Boor En Spade Xvi
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING VOOR BODEMKARTERING BOOR EN SPADE XVI VERSPREIDE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS VAN DE BODEM VAN NEDERLAND STICHTING VOOR BODEMKARTERING, WAGENINGEN DIRECTEUR: DR. IR. F. W. G. PIJLS Soil Survey Institute, Wageningen, The Netherlands Director : Dr. Ir. F. W. G. Pijls 1968 H. VEENMAN & ZONEN N.V. - WAGENINGEN INHOUD/CONTENTS In memoriam 7 1. WALLENBURG, C. VAN, Woudgronden en woudeerdgronden . 9 Black forest soils and ' woud' earth soils (summary p. 24) 2. HEUVELN, B. VAN, Karteringsmethodiek van de Stichting voor Bodemkartering 26 Survey methods of the Netherlands Soil Survey Institute (summary p. 37) 3. MAARLEVELD, G. C., Voorlopige resultaten van dekzandonder- zoek met de plakbandmethode 38 Provisional results of cover sand studies by the adhesive tape method (summary p. 64) 4. KOSTER, E. A., De invloed van markebossen op de vorming van zeer hoge stuifzandruggen ('randwallen') op de Veluwe .... 66 The effect of common forests on the formation of very high ridges of shifting sand ('bordering dune ridges') in the Veluwe (summary p. 72) 5. VEER, A. A. DE, Kameterras en smeltwaterdal in de omgeving van Holten (Overijssel) 74 Käme terrace and meltwater valley deposit in the vicinity of Holten (pro vince of Overijssel) (summary p. 77) 6. BAL, L.,Functie van de bodemfauna in de genese van twee moder- humusprofielen 79 The part played by the soil fauna in the genesis of two moder humus profiles (summary p. 107) 1. WIERINGA, J., Drentse veldnamen 110 The field-names of Drente (summary p. 117) 8. BRETELER, H. G. M. en J. M. M. VAN DEN BROEK, Graften in Zuid-Limburg 119 Escarpments in South Limburg (summary p. 130) 9. BURCK, P. DU en L. W. DEKKER, Enkele resultaten van het onder zoek naar de genese van de gronden in midden-Westfriesland 131 Some results of a study on the genesis of soils in central Westfriesland (province of Noordholland) (summary p. 154) 10. CEELEN, L. A. en D. VAN DIEPEN, Enige voorlopige resultaten van een fosfaatonderzoek op zandgronden 157 Some provisional results of a study of phosphates in sandy soils ( summary p. 175) 5 11. KNAAP, W. VAN DER, De Twiskepolder als cultuurgrond ... 178 The Twiskepolder as cultivable land (summary p. 187) 12. AKKER, A. M. VAN DEN en H. J. M. ZEGERS, Draagkracht van de bovenlaag in het ruilverkavelingsgebied Oldelamer 189 Bearing capacity of the top soil in the Oldelamer consolidation area (sum mary p. 201) 13. AKKER, A. M. VAN DEN, Restanten van een wilde vervening in de omgeving van Oldelamer 202 Remnants of an irregular peat excavation in the vicinity of Oldelamer (summary p. 206) Artikelen die in de periode iuli 1966 tot iuli 1968 elders zijn ge publiceerd 207 Rapporten en adviezen die in de periode juli 1966 tot juli 1968 zijn samengesteld 209 Publikaties van de Stichting voor Bodemkartering 213 6 IN MEMORIAM Z. VAN DOORN Op 29 augustus 1967 overleed op 75-jarige leeftijd de heer Z. van Doorn, van 1 februari 1950 tot 1 februari 1957 adjunct-directeur van de Stichting voor Bodemkartering. Toen Van Doorn in 1950 bij ons instituut kwam werken, was hij 58 jaar oud. Hij kon terugzien op een succesvolle werkkring als hoofd van de Bos- inrichting in het voormalig Nederlands-Indië. Hij was er echter de man niet naar om de rust en de terugblik op het verleden te verkiezen boven het risico van een nieuw