6500 voor Chr.

RAAP-NOTITIE 5543

375037 voor Chr. . Plangebied Molenweg/N9 in Burger- vlotbrug

Gemeente Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek 2200 voor Chr.

700 voor Chr.

150 na Chr.

320 na Chr.

250 na Chr.

1650 na Chr.

Colofon

Opdrachtgever: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Titel: Plangebied Molenweg/N9 in , gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek Status: eindversie

Datum: mei 2016 auteur: drs. R.A.C. Kroes

Projectcode: SCWM

Bestandsnaam: NO5543_SCWM.docx projectleider: drs. R.A.C. Kroes projectmedewerker: drs. J.A. Schenk

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 3998918100

Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland

Autorisatie: ir. G. de Boer

Bevoegd gezag: gemeente Schagen

ISSN: 0925-6369

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b telefoon: 0294-491 500 1382 LV Weesp telefax: 0294-491 519 Postbus 5069 E-mail: [email protected] 1380 GB Weesp

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2016 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Samenvatting

In opdracht van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft RAAP in mei 2016 een archeologisch bureauonderzoek (BO) uitgevoerd voor plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een waterber- ging aan te leggen, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen (paragraaf 1.3) kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de waterberging vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord. Resten van bewoning op de top van het veen uit de Late IJzertijd tot en met de Vroege Middel- eeuwen zijn óf geërodeerd, óf te verwachten tussen 0,9 en 2,2 m –Mv. Dit is ruim dieper dan de nu geplande ingrepen van 0,5 m diep. Op en direct onder maaiveld zullen zeer waarschijnlijk resten worden aangetroffen van een veld- slag die hier heeft plaatsgevonden op 10 september 1799. Hierin zijn twee soorten resten te onderscheiden: 1. Voorwerpen die rondom of tijdens de slag zijn verloren, weggegooid of afgeschoten Het zal hierbij gaan om uitrustingsstukken als (delen van) geweren, sabels, bajonetten, uniformknopen, gespen en kogels. Dergelijke resten zullen uit de aard der zaak vooral aan en vlak onder maaiveld gevonden worden. Vooralsnog moet ervan worden uitgegaan dat ze in principe overal worden aangetroffen. Dit is afhankelijk van de troepenbewegin- gen destijds. Onderzoek aan dergelijke resten kan extra kennis verschaffen over het ver- loop van de veldslag. Ze zullen vrijwel uitsluitend opgespoord kunnen worden door mid- del van metaaldetectie. 2. Ingegraven sporen, zoals veldgraven, loopgraven en schansen Een veldgraf is al eens aangetroffen. Bekend is dat de dijk en het boezemwater van de Zijpepolder is gebruikt als ‘wal en gracht’. Het is de vraag of de troepen destijds loop- graven of schansen nodig hebben gehad, en of ze de tijd gehad hebben om die aan te leggen, maar mogelijk is het zeker. Ook dit is mede afhankelijk van de troepenbewegin- gen destijds. Dergelijke ingegraven resten zullen vrijwel zeker vondsten bevatten als on- der (1) genoemd, alleen zullen deze zich te diep in de bodem bevinden om met metaal- detectie te worden opgespoord. In de regel zijn sporen van ingravingen altijd herkenbaar aan een verkleuring en/of veranderde structuur van de bodem die tijdens het graven wordt gesignaleerd. Geofysisch onderzoek kan in bepaalde gevallen vooraf uitsluitsel geven over de aanwezigheid van ingravingen. Gezien de plaatselijke geologie en bodem is magnetometrisch en grondradaronderzoek geen optie, daarvoor is de grondwaterstand te hoog en de bodem te kleiig. Weerstandsonderzoek kan wel worden toegepast. Schan- sen worden door dit type onderzoek vrijwel altijd opgespoord, loopgraven alleen als ze ruim bemeten zijn en/of lang open hebben gelegen, veldgraven alleen als ze in groepen liggen of als het massagraven betreft. Individuele veldgraven zijn slecht opspoorbaar.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voor- genomen bodemingrepen vervolgonderzoek aanbevolen. Daarbij is de belangrijkste overweging dat het een gebied van circa 7 hectare betreft, wat tot hoge kosten zal leiden als het integraal met één onderzoeksmethode wordt onderzocht. Daarom wordt aanbevolen de volgende gefa- seerde aanpak als optie in studie te nemen:

1. Een extra bureauonderzoek met als doel op basis van de bekende troepenbewegingen en gevechtshandelingen een uitspraak te doen over de verwachting op resten van de veldslag in het plangebied en dan met name of binnen het plangebied onderscheid gemaakt kan wor- den tussen zones waar niets te verwachten valt en waar wel. 2. Een verkennend detectoronderzoek waarbij het plangebied steekproefsgewijs wordt onder- zocht met als doel te bepalen waar zich eventuele vondstconcentraties bevinden. Vooron- derstelling is daarbij: de verspreiding van kwijtgeraakte, weggegooide en afgeschoten mobi- lia geeft aan waar gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden en dat geeft weer aan waar schansen, loopgraven en veldgraven kunnen worden verwacht. 3. Volledig detectie- en weerstandsonderzoek in de zone als onder punt 2 bepaald. Met als doel de gevechtshandelingen te reconstrueren (detectie) en de locatie van ingegraven resten te lokaliseren. 4. Nader gravend onderzoek naar de ingegraven resten (dan wel inpassing).

