Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten

Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 [email protected] www.omgevingvlaanderen.be

Scopingsadvies Project-MER Tramlijn Spartacus 1 - te Hasselt, , en

Initiatiefnemer: Vlaamse Vervoersmaatschappij Motstraat 20 2800 MECHELEN

16/11/2020 PRMER-3308-SA 1. Inleiding

Het milieueffectrapport wordt opgesteld met het oog op de vergunning voor de aanleg en exploitatie van een sneltramlijn van het station van Hasselt tot Lanaken, de zogenaamde Spartacus 1 tramlijn op Vlaams grondgebied over een afstand van ongeveer 29 km. De sneltramlijn Hasselt – UHasselt – Maastricht is de eerste van de drie voorziene sneltramlijnen (de andere zijn Hasselt – UHasselt – en Hasselt – Neerpelt – ) die in het kader van het Spartacusplan concreet voorbereid wordt. Hiermee neemt De Lijn een belangrijke stap in de uitvoering van het Spartacusplan. De sneltramlijn doorkruist van west naar oost de volgende gemeenten: Hasselt, Diepenbeek, Bilzen, Lanaken op Vlaams grondgebied en Maastricht op Nederlands grondgebied. Deze project-MER behandelt enkel het tracé op Vlaams grondgebied. Het tracé gaat door de volgende Habitatrichtlijngebieden: “Jekervallei en bovenloop van de Demervallei” en “Overgang Kempen- Haspengouw”. Het ruimtebeslag van actueel habitat binnen deze gebieden gaat over een oppervlakte van ca. 3 ha.

Op basis van de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens het project- m.e.r.-besluit1, met name: - Bijlage I: rubriek 7: “Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over een lengte van 10 km of meer”

De initiatiefnemer heeft er van bij de start van deze MER-procedure expliciet voor gekozen om de in de aanmelding de voorgestelde methodologie reeds verder uit te werken tot een ontwerp-MER en beide gebundeld in te dienen als één document.

Het Team Mer ontving de aanmelding (tekst + bijlage), met de vraag tot scopingsadvies, op 25 augustus 2020. Er werd door de initiatiefnemer van het project voor deze aanmelding geen openbare raadpleging georganiseerd. Het Team Mer vroeg adviezen bij relevante administraties en openbare besturen (zie bijlage). Gezien de ligging van het project werden de grensoverschrijdende bevoegde autoriteiten geraadpleegd.

Het Team Mer stelt dit scopingsadvies op met het oog op de inhoudsafbakening en de methodologie van het MER. Zij houdt rekening met de principieel verplichte onderdelen van een project-MER op basis van art.4.3.7 van het DABM2, de informatie in de aanmelding, de ontvangen schriftelijke adviezen en met het overleg met de adviesinstanties van 12 oktober 2020.

Dit scopingsadvies heeft betrekking op de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het project-MER. Het project-MER moet opgesteld worden zoals door de initiatiefnemer voorgesteld werd in de aanmelding en aangevuld/aangepast worden volgens de specifieke vereisten die in dit scopingsadvies geformuleerd zijn.

1 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, B.S. 17 februari 2005, zoals herhaaldelijk gewijzigd. 2 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk (DABM).

Team Mer – scopingsadvies PR3308 2 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht

2. Verantwoording, beschrijving project en alternatieven

Hoofdstukken 3 tot en met 5 in de Aanmelding beschrijven op een voldoende wijze de ruimtelijke situering, de verantwoording en het voorgenomen project, nl. de exploitatie van een sneltramlijn van het station van Hasselt tot Lanaken, de zogenaamde Spartacus 1 tramlijn op Vlaams grondgebied over een afstand van bij benadering 29 km. Het project vormt een onderdeel van “Spartacusplan”. De trajectbeschrijving gebeurt aan de hand van kilometerpunten maar deze zijn nergens op een kaart gesitueerd zodat de precieze werken ter hoogte van een bescherming niet steeds duidelijk zijn. Bovendien worden enkel voor de trajectdelen 1 t/m 4 het begin- en eindpunt opgegeven, zodat je daar aan de hand van de beschrijving wel een inschatting kan maken van de verschillende vermelde locaties. Bij de andere trajectdelen echter blijft het gissen.

De aanlegfase is in de aanmelding onderbelicht en zal duidelijker worden omschreven in functie van de effectinschatting en -beoordeling in de relevante disciplines. Ook al is de aannemer (en dus het in te zetten materieel) nog niet gekend, toch zal uitgegaan worden van een theoretische werfinrichting en uitvoering van de werken. Minstens volgende deelingrepen zullen beschreven worden: verwijderen van de vegetatie, grondwerken, aan- en afvoer van materialen, bemaling, grondverzet en de effectieve constructiewerken.

Vermits een gedeelte van het tracé van dit project (station Hasselt-Campus Diepenbeek) ook dienst zal doen voor andere Spartacuslijnen zal voor die gedeelten ook de verwachte frequentie van het aantal trams (in de toekomst) gecommuniceerd worden zodat binnen de relevante disciplines (bijv. Geluid, Mens-Gezondheidsaspecten) de cumulatieve effecten in de exploitatiefase kunnen worden beschreven. Ook de realisatie en de exploitatie van het dienstspoor tussen Hasselt-station en de stelplaats (Crutzenstraat) worden als volwaardig te onderzoeken meegenomen. Daarbij zal nu al rekening worden gehouden dat er in de toekomst daar 3 tramlijnen over zullen lopen. Op p.62 is er sprake van evenementenritten die uitwijksporen en terugkeerwissels noodzakelijk maken. Het extra ruimtebeslag van deze infrastructuur en de frequentie van deze evenementenritten worden beschreven zodat daar rekening mee gehouden kan worden in de effectbeschrijving en - beoordeling.

Vanuit de adviesvraag kwamen de volgende opmerkingen: - In het voorliggende document wordt er geen melding gemaakt van het nieuwe OV-plan dat nu in opmaak is bij de vervoerregio . Dit wordt aangevuld. - Aangegeven zal worden of Spartacus 2 (Hasselt-Maasmechelen) al dan niet als een trambus-verbinding uitgevoerd zal/kan worden. Lijn 2 loopt voor een stuk samen met lijn 1 op het grondgebied van Diepenbeek en Hasselt. Dit is belangrijk voor de keuze van het verhardingstype. - De paragraaf ‘Aanpassingen dienstregeling NMBS’ (p.52-53) is niet meer actueel. De aanpassingen zijn (gedeeltelijk) doorgevoerd en bepaalde tijdswinsten zijn niet helemaal correct ingeschat. Dit wordt best geactualiseerd met de huidige toestand (wat is al gerealiseerd?)

