft laten zien dat hij een pretentieus project als Ten Oorlog tot een goed einde kan brengen én iets extra’s kan toevoegen: ‘[D]aar waar Shakespeare nog zoekende was, [schittert] Lanoye.’ (Rijser, 19 december 1997) En Lanoye zou Lanoye niet zijn – de literaire multinational – als hij niet ook uit dit succes nog een slaatje slaat. Na de theatertournee van de Blauwe Maandag Compagnie trekt hij door de Nederlanden met zijn eigen tournee: de literaire solo-bewerking van Ten oorlog.

48

Er lijkt al vroeg een band te zijn tussen Tom Lanoye en Hans Warren (1921-2001). De jonge Lanoye bewondert het poëtisch werk van Warren en rondt zijn studie in Gent af met een scriptie over deze poëzie: ‘Studie van de onderwerpen in de poëzie van Hans Warren’. Later zegt hij: ‘Via mij heeft Vlaanderen Hans Warren leren kennen’.32 En het tegenovergestelde lijkt ook waar te zijn: Hans Warren heeft Nederland laten kennismaken met Tom Lanoye. Met name in zijn hoedanigheid als criticus draagt hij bij aan een positieve receptie van Lanoyes werk. Een greep uit de lovende kritieken, waarin de superlatieven niet ontbreken:

1985 Een slagerszoon met brilletje: ‘[…] hij is niet meer weg te denken en momenteel wel de talentvolste en zeker veelzijdigste, kleurrijkste figuur van de Vlaamse jongeren.’33 1986 Het cirkus van de slechte smaak: ‘Hij heeft het grote voordeel dat hij niet alleen een groot talent bezit, maar bovendien een literaire duizendpoot is, hij kan alles.’34 1990 Hanestaart: ‘Na zes jaar heeft Lanoye een nieuw poëzieboek gepubliceerd: Hanestaart. Het is een hoogtepunt in zijn werk geworden, Lanoye bewijst tot de grote figuren van de hedendaagse dichtkunst te behoren.’35 1992 Doen!:’Tom Lanoye (34) is een van de belangwekkendste dichters die Vlaanderen telt, hij schrijft boeiend proza, maar misschien ligt zijn grootste talent bij de polemiek.’36 1997 Het goddelijke monster: ‘Tom Lanoye is een onvervalste en briljante vertegenwoordiger van de Belgische school.’37

Van ‘de onvermijdelijke Hans Warren’ is er elke keer ‘de gebruikelijke positieve bespreking’38, aldus Jos Joosten. Het valt inderdaad op dat Warren bijna elk werk van Lanoye recenseert in de Provinciale Zeeuwse Courant39 en dat zo’n bespreking bijna altijd positief is. Een goed gestructureerd media-offensief zouden we het kunnen noemen. Toch is er geen sprake van eenrichtingsverkeer: Lanoye zet zich ook in voor de oudere Warren. In 1996 publiceert hij de bloemlezing Wat doe je met me, tijd? Een bloemlezing uit de poëzie van Hans Warren. En in zijn columnbundel die in 2001 uitkomt, Tekst en uitleg/Woorden met vleugels, schrijft Lanoye een vurig betoog over de poëzie van Hans Warren. Arjan Peters: ‘En, sterkste staaltje uit de hele bundel, hij houdt een pleidooi voor de poëzie van Hans Warren, zo vindingrijk van opbouw en monter van toonzetting dat je zowaar goesting krijgt om [Warren] weer eens te gaan lezen.’40 Er is dus sprake van een vruchtbare relatie tussen de twee schrijvers. Een tweede medium dat Lanoye bijstaat in het veroveren van de literaire wereld is het tijdschrift Humo. Hier start de schrijver in 1989 een column, waarmee hij de weg van het engagement inslaat. Jan Flamend:

32 Koopmans, Rotterdams Nieuwsblad, 28 juni 1984 33 Warren, Provinciale Zeeuwse courant ,16 november 1985 34 Warren, Provinciale Zeeuwse courant , 25 oktober 1986 35 Warren, Provinciale Zeeuwse courant , 17 februari 1990 36 Warren, Provinciale Zeeuwse courant , 25 september 1992 37 Warren, Noord-Hollands Dagblad, 10 november 1997 38 Joosten (1996): 74 en 70 39 Deze recensies werden vervolgens ook in andere regionale bladen opgenomen. 40 Peters, de Volkskrant, 26 januari 2001

49

De politieke macht die Tom Lanoye daadwerkelijk uitoefent, heeft hij vooral aan het massamedium Humo te danken. In dat tegendraadse maar populaire weekblad, met zijn oplage van tweehonderdvijftigduizend stuks, en een klein miljoen lezers, krijgt hij carte blanche om zijn meningen te verkondigen, en ampele interviewruimte toegemeten om zijn nieuwe boeken te promoten.41

Niet alleen krijgt Lanoye een enorme vrijheid in Humo, ook wordt zijn literaire werk steeds in het blad besproken en is er altijd ruimte voor een interview. Wanneer Lanoye zichzelf in 1997 interviewt in Humo, maakt hij grappen over deze nauwe relatie tussen hem en het blad:

Tom Lanoye "Een interview? Je hebt er de afgelopen maand driehonderd weggegeven. Wordt het niet wat veel?" Tom Lanoye "Zolang de herfst duurt, duurt mijn Herfstoffensief voort. Ik laat mij door niemand tegenhouden!" Lanoye "Hoe komt het dan dat jij mijzelf zit te interviewen?" Lanoye "De ene helft van de interviewers heeft me al gesproken en de andere helft wil me niet meer spreken. Wie schiet er over? Ikzelf". Lanoye "Tenzij... Is dat daar den Humo niet?" Lanoye "Waar, waar?" Lanoye "Aan dat tafeltje. Eenzaam en verlaten." Lanoye "Hé, Humo! Kom erbij! Alles goed? Heb je geen interview nodig?" Lanoye "Wil je een pint? Heb je al gegeten?" Lanoye "Eerlijk, hoe lang is het geleden dat er nog eens een interview met mij in Humo stond?" Humo “Van 23 september.” Lanoye "Twee maanden geleden al!" Lanoye "Interview mij dan toch, in de gauwte! Je mag mij alles vragen. Ik heb op alles een antwoord."42

Lanoye toont hier dus de nodige zelfspot en maakt duidelijk dat hij bewust gebruikmaakt van de publicatieruimte in Humo. Het is voor hem misschien wel het machtigste middel binnen zijn schrijverschap. Lanoye in een interview met Het Parool: ‘Niemand in Nederland kan de draagwijdte van Humo inschatten. In Vlaanderen is het een instituut, vergelijkbaar misschien met wat bij jullie de VPRO is. Humo heeft altijd de beste interviews, de beste reportages, de beste cartoons.’43 De onbeperkte vrijheid die Lanoye van Humo krijgt heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van zijn schrijverschap en met name in zijn politieke ontwikkeling. In HOOFDSTUK 5: DE UNIEKE

SCHRIJVERSIDENTITEIT zal dat opnieuw blijken.

41 Flamend (1998): 137 42 Vanegeren, Lanoye en Lanoye, Humo, 18 november 1997. 43 Lanoye in: Van Brummelenm, Het Parool, 12 maart 1993

50

4.2 DE WERELD VAN ARNON GRUNBERG

4.2.1 EENDAGSVLIEG OF BLIJVERTJE?

Wat doet een schrijver nadat hij met een overrompelend debuut als aanstormend talent is binnengehaald? Hij moet zich bewijzen. Hij moet bewijzen dat hij een echte schrijver is. De critici zullen zich namelijk extra kritisch opstellen na een dergelijk spectaculair debuut: het jonge talent moet bewijzen dat hij geen eendagsvlieg is. Doeschka Meijsing in Elsevier: ‘Het debuut van Grunberg Blauwe Maandagen (1994) was zo grappig en treurig tegelijkertijd, dat het tot de opvallendste debuten van de laatste tijd moet worden gerekend. Iedereen is dan benieuwd of het veelbelovende niveau in een tweede boek kan worden waargemaakt.’44 Nadat het lawaai rond Blauwe maandagen is verstomd, is Grunberg zich zeer bewust van deze taak. Hij toont een enorme werkdrift zoals het de ware schrijver betaamt en beperkt zich daarbij niet tot het schrijven van literair werk. Zo publiceert hij columns voor de VPRO-gids onder het pseudoniem Yasha, verzorgt een radiocolumn voor het programma De avonden van de VPRO en schrijft het feuilleton ‘Nooit meer zwaardvis’ voor het NRC-Handelsblad. Minder dan een jaar na zijn debuut is de schrijver – ondanks zijn verhuizing naar New York – niet meer weg te denken uit het culturele veld in Nederland. Ondanks deze media-exposure wacht literair Nederland vol spanning op zijn tweede roman. In het voorjaar van 1997 is het dan eindelijk zo ver: Grunberg presenteert – gepaard met een groot mediacircus45 – zijn tweede roman, Figuranten. Wederom heeft de jonge schrijver niet te klagen, ook zijn tweede roman wordt bijna eenduidig positief ontvangen. Figuranten lijkt het niveau van Blauwe maandagen zelfs te overtreffen: ‘Grunberg is oneindig veel subtieler en veelzijdiger’46, ‘Hij is rijper geworden’47, en ‘[heeft] met dit boek literair gesproken een grote stap voorwaarts gezet.’48 Opvallend is dat de twee romans veel dezelfde kwalificaties krijgen toegeschreven. Telkens is er de vergelijking tussen de slapstick-achtige humor en de ernst die daar achter schuilgaat. Grunbergs roman is ‘onbedaarlijk geestig’49, maar tegelijkertijd pijnlijk en kwetsbaar. Steeds is er de ‘suggestie van ondraaglijke luchtigheid en amusante melancholie die je onontkoombaar overmeestert’50, aldus Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd. Boven alles valt Grunbergs unieke stijl op, waarin naast de humor, zijn specifieke gebruik van stijlmiddelen domineert: ‘Hij maakt nog trefzekerder gebruik van de herhaling en de overtreffende trap, stijlmiddelen die hij ook al in Blauwe maandagen hanteerde. Zijn zinnen zijn verstilder geworden en glashelder in hun eenvoud.’51 Terwijl Arnon Grunberg dus niet te klagen heeft over de hoeveelheid positieve aandacht, doet hij dat toch. Rond de recensie van Hans Goedkoop, zijn collega bij het NRC-Handelsblad, ontketent zich een relletje. Goedkoop bespreekt Figuranten in NRC Handelsblad en is daarbij minder positief dan veel andere recensenten. Grunberg is woest en schrijft een boze reactie in de

44 Meijsing, Elsevier, 26 april 1997. 45 Meer over de nachtelijke signeersessie rond Figuranten in HOOFDSTUK 5: DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT 46 Meijsing, Elsevier, 26 april 1997. 47 Lansu, Het Parool, 18 april, 1997. 48 Reugebrink, De Groene Amsterdammer, 7 mei 1997. 49 Lansu, Het Parool, 18 april, 1997. 50 Goedegebuure, HP/De Tijd, 18 april 1997. 51 Lansu, Het Parool, 18 april, 1997.

51

VPRO-gids, waarin hij dreigt op te stappen bij de krant: ‘De redactie mag kiezen: Goedkoop of Grunberg.’52 Het is een impulsieve respons, geen doordacht, beargumenteerd betoog. Het is een van de poses van Arnon Grunberg, een uitgekiende manier om aandacht te vragen. Uiteindelijk wordt hij dan ook gesust en blijven beiden voor NRC Handelsblad werken. Deze gebeurtenis is echter tekenend voor de ontwikkeling die Grunberg doormaakt. Goedkoop is een van de eerste personen waartegen hij de aanval opent in een van zijn columns. Er hoeft geen gegronde reden te zijn voor zo’n uitspatting, het is een manier om vanuit het niets relletjes te creëren. Grunberg lijkt in de voetsporen van W.F. Hermans te treden als genadeloos polemist. Net als de grote schrijver geniet hij van het pesten van anderen en laat hij geen kans onbenut om van zich te laten horen. Dit is een van de manieren waarop Grunberg in de eerste jaren de aandacht op zijn persoon probeert te vestigen.53 Hij zoekt doelbewust situaties op waarin hij aandacht kan genereren en waarmee hij zich als schrijver kan profileren. Ondertussen oogst de auteur enkel succes. Begin 1997 wordt bekend dat hij het Boekenweekgeschenk voor 1998 zal gaan schrijven: nooit eerder werd er zo’n jonge schrijver gevraagd voor deze eervolle taak.54 Bovendien wordt Grunberg na zijn tweede roman niet meer vergeleken met Generatie Nix, waartoe hij in 1994 nog werd gerekend. Nu erkent heel literair Nederland dat Grunberg veel meer in zijn mars heeft: ‘Grunberg verhoudt zich tot Giphart en zijn soortgenoten als een Turkse tortel tot een stel kwetterende spreeuwen.’55 Arnon Grunberg heeft zijn ontgroening als schrijver met succes doorstaan.

4.2.2 SUCCES ÉN CRISIS DOOR EEN MANIERTJE

In 2000 verschijnt de derde roman van Grunberg: Fantoompijn, waarmee hij de AKO-Literatuurprijs wint. De roman kan op veel positieve besprekingen rekenen, waarin wederom dezelfde typeringen gebruikt worden als bij de twee eerdere romans. Hans Warren: ‘Een roman die met evenveel recht een zwarte komedie als een geestige tragedie genoemd kan worden. Het harde, absurde leven gevangen in hardvochtige, briljante literatuur.’56 En Alle Lansu: ‘Fantoompijn heeft de allure van een klassieke tragedie, die op z'n Grunbergs, reliëf krijgt in absurdistische, slapstick-achtige scènes. Ook deze keer valt er weer veel te lachen, maar meer dan ooit gaat er achter alle humor stille wanhoop schuil.’57 Waar de eerste twee romans vooral waardering opriepen, lijkt er bij dit derde boek ook sprake van irritatie te zijn en wordt er geconstateerd dat ‘Grunbergs vertelwijze een verzadigingspunt bij zijn lezers kan bereiken.’58 In verschillende publicaties wordt Grunberg verweten dat hij telkens via hetzelfde trucje zijn boeken schrijft. Ton Brouwers in het Kritisch Literair Lexicon: ‘De consistentie in stijl en thematiek is

52 Geciteerd in: Fransen, HP/De Tijd, 13 maart 1998. 53 HOOFDSTUK 5: DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT behandelt meer specifiek de manier waarop Grunberg zijn publieke persoonlijkheid construeert. 54 Deze keuze is extra opmerkelijk wanneer men bedenkt dat Grunberg in december 1996 al voor deze opdracht gevraagd werd. Zijn tweede roman was toen nog niet gepubliceerd. Het succes bij zijn debuut levert hem dus al een zeer gewaardeerde positie in het literaire veld op. 55 Goedegebuure, HP/De Tijd, 18 april 1997. 56 Warren, Noord-Hollands Dagblad, 6 april 2000. 57 Lansu, Het Parool, 14 april 2000. 58 Van Deel, Trouw, 8 april 2000.

52

voor sommige critici inmiddels reden om zijn werk eentonig of voorspelbaar te noemen; zijn schrijven dreigt volgens hen ‘clichématig’ of ‘een maniertje’ te worden.’59 De eigen, unieke stijl van Grunberg riep aanvankelijk vooral bewondering op, maar nu hij steeds op eenzelfde manier te werk gaat en weinig variatie toont, dreigt deze bewondering om te slaan in ergernis. Bart Vervaeck windt zich op in een artikel in Dietsche Warande en Belfort: ‘Grunberg werkt volgens [het principe van de soap]: zijn personages, zijn plots en zijn formuleringen zijn perfect inwisselbaar. Hij maakt oefeningen van vermenigvuldiging.’60 Hij ergert zich met name aan de eentonige stijl van de schrijver: ‘korte zinnen, eenvoudige woorden, veel conversaties en oneliners, weinig beeldspraak en zo goed als geen onver-wachte wendingen. Wat allicht het meest opvalt is de herhaling.’61 Ook Ton van Deel maakt dergelijke bezwaren en is van mening dat ‘de manier waarop [Grunberg] zijn verhalen vertelt, de toon en de stijl van vertellen, wel altijd hetzelfde [zijn]. De manier van vertellen heeft het karakter gekregen van een maniertje, nog niet zo erg als dat bij Gerard Reve het geval is, maar het gaat in de richting.’62 De unieke stijl van Grunberg doet zijn reputatie dus geen goed op dit punt in zijn carrière. Was hij eerst een grote belofte, een ‘grote schrijver’ in wording, nu lijkt zijn ontwikkeling te stagneren. En daar worden vergaande conclusies aan verbonden. Thomas van den Bergh: ‘Misschien wordt het tijd voor de voorzichtige conclusie dat Grunbergs schrijverschap daar nu juist uit bestaat. En dat die ene, grote roman, er niet zal komen.’63 Is het grote schrijverschap niet meer weggelegd voor Arnon Grunberg?

4.2.3 CARRIÈREMOVE

Wanneer een schrijver op maniertjes en routinewerk wordt betrapt, kan dat de doodsteek voor zijn carrière betekenen. Een goede schrijver moet namelijk niet alleen een unieke stijl hebben, hij moet ook zijn lezers blijven verassen en uitdagen. Wanneer zijn werk eentonig wordt, is het niet langer interessant. Zover laat Grunberg het niet komen. In 2000, hetzelfde jaar waarin Fantoompijn gepubliceerd wordt, gooit hij het roer om en debuteert opnieuw, maar nu als Marek van der Jagt. In

HOOFDSTUK 6: OPNIEUW DEBUTEREN zal dit tweede debuutmoment uitvoerig aan bod komen. Nu is van belang om te onderstrepen dat dit een belangrijk omslagmoment in de carrière van de schrijver lijkt te zijn. In zijn eerste drie romans creëerde Grunberg personages die dicht bij zijn eigen persoon staan en veel op elkaar lijken.

De hoofdpersonen zijn altijd ontgoochelde en ietwat marginale jongeren die het leven zien als een film of een theaterstuk, waarin voor hen helaas geen hoofdrol is weggelegd. Ze maken flauwe grappen, vinden alles even onbenullig en worden in de loop van het verhaal steeds vaker overmand door huilbuien waarin ze hun sentimentele verlangens de vrije loop

59 Brouwers (2002): 11 60 Vervaeck (2001): 100 61 Vervaeck (2001): 98 62 Van Deel, Trouw, 8 april 2000. 63 Van den Bergh, Elsevier, 8 april 2000.

53

laten. Hun stem is onveranderlijk dezelfde. Of je luistert naar de ikfiguur uit Blauwe maandagen (naam: Arnon Grunberg), uit Figuranten (naam: Ewald Krieg) of uit Fantoompijn (naam: Harpo Mehlman) – het maakt niet uit want ze zingen alle drie hetzelfde liedje van de gevoelige ziel die cynisch geworden is.64

Deze analyse van Bart Vervaeck is erg cynisch, maar maakt wel duidelijk dat Grunberg in herhaling valt. Hoe kan de schrijver dat doorbreken? Door zichzelf een nieuwe schrijversidentiteit aan te meten. Door iemand anders te worden kan hij afstand nemen van zichzelf. De creatie van Marek van der Jagt is voor Grunberg de manier om een nieuwe weg in zijn carrière in te slaan. Arjen Fortuin:‘[De geschiedenis van mijn kaalheid] markeerde Grunbergs afscheid van zichzelf als personage.’65 In de huid van Van der Jagt kan hij een andere schrijver worden, die andere keuzes maakt.

Een aanzienlijk verschil tussen beide schrijvers lijkt me dat Grunberg de neiging had om zijn autobiografie ten grondslag te leggen aan zijn boeken, terwijl Van der Jagt eerder de pure fictie opzocht. […] Het is ook vast niet toevallig dat in de jongste Grunberg-roman 'De asielzoeker' dat onderscheid is opgeheven: Grunberg en Van der Jagt zijn na de onthulling van Van der Jagts identiteit in elkaar opgegaan, lijkt het.66

In dit citaat suggereert Rob Schouten dat de Grunberg vóór Marek van der Jagt anders is dan de Grunberg ná Marek van der Jagt. Zouden we kunnen constateren dat er daadwerkelijk een omslagmoment in de carrière heeft plaatsgevonden? Daar is een blik op de receptie van Grunbergs latere werk voor nodig.

4.2.4 HET GRIMMIGE UNIVERSUM VAN ARNON GRUNBERG

De eerste roman die Grunberg ná het uitstapje als Marek van der Jagt onder zijn eigen naam publiceert is De asielzoeker in 2003. In de recensies over deze roman wordt veelvuldig van een omslagpunt in de carrière van Grunberg gesproken. Jeroen Vullings: ‘Arnon Grunberg slaat intrigerende nieuwe wegen in.’67 In veel recensies wordt een vergelijking gemaakt tussen het vroegere werk van Grunberg en de nieuwe roman. Daarbij komt steeds naar voren dat zijn nieuwste werk grimmiger en donkerder is dan al het eerdere werk. ‘[D]e komediant in Grunberg [wordt] stilaan overvleugeld door een inktzwarte en onvermoeibaar redenerende moralist.’68 De vaak vrijblijvende slapstickachtige humor die de eerste romans typeert, maakt plaats voor een zwarte, bijna ondraaglijke humor: ‘Hoewel er ook in De asielzoeker veel absurde en komische momenten bestaan, maar ze zijn gecompliceerder, dubbelzinniger en meer vermengd met het tragische, het

64 Vervaeck (2001): 97 65 Fortuin, NRC-next, 20 september 2006. 66 Schouten, Trouw, 18 oktober 2003. 67 Vullings, Vrij Nederland, 21 juni 2003. 68 Peters, de Volkskrant, 13 juni 2003.

54

ROEPING OF BEROEP?

In haar theorie over schrijverschap maakt Nathalie Heinich onderscheid tussen twee modellen die een verschillende visie over schrijverschap uitdrukken: het ‘beroepsmodel’ en het ‘roepingsmodel’:

Volgens het beroepsmodel wordt je wie je bent door het het werk, en wordt je schrijver die je in potentie al bent. Volgens het roepingsmodel wordt je wie je bent door de gave, en ben je begiftigd met het talent om schrijver te zijn. Anders dan het werk, dat afhangt van de verdienste van de persoon en tijd vergt, staat de gave los van enige verdienste en kost het verwerven ervan maar heel weinig tijd, omdat zij in principe al bij de geboorte is vergund. (Heinich 2003: 131)

In het beroepsmodel is er sprake van een leerproces, terwijl er in het roepingsmodel sprake van een bekering of openbaring is. Bij het schrijverschap van Grunberg zien we een conflict tussen deze twee modellen. De critici lijken uit te gaan van het roepingsmodel. Bij het debuut roepen zij al massaal dat dit een échte schrijver is, een ‘geboren verteller’ (Van Deel 1994). Zij zijn van mening dat Grunberg over een gave beschikt die hem definieert en dat hij voorbestemd is om schrijver te worden. Dit is tegenstrijdig met de visie die Grunberg zelf steeds vaker uitdraagt over zijn schrijverschap. In een email-interview met Arjen Peters in de Volkskrant zegt de schrijver: 'Schrijven is een ambacht. Ik zou het niet graag als een roeping willen betitelen.’ (In: Peters 2000) Ton Brouwers benadrukt deze houding van Grunberg in zijn artikel in het Kritisch Literair Lexicon: ‘Schrijven is voor hem geen missie, maar eerder toeval, geen noodzaak, maar een ambacht.’ (Brouwers 2002: 10)

allerdiepste trieste.’69 Er wordt gesproken van een ‘nieuwe Grunberg’, die niet meer ‘vrolijk, satirisch en humoristisch’ is, maar ‘meer woedend, bitter, gedesillusioneerd’.70 De kwalificaties die aan De asielzoeker worden verbonden, lijken te suggereren dat Grunberg serieuzer en volwassener wordt. Zijn werk is minder vrijblijvend. Steeds vaker wordt er over het ‘literaire universum’ van Grunberg gesproken: een groot oeuvre waarin hij gewichtige onderwerpen aansnijdt. ‘Net als Nescio en Elsschot, en ook auteurs als W.F. Hermans, slaagt Grunberg erin een volstrekt eigen wereld aan de Nederlandse literatuur toe te voegen’71 aldus Ton Brouwers in het Kritisch literair lexicon. Zijn werk bestaat niet langer uit vrijblijvende humor, maar het handelt over de menselijke conditie en het uitzichtloze en illusieloze bestaan. ‘[D]eze roman wekt de indruk dat Grunberg begonnen is aan een poging tot een Grote Fictie, een bewoonbaar verhaal.’72 Die suggestie lijkt te kloppen. Grunberg zet steeds hoger in. Dat doet hij eveneens met het in 2001 gepubliceerde boekje De mensheid zij geprezen: Lof der zotheid 2001. Dit is een eigentijdse versie van de Lof der Zotheid die Erasmus in 1511 schreef. Hier werpt Grunberg zich op als advocaat van de mens en begint zijn betoog met de woorden: ‘Geen beest is zo belasterd als de

69 Serdijn, Het Parool, 13 juni 2006. 70 Pam, HP/De Tijd, 14 juni 2003. 71 Brouwers (2002): 7 72 Van den Berg, Nederlands Dagblad, 20 juni 2003.

55

mens.’73 Op ironische wijze beschrijft hij het tekort van de menselijke soort. Jezelf in de traditie van Erasmus plaatsen, daar moet je lef voor hebben en dat heeft Grunberg. ‘[Hij] plaatst zich met zijn verhandeling in de lange humanistische traditie die door middel van strategieën als humor, omkering, paradox, overdrijving en uitvergroting de mens een spiegel voor wil houden.’74 Grunberg wordt zich steeds meer bewust van die tradities waarin hij als schrijver staat: ‘Toen ik in 1994 bij Nijgh & Van Ditmar debuteerde met Blauwe maandagen, had ik niet het idee in een traditie te staan. Ik was me die niet bewust. Dat is maar beter ook, want zo'n besef kan als een loden last op je drukken.’ Nu is Grunberg zich meer dan ooit bewust van die last, maar gaat hij ook steeds meer gebruikmaken van de grote voorgangers in de literatuur. Hij schrijft zichzelf in de traditie. Bovendien durft Grunberg grenzen te doorbreken en onbespreekbare onderwerpen aan te snijden. Dat blijkt misschien wel het beste uit zijn roman De joodse messias, die in 2004 bij Vassalucci verschijnt (als onderdeel van de Jiddische Bibliotheek). Hierin beschrijft hij de bizarre levensloop van de Zwitserse jongen Xavier Radek, kleinzoon van een SS’er, die zichzelf een opdracht heeft gegeven: het troosten van de joden. Algemene conclusie van literair Nederland: Grunberg zoekt de provocatie op. Pieter Steinz in NRC-Handelsblad: ‘Over de Tweede Wereldoorlog mag je geen grappen maken; Israel mag je niet kritiseren; met de joden moet je medelijden hebben - allemaal afgedankte idees recues waaraan Arnon Grunberg, zelf zoon van joodse oorlogsslachtoffers, geen boodschap heeft.’75 Dat wat anderen taboe vinden, doet Grunberg juist wel. Steinz vervolgt: het is ‘een polemische afrekening met de omzichtige manier waarop in Nederland met de joden en het joodse verleden wordt omgegaan; en vooral een nachtmerrieachtige blik op de hardheid van de wereld en de eenzaamheid van de moderne mens.’76 Grunberg permitteert zich heel wat vrijheden en komt daar mee weg, maar van pretentieloze geintjes is al lang geen sprake meer. In Noord-Hollands Dagblad zegt hij: ‘Ik heb, hoewel ik denk dat het een onmogelijke ambitie is, altijd de behoefte om een gevaarlijk boek te schrijven. Een boek dat de mensen niet kunnen afdoen als 'een aardige roman'. In zoverre wil ik de lezer op een bepaalde manier niet alleen maar pijn doen - want hij moet een boek natuurlijk niet wegleggen - maar af en toe moet het een beetje pijn doen.’77 Het ‘Grunberg-universum’ wordt steeds zwarter en pessimistischer. De schrijver zoekt de grenzen van het toelaatbare op én overschrijdt die grenzen in zijn romans. Daarmee riskeert hij dat hij het publiek van zich af kan stoten. Tegelijkertijd zet Grunberg steeds hoger in. Zijn onderwerpen worden universeler en abstracter. En dat wordt gewaardeerd. De schrijver wordt serieuzer genomen nu hij ook serieuze onderwerpen durft aan te snijden. Steeds dichter nadert hij de ultieme beloning: de kwalificatie als grote schrijver. Maar in het oeuvre van de grote schrijver moet zich een grote roman bevinden, een hoogtepunt. Dat voorlopige hoogtepunt publiceert Arnon Grunberg in 2006: de succesvolle roman Tirza. Matthijs de Ridder in De Standaard: ‘De nieuwe van Arnon Grunberg zou

73 Grunberg (2002): 5 74 Brouwers (2002): 11 75 Steinz , NRC-Handelsblad, 17 september 2004. 76 Steinz, NRC-Handelsblad, 17 september 2004. 77 Grunberg in: Hakkert, Noord-Hollands Dagblad, 17 september 2004.