Hierbij wordt een in ieder geval een stop-moment aanbevolen tussen stap 2 en 3 om de nadere consequenties van de onderzoeksresultaten voor het project te kunnen beoordelen.

Stap (2) en (3) zijn goed te combineren met OCE-onderzoek. Op het moment dat OCE- onderzoekers hun locaties hebben gedetecteerd en de voorwerpen gaan ‘benaderen’ kan een archeoloog meelopen om – naast de reeds vastgestelde locatie – te registreren om wat voor vondst het gaat. Veel vondsten uit slagveldcontext gelden wettelijk namelijk als ‘strategisch ma- teriaal’ en worden direct na benadering geruimd zodat nader archeologisch onderzoek niet mo- gelijk is. Directe registratie in het veld is dan ook noodzakelijk.

Bovenstaande aanpak houdt in dat alleen dat deel van het plangebied wordt onderzocht dat ook aantoonbaar potentie heeft om onze kennis over de veldslag te vergroten, en de rest van het plangebied dus niet.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Weten- schap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Teneinde de gevolgen van het aantreffen van toevalsvondsten in de niet onderzochte delen van het plangebied in goede banen te leiden wordt aanbevolen een passieve archeologische bege- leiding conform het protocol inventariserend veldonderzoek voor proefsleuven (IVO-P) uit de KNA versie 3.3 uit te laten voeren. Passieve archeologische begeleiding houdt in dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden vondsten of sporen worden aangetroffen, een archeoloog wordt ingeroepen om deze vrij te leggen, te documenteren en veilig te stellen. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior- archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Inhoudsopgave

Samenvatting ...... 3

Inhoudsopgave ...... 6

Administratieve gegevens ...... 7

1 Inleiding ...... 8

1.1 Kader ...... 8

1.2 Ligging van het plangebied ...... 8

1.3 Planomschrijving ...... 9

1.4 Doel- en vraagstelling ...... 9

1.5 Kwaliteit ...... 9

2 Bureauonderzoek ...... 10

2.1 Methode ...... 10

2.2 Aardkundige situatie ...... 10

2.3 Bewoningsgeschiedenis...... 12

2.4 Archeologie...... 13

2.5 Bodemverstoringen ...... 14

2.6 Gespecificeerde archeologische verwachting ...... 14

3 Conclusies en aanbevelingen ...... 16

3.2 Conclusies ...... 16

3.3 Aanbevelingen ...... 17

Literatuur ...... 19

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ...... 21

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Administratieve gegevens

Projectcode SCWM

ARCHIS-onderzoeksmelding 3998918100

Type onderzoek bureauonderzoek

Opdrachtgever Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Contactpersoon Dhr. J. Zijp

Onderzoekskader aanvraag omgevingsvergunning

Locatie Plangebied Molenweg/N9

Plaats Burgervlotbrug

Gemeente Schagen

Provincie Noord-Holland

Oppervlakte plangebied 8,3 hectare

Kaartblad 14D

Centrumcoördinaat 107.437 / 528.709

Bevoegd gezag gemeente Schagen

Contactpersoon Mw. L. Rinkel

Onderzoeksperiode Mei 2016

Afbakening Tijdens het bureauonderzoek is het plangebied inclusief een onderzoeksgebied zone van 500 m rondom het plangebied onderzocht.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

1 Inleiding

1.1 Kader

Aanleiding In opdracht van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft RAAP in mei 2016 een archeologisch bureauonderzoek (BO) uitgevoerd voor plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een waterber- ging aan te leggen, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.

Beleidskader Het uitgangspunt voor dit onderzoek wordt gevormd door het wettelijk en beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening en monumentenzorg. De gemeente Schagen is in dezen de bevoegde overheid die een besluit zal nemen over hoe om te gaan met de aanwezigheid van eventueel aanwezige archeologische waarden. Op de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Zijpe ligt het plangebied in een zone waarvoor een onderzoeksverplichting is geformuleerd voor ingrepen die dieper zijn dan 50 cm en groter dan 500 m² (Alders & Husken, 2007).

Deze voorschriften zijn verankerd in het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, vastgesteld 29 juli 2015 en deels onherroepelijk (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE). Het plangebied is hierin voorzien van een dubbelbestemming ‘waarde archeologie 4’. In artikel 40.4.2 van de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat geen archeologische onderzoeksplicht bestaat ‘voor werken waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m² plaatsvinden, dan wel werken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 500 m² maar niet dieper dan 0,50 m’.

De omvang van de bodemingrepen bedraagt circa 8,3 hectare en de diepte van de ingrepen bedraagt 0,5 m -Mv. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is derhalve verplicht conform het gemeentelijk beleid en het vigerend bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de Rijksweg N9 tussen Burgervlotbrug en Zijpersluid en ten oosten van de Molenweg. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom (figuur 1). Op recente luchtfoto’s uit Google Earth en Bing Maps is het plangebied te zien als grasland met sloten. Vol- gens de geraadpleegde topografische kaart en het Actueel Hoogtebestand Nederland (http://www.ahn.nl/) bedraagt de huidige maaiveldhoogte in het plangebied ongeveer 1,4 m - NAP.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

1.3 Planomschrijving

Het gehele plangebied wordt tot 0,5 m –Mv ontgraven ten behoeve van de aanleg van een wa- terberging. Nadere details zijn nog niet bekend.