Team Mer – scopingsadvies PR3308 3 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht - De beschrijving van het tracé tussen Oud Gasthuis en Dusartplein (p.64) lijkt niet helemaal te kloppen. Er wordt aangegeven dat de linkerrijstrook (lokaal verkeer) dient voor het tramverkeer richting Hasselt en de Boulevard voor het tramverkeer richting Lanaken. De rijrichting op deze twee rijstroken is echter omgekeerd (Boulevard gaat richting Hasselt Station, linkerrijstrook in tegengestelde richting). - Op p.45 wordt bij het juridisch en beleidsmatig kader nog verwezen naar de bekken- en deelbekkenbeheerplannen. Deze werden echter vervangen en geïntegreerd in de stroomgebiedbeheerplannen. Hier dient dus een verwijzing opgenomen te worden naar de stroomgebiedbeheerplannen. - De paragraaf 'Overeenstemming met concept Spartacusplan' (p.91) vermeldt dat "In het Spartacusplan wordt uitgegaan van een maximale reistijd tussen Hasselt en Lanaken van 27 minuten. Elk tracéalternatief dient hieraan tegemoet te komen." Deze beschrijving is niet meer correct. In de hele studie rond lijn 3 werd ook met geen woord meer gerept over 27 minuten als bindende voorwaarde bij de keuze tussen tram en trein. De 27 minuten is een concept dat ook bij lijn 1 op MER-gebied weinig invloed heeft. Dit is eerder een economisch exploitatie-gegeven. Dit wordt uitgeklaard.

Alternatievenonderzoek in milieueffectrapportage is belangrijk. De alternatieven/varianten, beschreven in hoofdstuk 6 van de aanmelding kunnen, voor zover nog geldig en correct bij het beëindigen van het milieueffectenonderzoek, in het project-MER worden overgenomen. Het project- MER zal in ieder geval het “Boulevardtracé” (zie onderstaande figuur) verder uitwerken waarvoor reeds een aanzet was gegeven in §6.2.1.2 van de aanmelding en zal dit locatiealternatief als evenwaardig alternatief op zijn milieueffecten (aanleg- en exploitatiefase) onderzoeken.

Het project-MER zal op zoek gaan naar het Meest Milieuvriendelijke alternatief (MMA) en zal uiteindelijk de milieueffecten van het meest-wenselijke alternatief (MWA) minstens omschrijven. Alternatieven kunnen tijdens het verdere onderzoek nog gegenereerd worden. Voor- en nadelen van deze alternatieven worden beschreven (zie verder).

Bovendien zal in het kader van de “Passende beoordeling” moeten aangetoond worden dat het voorliggend tracé/project bij haar doortocht door de Natura2000 gebieden zeker het Meest

Team Mer – scopingsadvies PR3308 4 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht Milieuvriendelijke alternatief (MMA) is en dat de realisatie van het project eveneens van “dwingende redenen van groot openbaar belang” (zie verder).

Het nulalternatief, m.n. het niet uitvoeren van het project, zal in het MER enkel opgenomen worden als de beschrijving van de bestaande toestand of de “referentietoestand 2025” waarbij er geen tramlijn aanwezig en in exploitatie is (zie §6.3 in de aanmelding).

3. Algemene en methodologische aspecten

Referentiesituatie, bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

De afbakening van het studiegebied moet voldoende gemotiveerd worden per discipline, rekening houdend met het feit dat het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied waar de mogelijke milieueffecten zich kunnen voordoen moet omvatten. Indien in de loop van het verdere m.e.r.- onderzoek zou blijken dat de milieueffecten verder reiken dan oorspronkelijk verwacht, dient het oorspronkelijk studiegebied uiteraard uitgebreid te worden. Het afbakeningsproces is dus een iteratief proces dat bij de redactie van het ontwerp-eindrapport dient afgerond te zijn. De ruimtelijke afbakening van het studiegebied zal voor elke discipline duidelijk tekstueel worden beschreven en op kaart worden voorgesteld.

In het project-MER zullen de effecten van de geplande toestand beschreven worden tegenover de referentietoestand. In deze project-MER zal de “toestand van het studiegebied in 2025” zonder het beoogde project, zoals aangegeven in §9.1.2 van de Aanmelding, als de referentiesituatie aangenomen worden. Om de effecten van de aanlegfase te bepalen kan van de huidige toestand worden uitgegaan.

In het MER moet duidelijk aangegeven worden met welke ontwikkelingsscenario’s rekening gehouden wordt, of juist niet, en dit bij de beschrijving van een referentiesituatie en/of het beoordelingskader. Voor elk ontwikkelingsscenario moet duidelijk gemotiveerd worden waarom. Er moet ook aangegeven worden voor welke disciplines de ontwikkelingsscenario’s al dan niet relevant zijn. Dit moet beschreven worden in een algemeen hoofdstuk voorafgaand aan de effectbespreking per discipline. Het uitvoeren van het Spartacus 2 (Hasselt-Maasmechelen) als een trambusverbinding kan tevens als ontwikkelingsscenario worden gehanteerd. Wanneer er tijdens het opstellen van het project-MER nieuwe ontwikkelingsscenario’s naar boven komen, moeten deze toegevoegd worden.