56

wel eens dé roman over de Lage Landen van na elf september 2001 kunnen zijn. Hij toont een onrustwekkend portret van onze gezapige samenleving.’78 Opvallend is dat deze nieuwe roman zich weer dichter bij huis afspeelt, om precies te zijn in de Van Eeghenstraat in Amsterdam. Waren zijn vorige personages vaak figuren die niet echt ergens thuis hoorden, in Tirza beeldt Grunberg juist een typisch Nederlands (upperclass-)gezin uit. Hoofdpersonage Jörgen Hofmeester jaagt de ‘Nederlandse Droom’79 na en hiermee heeft Grunberg volgens Arjen Fortuin zijn meest geloofwaardige personage tot nu toe gecreëerd: ‘het doet bijna pijn om over hem te lezen.’80 Een vader die een allesverstikkende liefde voelt voor zijn dochter, die zijn hele leven in dienst stelt van die dochter en haar dan dreigt te verliezen. Niet eerder schreef Grunberg over zo’n alledaags maar confronterend thema. Toch is deze roman ook gruwelijk en verschrikkelijk en soms bijna ondraaglijk. Herman Jacobs in Knack: ‘Arnon Grunberg [neemt] zijn lezers weer mee naar de buitenste banen om de zwarte zon van het nihilisme. Maar niet eerder deed hij dat zó aangrijpend.’81 En dat maakt Tirza volgens hem tot een ‘existentiële ervaring.’82 Bovendien verwerkt Grunberg het 9-11-thema in zijn roman: hij schetst een beeld van het Nederland dat veranderd is na de aanslagen in New York. Ondertussen wordt de stijl van Grunberg steeds evenwichtiger. Fortuin: ‘De roman is zonder twijfel de meest precieze en complete die Grunberg schreef. Nog niet eerder hield hij de compositie van een boek zo strak in handen, zette hij de bouwstenen van zijn verhaal zo precies neer en knoopte hij de lijntjes allemaal zo zorgvuldig aan elkaar.’83 Grunberg schrijft een roman waarin niet zijn grillige fantasie aan ten grondslag ligt, maar ‘borend realisme’84. En de recensenten zijn het veelal met elkaar eens: Grunberg laat na het schrijven van Tirza zijn concurrenten ver achter zich.

78 De Ridder, De Standaard, 22 september 2006. 79 De Ridder, De Standaard, 22 september 2006. 80 Fortuin, NRC-Handelsblad, 22 september 2006. 81 Jacobs, Knack, 20 september 2006. 82 Jacobs, Knack, 20 september 2006. 83 Fortuin, NRC-Handelsblad, 22 september 2006. 84 Schouten, Trouw, 23 september 2006.

57

HOOFDSTUK 5 DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT

Schrijverschap is méér dan het schrijven van goede romans, dat maakt Nathalie Heinich wel duidelijk in haar boeken en artikelen. Een schrijver – en meer in het algemeen een kunstenaar – wordt pas écht succesvol als hij op meerdere gebieden opvalt. Succes in de kunstwereld betekent volgens Heinich: ‘het vermogen om werken verkoopbaar te maken en het zichtbaar maken van de persoon – of liever de naam – van de maker van die werken.’1 Wanneer de kunstenaar en zijn naam tot een product zijn geworden, tot een handelsmerk, dan mag hij zich succesvol rekenen. Daarbij is er altijd een belangrijke afweging te maken, want té veel succes kan ook schadelijk voor de kunstenaarscarrière zijn:

[De kunstenaar is] verdeeld tussen de wens om te ‘slagen’ in de wereld en het besef dat een té werelds succes uiteindelijk kan betekenen dat zijn werk niet kan blijven voortbestaan voorbij de eenvoudige naamsbekendheid bij tijdgenoten, voorbij de grenzen van deze wereld, voorbij de grenzen van deze wereld, voorbij zijn eigen dood, voor volgende generaties die, als enigen, de waarde van het kunstwerk waarlijk bekrachtigen.2

Om niet de geschiedenis in te gaan als een niemendalletje, moet de kunstenaar – en dus ook de schrijver – zorgen dat er aandacht is voor zijn persoon. Het gaat volgens Heinich om ‘de uitvinding door een unieke persoon van een esthetische weg die hem eigen is’3. Hij moet zijn eigen, markante weg vinden en daarmee een uniek model van schrijverschap creëren. Juíst de unieke identiteit van de schrijver kan hem eeuwige roem opleveren. In dit hoofdstuk zal bekeken worden op welke manier Tom Lanoye en Arnon Grunberg aandacht voor hun persoon opeisen. Zij creëren beiden een specifieke, unieke schrijversidentiteit die hen van anderen onderscheidt. Dat daarbij alle middelen zijn geoorloofd, zal blijken uit de twee verhalen. Om een eigen mythe van hun schrijverschap te scheppen, wordt alles uit de kast gehaald. Het creëren van unieke gebeurtenissen, ‘artistic events’, speelt hierbij een belangrijke rol.

1 Heinich (2003):103 2 Heinich (2003):104 3 Heinich (2003):106

58

5.1 ALLESKUNNER TOM LANOYE

5.1.1 MULTIMEDIAAL SCHRIJVERSCHAP

Hoe kan Tom Lanoye getypeerd worden? De literaire critici doen een duit in het zakje: ‘duizendpoot van het Vlaamse culturele leven’4, ‘levensartiest’5, ‘Vlaamse workaholic’6 of ‘literair en mercantiel talent’7. Lanoye rekt de definitie van schrijverschap op. Hij wil niet als eenzame schrijver aan de kantlijn van de samenleving staan en wenst niet in een hokje te worden geplaatst. Tom Lanoye presenteert zichzelf per definitie als een multimediaal talent. ‘Ik wil alles en ik wil het nu.’8 Deze veelzijdigheid ligt vooral in de combinatie van schrijven en performen. Vanaf het begin van zijn carrière wil Lanoye in beide disciplines uitblinken en weigert hij te kiezen. Joosten: ‘Midden jaren tachtig manifesteerde Lanoye zich niet alleen als schrijver en dichter, maar beschouwde hij zijn bestaan als podiumartiest evenzeer als volwaardig en onlosmakelijk onderdeel van zijn literaire werk. Zijn drukbezochte zaaloptredens waren even belangrijk als het schrijven of dichten zelf.’9 Deze weigering om te kiezen heeft alles te maken met Lanoyes visie op kunst en literatuur. Hij zette zich af tegen een zogenaamd intellectuele visie op kunst, waarin geen plaats is voor plezier: ‘Theater en literatuur zijn veel te veel in handen gekomen van mensen die er op een theoretische basis mee bezig moeten zijn en er misschien ook hun geld mee moeten verdienen. Je zou theater en literatuur van de universiteiten moeten weghalen, want ze horen er niet thuis!’10 Joosten: ‘Lanoye zet zich met zijn performances dus af tegen een al te abstracte, ‘talige’ manier van met literatuur omgaan, en hij ziet zijn optredens als een concreet en onmisbaar onderdeel van de vormgeving van zijn tekst.’11 Het combineren van literatuur en performance is voor Lanoye dus niet alleen een persoonlijke noodzakelijkheid, het is ook een statement. Dít is de manier waarop we kunst zouden moeten maken. Literatuur moet ‘in de eerste plaats een spel zijn, het moet leuk zijn, onderhoudend, ‘fun’. Hij stelt een soort entertainende contraliteratuur voor die een loopje neemt met de literaire conventies’, aldus Jan Flamend in het Kritisch Literair Lexicon. Lanoye heeft een afkeer van hoogdravendheid, van elitaire literatuur. Hij wil juist een publiek bereiken en verstaan worden: ‘Literatuur is voor mij in de eerste plaats oraal. En waarom zou ik me als schrijver afkeren van het openbaar leven? Ik heb mezelf altijd als een soort blueszanger gezien, die optreedt tot hij er dood bij neervalt, of toch minstens tot zijn tachtigste.’12 Voor Lanoye is taal dan ook geen doel, maar een middel, aldus Jos Joosten. En dat is wellicht de reden dat hij zich niet op één genre richt, maar met allerlei talige vormen uit de voeten komt. Lanoye: ‘Ik ben trouwens geen schrijver maar een auteur. Een schrijver schrijft alleen. Ik zoek alle mogelijke manieren om teksten van mij naar een publiek te brengen.’13 Lanoyes schrijverschap bestrijkt een groot spectrum, waarin

4 Hamer, HP/Haagse Post, 27 augustus 1988 5 Evenhuis, Trouw, 20 november 1992 6 Hamer, HP/Haagse Post, 27 augustus 1988. 7 Verbeken, De Standaard, 6 november 1997 8 Van Dijl & De Jong, Het Vrije Volk, 15 januari 1990 9 Joosten (1996): 8 10 Lanoye in: Van Eeden, Utrechts Nieuwsblad, 3 januari 1987 11 Joosten (1996): 23 12 Lanoye in: Vandendaele, Humo, 19 september 2003 13 Lanoye in: Vanegeren (1998): 128

59

SUCCES ALS SCHRIJVER

Wanneer heb je succes als schrijver? Volgens Nathalie Heinich heeft dit niet alleen met het succes van je literaire producten te maken, maar zijn er een aantal vaste criteria:

Á quoi reconnaît-on ces ‘grand écrivains’? Ce n’est pas seulement à l’accumulation des formes d’objectivation de la valeur que nous avons répertoriées: publications et ‘avances’ […] des éditeurs, articles dans la presse, entretiens, biographies, études critiques, thèses, prix littéraires, manuels scolaires. Ce sont aussi les traductions, pas lesquelles la grandeur se mesure à l’étendue des pays couvert par l’œuvre […]’ (Heinich 2000: 259).

Een reeks van gebeurtenissen rond het schrijverschap van een auteur vormen dus eveneens maatstaven tot zijn succes: wanneer er óver hem geschreven wordt, wanneer zijn werk vertaald wordt, etc. Bij Lanoye zien we een aantal van deze gebeurtenissen voltrekken. Zo verschijnen er aan het einde van de jaren negentig een aantal studies over zijn werk: Jos Joosten schrijft Tom Lanoye: De ontoereikendheid van het abstracte (1996), Jan Flamend neemt hem op in zijn boek Dracula, Walt Disney, Tom Lanoye en andere romantici (1998) en Bart Vanegeren publiceert een boekje naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de schrijver, NV Lanoye (1998). Dan zijn de eerste vertalingen van Lanoye werk al gemaakt, in eerste instantie in het Duits, maar inmiddels in acht talen. Ook zijn toneelstukken gaan de grens over, en speelden in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Zuid-Afrika, Tsjechië en Mexico. Bovendien wordt Lanoye opgenomen in de nieuwste literatuurgeschiedenissen, zoals Literatuur een geschiedenis (1993) en Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (2006). Lanoye voldoet steeds meer aan Heinichs criteria van succesvolle en grote schrijver.

hij altijd contact zoekt met het publiek: ‘Bij alles wat ik doe heb ik publiek nodig. Ik wil niet alleen een publiek van lezers. Het moet een publiek zijn dat ook naar toneel gaat, dat naar mijn optredens komt kijken, dat naar mijn site wil gaan, dat boeken wil verzamelen omdat die er zo bijzonder uitzien.’14 Als performend dichter wordt Lanoye bovendien als een voorloper gezien. Dirk de Geest in zijn bijdrage aan Nederlandse literatuur, een geschiedenis: ‘Met de performer Tom Lanoye betreedt de poëzie in Vlaanderen voor het eerst als een volwaardig genre het podium. In die zin kunnen zijn optredens beschouwd worden als het culminatiepunt van een evolutie die in de jaren zestig een aanvang nam.’15 Lanoye is in zijn ogen een van de vernieuwers in de poëzie:

Vooral Tom Lanoye heeft zich, zowel op het theoretisch-programmatische als op het uitvoerende vlak, tot de gangmaker van de poëzieperformers opgeworpen. In Vlaanderen en Nederland wist hij naam te maken met een serie voorstellingen waarin hij zijn eigen gedichten integreert in een volwaardig spektakel, dat affiniteiten vertoont met zowel het theater als het cabaret. Kleding en rekwisieten, mimiek en gebaren, het hele gamma van

14 Lanoye in: Korteweg, de Volkskrant, 9 augustus 2003 15 De Geest (1993): 869

60

spreekregisters – van fluisteren tot krijsen – worden daarbij vakkundig aangewend om het publiek te veroveren. Het is duidelijk dat een dergelijke werkwijze appelleert aan een volstrekt ander verwachtingspatroon dan dat van de gangbare poëzieminnaars. Door de gevestigde literaire critici worden de performers dan ook verzwegen of op zijn minst argwanend gadegeslagen, maar het is alleszins een feit dat Lanoye c.s. erin slagen om grote zalen te laten vollopen met een enthousiast, overwegend jeugdig publiek.16

5.1.2 LITERAIRE MULTINATIONAL

Lanoyes afkeer van hoogdravende literatuur zien we terug in de manier waarop hij zijn schrijverschap uitdraagt. Hij ziet zijn schrijverschap – met name in de eerste jaren – als een beroep, als een middel om geld te verdienen. Joosten: ‘Vaststaat dat hij niet schroomde om het etiket van vertegenwoordiger bij uitstek van instant-succes en oppervlakkig cultuurbewustzijn op zichzelf te plakken.’17 Hij ziet zichzelf als een ondernemer, als een literaire zelfstandige, ‘de enige eenmans- multinational van het poëtisch bedrijf’18. Daarmee lijkt hij bewust in te gaan tegen de (ongeschreven) regels van de kunst, die zeggen dat commercieel succes niet verenigbaar is met literaire status:

Omdat ik afkomstig ben uit een middenstandsmilieu, wil ik het liefst een literaire multinational worden. Ik zou dolgraag een winkeltje huren, met een werkruimte voor mijn tekstverwerker. Mensen moeten bij mij aan huis gedichten kunnen bestellen. Zodat ik tegen mijn secretaresse kan zeggen: 'Schrijf nog 's een sonnet of vier in de romantische traditie.' Ik geniet er echt van zelf een van mijn boekjes te verkopen. Dat wordt in literaire kring als een zeldzame perversie beschouwd; je màg jezelf niet verkopen.19

Omdát het niet mag, doet Lanoye het toch. ‘[Hij] verzette zich er mee tegen een hardnekkig romantische clichébeeld van de dichter, die armlastig op een karige zolderkamer onder dakbalken zit te lijden voor de kunst.’20 Dat wordt nog duidelijker wanneer Lanoye in 1992 de naamloze vennootschap L.A.N.O.Y.E. opricht. Medeoprichters zijn partner René Los en zus Louise Lanoye. Een Factory, naar het voorbeeld van Andy Warhol, maar tegelijkertijd een parodie hierop. Het maatschappelijke doel van deze vennootschap wordt als volgt geformuleerd (gepubliceerd in de Bijlage tot het Belgisch Staatsblad):

In te staan voor de levering van alle vormen van teksten en schriftuur, zowel voor boeken, kranten, tijdschriften en andere drukwerken, voor toneelopvoeringen, cabaret- en zangvoorstellingen, dit alles onder eender welke vorm en in de meest ruime zin van het woord.

16 De Geest (1993): 869-870 17 Joosten (1996): 8-9 18 Lanoye in: Flamend (1993): 4 19 Lanoye in: Rooduijn, HP/Haagse Post, 25 oktober 1986 20 Joosten (1996): 8

61

In te staan voor het in het openbaar brengen van zelfde en/of andere teksten, zowel op radio als op TV, in schouwburgen, zalen en bij eender welke gelegenheden; inrichten en verzorgen van vertoningen van eender welke aard, ontwerpen, leveren en plaatsen van decors en andere bijhorigheden, voor bedoelde vertoningen; in te staan voor de uitvoering van theatrale produkties en van podiumkunsten in de meest ruime zin. […] Het verzorgen van publiciteit rond allerlei vormen van literaire produkten en/of evenementen; het verzorgen van de publiciteit rond zowel audiovisuele en theatrale produkties als podiumkunsten in het algemeen.21

Bovendien is dit voor Lanoye de ultieme manier om al zijn producten en activiteiten onder één noemer onder te brengen: zijn literaire bedrijf als één groot kunstwerk. Hiermee verzet hij zich tegen verheven ideeën over kunstenaarschap: dit is een beroep, als ieder ander beroep. ‘Ik wil geen relikwie van de verzorgingsstaat zijn […] ik kan het zelf rooien.’22 Tegelijkertijd maakt Lanoye bezwaar tegen het Vlaamse subsidiesysteem voor kunstenaars:

‘Weet je, zolang ze je geld moeten geven, beschouwen ze wat je doet niet als een vak, maar als een soort hobby. Je krijgt dan ook net genoeg om niet te verhongeren en te weinig om je werk goed te doen. […] Ze werken zo eigenlijk tegen dat je professioneel met je vak, je ambacht, want dat is het, bezig kunt zijn. Terwijl het juist aangemoedigd zou moeten worden dat je op eigen benen komt te staan! In een ziek bedrijf stoppen ze wel geld, waarom dan niet in de Vlaamse literatuur? Als er iemand ziek is, dan is het wel de Vlaamse literatuur!’23

EEN HUWELIJK ALS ARTISTIC EVENT

Zoals gezegd weet Lanoye hoe de aandacht moet vragen. Hij promoot zijn literaire producten en creëert ophef rond zijn persoon. Tegelijkertijd is de schrijver maatschappijbewust en verkondigt de ideeën waar hij voor staat. Al deze elementen komen in 1996 samen in één groot artistic event, zoals Heinich het graag ziet. Op 20 januari tekenen Tom Lanoye en René Los in Antwerpen als eerste homo-koppel een samenlevingscontract. Een spraakmakend evenement. De gebeurtenis gaat gepaard met grote aandacht van de pers en ‘Le tout culturel en gay Anvers is aanwezig’, aldus een journalist in Nieuwsblad van het Noorden. Een vorm van exhibitionisme, maar dat is Lanoye ook niet vreemd. Met veel toeters en bellen geeft hij invulling aan deze dag: muziek van Aretha Franklin, live zang van La Esterella, een exquis feestje in de Foyer van de Bourla-schouwburg. Een onvergetelijk evenement, maar ook een idealistisch plan. Een manier om de discussie over gelijke rechten voor homo’s opnieuw aan te zwengelen. En zoals Lanoye het vaker voor elkaar krijgt heeft ook deze gebeurtenis effect. Meerdere gemeenten volgen in het afsluiten samenlevingscontracten en op 1 juni 2003 wordt het homohuwelijk officieel verklaard in België.

21 Vanegeren (1998): p 11. 22 Lanoye in: Korteweg, de Volkskrant, 9 augustus 2003 23 Lanoye in: Van Eeden, Utrechts Nieuwsblad, 3 januari 1987

62

Lanoye schroomt er dan ook niet voor om zijn werk aan te prijzen. 24 Een ondernemer moet immers zijn onderneming beheren en zijn handelswaar promoten. Veel critici verwijten Lanoye echter dat hij commercieel te werk gaat. Bart Vanegeren: ‘Vooral Lanoyes ongegeneerde mercantilisme werd gehekeld. De auteur werd beschuldigd van economische collaboratie, kreeg het verwijt een voor de literatuur fnuikend compromis met de heersende economische wetten te hebben gesloten.’25 Lanoye voert zijn bedrijfsstrategie echter succesvol uit: hij brengt als een ware ondernemer zijn producten aan de man. Niet alleen voor zijn werk genereert Lanoye aandacht, ook voor zijn persoon. En dat is volgens Nathalie Heinich de weg naar succes. Heinich: ‘Het hedendaags publiek herkent de roem direct aan een handschrift, een stijl, een specifiek geluid. Dat stelt hen tegelijkertijd in de gelegen- heid beroemde kunstenaars te erkennen om hun originaliteit’.26 Lanoye weet als geen ander hoe hij als persoon zijn eigen handschrift kan creëren. Dat zien we alleen al aan zijn uiterlijk: de slagerszoon met brilletje. Die bril is niet meer weg te denken uit het imago van Tom Lanoye, ‘kuif en bril dienen om theatraal te provoceren’27. Hij heeft meer dan twintig verschillende modellen. De bril is dan ook Lanoyes handelsmerk geworden, hiermee trekt hij telkens de aandacht. Net als met zijn opvallende kapsels: ‘Elk nieuw boek, een nieuwe coupe’28. Jan Flamend:

Met brio exploiteerde hij het typetje van de slagerszoon met een brilletje, niemand draagt beter zorg voor de verpakking van zijn boeken dan Tom Lanoye, met kuif en bril weet hij zijn look telkens aan te passen, en door de grote media-exposure is hij een merknaam geworden die staat voor ‘stout vertier’.29

24 Dit aanprijzen van zijn handelswaar doet Lanoye ongegeneerd. In de herfst van 1997 was hij zo druk met het promoten van zijn producten (Het goddelijke monster, Gespleten en bescheten, Ten oorlog), dat hij spreekt van zijn ‘najaarsoffensief’, ‘waarbij Lanoye de Vlaamse mediawereld maanden in zijn band hield’ (Flamend 1998: 130). 25 Vanegeren (1998): 110 26 Heinich (2003): 32 27 Evenhuis, Trouw, 20 november 1992. 28 Dit is de titel van een interview in Yang: Dirk van Bastelaere (1993) 29 Flamend (1998): 131

63

5.1.3 POLITICUS LANOYE

In HOOFDSTUK 4: LITERAIRE PROFILERING EN RECEPTIE zagen we dat Lanoye een belangrijke ont- wikkeling in zijn werk doormaakt: van apolitiek naar politiek. Binnen de bespreking van zijn schrijversidentiteit is dit echter ook een belangrijk onderdeel, want Lanoye gaat deze maatschappelijke betrokkenheid als een essentieel onderdeel van zijn schrijverschap zien. Lanoye: ‘Kunstenaars die zich afkeren van de politiek begrijp ik al helemaal niet. Hoe kan een kunstenaar dat enorme reservoir van tragiek negeren dat ook nog eens de instrumenten biedt om de mens te doorgronden?’30 De politieke betrokkenheid van Tom Lanoye blijft niet bij schrijven. Hij wil iets veranderen in de werkelijkheid, want hij ziet hoe de politieke situatie de sfeer in zijn stad Antwerpen verandert. Dit resulteert in een aantal belangrijke gebeurtenissen, waarbij Lanoye daadwerkelijk politieke macht uitoefent. Een belangrijk moment vindt plaatst in 1994: de actie Arm-in-Arm. In reactie op de enorme zege van het Vlaams Blok in 1991 roept Lanoye de progressieve partijen in zijn column in Humo op om bij de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen tot een eenheid te komen. Mieke Vogels van de groene partij Agalev (Ander Gaan Leven) en Patsy Sorensen van BSV (Beweging voor Sociale Vernieuwing) slaan de handen ineen en stellen zich verkiesbaar op één lijst. De actie heeft succes als tegenbeweging en beide politici worden na de verkiezingen voor het eerst schepen in Antwerpen (Belgische equivalent van de Nederlandse wethouder). De columns van Lanoye leveren een concrete politieke actie op. In 2000 gaat hij nog een stapje verder: de schrijver stelt zich verkiesbaar voor de gemeenteraadsverkiezingen. Als lijstduwer wordt hij op de groene lijst geplaatst (Agalev), binnen het centrale Antwerpse district. De macht van het Vlaams Blok stijgt met 5 %, maar Lanoye krijgt maar liefst 2397 voorkeursstemmen.31 Zoals aangekondigd neemt hij zijn mandaat niet op, hoewel hij in deze tijd erg twijfelt of hij niet daadwerkelijk de politiek in moet gaan. Lanoye in 2001:

In de politiek moet je je tegenstander in ere laten en toch proberen je programma erdoor te drukken. Compleet tegenovergesteld aan wat een columnist doet: extreem individueel en snoeihard ertegenaan gaan. Ik ben zover gegaan als ik kon, denk ik, op een lijst gaan staan en aankondigen: het is een symbolische stellingname, ik wil niets in ruil daarvoor, ik dúw de lijst, ik trék hem niet. Ik steun de ideeën, ik schrijf over ze, maar ik zeg expliciet: ik neem dat mandaat niet op. Hebt u daar problemen mee? Stem dan niet op mij, maar op wie de lijst trekt.32

Hoewel Lanoye kiest voor het beroep van schrijver, wil hij met dat schrijverschap de grenzen van het toelaatbare opzoeken. De politieke macht die hij in de jaren negentig uitoefent is daar het meest treffende voorbeeld van.33

30 Lanoye in: Camps, Elsevier, 12 oktober 2002 31 Vullings, Vrij Nederland, 31 maart 2001 32 Lanoye in: Vullings, Vrij Nederland, 31 maart 2001 33 Maar niet alleen in eigen land is Lanoye begaan met de maatschappelijke problemen. Hij wordt verliefd op Zuid-Afrika en maakt daar in 1994 de eerste vrije verkiezingen mee, waarover hij schrijft in zijn columns. Later vestigt Lanoye zich voor een aantal maanden per jaar in Kaapstad.

64

5.1.4 DE DICHTER EN ZIJN STAD

Lanoye verkent de grenzen van zijn schrijverschap. Hij wil literaire producten maken én politieke macht uitoefenen én onafhankelijk blijven. Dan stuit hij op grenzen en verkiest uiteindelijk toch het schrijverschap. Dat hij in die hoedanigheid ook een belangrijke functie heeft, blijkt wanneer hij in 2003 wordt gekozen tot eerste stadsdichter van Antwerpen, ‘de stad die hij nu gretig kastijdt om haar slonzigheid, haar schandalen en haar xenofobe trekken’34. Lanoye doopt zijn titel meteen om in ‘externe stadsopsteller’: ‘Op zeker moment leek het alsof het stadsdichterschap de enige topfunctie was die nog vervuld werd.’35 In de functie van stadsdichter presenteert Lanoye zich als een echte volksschrijver. Die behoefte zien we al veel eerder: vanaf het begin van zijn carrière heeft Lanoye er op gehamerd dat hij contact met zijn publiek wil. In tegenstelling tot Grunberg is hij erg betrokken bij zijn land en de plek waar hij leeft. Bertram Mourits in De Revisor:

In het stadsdichterschap zijn de problemen van Lanoyes thematiek eigenlijk min of meer opgelost: hij geeft het dagelijks leven in Antwerpen op poëtische wijze vorm, op een herkenbare en toegankelijke manier – poezie en politiek, woord en beeld, leven en kunst vallen hier eigenlijk moeiteloos samen.36

Hij is geen elitaire dichter die zich boven zijn lezers verheven voelt. Als stadsdichter staat hij middenin het leven: 'Levendigheid in de kunst is voor mij belangrijk. In Antwerpen kan ik op straat worden aangesproken door een oud besje dat tegenover me in een bejaardenhuis woont. Zij heeft nog nooit een boek van me gelezen, maar levert wel commentaar op zo'n stadsgedicht. Dat is voor mij volks- schrijven.’37 Lanoye geeft invulling aan zijn dichterschap met grote events – artistic events zoals we die bij Heinich omschreven zien. Een mooi voorbeeld is ‘A tale of two towers’, de manier waarop hij in het voorjaar van 2004 twee beroemde torens in Antwerpen gebruikt voor zijn poëzie. In mei (het begin van ABC-2004, het jaar waarin Antwerpen officieel World Book Capital is) laat hij de Boerentoren de liefde verklaren aan de kathedraal, via een gedicht op een doek van 650 vierkante

34 Korteweg, Utrechts Nieuwsblad, 9 augustus 2003 35 In: Korteweg, Utrechts Nieuwsblad, 9 augustus 2003 36 Mourits (2007): 64 37 Lanoye in: Korteweg, Utrechts Nieuwsblad, 9 augustus 2003.

65

meter. In augustus beantwoordt de kathedraal deze oproep met een liefdesmuezzin in plat Antwerps die drie keer per dag wordt afgespeeld vanaf de toren. Op een creatieve manier geeft Lanoye poëzie een plek in zijn stad. De stad Antwerpen toont haar waardering wanneer het eredoctoraat Algemene Verdiensten van de Universiteit Antwerpen in 2007 wordt uitgereikt aan het fenomeen stadsdichter, en meer bepaald aan stadsdichters Tom Lanoye, Ramsey Nasr en Bart Moeyaert.38 ‘[O]mdat geen enkele activiteit of bedrijvigheid de stad op dezelfde manier ver-taalt.’39 Lanoye zou Lanoye niet zijn wanneer hij van deze situatie geen gebruik zou maken. In zijn dankwoord grijpt hij de kans om zich uit te spreken in een half uur durend betoog over de ingevoerde dress-code die hoofddoeken en keppeltjes in openbare ambten verbiedt. Oud-stadsdichter Lanoye kan het niet laten: hij móet zich uitspreken over zijn stad.