1.4 Doel- en vraagstelling

De doelstelling van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of ver- wachte archeologische waarden binnen het plangebied aan de hand van bestaande bronnen teneinde een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen. Het doel van het veldon- derzoek is het toetsen en aanvullen van deze gespecificeerde verwachting. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 3 een advies gegeven over de omgang met eventueel aanwezige archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of archeologische resten.

Onderzoeksvragen: 1. Welke gegevens met betrekking tot archeologische waarden zijn reeds over het plangebied bekend? 2. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit? 3. Zijn in het plangebied archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of archeolo- gische resten aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting? 4. Op welke diepte bevinden zich de archeologisch interessante lagen? 5. Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol is? 6. Welke methoden zouden bij het archeologisch vervolgonderzoek ingezet kunnen worden? 7. Op welke manier dient bij eventuele graafwerkzaamheden met archeologische waarden te worden omgegaan?

1.5 Kwaliteit

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl). Voor de in deze notitie genoemde archeologische perioden wordt verwezen naar tabel 1. Daar- naast is achter in dit rapport een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

2 Bureauonderzoek

2.1 Methode

Tijdens het bureauonderzoek wordt aan de hand van verschillende bronnen informatie verzameld om inzicht te krijgen in de genese van het landschap, de (lokale) opbouw van de bodem en de sporen die de mens in het landschap heeft achtergelaten. Om een beeld te vormen over het voormalige landschap is onder andere gebruik gemaakt van verschillende geologische, geomor- fologische en bodemkundige kaarten. Voor informatie omtrent het reliëf in en rondom het plan- gebied is het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geraadpleegd (www.ahn.nl).

Om de bekende archeologische gegevens te inventariseren zijn de beleidskaart van de gemeen- te Schagen, de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Noord-Holland, Informatie- kaart Landschap en Cultuur van de provincie Noord-Holland, de Indicatieve Kaart van Archeolo- gische Waarden (IKAW) en het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geraadpleegd.

Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van eventuele bebouwing en/of bodemverstoringen in het plangebied zijn onder andere historisch kaartmateriaal en het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Voor een volledig overzicht van de geraadpleegde bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst achter in dit rapport.

2.2 Aardkundige situatie

In onderstaande beknopte geologische ontstaansgeschiedenis in de Kop van Noord-Holland (figuur 3) wordt de (chrono-stratigrafische) indeling gehanteerd die door De Mulder & Bosch (1982) is opgesteld. Ter verduidelijking zijn tussen haakjes respectievelijk de oude indeling van de RGD en de nieuwe indeling van het NITG-TNO (Weerts e.a., 2000) aangegeven. Rond 3800 voor Chr. kon de zee alleen via enkele openingen in de kustlijn (de zgn. zeegaten) in het achterland doordringen. Via het zeegat van Bergen - een grote opening in de kustlijn ter hoogte van het huidige Bergen - drong een aantal west-oost georiënteerde geulen door in West- Friesland en de Kop van Noord-Holland. Vanuit de geulen werden pakketten zand en klei afge- zet. Buiten de invloedssfeer van de geulen vond veenvorming plaats. De sedimenten die in deze periode werden afgezet, worden door De Mulder & Bosch gerekend tot het Hauwertcomplex laag A (voorheen: Calais IVa1, tegenwoordig: Laagpakket van Wormer). Vanaf circa 2500 voor Chr. verlegden de geulen zich geleidelijk naar het zuiden, waardoor het plangebied buiten het sedimentatiebereik kwam te liggen (De Mulder & Bosch, 1982; Van Hee- ringen & Theunissen, 2001). De sedimenten (zand en klei) die in deze periode zijn afgezet, wor- den door De Mulder & Bosch gerekend tot het Hauwertcomplex laag B (voorheen: Afzettingen van Calais IVa2, tegenwoordig: Laagpakket van Wormer).

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Rond 1800 voor Chr. sloot het zeegat van Bergen en werden de geulsystemen in West-Friesland en de Kop van Noord-Holland minder actief. In het plangebied continueerde de veengroei. Op het moment dat de laatste geulen verlandden, verdwenen ook deze onder een dik pakket veen. In en rond de veenkussens waren alleen nog kleine veenstroompjes actief. Deze voerden het water uit de veenkussens af naar lager gelegen delen. Rond het begin van de Late Middeleeuwen (ongeveer 1000 jaar na Chr. figuur 3) nam de invloed van de zee weer toe en ontstonden opnieuw gaten in de strandwallenkust. Hierdoor kreeg de zee via getijdengeulen weer toegang tot het achterliggende veengebied waardoor de natuurlijke drai- nage van het gebied achter de strandwallen verbeterde. Bovendien werd het veengebied vanaf ongeveer de 9e eeuw ontgonnen. Grootschalige ontginning van het veen door de mens en de inbraken van de zee leidden ertoe dat de veenkussens dunner werden of zelfs volledig verdwe- nen. In het plangebied werden de oudere landschappen deels geërodeerd en deels afgedekt. Via het zeegat de Zijpe en de veenstroompjes de Zijpe en de Rekere zijn opnieuw mariene sedimen- ten (‘pikklei’ en zeezand) afgezet in het plangebied (Rosing, 1995). De afzettingen zijn vermoe- delijk afgezet vanaf de Late Middeleeuwen. Deze mariene afzettingen dekken het oudere land- schap af, maar kunnen dit ook deels geërodeerd hebben. Een boring in het zuidoosten van het plangebied in 1986 door de Rijksgeologische dienst (DINO boring B14C0040; https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens) laat in de bovenste twee meter vooral zand en klei zien van het Laagpakket van Walcheren. Daaronder ligt nog slechts een dun- ne laag veen (van 2,11-2,20 m –Mv) waaronder een dik pakket klei (bovenop) zand en (onderin) grof zand ligt van circa 13 m dik, het Laagpakket van Wormer. Een boring vlak ten zuiden van het plangebied, eveneens uitgevoerd door de RGD, in 1988, laat een vergelijkbaar beeld zien (B14C0240, met veen van 0,9-1,1 m –Mv). Twee boringen ten westen van het plangebied beves- tigen dit beeld (B14C0241 heeft veen van 1,1 tot 2,2 m –Mv en boring B14C0239 heeft veen van 1,05-1,10 m –Mv). Het veen dat oorspronkelijk aanwezig was binnen het plangebied, is dus ken- nelijk afgegraven of geërodeerd (Wullink, 2007).