Milieueffecten, geplande toestand en milderende maatregelen

De methodologie voor de effectbeschrijving en -beoordeling moet voor elke discipline in het project- MER duidelijk en transparant omschreven worden. Er wordt gestreefd naar een maximale kwantitatieve beschrijving van de effecten. Hierbij wordt er steeds vanuit gegaan dat de “effecten” van het project het “verschil” is tussen de gekozen referentietoestand (zie hierboven) en de geplande toestand, zijnde de situatie tijdens en na de uitvoering van het project. Locatiegebonden effecten worden ook steeds cartografisch gepresenteerd. Tevens moet per discipline aangegeven worden op basis van welke criteria een effect beoordeeld wordt. Het resterend effect na de milderende maatregelen moet aangegeven en gekoppeld worden aan het gehanteerde

Team Mer – scopingsadvies PR3308 5 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht beoordelingskader. De effectbespreking en -beoordeling moet transparant gebeuren. De voorgestelde methodologie in hoofdstuk 9 van de Aanmelding is duidelijk en helder en kan in het MER worden overgenomen. Het ingreep-effectschema (zie tabel 7-1 p.102-103 in de aanmelding) zal in het MER, waar noodzakelijk, verder uitgebreid worden met de diverse effectgroepen die beschreven zullen worden bij de effectbeschrijving in het definitieve ontwerp-MER. Het ingreep-effectschema wordt in de loop van het verder onderzoek iteratief aangepast en zal in het milieueffectrapport voor de hoofdstukken waarin de effectbeschrijving gebeurt, opgenomen worden. Dit iteratief proces dient bij de redactie van het ontwerp-eindrapport afgerond te zijn. Cumulatieve effecten , o.a. het gezamenlijke gebruik van tracégedeelten door andere tramlijnen of trambuslijnen in de toekomst (zie hoger), moeten onderzocht worden.

Vergelijking van de alternatieven

Zoals hoger gesteld (zie §2 van dit scopingsadvies) is de vergelijking van verschillende alternatieven in een project-MER zeer belangrijk. De alternatieven zoals opgenomen in §2 van dit scopingsadvies zullen op een objectieve manier worden afgewogen. Andere alternatieven kunnen tijdens het verloop van de onderzoek gegenereerd worden. Voor- en nadelen van de mogelijke alternatieven (of onderdelen) worden in voorkomend geval vanuit de milieuaspecten omschreven. Indien daaruit blijkt dat ze redelijk zijn worden ze mee opgenomen in het milieuonderzoek. De methodologie ter vergelijking van de verschillende alternatieven zal, indien er toch een alternatievenafweging dient te gebeuren, duidelijk beschreven worden.

Deze project-MER zal minstens aantonen welke projectvarianten, beschreven in de aanmelding en in voorkomend geval de nieuw gegenereerde alternatieven, het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) is en dit op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten.

Compenserende maatregelen kunnen nooit a priori meegerekend worden bij die afweging van de projectalternatieven. Compensatie dient steeds apart beschouwd te worden en is pas mogelijk nadat alle alternatieven zijn afgewogen en nadat zou blijken dat het MMA en/of het MWA toch nog aanzienlijke effecten zou hebben, zelfs na toepassing van alle mogelijke milderende maatregelen. Enkel milderende maatregelen kunnen mee het voorwerp zijn van de afweging en zijn aan de locatie gebonden.

Bij de beschrijving van de referentietoestand en van de milieueffecten moet, als aanvulling op de aanmelding die reeds als een ontwerptekst werd uitgewerkt, voldoende aandacht besteed worden aan het volgende:

Discipline mobiliteit: - Bereken en beschrijf de noodzakelijke voertuigbewegingen in de aanlegfase van het project vooral t.g.v. het grondverzet en de aanvoer van materialen en materieel. Toets deze aan de aanwezige (kwetsbare) populaties langsheen deze routes (bij Mens-gezondheid of Mens- ruimtelijke aspecten). - Geef aan hoeveel en waar tgv. de exploitatie van het nieuw project minder autoverkeer verwacht zal worden (=positief effect en doelstelling van het project).

Team Mer – scopingsadvies PR3308 6 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht - Het project gaat uit van een elektrisch voertuig dat via een bovenleiding kan functioneren over het volledige traject. Nagegaan zal worden of de vrije hoogte (het gabariet) van de gewestwegen gegarandeerd kan worden en dit afhankelijk van het type weg oa. rekening houdend met de routes voor uitzonderlijk vervoer en zo meer. - Zal de Stationsstraat in Lanaken via zuidzijde nog toegankelijk zijn voor lokaal uitzonderlijk vervoer, gelet op de kruising met tramlijn (elektrische leidingen?)

Discipline geluid en trillingen: - Het studiegebied overlapt minstens met dit voor mobiliteit. - Ga steeds van dezelfde snelheid van de tram uit zeker in het stedelijk gebied : 50 km/u ( zie tabel 5-2, p.87) of 70 km/u (p.185) - Geluidsmetingen dienen enkel voor beschrijving van de “huidige toestand” en ter controle en voor de kalibratie van de bestaande modellen. Waarnemingen/metingen van gelijkaardige projecten (bestaande tramlijnen) kunnen gebruikt worden voor het beschrijven van de effecten. - De tabel met tramintensiteiten (p.185) lijkt niet te kloppen (er wordt aangegeven dat dit voor de 2 richtingen geldt). Uitgaande van de dienstregeling op p.92 rijden er overdag voor het traject Hasselt-Diepenbeek 4 trams in elke richting per uur (elk kwartier een tram door combinatie met lijn 2) wat op 8 passages per uur neerkomt. Voor het traject Diepenbeek- Maastricht zijn er 2 trams per uur in elke richting wat op 4 passages per uur neerkomt. Of zijn er nog andere factoren die deze cijfers verklaren? Indien dit het geval is, graag uitleg voorzien, indien niet moeten de cijfers gecorrigeerd worden. Eventuele gevolgen van foutieve cijfers (bijv. berekeningen) moeten uiteraard ook aangepast worden. - Om het totale effect van de verschillende bronnen te bepalen wordt gebruik gemaakt van de methode Miedema (p.186 e.v.). Rekening houdend met het feit dat de WHO in 2018 nieuwe advieswaarden en dosis-effectrelaties uitgevaardigd heeft moet de toepassing van deze methode genuanceerd worden. - Er wordt op p.183 aangegeven dat er metingen in 2007 gebeurden. Hier wordt best ook meteen aangeven dat er ook recentere metingen plaatsvonden zodat hier geen verdere vragen over rijzen. - De bespreking van de resultaten van de trillingsberekeningen voor de bestaande situatie ontbreekt (p.210). - Er wordt op p.215 aangegeven dat er voor het volledige tracédeel geluidsbelastingkaarten van de geplande situatie werden opgemaakt. Er wordt hierbij verwezen naar de kaartenbundel. In de kaartenbundel zitten echter enkel weergaves van de strategische geluidsbelastingkaarten met referentiejaar 2016. De eigen gemodelleerde contourenkaarten voor Lden en Lnight voor de referentiesituatie, de geplande situatie en de verschilkaarten (analoog aan de LAeq,24h voor Biodiversiteit) ontbreken echter en moeten nog worden toegevoegd. - Op p.223 wordt aangegeven dat spoorgeluid door mensen als minder hinderlijk ervaren wordt. Dit moet echter genuanceerd worden op basis van de nieuwe inzichten van de WHO (2018). - Er wordt voor de Ribusstraat in Bilzen (p.225) een geluidsscherm voorgesteld als milderende maatregel. Hoe verhoudt zich dit scherm met het scherm aangegeven op kaart 14. Op p.211 werd immers aangegeven dat er met de maatregelen, waaronder schermen, aangegeven op de kaart reeds werd rekening gehouden in het model. Is het scherm voorgesteld in de milderende maatregelen anders van opbouw?

