Archeologie in Vlaanderen I - 1991, 207-212

Het "Prinsenhof" te Kuringen (Stad )

Interimverslag

R. Annaert & L. Van Impe

werden, was het onze bedoeling om tijdens de tweede graafkampagne (van 1 april tot 30 sep­ tember 1987) voor deze oudste en archeolo­ gisch meest interessante okkupatie bijkomende gegevens in te winnen2. Een systematisch on­ derzoek van het hele plateau was echter onmo­ gelijk daar rekening moest gehouden worden met verschillende belemmeringen zoals de res­ tauratiewerken en de nieuwe bestemming van het huidige gebouw, het bomenbestand en de nakende nieuwe parkaanleg. Andere faktoren vertraagden in grote mate het onderzoek, zoals de tamelijk grote diepte van de werkputten en het hieraan verbonden instortingsgevaar, het snel opkomende en blijvende grondwater en tenslotte het ruimen van het enorme puinpak- ket dat de archeologische resten over gans de oppervlakte bedekte. Ondanks al deze hinderlijke toestanden kregen we toch een beter inzicht in de bouwge­ 1 Houten steunbed onder schiedenis. de kern van de kleine motte. De vorige opgravingskampagne op het Timber-bed bearing the nu­ "Prinsenhof in 1986 gaf reeds in grote lijnen De oudste bewoningssporen maken deel uit cleus of the small motte. een inzicht in de evolutie van eenvoudige mot­ van de oorspronkelijke motteophoging die tot te, over grafelijke burcht tot prinsbisschop- op heden de topografie van het site bepaald pelijke residentie. De resultaten van het histo­ heeft (fig. 3). De ca. 3 m diep gelegen houtlaag, risch onderzoek verduidelijkten en leverden die vorig jaar reeds aangesneden werd, werd nu 1 Annaert e.a. 1986. nagenoeg volledig blootgelegd. Ze besloeg een 2 Zowel het historisch on­ een belangrijke aanvulling voor een goed be­ derzoek als de twee archeolo­ grip van de archeologisch vastgestelde fasen, cirkelvormige oppervlakte van ca. 10 m in dia­ gische graafcampagnes werden vooral wat betreft de burcht van de graven van meter en bestond uit een 10 tot 20 cm dikke georganiseerd in het kader van Loon (ca. 1240-1366) en de residentie van de opeenhoping van sprokkelhout (takken, dunne een B.T.K.-project van de stad Hasselt, met medewerking van prinsbisschoppen van Luik (1366-1798), alsook stammetjes en stukken schors)(fig. 1). Aan de de Ministeries van Tewerkstel­ de vervalperiode vanaf de Franse Revolutie tot noordzijde werd deze laag begrensd door een ling en Arbeid en van Begro­ de oprichting van het huidige gebouwenbes­ horizontale balk. Het werd nu duideUjk dat ting. De graafwerken stonden tand in de 19de en 20ste eeuwen *. gans deze struktuur werd aangelegd om de onder leiding van de toenmali­ ge Nationale Dienst voor Op­ Aangezien over de mottefase geen be­ oorspronkelijke mottekern op de onstabiele en gravingen. trouwbare historische gegevens teruggevonden drassige Demeroever enige stabiliteit te geven.

