1 Christus En De Schriften Door Dr. Adolph Shaphir
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
1 CHRISTUS EN DE SCHRIFTEN DOOR DR. ADOLPH SHAPHIR VERTAALD DOOR A. R. ZALMAN MARDA J. N. VOORHOEVE DEN HAAG STICHTING DE GIHONBRON MIDDELBURG 2010 2 INHOUD Levensschets van Adolph Saphir Inleiding Hoofdstuk 1. Christus en de Schriften Het boek en de hoofdfiguur Hoofdstuk 2. Jezus en de Schriften 1. Zijn leer in het algemeen 2. In de engere kring van de discipelen 3. Het gebruik dat Christus Zelf maakte van de Schriften in Zijn strijd en gebed 4. Het gebruik, door Christus van de Schrift gemaakt in Zijn heerlijkheid Hoofdstuk 3. Het getuigenis der Apostelen Hoofdstuk 4. Vijf kenmerken van de echtheid en bewijzen voor de Goddelijke oorsprong van de Bijbel 1. De verheven leer 2. Profetie 3. De aparte plaats van het Boek 4. De wonderbare bescherming van de Bijbel 5. De wereldomvattende inhoud van de Bijbel Hoofdstuk 5. Israëls Messias Het levende en het geschreven Woord Hoofdstuk 6. De Schrift en de Heilige Geest Hoofdstuk 7. Praktische opmerkingen, meer bijzonder met betrekking tot de tegenwoordige tijd 1. Bijbelwaardering 136 2. Bibliolatrie 142 3. Het praktisch karakter van de Bijbel 153 4. Christenen, het beste bewijs voor de Bijbel 169 5. Het boek der blijdschap 171 3 Levensschets van Adolph Saphir overgenomen uit: De Rotssteen van mijn hart; een biografie van Rabbi John Duncan, door L. J. van Valen Het was Charles Haddon Spurgeon die dr. Saphir vlak voor zijn sterven opzocht en hem in volle vrede hoorde belijden: „God is licht en in Hem is gans geen duisternis". De jood Schijnberger stond bij zijn sterfbed toen hij de laatste adem uitblies. Hij was het die na de begrafenis de merkwaardige woorden uitsprak: „Ik sloot de ogen van dr. Saphirs vader in Boedapest, ik sloot de ogen van dr. Saphirs moeder, die bij mij in Praag woonde, en nu ben ik in Londen gekomen om hetzelfde te doen aan zijn sterfbed". 1891. De bekering van Adolph Saphir en het gezin waartoe hij behoorde, was de vrucht van de prediking van de beroemde John Duncan, een Joods gelovige, die vanuit Schotland gezonden werd naar Hongarije. De Heere gebruikte de woorden van Zijn gezant, als een uitlegger, "één uit duizend", om haar Zijn wegen en verborgenheden bekend te maken. Het verblijf van de Schotse leraars in Boedapest werd voor velen tot een eeuwige zegen. Maar dat niet alleen! Nu werd ook een deur geopend voor de zending onder de Joden in deze Roomse stad aan de Donau. De Schotse kerk kreeg onder de hoge bescherming van de Aartshertog toestemming om onder de verloren schapen van het huis van Israël het evangelie van het kruis te verkondigen. En John Duncan werd uitverkoren om deze moeilijke arbeid aan te vangen. De subcommissie van Edinburgh voor de zending onder de Joden besloot op 24 juli 1840 John Duncan als de eerste zendeling onder het oude Bondsvolk van de Kerk van Schotland te benoemen. Er was eerst verschil van mening over het arbeidsveld; velen zagen het Heilige land als werkterrein, terwijl anderen als bezwaar hiertegen aan- voerden dat Palestina geen land was van overwegend Joodse invloed. De berichten van Dr. Keith over de hechte Joodse gemeenschap in Hongarije en de welwillende houding van de Aartshertogin, deden de beslissing rijpen om Duncan naar Boedapest uit te zenden. Hongarije was immers een land waar, evenals in Schotland, het calvinistisch protestantisme een behoorlijke aanhang had. Maar overleggingen behoren getoetst te worden aan de leiding van de Allerhoogste, zodat de commissies, zowel in Edinburgh als in Glasgow, gebedssamenkomsten hielden om Gods gunst af te smeken. Geleidelijk werd Duncan losgemaakt van zijn werk in de Milton kerk. Hij leidde enkele cursussen Hebreeuws voor aspirant helpers voor het zendingswerk. De animo voor deze cursussen onder de studenten van de universiteiten in Glasgow en Edin- burgh was boven verwachting en betekende een grote aansporing voor hem om op de ingeslagen weg verder te gaan. Tenslotte volgde op 16 mei 1841 zijn officiële uit- zending. De dienst in de St. George kerk van Glasgow werd geleid door de predikan- ten Charles Brown, de broer van zijn vriend David en Dr. Smyth, terwijl William Burns de nieuwe zendeling met ernst aan de Troon der genade opdroeg. Zo ver- gezelden zijn broeders hem naar Londen en namen hier afscheid van hem. Zo verliet Duncan zijn geboorteland om de verloren schapen van het huis van Israël op te zoeken. En hij werd gesterkt door de gebeden van hen en van vele christenen en reisde evenals Paulus heen, "der genade Gods van de broederen bevolen zijnde." 