Geo(morfo)logie en bodem Het plangebied bestaat geomorfologisch gezien uit een getijdevlakte (Stiboka/RGD, 1981: code 3N9). De bodem in het plangebied bestaat uit kalkrijke poldervaaggronden: zware zavel en leek- en tochteerdgronden ontwikkeld in zavel met grondwatertrap IV (Rosing, 1995: code Mn15A en pMn85A). Poldervaaggronden zijn relatief jonge bodems ontwikkeld in kleiige afzettingen, in dit geval mariene getijdenafzettingen. Leek- en tochteerdgronden hebben een humeuze tophorizont als gevolg van de aanwezigheid van restveen of als gevolg van bemesting door de mens. De grondwatertrap geeft aan dat het gemiddeld hoogste grondwater ondieper ligt dan 40 cm onder maaiveld en het gemiddeld laagste grondwater tussen 80 en 120 cm onder maaiveld.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

2.3 Bewoningsgeschiedenis

Historisch landgebruik Over de situatie in het plangebied voorafgaand aan de Middeleeuwen is naast de bovengenoem- de aardkundige ontwikkelingen weinig bekend. Uit de wijdere omgeving is wel bekend dat in prehistorische perioden in de hoger gelegen gebiedsdelen menselijke bewoning heeft plaatsge- vonden. Met name de in West-Friesland gelegen kreekruggen waren in het Laat Neolithicum en de Bronstijd geschikt voor bewoning. In de omgeving van het plangebied zijn echter alleen vond- sten uit het Laat Neolithicum bekend, wat volgens Alders & Husken (2007) wordt veroorzaakt door het feit dat in het gebied van de Zijpe al in de Bronstijd vernatting optrad, zodat de kreekrug overgroeid raakte met veen. Het veen werd in de Late IJzertijd in het oostelijk deel van de Zijpe bewoond. In de loop van de Middeleeuwen, globaal vanaf de 9e eeuw werd het veengebied, dat toen aan- wezig was in de omgeving van het plangebied, ontgonnen. Als gevolg daarvan trad een bodem- daling op, die samen met erosie van de kust ertoe leidde dat de Zijpepolder onder water kwam te staan. Er was sprake van een kweldergebied, dat aan de westkant was begrensd door een duin- gebied met stuifduinen en enkele getijdengeultjes (Reh e.a., 2005). Gedurende de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn verschillende pogingen ondernomen de Zijpe te bedijken. De oudste daarvan dateert uit 1388, maar deze poging leidde tot niets. Ook in de 15e en het begin van de 16e eeuw heeft men getracht de Zijpe te bedijken. Pas in 1552 lukte het voor het eerst. Kort daarna overstroomde de polder weer. Ook andere pogingen tot bedijking in de 16e eeuw werden een mislukking. Pas in 1597 - nadat de Zijpe bijna een kwart eeuw onder water heeft gestaan na de eerste bedijking – wordt aangevangen met de definitieve poging om de Zijpe te bedijken. In 1598 was dit proces voltooid en kwam de huidige verkaveling tot stand (Reh e.a., 2005).

Om inzicht te verkrijgen in het grondgebruik in het plangebied in de Nieuwe tijd biedt de analyse van historische kaarten een goede invalshoek. Op de kaart van Holland van Christiaan Sgrooten uit 1573 staat het plangebied volkomen leeg land aangegeven de Zijpe is dan al aangegeven als een polder (http://opteron1.kbr.be/cgi- bin/opac.cgi?P0=NKBR&P1=1_JAN&P9=&P5=20&P4=&P2=6&P3=R_BBH&P6=80_1678134). Op de ‘Kaart van Holland’ uit 1681 van Jacob Aertsz. Colom staat in het plangebied mogelijk bebouwing in de vorm van boerderijen en een molen afgebeeld. De kaart lijkt enigszins verte- kend waardoor de exacte ligging van het plangebied niet goed te bepalen is. (http://dpc.uba.uva.nl/kaartencollectie/). Volgens de molendatabase heeft in het plangebied ech- ter géén molen gestaan (http://www.molendatabase.nl). Historische kaarten uit de 19e eeuw laten in het plangebied een situatie zien die vrijwel overeen- komt met de huidige situatie. Topografische kaarten uit circa 1850 en 1900 laten in het gebied een identieke situatie zien, met uitzondering van bebouwing in de zuidoostelijke hoek van het plangebied dat er nu niet meer is. Op de Topografisch Militaire Kaart van omstreeks 1850 is hier één gebouw aangegeven. Op de Bonnebladen van circa 1900, 1925 en 1949 blijken het er twee te zijn. Op de Truppenkarte uit de Tweede Wereldoorlog is er weer één gebouw aangegeven. De

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

binnenwaartse bocht in de oostelijke rand van het plangebied die nu op luchtfoto’s te zien is, is dan ook nog niet aanwezig.