begin bij een toen nog wel erg jong en snel groeiend instituut. Hij heeft met zijn energieke aanpak van de problemen en met taaie vol harding veel aan de verdere groei van ons instituut bijgedragen. Daarvan getuigen de woorden die in Boor en Spade (1958) aan zijn afscheid zijn ge wijd. Zijn verdiensten zijn bij die gelegenheid dan ook terecht gehonoreerd met een benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Na zijn afscheid in 1957 is Van Doorn het werk van ons instituut en de levensloop van zijn vroegere medewerkers met grote belangstelling blijven volgen. Aan de activiteiten van onze personeelsvereniging, waarvan hij ere- 7 lid was, nam hij niet alleen metterdaad deel, hij steunde die ook in materieel opzicht. Uit zijn tijd bij ons instituut had Van Doorn een belangstelling overge houden voor onder andere de geschiedenis van het bodemgebruik. Vooral zijn geboortestreek, Zegveld en omgeving en het gebied van de Oude Rijn, hadden zijn aandacht. Hij heeft hiervoor zeer veel speurwerk verricht in allerlei archieven. De resultaten heeft hij vastgelegd in een aantal artikelen, die onder meer gepubliceerd zijn in Historia Agriculturae, Verslagen en Mededelingen Oud Vaderlands Regt en Geschiedenis en in het Landbouw kundig Tijdschrift. Diverse medewerkers van ons instituut, in het bijzonder van de typekamer en de tekenkamer, hebben hem met genoegen bij de tot standkoming van zijn artikelen geholpen. Wij zullen ons Van Doorn blijven herinneren als een zeer goed mens, die veel belangstelling toonde voor zijn medemensen en die alles over had voor degenen voor wie hij verantwoordelijk was of voor wie hij zich verantwoor delijk voelde. DR. IR. F. W. G. PIJLS Directeur Stichting voor Bodemkartering IN MEMORIAM G. MEURS Op 28 maart 1967 overleed op 58-jarige leeftijd de heer C. Meurs, die sedert zijn indiensttreding op 5 maart 1956 werkzaam was bij de huishoudelijke dienst van de Stichting voor Bodemkartering. De heer Meurs deed zijn werk met grote toewijding. Mede daardoor was hij voor velen binnen het instituut een zeer gewaardeerde medewerker. TH. H. B. LOOMAN Op 29 november 1968 raakte Theo Looman, medewerker van de afdeling Opdrachten, betrokken bij een verkeersongeluk; hij overleed ter plaatse. Theo Looman kwam op 9 mei 1966 in dienst van de Stichting voor Bodem kartering. Hij heeft meegewerkt aan o.a. de bodemkartering van de ruil- verkavelingsgebieden Geestmerambacht, Slochteren, Daarle-Hellendoorn, Dinxperlo en Voorne-Putten. Theo Looman werd 26 jaar oud. 8 WOUDGRONDEN EN WOUDEERDGRONDEN Black forest soils and 'woud' earth soils C. van Wallenburg1) INLEIDING In de bodemkundige literatuur en in rapporten van de Stichting voor Bo- demkartering worden bepaalde gronden woudgronden genoemd. Sedert de invoering van het nieuwe Systeem van bodemclassificatie kent men ook de term woudeerdgronden. De naam woudgronden zal in de toekomst weinig meer worden gehanteerd. Daarentegen zal men regelmatig de naam woud eerdgronden tegenkomen. Ze lijken zoveel op elkaar dat het niet uitgesloten moet worden geacht, dat men ze met elkaar verwart. De bedoeling van dit artikel is dat van de twee namen de juiste inhoud wordt afgeleid uit de literatuurgegevens. Ook zal een voorstel worden ge daan over het toekomstige gebruik van de naam woudgronden. Ten slotte zullen enkele eigenschappen en kenmerken zowel van de woudgronden als van de woudeerdgronden nader