Team Mer – scopingsadvies PR3308 7 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht - Er werd geen effectenbepaling uitgevoerd ten gevolge van de aanleg en exploitatie van het dienstspoor station Hasselt – Crutzenstraat. Dit moet nog worden aangevuld. - Welk is de geluidsimpact specifiek in combinatie met het laagfrequentgeluid dat wordt waargenomen in Lanaken?

Discipline lucht: - M.b.t. deze discipline werden geen bijkomende opmerkingen ontvangen. De informatie kan derhalve in de eindversie worden overgenomen

Discipline bodem: - Beschrijf op p.263 in § Grondverzet of er sites met gekende of potentieel gekende verontreiniging (zie tabel 9-77) doorkruist of geraakt wordt en wat de consequenties zouden kunnen zijn. - Geef op p.264 in § Wijziging in grondwaterstroming aan waar langs het tracé een combinatie van aanwezigheid van verontreiniging en bemaling een verplaatsing van bodem- en grondwaterverontreiniging kan veroorzaken. - Geef de locatie van mogelijke milderende maatregelen cartografisch aan. - Onderzoek waar vanuit de discipline Bodem er best geen tijdelijke werfzones (zoals TOP's) worden voorzien en dit op basis van een kwetsbaarheidsbenadering.

Discipline water: - Voor de beschrijving van de referentiesituatie (p.267) wordt best gerefereerd naar de stroomgebiedbeheerplannen i.p.v. de bekken-en deelbekkenbeheerplannen. - Onder §9.6.3.1 waar de hydrografie beschreven wordt, wordt de vermeld als een waterloop van categorie 0. De Demer is echter een onbevaarbare waterloop van 1ste categorie die wordt beheerd door de Vlaamse Milieumaatschappij -afdeling Operationeel Waterbeheer. De tekst dient systematisch aangepast te worden. - Hemelwaterafvoer en infiltratie: De trambedding wordt deels geïntegreerd in de bestaande wegverharding zonder bijkomende verharde oppervlakte. Voor die delen wordt het afstromende hemelwater van de nieuwe infrastructuur dan aangesloten op het afwaarts RWA- stelsel waarin buffering voorhanden is. Langsheen grote delen van het tracé van de trambedding worden ook grachten aangelegd langs de trambedding, die infiltratie van hemelwater mogelijk maken en/of wordt voorzien in een trambedding die infiltratie deels mogelijk maakt. Om het neerslagwater ter plaatse te kunnen laten infiltreren wordt zo niet overal gewerkt met spoorsloten in betonverharding, maar (waar relevant) met sloten waarvan de onderzijde open is. Om erosie van de sloten te voorkomen worden de zijkanten half verhard (rasterstructuur) aangelegd. Waar er onvoldoende ruimte is om een gracht te voorzien zal er een drainage voorzien worden. Verder worden buffergrachten en bufferzones aangelegd o.a. ter hoogte van de parking en kiss –and- ride te Beverst. Een verwaarloosbaar tot beperkt negatief effect op de effectgroep “grondwaterkwantiteit” (geringe vermindering van infiltratie) wordt verwacht. - Compensatie ruimte voor water in Demervallei: In het gebied aan de oostzijde van de Ginderoverstraat wordt door de Lijn in overleg met VMM-Afdeling Operationeel Waterbeheer en ANB een nieuwe meanderende Demerbedding aangelegd. De loop van de Demer wordt opgepikt op het punt waar de Stiemer en de Demer samenkomen. De Demer wordt via een

Team Mer – scopingsadvies PR3308 8 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht kronkelend tracé naar de zuidzijde van de rechtgetrokken loop geleid. Waar de tramlijn de rechtgetrokken loop kruist, wordt het nieuwe tracé verbonden met de bestaande loop en blijft de bestaande beekbedding behouden als extra buffering. Aansluitend bij de nieuwe Demerbedding worden ter compensatie voor de inname van ruimte voor overstromingswater door de passage door de Demervallei de gronden ook afgegraven zodat de verbinding gemaakt wordt met het maaiveld van de aanpalende overstromingszones. De effectieve overstromingszone breidt uit en kan als compensatie in oppervlakte en volume dienen voor de inname van overstromingsgebied in het gebied ten zuiden van de Universiteitslaan. Het MER verwacht een positief effect op het overstromingsregime (+2). De tekst op p.287 is evenwel niet correct aangaande de totstandkoming van voorontwerp voor de nieuwe Demerloop. Het huidige voorontwerp ontwerp werd na overleg tussen de Lijn, VMM en ANB opgestart in 2018. De tekst dient gecorrigeerd en geactualiseerd te worden. - Pluviale overstromingskaarten: Door de VMM-afdeling Operationeel Waterbeheer werd in overleg met lokale besturen, waterloopbeheerders en rioolbeheerders een kaart opgemaakt die de gebieden toont waar bij zeer hevige neerslag stagnerend en afstromend hemelwater gemodelleerd wordt. Daarbij worden ook waterdieptes meegegeven en wordt de impact van klimaatverandering in beeld gebracht. Deze pluviale overstromingskaart geeft ook in meer verstedelijkte context inzicht in mogelijke knelpunten op vlak van wateroverlast. We adviseren om ook een aftoetsing van het tracé van de tramlijn en randinfrastructuur aan de pluviale overstromingskaarten toe te voegen aan het project-MER inclusief klimaatscenario’s. Zo kunnen o.a. eventuele problemen voor de exploitatie bij zeer felle neerslag achterhaald worden. - Grondwateraspecten; In de Aanmelding (OT-MER) wordt conform het richtlijnenboek voor project-MER’s een ruwe inschatting gemaakt van de worstcase invloedstraal voor de bronbemalingen m.b.v. de formules van Sichardt. Bij de verdere uitwerking richting omgevingsvergunningsaanvraag adviseert VMM om conform de bemalingsrichtlijnen 2019 van VMM (https://www.vmm.be/water/grondwater/bemaling/richtlijnen-bemalingen-ter- bescherming-van-het-milieu ) een bemalingsnota op te stellen waarin de bemalingen meer in detail worden beschreven inclusief de voorziene milderende maatregelen. Dit kan uiteraard ook best in het ontwerp-MER gebeuren en de eerste inschattingen op basis van de formules van Sichardt vervangen. - P.281: Welke zijn de te lozen debieten? Dit is relevant indien geloosd wordt op oppervlaktewater (beek, rivier) of indien dit water terug geïnfiltreerd moet worden. - Impact op de structuurkwaliteit van de waterlopen wordt cartografisch gepresenteerd.