Volgens de Indicatieve Kaart van het Militair Erfgoed (IKME) ligt de westpunt van het plangebied in de zone van de Atlantikwall, een gefaseerd uitgebouwde kustverdedigingslinie die door de Duitse bezetter aan de westgrens van het Derde Rijk werd aangelegd om een aanval vanuit het westen af te wenden. Een luchtfoto uit dezelfde periode van 29 februari 1945 laat in het plangebied echter geen structuren zien, behalve bebouwing op de plek waar nu ook nog bebouwing staat, langs de westelijke rand van het plangebied (http://library.wur.nl/WebQuery/geoportal/raf). De nog op de Truppenkarte aangegeven bebouwing in de zuidoostelijke hoek van het plangebied is niet aanwezig. Deze bebouwing moet dan ook tijdens of kort vóór de Tweede Wereldoorlog zijn gesloopt. Ook op deze luchtfoto blijkt de binnenwaartse bocht in de oostelijke rand van het plangebied nog niet aanwezig.

2.4 Archeologie

Archeologische verwachting Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Schagen is geen inhoudelijke verwachting aangegeven, enkel beleidsregels (zie hierboven). Op de IKAW valt het plangebied in een zone met een middelhoge (zuidhelft) en een lage (noord- helft) archeologische verwachting. Deze waardering is gebaseerd op de landschappelijke ligging van het plangebied (Deeben, 2008; zie ook www.cultureelerfgoed.nl). Op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is op de plek van de bestaande bebouwing een stolpboerderij aangegeven als cultuurhistorisch object. Daarbij is niet aangegeven of hier sprake is van enige vorm van bescherming of andere regelgeving. Verder is geen archeologische verwachting aangegeven.

Bekende archeologische resten In ARCHIS staat één archeologische vindplaats geregistreerd uit de omgeving van het plange- bied. Op 490 m ten zuiden van het plangebied ligt de noordelijke punt van een terrein van arche- ologische waarde (Monumentnummer 10630). Het betreft een laatmiddeleeuwse dijk. Daarnaast is op 600 m ten zuiden van het plangebied bij drainagewerkzaamheden in 1952 enke- e e le losse scherven terpaardewerk aangetroffen. Dit is aardewerk uit de 2 tot 4 eeuw na Chr. (ARCHIS-waarnemingsnummer 40002 ). Op 550 m ten westen van het plangebied is een incom- pleet veldgraf aangetroffen met skeletresten en een tinnen knoop. Op deze laatste vondst waren een ‘3’ een ‘G’ en een distel zichtbaar. Op grond hiervan wordt aangenomen dat het een ge- sneuvelde Engelse soldaat betreft van het ‘3rd Regiment of Foot’ die hier op 10 september 1799 bij een veldslag is gesneuveld (ARCHIS-waarnemingsnummer 441578 ). Het betreft een gevecht tussen een Engels-Russische invasiemacht die de Zijpepolder gebruikte als bruggenhoofd voor een invasie van de Bataafse Republiek in het kader van de oorlog tegen Frankrijk.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

2.5 Bodemverstoringen

Gebouwen en funderingen Er is geen aanleiding verstoring te veronderstellen in het terrein als gevolg van bebouwing, behalve in het uiterste zuidoosten van het plangebied en op de plek van de huidige bebouwing.

Milieukundige toestand van het terrein In de Atlas Leefomgeving (https://www.atlasleefomgeving.nl/kijken) noch in het Bodemloket (www.bodemloket.nl) zijn bodemsaneringen aangegeven in het plangebied.

Grondwerkzaamheden, leidingen en ontgrondingen Langs de oostelijke rand van het plangebied is verstoring te verwachten als gevolg van de aanleg – en mogelijk ook van het onderhoud – van de N9 en de daarlangs lopende sloten. In het zuidoosten van het terrein – net buiten het plangebied - ligt een recent aangelegde parkeerhaven die mogelijk voor extra verstoring heeft gezorgd.

2.6 Gespecificeerde archeologische verwachting

Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied de volgende archeologische verwachting: • Voor vindplaatsen uit het Mesolithicum tot en met de Bronstijd geldt een lage verwachting. Uit de paleogeografische reconstructie van de omgeving van het plangebied blijkt dat in deze periodes sprake was van ongunstige bewoningscondities. De omgeving van het plangebied stond bloot aan invloed vanuit de zee, waarbij slappe sedimenten werden afgezet. • Voor vindplaatsen uit de Late IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen geldt een mid- delmatige verwachting. Deze vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in het Hollandveen. Echter niet alle delen van het Hollandveen waren geschikt voor bewoning in het verleden. Al- leen op die delen die natuurlijk ontwaterd waren kon bewoning plaatsvinden. Het kan gaan om (resten van) nederzettingsterreinen, grafvelden, akkerlagen en/of gebruiksvoorwerpen. Door overstromingen in de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd is het oudere landschap, en daarmee de eventuele bewoningssporen uit deze periode, bedekt geraakt door zand- en/of kleisedimenten dan wel (deels) geërodeerd. De aanwezigheid van slechts een dunne laag veen in boringen in en direct naast het plangebied lijkt hierop te wijzen alsmede de sterk wij- zigende hoogte van het veen. Indien binnen het plangebied dergelijke erosie heeft plaatsge- vonden, dient de middelmatige verwachting naar beneden te worden bijgesteld. Als dergelij- ke erosie niet heeft plaatsgevonden moet de top van het veen worden verwacht tussen 0,9 en 2,2 m –Mv en kunnen daarin resten aangetroffen worden van bewoning uit de periode La- te IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. • Voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting. In deze periode was binnen het plangebied namelijk sprake van directe invloed van de zee en bevond zich in het plangebied waarschijnlijk een kwelderlandschap. Op grond daarvan wor-