5.2 HET ABSURDE LEVEN VAN ARNON GRUNBERG

Wat bent u eigenlijk? "Ik heb een visitekaartje laten maken waarop staat dat ik goochelaar ben voor kinderen." You're kiddin'? "Terwijl ik helemaal niet kan goochelen, maar dat doet er toch ook niet toe? Ik heb een ander visitekaartje met 'beste klant' erop. Waar ik ook kom, denken de mensen: wat een fijne klant is dat toch. Zo zie ik mij graag: als een goede klant."40

5.2.1 ONGRIJPBAAR FENOMEEN

Het handelsmerk van Arnon Grunberg is ongrijpbaarheid. Hij past niet in een van de hokjes waarin critici graag denken. Zij moeten alles uit de kast halen om het ‘fenomeen’ Arnon Grunberg te typeren. Hij mag dan ook op de meest diverse karakteriseringen rekenen: ‘de Marco Borsato van literair Nederland’41, ‘nachtsigneerder’42, ‘Speedy Gonzales’43, ‘straatvechter’44, ’provocateur en plaaggeest’45, ‘circuspaardje’46, ‘poppenspeler’47, ‘pr-stunter’48, ‘verdwijnkunstenaar’49, ‘literaire ster’50 en ‘meester-ontmaskeraar’51. Grunberg zelf zal smullen van al deze namen, want hij wil zich

38 Het accepteren van dit eredoctoraat maakt wel duidelijk dat Lanoyes literatuuropvatting door de jaren heen is veranderd. Zette hij zich in eerste instantie fel af tegen de academische manier waarop men met literatuur omging, nu wordt hij zelf onderdeel van die academische literaire wereld. Nu hij als schrijver geaccepteerd en gelauwerd wordt, hoeft hij zich niet langer af te zetten. 39 http://www.lanoye.be/pdf/eredoctoraat.pdf 40 Kellerhuis, HP/De Tijd, 7 april 2000. 41 Van Dijk, Algemeen Dagblad, 18 april 1997. 42 Van den Bergh, Het Parool, 18 april 1997. 43 Van Vlerken, Eindhovens Dagblad, 5 maart 1998 44 Arends, de Volkskrant, 6 maart 1998. 45 Fransen, HP/De Tijd, 13 maart 1998. 46 Hoogervorst, De Telegraaf, 13 maart 1998. 47 RV, Humo, 30 april 2001. 48 Hoogervorst, De Telegraaf, 11 juni 2003. 49 Moll, Het Parool, 23 oktober 2004. 50 Bultink, De Morgen, 11 januari 2006. 51 Bultink, De Morgen, 11 januari 2006.

66

niet laten vangen. Jos Borré: ‘Dat is ook het imago waaraan Grunberg handig werkt: hij is altijd onvoorspelbaar, verrassend, beweeglijk, onvatbaar en cru. […] De echte Grunberg laat zich niet kennen.’52 Na het glansrijke debuut in 1994 is er enorm veel media-aandacht voor de jonge Grunberg. Elk respectabel blad schrijft een recensie, elke krant wil hem interviewen en elke televisieshow nodigt hem uit voor een gesprek. Arnon Grunberg staat in de schijnwerpers. Literair Nederland is dan ook verbaasd wanneer de beloftevolle auteur in 1995 naar New York verhuist. Hij is niet langer binnen bereik. Wie is die Grunberg en wat spookt hij uit in New York? Wanneer Hanneke Groeteman met haar televisieprogramma De Plantage naar de Verenigde Staten vliegt om Grunberg te filmen, zien we hem in zijn appartement in New York en even later als ober in een Italiaans restaurant. De nieuwsgierigheid is gewekt. Dit vormt het begin van de media-aandacht voor ‘het absurde leven van Arnon Grunberg’53. Critici willen maar wat graag weten waar de auteur zich mee bezighoudt. En Grunberg? Die maakt er een spelletje van. Hij zet alles in het werk om een zo absurd mogelijk beeld te creëren:

Grunberg zit ondertussen in New York niet met de handen over elkaar. Hij laat honden uit en geeft schaakles. Sinds hij hier woont heeft hij ook zijn makelaarsdiploma gehaald, al kost het hem moeite om in die sector werk te vinden.[…] Ook heeft hij een filmcursus gedaan van twee maanden, met drie korte films als resultaat.[…] Op dit moment werkt Grunberg als ober in een Italiaans restaurant in een populaire wijk op Manhattan.54

Deze strategie zet Grunberg in de hierop volgende jaren voort. Telkens wanneer men denkt hem te kunnen doorgronden, verzint de schrijver weer een nieuwe truc. Hij lijkt zich te willen afzetten tegen de overdreven aandacht die de media aan het persoonlijke leven van schrijvers besteedt. Grunberg:

Niet mijn boeken leiden een eigen leven, maar de festiviteiten, relletjes, een beeld van een schrijver dat berust op halve waarheden en halve onwaarheden. Als ik nu aan je vertel dat ik voornemens ben, in het onwaarschijnlijke geval dat ik de AKO-prijs win, een orgie te organiseren met twaalf hoeren en een hond, zal ik daar over tien jaar nog mee worden geconfronteerd. Naar mijn boeken zal nauwelijks worden gevraagd.55

Op 4 juni 2003 is de schrijver te gast in het RVU-programma Simek & Partners, waarin Martin Simek bekende Nederlanders met hun partner interviewt. Arnon Grunberg verschijnt hier inderdaad met zijn partner: hij stelt de 79-jarige verloofde Elayne aan het Nederlandse publiek voor. Een onvergetelijk evenement à la Grunberg. ‘Martin Simek wilde per se dat ik met mijn partner in de studio een interview zou afgeven. Ik zei: dat is goed, maar dan met mijn 79-jarige buurvrouw. Ik ben

52 Borré, De Morgen, 6 augustus 2003. 53 Abrahams, NRC Handelsblad, 14 april 1997 54 Ligtenberg, NRC Handelsblad, 13 februari 1997. 55 Grunberg in: Peters, de Volkskrant, 7 april 2000.

67

DE ARTISTIC EVENTS VAN ARNON GRUNBERG

Wat is een ‘artistic event’? Nathalie Heinich omschrijft dit als een spraakmakende gebeurtenis in de kunst die bij het publiek tot ‘unieke ervaringen’ leidt. Ze geeft toe dat ze geen theoretische uitgangspunten hanteert bij de criteria voor de definitie van een evenement: ‘De betrokkenen zelf zijn het die het materiaal aandragen voor een sociologie van uitzonderlijke evenementen.’(Heinich 2003: 39). Het is de kunstenaar zelf, die in staat is om van een alledaagse gebeurtenis een evenement te maken. Elke kunstenaar heeft zijn eigen kenmerken: dat betreft zijn werk ‘een handschrift, een stijl, een specifiek geluid’, maar ook zijn ‘originaliteit’ (Heinich 2003:32). De kunstenaar of schrijver creëert zijn eigen specifieke handelsmerk, ook als het om events gaat. Als iemand de kunst van het creëren van evenementen beheerst, dan is het Arnon Grunberg wel. Hij heeft de laatste jaren een neusje ontwikkeld voor het creëren van gebeurtenissen met evenementswaarde. Een van de handelsmerken van Grunberg is het organiseren van opvallende boekpresentaties. Een greep uit het assortiment: ° 1997 Figuranten: Nachtelijke signeersessie als een ‘Marco Borsato’ tussen jonge meisjes. ° 2003 De asielzoeker: Vijfdaagse boottocht met geit Carmen. ° 2004 De joodse messias: Presentatie op Joods Nieuwjaar in een Amsterdamse shoarmazaak. ° 2006 Tirza: Presentatie in Van Eeghenstraat in Amsterdam (waar de roman zich afspeelt), voorafgaand door de weblog van het meisje Tirza. Daarnaast creëert Grunberg een geheimzinnige sfeer rond de uitreiking van literaire prijzen. Keer op keer wordt hij met zijn boeken genomineerd, maar nooit is van te voren duidelijk of de schrijver ook zal komen opdagen. ° 2000 AKO Literatuurprijs Fantoompijn: Grunberg zet de toon door niet op te komen dagen. ° 2000 Anton Wachterprijs Geschiedenis van mijn kaalheid: Grunberg laat als Marek van der Jagt verstek gaan. ° 2000 AKO Literatuurprijs De asielzoeker: Grunberg is afwezig tijdens de uitreiking in RTL- Boulevard, maar neemt via een satellietverbinding contact op vanuit een taxi in Bolivia. ° 2007 Libris Literatuurprijs Tirza: Grunberg arriveert net op tijd met een taxi vanuit Berlijn. En dat is nog niet alles. Afgezien van deze herhalende gebeurtenissen grijpt Grunberg alles aan om aandacht voor zijn schrijverschap te genereren. Zo bezoekt hij met de populaire housegroep Two Unlimited Eurodisney in Parijs. Maakt samen met een Amerikaanse pornoster schilderijen van Hoer C. in de Rotterdamse boekhandel Donner. Creëert allerhande websites rond de publicaties van zijn romans, die een verlengstuk vormen van zijn literaire werk. Viert zijn tienjarig jubileum als schrijver door in een busje te speeddaten met vijfendertig fans. En ga zo maar door. Grunberg is de meester van de artistic events. Daarmee treedt hij in de voetsporen van grote schrijver Gerard Reve, die ook keer op keer bizarre situaties creëerde. Telkens doorbreekt Grunberg de verwachtingen. Zijn schrijverschap en schrijverspersoonlijkheid moeten ongrijpbaar blijven. Dat is zijn handelsmerk.

68

ook echt met haar verloofd, daarover heb ik niet gelogen.’56 Het moge duidelijk zijn: Grunberg gebruikt een ludieke performance als deze om kritiek te uiten op de manier waarop journalisten te werk gaan. Ze zijn sensatiebelust, dus Grunberg zorgt voor sensatie.

[N]atuurlijk becommentarieer ik zo ook dat je altijd met je privéleven op tv moet, dat je op een bepaalde manier hoort te leven, een partner hoort te hebben, terwijl ik denk dat er heel veel manieren zijn om gelukkig te worden. En ik was benieuwd hoe mensen zouden reageren. Veel mensen vonden het aanstootgevend, dachten: zouden ze ook echt seks hebben?57

Zoals Bas Goes terecht in Dietsche Warande en Belfort constateert: Grunberg beschermt zichzelf tegen identiteitsverlies. ‘Er is maar één manier om met een mythe te concurreren, er is maar één manier om aan een mythe te ontsnappen, er is maar één manier om te voorkomen dat je voor altijd blijft figureren in de mythe van een ander – dat is zelf een mythe creëren, zelf een mythe worden.’58

5.2.2 DE KRACHT VAN HET INTERVIEW

Deze mythe wordt dan ook zorgvuldig geconstrueerd door Grunberg. Een mooi voorbeeld om dit te demonstreren is de manier waarop de schrijver interviews afgeeft. Deze laat hij plaatsvinden op de meest bizarre locaties:

Grunberg zit in de tearoom van Maison du Chocolat, een door dames met grijze mantelpakjes en oranje wangen bezochte chocolaterie in de Upper East Side, het Amsterdam-Zuid van New York. Het is de favoriete wijk van Grunberg, die sinds 1995 in New York woont. Ondanks zijn grijze jasje van Armani en zijn hippe, rode schoenen ziet hij eruit als een slonzige student. Hij drinkt cappuccino. Een taartje van 110 procent chocolade slaat hij af.59

We zijn neergestreken in een Koreaans theehuis, vervuld van gezoem dat af en toe doorbroken wordt door rituele gongslagen, en drinken Plum Tea. Die blijkt volgens het menu verstopping en voedselvergiftiging tegen te gaan.60

Situaties die rechtstreeks uit een van de romans van Grunberg zouden kunnen komen, waarmee de grenzen tussen zijn fictie en de werkelijkheid vervagen. Een gesprek met Grunberg heeft altijd iets bizars en onwerkelijks en dat beeld wil hij versterken. Zo ook in het interview Victor Frölke, dat tijdens een potje badminton op Stuyvesant Square in New York plaatsvindt:

56 Grunberg in: Van Paassen (2007): 18. 57 Grunberg in: Van Paassen (2007): 18. 58 Grunberg in: Goes (2001): 109. 59 Takken, NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. 60 Vanegeren, De Groene Amsterdammer, 14 juni 2006.

69

Aan Arnon Grunberg is geen groot badmintontalent verloren gegaan. Zijn bovenhandse returns kunnen ermee door. Maar er schort het een en ander aan zijn voetenwerk, en hij is verrassend snel uitgeput. Toch lukt het hem, op een gegeven moment, mede dankzij aanmoedigingen van passerende zwervers, om dat vermaledijde mutsje negenenveertig keer in de lucht te houden.61

Grunberg ensceneert het beeld dat in interviews van hem zal worden gevormd, en de journalisten beschrijven stuk voor stuk de absurditeit van de situatie. Deze wisselwerking zorgt er voor dat er door de jaren heen een beeld ontstaat van de bizarre, ongrijpbare schrijver die zijn tijd vult met het spelen van rollen.

5.2.3 STERRENSTATUS

Dit rollenspel lijkt typerend te zijn voor de manier waarop Grunberg zich in de publieke ruimte presenteert. En vanaf 1998 verschijnen er steeds vaker portretten of interviews waarin juíst dat rollenspel en die ongrijpbaarheid gethematiseerd worden door journalisten. Peter van Vlerken in het Eindhovens Dagblad: ‘Vluchten, ontsnappen, zich vermommen, een rol spelen, iemand anders willen zijn.’62 En Eric Arends de Volkskrant: ‘Hij leeft graag het leven van een popster in een limo. Maar kan zich ook vinden in dat van een uitgever, regisseur of secretaris van de vereniging voor genieën. Bij Arnon Grunberg […] vloeien fictie en werkelijkheid in elkaar over.’63 Dit zijn de eerste momenten waarop het schrijverschap van Arnon Grunberg wordt vergeleken met het spelen van een spel en waarop de schrijver wordt gezien als een acteur: ‘Hij is een levend personage, iemand bij wie fictie en werkelijkheid al jaren volkomen normaal in elkaar overvloeien.’64 Grunberg creëert zijn eigen, absurde wereld.65 Deze karakterisering van Grunbergs schrijverschap blijft het beeld de jaren daarna domineren. Arjan Peters: ‘Zo gaat dat bij Grunberg: alles is rollenspel, fictie, handel, een transactie van illusies.’66 Een van de rollen die Grunberg graag speelt is die van ‘ster’ of ‘beroemdheid’. Een eerste voorbeeld daarvan zien we bij de presentatie van de roman Figuranten in 1997. Deze gebeurtenis gaat gepaard met een groot mediacircus: het boek wordt om twaalf uur ’s nachts gepresenteerd in een boekenwinkel in Amsterdam, gevolgd door een nachtelijke signeersessie. Het is een van Grunbergs eerste stunts om aandacht op te eisen. Literair Nederland is geïntrigeerd door de vreemde auteur die het anders aanpakt dan alle anderen. In tal van kranten wordt hij besproken als een popster en spreekt men van het ‘Borsato-effect’: ‘De gelijkenis met de taferelen rond de nachtelijke verkoop van de cd De Waarheid van Borsato, drie maanden geleden, was groot.’67

61 Frölke, Het Parool, 8 april 2000 62 Van Vlerken, Eindhovens Dagblad, 5 maart 1998. 63 Arends, de Volkskrant, 6 maart 1998. 64 Arends, de Volkskrant, 6 maart 1998. 65 Hoogervorst, De Telegraaf, 13 maart 1998. 66 Peters, de Volkskrant, 27 oktober 2000. 67 Van Dijk, Algemeen Dagblad, 18 april 1997.

70

Jonge meisjes hangen aan zijn lippen en staan in de rij om een exemplaar van het nieuwe boek te laten signeren. Arnon Grunberg maakt van zichzelf een ware ster. Die sterrenstatus is vaker terug te zien in de volgende jaren. In 1998 laat de schrijver zich per limousine naar het Boekenbal vervoeren (‘zo'n opzichtige lange zwarte, waarin normaal gesproken alleen plaats is voor staatshoofden en Hollywoodsterren’68) en gaat hij gekleed in een imposante groene jas van Tibetaanse lamswol. Hij geeft zijn schrijversidentiteit de allure van een popster. En daarbij vraagt iedereen zich telkens af: ‘Is het poppenkast, is dit het liefdesleven van een charlatan (altijd boeiend om daar getuige van te zijn), of is het inderdaad een geraffineerd spel met feit en fictie […]? Grunberg houdt het publiek bezig omdat hij deze vragen weet op te roepen.’69 aldus Peter Hoomans in HP/De Tijd.

Het kan dan ook niet langer uitblijven dat Grunberg op televisie verschijnt. Waar andere schrijvers ervoor zouden kiezen om hun televisiedebuut in een gerespecteerde show te maken, doet Grunberg het tegenovergestelde. Hij doet datgene wat een schrijver juist niet mag doen, hij gaat de reclame in. In 2003 speelt hij de hoofdrol in een reclamespotje voor de Telefoongids. Hierin vervult hij de rol van schrijver van het telefoonboek, die zich in een voorleessessie met smachtende fans bevindt. Dit is een knipoog naar het serieuze schrijverschap en dus een filmpje met zelfspot. Of de ironie de Nederlandse kijkers ook is opgevallen, is echter de vraag. In 2004 wint het spotje de Loden Leeuw, de prijs voor de meest irritante reclame. Grunberg zal daar niet mee zitten, zijn doel is allang bereikt: hij heeft weer een spraakmakend evenement toegevoegd aan zijn ongrijpbare schrijver- schap. Een tweede (meer serieuze) poging in zijn televisiecarrière doet Grunberg in 2004. Dan begint hij als presentator van het VPRO-programma R.A.M. (Round About Midnight, over kunst en cultuur). Veel succes levert dit de schrijver echter ook niet op. Het programma krijgt slechte kijkcijfers. In een poging om de show te redden besteedt Grunberg een aflevering aan het opkrikken van die kijkcijfers: ‘Arnon Grunberg en het Kijkcijferkonijn’ op 18 september 2005. ‘Met behulp van kijkcijferdeskundigen, promoteams en mediastylisten probeert Grunberg, in de eerste van een reeks maandelijkse programma's waarin hijzelf centraal staat, zijn bereik en zijn uitstraling te vergroten.’70 Tevergeefs. R.A.M. wordt uiteindelijk van de buis gehaald en Grunberg is zijn baantje als presentator kwijt. Geen glamoureuze sterrenstatus voor Arnon Grunberg.

68 Arends, de Volkskrant, 6 maart 1998. 69 Hoomans, HP/De Tijd, 14 juni 2003. 70 http://www.vpro.nl/programma/ram/afleveringen/23683230/

71

Grunberg creëert een ongrijpbare schrijversidentiteit, die telkens doet verassen. De vraag blijft echter: wordt de schrijver hierin ook serieus genomen? Hoe gefascineerd de literaire kritiek en journalistiek ook moge zijn, men lijkt de ‘spelletjes’ van Grunberg te onderschatten. Peter Hoomans in HP/De Tijd: ‘omdat Grunberg niet zuiver als schrijver wordt gezien, maar ook als bron van vermaak, neemt men hem en zijn uitlatingen met een korreltje zout.’71 Grunbergs gedaante- verwisselingen, media-activiteiten en sterallures worden vaak gezien als bijkomstigheden, niet als essentiële onderdelen van zijn schrijverschap. Daarin lijkt verandering te komen in het najaar van 2006. Na het enorme succes van Tirza en de prijzen die daar uit voortkomen (Gouden Uil en Libris Literatuurprijs), wijzigt de houding van de literaire kritiek ten opzichte van Grunbergs schrijversidentiteit. Er verschijnen tal van overzichtsartikelen en literaire profielen waarin steeds meer aandacht komt voor de rol die Grunberg als schrijver vervult. In HOOFDSTUK 7: 2007 zullen deze publicaties bekeken worden om een voorlopig definitief beeld van zijn schrijverschap te vormen.

5.2.5 DE GEËNGAGEERDE SCHRIJVER

In 1997 zegt Tim Overdiek in De Volkskrant over het schrijverschap van Grunberg: ‘Hij werd innig omhelsd door het literaire wereldje, ingeschakeld om over alles en iedereen zijn ontdekte mening te verkondigen.[Grunberg:] 'Ik werd in een programma gevraagd iets te zeggen over Mandela, terwijl ik over hem ook niet meer weet dan wat ik in de krant lees.'’72 Dit voorbeeld illustreert dat wanneer Grunberg in 1994 als belangrijk schrijver wordt binnengehaald, er meteen van hem wordt verwacht dat hij ook de intellectuele rol van de schrijver zal vervullen. Hij geeft hier de eerste jaren met name invulling aan door op polemisch gebied van zich te laten horen. Alles wat hem niet bevalt en iedereen die hem onrechtvaardig zou behandelen, krijgt er van langs in een van zijn columns. De werkelijk intellectuele en geëngageerde houding lijkt Grunberg pas later te gaan aannemen. Die verandering is mooi zichtbaar in de columns die hij schrijft. Zijn eerste column in NRC-Handelsblad had de titel ‘Grunberg rond de wereld’. Hierin zagen we een schrijver die over zijn eigen beslommeringen schreef en er niet voor schroomde om mensen voor het hoofd te stoten. Het meest ophefmakende voorbeeld hiervan is de column getiteld ‘Leef je nog?’, die op 12 september 2001 verscheen, één dag na de grote ramp in New York. Grunberg verkondigt: 'De ramp is niets voor mij, juist omdat je hem met zoveel anderen moet delen. Ik wil een exclusieve.'73 Vervolgens meldt de schrijver dat 'op 12 september 2001 om half een 's middags in het Indiase restaurant Tamarind, zo'n twee kilometer ten noorden van de catastrofe, de aardappelkoekjes weer als vanouds smaakten.’74 Boze brieven van lezers en redacteuren zijn het gevolg. B.A. Zonnenberg schrijft in een ingezonden brief: ‘Dat de cynische ijdeltuit Grunberg geen spoortje compassie toont […] bij de terreuraanslagen op de WTC gebouwen in New York is tot daar aan toe. Maar dat hij de vervulling van zijn 'heilige plicht' tot goed restaureren op zo'n moment primair acht, ervaar ik als

71 Hoomans, HP/De Tijd, 14 juni 2003. 72 Overdiek, de Volkskrant, 16 januari 1997. 73 Geciteerd in: Peters, de Volkskrant, 5 oktober 2001. 74 Geciteerd in: Peters, de Volkskrant, 5 oktober 2001.

72

weerzinwekkend goedkoop.’75 Die provocerende Grunberg verdwijnt de laatste jaren naar de achtergrond. In 2006 start hij een reeks getiteld ‘Grunberg onder de mensen’. Hierin draait het niet meer om zijn persoonlijke ervaringen, maar om zijn visie op maatschappelijke gebeurtenissen en problemen. Grunberg bezoekt de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit die opkomt voor de belangen van pedofielen, hij maakt een reis naar Guantánamo Bay en bezoekt als ‘embedded journalist’76 de Nederlandse militairen in . Diezelfde militairen konden zich opgeven voor een workshop met Arnon Grunberg (in samenwerking met de Volkskrant). Een enorme foto prijkt er op 9 juni 2007 op de voorpagina van die krant: ‘Literair traningskamp’. De grote schrijver die advies geeft aan zijn landgenoten.

In hetzelfde licht kunnen we naar een aantal andere publicaties en activiteiten van Grunberg kijken. In het voorjaar van 2005 geeft de schrijver een serie lezingen aan studenten van de Technische Universiteit Delft, met als titel: ‘De techniek van het lijden.’ Hierin spreekt Grunberg over zijn visie op de mens. Mark Cloostermans in De Standaard:

Voor Grunberg is de hedendaagse mens ook een machine, met het lijden ingebouwd in het besturingssysteem. De meeste van onze pijntjes zijn fantoompijntjes, stelt Grunberg. Elke dag moeten we keuzes maken: tussen producten, vrijetijdsbestedingen, kledingstijlen. Maar

75 Zonnenberg, NRC Handelsblad, 21 september 2001. 76 De embedded journalist is te gast bij het leger. Dat houdt in dat hij zich aan de gedragscodes moet houden én dat al zijn publicaties worden gecontroleerd door defensie. Oorlogsverslaggever en onderzoeksjournalist Arnold Karskens uitte kritiek op het feit dat Grunberg zich als embedded journalist voor het ‘karretje van Defensie’ liet spannen.’Moed, zweet en eergevoel heb je nodig als je de échte oorlog wil verslaan. Zo niet, dan ben je een schrijvende lakei onder de vleugels van Defensie.’ aldus Kraskens op zijn weblog: http://arnoldkarskens.blogspot.com/2007_07_01_archive.html (4 juli 2007).

73

de echte keuzes kunnen we niet zelf maken. De moderne mens bedriegt zichzelf: ‘Het masker mag niet vallen, want er zit niets achter.77

Vervolgens laat Grunberg de studenten machines maken die lijden veroorzaken en machines die zelf lijden. Een van de resultaten is een spinachtige constructie van plastic buizen: in uitgestrekte vorm neemt die te veel ruimte in, maar wanneer je tegen hem gaat roepen en schelden krimpt hij in elkaar. We zien hier hoe Grunberg de visie die hij al jaren in zijn literaire werk heeft uitgedragen, naar een ander publiek brengt en toepast. Zijn schrijverschap verspreidt zich over nieuwe gebieden. Zo werkt Grunberg in 2004 mee aan de Nieuwe Bijbelvertaling, die veel stof deed opwaaien. In het verlengde daarvan publiceerde hij in 2005 De Grunbergbijbel: Arnon Grunberg leest het Boek der Boeken, een bloemlezing met Bijbelpassage die hem raakten. En hoe leest Arnon Grunberg de Bijbel? Als een roman. Het effect van zijn lezing is dat de bijbel ‘wat losser in z'n kaft komt te zitten, niet meer Gods onfeilbaar Woord, geen fetisj meer, maar een boek dat je kunt lezen, gewoon lezen’, aldus recensent H.M. Kuitert in het NRC Handelsblad. Grunberg gaat steeds meer de rol innemen van intellectuele schrijver die zijn visie geeft op de maatschappij. Zijn schrijverschap krijgt daardoor vormen van het schrijverschap dat we bij ‘de grote drie’ al zagen: de ontmaskeraar en raadgever. De schrijver die de maatschappij iets te bieden heeft, zoals Heinich zich een grote schrijver voorstelt.

5.3 ZOMERGASTEN

Wanneer wordt een auteur als een bekende Nederlander/Vlaming beschouwd? Misschien is een optreden in het televisieprogramma ‘Zomergasten’ wel een graadmeter, het avondvullende interviewprogramma van de VPRO waarin bekende personen in de gelegenheid worden gesteld om hun favoriete televisieavond samen te stellen. En wat blijkt: zowel Tom Lanoye als Arnon Grunberg zijn te gast geweest in dit programma. Als bekende schrijvers vulden zij een televisieavond met zelfgekozen fragmenten.78 Schrijvers als Lanoye en Grunberg zijn regelmatig te gast in televisieprogramma’s en radioshows. Wat een optreden in Zomergasten echter bijzonder maakt, is dat van de gast wordt verwacht dat hij via gekozen fragmenten een beeld van zichzelf schetst. Via zijn perfecte televisieavond hoopt men de interesses, passies en opvattingen van de gast te leren kennen. Kortom: de persoon achter de bekende Nederlander of Vlaming. Hoe presenteren Grunberg en Lanoye zich in ‘Zomergasten’ aan het publiek?

77 Cloostermans, De Standaard, 9 december 2005. 78 De uitzendingen van Grunberg en Lanoye in ‘Zomergasten’ heb ik bekeken in het Letterkundig Museum in Den Haag. Ze zijn tevens te bekijken bij de VPRO in Hilversum en bij Beeld en Geluid in Amsterdam.