Discipline biodiversiteit: - Gezien de ligging van het project in de habitatrichtlijngebieden “Jekervallei en bovenloop van de Demer” en “Overgang Kempen-Haspengouw” wordt in het project-MER een Passende Beoordeling opgemaakt. De aanmelding geeft aan dat het ruimtebeslag van actueel habitat zal plaatsvinden over een oppervlakte van ca. 3 ha. Het habitatverlies betreft 0,1 ha van habitattype 6510 (Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden); 0,78 ha van habitattype 9120 (Eiken-Beukenbossen op zure bodems); 1,98 ha van habitattype 9160 (Essen- Eikenbossen zonder Wilde hyacint) en 0,06 ha van habitattype 91E0 (Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen). Het project-MER zal verduidelijken welke oppervlaktes permanent en/of een tijdelijke worden ingenomen.

Team Mer – scopingsadvies PR3308 9 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht - Het natuurdecreet stelt in Art. 36ter § 5 dat een vergunningsplichtige activiteit die of een plan of programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, slechts toegestaan of goedgekeurd kan worden: o nadat is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn en o omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. Het ANB stelt vast dat voor voorliggend project een beslissing van de Vlaamse Regering tot dwingende redenen van groot openbaar belang ontbreekt, met de daaraan gekoppelde nodige compenserende maatregelen zoals bepaald in art. 36 ter van het natuurdecreet. De compenserende maatregelen moeten van die aard zijn dat een evenwaardige habitat of het natuurlijk milieu ervan, van minstens een gelijkaardige oppervlakte in principe actief is ontwikkeld. Tevens blijkt uit het MER niet dat er een onderzoek naar voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone minder schadelijke alternatieve oplossingen heeft plaatsgevonden. - Naast het ruimtebeslag van actueel habitat in habitatrichtlijngebied is er door het project ook mogelijke impact op potentieel toekomstig habitat (de zogenaamde voorlopige zoekzones). Dit rechtstreeks effect wordt verder onderzocht. - Naast het ruimtebeslag in habitatrichtlijngebied zal er eveneens ruimtebeslag plaatsvinden binnen de afbakening van de VEN-gebieden “De Beekvalleien overgang Kempen-Haspengouw” en “Het Albertkanaal en Plateau van Caestert” over een oppervlakte van ca. 6,5 ha. Het MER stelt dat dit ruimtebeslag niet kan vermeden worden en dat mits het voorzien van compensatie onvermijdbare én onherstelbare schade aan de natuur in de betrokken VEN-gebieden voorkomen kan worden. Ook hier ontbreekt nog een beslissing van de Vlaamse Regering tot dwingende redenen van groot openbaar belang voor voorliggend project zoals bepaald in art. 26 bis van het natuurdecreet. Aangezien een compensatie van de ingenomen vegetaties in VEN voorgesteld wordt, impliceert dit een onherstelbare schade en kan dit enkel, bij afwezigheid van een alternatief, toch worden toegelaten of uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. In dat geval dienen alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen te worden. - In de discipline Water van het MER wordt aangegeven dat tijdens de aanlegfase op het grondgebied van Diepenbeek en Bilzen mogelijk lijnbemaling en ter hoogte van nieuwe constructies bronbemaling nodig zal zijn. De lijnbemaling zal een invloedzone hebben van maximaal 30 m, de bronbemaling een maximale invloedzone van 300 m. Binnen deze invloedzones komen zowel binnen de habitatrichtlijngebieden als VEN-gebieden voor verdroging kwetsbare tot zeer kwetsbare ecotopen of elementen voor, waardoor er een risico is op verdrogingseffecten met permanente effecten tot gevolg. Mits milderende maatregelen worden genomen, wordt geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in de betrokken VEN-gebieden verwacht en worden geen significant negatieve effecten op de aanwezige habitattypen in habitatrichtlijngebied verwacht.

