Wethouders En Het Samenspel Met Hun Omgeving, Een Onderzoek Naar (Omgevings)Factoren Die Wethouders Zelf Als Ondersteunend Voor Hun Functioneren Ervaren
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Wethouders en het samenspel met hun omgeving, een onderzoek naar (omgevings)factoren die wethouders zelf als ondersteunend voor hun functioneren ervaren Petra Habets I Titel: Wethouders en het samenspel met hun omgeving, een onderzoek naar (omgevings)factoren die wethouders zelf als ondersteunend voor hun functioneren ervaren Auteur: Petra Habets Illustraties: Lex van Eijndhoven Opmaak: Lisanne Gottenbos van Designwise © Petra Habets, Utrecht 2019 Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave wor den verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de auteur. Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaart de auteur geen aan spra kelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houdt zij zich gaarne aanbevolen. II Wethouders en het samenspel met hun omgeving, een onderzoek naar (omgevings)factoren die wethouders zelf als ondersteunend voor hun functioneren ervaren Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van doctor in de Politieke Wetenschappen te verdedigen op maandag 18 november 2019 Petra Habets oktober 2019 III Voorwoord “In de plenaire vergaderingen onderhouden de bewindslieden het contact met hun medewerkers door briefjes die zij via een kamerbode transporteren. Dit vraagt om duidelijk, maar niet opzichtig aandacht vragen van een in de vergade kamer rondlopende bode. Er kan overigens ook gecommuniceerd wor den via een monitor die zich zowel in de ambtenarenloge als bij het spreek gestoelte van de minister bevindt. Van dit technische hoogstandje, waarbij men zich van een speciale pen moet bedienen, wordt weinig gebruik gemaakt.” Dit citaat uit Haags Spel, achter de schermen van politiek Den Haag van Ralph Pans uit 2004 geeft een inkijkje in het samenspel dat politiek bestuurders moeten beheersen, in de woorden van Ralph Pans: “Een bewindspersoon kan slechts succesvol zijn wanneer hij naast greep op zijn departement en een ste vige positie in de ministerraad in de StatenGeneraal overeind weet te blijven. De beslissende voorwaarde daarvoor is dat hij niet alleen beseft dat ‘Den Haag’ een theater is, maar zich bovenal verzoent dat hij in dat theater slechts een speler is.” Terwijl ik dit las dacht ik: inmiddels zal het technische hoogstandje waar schijnlijk vervangen zijn door tablets en zal het aantal briefjes door whatsapp afgenomen zijn, omdat juist als het politiek spannend is, het niet spannend moet zijn of een handgeschreven kattenbelletje goed te lezen is en ik besef dat ik daarmee tot een generatie ga behoren die nog de tijd kent dat er in raad en statenzalen alleen nog maar handgeschreven briefjes bestonden om de be stuur der te kunnen souffleren. En ik besefte gedurende dit onderzoek ook dat ik – toen ik zelf ambtenaar was – wel met mijn gedeputeerden meedacht over oplossingen hoe alle politieke kikkers in een kruiwagen te krijgen, maar dat het schaakbord “partijpolitieke achter ban” voor mij als ambtenaar – ondanks al mijn inlevingsvermogen – toch nog redelijk een “black box” was. Misschien vond ik dat ook wel prettig: als ambtenaar in een grote organisatie was mijn doel dat de gedeputeerden erin slaag den Provinciale Staten zonder ongelukken mooie, breed gedragen en voor al uitvoerbare voorstellen aan te laten nemen. Nu ik inmiddels al jaren als zogenaamde “externe” gedeputeerden, wet hou ders en fracties train, ben ik de partijpolitieke component en de spanningen die ook dit bij bestuurders kan veroorzaken beter gaan begrijpen: de kroonprinsen en prinsessen die langs de zijlijn warm lopen, de druk van het eigen partij bestuur om toch vooral de eigen achterban goed te “bedienen” en in verkiezings tijd als lijsttrekker te “zorgen” voor een verkiezingsuitslag die de vorige mini maal evenaart, om daarna weer met de concurrenten een solide coalitie en een collegiaal college te vormen. V Inmiddels was ik nieuwsgierig naar wat bestuurders en hun omgeving kan helpen om adequaat te opereren in krachtenvelden met verschillende personen en verschillende eisen en wensen, welke karaktereigenschappen, politieke kleur of andere bijzonderheden een bestuurder ook kan hebben. Dat bracht me er in 2010 toe dit promotieonderzoek te starten. Mijn promotor vindt het inmiddels tijd dat ik – ook al leidde dit onderzoek tot nieuwe vragen – er een punt achter zet voor dit proefschrift (of doctoraat zoals men dat in Vlaan deren noemt). Zelf wil ik dat ook graag, want inmiddels is in het gros van de gemeenten de nieuwe collegeperiode al meer dan een jaar oud, terwijl mijn “onderzoeksobjecten” wethouder waren in de collegeperiode 20142018. Dit proefschrift gaat over Nederlandse wethouders en wat