74

5.3.1 ONGRIJPBARE GRUNBERG

Op 17 augustus 1997 is Arnon Grunberg te gast in ‘Zomergasten’. Dit is opmerkelijk is opmerkelijke gebeurtenis, nooit eerder werd zo’n jong persoon uitgenodigd voor het programma. Maar ook in de carrière van de jonge schrijver is het een opmerkelijk evenement. Grunberg heeft net zijn tweede, wederom succesvolle, roman uitgebracht, maar van een gevestigde reputatie lijkt nog geen sprake. Toch wordt hij gevraagd om meer dan drie uur lang hoofdgast in het televisieprogramma te zijn, met als achterliggende reden; om de drijfveren en passies van Arnon Grunberg te leren kennen. Grunberg zelf lijkt echter weinig behoefte te hebben om zijn ziel bloot te leggen op televisie. Normaliter vertellen gasten uitgebreid over de fragmenten die zij gekozen hebben. Arnon Grunberg lijkt geen achterliggende redenen voor zijn keuzes te hebben: hij vindt deze fragmenten ‘gewoon leuk’. Interviewer Wim T. Schippers doet zijn uiterste best om antwoorden te krijgen, met weinig succes. Hij probeert lijnen in de avond aan te wijzen, maar Grunberg is wars van elke interpretatie:

Schippers: ‘Hoe zit het met je fascinatie voor Italië? Grunberg: ‘Hoezo fascinatie?’ Schippers: ‘Je bent daar toch zo mee bezig?’ Grunberg: ‘Valt wel mee. Ik ben met zo veel dingen bezig.’ Schippers: ‘Maar er is een hele Italiaanse lijn in deze avond. Veel Italiaanse films.’ Grunberg: ‘Dat is toevallig.’ Schippers: ‘Maar dat is toch niet toevallig gekozen. Misschien onbewust dan?’ Grunberg: ‘Een fascinatie voor Italië… misschien, maar misschien ook niet.’

Elke poging van Schippers om iets bloot te leggen, wordt door Grunberg ontkracht. Bovendien doet hij amper moeite om het gesprek op gang te houden. Hij geeft korte antwoorden, zit hardop te lachen of speelt de vragen terug naar zijn interviewer. Schippers steekt zijn ergernis niet onder stoelen of banken: ‘We moeten daar misschien een beetje over praten? Dat schijnt de bedoeling te zijn.’ Meerdere fragmenten passeren zonder toelichting van Arnon Grunberg. En wanneer hij wél iets zegt, dan is het minimaal:

Schippers: ‘Dan over sport. Je bent gek op sport hè?’ Grunberg lacht: ‘De Amerikanen vinden het juist zo vreemd dat ik nooit sport. Soms kijk ik naar sport.’ Schippers: ‘Waarom deze film?’ [Over bokser Mohammed Ali] Grunberg: ‘Die draaide in de bioscoop in New York.’

Het is wellicht de eerste keer in de geschiedenis van dit programma dat de interviewer meer praat dan zijn gast. Schippers vertelt uit wanhoop maar zijn eigen anekdotes, om de stiltes op te vullen. (‘Nu heb ik genoeg gepraat, nu moet jij maar iets zeggen…’). Het is net zozeer zíjn ‘Zomergasten’ als die van Grunberg. Schippers: ‘Jij houdt niet zo van gepsychologiseer, hè?’ Grunberg: ‘Nee, nee.’ Stilte. Schippers: ‘Even vaststellen’.

75

Grunberg doet er alles aan om zo ongrijpbaar mogelijk over te komen. Hij wil niet over zichzelf praten, vertelt geen persoonlijke verhalen bij de gekozen fragmenten en staat niet toe dat Schippers hem probeert te doorgronden. Maar het kan niet ontkend worden: Grunberg maakt van deze uitzending van ‘Zomergasten’ een event. Over deze avond zal nog lang nagepraat worden.

DE AVOND VAN ARNON GRUNBERG

Grunberg pretendeert geen achterliggende redenen voor zijn fragmentkeuzes te hebben. Wanneer we echter beter kijken, lijken er wel degelijk fragementen tussen te zitten die méér betekenen dan Grunberg ons doet geloven. Zo toont hij een fragment over kunstenaar Roland Topor. Later in zijn carrière blijkt dat Grunberg deze man zeer bewonderde. In 2007 besteedt hij zelfs een deel van het prijzengeld van de Gouden Uil voor een heruitgave van Topor’s werk. Achter de ongeinteresseerde houding van de jonge Grunberg in ‘Zomergasten’, schuilen meer passies dan hij wil toegeven.

1. Rafaella Carra in AVRO's Toppop met "A far l'amore commencha tu" (1977) 2. korte film "Diciotto anni" F. Bracci, M. Zini, S.Tognerelli (1997) 3. tv-serie "Tatort" "Reifezeugnis" met Nastascha Kinski (1977) 4. film "Die Blechtrommel" van Volker Schlöndorff naar de roman van Günter Grass (1979) 5. documentaire "De schifting", over de toelatingsprocedure voor toneelschool (1994) 6. interview met 17-jarige Grunberg in "Sjappoo" (1988) 7. film "Le samouraï" van Jean-Pierre Melville met Alain Delon (1967) 8. tv-show "You Bet Your Life", met Groucho Marx (1961) 9. film "L'uomo delle stelle" van Giuseppe Tornatore (1995) 10. documentaire "When We Were Kings", over Mohammed Ali (1996) 11. film "Angst essen Seele auf" van Rainer Fassbinder (1978) 12. documentaire "Arena: Peter Sellers 3" (1995) 13. documentaire "Les rêves de Topor" (1994) 14. film "Le mari de la coiffeuse" van Patrice Leconte (1990) 15. tv-spotje met Hugo Claus, reclame voor Franse kaas 16. documentaire "Bookmark: Sex, Lies and Kosinski", over Jerzy Kosinski (1995) 17. tv-commercial met Michael Jordan 18. John McEnroe die tegen de scheidsrechter scheldt 19. film "Mon oncle" van Jacques Tati (1958) 20. documentaire "Hearts of Darkness" over "Apocalyps Now" (1992) 21. interview "Terug naar Rottumerplaat" door Karel van de Graaf met Jan Wolkers (1995)

5.3.2 GEËNGAGEERDE LANOYE

De aflevering van ‘Zomergasten’ waarin Tom Lanoye twee jaar later te gast is, op 8 augustus 1999, is van een geheel andere orde. Interviewer Adriaan van Dis kondigt aan: ‘We gaan kennismaken met de man achter de drama’s.’ Waar Grunberg zijn mond stijf dicht hield, moet Lanoye eerder geremd worden in zijn verteldrift. Tom Lanoye hoeft amper aangespoord te worden door Van Dis. Hij

76

vertelt honderduit over alles wat hem bezighoudt en aan het hart gaat. En dit zorgt voor een onderhoudend gesprek, aldus Bastiaan Bommeljé in zijn bespreking, ‘Misschien zelfs verrassend onderhoudend, omdat Lanoye, van wie gehoopt werd dat hij 'bijtende humor en pittige uitspraken' zou leveren, zich ontpopte als een oprecht aarzelende, licht ontroerde - zelfs enigszins sentimentele - niet overdreven diepgravende maar volstrekt façadeloze veertiger.’79 De uitzending begint met een verkiezingsspotje van het Vlaams Blok. Lanoye vertelt eerlijk: ‘Nu kan ik dit filmpje kiezen, maar vier jaar geleden zou ik nog liever doodvallen. Nu ben ik van de schrik af.’ In al zijn fragmenten zien we zijn maatschappelijke betrokkenheid terug. Hij vertelt bewogen over de misstanden in Vlaanderen, vreemdelingenhaat, het koloniale verleden en de verhouding tussen Nederland en België. En daarbij laat hij zich niet in een bepaalde hoek duwen door Van Dis:

Van Dis: ‘Friet en vreemdelingenhaat. Nu het derde cliché van Vlaanderen: wielrennen.’ Lanoye: ‘Geen cliché, gewoon de werkelijkheid.’

Van Dis: ‘Waarom wil je zo graag de wereld verbeteren?’ Lanoye: ‘Waarom jij niet? Ik wil niet alleen maar schoonheid maken. Ik ben het er niet mee eens dat politiek de literatuur zou corrumperen.’

Bijna alle fragmenten staan in het teken van de maatschappelijke betrokkenheid van Lanoye. Van Dis: ‘We hebben het de hele tijd over de wereld en ik wil het gek genoeg over Tom Lanoye hebben.’ Maar zoals Lanoye duidelijk maakt: literatuur en politiek zijn voor hem altijd met elkaar verbonden. Hij kan zich niet beperken tot een schrijverschap dat losstaat van politiek, dat is zijn temperament. Het lijkt de perfecte aflevering van ‘Zomergasten’: een enthousiaste gast die zich laat prikkelen door de interviewer. Lanoye presenteert zich als gepassioneerde schrijver, die zich hecht verbonden voelt met het land waar hij vandaan komt. Daarbij is hij heel eerlijk (‘Ik heb zitten huilen aan tafel’) en open (‘Wielrennen was voor mij ook heel erotisch. Een mooie prins op de fiets’). Lanoye laat daadwerkelijk zien wat hem beweegt, in tegenstelling tot Grunberg. Dat zien we bijvoorbeeld ook aan het aantal gekozen fragmenten. Grunberg toont 21 korte filmpjes in dezelfde tijd waarin Lanoye 13 fragmenten laat zien. Bij Grunberg zijn het vrijblijvende snippers, bij Lanoye zien we onderwerpen waar hij zich betrokken bij voelt en uitgebreid over wil vertellen. We zien twee totaal tegengestelde schrijvers: de recalcitrante jonge schrijver die zich wil afzetten tegen het gangbare en de geëngageerde veertiger, die gepassioneerd over de drijfveren achter zijn schrijverschap vertelt.80 Wat ze gemeen hebben, is dat ze beiden een event van de uitzending maken. Ze willen een onuitwisbare indruk achterlaten en een televisiemoment creëren dat de kijkers niet snel zullen vergeten. En dat lukt de tegendraadse Grunberg nog beter dan de geëngageerde Lanoye.

79 Bommeljé, NRC Webpagina’s, 9 augustus 1999 80 Wellicht was Arnon Grunberg inderdaad té jong. Zou hij nu, anno 2007, te gast zijn in het programma, dan had hij – gezien de ontwikkelingen in zijn schrijverschap – heel andere keuzes gemaakt én een andere houding aangenomen.

77

DE AVOND VAN TOM LANOYE

1. verkiezingsspot Vlaams Blok (1999) 2. interview met kunstenaar Wim Delvoye over de protesten tegen zijn kunstwerk over vreemdelingen in België (De zevende dag, 1999) 3. documentaire "De dood van een sandwichman" over de vroege dood van de Belgische wielrenner Jean-Pierre Monseré (1972) 4. documentaire "Papa Lumumba" (1997) moord op Kongolese leider Patrick Lumumba 5. documentaire "Marvin Gaye: Transit Ostend" (1981) Marvin Gaye in Oostende 6. speelfilm "C'est arrivé près de chez vous" (1992) reportage over een seriemoordenaar 7. documentaire "Prime evil" (1996) over de Zuid-Afrikaanse politiecommandant Eugène de Kock, die moordcommando's leidde; 8. getuigenis van Chris Destoop tijdens de begrafenis van koning Boudewijn (1993) 9. interview van Ruby Wax met Paula Jones over haar affaire met Bill Clinton (1999) 10. "30 Minuten: fout in '45" (1995) met oa Arjan Ederveen en Albert Mol; 11. documentaire "Oorlog" (1994) over de invloed van WO I op België 12. Amerikaanse speelfilm "True romance"(1993) scenario van Quentin Tarantino; 13. gesprekken met Belgische kinderen over kindermisbruik en moorden op kinderen naar aanleiding van de zaak Dutroux ("Les enfants de l'annee blanche" 1997).

78

HOOFDSTUK 6 OPNIEUW DEBUTEREN

Het debuutmoment van een beginnend schrijver speelt een grote rol in Heinichs theorie over schrijverschap. Zoals gezegd vormt dit hét bepalende moment in de carrière van de schrijver: hij moet bewijzen dat hij het predicaat ‘schrijver’ verdient. En wordt zijn debuut geaccepteerd door publiek en kritiek, dan mag hij zich voortaan met trots schrijver noemen, een kwalificatie waar menig medemens jaloers op is. En het lijkt logisch: debuteren kun je maar één keer. Na die eerste publicatie ontstaat er een beeld van het schrijverschap van een auteur. Hij kan nooit meer met een schone lei beginnen, want in zijn verdere loopbaan zal steeds weer worden terugverwezen naar eerdere momenten. Arnon Grunberg trekt zich niets aan van deze ongeschreven regels en besluit om in 2000 opnieuw te debuteren. Dat doet hij door middel een heteroniem: Marek van der Jagt wordt het alter ego van schrijver Grunberg en zorgt voor veel ophef in de literaire wereld. Het is het ultieme artistieke evenement én een uitgelezen mogelijkheid voor Grunberg om zichzelf opnieuw uit te vinden. Hier wordt de tweedelige opzet van deze scriptie doorbroken: een casestudy van Arnon Grunberg als Marek van der Jagt.

6.1 DE ULTIEME ROL VAN ARNON GRUNBERG

Arnon Grunberg is niet de eerste schrijver die zich achter een andere schrijversnaam verborgen hield. De literatuurgeschiedenis bewijst dat er tal van mogelijkheden zijn om je als schrijver te manifesteren. ‘Angst voor repercussies, censuur, maar ook louter uit speelsheid, misleiding van critici en andere lezers, of een diepgewortelde gespletenheid kunnen een schrijver nopen tot het aannemen van een schuilnaam.’1, aldus Arjan Peters in de Volkskrant. Dichter P.C. Boutens deed alsof hij de homoseksueel-getinte verzen van Andries Hoghe had ontvangen uit diens nalatenschap, maar schreef deze in werkelijkheid zelf. Henk Marsman veranderde zijn schrijversnaam in J. Bernlef toen bleek dat hij telkens vergeleken werd met dichter H. Marsman, maar ging zich na jaren steeds meer identificeren met zijn pseudoniem. W.F. Hermans hanteerde tal van pseudoniemen, waarin vaak zijn ironie doorschemerde, zoals bij Fjodor Klondyke, schrijver van thrillers. En achter dichteres Marieke Jonkman bleek de mannelijke schrijver Henk van Ent te schuilen, die ‘zijn vrouwelijke kant een stem [wilde] geven’2.

1 Peters, de Volkskrant, 19 oktober 2000. 2 Franssen (2003): 28

79

In het geval van Arnon Grunberg alias Marek van der Jagt lijken we eerder met een heteroniem dan met een pseudoniem te maken te hebben. Een heteroniem is een vorm van pseudoniem, waarbij de auteur een fictieve persoonlijkheid creëert als afsplitsing van zichzelf. Het onderscheid dat vaak gemaakt wordt is dat een pseudoniem een andere naam voor het eigen ik is, terwijl een heteroniem een eigen naam voor een ander ik is. Het beroemdste voorbeeld uit de literatuurgeschiedenis is de Portugese schrijver Fernando Pessoa (1888-1935), die onder drie heteroniemen publiceerde. Elk van die namen vormde een eigen schrijversidentiteit met een eigen biografie: Alberto Caerio was een simpele plattelandsdichter, Ricardo Reis publiceerde klassieke, metrische gedichten en Álvaro de Campos was een droomfiguur die vrije verzen schreef.3 Arjan Peters: ‘Literatuur leeft bij de gratie van dubbelzinnigheid. Zij biedt de schrijvers persoonlijkheid de mogelijkheid zijn kaleidoscopische aard in een meerduidige vorm te veruiterlijken.’4

6.1.1 DEBUUT NR. 2

Marek van der Jagt debuteert in 2000 met zijn roman De geschiedenis van mijn kaalheid. Deze auteur, geboren in Wenen in 1967, is de zoon van een Nederlandse vader en een Duitstalige moeder. Hij studeerde filosofie, maar werkte daarna in een drogisterij in Wenen. Zo wordt de fictieve schrijver eind september 2000 geïntroduceerd, compleet met foto-tje5 en biografie. De roman wordt met enthousiasme ontvangen: sinds lange tijd verschijnt er weer een beloftevol debuut, ‘een verfrissende originele roman’6. Onmiddellijk wordt echter opgemerkt dat er wel erg veel overeenkomsten zijn met generatiegenoot Arnon Grunberg. Het duurt niet lang of het speculeren begint: is Grunberg de schrijver achter Van der Jagt? Wilfried Takken in NRC-Handelsblad: ‘Een Nederlandse schrijver werkt voor zijn brood in een drogisterij te Wenen; dat klinkt even romantisch als een schrijvende ober in vrijwillige ballingschap in New York.’7 Thematisch lijkt het werk van beide schrijvers op elkaar, maar vooral de opvallende stijl van Grunberg denkt men te herkennen: ‘[S]lapstick-achtige effecten’8, ‘droogkomieke passages’9, ‘een tragische en gelijk geestige roman’10. Bovendien past deze stunt prima in het plaatje van Arnon Grunberg:

In dat geval zou De geschiedenis van mijn kaalheid mooi aansluiten bij Grunbergs voorliefde voor mystificaties en zijn fascinatie voor de 'geënsceneerde werkelijkheid'; de droom om het leven zo naar je hand te zetten, dat het op een roman lijkt. Grunberg speelt graag met de vage grens tussen fictie en werkelijkheid. Ook heeft hij eerder geschreven hoe lastig het is

3 Website VPRO: http://boeken.vpro.nl/personen/22544080/ 4 Peters, de Volkskrant, 19 oktober 2000. 5 Later blijkt dat dit een jeugdportret te zijn van de eerder genoemde Portugese schrijver Fernando Pessoa, de schrijver met meerdere heteroniemen. Een subtiele verwijzing. 6 Vullings, Vrij Nederland, 30 september 2000. 7 Takken, NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. 8 Takken, NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. 9 Vullings, De Standaard, 26 oktober 2000. 10 Van Dijk, de Volkskrant, 13 oktober 2000.

80

tegelijkertijd een 'ster' te zijn, die zichzelf verzint, en een 'schrijver', die authentiek moet klinken. Op deze wijze zou hij daaraan hebben willen ontsnappen. In zijn laatste roman Fantoompijn beschreef hij het leven van de fictieve schrijver Robert G. Mehlman, compleet met een fictieve bibliografie, die vastliep in een 'verliteratuurd' leven. Het verzinnen van de verse schrijver 'Marek van der Jagt' zou een logische volgende stap kunnen zijn.11

Vooralsnog blijven het speculaties, maar de literaire wereld is in rep en roer. Maarten Moll: ‘Joepie! Mystificatie! Rumoer! Een ‘zaak’!’12 De ophef wordt nog groter wanneer blijkt dat De geschiedenis van mijn kaalheid de Anton Wachterprijs gaat winnen, de tweejaarlijkse prijs voor het beste literaire debuut. Arnon Grunberg won die prijs in 1994 al voor zijn debuut Blauwe maandagen. ‘Controverse! Want mag dat wel, tweemaal debuteren? Tweemaal dezelfde prijs winnen?’13 Er ontstaan verhitte discussies over de vrijheid van de schrijver.‘Mag een auteur zijn boek onder een valse naam aan een uitgever aanbieden? Mag een uitgever, als hij de ware identiteit van de schrijver kent, een boek bewust onder een valse naam in de boekwinkel aanbieden?’14 Als blijkt dat Van der Jagt niet van plan is om de Anton Wachterprijs op te halen, besluit de jury het prijzengeld van 3000 gulden in te houden. Gaston Franssen bespreekt de ophef rond het pseudoniem Marieke Jonkman in een artikel in Literatuur en probeert te verklaren waarom recensenten zo paniekerig reageren in dergelijke situaties:

Pseudoniemen wekken, zo blijkt, bij de recensent vermoedens die zijn oordeel in verregaande mate kunnen beïnvloeden. Als die vermoedens zijn gefundeerd op de bekendheid met het werk van andere schrijvers, is het achterhalen van een pseudoniem een geraffineerde pas de deux tussen auteur en criticus: wanneer deze laatste aan de stijl en thematiek van een roman of een bundel de auteur kan herkennen, dan is dat een bewijs voor de objectiviteit van de recensent, maar ook voor de authenticiteit van de auteur. Zodoende wordt de professionaliteit van beide bevestigd. Maar wanneer de criticus er níet in slaagt het pseudoniem te ontmaskeren, wordt een ander, minder florissant verwachtingspatroon aan het licht gebracht. Dan blijkt hoezeer culturele conventies of clichématige opvattingen de waardering bepalen. Daarmee is dan ook een verklaring gegeven voor de gedrevenheid die sommige critici aan de dag leggen bij het achterhalen van de ‘werkelijke’ auteur achter het pseudoniem: hun reputatie als neutrale en betrouwbare lezer staat er immers mee op het spel.15

Het is voor critici dus van groot belang om hun kundigheid te tonen. Wanneer zou blijken dat zij de specifieke stijl van een auteur niet hebben herkend, hebben zij gefaald. Geen enkele recensent wil

11 Takken, NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. 12 Moll, Het Parool, 18 oktober 2000. 13 Moll, Het Parool, 18 oktober 2000. 14 Schenke, Algemeen Dagblad, 9 oktober 2000. 15 Franssen (2003): 28

81

het slachtoffer worden van de spelletjes van Arnon Grunberg. Jeroen Vullings: ‘Belazert Arnon Grunberg de boel?’16

6.1.2 ONTMASKERD

Is een auteur herkenbaar aan zijn unieke stijl? Daar lijkt het wel op. In 2002 laat NRC-Handelsblad in Italië een onderzoek uitvoeren om het mysterie rond Marek van der Jagt op te lossen. Via een speciaal computerprogramma kan de ‘vingerafdruk’ van elke auteur worden achterhaald en kan dus van een tekst worden vastgesteld of hij van die auteur afkomstig is. Onomstotelijk wordt vastgesteld dat Marek van der Jagt en Arnon Grunberg dezelfde persoon zijn.17 Grunbergs unieke stijl, zijn literaire vingerafdruk, is traceerbaar in de teksten van Van der Jagt. Dat de schrijver blijkbaar zo’n unieke schrijfstijl heeft, is op zich al een interessant gegeven. Daarnaast is het opvallend dat er in een literair vraagstuk gebruik wordt gemaakt van dergelijke techniek. Blijkbaar speelt Grunberg het spel zo volhardend dat alleen ‘onomstotelijk bewijs’ het tegendeel zou kunnen bewijzen. Het bewijs moge er zijn, maar Grunberg houdt nog even vol. In 2002 verschijnt de roman Gstaad 95-98. Opvallend in de receptie van deze roman is dat de typeringen nogal verschillen met die van De geschiedenis van mijn kaalheid. Werd dat boek nog ‘[S]lapstick-achtig’18, ‘droog- komisch’19, en ‘tragisch en gelijk geestig’20 genoemd, Gestaad 95-98 valt geheel andere typeringen ten deel. Deze roman is ‘prachtig en verschrikkelijk tegelijk’21 en beschrijft juist ‘de duistere en mensenschuwe kant van het bestaan’22. Hier zien we Grunbergs ‘obsessie voor de onderkant, de verloedering en de haat van de wereld’23. Typeringen die veel meer overeenkomen met de latere Grunberg, de Grunberg van ná Van der Jagt. Critici herkennen hier al de zwartgallige stijl en thematiek van het menselijk lijden die zij later in De asielzoeker en De joodse messias aanwijzen. De ontmaskering van Van der Jagt laat Grunberg in Wenen plaatsvinden. En het zou Grunberg niet zijn, of hij maakt van deze ontmaskering nog een laatste spektakel. Eind mei 2002 organiseert uitgeverij De Geus in samenwerking met NS een vijfdaagse Marek van der Jagt-reis naar Wenen. De genodigden zullen de presentatie van Gstaad 95-98 bijwonen en de eerste Marek van der Jagt-lezing, gehouden door Arnon Grunberg. Zij hopen dat het mysterie nu eindelijk zal worden opgelost, maar Marek van der Jagt houdt nog even vol. In de uitnodigingsbrief schrijft hij: ‘Zoals u wellicht weet menen sommigen dat ik een fictieve schrijver ben. De mogelijkheid bestaat dat u in deze nachttrein bent gestapt om een schrijver te ontmoeten die nooit bestaan heeft, en ook nooit zal bestaan, buiten de fictie.’24 Ook in Wenen wordt het mystificatie-spel nog even gespeeld. Maarten Moll: ‘De slapstick-voorstelling gaat zaterdagochtend gewoon verder. Rond elf uur begint

16 Vullings, De Standaard, 26 oktober 2000. 17 Van den Berg, NRC-Handelsblad, 11 mei 2002. 18 Takken, NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. 19 Vullings, De Standaard, 26 oktober 2000. 20 Van Dijk, de Volkskrant, 13 oktober 2000. 21 ’t Hart, De Groene Amsterdammer, 15 juni 2002. 22 Pam, HP/De Tijd, 31 mei 2002. 23 Schouten, Trouw, 18 oktober 2003. 24 Van der Jagt in: Moll, Het Parool, 22 mei 2002.

82

onder de titel ‘De Luxemburgse meisjes’ een wandeling door het Wenen van Marek van der Jagt.’25 Aan het einde van de reis is het verlossende woord nog steeds niet gevallen, maar voor de deelnemers is het duidelijk. ‘Goed, Grunberg zei niet: “Ik ben Marek van der Jagt”, maar de lezing […] is wel degelijk als een bekentenis op te vatten.’26 In het essay Otto Weininger, of bestaat de Jood? (2005) laat Grunberg zijn alter ego uiteindelijk echt sterven: ‘Dit is het laatste boek waarop de naam Marek van der Jagt zal prijken. Hij heeft geen functie meer, en daarmee ook geen identiteit. Hij moet doen wat ik nog niet kan: sterven.’27 Einde mystificatie.

6.1.3 SERIEUS ROLLENSPEL

Nu naar de kern van de zaak. Hoe moeten we Grunbergs uitstapje als Marek van der Jagt opvatten? Is het een slinkse manier om de critici te slim af te zijn? (‘Elke schrijver droomt wel eens om de recensenten via een mystificatie een loer te draaien’28) Een pretentieloos rollenspel? Of probeerde Grunberg via dit heteroniem zichzelf opnieuw uit te vinden? Dit laatste lijkt het geval te zijn. Grunberg: ‘Toen ik als Marek van der Jagt bezig was aan De geschiedenis van mijn kaalheid, vond ik het een heel bevrijdend idee dat ik een boek ging schrijven waar neutraal tegenaan gekeken zou worden. Een boek waar men niet de persoonlijkheid, of vermeende persoonlijkheid van Arnon Grunberg op zou leggen.’29 Er is inderdaad vanaf het begin van zijn carrière veel aandacht voor de persoon Arnon Grunberg geweest. Dat droeg bij aan zijn succes, maar heeft ook een meer objectief beeld van zijn werk in de weg gestaan. Bovendien werd Blauwe maandagen met veel tamtam in de markt gezet en veroverde het wellicht niet geheel op eigen kracht de literaire wereld. Redenen genoeg om zijn schrijverscarrière opnieuw te beginnen. Vullings: ‘Waarschijnlijk wil hij losraken van zijn reputatie en zien in hoeverre zijn werk zonder dat keurmerk gewaardeerd wordt.’30 Uitgever Ad van den Kieboom van De Geus: 'Het succes kwam iets te gemakkelijk, vond Arnon. Daarom wilde hij proberen onder een andere naam, Marek van der Jagt, een andere stijl te ontwikkelen. En dan kijken of hij dan ook waardering zou krijgen.’31 De totstandkoming van die nieuwe stijl lijkt inderdaad het resultaat van Grunbergs mystificatie. Na zijn derde roman Fantoompijn werd hem verweten eentonig te zijn en via een maniertje te werken. De romans die hij ná de Van der Jagt-periode publiceerde worden gezien als serieuzer en donkerder, zoals in HOOFDSTUK 4 wordt beschreven. Die omslag lijkt mogelijk te zijn gemaakt door het gebruiken van een heteroniem. Marek van der Jagt was voor Grunberg niet slechts een grap of probeersel, maar een serieuze poging om een nieuwe weg in zijn schrijverschap in te slaan. ‘Er zullen vast meer schrijvers zijn die zichzelf opnieuw willen uitvinden, die los willen komen van hun eigen werk en de

25 Moll, Het Parool, 22 mei 2002. 26 Moll, Het Parool, 22 mei 2002. 27 Van der Jagt (2005): 95 28 Pam, HP/De Tijd, 13 oktober 2000. 29 Grunberg in: Van Paassen, Intermediair, 12 januari 2007. 30 Vullings, De Standaard, 26 oktober 2000. 31 Van Kieboom in: Damen, HP/De Tijd, 22 september 2006

83

verwachtingen die er zijn ontstaan.’32 Grunberg kon zich losmaken van zijn autobiografische inslag, door zich in een andere schrijverspersoonlijkheid in te leven.