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

den geen archeologische resten uit de Late Middeleeuwen verwacht. Voor huisplaatsen uit de Nieuwe tijd (na 1597) geldt een lage archeologische verwachting. De huidige situatie bin- nen het plangebied is namelijk vergelijkbaar met de situatie op historische kaarten vanaf 1600. Op basis daarvan worden huisplaatsen uit de Nieuwe tijd verwacht onder de huidige bebouwing en in de zuidoostelijke punt van het plangebied. • Op 10 september 1799 heeft op en rond het plangebied een veldslag plaatsgevonden waar- van resten met grote zekerheid kunnen worden verwacht op en direct onder het maaiveld. Hoewel de kans op het aantreffen van veldgraven, of andere ingegraven fenomenen, klein is, is deze reëel. Daarnaast kunnen verloren losse uitrustingsstukken, wapens en – al of niet afgevuurde – kogels worden aangetroffen. In de conclusies wordt hier dieper op ingegaan. • Hoewel de westpunt van het plangebied in de zone van de Atlantikwall lag, zijn op luchtfoto’s van de RAF geen aanwijzingen aangetroffen voor resten uit de periode van de tweede We- reldoorlog.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

3 Conclusies en aanbevelingen

3.2 Conclusies

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen (paragraaf 1.3) kan worden geconcludeerd dat bij de aanleg van de waterberging vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord. Resten van bewoning op de top van het veen uit de Late IJzertijd tot en met de Vroege Middel- eeuwen zijn óf geërodeerd, óf te verwachten tussen 0,9 en 2,2 m –Mv. Dit is ruim dieper dan de nu geplande ingrepen van 0,5 m diep. Op en direct onder maaiveld zullen zeer waarschijnlijk resten worden aangetroffen van een veld- slag die hier heeft plaatsgevonden op 10 september 1799. Hierin zijn twee soorten resten te onderscheiden: 3. Voorwerpen die rondom of tijdens de slag zijn verloren, weggegooid of afgeschoten Het zal hierbij gaan om uitrustingsstukken als (delen van) geweren, sabels, bajonetten, uniformknopen, gespen en kogels. Dergelijke resten zullen uit de aard der zaak vooral aan en vlak onder maaiveld gevonden worden. Vooralsnog moet ervan worden uitgegaan dat ze in principe overal worden aangetroffen. Dit is afhankelijk van de troepenbewegin- gen destijds. Onderzoek aan dergelijke resten kan extra kennis verschaffen over het ver- loop van de veldslag. Ze zullen vrijwel uitsluitend opgespoord kunnen worden door mid- del van metaaldetectie. 4. Ingegraven sporen, zoals veldgraven, loopgraven en schansen Een veldgraf is al eens aangetroffen. Bekend is dat de dijk en het boezemwater van de Zijpepolder is gebruikt als ‘wal en gracht’. Het is de vraag of de troepen destijds loop- graven of schansen nodig hebben gehad, en of ze de tijd gehad hebben om die aan te leggen, maar mogelijk is het zeker. Ook dit is mede afhankelijk van de troepenbewegin- gen destijds. Dergelijke ingegraven resten zullen vrijwel zeker vondsten bevatten als on- der (1) genoemd, alleen zullen deze zich te diep in de bodem bevinden om met metaal- detectie te worden opgespoord. In de regel zijn sporen van ingravingen altijd herkenbaar aan een verkleuring en/of veranderde structuur van de bodem die tijdens het graven wordt gesignaleerd. Geofysisch onderzoek kan in bepaalde gevallen vooraf uitsluitsel geven over de aanwezigheid van ingravingen. Gezien de plaatselijke geologie en bodem is magnetometrisch en grondradaronderzoek geen optie, daarvoor is de grondwaterstand te hoog en de bodem te kleiig. Weerstandsonderzoek kan wel worden toegepast. Schan- sen worden door dit type onderzoek vrijwel altijd opgespoord, loopgraven alleen als ze ruim bemeten zijn en/of lang open hebben gelegen, veldgraven alleen als ze in groepen liggen of als het massagraven betreft. Individuele veldgraven zijn slecht opspoorbaar.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

3.3 Aanbevelingen

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voor- genomen bodemingrepen vervolgonderzoek aanbevolen. Daarbij is de belangrijkste overweging dat het een gebied van circa 7 hectare betreft, wat tot hoge kosten zal leiden als het integraal met één onderzoeksmethode wordt onderzocht. Daarom wordt aanbevolen de volgende gefa- seerde aanpak als optie in studie te nemen:

5. Een extra bureauonderzoek met als doel op basis van de bekende troepenbewegingen en gevechtshandelingen een uitspraak te doen over de verwachting op resten van de veldslag in het plangebied en dan met name of binnen het plangebied onderscheid gemaakt kan wor- den tussen zones waar niets te verwachten valt en waar wel. 6. Een verkennend detectoronderzoek waarbij het plangebied steekproefsgewijs wordt onder- zocht met als doel te bepalen waar zich eventuele vondstconcentraties bevinden. Vooron- derstelling is daarbij: de verspreiding van kwijtgeraakte, weggegooide en afgeschoten mobi- lia geeft aan waar gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden en dat geeft weer aan waar schansen, loopgraven en veldgraven kunnen worden verwacht. 7. Volledig detectie- en weerstandsonderzoek in de zone als onder punt 2 bepaald. Met als doel de gevechtshandelingen te reconstrueren (detectie) en de locatie van ingegraven resten te lokaliseren. 8. Nader gravend onderzoek naar de ingegraven resten (dan wel inpassing).

Hierbij wordt een in ieder geval een stop-moment aanbevolen tussen stap 2 en 3 om de nadere consequenties van de onderzoeksresultaten voor het project te kunnen beoordelen.

Stap (2) en (3) zijn goed te combineren met OCE-onderzoek. Op het moment dat OCE- onderzoekers hun locaties hebben gedetecteerd en de voorwerpen gaan ‘benaderen’ kan een archeoloog meelopen om – naast de reeds vastgestelde locatie – te registreren om wat voor vondst het gaat. Veel vondsten uit slagveldcontext gelden wettelijk namelijk als ‘strategisch ma- teriaal’ en worden direct na benadering geruimd zodat nader archeologisch onderzoek niet mo- gelijk is. Directe registratie in het veld is dan ook noodzakelijk.

Bovenstaande aanpak houdt in dat alleen dat deel van het plangebied wordt onderzocht dat ook aantoonbaar potentie heeft om onze kennis over de veldslag te vergroten, en de rest van het plangebied dus niet.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Weten- schap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Teneinde de gevolgen van het aantreffen van toevalsvondsten in de niet onderzochte delen van het plangebied in goede banen te leiden wordt aanbevolen een passieve archeologische bege- leiding conform het protocol inventariserend veldonderzoek voor proefsleuven (IVO-P) uit de KNA versie 3.3 uit te laten voeren. Passieve archeologische begeleiding houdt in dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden vondsten of sporen worden aangetroffen, een archeoloog wordt ingeroepen om deze vrij te leggen, te documenteren en veilig te stellen. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior- archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Literatuur

Alders, G.P., S. Husken, 2007. Beleidsnota archeologie gemeente Zijpe. SCENH-rapport cultuurhistorie 28. Wormer. Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. In Boor en spade: verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Nederland. Stichting voor Bodemkartering/Pudoc, Wageningen. Canaletto, 1969. Jacob Aertsz. Colom’s Kaart van Holland, 1681. Uitgevermaatschappij Canaletto, Alphen aan den Rijn. Canaletto, 1970. Kaartboek van Uitwaterende sluizen in Kennemerland en West-Friesland, 1745. Uitgeversmaatschappij Canaletto, Alphen aan den Rijn. Deeben, J.H.C. (red.), 2008. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), derde generatie Rapportage Archeologische Monumentenzorg 155. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort (info: www.cultureelerfgoed.nl). Gras, C., 2003. Historische Topografische Kaarten Noord-Holland. Bladen van de Chromotopografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, schaal 1:25.000, 1894-1923. Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer. Grontmij, 2008. Archeologische quickscan Fietspad Burgerweg te . Referentienummer 262592 Haakmeester, K.J. M. & Visser-Poldervaart, 2009. Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Schagen. SCENH-rapport cultuurhistorie 104. Wormer. Haartsen, A. & J. Lenten, 2001. De Cultuurhistorie van West-Friesland, Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem. Heeringen, R.M. van & E.M. Theunissen, 2001. Kwaliteitsbepalend onderzoek ten behoeve van duurzaam behoud van neolithische terreinen in West-Friesland en de Kop van Noord- Holland. Nederlandse Archeologische rapporten 21. Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort. Mulder, E.F.J. de & J.H.A. Bosch, 1982. Holocene stratigraphy, radio-carbon datings and palaeogeography of central and northern North-Holland (The ). Mededelingen Rijks Geologische Dienst 36(3): 111-160. Pater, B.C. de, B. Schoenmaker, e.a., 2005. Grote atlas van Nederland 1930-1950: comprehensive atlas of the Netherlands 1930-1950. Asia Maior, Zierikzee. Reh, W., C. Steenbergen & D. Aten, 2005. Zee van land; De droogmakerij als atlas van de Hollandse landschapsarchitectuur. Stichting Uitgeverij Noord-Holland. Rosing, H., 1995. Toelichting bij de kaartbladen Blad 9 West Texel (gedeeltelijk) -14 West Medemblik; 14 Oost Medemblik - 15 west Stavoren (Noord-Hollands gedeelte); Blad 19 West Alkmaar. DLO-Staring Centrum, Wageningen. Stiboka/RGD, 1981. Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, Blad 14 (Medemblik)- 9 (Den Helder)- 10 (Sneek)- 15 (Staveren, gedeeltelijk). Stiboka/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Weerts, H.J.T., e.a., 2000. De lithostratigrafische indeling van Nederland -Formaties uit het Tertiair en Kwartair: versie 2000 A. TNO-rapport; NITG 00-95-A. NITG-TNO, Utrecht. Woltering, P.J., 1978. St. Maarten/Warmerhuizen. In: Jaarverslag van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek 1977, p. 113. Wullink, A.J., 2007. Een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Burgerweg te Burgerbrug, gemeente Zijpe (N.H.). ARC- rapporten 2007-64. ARC bv, Geldermalsen.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen

Figuur 1. Ligging van het plangebied (zwart) met ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMK- terreinen (blauw); inzet: ligging in Noord-Holland. Figuur 2. Geologische ontwikkeling van de Kop van Noord-Holland van 6000 tot circa 3000 jaar geleden (naar De Mulder & Bosch, 1982). Figuur 3. Paleogeografische ontwikkeling van de omgeving van het plangebied (naar Molenaar e.a., 2009).

Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 Plangebied Molenweg/N9, gemeente Schagen; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek

Geologische perioden Archeologische perioden

Tijdvak Chronozone Datering Tijdperk Datering Recente tijd - 1945 C - 1850 Nieuwe tijd B Laat - 1650 A Subatlanticum - 1500 Laat B - 1250 -1150 na Chr. Laat A - 1050 D: Ottoonse tijd Middeleeuwen - 900 C: Karolingische tijd - 725

Vroeg B: Merovingisch tijd - 525 A: Volksverhuizingstijd Vroeg - 450 Subatlanticum Laat - 270 Midden Romeinse tijd - 70 na Chr. Vroeg - 0 - 15 voor Chr. Laat - 250

Holoceen - 450 voor Chr. Midden IJzertijd - 500 Vroeg - 800 Laat - 1100 Midden Subboreaal Bronstijd - 1800 Vroeg - 2000 Laat - 2850 Neolithicum - 3700 Midden (Nieuwe Steentijd) -4200 Vroeg Atlanticum -4900/5300 Laat - 7300 -6450 Mesolithicum Boreaal Midden - 8700 (Midden Steentijd) -8640 Preboreaal Vroeg -9700 -9700 Late Dryas - 11.050 Allerød - 11.500

Laat Vroege Dryas Laat -12.000 Glaciaal -12.500 Bølling -12.500 Jong B Vroegste Dryas -16.000 -13.500

Laat Jong A Denekamp -30.500 -35.000 Prehistorie Hengelo Midden -60.000 Weichselien Pleniglaciaal Moershoofd Paleolithicum Vroeg -71.000 (Oude Steentijd) Odderade Midden

Pleistoceen Brørup Vroeg Glaciaal - 114.000 Eemien -126.000 Saalien II -236.000 Oostermeer -241.000 -250.000 Saalien I -322.000 Belvedère/Holsteinien -336.000 Glaciaal x -384.000 Oud Holsteinien -416.000 Elsterien 463.000 tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2014 Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.

RAAP-notitie 5543 / eindversie, mei 2016 107 108 530 530

88 529 529 528 528 , Apeldoorn, , 2013 ©Dienst voor hetkadaster en de openbare registers 107 108 Figuur 1. Ligging van het plangebied zwart) met ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMK-terreinen (blauw); inzet: ligging in Noord-Holland Figuur 2. ontwikkeling Geologische van de van Kop Noord-H geologische eenheden legenda Kop van Geologische ontwikkeling Noord-Holland Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie veengroei kustbarrière getijdegeul sedimentatie mariene actieve veengroei / begin sedimentatie eind veengroei / begin sedimentatie eind zoetwaterkleien afzetting / lokale veengroei substraat pleistoceen duinen & haakwallen strand- wadvlakte kreken kwelders, kleien lagunaire wadplaten zandige rietveen eutroof dekzand keileem afzettingen/milieu veenmoeras olland olland van 6000 tot circa jaar geleden 3000 (naar De M FM. VAN NIEUWKOOP FM. VAN BOXTEL FM. VAN DRENTHE FM. lithostratigrafie FM. VAN NIEUWKOOP, HOLLANDVEEN LGP. HOLLANDVEEN VAN NIEUWKOOP, FM. FM. VAN NAALDWIJK LGP. VAN ZANDVOORT LGP. WALCHEREN VAN LGP. VAN WORMER/ LGP. WORMER VAN LGP.

BEEMSTER LAAG BEEMSTER VELSEN VAN LAAG LAAG BASISVEEN Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie Kaartgegevens: © OpenStreetMap.org onder CC-BY-SA 2.0 licentie Wieringermeerafzettingen) II I, Afzettingen (Westfriese Complex' 'Hauwert 0 5 overig 10 km ulder & ulder Bosch, 1982). locatie locatie plangebied gemeentegrens gebied bebouwd 1:400.000 20 2016

GdB/Scwm_mulder&bosch_A3 Zijper Zeegat Vlie

M idd enle ek?

R e k e re ek Le me om Kr

Heersdiep Paleogeografische ontwikkeling legenda

landschap overig Zijpe duinen en stranden natuurlijke waterloop

kwelders en kleidekken idem, onzeker

pleistocene gebieden (hoog) buitenwaterkerende dijk

pleistocene gebieden (laag) idem, onzeker

k wadden belangrijke afdamming ee Rekerdam e L R m e m veen locatie plangebied k ro e K r e rivierafzettingen

buitenwater Berger- en Egmondermeer binnenwater

Schermer 0 5 10 1520 25

km 1:500.000 2016 GdB/Scwm_paleo_A3 Beemster Figuur 3. Paleogeografische ontwikkeling van de omgeving van het plangebied (naar Molenaar e.a., 2009).