Team Mer – scopingsadvies PR3308 10 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht - Uit de Aanmelding (OT-MER) blijkt niet op welke actuele habitats of potentieel toekomstige habitats in habitatrichtlijngebied bemaling een mogelijke impact zal hebben, noch op welke vegetaties in VEN-gebied. Dit dient nog verder omschreven te worden in het MER. - Het ruimtebeslag van het totale projectgebied wordt begroot op ca. 100 ha. Het merendeel van het projectgebied heeft een biologische waarde, ca. 44% van het projectgebied wordt als biologisch waardevol tot zeer waardevol beschouwd. Ca. 4% van de ingenomen vegetatie is in het Vegetatiebesluit opgenomen als verboden te wijzigen vegetatie en kleine landschapselementen. Het betreffen o.a. graslanden, waterrijke gebieden en moerassen. De habitatkaart geeft aan dat de vegetatie over een oppervlakte van ca. 9 ha ter hoogte van het projectgebied een Europees habitattype of regionaal belangrijk biotoop betreft. Uit de Aanmelding (OT-MER) blijkt niet hoe de volgens het Vegetatiebesluit verboden te wijzigen vegetaties hersteld of gecompenseerd zullen worden. Dit behoeft nog verder onderzoek en zal in het ontwerp-MER worden gerapporteerd. - Conclusie: Het ANB stelt vast dat op dit ogenblik niet kan uitgesloten worden dat de vergunningsplichtige activiteit, het plan of programma een betekenisvolle aantasting kan impliceren voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken speciale beschermingszones. Het Agentschap voor Natuur en Bos verklaart zich niet akkoord met de conclusies uit de passende beoordeling en adviseert deze bijgevolg ongunstig. - Mogelijke effecten van het voorliggend project op het “Natuurbeheerplan bermen Albertkanaal” wordt mee beoordeeld. ANB zal in het kader van herstel van schrale graslanden (Europese natuurdoelen) een groot deel van het verboste talud, dat aan de spoorwegbedding grenst, kappen. De struweelzone met solitaire bomen bovenop het talud dient maximaal behouden te blijven en voldoende breed te zijn (Advies gemeente Lanaken). - De juistheid van de vermelding dat hazelworm zou voorkomen in Lanaken wordt gecheckt. Bij de aanleg dient wel rekening gehouden te worden met de ecologische eisen van de hazelworm, levendbarende hagedis en muurhagedis (voorlopig nog niet waargenomen in Lanaken). - Gebruik ook www.waarnemingen.be voor de beschrijving van de bestaande toestand van de fauna en flora. - In het kader van de reactivering van de spoorlijn Maastricht-Lanaken (2008) werden er maatregelen (bv. houtstapels, stapelmuren) getroffen voor het duurzaam behoud van reptielen in het grensgebied te Maastricht. Deze maatregelen zijn beschreven in het rapport “Naar duurzame populaties reptielen op het te reactiveren spoortraject Maastricht-Lanaken” (Spikmans & Bosman, 2007). Dit is hét referentiekader. - De inventaris van de dassenburchten is onvolledig (p 326). Deze beschrijving wordt gecheckt. De burchten in trajecten 19 en 20 zijn niet in nota vermeld. Deze zijn in de databank van de Limburgse Dassenwerkgroep (LIKONA) opgenomen. Op traject 19 dient bijkomend een raster geplaatst te worden. De voorbije jaren werden verschillende dassen op de Europalaan aangereden (verkeersslachtoffers). - In de aanmelding wordt de hoge biologische waarde van het wasplatenweiland aangehaald (p334). Er komen 7 verschillende soorten wasplaten voor. Het graslandbeheer is via een beheerovereenkomst geregeld en is volledig op de wasplaten afgestemd. De exacte inplanting van het tractiestation (TS109) is niet op de plannen aangeduid. Volgens de aanmelding wordt dit station in de ruige zone aangelegd (?). Het wasplatenweiland is zeer reliëfrijk. Het

Team Mer – scopingsadvies PR3308 11 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht microreliëf dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Op het perceel kunnen dan ook geen werfzones of tijdelijke opslagplaatsen ingericht worden. - Onderzoek waar vanuit de discipline Biodiversiteit er best geen tijdelijke werfzones (zoals TOP's) worden voorzien en dit op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. - Er zullen compensaties nodig zijn : geef aan waar wat zal gecompenseerd zal worden. - In §9.7.4.1 werden fauna-elementen geselecteerd voor bespreking. Deze geselecteerde fauna- elementen worden in §9.7.4.2.2 niet consequent besproken. - In § 9.7.4.9 en in § 9.7.6.3 dienen de effecten van de exploitatiefase beoordeeld te worden t.a;v. de gekozen referentiesituatie (= situatie 2025 zonder tramlijn) en niet t.o.v. de situatie “het project is aangelegd maar niet in exploitatie”

Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: - Geomorfologie is ook belangrijk bij landschap. In § 9.10.3 ontbreekt dit. Gezien de grootte (lengte) van het studiegebied is dit niet te verwaarlozen. Er worden diverse geomorfologische eenheden doorkruist. - De historiek (§9.10.3.1) hoeft zich niet enkel te beperken tot einde van de 18de eeuw (en tot de Ferrariskaarten en tot Hasselt). Vandermaelenkaarten en oude NGI-kaarten kunnen dienst doen om de historiek van het studiegebied beter te omschrijven. - Kaart(-en) met de perimeters van de aangehaalde Beschermde landschappen en dorpsgezichten, relictzones en ankerplaatsen met het tracé worden nog toegevoegd. Er is wel een kaart van de CAI (Centraal Archeologische Inventaris). - Kenmerkende kenmerken en verstoringen kunnen aangetoond worden met de nodige illustraties (foto's). - Een beoordeling van de effecten tijdens de uitvoering van de werken vormen eveneens een aandachtspunt. - De tekst op p.382 suggereert dat het project het dorpsgezicht van de Sapittelmolen en het landschap van het Kasteel van Schoonbeek zou raken of snijden, maar dat komt niet overeen met de kaarten, die het tracé een eind zuidelijker situeren. - p.403 e.v. meldt "proefsleuvenonderzoek": wanneer zal dit gebeuren? Voor of na de vergunningverlening ? - Wat betreft archeologie lijkt het alsof men verder borduurt op vroegere adviezen en/of afspraken in het kader van de toenmalige – maar niet meer geldende – regelgeving voor de “bijzondere procedure”. Vandaar wellicht dat het bundel een kaart van de CAI bevat en daar uitgebreid op ingaat. Voor het huidige MER echter moet de impact op archeologie bekeken worden volgens de geldende regelgeving. Voor archeologie vraagt het Agentschap Onroerend Erfgoed geen alternatief tracé maar moeten de juiste milderende maatregelen voorzien worden bij de aanvraag van het vergunningsdossier. Op basis van de locatie en de impact zal de door de initiatiefnemer aangestelde erkende archeoloog een archeologienota opmaken met de gepaste maatregelen voor archeologie. - Voor wat betreft het beschermd onroerend erfgoed: o Nationaal Monument voor de Oorlogsvrijwilligers (monument, Vrijwilligersplein, Hasselt): De tekst gaat er foutief van uit dat de bescherming enkel het gedenkteken sensu stricto betreft (p. 394 : ‘op 10 m afstand van het tramspoor, gescheiden door bomen’). De bescherming als monument omvat echter ook de onmiddellijke omgeving tot tegen het bestaande fietspad, inclusief de bomen. Bovendien hangen de takken