207 R. ANNAERT & L VAN IMPE

Rond dit steunbed met de oudste motteop­ hoging, kon nu ook de tot 2 m hoge aarden wal 2 Zware palen, ingeheid grotendeels gevolgd worden. Mogelijk had langs de voet van de oudere deze wal, naast een primaire defensieve, ook mot te wal. Heavy pile-driven posts at the een strukturele funktie: bij volgende opho­ foot of the older motte rampart. gingen werd het oorspronkelijke motteplateau telkens weer uitgebreid tot over de wal heen. Het plateau kreeg toen een doormeter van ca. 27 m. Om de buitenvoet van de motte werden zware eikehouten palen - dubbele rij? - inge­ plant. Deze palen, 30 tot 40 cm dik en bewaard tot een lengte van 1,4 tot 2 m, waren aangepunt en tot op een diepte van 2 m onder de voet van de walgrond ingeplant (fig. 2). Mogelijk heb­ ben ze behoord tot de perifere versterking van de motte3. Enkele palen langs de westzijde hebben mogelijk deel uitgemaakt van een toe- gangsbrug. Resten van een woontoren of don- jon bovenop de motte werden niet vastgesteld: bij latere nivelleringen en uitbreidingen werd de motte "onthoofd" en mogelijke gebouw- sporen uitgewist. De beperkte nuttige opper­ vlakte op de top van de motte stelt de aanwezig­ heid van grote en stevige konstrukties echter sterk in vraag. Archaeologica gevonden in de laag die ver­ scherven Andenne-ceramiek uit de periode Ia bonden is met de aanleg van het houten steun­ (1075-1175), o.m. manchetvormige randen. bed, en in de verschillende zandlagen van de Mogelijk behoren enkele scherfjes nog tot het opeenvolgende motteophogingen, plaatsen de zgn. proto-Andenne-aardewerk. Deze scherven aanleg van dit site na de 12de eeuw. Het betreft komen voor in de zandige motteophoging zelf.

3 Zicht op de slordige bouwwijze van de funderin­ gen van de westvleugel. View on the careless construc­ tion of the west wing founda­ tions.

3 Hetzelfde fenomeen werd ook elders vastgesteld, o.a. op de Achelse Tomp (cf. Claassen 1968; Hinz 1981, 34-38).

208 Het "Prinsenhof' te Kuringen

4 Algemeen opgravings- plan. General plan of the excavated d.w.z. in zandpakketten die niet van ter plaatse band bewaard zijn. Deze muurfragmenten (tot features. maar op de droge oever afgespit werden. Deze 1 m dik) werden opgetrokken in onregelmatige scherven bieden bijgevolg een aanwijzing voor brokken moerasijzererts, met een gele zachte het bestaan van een oudere nederzetting in de kalkmortel tot een tamelijk horizontaal gelaagd nabijheid4. metselwerk verwerkt. Twee muren werden tot op gelijke diepte in de aarden ringwal van de Later, tijdens de aanwezigheid van de graven oude motte gefundeerd (op ca. 3 m onder het van Loon (ca. 1240-1366), werd het oorspron­ huidige oppervlak) en kunnen mogelijk gere­ kelijk motteplateau aanzienlijk uitgebreid en construeerd worden tot een hoek van een recht­ volledig gemonumentahseerd tot een verster­ hoekig bouwwerk. Langs de noordwestelijke king met rechthoekig grondplan. In deze ver­ zijde staat in de helling een vierkante konstruk- 4 Volgens J. Mantelius (ƒ/«- toria Lossensis libri decern. bouwingen zijn verschillende fasen te onder­ tie, die mogelijk een stenen toegangspoort Luik, 1717) zou het kasteel van scheiden. vormde. De muren waren op gelijke diepte in Kuringen gebouwd zijn door De oudste muurresten kunnen spijtig ge­ de aarden ringwal gefundeerd, doch tot 0,70 m graaf Gerard van Loon rond dieper waar de helling van de wal in de gracht 1182, nadat de donjon van noeg niet precies gedetermineerd worden, ver­ verwoest werd in een mits ze wegens de latere verbouwingen slechts verdween. Hierbij werd gewoon over en rond strijd tegen de prinsbisschop zeer fragmentair en in een los onderling ver­ de oudere eikehouten palen gebouwd. In plaats