deze nodig hebben om niet te “vallen”. In Vlaanderen is de “vallende” wethouder of beter schepen een zeldzamer fenomeen. Intuïtief neig ik persoonlijk niet direct naar het gekozen burgemeesterschap, hoewel dit volgens sommigen het sluitstuk van de duali se ring op lokaal niveau moet vormen. Het Nederlandse burgemeesterschap wordt nog hoog gewaardeerd. Misschien houden Nederlanders – zo dacht ik toen ik een column van Paul Bordewijk van voor de dualisering las – ook wel van het idee dat iemand namens de koning nog een beetje orde probeert te handhaven in die chaotische politieke arena. Gelukkig valt dat buiten mijn onderzoek, maar de dualisering komt ruimschoots aan de orde als grote game changer van de afgelopen decennia. Ga ik wethouders nu echt loslaten? Nee, dit onderzoek levert veel teveel aangrijpingspunten op voor vervolgonderzoek. Daar ga ik mij na de druk om de deadline te halen in verdiepen. Nog één notie vooraf: terwijl de drukproef allang voor de laatste keer gecon troleerd was en de tekst dus niet meer mocht verschuiven, zag ik in De Volks krant een interview van 1 november met Paul ’t Hart die de eerste vijftien jaar van zijn loopbaan aan in zijn eigen woorden de dark side verkeerde: onderzoek naar zaken die niet goed verliepen. Na verloop van tijd drong zich bij hem de volgende omineuze onderzoekvraag zich op: “ Wanneer je een minteken plaatst voor al die factoren die leiden tot fouten, heb je dan een goed functionerend over heids apparaat?” Daarom koos hij na die eerste vijftien jaar voor positieve objec ten van onderzoek, bijvoorbeeld projecten die goed waren verlopen. Ik dacht: ja! Daarom wilde ik een onderzoek doen naar wethouders die de eindstreep gehaald als tegenhanger van de onderzoeken naar “vallende” wethouders. Ik bevind me dus in goed gezel schap, constateerde ik, hoewel de keerzijde daarvan is dat ik niet terug kon grijpen op kastenvol met literatuur. Graag verwijs ik vooruit naar de hockeycoach Marc Lammers die een prominente plek krijgt in mijn conclusie, de plek in dit proefschrift waar ik mijn eigen mening wat meer kan laten spre ken. De oproep die Paul ’t Hart doet toegepast op onderzoek naar wethouders: focus zo meteen bij trainingen gericht op het mesofactoren (de plek waar wet houders met anderen in interactie treden) niet op conflictbeheersende factoren, VI maar op die aspecten waar de energie zit die samenspel oplevert. Samenspel betekent samen spelen en dat is leuk en spannend en als dat lekker gaat, maakt niemand zich heel druk om een gemiste bal of een paar verkeerde danspassen. Natuurlijk hoort bij een spel ook willen scoren, maar als je focust op spel dan wordt er ook veel gescoord, als je focust op het vermijden en reguleren van conflict scoort er niemand en gebeurt er dus weinig. In het verlengde van dit samenspel wil ik graag een aantal mensen bedanken. Allereerst ben ik speciale dank verschuldigd aan Jeroen van Gool en Ton Roerig van de Wethoudersvereniging voor hun medewerking aan het veld on der zoek. Graag wil ik met het gevaar dat ik misschien toch een persoon die ergens in de afgelopen negen jaar meegedacht heeft vergeet – Dick Bakhuijzen, Loes Bakker, Monique van Bavel, Ruud van Bennekom, Gerda van den Berg, Leo Bezemer, Katja Bolt, Gerard Boluijt, Paul Bordewijk, Henk Bouwmans, Janneke Braam, Henk ten Brinke, Claartje Brons, Piet Buijtels, Peter Castenmiller, Jeroen van Delden, Oenze Dijkstra, Wim Dijkstra, Kasper Driehuijs, Hans Driessen, Nettie Engels, Jan Eshuis, Rien Fraanje, Etienne Franken, René Grotens, Mathilde Haalstra, Edo Haan, Jan Hoekema, Henk Huitink, Arie de Jong, Jan Hendrik KleinMolenkamp, Jos van der Knaap, Jan Kerkhoff, Garmt Kolhorn, Ad de Kroon, GertJan Kusters, Ineke Lissenberg, Wim Luijendijk, Marcel Meijs, Marianne Morren, Cobie Miedema, Jacques Niederer, Julien van Ostaaijen, Ralph Pans, Huri Sahin, Antoin Scholten, Milo Schoenmaker, Ina Sjerps, Frank Speel, Elsbeth van Straaten, Corrie Steenbergen, Marijke Verstappen, Klaas de Vries, Piet Wanrooij, Ester Weststeijn, Renée Wiggers, Theo Wingens, Jos van Winkel, Jan van Zanen en William van Zanen danken voor het mee denken over focus, afbakening en opzet (en daarna soms ook tijdens het vervolg gedurende de dataanalyse en rapportage). Vervolgens hebben meegedacht bij het duiden van de eerste resultaten: Ina Adema, Esther Apeldoorn, Fransje Backerra, Felix van Beek, Linda Berendsen, Tjarda Borsboom, Mirjam Clermonts, Frank Dales, Petra Dassen, Yarka Dreesen, Jacques Eurlings, Anky Griekspoor, René Grotens, Merel van Hall, Han ter Heegde, Raymond Jeene, Bert Kandel, Minke Knibbe, Jan Dick de Kort, Esther Lans, Berry Link, Gerard van Luijn, Niek Meijer, Thea de Mik, Victor Molkenboer, Roelof van Netten, Alwin Oortgiessen, Ruurd Palstra, Jan Dirk Pruim, Koen Radstake, Peter Rehwinkel, John van der Rhee, Bob