Team Mer – scopingsadvies PR3308 12 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht van de bomen over het fietspad, en wortelen de bomen er. Behalve het gedenkteken zelf beschrijft het beschermingsdossier tevens de ruimtelijke context : “Het monument staat in het midden van een driehoekig plein van dolomiet. Het is met de voorzijde naar het stadscentrum gekeerd. Voor het gedenkteken komen twee bolacacia’s (Robinia pseudoacacia ‘Umbraculifera’) voor, met cementstenen omboord; achteraan vier platanen, een lindeboom (waarschijnlijk een vrijheidsboom) en een laurierhaag.” De aanmelding/ontwerptekst voert bijgevolg geen correct onderzoek naar de impact op de bescherming.

o Solitaire Hollandse iep (monument, Badderijstraat – Martelarenlaan, Hasselt): Ook hier focust de tekst op de standplaats van het object in enge zin maar gaat men voorbij aan de afbakening van de bescherming die ruim overlapt met de bestaande fietsenparking, boulevard en Kleine Ring. p. 394: ‘Beeldbepalende, zeldzame Hollandse iep van rond 1890. Solitaire boom. De boom bevindt zich voor de provinciale bibliotheek en valt buiten de werkzone van het project. Het tramspoor wordt aangelegd in bestaande stedelijke weginfrastructuur langs de bibliotheek. Het effect is neutraal.’ De afbakening is in het beschermingsdossier beschreven als een cirkel met een straal van 30m met uitzondering van die segmenten die samenvallen met het gebouw van de provinciale bibliotheek. Het belang van de boom is beschreven in het beschermingsbesluit: Wetenschappelijke (natuurwetenschappelijke) waarde: Deze Ulmus x hollandia is het grootste exemplaar van ons land. Met zijn omvang van 463cm en een hoogte van 26m is hij de grootste en dikste van ons land. Hij is één van de laatste exemplaren van deze soort in deze regio. Historische. volkskundige en sociaal-culturele waarde: tekst Ooit was de olm een algemeen voorkomende boomsoort maar door een schimmelaantasting verdwenen nagenoeg alle olmen uit ons landschap. Jarenlang werd er geprobeerd om zogenaamd resistente klonen op de markt te brengen maar zonder veel succes. Deze Ulmus x hollandia is één van de weinige die overgebleven zijn.

Team Mer – scopingsadvies PR3308 13 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht Artistieke (esthetische) waarde: Mooie, monumentale en beeldbepalende Ulmus x hollandia in het centrum van Hasselt. Vermoedelijk aangeplant rond 1890 bij de bouw van een keramiekfabriek. De aanmelding/ontwerptekst voert bijgevolg geen correct onderzoek naar de impact op de bescherming. Een deskundig onderzoek van de standplaats en beworteling binnen de afbakening van de bescherming is essentieel voor een correcte beoordeling van de effecten van de voorgenomen werken. Dergelijk onderzoek moet gebeuren door een ETT-gecertificeerde boomdeskundige (European Tree Technician).

o Groenendaal-Zangerhei (cultuurhistorisch landschap, Asdreef, Bilzen): Met uitzondering van de kruising van de tramlijn met de Asdreef maakt de tekst van de aanmelding/ontwerptekst niet duidelijk of en in welke mate het voorgenomen project overlapt met de afbakening van het beschermde landschap en wordt in die zin geen correct en/of volledig onderzoek naar de impact op de bescherming gevoerd. p. 72 : ‘Op de oude spoorbedding van spoorlijn 20 bestaat de benodigde vrije ruimte uit 6,1 m + een eventuele ruimte die struik/boomvrij gehouden dient te worden.’ Hoe verhoudt zich dit dan tot het openbaar domein rond de spoorbedding en in welke mate worden aanpalende percelen van het beschermde landschap aangesneden ? In de tekst op p. 81-82 is onduidelijk wat de werken ter hoogte van het beschermd landschap precies inhouden door het ontbreken van een situering van de kilometerpunten. Wat wel duidelijk is: ‘Ter hoogte van de kruising van de tramlijn met de toegangsweg naar het kasteel van Groenendaal wordt een gelijkvloers kruispunt ingericht.’ Op de pagina’s 303, 356 en 384 vermeldt de tekst het voorkomen van hakhoutstoven van hazelaar op de randen van de spoortalud (sic) De tekst maakt niet duidelijk waar precies deze voorkomen: aan de noord- of de zuidzijde van de spoorbedding; op het

Team Mer – scopingsadvies PR3308 14 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht openbaar domein rond de spoorbedding of op de aanpalende, eventueel beschermde percelen ? Op p. 399 bovenaan wordt als beschermd landschap verkeerdelijk ‘Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei’ genoemd in plaats van ‘Groenendaal-Zangerhei’. ‘Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei’ is een bij ministerieel besluit van 18 mei 2017 vastgesteld landschapsatlasrelict. Op p. 384 wordt het begrip ankerplaats gebruikt in plaats van vastgesteld landschapsatlasrelict (zie verder bij “Vastgestelde inventarissen”). Bij de milderende maatregelen voor de deeldiscipline landschap ontbreekt het maximale behoud van de hakhoutstoven van Hazelaar, hoewel er op p. 384 expliciet een cultuurhistorische waarde aan toegekend wordt (cf. milderende maatregelen biodiversiteit).

- Voor wat betreft de Vastgestelde inventarissen : De tekst gebruikt nog veelvuldig het begrip “ankerplaats” en refereert vaak aan de ankerplaats ‘kastelen van Groenendael en Zangerhei’. Dit komt zowel inhoudelijk als qua terminologie niet meer overeen met de huidig geldende instrumenten en regelgeving. Ook het begrip ‘landschapsatlas’ wordt in die zin foutief gebruikt, hetgeen verwarring schept. De huidige landschapsatlas maakt deel uit van de vastgestelde inventarissen en bestaat uit vastgestelde landschapsatlasrelicten. De vroegere ankerplaats ‘kastelen van Groenendael en Zangerhei’ werd onderzocht, geactualiseerd, uitgebreid en bij ministereel besluit van 18 mei 2017 vastgesteld als landschapsatlasrelict ‘Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei’. Best wordt dus steeds eenduidig gerefereerd aan het vastgesteld landschapsatlasrelict in relatie tot de landschapsatlas en het begrip ankerplaats weggelaten. In de tekst komen zowel de landschapsatlas als het vastgesteld bouwkundig erfgoed aan bod. De vastgestelde inventarissen hebben rechtsgevolgen, waaronder een zorg- en motiveringsplicht voor administratieve overheden. Dit gegeven ontbreekt in de tekst. Het is nuttig dit te vermelden omdat voldaan is aan de motiveringsplicht, als een milieueffectrapport of een milieueffectbeoordeling van impact op erfgoedwaarden opgemaakt is in het kader van de beslissing van de administratieve overheid (Onroerenderfgoedbesluit artikel 4.2.2). Meer informatie hierover is te vinden op https://www.onroerenderfgoed.be/juridische-gevolgen- van-een-vaststelling en https://www.onroerenderfgoed.be/zorg-en-motiveringsplicht-bij- vastgesteld-erfgoed