Ik besefte: ik kan dus alles. Je kunt dus loskomen van je eigen autobiografie. Eigenlijk is het heel gemakkelijk en heel aangenaam. Dat geeft een enorme vrijheid om te onderzoeken wat je wilt en om je romans te situeren waar je wilt. Door Marek had ik ervaren dat ik mijn directe ervaringen op heel andere manieren kon verwerken. Zonder Marek had ik De Asielzoeker niet toen al kunnen schrijven.33

Marek van der Jagt is zijn alter ego, een onbelichte kant van zijn schrijversidentiteit. Wanneer de mystificatie is opgeheven lijken de oude Arnon Grunberg en Marek van der Jagt samen te smelten tot de nieuwe Grunberg, die nog steeds herkenbaar is aan zijn unieke stijl, maar zijn schrijverschap is minder vrijblijvend. De creatie van Van der Jagt heeft dus een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van Grunbergs werk. Tegelijkertijd moet erkend worden dat dit wellicht het grootste en best geslaagde ‘artistic event’ is dat Grunberg tot nu toe heeft gecreëerd in zijn carrière. Grunberg houdt van het spelen van rollen en Marek van der Jagt gaf hem de kans om lange tijd in de huid van een ander te kruipen. Dit past perfect bij zijn ongrijpbare schrijversidentiteit. Hoe kan hij beter ontglippen aan de beeldvorming dan door iemand anders te zijn? Waarschijnlijk heeft Grunberg dit kat en muis- spelletje met veel plezier gespeeld, zeker toen bleek hoeveel ophef zijn heteroniem in literair Nederland veroorzaakte. Wat is volgens Heinich essentieel bij de totstandkoming van een artistiek evenement? Dat het onthouden wordt en dus eeuwigheidswaarde krijgt. We zullen niet alle rollen onthouden die Grunberg heeft gespeeld, maar een ding is zeker: de creatie van Marek van der Jagt is onvergetelijk. Bovendien was dit niet Grunbergs laatste rol. Begin 2007 verschijnt er een nieuwe rubriek in NRC Handelsblad: ‘De mannen en ik’, geschreven door Kyung-Soon van Gelder. Een jonge, geadopteerde vrouw schrijft stukjes over haar seksleven. De stijl verraadt dat het ook hier om Arnon Grunberg zou gaan, wellicht in samenwerking met zijn vriend en uitgever Oscar van Gelderen.34 Eerder verschool Grunberg zich achter het meisje Tirza dat haar eigen weblog publiceerde, www.tirza.nl: ‘Ik: 18 jaar, cellobabe, examenjaar, Choukri, iPod, chocolade, Pink, zwemmen, literatuur, wereldreizen, mentos, wolkenkrabbers, horror, sexy mannen, aanstekers, internet, marlboro, A'dam, Afrika, tofu, bananen, OV, etc.’ Wekenlang publiceerde Tirza stukjes over haar leven en plaatsten andere webloggers reacties op haar site. Totdat in september 2006 bleek dat dit niet het werk van een achttienjarige scholiere was, maar van schrijver Arnon Grunberg die zijn nieuwste boek promootte. Alweer een mystificatie. Dit keer waren het niet de literaire critici die in de val liepen, maar onwetende webloggers. Weblogger ‘Cinner’ reageerde teleurgesteld op 25 september: ‘Ik had het een leuke stunt gevonden, ware het niet dat Grunberg als Tirza serieuze

32 Kraut, Trouw, 28 oktober 2000. 33 Grunberg in: Van Paassen, Intermediair, 12 januari 2007. 34 Damen, HP/De Tijd, 22 september 2006

84

reacties op andere logs heeft achtergelaten […] Ik was onder de impressie dat de 18-jarige Tirza oprecht zich afvroeg waarom ik s' nachts leef.’35 Grunberg kan het simpelweg niet laten.

Deze gedaanteverwisselingen van Grunberg hebben als gevolg dat we niet meer kunnen inschatten wanneer hij daadwerkelijk serieus is. Dat bleek wel toen er eind 2006 een valse column onder Grunbergs naam werd gepubliceerd in Humo. In de rubriek ‘De mailbox van Grunberg’ verschijnt wekelijks een column in briefvorm en verscheen in de desbetreffende week een tirade op een onbekende oud-geliefde. Met een nieuw e-mailadres, een bericht over een kapotte computer en een goedgeïmiteerde Grunberg-stijl wist de imitator zijn column in Humo geplaatst te krijgen.36 De column die zelf Grunberg had geschreven voor deze week zou nooit zijn aangekomen bij de redactie. Verwarring alom. In het Grunberg-universum zijn feit en fictie niet meer van elkaar te scheiden.

35 Op: www.tirza.nl 36 Benneker, Elsevier, 10 november 2006.

85

HOOFDSTUK 7 2007

7.1 DE ONGEREMDHEID VAN LANOYE

Wat is het beeld van Tom Lanoye dat – na een carrière van meer dan vijfentwintig jaar – in 2007 domineert? Hoe wordt hij vandaag de dag in de media gerepresenteerd en, misschien nog wel belangrijker, hoe presenteert hij zijn eigen schrijverschap anno 2007? Voorop staat dat Lanoye nog steeds een ongetemde ambitie en werkdrift vertoont. De schrijver is bijna 50, maar nog lang niet toe aan pensioen. Net als Grunberg publiceert Lanoye in het najaar van 2006 een nieuwe roman, Het derde huwelijk. En net als Grunbergs roman wordt deze voor belangrijke literaire prijzen genomineerd. Tirza gaat er echter met de beloning vandoor. Hoewel Lanoye zich nog steeds als multimediale schrijver presenteert, wordt steeds duidelijker op welke gebieden hij uitblinkt. Zijn literaire romans vissen vaak naast de boot, maar in het theater en als politieke schrijver schittert Tom Lanoye.

7.1.1 AMBITIEUS SCHRIJVERSCHAP

Zoals we gezien hebben wordt Lanoye als schrijver vanaf het eerste moment gedreven door een enorme ambitie. Hij weet wat hij wil en zet alles op alles om zijn doelen te bereiken. Over die ambitie spreekt hij in een interview in Rails in 2007:

Ik was een doordrammer, iemand die wist te overtuigen. Op mijn 22ste zei ik: ‘Vóór mijn 30ste zal ik een roman, een dichtbundel, een verhalenbundel, een bundeling van kritieken, een toneelstuk en een soloprogramma op mijn naam hebben staan.’ Dat was redelijk onwaarschijnlijk in die tijd, maar ik zei het wel. Tanden op elkaar en doorzetten. Ik heb al die dingen bereikt en het gaat me een stuk makkelijker af, maar ik ben er niet minder hard door gaan werken. Ik leef van de pen. Vóór alles wil ik een vakman zijn, mijn ambacht beoefenen. Ik moet scherp blijven.37

De ambitie uit de beginjaren is niet minder geworden. Nog steeds gaat Lanoye op volle toeren en heeft hij grote plannen: ‘Ik mag dan de vijftig naderen, ik heb nog altijd het gevoel forever young te

37 Lanoye in: Visser (2007): 30

86

zijn. Alles moet nog gaan beginnen.’38 Hij is nog steeds de literaire multinational, die zijn onderneming draaiende moet houden.

Er is mij beloofd dat je mild zou worden vanaf je veertigste. Milder, minder hysterisch, minder gedreven. Ik merk er niks van. Ik wil geen rust. Soms doe ik een tijdje niets - dat moet, blijkbaar - maar het doet mij geen goed. Ik word er depressief van. Als je in elkaar steekt zoals ik, moet je daar aan gehoorzamen. Werken. En afwisselen. Dus na het schrijven van een roman, schrijf ik een toneelstuk, na het toneelstuk komen de columns, na de columns een tournee. Dóórgaan. De winkel open houden.39

Die grenzeloze ambitie en meer bepaald de ophef die daar mee gepaard gaat, stuit ook de laatste jaren (net als in de beginperiode) op kritiek. Frank Hellemans vraagt zich in 2006 in Knack af: ‘Waarvoor is al die zorgvuldig georkestreerde heisa nodig?’ Hij ziet op tegen het zoveelste mediaoffensief van Lanoye, dat in de herfst van 2006 zal plaatsvinden (rond Het derde huwelijk).

Lanoye houdt zielsveel van een blinkende buitenkant die opvalt. Hij is met andere woorden verzot op camp. Maar het is niet al goud dat blinkt. In een dramatische context of als poëzieperformer, die het allebei van veel decibels en armgezwaai moeten hebben, is dergelijke karikaturale klankdesign misschien nog te pruimen. Maar binnen de intieme aandachtscirkel van een in stilte gelezen boek, vallen zijn holle frasen vol klatergoud door de mand.40

38 Lanoye in: De Preter, De Morgen, 4 april 2007 39 Lanoye in: Visser, Trouw, 14 april 2007 40 Hellemans, Knack, 30 augustus 2006

87

Hellemans verkondigt hier een wel erg negatieve mening over Lanoyes schrijverschap. Zijn visie is wellicht niet representatief, maar demonstreert wél dat er ook kritiek is op de manier waarop Lanoye zijn schrijverschap invult. Hij eist steeds met veel tamtam de aandacht op, maar kan zijn pretenties lang niet altijd waarmaken. Dat zien we bijvoorbeeld in de receptie rond het Het derde huwelijk. Deze roman wint, zoals gezegd, geen van de prijzen waarvoor hij genomineerd werd en gaat niet als meesterwerk de geschiedenis in (in tegenstelling tot winnaar Tirza van Arnon Grunberg). Lanoye toont grote ambities, maar maakt ze niet waar. Jeroen Vullings in Vrij Nederland:

Met Het derde huwelijk heeft hij een grote, politieke roman willen schrijven over de (multiculturele) samenleving in België, anno nu. Mét cultuurkritiek. Vermoed ik. Want meer dan een paar klodderachtige uitspraken bevat Lanoyes roman niet. […] Lanoye bleef steken in een volledig van de samenleving afgewend, te particulier verhaal over een paar marginale types. Tot zijn torenhoge ambitie verhoudt zich het povere resultaat als onmachtig geleuter[...].41

En Herbert van Uffelen in Ons Erfdeel: ‘Lanoyes zesde roman heeft (weer) iets van een talkshow. […] want hoe langer je leest, hoe duidelijker je voelt dat, net als in een talkshow, nooit wordt getoond waar het werkelijk om gaat.’42 Niet alle recensenten zijn negatief, maar Het derde huwelijk is niet het meesterwerk waar Lanoye op hoopt. Die ambitie – het schrijven van een meesterwerk – steekt hij overigens niet onder stoelen of banken: 'Uiteindelijk wil ik natuurlijk de Great Flemish Novel schrijven'43, zegt hij in een interview in augustus 2007.

7.1.2 ‘DE WARE THEATERAUTEUR’

Terwijl het grote prozasucces op zich laat wachten, blinkt schrijver Lanoye uit in een ander genre: het toneel. Na het succesvolle Ten oorlog worden zijn theaterstukken stuk voor stuk bejubeld. In het voorjaar van 2007 verschijnt er in Ons Erfdeel een uitgebreid stuk over het toneelwerk van Lanoye door Wouter Hillaert: ‘Klare taal: het politieke theater van Tom Lanoye’. Hillaert plaatst Lanoye in een traditie, waarin Ten Oorlog een belangrijk hoogtepunt vormt: ‘Dat huzarenstuk uit 1997 lanceerde niet alleen hemzelf als primus inter pares der Vlaamse toneelauteurs, maar groeide ook uit tot een ijkpunt in wat we vaagweg politiek theater noemen.’44 Lanoye stijgt boven de middenmoot uit omdat hij afwijkt van het gangbare: hij spot met de gebruiken van de toneelschrijfkunst en beschouwt zijn stukken bovendien als autonome werken, die ook onafhankelijk uitgegeven worden. ‘Lanoye experimenteert in zijn schrijven voor toneel, veel meer dan in zijn romans. Anders gezegd: hij denkt in termen van repertoire.’45 En altijd is toneel nauw verbonden met politiek. Vanaf Ten oorlog staat al zijn theater in het teken van maatschappijkritiek: ‘Binnen een metaforisch kader […]

41 Vullings, Vrij Nederland, 7 oktober 2006. 42 Van Uffelen (2007): 168 43 Lanoye in : Fortuin, NRC Handelsblad, 17 augustus 2007. 44 Hillaert (2007): 114 45 Hillaert (2007): 115

88

becommentarieerde hij de eigen maatschappij door ze te ironiseren vanuit het subjectieve levensdrama van een paar tragikomische typen.’46 Eind 2006 gaat Mefisto for ever in première bij Het Toneelhuis in Antwerpen. Hiervoor bewerkte Lanoye de roman Mephisto (1936) van Klaus Mann tot een toneelstuk. De recensies zijn lovend: Lanoye en nieuw artistiek leider Guy Cassiers maken ‘groots theater’47. Zij wilden niet doof blijven voor de problemen in hun stad en dus gaat Mefisto for ever over het België van nu. Niet voor niets ging het stuk in première rond de verkiezingen waarin het Vlaams Belang de grootste partij dreigde te worden. Hilleart: ‘Zo weet Lanoye tot ver in het stuk de historische laag van het nazisme heel gesmeerd te verzoenen met verwijzingen naar het huidige toneeldiscours en de Antwerpse toestanden anno 2006’48. Dit is een genre waar Lanoye in uitblinkt en waarin hij zich de laatste jaren een groot schrijver toont. Hoewel hij graag op alle gebieden wil excelleren, wordt steeds duidelijker waar zijn ware talenten liggen. Het politieke theater is er daar een van. Wouter Hilleart:

Bijzonder is vooral hoeveel nieuwe nuances Lanoye aan die thema’s weet te geven door diverse zienswijzen naast elkaar open te houden terwijl het geheel toch een duidelijke eigen inzet heeft. Daaraan herken je de ware theaterauteur, én de gerijpte opiniemaker. Fort Europa en Mefisto maken van Tom Lanoye een politiek kunstenaar zoals er in Vlaanderen weinig andere rondlopen: gestoffeerd en toch breed toegankelijk, in het bezit van een veelzijdige pen, en met een missie die verder gaat dan simpel actionisme of politiek correct moralisme. Lanoye kiest voor diepgang, en weet die juist aan te wenden door er het zogenaamde progressieve theaterpubliek mee te confronteren, in plaats van nog maar eens simpel applaus te oogsten met een verkettering van conservatieve krachten. Daarom verdient zijn huidige toneelwerk bij uitstek de hardcover van autonome literatuur. Nog meer dan Ten Oorlog maken Fort Europa en Mefisto For Ever waar wat bij anderen al te vaak klinkt als een los discours: dat theater de mentale drijvende kracht is van onze maatschappij.49

7.1.3 ONGEREMD ENGAGEMENT

De kracht van het politieke theater van Lanoye heeft alles te maken met zijn ongeremde drang tot engagement. De ontwikkeling van apolitiek naar politiek die zich eind jaren tachtig in zijn werk voltrok, blijkt de kern te zijn gaan vormen in Lanoyes schrijverschap. Ook nu, anno 2007, wordt Lanoye gedreven door zijn engagement en kan en wil hij zich niet afzijdig houden van wat er in de maatschappij gebeurt. Hij staat dan ook te boek als een van de meest prominente ‘opiniemakers van Belgie’50.

46 Hilleart (2007): 118 47 Laveyne, De Morgen, 23 oktober 2006 48 Hillaert (2007): 120 49 Hillaert (2007): 121 50 Fortuin, NRC Handelsblad, 17 augustus 2007

89

'Ik ben een oud-strijder en moet me hier eigenlijk zo weinig mogelijk mee bemoeien,'51 zegt Lanoye in september 2006 in Knack. Toch kan Lanoye het niet laten. In het najaar van 2006 verbindt hij zijn naam aan de zogenaamde 0110-concerten. ‘Voor verdraagzaamheid, tegen rascisme, tegen extremisme, tegen zinloos geweld’52, dat is de leus die verbonden is aan het concert dat dEUS-voorman Tom Barman in Antwerpen organiseert eind 2006. Hij wil zijn stad een ander gezicht geven en een artistiek front vormen tegen het extreem-rechtse Vlaams Belang. Ook in Brussel, Charleroi en Gent vinden concerten plaats. Uiteraard kan Tom Lanoye zich niet afzijdig houden. Op 1 oktober geeft hij de aftrap van het literaire luik van 0110 met een vurig betoog waarin hij zich opwindt over de gematigde steun vanuit de politiek voor het project, waarover hij eerder klaagde in een artikel in Knack: ‘Ik vind zeker niet dat iedereen nu de arm moet worden omgedraaid en verplicht acte de présence moet geven op 0110, maar de politici hadden toch op zijn minst hun sympathie voor dit evenement kunnen betuigen. Zelfs dat hebben ze niet gedaan.’53 Engagement lijkt hét sleutelwoord binnen Lanoyes schrijverschap te zijn gaan vormen. Hij staat als schrijver middenin de samenleving en schuwt er niet voor om zijn ongezouten mening te geven. Wanneer bij de gemeenteraadsverkiezingen op 8 oktober 2006 de groei van het Vlaams Belang wordt tegengehouden door de socialisten, gaat Lanoye mee de straat op om dit te vieren. Samen met Tom Barman, Luc Tuymans, Jan Decleir en Hugo Claus viert hij deze overwinning op de Grote Markt in Antwerpen. ‘Natuurlijk is dat een politiek statement, maar dat is nu eenmaal een essentieel deel van mezelf. Ik ben een politiek dier. Ik kan en wil dat niet scheiden van Lanoye de schrijver, ook al heeft men mij dat vaak voor de voeten geworpen.’54 Het politieke engagement is de drijvende kracht achter het schrijverschap van Tom Lanoye.

7.1.4 LAUREAAT LANOYE

Hoewel Lanoye de grote prijzen misloopt met Het derde huwelijk, wordt zijn oeuvre in 2007 gelauwerd. In het voorjaar wordt zijn werk bekroond met de Gouden Ganzenveer: een oeuvreprijs die jaarlijks wordt toegekend aan een persoon of instituut vanwege zijn of haar grote betekenis voor het geschreven en gedrukte woord in Nederland. Het ‘laudatio’ dat werd uitgesproken op 19 april 2007 in The Grand in Amsterdam vormt een mooi voorbeeld van het beeld van Lanoyes schrijverschap anno 2007. De schrijver wordt geprezen als multimediaal, geëngageerd talent:

Van Tom Lanoye kan gezegd worden dat hij in zijn eigen land, zeker in de Vlaamse Gemeenschap, veel meer is dan een begrip. In Nederland is hij bekend, als auteur, als performer en als toneelschrijver. In zijn eigen land komt daar nog heel wat bij. […] schrijven is het hoofdbestanddeel van zijn maatschappelijk en politiek engagement. Gedurende nu al bijna 25 jaar is sprake van een gestaag groeiende stroom publicaties: poëzie, romans,

51 Lanoye in: Driessche, Byloo en De Keersmaecker, Knack, 20 september 2006. 52 http://www.0110.be/HomeNL/ 53 Lanoye in: Driessche, Byloo en De Keersmaecker, Knack, 20 september 2006 54 Lanoye in: De Preter, De Morgen, 4 april 2007.

90

verhalenbundels, verzamelde kritieken, toneelstukken en daarnaast nog een cd en een video.[…] Wat op schrift staat en gedrukt is, valt het eerst en het langst in het oog, maar Tom Lanoye is behalve auteur ook actor, zoals in zijn engagement naar voren komt, en zeker ook acteur. Hij heeft in België en in Nederland een grote reputatie opgebouwd als voordrachtskunstenaar, als voorlezer, improvisator en redenaar, die maar met moeite in bedwang en aan de tijd gehouden kan worden. In die zin is hij ook een echte ‘aandachtskunstenaar’.55

En dit is wellicht ook het beeld dat Lanoye van zichzelf zou wensen: het beeld van de schrijver die van al zijn bezigheden een kunst maakt. Een oeuvre waarin mengvormen ontstaan en allerlei mogelijkheden worden benut. Een groot project dat nooit af is. Lanoye: ‘Al twintig jaar probeer ik in literatuur, in columns en op het toneel alles te mengen: politiek, kunst en maatschappij. Alles samen, dát is mijn schrijverschap. Dat ik veel optreed, komt voort uit mijn voorliefde voor retoriek en tragiek. Ik ben een retoriek- en tragiekfabriek.’56

7.2 AANDACHTSKUNSTENAAR ARNON GRUNBERG

Met Tirza publiceert Grunberg in september 2006 zijn meest succesvolle roman tot nu toe. Er volgt een enorme stroom van recensies en besprekingen in de eerste weken na publicatie. Bovendien wordt de roman genomineerd voor de grote literaire prijzen, die uiteindelijk ook gewonnen worden. Tirza wint zowel de Gouden Uil als de Libris Literatuurprijs. Jury Libris Literatuurprijs: ‘In Tirza laat Arnon Grunberg zien wat literatuur vermag in het blootleggen van de tijdgeest en het menselijk tekort. De jury verkoos de roman unaniem tot het beste uit de literaire oogst van 2006.’57 Dit succes zorgt voor een toename in aandacht voor de schrijver Arnon Grunberg. Eind 2006 en in het voorjaar van 2007 verschijnen er tal van overzichtsartikelen en profielen van de auteur. Men maakt de balans op. Wat heeft Arnon Grunberg al bereikt in zijn carrière en hoe moeten we hem nu zien? Daarbij valt het op dat hij serieuzer wordt genomen dan voorheen. Werden zijn bezigheden eerder vaak afgedaan als het spelen van spelletjes, nu benadrukt men veel meer de complexiteit van zijn bezigheden. Een voorlopig definitief beeld van schrijver Arnon Grunberg.

55 De tekst van dit laudatio verschijnt eind augustus 2007 in een speciaal boekje ter ere van Lanoyes bekroning met de Gouden Ganzenveer. De stichting Gouden Ganzenveer liet mij de tekst al eerder inzien. Zie: http://www.goudenganzenveer.nl/ 56 Lanoye in: Fortuin, NRC Handelsblad, 17 augustus 2007. 57 Juryrapport Libris Literatuurprijs, op http://www.libris.nl/ExtraPaginas/content_pagina_ExtraPagina.asp?Tekstid=409

91

7.2.1 HET MERK ‘ARNON GRUNBERG’

Algemene conclusie in 2007: Arnon Grunberg is een fenomeen. Dat werd aan het begin van zijn carrière al vastgesteld, maar toen doelde men vooral op het mediaspektakel dat rondom zijn debuutroman losbarstte. Nu kan met volle overtuiging worden vastgesteld dat Grunberg van zichzelf een fenomeen heeft gemaakt. Arjen Fortuin: ‘[Hij] heeft steeds weer nieuwe en originele manieren gezocht om de publiciteit te zoeken en te bespelen. Hij werd een merk.’58 En hoe ziet dat merk ‘Arnon Grunberg’ er dan uit? ‘Ongrijpbaar. Zorgvuldig bouwend aan het spiegelpaleis dat hij wenst te zijn en dat ons steeds een andere Grunberg toont’59. In de profielstukken die rond zijn schrijverschap verschijnen, lijkt voor het eerst serieuze aandacht te zijn voor de complexiteit van Grunbergs bezigheden. Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de manier waarop de schrijver met al zijn verschillende activiteiten een uniek schrijverschap creëert. Had eerst de aandacht voor zijn literaire werk de overhand, nu wordt de aandacht verlegd naar zijn ‘neven-activiteiten’. Carine Damen in HP/De Tijd: ‘Arnon Grunberg mag graag in de schijnwerpers staan. Is het niet door zijn boeken, dan wel door zijn publieke ruzies, excentrieke romances en andere spraakmakende stunts.’60 Zij bespreekt in haar artikel het ‘Circus Grunberg’ de manier waarop Grunberg van elke gebeurtenis een mediacircus weet te maken. ‘Welkom in Arnon Grunbergs Spiegelpaleis: de meest opvallende mystificaties, schitteringen door afwezigheid en op niets uitgelopen projecten.’61 Ook Arjen Fortuin draagt bij aan deze beeldvorming met zijn artikel in NRC-next:

Hij zette een geit in een boot en trok een week door Nederland. Hij liet zichzelf fotograferen terwijl hij in een boekwinkel intens amateuristische schilderijen stond te maken én te verkopen. Hij bood zijn oude sokken te koop aan. Op zijn website bood hij briefschrijven (liefde, wraak en haat) aan, net als peperdure gedichten van drie regels. En hij verzon een nieuwe identiteit om zo opnieuw te debuteren als schrijver. Arnon Grunberg is zonder twijfel de Nederlandse schrijver die zichzelf het best in de markt weet te zetten.62

58 Fortuin, NRC-next, 20 september 2006. 59 Van Paassen, Intermediair, 12 januari 2007. 60 Damen (2007): 64 61 Damen (2007): 64 62 Fortuin, NRC-next, 20 september 2006.

92

Daarnaast benadrukt Fortuin dat Grunberg een enorme productiviteit aan de dag legt: ‘even indruk- wekkend is de hoeveelheid tekst die Grunberg publiceert die niet in boekvorm verschijnt’63. Hij heeft zich ontwikkeld als een veelschrijver, die alle genres beheerst. Marcel van Lieshout in de Volkskrant: ‘Columns, recensies, boeken en radioverslagen, op de productie van Grunberg zit geen rem.’64 ‘Hij schrijft sneller dan God kan lezen’65, aldus Carine Damen. Werden de activiteiten van Grunberg eerder als een grap of een spel gezien, nu benadrukken de recensenten dat de schrijver dit alles in volle ernst uitvoert. Fortuin: ‘Al die vrolijke promotie is gewiekst, knap en slim. En het is een rookgordijn. Want achter dat alles schuilt een zeer serieuze schrijver.’66 Grunberg componeert een oeuvre dat zich over allerlei genres en activiteiten uitspreidt, maar waarin alles uiteindelijk in dienst staat van zijn romans, aldus Fortuin. Arnon Grunberg lijkt niet zomaar iets te doen, maar doordenkt zijn stappen nauwkeurig. Onno Blom in Trouw: ‘Vergis u niet: Grunberg neemt het spel bloedserieus. 'Het is een misvatting dat ernst pas ernst is als het er als ernst uitziet.'’67 De critici zijn het erover eens: Grunberg creëert met grote zorgvuldigheid een specifiek beeld van zijn schrijverschap.

Hij verzint soms de werkelijkheid zoals hij als schrijver fictie verzint. […] En dus bepaalt hij nauwkeurig hoe hij in het nieuws komt (met geit op een schuit ter promotie van zijn boek De Asielzoeker), hoe hij prijzen in ontvangst neemt (de Ako Literatuurprijs per e-mail en andermaal via een satelliettelefoon vanuit een taxi in Bolivia), of journalisten ontvangt (in een Koreaans theehuis midtown Manhattan waar zijn zachte, iets geaffecteerde stem met de bijna zangerige nadruk op de laatste lettergrepen, soms bijna verloren gaat in het serene geklingel van de muziek).68

Al deze artikelen dragen bij aan een beeld van de schrijver dat steeds meer fundament krijgt, maar dat nog steeds wordt gekarakteriseerd door ongrijpbaarheid. Zijn werk en activiteiten worden nu met ernst en bewondering beschouwd, maar de recensenten zullen waarschijnlijk nooit echt vat krijgen op zijn schrijverschap.

7.2.2 MODEL VAN BIJZONDERHEID

Nathalie Heinich bespreekt, zoals gezegd, de manier waarop er carrière gemaakt kan worden in de kunstwereld: er is geen gestandaardiseerde weg tot succes. De kunstenaar, en dus ook de schrijver, moet zijn eigen unieke carrière ontwerpen, waarbij hij aandacht voor zijn werk en zijn persoon genereert. In bijzondere gevallen kan zo’n specifieke kunstenaarscarrière uitgroeien tot een ‘model van bijzonderheid’, een model voor toekomstige generaties. Die navolgers zullen echter altijd het

63 Fortuin, NRC-next, 20 september 2006. 64 Van Lieshout, de Volkskrant, 15 mei 2007. 65 Damen (2007): 64 66 Fortuin, NRC-next, 20 september 2006. 67 Blom, Trouw, 11 mei 2007. 68 Van Paassen, Intermediair, 12 januari 2007.