4 Met Duncan reisden zijn tweede vrouw, Janet Torrance, de weduwe van een officier, met haar dochter, zijn eigen dochter Annie en W.O. Allan en R. Smith, die hem als assistenten waren toegewezen. In Holland aangekomen bracht hij in Den Haag een bezoek aan de bekende christenjood, Dr. A. Capadose, "een geoefende en veel beproefde christen, een gezonde calvinist van de oude stempel, die goed thuis was in de werken van de Hollandse godgeleerden, een liefhebber van het presbyterianisme en van de Kerk van Schotland..." Vanuit ons land volgde hij per zeilboot de Rijn tot Mainz en reisde van Frankfurt door Neurenberg in de richting van Wenen. Na een oponthoud in deze afgodische stad, zette het gezelschap via de Donau koers naar Boedapest, waar zij eind augustus behouden arriveerden. In die tijd waren zo‟n 100 Engelse werklieden in de stad, dit in verband met de bouw van een nieuwe brug, die de beide steden Boeda en Pest met elkaar moest verbinden. Spoedig vond Duncan een onderkomen in een keldermagazijn, dat voor dit doel geschikt gemaakt werd. Al gauw gaven velen van hun belangstelling blijk, hoewel de meesten meer interesse toonden voor de Engelse taal (in die dagen een begeerde studie in Hongarije) dan voor het Woord des levens. Zo luisterden Engelsen, Honga- ren en Joden naar de begaafde Schotse Godgeleerde, die spoedig de Hongaarse taal onder de knie kreeg. Door zijn geleerdheid, vriendelijkheid en zachtmoedigheid werd hij spoedig geliefd. Met droefheid zag Duncan op het grote verval van de Gereformeerde kerk in Hongarije. Het protestantisme was weggezonken in lauwheid en zedeloosheid. Hij hoopte op een opleving en sprak met vooraanstaande predikanten van de kerk over de noodzakelijkheid van een nieuwe reformatie. Hoe konden de protestanten de Joden voor Christus winnen, indien zij geen krachtig geloof en heilige vruchten toonden? Hij smeekte daarom of het God mocht behagen om deze kerk weer te bezoeken met Zijn heil, opdat zij "de beste instrumenten mochten zijn om de verloren schapen van het huis van Israël te bekeren tot de Herder en Opziener der zielen." Hij maakte al gauw kennis met Török, de superintendent van de Gereformeerde kerk, die met groot enthousiasme het zendingswerk van de Schotse kerk steunde. Veel bewondering had deze Hongaar voor zijn manier van aanpak. Duncan paste zich zoveel mogelijk aan de Hongaarse liturgie en gewoonten aan. Hij wist vele harten voor zijn werk te winnen en steeg nog meer in achting toen bleek dat hij de gunst ontving van de Aartshertogin. Maria Dorothea zag de wens van haar hart vervuld. Al jarenlang begeerde zij een gemeente in Boeda, die als centrale kerk in de hoofdstad op het gehele land invloed kon uitoefenen. Nu was Duncan hiervoor bij uitstek geschikt. De kracht van zijn werk lag niet in de eerste plaats in zijn gaven maar in zijn Godsvrucht en gebedsleven. En de Heere betoonde kennelijk Zijn zegen over het prille begin aan de de oevers van de Donau. Ook in stoffelijk opzicht was de zegen van Boven merkbaar: Dr. Keith had in Schotland een aanzienlijk geldbedrag ingezameld, waarvan een nieuwe kerk en school konden worden bekostigd. De kleine zendingsgemeente in Boedapest, verenigd rondom haar voorganger en twee assistenten, Smith en Allan, was een oase te midden van de oppervlakkige godsdienst in Hongarije. Het gaf op den duur een uitstraling over het gehele land. Was de Evangelische leer hier eerst zeldzaam, na verloop van enkele jaren was er bijna geen dorp waar het evangelie niet werd gehoord. Een ongewone geestelijke opleving begon de ingezonken kerk in Oost-Europa te beheersen. Maar hoe was het met de Joden? Ook zij kwamen onder het gehoor van "Rabbi" Duncan, die met zijn voorkomen veel 5 weg had van een Joodse rabbijn. Zij verbaasden zich over zijn grote kennis van de Hebreeuwse taal en de Joodse gewoonten. Maar ook merkten zij op dat een andere geest in hem was, die zij niet kenden. Met open monden luisterden zij naar zijn verklaringen van het Nieuwe Testament; zij hoorden hoe Paulus gebruik maakte van de Wetten van Mozes, hoe de Psalmen van David genoemd werden en de apostel de profetieën van Jesaja gebruikte om de toekomstige heerlijkheid van de Joodse natie voor te stellen. Toch verstonden zij eerst niet wat hij bedoelde. Een deksel lag op hun hart, hoewel het met hun vijandschap wel meeviel. In diepe afhankelijkheid van de zegen van Boven deed Duncan zijn werk. Hij hoopte dat zijn werk een "planting des Heeren" zou voortbrengen, opdat Hij verheerlijkt zou worden. Hij wist dat het deksel van ongeloof alleen in een weg van bekering kon worden weggenomen. Daarom smeekte hij ook: "O, bid, bid dan voor ons, om een ootmoedige, gelovige, weldadige, heilzame, zuivere, zelfverloochenende gestalte des gemoeds, welke duizendmaal meer onze zaak ten goede komt dan alle geleerdheid der wereld." Smith beschuldigde zichzelf dat hij zo weinig van deze gemoedsgestalte naar buiten uitstraalde: "Wij behoren onszelf diep te vernederen, in het bijzonder hiervoor, dat het licht van het heerlijk evangelie door ons dagelijks gedrag nog zo zwak weerschijn." .Toch kon hij zonder enige zweem van hoogmoed, maar met schaamte, bevestigen dat "onze genadige Heere ons tot hiertoe verwaardigd heeft om zo te wandelen, dat enige nieuwsgierigheid werd verwekt om te weten wat de beginselen zijn die ons gedrag bepalen".