Team Mer – scopingsadvies PR3308 15 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht

Discipline mens- ruimtelijke aspecten: - Tabel 9-140 geeft de beoordelingskaders voor de discipline Mens Ruimtelijke aspecten. Maar Vanaf wanneer zullen de in deze aangehaalde effecten aanzienlijk zijn? M.a.w. wanneer is iets voor elk van die effecten -3, -2, -1, .... - §9.11.1.4 meldt nog bijkomend (effecten-)onderzoek. Wanneer zal men dat dan gebeuren ?

Discipline Mens-Gezondheid: - Effecten in deze discipline zullen onderzocht, beschreven en beoordeeld worden conform het M.e.r.-richtlijnensysteem (zie www.mervlaanderen.be ). - Het studiegebied overlapt met dit voor Geluid en Trillingen en Lucht, dus minstens met mobiliteit. - Bijzondere aandacht moet gaan naar de impact van het geluid op de aangrenzende woongebieden. - Toets de mobiliteitseffecten, de geluidshinder en de wijziging in luchtkwaliteit aan mogelijk aanwezige (kwetsbare) populaties in het studiegebied en dit voor zowel de aanlegfase als de exploitatiefase.

Discipline klimaat: - Deze discipline wordt gezien de emissies en de ligging niet relevant geacht (zoals aangegeven in §2.1 van de aanmelding (p.26).

Gewestgrensoverschrijdende effecten : - Het MER zal in een apart hoofdstuk/paragraaf de al dan niet te verwachten grensoverschrijdende effecten beschrijven.

4. Leemten in de kennis

Het project-MER zal opgave doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het milieueffectenonderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de concrete inrichting van het projectgebied, maar kunnen tevens betrekking hebben op de gebruikte effectvoorspellingsmethode en het inzicht in het milieueffectenonderzoek. Aangegeven zal worden hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken in de verdere besluitvorming.

De Aanmelding heeft reeds opgave gedaan van een aantal leemten in de kennis: in het verdere MER- onderzoek zal er naar gestreefd worden deze leemten te minimaliseren.

5. Monitoring en evaluatie

In het project-MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn die vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk worden geacht of die nodig zijn in functie van de aanpak en inhoud voor de vervolgprocedure en besluitvorming. Het MER zal ook aangeven

Team Mer – scopingsadvies PR3308 16 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringsresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv. uitspraken onder de vorm van: als …[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]).

6. Integratie en eindsynthese

In een afzonderlijk deel zal het MER een discipline-overschrijdende, samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen voorkomen of milderen. De milderende maatregelen zullen in één overzichtelijke tabel opgelijst worden. De milderende maatregelen die voorgesteld zijn vanuit verschillende disciplines zullen discipline-overschrijdend t.o.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen dient aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken.

Het project-MER zal op basis van de gegeven beoordelingen per effectgroep ook aangeven of het project voor het leefmilieu een haalbaar project is en desnoods aangeven welke maatregelen het project wel haalbaar maakt.

7. Niet-technische samenvatting

De niet-technische samenvatting zal een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport vormen dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren of kaarten dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Bij het schrijven van de niet-technische samenvatting kan gebruik gemaakt worden van de handleiding “niet-technische samenvatting” zoals gepubliceerd op www.mervlaanderen.be. Deze niet-technische samenvatting zal in het MER als afzonderlijk hoofdstuk opgenomen ofwel als afzonderlijk document opgesteld worden.

8. Goedkeuring team van erkende MER-deskundigen

Zoals voorgesteld in de aanmelding worden volgende disciplines in het project-MER opgesteld door een erkend MER-deskundige: Mobiliteit, Geluid en trillingen, Lucht, Bodem, Water, Biodiversiteit, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Mens-Gezondheid en Mens-ruimtelijke aspecten.

Het in de aanmelding voorgestelde team van erkende MER-deskundigen wordt goedgekeurd. Wijzigingen aan het team van deskundigen in de loop van het verdere m.e.r.-proces moeten gemeld worden aan het Team Mer.

Team Mer – scopingsadvies PR3308 17 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het MER, voor zover noodzakelijk, contact te houden met het Team Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking van hun adviezen in het MER.

Digitaal getekend Door ir. Lina Grooten Directiehoofd Directie Gebiedsontwikkeling Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten

Team Mer – scopingsadvies PR3308 18 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht Bijlage

Aantal inspraakreacties die tijdens de openbare raadpleging ingediend werden bij:

• Niet relevant

Lijst met de instanties die gereageerd hebben met opmerkingen en betrokken worden in de verdere procedure:

• ANB Limburg • Stad Bilzen • VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer • Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Afdeling Toezicht Volksgezondheid • Stad Hasselt • Departement Omgeving, BJO, Team Leefomgevingskwaliteit (Geluid) • Gemeente Lanaken • AWV Limburg • Agentschap Onroerend Erfgoed - Limburg

Lijst met de instanties die gereageerd hebben zonder opmerkingen en verder wensen betrokken te worden in de verdere procedure:

• Gemeente Diepenbeek • OVAM • Departement MOW • Provincie Limburg • Stad Maastricht

Lijst met de instanties die gereageerd hebben zonder opmerkingen en niet meer wensen betrokken te worden in de verdere procedure:

• Departement Omgeving, EKG, Team Lucht

Lijst met de instanties die niet gereageerd hebben3:

• Gedeputeerde Staten van Limburg Afdeling Vergunningen en Subsidies • Ministerie van Infrastructuur en Milieu Directoraten-generaal Ruimte en Milieu

3 Deze instanties moeten niet verder betrokken worden in de m.e.r.-procedure

Team Mer – scopingsadvies PR3308 19 Tramlijn Spartacus 1 Hasselt-Maastricht