93

belangrijkste missen: dat zij het als eerste op deze manier hebben gedaan. Unieke kunstenaars kunnen een prototype worden: ‘de enigen in een reeks die zij inluiden en zelf ook afsluiten, de enigen die een naam dragen die in het uiterste geval geen eigennaam meer is, maar een naam van een categorie’.69 Dit zien we de afgelopen tijd gebeuren met Arnon Grunberg. Zijn eigennaam is representatief geworden voor een categorie waarvan hij de enige representant is: het merk ‘Grunberg’, zoals we de recensenten al hoorden zeggen. We hebben het niet meer specifiek over De joodse messias of Tirza, maar over ‘de nieuwe Grunberg’ of we zeggen: ‘Heb jij Grunberg al gelezen?’ Wanneer Grunberg in 1994 officieel debuteert staat hij in de schaduw van de grote schrijvers die hem voorgingen. Nu, in 2007, lijken de verhoudingen te zijn veranderd en is Grunberg zelf een voorbeeld geworden voor debutanten. Jonge schrijvers imiteren zijn stijl en worden met de auteur vergeleken door de literaire critici. ‘Arnon Grunberg is van wonderkind allang een gevestigd schrijver en cultureel fenomeen geworden, met een voorbeeldwerking naar andere jonge schrijvers toe’70, aldus Rob Schouten. Maar het gaat verder: Grunberg heeft met zijn carrière nu al een model gevormd voor toekomstige schrijvers. De nog korte carrière van Ernest van der Kwast is een mooi voorbeeld om dit te illustreren. De in 1981 geboren Ernest van der Kwast wordt vanaf zijn debuut een Grunberg-epigoon genoemd. De belangrijkste invloed op zijn werk zou Grunberg zijn, ‘wiens laconieke dialogen, goed getimede herhalingen en hilarische staccatozinnetjes in meer dan de helft van de verhalen terugkomen.’71 Dat Van der Kwast niet alleen de stijl van Grunberg heeft geïmiteerd, maar ook zijn ‘model van bijzonderheid’, blijkt wanneer hij in juli 2007 bekent achter het pseudoniem Sieger Sloot te schuilen. Ernest van der Kwast heeft Grunbergs mystificatiespel nagebootst. Hij besloot een boek geheel in de stijl van Grunberg te schrijven en huurde acteur Sieger Sloot in als stand-in. ‘Schrijver’ Sieger Sloot debuteerde vervolgens begin 2007 met de roman Stand-in. Stijl én mystificatie à la Grunberg. In ‘Being Arnon Grunberg’ maakt Van der Kwast op 13 juli 2007 bekend dat hij de schrijver van Stand-in is:

Ik wilde nog niet mijn eigen weg inslaan als schrijver, ik wilde de andere kant uit, terug naar de bron, nader tot mijn voorbeeld. Daarom besloot ik aan een ander boek te gaan werken. Een boek dat door een andere schrijver geschreven had kunnen zijn. Dit boek heet Stand- in. Het is de debuutroman van Sieger Sloot, maar het is geen Sieger Sloot, noch is het een Ernest van der Kwast. Het is een vervalsing.72

69 Heinich (2003): 110 70 Schouten,Trouw, 23 september 2006. Schouten zegt verder over deze Grunberg-imitators: ‘Opmerkelijk is trouwens dat je zijn directe invloed vooral in Vlaanderen terugziet, en dan nog wel bij vrouwen, zoals Annelies Verbeke en Saskia de Coster, die gedreven, fantasievolle vertelkunst combineren met een krachtig wereldbeeld. Grunbergs mannelijke collega's houden meer beleefde afstand. Ze pikken óf Grunbergs sterk geseksualiseerde condition humaine op en bewerken het voor eigen gebruik, zoals Christiaan Weyts in zijn fraaie debuut 'Art. 285b', óf ze schrijven in Grunbergs meer luchtige trant over kneuzen, aan wie het leven lijkt te ontglippen: Stijn van der Loo, Arthur Umbgrove. Echte concurrentie voor de pakkend uitgevoerde levensvisie van Grunberg zie ik vooralsnog niet opdagen.’ 71 Steinz, NRC Handelsblad, 30 april 2004. 72 Van der Kwast, NRC Handelsblad, 13 juli 2007.

94

Sieger Sloot respectievelijk Ernest van der Kwast als de schrijver van Stand-in.

In plaats van los te komen van zijn voorbeeld probeert Van der Kwast een ultieme imitatie te maken, want ‘Eén van de leerscholen van de schrijver is die van de imitatie.’73 Hij imiteert Grunberg, zoals hij van Marek van der Jagt een heteroniem maakte. ‘Je zou bijna denken dat dit een nieuwe Grunberg-stunt is, en dat Sieger Sloot zijn naam heeft verhuurd aan een mislukt manuscript uit Grunbergs vroege schrijversjaren’74, aldus Peter Middendorp in Het Parool. Pieter Steinz in NRC Handelsblad:

Een boek als Stand-in werpt een interessante kwestie op: hoe beoordeel je een geslaagde imitatie? Zou je, om K. Schippers te parafraseren, beter lezen als dit Grunberg was? Misschien wel, hoewel daar meteen bij gezegd moet worden dat Sloot nergens de diepte bereikt die Grunberg in zijn recente romans aan de dag legt.75

In juli spreekt Ernest van der Kwast zich uit: Daarmee komt een einde aan de mystificatie waarbij hij zich liet leiden door het voorbeeld van zijn geliefde Grunberg. En zoals Heinich al voorspelde: de navolgers zijn niets anders dan pasticheurs. Van der Kwasts stunt valt in het niet bij die van Grunberg. Maar het is een belangrijk moment in de ontwikkeling van Grunbergs schrijverschap. Dat schrijverschap wordt hier een ‘model van bijzonderheid’, dat geïmiteerd wordt door jonge schrijvers.

73 Van der Kwast, NRC Handelsblad, 13 juli 2007. 74 Middendorp, Het Parool, 29 maart 2007. 75 Steinz, NRC Handelsblad, 23 maart 2007.

95

7.2.3 EEUWIG ONGRIJPBARE GRUNBERG

En waar houdt Grunberg zich ondertussen mee bezig? Hij is nog net zo ongrijpbaar als altijd. Ook in 2007 construeert hij zorgvuldig het beeld dat wij van hem als schrijver zien. Waar brengt een ‘belangrijk’ schrijver als Grunberg de zomer door? Hij werkt als ‘kamermeisje’ in een hotel in Murnau am Staffelsee, Duitsland. Op zijn Engelstalige website doet Grunberg verslag:

An hour or two ago I arrived at hotel G. in this village where I’ll be working as a chambermaid for the next couple of weeks. I’m waiting for the hotelier to give me more instructions. For me this is the most important endeavor I undertook since I went to Guantánamo Bay and Lebanon.76

Hoe moeten we dit opvatten? Als een van de vele stunts die Grunberg uithaalt? Of als ernst? We weten het niet. Grunberg speelt zijn nieuwste rol in ieder geval weer vol overtuiging:

I have to admit Beer tapping is not my strongest point I have to admit. But then again I thought I would be used only as chambermaid, I’m being used here for almost everything. Cleaning toilets is something I’m very good at. I like other people’s dirt. Other people’s dirt means taking a holiday from your own dirt.77

76 Grunberg 26 juli 2007 op www.arnongrunberg.com 77 Grunberg 1 augustus 2007 op www.arnongrunberg.com

96

HOOFDSTUK 8 EEN UNIEK MODEL VAN SCHRIJVERSCHAP

In de voorgaande hoofdstukken is de carrière van twee schrijvers uitvoerig aan bod gekomen. Daarbij stond één vraag steeds centraal: hoe creëren zij een uniek model van schrijverschap? De schrijver moet zijn eigen, markante weg vinden en kan zo een unieke schrijversidentiteit creëren. Het onderzoeken en beschrijven van dit unieke model van schrijverschap van Tom Lanoye en Arnon Grunberg vormde de kern van deze scriptie. Maar zijn zij ook op weg naar de status van grote schrijver? Of is deze positie onmogelijk geworden in onze hedendaagse maatschappij? Hoe verhouden Lanoye en Grunberg zich tot hun grote voorgangers, tot ‘de grote drie’ en de Vlaamse groten?

8.1 LANOYE & GRUNBERG EN DE UNIEKE SCHRIJVERSIDENTITEIT

Een succesvolle carriere als schrijver kan volgens Heinich bereikt worden door ‘de uitvinding door een unieke persoon van een esthetische weg die hem eigen is’78. Hoe ziet die weg er uit bij Tom Lanoye en Arnon Grunberg? Of beter, welk uniek model van schrijverschap hebben zij weten te creëren? Op die vraag is een antwoord gezocht in de voorgaande hoofdstukken. Daarbij werd het schrijverschap van Lanoye en Grunberg steeds afzonderlijk besproken. Nu worden de verschillen en overeenkomsten concreet gemaakt: een typering van twee unieke modellen van schrijverschap.

8.1.1 AANDACHTSKUNSTENAARS

Tom Lanoye en Arnon Grunberg begrijpen allebei zeer goed dat een uitzonderlijk schrijverschap niet alleen gebaseerd is op het creëren van bijzondere literaire werken. Als geen ander beseffen zij hun eigen rol in de totstandkoming van een uniek model van schrijverschap. Hun schrijverspersoon- lijkheid vormt het middelpunt van hun schrijverschap: een kern waar alle aandacht naar toe gezogen wordt. Beiden hebben zich de afgelopen jaren gespecialiseerd in het opeisen van de aandacht voor hun persoon. Ze worden getypeerd als literaire sensatie79, als variété-artiesten80, als circus- paardjes81 en bovenal als aandachtskunstenaars82. Tom Lanoye en Arnon Grunberg vormen het stralende middelpunt van hun eigen schrijverschap.

78 Heinich (2003): 106 79 Over Grunberg. Zwagerman, Primeur, 5 juli 1994. 80 Over Lanoye. Warren, Provinciale Zeeuwse Courant, 26 november 1983. 81 Over Grunberg. Hoogervorst, De Telegraaf, 13 maart 1998. 82 Over Lanoye. In: voorpublicatie van Gouden Ganzenveer 2007 Tom Lanoye. www.GoudenGanzenveer.nl

97

Dat schrijverschap krijgt uiteraard een verschillende vorm bij de beide schrijvers. Lanoye presenteert zich uitdrukkelijk als multitalent dat wil performen, toneelspelen, voordragen, polemiseren en schrijven. In elke mediavorm wil hij uitblinken: theater, roman, essay, column, poëzie, performance. Grunberg is veel meer een schrijver van teksten. Hij richt zich in eerste instantie op het schrijven van romans, maar gaat zich ook steeds meer als essayist en polemist ontwikkelen. In de marges van zijn schrijverschap creëert hij andersoortige producten zoals websites, reclamespotjes en net als Lanoye de meest vreemde bibliofiele uitgaven. Beiden schrijvers werken aan een breed oeuvre, met veel verschillende producten. En beiden leggen een grote werkdrift aan de dag. Daarin herkennen we een gedeelde visie op schrijverschap. Lanoye en Grunberg zien hun schrijverschap als een beroep, als een ambacht. Het is geen kwalificatie die je al bezit, maar een titel die je moet verdienen door hard te werken. Dat betekent enerzijds: veel uren maken en veel produceren, en anderzijds: jezelf zichtbaar maken in het literaire veld. Lanoye is het meest expliciet over deze visie op het schrijverschap. Hij presenteert zichzelf als een literaire multinational: een producent van literaire producten, die hij aan de man probeert te brengen als een ware ondernemer. Grunberg is terughoudender in zijn uitspraken, maar zijn werklust is niet minder groot. Hij produceert – naast zijn literaire werk – aan de lopende band teksten die verschijnen in weekbladen en tijdschriften. Er mag geen stilte vallen. Daarnaast blinken beide schrijvers uit in het creëren van ophefmakende gebeurtenissen die het publiek niet snel vergeet. De manier waarop deze ‘artistic events’ tot stand komen en het achterliggende doel ervan is bij de twee auteurs echter zeer verschillend: bij Grunberg draait het om het spel, bij Lanoye om de beloning. Lanoye zorgt voor artistieke evenementen die in het teken staan van iets groters: hij wil aandacht vragen voor zijn nieuwste roman of zich inzetten voor een goede zaak. De multinational Lanoye haalt alles uit de kast om zijn producten te promoten en organiseert regelmatig een groot mediaoffensief. Als geëngageerde schrijver zorgt hij voor spektakel om zijn maatschappelijke doelen te bereiken, zoals we zagen rond zijn homohuwelijk. Een spectaculaire gebeurtenis met Lanoye in het middelpunt van de aandacht, maar met achterliggende reden het bespreekbaar maken van de rechten van homoseksuelen. De artistic events van Grunberg spelen zich op een ander terrein af. Hij wil de aandacht juist afleiden van zijn echte persoonlijkheid. Dat doet hij door telkens nieuwe rollen te spelen en een ongrijpbaar imago te creëren (waarmee hij tegelijkertijd commentaar geeft op de sensatiebeluste journalistiek). Grunberg wil verwarring zaaien. Daarvan hebben we tal van voorbeelden gezien: ritjes in een limousine, spraakmakende televisieoptredens, de verloving met een 79-jarige buurvrouw. Hij creëert zijn eigen mythe van ongrijpbaarheid, zodat anderen hem niet kunnen vastleggen.

8.1.2 AMBITIE

De manier waarop de twee schrijvers hun schrijverschap uitdragen is in essentie dan ook zeer verschillend. Lanoye heeft een open schrijverschap: hij is concreet, openhartig en praat graag over zichzelf. Hij zoekt de aandacht van journalisten op om zijn werk te promoten en zijn ideeën te verkondigen. Grunberg heeft een veel meer teruggetrokken schrijverschap. Hij is moeilijk te typeren

98

en weet op creatieve manieren de aandacht te verleggen. Lanoye zegt: dit ben ik en dit is wat ik wil. Terwijl Grunberg zegt: dit ben ik vandaag, maar morgen ben ik weer anders. Van Grunberg wordt dan ook gezegd dat hij een spel met fictie en werkelijkheid speelt. De grenzen tussen deze werelden zijn bij hem vaag. Zijn schrijverschap is een groot rollenspel. Terwijl het schrijverschap van Lanoye concreet en aards is. Hij maakt de laatste jaren dan ook geen grote veranderingen door als schrijver: Lanoye wordt een sterkere (en misschien zelfs karikaturale) versie van zichzelf, een meer volgroeide schrijver. Grunberg, daarentegen, zoekt steeds mogelijkheden om zijn schrijversidentiteit te vernieuwen (met als meest rigoureuze vernieuwing de creatie van Marek van der Jagt). Wanneer het beeld van zijn schrijverschap dreigt vast te roesten, zoekt hij nieuwe manieren om zijn ongrijp- baarheid te bevestigen. Hoewel beide schrijvers ambitieus zijn, laten ze dat op verschillende manieren merken. Lanoye schreeuwt het van de daken: ‘Ik wil alles en ik wil het nu.’83 Hij gaat voor de hoogste erkenning en zet hoog in, maar wordt niet altijd beloond voor zijn pogingen. Grunberg is bescheidener en geeft zijn plannen niet bloot. Hij is terughoudend in zijn pretenties, maar overtreft steeds weer de verwachtingen. Lanoye werkt doelbewust aan het verkrijgen van een plek in de grote schrijverstraditie. Hij baseert zijn werk op dat van grote voorgangers en laat zich inspireren door beroemde schrijvers. Daarmee schrijft hij zichzelf in de traditie. Grunberg spreekt zich minder expliciet uit over zijn plek in de traditie, maar neemt de rollen van zijn grote voorgangers (onbewust) over. We herkennen in hem de genadeloze polemist Hermans en hij ensceneert spektakels in de geest van Reve. Via een omweg maakt hij duidelijk wie hij bewondert en met wie hij vergeleken wil worden, zoals hij doet met de besteding van zijn prijzengeld aan zelfgekozen literaire doelen.

8.1.3 ENGAGEMENT EN SCHRIJVERSCHAP

Ook het engagement van de twee schrijvers is zeer verschillend. Lanoye kent een vurig engagement dat sterk verbonden is met de plek waar hij leeft en het land waar hij thuishoort. Hij is een bekende figuur in Vlaanderen en vervult de rol van gevreesd polemist. Grunberg emigreerde vlak na zijn debuut naar de Verenigde Staten en hield zich afzijdig van maatschappelijke kwesties. De laatste jaren begint hij zich steeds geëngageerder op te stellen, maar zijn brede maatschappijnlijke interesse kent nog geen focus. Grunbergs engagement lijkt samen te vallen met een thematische verandering in zijn werk en kan dus gezien worden als een stap in zijn literaire ontwikkeling. De geëngageerde houding staat dan ook in functie van zijn literaire werk, waarin universele thema’s zoals het menselijk lijden steeds duidelijker naar voren komen. Bij Lanoye is de situatie precies omgekeerd. Zijn literatuur staat in functie van zijn engagement. Met zijn teksten wil hij daadwerkelijk iets in de werkelijkheid veranderen. De columns in Humo waren de aanzet tot een politieke actie tegen het Vlaams Blok, maar ook in zijn romans combineert Lanoye politiek en literatuur. Als geëngageerd schrijver wil hij de wereld veranderen.

83 Van Dijl & De Jong, Het Vrije Volk, 15 januari 1990.

99

In deze tegengestelde houdingen herkennen we twee type schrijvers: de volksschrijver en de afstandelijke (elitaire?) schrijver. Lanoye presenteert zich al vanaf zijn debuut als een volksschrijver: hij wil gehoord worden en brengt zijn poëzie naar de mensen. Hij vervulde de functie van stadsdichter, bracht gedichten de straat op en staat nog steeds graag op het podium. Grunberg daarentegen staat verder van zijn publiek af. Hij creëert een ongrijpbaar imago en begeeft zich als schrijver niet graag onder de mensen (die wens is er echter wel, zijn nieuwste column heet immers ‘Grunberg onder de mensen’). Hij leeft een teruggetrokken leven achter zijn computer in New York, ontvangt thuis nooit bezoek en communiceert het liefs via email. Hij geeft commentaar vanaf de zijlijn, terwijl Lanoye middenin het publieke leven staat. Lanoye is de gepassioneerde, maatschappelijk betrokken schrijver die Grunberg misschien zou willen zijn. Beide schrijvers zoeken grenzen op in hun schrijverschap, maar op verschillende terreinen. Lanoye zoekt de grenzen op van zijn hoedanigheid als schrijver: Waar eindigt je macht als schrijver? In zijn politieke ambities stuit hij telkens op die grenzen. Grunberg zoekt de provocatie op. Wat is toelaatbaar? Waar mag je over schrijven en wat mag je zeggen? De vaak felle reacties op zijn romans en columns maken duidelijk dat die grenzen zo nu en dan overschreden worden. De vraag is dus: wat staat er op het spel bij deze schrijvers? Zien zij hun schrijverschap als een groot spel, of is er een hoger doel? Lanoye wil met zijn schrijverschap iets veranderen in de werkelijkheid en probeert de zieke moraal in zijn land bloot te leggen. En wat betreft Grunberg die meester is in het spelen van spellen? Op zijn schrijverschap kan misschien nog geen label geplakt worden, daar moeten we nog een aantal jaren mee wachten. Achter de spellen van de ‘nieuwe’ Grunberg (na Van der Jagt) lijkt echter meer te schuilen. ‘Literatuur is een illusie die andere illusies vernietigt’84, zegt hij begin 2007 in een recensie over Freuds werk. Wellicht is het schrijverschap van Grunberg niet zo pretentieloos als hij ons soms wil doen geloven en groeit hij in zijn rol als de vernietiger van illusies.

Beide schrijvers creëren een uniek model van schrijverschap: een combinatie van handelsmerken die hun schrijverschap uitzonderlijk maakt. Zoals uit de bovenstaande alinea’s blijkt, zijn deze twee modellen zeer verschillend. Grote overeenkomst is dat Lanoye en Grunberg allebei méér willen zijn dan de schrijver van romans. Zij zijn óók literaire duizendpoten85, provocateurs 86, poppenspelers87, pr-stunters88 en literaire multinationals89. Op hun eigen, unieke manier eigenen ze zich literaire status toe.

8.2 DE TRADITIE VAN HET GROTE SCHRIJVERSSCHAP

In HOOFDSTUK 1 kwam uitgebreid de achtergrond van de traditie van Grote Schrijvers aan bod. Daarin kwam naar voren dat het type schrijver waarvan ‘de grote drie’ de laatste exponent vormden,

84 Grunberg, NRC Handelsblad, 30 maart 2007. 85 Over Lanoye. Voermans, Eindhovens Dagblad, 1 november 1988. 86 Over Grunberg. Fransen, HP/De Tijd, 13 maart 1998. 87 Over Grunberg. RV, Humo, 30 april 2001. 88 Over Grunberg. Hoogervorst, De Telegraaf, 11 juni 2003. 89 Lanoye in: Rooduijn, HP/Haagse Post, 25 oktober 1986

100

niet meer zou passen in onze tijd. Tegelijkertijd is er bij critici en in de media nog steeds een behoefte aan nieuwe schrijversfiguren die de leegte van de grote schrijvers kunnen opvullen. Is het voor hedendaagse auteurs nog mogelijk om de geschiedenis in te gaan als Groot Schrijver?

8.2.1 GROTE SCHRIJVERS IN SPÉ?

De beperktheid van een constructie als ‘de grote drie’ is al in het eerste hoofdstuk aan bod gekomen. Waarom de grote Drie? Waarom alleen proza? De vraag die er nu toe doet is: verschillen de schrijvers die in deze scriptie centraal stonden daadwerkelijk van ‘de grote drie’? Was de manier waarop de grote schrijvers invulling aan hun schrijverschap gaven fundamenteel anders dan de manier waarop schrijvers van nu te werk gaan? Uiteraard zijn ook Hermans, Reve en Mulisch niet over één kam te scheren. Hoewel zij als drie-eenheid de geschiedenis zijn ingegaan, vormden zij elk hun unieke model van bijzonderheid waardoor zij gingen functioneren als belangrijke rolmodellen in de literatuur. Net zoals Tom Lanoye en Arnon Grunberg hun eigen unieke model van schrijverschap creëren. Is het schrijverschap van deze hedendaagse schrijvers fundamenteel anders dan dat van hun beroemde voorgangers? Wanneer we hun verschillende modellen naast elkaar leggen, blijken er veel overeenkomsten te zijn. Want herkennen we in de manier waarop Lanoye en Grunberg met artistieke evenementen de aandacht op hun persoon vestigen, niet het spaakmakende schrijverschap van Gerard Reve? Hij wist als geen ander van alledaagse gebeurtenissen een spektakel te maken; met een klein gebaar (een kus) een grote rel veroorzaken. Hij vormde zijn eigen cult waarin het triviale werd verheven tot spectaculaire (evenementen-)kunst. Zowel Lanoye als Grunberg hebben deze kunst tot essentieel onderdeel van hun schrijverschap gemaakt en laten geen mogelijkheid voorbij gaan om als persoon in het middelpunt van de aandacht te staan. En herkennen we niet de manier waarop Hermans zijn schrijverschap invulde in de wijze waarop Lanoye en in grotere mate Grunberg hun columns schrijven? Hermans werd gevreesd om zijn ongezouten mening in vlijmscherpe bewoordingen. Grunberg stapt in zijn voetsporen door de grenzen van het toelaatbare op te zoeken in zijn columns. Hij neemt net als Hermans de positie van literaire intellectueel in, die vanaf de zijlijn zijn visie op de (literaire) wereld geeft. En creëren Grunberg en Lanoye niet hun eigen mythe van schrijverschap zoals Mulisch dat deed? Uiteraard geven zij een totaal andere invulling aan die mythe, maar met name Lanoye schuwt er niet voor om zich uit te spreken over zijn eigen schrijverschap. Hij wacht net als Mulisch niet af tot anderen hem typeren en een plek geven, maar werkt doelbewust toe naar de status van grote schrijver. En is het schrijverschap van Lanoye niet in hoge mate gelijk aan de manier waarop Van Ostaijen en Louis Paul Boon invulling aan hun schrijverschap gaven? Niet voor niets kiest Lanoye zijn beroemde Vlaamse voorgangers als rolmodellen, waaraan hij zijn schrijverschap spiegelt. Net zoals het brede schrijverschap van Hugo Claus in zijn eigen werk is te herkennen. De kenmerken die ‘de grote drie’ en de Vlaamse groten tot unieke schrijvers maakten, zien we in nieuwe vorm terug bij schrijvers van nu. Zij vervullen soortgelijke rollen en gebruiken soortgelijke strategieën om invulling aan hun schrijverschap te geven en zijn daarin niet essentieel

101

verschillend van de grote schrijvers. Schrijvers als Lanoye en Grunberg vallen op doordat zij een unieke combinatie van handelsmerken weten te creëren. Veel van die handelsmerken zagen we echter al bij de grote schrijvers die hen voorgingen. De vraag blijft: zullen zij die titel van Groot Schrijver ook zelf behalen, of blijven zij voor altijd in de schaduw van hun voorgangers staan? Laten we opnieuw bekijken welke waarden Nathalie Heinich aan het grote schrijverschap toekent. Voor haar is de grote schrijver een schrijver die op verschillende gebieden opvalt, niet alleen vanwege zijn literaire kundigheid: ‘un ‘grand écrivain’ n’est pas seulement un écrivain exceptionnel mais un homme d’exception, qui fera référence au-delà même de la littérature, une ‘conscience universelle ‘, un ‘grand esprit’, la ‘forme supérieure du grand homme’90. Een inspirerende persoonlijkheid die ook een ‘modèle de vie’ biedt. Een aantal vaste criteria bieden volgens Heinich houvast:

Á quoi reconnaît-on ces ‘grand écrivains’? Ce n’est pas seulement à l’accumulation des formes d’objectivation de la valeur que nous avons répertoriées: publications et ‘avances’ […] des éditeurs, articles dans la presse, entretiens, biographies, études critiques, thèses, prix littéraires, manuels scolaires. Ce sont aussi les traductions, pas lesquelles la grandeur se mesure à l’étendue des pays couvert par l’oeuvre […].91

Kenmerk van de grote schrijver is dat er ook óver hem geschreven wordt, in artikelen, studies, scripties en handleidingen, en dat zijn werk vertaald en verspreid wordt. Zijn schrijverschap wordt onderwerp van interesse en onderzoek. Bovendien dient zijn model van schrijverschap als inspiratie voor toekomstige schrijvers. De grote schrijver vormt de enige exponent in een reeks, waarvan hij zelf het prototype is. Een groot aantal van deze kenmerken hebben we gezien in het schrijverschap van Lanoye en Grunberg. Zij zijn inspirerende persoonlijkheden die hun leven op een bijzondere manier leiden. Ze spreken zich op tal van gebieden uit en houden zich bezig met maatschappelijke en culturele vraagstukken. Lanoye en Grunberg vervullen beiden de rol van intellectueel. Bovendien worden ze steeds vaker onderwerp van studie: er verschijnen artikelen over hun schrijverschap, studenten studeren af op hun werk en literatuurgeschiedenissen nemen hen op in hun overzichten. Ze worden vertaald en oogsten ook in het buitenland succes. En steeds vaker functioneren ze als model voor jongere schrijvers. Lanoye heeft met de combinatie tussen schrijven en performen de weg vrijgemaakt voor nieuwe dubbeltalenten en inspireert jongere schrijvers als Tom Naegels tot een geëngageerd schrijverschap. Ook Grunberg heeft met zijn herkenbare stijl en thematiek al veel jonge schrijvers geïnspireerd en zelfs zijn ongrijpbare rollenspel vindt navolging, zoals we bij Ernest van der Kwast zagen. En wat volgens Nathalie Heinich heel belangrijk is: hun namen beginnen prototypen in de literatuur te worden, ‘de enigen in een reeks die zij inluiden en zelf ook afsluiten, de enigen die een naam dragen die in het uiterste geval geen eigennaam meer is, maar een naam van

90 Heinich (2000): 258 91 Heinich (2000): 259

102

een categorie, waarvoor een ieder een lidwoord kan gebruiken.’92 We hebben het over ‘een Grunberg’ of ‘de nieuwe Lanoye’. Heinich zegt het mooi; zij zijn ‘kennelijk ook hun belangrijkste meesterwerk […] geworden’93. Lanoye en Grunberg hebben nog vele jaren voor de boeg als schrijver. Ze zullen steeds meer aan Heinichs kwalificaties gaan voldoen en steeds meer in de rol van grote schrijver groeien. Hoe zij uiteindelijk gekarakteriseerd zullen worden hangt echter ook af van publiek en kritiek, die een belangrijke rol spelen in de totstandkoming van literaire reputaties. Bij hen zien we de behoefte aan nieuwe grote schrijvers. Arnon Grunberg wordt bijvoorbeeld al jarenlang bestempeld als groot talent. Na de dood van Reve werd hij steevast als meest beloftevol opvolger genoemd. Zo nu en dan wordt zijn mogelijke ‘grootsheid’ bevestigd, zoals in juli 2007 in een column in het magazine van boekwinkeltjes.nl. Nico Stook:

De hedendaagse Nederlandse literatuur wordt gekenmerkt door gebrek aan grootheid en kwaliteit. Los van Arnon Grunberg misschien, een schrijver die nog een zich immer ontwikkelend, groot talent is en verbluft door zichzelf steeds opnieuw uit te vinden. […] Maar Grunberg is de uitzondering die de trieste constatering hierboven bevestigt. De nieuwe generaties hebben geen Hermans of Reve voortgebracht.94

Moeten we niet voorzichtig concluderen dat er wel degelijk plaats is voor nieuwe grote schrijvers? Schrijvers van nu creëren immers net zoals ‘de grote drie’ een uniek model van schrijverschap. Zou het niet zo kunnen zijn dat het grote schrijverschap niet onmogelijk geworden is, maar dat het een andere vorm gekregen heeft?