209 R ANNAERT & L VAN IMPE

van mortel was gebruik gemaakt van leem. De binnenzijde van deze aldus ontstane structuur 5 Enkele geïsoleerde had een regelmatig parament. Op het 10 cm stukken metselwerk in ijzer­ brede funderingsverstek sloot een blauwgrijs zandsteen behoren tot de oudste steenbouwfase. lemen vloerniveau aan waarop een groot aantal Some isolated parts of masonry scherven van zgn. Elmpter-voorraadpotten ge­ in iron-sandstone belonging to vonden werden (2de helft 13de eeuw). the oldest stone-build period. Vervolgens werd de bijna vierkante omwal- ling opgetrokken, waarvan de omtrek kan gere­ construeerd worden tot 35 x 33 m. De muren van deze omwalling waren tot 1,5 m breed en in de moerassige bodem op een konstruktie van houten paaltjes en horizontale planken gefun­ deerd. Ook hier werd als bouwmateriaal limo- niet gebruikt, waarvan de kleinere regelmatige blokken in een zachte kalkmortel gebed werden. De gebouwstruktuur in de westelijke vleugel van de ommuring werd nu nagenoeg volledig vrijgelegd. Het gaat om een reeks kamers, samen 21,7 op 8,5 m. De lange binnen­ muur van deze vleugel vertoonde een complek- siteit van bouwwijzen, funderingsdiepten (1,50 tot 3 m), scheuren en verzakkingen (fig. 4). Mogelijk heeft het onstabiele karakter van de oudere ringwal, waarop deze muren neergezet waren, hier negatief ingewerkt. Het materiaal uit de bouwsleuven van zowel de omwalling als lijke deel van de ommuring (fig. 6). Heel deze de noordwestvleugel omvat zgn. Elmpter-waar, muurpartij werd opnieuw opgetrokken, met een vroeg steengoed, steengoed met sinterengobe regelmatig parament in baksteen, speklagen en klinkend hard gebakken ceramiek, ook wel witte zandsteen en een hardstenen hoekverste- 5 "Limburgs aardewerk" genoemd . Deze bouw­ viging, en kreeg een massievere indruk (tot fase kan dus gesitueerd worden vanaf het einde 1,60 m dik). De toegang zelf ligt niet volledig van de 13de tot de 14de eeuw. centraal en vormt een achteruitgeschoven U- De vorig jaar vastgestelde herstelling van vormige ruimte, 4 m lang en 2,5 m breed, waar­ de buitenmuur met herbruikte limonietblokken van de beide zijmuren een zeer onregelmatig en nieuwe zachtere ijzerzandstenen blokken, parament hebben van herbruikt materiaal werd ook in de westelijke muur opgemerkt. We (blokken witte zandsteen, limoniet, ijzerzand­ menen nog steeds dat het hier gaat om de her­ steen, blauwgrijze hardsteen), opgevuld met stellingen uitgevoerd op last van prinsbisschop bakstenen. Vóór deze toegang die waarschijn- Jan van Horne, na de partiële verwoesting van lijk afgesloten werd met een ophaalbrug, wer­ het kasteel bij de belegering door Gijs van den twee bakstenen bruggepijlers vrijgelegd Kanne in 1485-86. die vermoedelijk later werden toegevoegd ter Een volledig nieuw uitzicht kreeg het kas­ vervanging van houten pijlers. De afbeelding teel rond 1515, toen prinsbisschop Erard van van Remacle Leloup uit 1738 geeft een goed der Marck het complex verbouwde tot een overzicht van de verbouwde 16de eeuwse renaissance-residentie. Het oorspronkelijke prinsbisschoppelijke residentie. rechthoekige grondplan bleef behouden, maar Schijnbaar werd het kasteel in de 18de-19de verschillende elementen werden verfraaid, ver­ eeuw volledig met de grond gelijk gemaakt. bouwd en toegevoegd. Naast een gedeeltelijk Van de inwendige structuur werden immers van Luik. Deze ontstaansda­ vernieuwd bakstenen parement tegen de bui­ slechts twee bakstenen kelders teruggevonden. tum wordt echter door de 19de- tenmuur en de toevoeging van halfronde tot Beide waren oospronkelijk afgedekt met een en 20ste-eeuwse historici in vraag gesteld. Het oudste his­ hoefijzervormige bakstenen torens op de hoe­ tongewelf dat in de loop der tijden instortte. torisch vaststaand element dat ken van de vierkante versterking, werd dit jaar Zowel deze kelders als twee latrines en de naar de Loonse aanwezigheid ook een geheroriënteerde, nieuw toegevoegde dikke puinmantel tussen de ommuring en de te Kuringen verwijst, is het ingangspartij blootgelegd. De naar alle ver­ huidige gracht, leverden een grote hoeveelheid vrijheidscharter van Arnold moeden oorspronkelijke westelijke toegang van Loon en van Chiny, uitge­ postmiddeleeuws materiaal op, te dateren van­ geven in 1240. werd opgegeven en verschoven naar het zuide­ af het einde van de 16de eeuw tot de 18de eeuw. 5 Janssen 1983, 192 en 206.