worden toegelicht, waarbij dan gebruik ge maakt wordt van de resultaten van de Nebo-kartering op schaal 1:200 000 en van de kaartbladenkartering op schaal 1:50000. WOUDGRONDEN Van Liere (1948) onderscheidde bij de kartering van het Westland de zwarte, rulle klei- en zavelgronden van de vloedkreken, die buiten het zogenaamde Westlanddek aan de oppervlakte liggen. Hij noemde ze woudgronden en omschreef ze als 'kleigronden met een donkere tot zwarte kleur van de bo vengrond, welke waarschijnlijk ontstaan is tijdens een periode van grote overlast van water, gepaard aan een begroeiing van bos (in westelijk Neder land 'woud' genaamd).' Bij latere karteringen werden donker tot zwart gekleurde klei- en zavel gronden ook elders in het gebied van de jonge zeekleigronden gevonden, namelijk in Westfriesland en in Groningen. Ook daar kwamen de woud gronden voor in de omgeving van plaatsen met woud (Oostwoud, Midwoud) of Wold (Wolddijk). Door Edelman en Van Liere (1949) werd de conceptie van een donker tot zwart gekleurde bovengrond, ontstaan ten gevolge van een 'woudbegroeiing', ook in Westfriesland en Groningen toegepast. Op de in 1950 verschenen Voorlopige Bodemkaart van Nederland, schaal 1:400000 staan daardoor de woudgronden al aangegeven en wel met de toevoeging w. Ook zijn in Edelmans boek 'Inleiding tot de bodemkunde van Nederland' (1950) de woudgronden vrij uitvoerig toegelicht. Op de conceptie dat de donkere tot zwarte bovengrond ontstaan is ten ge volge van een bosbegroeiing, is kritiek geleverd, onder andere door Ente en Pons en Wiggers. Ente (1963) wijdde in zijn dissertatie een volledig hoofd- ') Rayon west, Stichting voor Bodemkartering. 9 stuk aan 'wouden, broeken en venen'. Hij geeft aan dat op de hoger gelegen plaatsen van het Westfriese landschap een begroeiingslaag voorkomt, die volgens pollenonderzoek is ontstaan door begroeiing met bossen (wouden) van elzen, wilgen en berken. De els speelde daarbij de belangrijkste rol. Inderdaad is vóór circa 1000 na Chr. een belangrijk deel van de Westfriese zeeklei met bos begroeid geweest. Men kan, zo schrijft Ente, in deze gevallen spreken van woudgronden, maar dan geeft men hiermee een historische in vloed weer. Ente beweert namelijk, en onzes inziens terecht, dat niet alleen de begroeiingslaag van invloed is geweest op het ontstaan van de donkere tot zwarte bovengrond. Ook het langdurig gebruik van de grond als grasland is van grote invloed op de vorming van een Al-horizont; dit is hier al sedert circa 1200 na Chr. het geval. Zelfs in gebieden waar nooit een woudbegroei ing is geweest, komen in grasland donker gekleurde bovengronden voor (onder andere bij de huisweiden in het zuid-westelijk zeekleigebied). Pons en Wiggers (1959, 1960) hadden eveneens kritiek op de oorspronke lijke conceptie. Zij geven aan dat de aanwezigheid van woudgronden op de inversieruggen van de Westfriese zeeklei met diep humushoudende lichte zavelgronden onder meer te danken is aan ophoging met mineraal materiaal. We komen hier nog op terug. Men kan dus stellen dat de woudgronden klei- en zavelgronden in het gebied van de jonge zeeklei zijn, die in de middeleeuwen met bos (woud) begroeid zijn geweest. Aan de woudbegroeiing kwam een einde door toene mende invloed van de zee (vorming van verjongingsdek, onder andere in het Westland, in Groningen en in bepaalde delen van Westfriesland) of door ontwatering en ontginning.