8.2.2 HET GROTE SCHRIJVERSCHAP IN DE EENENTWINTIGSTE EEUW

Het schrijverschap van ‘de grote drie’ (en dat van hun voorgangers) lijkt niet meer in onze tijd te passen. Deze schrijver voelde zich verheven boven zijn lezers en creëerde een kloof tussen schrijver en burger. Ruiter en Smulders karakteriseren dit schrijverschap als volgt: ‘Een dergelijk schrijverschap ontleende haar bestaansrecht voor een groot deel aan haar kritische houding tegenover de burgerlijke waarden.’95 De schrijver wilde zijn normen en waarden aan het publiek opleggen en daarmee de lezer ‘epateren’. Dat zagen we bij Hermans, die de moraal van de burger probeerde te ontmaskeren: hij wilde ‘onthullen dat onder de veilige oppervlakte van het alledaagse leven slechts chaos waar te nemen valt en dat zoiets als een gefundeerde moraal – welke dan ook – een hersenschim is.’96 Maar ook bij Reve, die ‘weliswaar sterk afwijkend [was], maar men kan

92 Heinich (2003): 110 93 Heinich (2003): 110 94 Stook (2007): 16 95 Ruiter & Smulders (1992):4 96 Ruiter & Smulders (1992:4

103

zeggen dat hij de burgergemeente voor[ging] in het extreem ‘gewone’.97 De schrijvers droeg het culturele leiderschap en was op zoek naar de waarheid. Terug naar het heden. Tegenwoordig lijkt het culturele leiderschap niet meer door schrijvers te worden gedragen en vormt literatuur niet meer de kern van ons culturele leven. Suzanne Janssen maakt duidelijk dat ‘conventionele kunsten tegenwoordig geen speciale status meer [genieten]’98. Andere (populaire) cultuurvormen zijn een plek komen opeisen. Jongeren gedragen zich dan ook als ‘culturele omnivoor’, als ‘allesvretende cultuurmens’99. Tegelijkertijd neemt literatuur nog steeds een noemenswaardige plek in onze cultuur in en is er ook voor schrijvers een bepaalde status weggelegd. Is het bijvoorbeeld niet opvallend dat de Libris Literatuurprijs live wordt uitgereikt in het actualiteitenprogramma NOVA? Er wordt geen soortgelijke status aan de uitreiking van een filmprijs of een prijs voor klassieke muziek toegekend. Dat de schrijver nog steeds aanzien heeft, blijk wel als Grunberg in 2007 bij de uitreiking van de Librisprijs met een taxi uit Berlijn arriveert. Er is volop media-aandacht voor de beroemde schrijver die weer voet op eigen bodem zet. Er lijkt dus sprake te zijn van een paradox. De grote schrijver van nu vormt niet meer het middelpunt van het culturele leven en is in essentie niet anders dan zijn publiek. Tegelijkertijd beseft deze schrijver zich dat hij alleen een Groot schrijver kan zijn door zich te presenteren als uniek en bijzonder, en door zichzelf in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen. Het verschil met de traditionele schrijvers is dat Grunberg en Lanoye een schrijverschap creëren dat zich uitspreidt over de breedte. De schrijver van nu is niet meer schrijver in de strikte zin van het woord, maar ontplooit zich op veel verschillende gebieden. Hij is niet meer alleen de schepper van literaire werken, maar de producent van allerhande producten. Suzanne Janssen maakt een duidelijk onderscheid tussen deze verschillende producten. Het schrijven van essays, columns, literaire bijdragen, etc. zijn volgens haar extra-literaire activiteiten, die de waardering van het literaire werk stimuleren.100 Met dit onderscheid creëert ze echter opnieuw een (traditionele) hiërarchie. Lanoye en Grunberg maken geen essentieel onderscheid tussen die verschillende producten: voor hen is een column net zo zeer onderdeel van hun oeuvre als een roman. Bovendien maken deze schrijvers ook van ophefmakende evenementen een onmisbaar onderdeel van hun schrijverschap. Ze weten kleine gebeurtenissen in spraakmakende events te veranderen. Het creëren van spraakmakende evenementen is echter niet genoeg. Achter dat spektakel schuilt ernst. Net als hun grote voorgangers zijn Grunberg en Lanoye op zoek naar de waarheid. Grunberg noemt het ‘illusies vernietigen’101 en Lanoye wil 'de mensen schoppen tot ze een geweten krijgen'102. De hedendaagse schrijver lijkt zijn kritische houding tegenover de burgerlijke moraal nog niet verloren te hebben. Hij moet geëngageerd en betrokken zijn. Dat blijkt wel uit de manier waarop Tom Lanoye als schrijver politieke druk uitoefent in zijn stad en land. Hij neemt de positie van onafhankelijk intellectueel in en zoekt binnen de grenzen van zijn schrijverschap naar een zo groot

97 Ruiter & Smulders(1992): 18 98 Janssen (2005): 18 99 Jannsen (2005): 10 100 Jannsen (1998). Daarnaast spreekt zij over buitenliteraire activiteiten, die een meer commerciële inslag hebben. 101 Grunberg, NRC Handelsblad, 30 maart 2007. 102 Lanoye in: De Ceulaer, Knack, 23 oktober 2002.

104

mogelijke invloed. Ook de ‘nieuwe’ Grunberg vervult een geëngageerde rol. Met zijn roman Tirza deed hij een poging om het hedendaagse Nederland na 9/11 af te beelden en als betrokken schrijver bracht hij bezoeken aan de soldaten in Uruzgan en gevangenen in Guantánamo Bay. Het verschil met de grote voorgangers is dat deze schrijvers zich niet als buitenstaanders opstellen die de burger vertellen hoe hij zijn leven moet invullen, maar dat ze als schrijver een actieve rol willen spelen. Lanoye profileert zich als volksschrijver die zich betrokken voelt bij zijn publiek. De houding van Grunberg is afstandelijker, maar ook hij ontwikkelt zich als maatschappelijk betrokken schrijver. Na dit uitvoerige onderzoek naar het schrijverschap van Lanoye en Grunberg begin ik te vermoeden dat er wel degelijk grote schrijvers in de eenentwintigste eeuw kunnen bestaan. Zij vervullen niet meer dezelfde centrale, hoogstaande positie als hun beroemde voorgangers, maar geven op een eigentijdse manier invulling aan hun schrijverschap. Dat is per definitie breed en divers. Genregrenzen en mediagrenzen worden doorbroken. Er wordt naar hartenlust gecombineerd en geëxperimenteerd. Maar het heeft nog steeds kenmerken van het vergane schrijverschap: het is intellectueel, inspirerend en raadgevend. Tom Lanoye en Arnon Grunberg zouden tot grote schrijvers kunnen uitgroeien omdat ze méér willen zijn dan schrijver. Ze zijn ook intellectuelen, provocateurs, aandachtkunstenaars, politici, mediafiguren en literaire sterren.

105

BIJLAGE 1 GEDETAILLEERD OVERZICHT VAN OEUVRE

1. TOM LANOYE

NR TITEL GENRE/ACTIVITEIT

1. Maar nog zo goed als nieuw. Gent, Lanoye, 1980. Poëzie 2. Van oor tot oor. Gent, Lanoye, 1981. Poëzie 3. Podiumdichter met James Bordello als ‘De Twee Laatste Grote Poëtische Theater Beloften Van Net Voor De Derde Wereldoorlog’, 1981 4. Poëzie 5. Solo-verzencabaret Jamboree, 1982. Theater 6. Rozengeur en maneschijn: helse kritieken. Leuven, Kritak, 1983. Polemieken 7. De nagelaten gedichten. Gent, Lanoye, 1983. Poëzie 8. In de piste: gedichten. Amsterdam, Bakker, 1984. Poëzie 9. Bagger. Leuven, Kritak, 1984. Poëzie 10. Een slagerszoon met een brilletje. Amsterdam, Bakker, 1985 Verhalen 11. Het cirkus van de slechte smaak. Antwerpen, Dedalus, 1986. Essays 12. Opgenomen in bloemlezing Mooie jonge goden. Leuven, Kritak. 1986 Bloemlezing 13. Literair variétéprogramma In de piste. 1987 Theater 14. Hanestaart: gedichten. (bibliofiele uitgave) Utrecht, Sub Signo Libelli, 1988. Poëzie 15. Opgenomen in bloemlezing. Maximaal: het werk van 11 Nederlandse en Bloemlezing Vlaamse dichters. Haarlem, In de Knipscheer, 1988. 16. Alles moet weg. Amsterdam, Bakker, 1988. Proza 17. Columnist Humo. 1989 -heden Columns 18. Met Hermans Brusselmans, De Canadeese muur. Amsterdam, Bert Bakker, Toneel 1989. 19. Vendu!: apologie van een handelsreiziger. Amsterdam, Bert Bakker, 1989. Proza 20. Première Canadese Muur (met Herman Brusselmans) bij het Raamtheater, Toneel Antwerpen 1990 21. Vroeger was ik beter. Amsterdam, Bert Bakker, 1989. Columns 22. Hanestaart.(uitgebreide versie) Amsterdam, Bakker, 1990. Poëzie 23. Première Blankenberge bij Nederlands Toneel Gent, 1991 Toneel 24. Première Komieken, bij Mechels Miniatuur Theater, 1991 Toneel 25. Première Bij Jules en Alice, bij Toneelgroep Amsterdam, 1991 Toneel 26. Kartonnen dozen. Amsterdam, Prometheus, 1991. Proza 27. Kartonnen dozen-tournee, 1992 Theater 28. Oprichting naamloze vennootschap L.A.N.O.Y.E. 1992. Vennootschap 29. Doen! Amsterdam, Prometheus, 1992. Columns 30. Première Celibaat, bij Theater Teater, 1993 Toneel 31. De schoonheid van een total loss. Amsterdam, Prometheus, 1993 Toneelteksten 32. Spek en bonen. Amsterdam, Prometheus, 1994. Verhalen 33. Maten en gewichten. Amsterdam, Prometheus, 1994. Columns 34. Première Onweer in de tropen, bij Nederlands Toneel Gent, 1994. Toneel 35. Filmpremière Alles moet weg, van Jan Verheyen, 1996. Film 36. Paul van Ostaijen. (samengesteld en ingeleid door Tom Lanoye), Het bordeel Bloemlezing van Ika Loch. Amsterdam, Ooievaar, 1996. 37. Paul van Ostaijen (samengesteld en ingeleid door Tom Lanoye & Geert Bloemlezing Buelens), De poes voldeed: essays en kritieken. Amsterdam, Ooievaar, 1996. 38. Hans Warren (samengesteld en ingeleid door Tom Lanoye). Wat doe je met me, Bloemlezing

106

tijd?: een bloemlezing uit de poëzie van Hans Warren. Amsterdam, Ooievaar, 1996. 39. Lezing Gespleten en bescheten, aan de Universitaire Instelling Antwerpen, 1997, Lezing in opdracht van Booncentrum. 40. Het goddelijke monster. Amsterdam, Prometheus, 1997. Roman 41. Theatermonoloog Gespleten en bescheten, 1997. Theater 42. Mooi verhaal: een verrassende bundel zomerse verhalen. Amsterdam, Ooievaar, Bloemlezing 1997. 43. Première Ten oorlog. Blauwe Maandag Compagnie, Gent, 1997. Toneel 44. Gespleten & bescheten. 1998. Video 45. Bart Vanegeren (red.) Nv Lanoye, Prometheus, Amsterdam, 1998. Ter ere van Over Lanoye veertigste verjaardag van Lanoye. 46. Literaire compilatieshow The very best of the artist formerly known as a young Theater man, 1999. 47. Zwarte tranen. Amsterdam, Prometheusm 1999. Roman 48. CD: The very best of the artist formerly known as a young man. Universal Music, CD 1999 49. Tournee met literaire solo-bewerking Ten oorlog, 2000. Theater 50. Met Paul Mennes als duo ‘De Nichten’ op kunstfestival De Nachten in Antwerpen Theater 2000 51. Tekst en uitleg: columns/ Woorden met vleugels. Amsterdam, Prometheus, 2001. Columns 52. Website van NV LANOYE: www.lanoye.be, 2001 Website 53. Première Mama Medea, bij Toneelhuis, 2001. Toneel 54. Mamma Medea. Amsterdam, Prometheus, 2001. Toneeltekst 55. Niemands land: gedichten uit de Groote Oorlog. Amsterdam, Prometheus, 2002. Vrije vertaling 56. Boze tongen. Amsterdam, Prometheus, 2002. Proza 57. Stadsdichter Antwerpen 2003-2005 Stadsdichter 58. Lanoye Hard Gemaakt. Amsterdam, Prometheus, 2003. Poëzie 59. Van der Leeuwlezing: ‘Beschadigde beelden: schrijven in het rijk van Lezing iconoduelen’, in Martinikerk Groningen, 2003 60. Tournee multimediale literaire theatersolo Veldslag voor een man alleen, 2003 Theater 61. Première De Jossen. Val en revival der saamhorigheid, bij Olympique Toneel Dramatique, 2004. 62. Première Diplodocus Deks, coproductie Publiekstheater Gent en KVS Brussel, Toneel 2004. 63. Vitriool voor gevorderden: 1994-2003. Amsterdam, Prometheus, 2004. Columns/essays 64. Het vroegste vitriool: 1983-1993. Amsterdam, prometheus, 2004. Columns/essays 65. Met Geert Buelens, Overkant: moderne verzen uit de Groote Oorlog. Amsterdam, Bloemlezing Prometheus, 2004. 66. Stadsgedichten. Amsterdam, Prometheus/Antwerpen, Manteau, 2005. Poëzie/speeches 67. Première Fort Europa – Hooglied van versplintering, in Wenen, 2005 Toneel 68. De meeste gedichten. Amsterdam, Prometheus, 2005. Poëzie 69. Mijn vriend Laarmans. Antwerpen, Willem Elsschot Genootschap, 2006. Essay 70. Nr. 84 verkiezing De Grootste Belg, 2005. - 71. Fort Europa, Hooglied van versplintering. Amsterdam, Prometheus, 2005. Novelle 72. Opening literaire luik 01/10, voor een open stad, Antwerpen, 2006. - 73. Mefisto for ever. Amsterdam, Prometheus, 2006. Toneelbewerking 74. Deelname literaire Liefdesprogramma Saint-Amour in Nederland, met Het derde Theater huwelijk, 2007. 75. Tournee literair duo-programma met Antji Krog, van Behoud de Begeerte en Theater KVS/Brussel, 2006. 76. Deelname aan Vlaams literair Festijn, 2006. Theater 77. Het derde huwelijk: roman. Amsterdam, Prometheus, 2006. Roman 78. Deelname literaire Liefdesprogramma Saint-Amour in Vlaanderen, met Het derde Theater huwelijk, 2007. 79. Eredoctoraat Universiteit Antwerpen voor Stadsdichterschap, 2007. - 80. De Monstertrilogie. Amsterdam, Prometheus, 2007 Trilogie 81. Schermutseling: kritieken. Amsterdam, Prometheus, 2007. Kritieken

107

2. ARNON GRUNBERG

NR TITEL GENRE/ACTIVITEIT

1. Geheim Genootschap Tegen Westenwind. Uitgeverij Yves, 1982 Verhaal 2. Koningen Frambozenrood.1988 Toneelstuk 3. De dupe van Felix; Monoloog. 1988 Toneelstuk 4. Heilig verbond. 1989 Toneelstuk 5. De Karl Jungfrau-doctrine. 1989 Toneelstuk 6. De onlust. 1990 Toneelstuk 7. Uitgeverij Kasimir. 1990-1992 Uitgeverij 8. De Machiavellist. Amsterdam, Stichting Casimi, 1990 Poëzie 9. Het boek Johanna. Amsterdam, Kasimir, 1991. Proza 10. Brief aan M. Amsterdam, Kasimir Uitgeverij, 1992. Proza 11. Eenakter. Amsterdam, Kasimir Uitgeverij, 1992. Poëzie 12. Franse liedjes. Amsterdam, Kasimir Uitgeverij, 1992. Poëzie 13. De dood zal mijn moeder zijn. Amsterdam, Kasimir Uitgeverij, 1992. Poëzie 14. Stauss Grunberg Mozart. 1992 Toneelstuk 15. Columnist Boekblad. 1993 Column 16. Wekelijks interview VPRO-radio. 1993 Radio-interviews 17. Verhalen voor radioprogramma Music hall. 1993 Radio 18. De laatste dagen van Leopold mangelmann Amsterdam, Rotschild & Bach, 1993. Proza/Poëzie 19. In het voorbijgaan. 1993 Toneelstuk 20. Stilte s.v.p. Justine leest mij. Amstredam, Uitgeverij ITFB, 1993. Proza 21. Columnist, pseudonym Yasha, in VPRO-Gids. 1994-vandaag Column 22. Blauwe maandagen. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1994 Roman 23. Rattewit. Amsterdam, Bebuquin, 1994. Toneelstuk 24. Ushi en Septembrius. Wilbert, De Carbolineum, 1994. Proza 25. Radiocolumn De Avonden VPRO 1994 Radiocolumn 26. De advocaat, de leerlooier en de forellen. Amsterdam, Lankamp &Brinkman, Proza 1994. 27. Schrijver voor NRC-handelsblad 1995-vandaag Column/krant 28. Als er geen gasten zijn leven we heel sober. 1995 Hoorspel 29. Kisselgoff, Amsterdam, International Theatre & Film Books, 1995 Proza 30. Lydia Rood, Arnon Grunberg en Paul Mennes, Een driewerf gelukkig 1996, Proza/Essay Amsterdam/Antwerpen, Leopold en Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1996. 31. De laatste dagen van Leopold Mangelmann/Kom liefje, mijn beste vrienden walgen van me/Van Palermo naar San Fransisco. Amsterdam, International Proza Theatre & Film Books, 1996. 32. Left shoe. 1996 Filmscript 33. De Ratten; Een toneelstuk in vier bedrijven en een epiloog. 1996 Toneelstuk 34. Figuranten. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1997. Roman 35. Proza Geen post. Eindhoven, Antiquaritaat En passant, 1997. (relatiegeschenk) 36. De heilige Antonio. Amsterdam, CPNB, 1998. Novelle 37. Francesca Vongole; But you are also very attractive when you don’t drink. New Brieven York, Kunst Editions, 1998. 38. Dat is nog geheim. New York, Kunst Editions, 1998. - 39. Het 14e kippetje. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1998. Filmscript 40. De troost van de slapstick. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1998 Essays 41. Marlena & Leopold: kerstverhaal. Eindhoven, Antiquariaat En passant, 1998. Proza 42. Kutgedicht: aan de eenzame ambitieuze Hoer C. New York, Kunst Editions, Proza 1998. 43. Dronken. New York, Kunst Editions, 1998. Poëzie 44. Romantiek. New York, Kunst Editions, 1998. Poëzie 45. Tang: Boekenbalgedicht. New York, Kunst Editions, 1998. Poëzie

108

46. Het nieuwe hart slaat niet aan = The new hart did not start ticking. New York, Poëzie Kunst Editions, 1998. 47. Verzamelde visite kaartjes. New York, Kunst Editions, 1998. - 48. Drink: a lot of wine = veel witte wijn. New York, Kunst Editions, 1998. - 49. Voor het nageslacht. Amsterdam, Steendrukkerij Amsterdam, 1998 Verhaal/litho 50. Liefde is business: gedichten. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1999. Poëzie 51. Mariette. New York, Kunst Editions, 1999. Toneelstuk 52. Lady Onion en Prins Pesto: een sprookje voor ondeugende kinderen. New York, Sprookje Kunst Editions,1999. 53. Mag ik uw jas aannemen?: Het feest is net begonnen. New York, Kunst Editions, Poëzie 1999. 54. Rijmend gedicht. New York, Kunst Editions, 1999. Poëzie 55. Geachte Erasmus. Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep/Querido/Nijgh & Brief Van Ditmar, 2000. 56. Fantoompijn. Nijgh & Van Ditmar, 2000. Roman 57. Website: www.grunberg.nl Website 58. Marek van der Jagt, De geschiedenis van mijn kaalheid. Breda, De Geus, 2000. Novel 59. Marek van der Jagt, De dood van den uitvreter. Zoeterwoude, De Uitvreter, 2000. Verhalen 60. Marek van der Jagt, Aqua haerens. Nederlandsche Vereeniging voor Druk & Poëzie Boekkunst, 2000. 61. Column in Wordt vervolgd, Amnesty International, 2000 Column 62. Website: www.UniversityofLove.com Website 63. Column ‘De mailbox van Arnon Grunberg’ in HUMO, België. 2001 Column 64. De mensheid zij geprezen. Lof der zotheid 2001. Amsterdam, Atheneum-Polak & Proza Van Gennep, 2001. 65. Amuse-gueule: vroege verhalen. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2001. Verhalen 66. Proza Het Rotterdam van Arnon Grunberg. Rotterdam, Algemeen Dagblad, 2001.

67. Kerst met Arnon Grunberg. Amsterdam, Folia, 2001. Proza 68. Geweigerde liefde. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2002. Essays 69. Grillroom. Krommenie, Nederlandse Vereniging voor Amateurtoneel, 2002. Toneelstuk 70. Arnon Grunberg, Arjen Duinker, et al., Het apentheater: gevaarlijke, gekke, geile Bloemlezing en wijze apen in de wereldliteratuur. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2002. 71. Marek van der Jagt, Gestaad 95-98. Breda, De Geus, 2002. Proza 72. Marek van der Jagt, Monogaam. Stichting Collectieve Propaganda van het Roman Nederlandse Boek, 2002. 73. Sterker dan de waarheid: de geschiedenis van Marek van der Jagt. Breda, De Essays Geus, 2002 74. De asielzoeker. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2003. Roman 75. Grunberg Follies, Behoud de Begeerte. Theatertour België, 2003 Theatershow 76. Reclame voor de Telefoongids. 2003 Reclame 77. Televisie- Televisiepresentator voor R.A.M. 2004-2005 programma 78. Grunberg rond de wereld. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2004. Proza 79. Het aapje dat geluk pakt. Amsterdam, De Bijenkorf, 2004 Proza 80. De joodse messias. Amsterdam, Vassalucci, 2004. Roman 81. Grote Jiddische roman. Amsterdam, Vassalucci, 2004. Roman 82. Website: www.dejoodsemessias.nl Website 83. Arnon Grunberg leest Karel van het Reve. Amsterdam, Maarten Muntinga, 2004. Selectie teksten 84. Mensen die de waarheid zoeken liegen veel. Deventer, Antiquariaat En passant, Poëzie 2004. 85. Met Marek van der Jagt, 33 woorden, 33 letters. Terschuur, Atelier J. Tapperwijn, Proza 2004 86. Vertaling Literary co-worker on De nieuwe Bijbelvertaling. 2004. Bijbel 87. Marek van der Jagt. Columns in Filosofie Magazine. 2004-2005 Columns 88. Marek van der Jagt, Otto Weiniger, of Bestaat de jood? Stichting Maand van de Essay Filosofie, 2005. 89. Angst overwint alles. Amsterdam, Meulenhof, 2005. Proza 90. De techniek van het lijden + DVD. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2005. Lezingen

109

91. Grunbergbijbel: Arnon Grunberg leest uit het Boek der Boeken. Athenaeum- Selectie uit de Polak & Van Gennep, 2005. Bijbel 92. De receptioniste. Amsterdam, Vrij Nederland, 2005. Verhaal 93. Mijn vriend Boorman. Antwerpen, Willem Elsschot Genootschap, 2006. Essay 94. Column ‘Onder de mensen’ in NRC Handelsblad, 2006-2007. Column 95. Liever duur dan helemaal niet te koop. Deventer, Antiquariaat En passant, 2006. Catalogus 96. Tirza. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2006 Roman Met Arnold Heertje, Heertje & Grunberg. Arnhem/Praha, De Grunberg Archieven, Email - 97. 2006 correspondentie 98. Onder de soldaten. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2006. Column 99. Website: www.tirza.nl 2006 Website Over joodse en andere paranoia. Nijmegen, Commissie Frans Kellendonlezing, 100. Lezing 2007. 101. Mozes luistert. Amsterdam, Staszewski BV, 2007. Proza 102. Website: www.arnongrunberg.com Website

110

BIJLAGE 2

LITERAIRE PRIJZEN

1. TOM LANOYE

JAAR PRIJS BOEK

1983 P.C. Onthooft-prijs Verhaal Een krachtige tulband 1992 Humo’s Gouden Bladwijzer Kartonnen dozen 1995 Arkprijs van het Vrije Woord Maten en gewichten 1998 Océ Podiumprijs Ten oorlog 1998 Prosceniumprijs Ten oorlog 2000 Gouden Uil Publieksprijs Zwarte tranen 2000 Humo’s Gouden Bladwijzer Zwarte tranen 2000 Vlaamse Gemeenschapsprijs voor Toneelletterkunde Ten oorlog 2000 Innovationspreis (Theatertreffen Berlijn) Ten oorlog 2001 Johnny van Doorn-prijs voor gesproken letteren Oeuvre 2003 Gouden Uil Literatuurprijs Boze tongen 2003 Gouden Uil Publieksprijs Boze tongen 2003 Inktaap Boze tongen 2007 Gouden Ganzenveer Oeuvre 2007 Humo’s Pop Poll Het derde huwelijk

2. ARNON GRUNBERG

JAAR PRIJS BOEK

1994 Anton Wachter-prijs Blauwe maandagen 1994 Rabobank Lenteprijs voor literatuur Blauwe maandagen 1996 Gouden Ezelsoor Blauwe maandagen 1998 Charlotte Köhler Stipendium De troost van de slapstick 2000 AKO Literatuur Prijs Fantoompijn 2000 Anton Wachter-prijs De geschiedenis van mijn kaalheid 2002 Gouden Uil Literatuurprijs De mensheid zij geprezen 2004 F. Borderwijk-prijs De asielzoeker 2004 AKO Literatuur Prijs De asielzoeker 2007 Gouden Uil Tirza 2007 Libris Literatuurprijs Tirza

111

BIBLIOGRAFIE

Abrahams, Frits, ‘Het absurde leven van Arnon Grunberg’ In: NRC Handelsblad, 14 april 1997. Alleene, Carlos, ‘Interview 'Vlamingen voelen zich altijd de dupe' : Tom Lanoye op tournee door Nederland In: Elsevier Magazine, 21 februari 1987. Anoniem, ‘Eerste roman van Tom Lanoye een extreme klucht’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29 november 1988. Anoniem, ‘Het levensverhaal dat voorhanden was: Arnon Grunberg (23) debuteert met snelle roman ‘Blauwe maandagen’’ In: De Gelderlander, 15 juni 1994. Anoniem, ‘Tom Lanoye in vers en cabaret’ In: De nieuwe gazet, 20 september 1984. Arends, Eric, ‘Arnon Grunberg’ In: de Volkskrant, 6 maart 1998. Atwood, Margaret, Negotiating with the Dead: A Writer on Writing. Cambridge University Press, Cambridge, 2002. Baartman, Nicoline, ‘Niets dan wasverzachter’ In: de Volkskrant, 20 september 1991. Bakker, Stephanie, 'De erfgenamen van Reve. Wie zijn de 'grote drie' van de toekomst?’ In: Intermediair 42 (2006) afl.16, p. 30-31. Bastelaere, Dirk van, ‘Elk nieuw boek een nieuwe coupe’ In: Yang (1993), nr. 1, p. 18-28. Beekman, Klaus, en Mia Meijer, Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers. Erven Thomas Rap/Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1973. Bemmel, Noël van, ‘Literair trainingskamp voor militairen’ In: de Volkskrant, 2 februari 2007. Benneker, Bas, ‘Humo plaatst vervalste column Arnon Grunberg’ In: Elsevier, 10 november 2006. Berg, Rien van den, ‘Grunberg doorbreekt zijn ironie’ In: Nederlands Dagblad, 20 juni 2003. Berg, Rob van den, ‘Ontmaskerd! Computer analyseert teksten van Marek van der Jagt’ In: NRC- Handelsblad, 11 mei 2002. Bergh, Thomas van den, ‘Grunberg in voetsporen van Borsato’ In: Het Parool, 18 april 1997. Bergh, Thomas van den, ‘Roman van aanloopjes’ In: Elsevier, 8 april 2000. Bevers, Ton, ‘Een sociologie van het schrijversleed’. In: Boekmancahier 55 (2003), p. 111-114. Bliek, Nicole, “A fokking piece of klotepaard” In: Algemeen Dagblad, 24 november 1997. Blom, Onno, ‘De mythe van Mulisch: Harry Homerus’ In: De Standaard, 25 juli 2002. Blom, Onno, ‘Een wandelende verspreider van ongeluk; profiel Arnon Grunberg’ In: Trouw, 11 mei 2007. Bommeljé, Bastiaan, ‘Het grote kwaad’ Op: NRC Webpagina’s, 9 augustus 1999, http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/1999/08/09/Rtv/01.html Borré, Jos, ‘Naar het hart van de rottenis’ In: De Morgen, 27 oktober 1999.