210 Het "Prinsenhof' te Kuringen

6 Zicht op de zuidelijke toegangspartij. View on the southern gate­ house.

SUMMARY Although limited to part of the existing mound, the excavations allowed us to identify The castle of the counts of Loon in Kuringen at least four major consecutive phases (cf. Ar- (municipality of Hasselt, province of Lim­ chaeologia Belgica n.s. Ill, 1987, 247-250). burg) 1. Erection of a small motte surrounded by an earthen rempart and a palisade (13th century). Archaeological investigations preceded the The motte is supposed to have been associated renovation of the "Prinsenhof (Princes Court) with an earlier residence, probably located on in Kuringen, commissioned by the city of Has­ the left bank of the valley (site of the church ?) selt. Today, the site looks like an earthen mound but not yet identified. Apart from the remains surrounded by a ditch. On top stands a villa of of a palisade surrounding the rempart, no tra­ the late 19th - early 20th century. It is located ces of any constructions were found on top of in the alluvial valley of the , at some 100 the motte itself (fig. 1-2). m distance of the church which stands on the 2. A few wall-fragments and a rectangular left bank. gatehouse providing access from the west seem The castle is recorded for the first time in to belong to the first phase of a defensive and the middle of the 13th century and was a resi­ square habitation (already before the end of the dence of the counts of Loon. After the integra­ 13th century). This transformation caused the tion of the county of Loon into the prince-bis­ partial levelling of the motte. hopric of Liège in 1366, the site lost much of 3. Construction of the first square castle, pro­ its importance. No events of any importance bably provided with a few circular or even are recorded by the sources of the late 14th and horseshoe-shaped towers (14th century). The 15th centuries. The prince-bishop Evrard de la chronological relation between the walls and Marck showed some interest for his property in the towers could not be established. The eas­ Kuringen only from 1515 onwards. He trans­ tern wing contained several rooms (fig. 4). formed the little fortress into a Renaissance 4. Renovation of the castle through a rearran­ style residence. gement of the western wing, the construction

211 R ANNAERT & L VAN IMPE

of vaulted cellars and of a new monumental ga­ BIBLIOGRAFIE tehouse in the southern wing, and the generali­ zed use of brick, blue limestone and tuff in the ANNAERT R., JACOBS V. & VAN IMPE L. 1987: new facings of the southern and western walls Historisch en archeologisch onderzoek van het (after 1515) (fig. 6). "Prinsenhof' te Kuringen (Gem. Hasselt), Archaeo- logia Belgica n.r. III, 247-250. After intensive use during the 16th and 17th CLAASSEN A. 1968: De Achelse Tomp, Het Oude centuries, a rapid decline started. In 1798 the Land van Loon XXIII, 203-233 (= Arvhaeologia ruins were sold and partially dismantled. Belgica 110, Brussel 1969).

JANSSEN H.L. (red.) 1983: Van Bos tot Stad. Op­ gravingen in 's Hertogenbosch, 's Hertogenbosch.

212