112

Borré, Jos, ‘Overweldigende schwung’ In: De Morgen, 16 oktober 2002. Borré, Jos, ‘Een geslagen hond: ‘De asielzoeker’ van Arnon Grunberg’ In: De Morgen, 6 augustus 2003. Braet, Jan, ‘De schoonheid van een total loss’ In: Knack, 6 november 1985. Brems, Hugo, Altijd weer vogels die nesten bouwen: Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006. Bresser, Jan Paul, ‘Taal van metaforen: opmerkelijk debuut van Erwin Mortier’ In: Elsevier, 27 maart 1999. Brouwers, Ton, ‘Arnon Grunberg’ (1998 en 2002) In: Ad Zuiderent e.a.(red.), Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn,1980-…. Brummelen, Peter van, ‘Veel jeuk en korte armpjes’ In: Het Parool, 12 maart 1994. Buelens, Geert, Van Ostaijen tot heden: zijn invloed op de Vlaamse poezie. Deel 2. 2e druk. Nijmegen, Vantilt, 2001, p. 1072-1084. Bultinck, Bert, ’Fluitend de volgende ramp tegemoet’ In: De Morgen, 11 januari 2006. Camps, Hugo, ‘Alleen over het hier en nu kan ik goed schrijven’ In: Elsevier, 12 oktober 2002. Ceulaer, Joël de, ‘Ik wil in de modder staan’ In: Knack, 23 oktober 2002. Cloostermans, Mark, ’Lijden is een kunst’ In: De Standaard, 9 december 2005. Damen, Carine, ‘De ongrijpbare Grunberg’ In: HP/De Tijd, 22 september 2006. Damen, Carine, ‘Circus Grunberg’ In: HP/De Tijd, 18 mei 2007, p. 64-66. Deel, Ton van, 'Je vader is een dweil, een dweil die denkt dat hij Heine is' In: Trouw, 20 mei 1994. Deel, Ton van, ‘Als er een verhaal in je zit, zit er geld in je' In: Trouw, 8 april 2000. Diepstraten, Johan, ‘Debutant Arnon Grunberg ratelt maar door … Het relaas van een gesjeesde scholier’ In: De Stem, 27 mei 1994. Dijk, Tjalling van, ’Het Borsato-effect van Arnon Grunberg’ In: Algemeen Dagblad, 18 april 1997. Dijk, Yra van, ‘Frits van Egters’ Weense neef’ In: de Volkskrant, 13 oktober 2000. Dijl, Frank van, ‘Debuut van Vlaming over tragische handelsreiziger leent zich bij uitstek voor verfilming’ In: Het Vrije Volk, 28 januari 1989. Dijl, Frank van, ‘Juiste toon in De man die werk vond: Brusselmans en Lanoye’ In: Het Vrije Volk, 7 december 1985. Dijl, Frank van, ‘Schelmenroman van debutant Arnon Grunberg’ In: Algemeen Dagblad, 27 mei 1994. Dijl, Frank van & Wilfried de Jong, ‘De Canadese muur staat recht overeind’ In: Het Vrije Volk, 15 januari 1990. Dries, Luk van den, ‘Een trechter van gruwel en geweld’ In: Etcetera 16 (1998) afl.63, p. 14-20. Driessche, Wouter van, Vincent Byloo & Charlie de Keersmaecker, ‘De auteur Tom Lanoye: 0110’ In: Knack, 20 september 2006. Durlacher, Jessica, ‘Zonder zichtbare lach’ In: Vrij Nederland, 4 juni 1994. Eeden, Ed van, ‘Nieuw werk van Brusselmans en Lanoye: Angry young Belgen goed en geestig’ In: Utrechts Nieuwsblad, 13 december 1985. Eeden, Ed van, ‘Te veel denken doodt het genot’ In: Utrechts Nieuwsblad, 3 januari 1987.

113

Eeden, Ed van, ‘Succesdebuut Blauwe Maandagen is gepolijst en rauw tegelijk… Bitterzoet realisme van Arnon Grunberg’ In: Utrechts Nieuwsblad, 21 mei 1994. Erkelens, Rob van, ‘De wereld gaat aan schijnheiligheid ten onder’ In: De Groene Amsterdammer, 18 januari 1995. Evenhuis, Arend, ‘Oprechte wuftheid in knetterende letteren’ In: Trouw, 20 november 1992. Flamend, Jan, ‘Geen titel’ In: De Standaard, 2 januari 1997. Flamend, Jan, ‘Tom Lanoye, Vlaams politicus en schrijver’, In: Jan Famend, Dracula, Walt Disney, Tom Lanoye en andere romantici. Davidsfonds/Clauwaert, Louvain, 1998, p. 129-141. Fortuin, Arjen, ‘De Belgen zijn beter: De compromisloze energie van Verhulst, Verbeke en de andere Vlamingen’ In: NRC Handelsblad, 27 januari 2006. Fortuin, Arjen, ‘Arnon Grunberg weet hoe hij de aandacht trekt’ In: NRC-next, 20 september 2006. Fortuin, Arjen, ‘Wie is die man die de tonijn snijdt’ In: NRC-Handelsblad, 22 september 2006. Fortuin, Arjen, “Man en paard, dat werkt in een roman niet'; Tom Lanoye over Nederland- Vlaanderen en zijn laatste roman 'Het derde huwelijk'’ In: NRC Handelsblad, 17 augustus 2007. Fransen, Ad, ‘De grote mond van een treiterkont’ In: HP/De Tijd, 13 maart 1998. Franssen, Gaston, ‘Damespoëzie? Critici, vrouwelijke gedichten en Marieke Jonkman’ In: Literatuur (2003) nr. 3, p. 26-28. Frölke, Victor, ‘Een potje badminton met Grunberg’ In: Het Parool, 8 april 2000 Geerts, Leo, ‘Het kamagurkasyndroom en zijn gevolgen’ In: De Nieuwe, 3 mei 1984. Geest, Dirk de, ‘Hugo Claus viert zijn zestigste verjaardag. Poëzie, poëzie-opvattingen en publieke belangstelling in Vlaanderen’, In: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1993, p. 867-872. Geysen, Jan, ‘Tom Lanoye kijkt verder dan zijn brilletje’ In: Knack, 27 november 1985. Giphart, Ronald, ‘Weergaloos debuut van Arnon Grunberg… Dit is een zelfmoord, alleen maar wurgsex’ In: Het Parool, 6 mei 1994. Goedegebuure, Jaap, ‘Een bijzonder kind’ In: HP/De Tijd, 27 mei 1994. Goedegebuure, Jaap, ‘Hartverscheurend grappig’ In: HP/De Tijd, 18 april 1997. Goes, Bas, ‘Fantoompijn, weet u wel. In: Dietsche Warande en Belfort 146 (2001) afl. 1, p. 105-110. Grijsen, Robert, ‘Je mag een zaal nooit onberoerd laten’ In: De Gooi- en Eemlander, 1 april 1987. Grunberg, Arnon, De Mensheid zij geprezen: Lof der Zotheid 2001. 4e dr, Athanaeum – Polak&Van Gennep, Amsterdam, 2002. Grunberg, Arnon, ‘De barbaren zijn wij: wie de wereld echt wil begrijpen, moet bij Freud te rade gaan’ In: NRC Handelsblad, 30 maart 2007. Haes, Leo de, ‘Schelmenroman met droevige bijsmaak’ In: Trouw, 22 december 1988. Hakkert, Theo, ‘Een boek moet schrijnen’ In: Noord-Hollands Dagblad, 17 september 2004. Hakkert, Theo, “Fascisme is goed voor de kunst” In: Dagblad van het Noorden, 13 oktober 2006. Hamer, Edgar, ‘Kunst met grote L: als cabaretier leidde hij het leven van een topsporter, maar nu verlangt hij naar de rust van de schrijftafel. Tom Lanoye in Kampen’ In: HP/Haagse Post, 27 augustus 1988.

114

Hart, Kees ‘t, ‘Verwoestende tocht’ In: De Groene Amsterdammer, 15 juni 2002. Heinich, Nathalie, Être écrivain: Création et identité. La Découverte, Paris, 2000. Heinich, Nathalie, ‘What is an artistic event? A new approach to the sociological discourse’ In: Boekmancahier 44 (2000), p. 159-168. Heinich, Nathalie, Het Van Gogh-effect en andere essays over kunst en sociologie. Boekmanstichting, Amsterdam, 2003. Hellemans, Frank, ‘Even dimmen graag’ In: Knack, 30 augustus 2006. Heumakers, Arnold, ‘Van de rumoerige straat in de stille binnenkamer’ In: de Volkskrant, 23 december 1988. Hillaert, Wouter, “Dit is geen rondje lachen met politici van één kant” In: De Morgen, 7 oktober 2006. Hillaert, Wouter, ‘Klare taal. Het politieke theater van Tom Lanoye’ In: Ons Erfdeel 50 (2007) afl.2, p. 114-121. Hoogervorst, Ingrid, ‘Vrolijk schrijven over wanhoop: Arnon Grunberg als circuspaardje’ In: De Telegraaf, 13 maart 1998. Hoogervorst, Ingrid, ‘Grunberg langdradig’ In: De Telegraaf, 11 juni 2003. Hoomans, Peter, ‘Literair balletje-balletje’ In: HP/De Tijd, 14 juni 2003. Hulle, Jooris van, ‘TL’s lange hete zomer’ In: De Standaard, 24 december 1988. Hulle, Jooris van, ‘Een vrouwelijke L.P. Boon?’ In: De Standaard, 5 september 1992. Jacobs, Herman, ‘De afschaffing van de liefde’ In: Knack, 20 september 2006. Jagt, M. van der, Otto Weiniger of Bestaat de jood? Stichting Maand van de Filosofie, 2005 Jansen, Odile, ‘Lanoye zingt zijn verdriet over België’ In: Trouw, 20 november 1999. Janssen, Frans, ‘Willem Frederik Hermans 1921’ In: In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), 't Is vol van schatten hier...De Bezige Bij/Nederlands Letterkundig Museum, Amsterdam/’s- Gravenhage, 1986, p. 105-107. Janssen, Hein, ‘Perceval en Lanoye schrijven toneelgeschiedenis’ In: de Volkskrant, 24 november 1997. Janssen, Suzanne, ‘Side-roads to success. The effect of sideline activities on the status of writers’ In: Poetics 25 (1998) afl.16, p.265-280. Janssen, Suzanne, ‘Vervagende grenzen: De classificatie van cultuur in een open samenleving’ In: Boekman 17 (2005) afl.65, p.6-26 Joosten, Jos, Tom Lanoye: de ontoereikendheid van het abstracte. Sun/Kritak, Nijmegen/Leuven, 1996. Kagie, Rudi, ‘Arnon Grunberg, een briljant rotjoch’ In: Vrij Nederland, 14 juni 2003. Kellerhuis, Tom, ’Ik puberaal?’ In: HP/De Tijd, 7 april 2000. Koopmans, Jaap, ‘Ik heb geen enkele angst om op m’n bek te gaan: Tom Lanoye ergert zich aan argwaan.’ In: Rotterdams Nieuwsblad, 28 juni 1984. Korteweg, Ariejan, ‘Alles wat je maakt is per definitie zinloos’ In: de Volkskrant, 9 augustus 2003. Kraut, Walter, ‘Grunberg, alias Van der Jagt, doet een poging tot diepgang’ In: Trouw, 28 oktober 2000. Kuitert, H.M., ‘Overspelig met het gouden kalf’ In: NRC Handelsblad, 11 november 2005.

115

Kwast, Ernest van der, ‘Being Arnon Grunberg: schrijven vanuit het hoofd van een ander’ In: NRC Handelsblad, 13 juli 2007. Lanoye, Tom, Maten en gewichten. Prometheus, Amsterdam, 1994. Lansu, Alle, ‘Weergaloze tweede roman van Arnon Grunberg’ In: Het Parool, 18 april 1997. Lansu, Alle, ‘Robert Mehlman, mythomaan’ In: Het Parool, 14 april 2000. Laveyne, Liv, ‘Groots theater zonder groot gelijk: De politieke opmars van ‘Mefiste for ever’ in de Antwerpse Bourla’ In: De Morgen, 23 oktober 2006. Lieshout, Marcel van, ‘Authentiek in zijn schaamteloosheid. Dinsdagprofiel: Arnon Grunberg’ In: de Volkskrant, 15 mei 2007. Ligtenberg, Lucas, ‘Arnon Grunberg schrijft, schaakt en serveert’ In: NRC Handelsblad, 13 februari 1997. Luyten, Anna, ‘Tom Lanoye over zijn Monstertrilogie’ In: De Standaard, 3 oktober 2003. Matthijsse, André, ‘Bizarre humor uit Vlaanderen’ In: Rotterdams Nieuwsblad en Haagse courant, 22 november 1985. Matthijsse, André, ‘Een wijsneus die flink koketteert’ In: Haagsche Courant, 3 juni 1994. Meijsing, Doeschka, ‘Talent en toch humor: Debuut van Arnon Grunberg’ In: Elsevier, 18 juni 1994. Meijsing, Doeschka, ‘Lachen en huilen: Grunbergs Figuranten puur raffinement’ In: Elsevier, 26 april 1997. Middendorp, Peter, ‘Grunbergs hoofdpersonen willen of dóén iets, Andreas Mahlknecht is niets, wil niets, doet niets’ In: Het Parool, 29 maart 2007. Mielen, Eddy, ‘Een gelukkige slagerszoon en een sardonische bibliothecaris: verhalen van Tom Lanoye, roman van Herman Brusselmans’ In: Vrij Nederland, 23 november 1985. Moll, Maarten, ‘De geschiedenis van de kleine piemel’ In: Het Parool, 18 oktober 2000. Moll, Maarten, ‘Slotscenes in Wenen: Grunberg ontmaskert Van der Jagt’ In: Het Parool, 22 mei 2002. Moll, Maarten, ’Grunberg krijgt AKO-Literatuurprijs voor De asielzoeker, maar is in Bolivia: 'Deel geld wordt aan uitgave Roland Topor besteed'’ In: Het Parool, 23 oktober 2004. Mulder, Reinjan, ‘Een leven lang schrijven tegen leugenaars, gekken en malloten’ In: NRC- Handelsblad, 28 april 1995. Mulisch, Harry, Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap. Uitgeverij Thoth, Amsterdam, 1987. Neefjes, Anniek, ‘Gelukkig kan ik schrijven’ In: Vrij Nederland, 3 oktober 1998. Osttyn, Karel, ‘Debutanten waar Nederland over praat: de bravoure van Arnon Grunberg’ In: De Standaard, 20 augustus 1994. Overdiek, Tim, ‘Grunberg in New York bevorderd tot kelner: schrijver Blauwe maandagen heeft in Amerika alle ballast van zich afgegooid’ In: de Volkskrant, 16 januari 1997. Overstijns, Jeroen, ’De terugkeer naar het monster’ In: De Standaard, 21 oktober 1999. Paassen, Daphne van, ’Geluk is vaak een pose’ In: Intermediair, 12 januari 2007. Pam, Max, ‘Beter dan Grunberg’ In: HP/De Tijd, 13 oktober 2000. Pam, Max, ‘De Robin Hood der onsmakelijken’ In: HP/De Tijd, 31 mei 2002.

116

Pam, Max, ‘De ongekende ander’ In: HP/De Tijd, 14 juni 2003. Peeters, Carel, ‘Tom Lanoye – in álle staten van verlangen’ In: Vrij Nederland, 5 oktober 1991. Peters, Arjan, ‘Tom Lanoye: ‘Ik heb het geluk dat mijn temperament in deze tijd past” In: Vrij Nederland, 16 oktober 1991. Peters, Arjan, ‘Vertellen met de twijfel op de hielen’ In: de Volkskrant, 13 mei 1994. Peters, Arjan, ‘De zonnige rol van een lijk’ In: de Volkskrant, 10 oktober 1997. Peters, Arjan, ‘Scheppen vanuit een loopgraaf: Arnon Grunberg speelt met levensgroot talent voor doen alsof’ In: de Volkskrant, 7 april 2000. Peters, Arjan, ’Pseudoniem’ In: de Volkskrant, 19 oktober 2000. Peters, Arjan, ‘Een schrijver strooit met pech’ In: de Volkskrant, 27 oktober 2000. Peters, Arjan, ‘De horzel in het Beieren aan de Noordzee; Kroniek van de verwarrende late jaren negentig in België’ In: de Volkskrant, 26 januari 2001. Peters, Arjan, “Waarom zou je rouwen om een skyline?': schrijver Arnon Grunberg wil geen ongevaarlijke cabaretier zijn. 'Ik probeer illusieloos te leven.” In: de Volkskrant, 5 oktober 2001. Peters, Arjan, ‘Beck en zijn stervende vogel: Angstaanjagende grappen in ‘De asielzoeker’ van Arnon Grunberg’ In: de Volkskrant, 13 juni 2003. Peters, Arjen, ‘De nieuwe drie’ In: de Volkskrant, 11 mei 2006. Pleij, Sander, ‘Ik ben kwaad!’ In: De Groene Amsterdammer, 22 oktober 1997. Praat, Edwin, Daar helpt geen moedertjelief aan: De positie van ‘de grote drie’ in het maatschappelijke en literaire veld tijdens de eerste decennia na de oorlog. Afstudeerscriptie Universiteit Utrecht, 2004. Praat, Edwin, 'De grote drie: de ontstaansgeschiedenis van een marketingtool' In: De Groene Amsterdammer Literatuur 130 (2006), afl. 2, p. 6-8. Preter, Jeroen de, “Goeie voetballers krijgen altijd stampen” In: De Morgen, 4 april 2007. Reugebrink, Marc, ‘Och och, tut tut, nou nou’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 20 mei 1994. Reugebrink, Marc, ‘Operatie-Brando’ In: De Groene Amsterdammer, 7 mei 1997. Reus, Tjerk de, ‘De Generatie Nix in de literatuur ‘Er is niets meer te zeggen’’ In: Nederlands Dagblad, 29 juli 1995. Reynebeau, Marc, ’Lees de gebruiksaanwijzing’ In: Knack, 7 december 1983. Reynebeau, Marc, ‘Maar trop is te veel’ In: Knack, 5 november 1997. Ridder, Matthijs de, ‘Mohammed Atta! Arnon Grunberg in topvorm’ In: De Standaard, 22 september 2006. Rijser, David, ‘Shakespeare’s pluriforme heelal’ In: NRC Handelsblad, 19 december 1997. Rinckhout, Erik, ‘Slagerszoontje achter tralies: prozadebuut van Tom Lanoye’ In: NRC Handelsblad, 20 december 1985. Ritsema, Beatrijs, ‘Kijkdoostheater’ In: NRC Handelsblad, 13 april 1984. Rooduijn, Tom, ‘Een handelsreiziger in de kunst’. In: Haagse Post, 25 oktober 1986. Ruiter, Frans & Wilbert Smulders, 'De demobilisatie van de moderne schrijver. Waarom de naoorlogse 'grote drie' niet opgevolgd zullen worden' In: Maatstaf 40 (1992) afl. 4, p.1-26.

117

Ruiter, Frans & Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 1996. RV, ‘De mensheid zij geprezen: Arnon Grunberg zoekt een redelijk wezen’ In: Humo, 30 april 2001. Sanders, Wim, ‘Een slagerszoon met een brilletje’ In: Het Parool, 3 oktober 1986. Schaafsma, Eddy, ‘Vlaamse bildingsroman à Lanoye’ In: Nieuwsblad van het Noorden, 27 januari 1989. Schenke, Menno, ‘Pseudoniem voor literaire vrijheid’ In: Algemeen Dagblad, 9 oktober 2000. Schouten, Rob, ’Het evangelie van Marek van der Jagt: Of waarom Grunberg de AKO-prijs moet winnen’ In: Trouw, 18 oktober 2003. Schouten, Rob, ‘Zonder geld beteken ik niets; Grunberg ontleedt de zieke blanke middenklasse’ In: Trouw, 23 september 2006. Serdijn, Daniëlle, ‘Niets minder dan een meesterwerk’ In: Het Parool, 13 juni 2006. Somers, Maartje, ‘Dolende heersers van Tom Lanoye’ In: Het Parool, 14 november 1997. Spoor, Corine, ‘Tom Lanoye, een stripfiguur in de Nederlandse letteren’ In: De Tijd, 25 oktober 1985. Steinz, Pieter, ‘Koken met een kanonskogel’ In: NRC Handelsblad, 30 april 2004. Steinz, Pieter, ‘Het mes is warmer dan de mens: Arnon Grunberg bekommert zich in ‘De joodse messias’ om geen enkel taboe’ In: NRC-Handelsblad, 17 september 2004. Steinz, Pieter, ‘De dictatuur van het handelsmerk’ In: NRC Handelsblad, 23 maart 2007. Stook, Nico, ‘Nederland literatuurland: armoe troef’ In: E-zine Boekwinkeltjes.nl 1 (2007) nr. 5, p. 16. Op: http://www.boekwinkeltjes.nl/ezineg/ Takken, Wilfried, ‘Schlemiel zoekt amour fou’ In: NRC-Handelsblad, 6 oktober 2000. Takken, Wilfried, ‘Het moet pijnlijk blijven’ In: NRC Handelsblad, 27 oktober 2000. Truijens, Aleid, ‘Altijd zeventien gebleven’. In: de Volkskrant, 4 september 2002. Uffelen, Herbert van, “Het derde huwelijk’: obscene roman van Tom Lanoye’ In: Ons Erfdeel 50 (2007) af.1, p. 168-169. Vandenbroucke, Johan, ‘Van straatvechtertje tot politiek orakel’ In: Bart Vanegeren (red.) NV Lanoye. Amsterdam, prometheus, 1998. p 73-84. Vandendaele, Rudy, ‘Veldslag voor een man alleen: Tom Lanoye schiet met scherp’ In: Humo, 16 september 2003. Vanegeren, Bart, ‘Het verhaal van iedereen: Debutant Arnon Grunberg probeert zijn bestseller "Blauwe maandagen" te overleven. Een gesprek’ In: Knack, 21 september 1994. Vanegeren, Bart, Tom Lanoye en Tom Lanoye, ‘Gespleten en bescheten: Tom Lanoye: vergleden en gesmeden? Aanbeden en besneden? Omstreden en bereden? Of doodgewoon…’ In: Humo, 18 november 1997. Vanegeren, Bart, ‘Tom Lanoye, seismograaf’ In: Bart Vanegeren (red.) NV Lanoye. Amsterdam, Prometheus, 1998, p.109-130. Vanegeren, Bart, ‘Geluk is sadistisch van aard’ In: De Groene Amsterdammer, 14 juni 2006. Verbeken, Pascal, ‘De doe-het-zelver’ In: De Standaard, 6 november 1997. Verbogt, Thomas, ‘Lanoye: opbeurend talent’ In: Tubantia, 25 augustus 1984.

118

Verdonschot, Karel, ‘Studentje tegen de rest van Vlaanderen: Tom Lanoye’s debuutroman Alles moet weg’ In: De Gelderlander, 2 januari 1989. Verhaar, Herman, ‘Simon van het Reve / Gerard Kornelis van het Reve / Gerard Reve 1923’ In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), 't Is vol van schatten hier...De Bezige Bij/Nederlands Letterkundig Museum, Amsterdam/’s-Gravenhage, 1986, p. 105-107. Vervaeck, Bart, ‘Gaat en vermenigvuldigt u! De clichés van Arnon Grunberg’ In: Dietsche Warande en Belfort 146 (2001) afl.1, p. 97-104. Vervaeck, Bart, ‘Snuffelen aan de zwachtels’ In: De Groene Amsterdammer Literatuur 130 (2006) afl. 2, p. 9-11. Visser, Arjan, ‘De pleisterplaatsen van Tom Lanoye’ In: Rails (2007) nr.3-4, p. 24-30. Visser, Arjan, ‘Tom Lanoye: Ik wil illusies grandioos mooi verliezen’ In: Trouw, 14 april 2007. Vitse, Sven, “Spinazie is spinazie.’ Proza in blik van Tom Lanoye’ In: Dietsche Warande en Belfort 152 (2007) afl.3, p. 512-522. Vlerken, Peter van, ‘Portret Arnon Grunberg’ In: Eindhovens Dagblad, 5 maart 1998. Voermans, Wim, ‘Haastwerk van Lanoye’ In: Eindhovens Dagblad, 1 november 1988. Vullings, Jeroen, “Want dat was ik Schrijver in hart en nieren” In: Vrij Nederland, 30 september 2000. Vullings, Jeroen, ‘De Kletskop of de krullen: Belazert Arnon Grunberg de boel?’ In: De Standaard, 26 oktober 2000. Vullings, Jeroen, ‘Tom Lanoye, geëngageerde literaire multinational’ In: Vrij Nederland, 31 maart 2001. Vullings, Jeroen, ‘Gek zijn is niet overleven’ In: Vrij Nederland, 21 juni 2003. Vullings, Jeroen, ‘Lanoye toont zijn spieren’ In: Vrij Nederland, 7 oktober 2006. Warren, Hans, ’Letterkundige kroniek: Rozegeur en maneschijn’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 26 november 1983. Warren, Hans, ‘Vormvast poëzie’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 4 april 1984. Warren, Hans, ‘Letterkundige kroniek: Een slagerszoon’ In: Provinciale Zeeuwse Courant, 16 november 1985. Warren, Hans, ‘Geen titel’ In: Provinciale Zeeuwse courant, 25 oktober 1986. Warren, Hans, ‘Polemische artikelen van Tom Lanoye’ In: Tubantia, 20 juli 1989. Warren, Hans, ‘Een engel met een pen? Tom Lanoye’ In: Provinciale Zeeuwse courant, 17 februari 1990. Warren, Hans, ‘Twee zielen in één borst: Kartonnen dozen van Tom Lanoye’ In: Provinciale Zeeuwse courant, 27 september 1991. Warren, Hans, ‘Een doodziek bananenland: Tom Lanoye’ In: Provinciale Zeeuwse courant, 25 september 1992. Warren, Hans, ‘Altijd ’n gedachtekronkel om aan de ernst te ontsnappen’ In: Noord-Hollands Dagblad, 10 november 1997. Warren, Hans, ‘En het geheugen, dat kwelt als een ziekte’ In: Noord-Hollands Dagblad, 6 april 2000. Weijts, Christiaan, ‘Mulisch wordt tachtig’ In: Het Parool, 28 juli 2007.

119

Zonnenberg, B.A., ‘Grunberg 5’ In: NRC Handelsblad, 21 september 2001. Zonderland, Peter, ‘Eigentijds, nietsontziend amusement’ In: de Volkskrant, 15 februari 1985. Zonneveld, Loek, ‘Ten Oorlog! Een hommage’ In: Bzzlletin 29 (1999-2000) afl. 29, p. 3-18. Zwagerman, Joost, ’Rusteloze Arnon Grunberg een echte schrijver’ In: Primeur, 5 juli 1994. Zwier, Gerrit Jan, ‘Aan lager wal’ In: Leeuwarder Courant, 29 juli 1994.

120

BRONVERMELDING AFBEELDINGEN

p. 2 Portret Tom Lanoye. Stefan Vanfleteren. www.vooruit.be/nl/fotos/1134 p. 3 Portret Arnon Grunberg. In: Eddy en Tessa Posthuma de Boer, 222 Schrijvers: Literaire portretten. Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2005. p. 20 Reve kus minister Klompé. DBNL: http://www.dbnl.org/auteurs/beeld.php?id=Reve002 p. 45 Vier generaties Vlaamse schrijvers. In: Jos Joosten, Tom Lanoye: de ontoereikendheid van het abstracte. Sun/Kritak, Nijmegen/Leuven, 1996, p.89. p. 63 foto 1: Willy Dee. DBNL: http://www.dbnl.org/auteurs/beeld.php?id=lano001 foto 2: Stephan Vanfleteren. Behoud de Begeerte: http://www.begeerte.be/page.php?page=downloads&ID=33 p. 65 Gedicht op Boerentoren. Sven van Baarle. K&L: http://www.kandl.be/archief/000154.html p. 71 Commercial Telefoongids, 2003. Tros Radar: http://www.trosradar.nl/?url=PHP/lodenleeuw_detail/10421/0/2004/1 p. 73 Literair trainingskamp. Raymond Rutting. In: de Volkskrant, 9 juni 2007, p.1. p. 80 ‘Marek van der Jagt’. De Recensent: http://www.derecensent.nl/2000-2004/marek.htm p. 85 Website van Tirza op : www.tirza.nl p. 87 ‘Lanoye in zijn werkkamer’ In: Arjen Fortuin, “Man en paard, dat werkt in een roman niet'; Tom Lanoye over Nederland-Vlaanderen en zijn laatste roman 'Het derde huwelijk'’ In: NRC Handelsblad, 17 augustus 2007. p. 92 Portret Arnon Grunberg. In: Stephanie Bakker, 'De erfgenamen van Reve. Wie zijn de 'grote drie' van de toekomst?’ In: Intermediair 42 (2006) afl.16. p. 95 foto 1: Sieger Sloot. Op: http://www.siegersloot.nl/ foto 2: Ernest van der Kwast. http://www.ernestvanderkwast.nl/index.php?Section=Info&id_selected=171

121